Handboek Sociaal Zekerheidsrecht – Actualisering 2014 (tot Staatsblad 15 augustus 2014) Randnummer 292. Een wet van 5 mei 2014 heeft een unieke gegevensinzameling georganiseerd door alle overheidsinstanties en voor degene die taken uitvoeren voor de overheid. Hij heeft ook het principe gevestigd dat electronische documenten gelijke waarde hebben met papieren documenten. Randnummer 302. Het Grondwettelijk Hof heeft geoordeeld dat de niet‐toepassing van het Handvest op de aanvullende verzekeringen van de ziekenfondsen geen schending van het gelijkheidsbeginsel inhoudt, omdat het lidmaatschap van de ziekenfondsen vrijwillig is, zelfs al maken de statuten de aanvullende verzekering voor de leden verplicht. De aanvullende voordelen van Fondsen voor Bestaanszekerheid, daarentegen, worden bij K.B. verplicht gesteld. (G.H. 20 dec. 2012, 165/2012) Randnummer 341bis. Een niet onbelangrijke bepaling is art. 17, 2de lid, waarin gezegd wordt dat terugvordering van onverschuldigde betalingen niet mogelijk is wanneer de betaling het gevolg is van een vergissing die aan de instelling te wijten is, en wanneer de gerechtigde niet wist of niet moest weten dat hij er geen recht op had. Het Grondwettelijk Hof heeft op grond van deze regel een nieuwe bepaling in de ziekteverzekeringswet, ingevoerd in 2009, ongrondwettelijk verklaard, omdat die de terugvordering mogelijk maakte ook wanneer de verkeerde betaling te wijten was aan de verzekeringsinstelling (de mutualiteit, dus). Het feit dat de kost zou moeten gedragen worden door het RIZIV terwijl de fout begaan werd door de private verzekeringsinstelling, en het RIZIV de tijd niet zou hebben om tijdig te controleren en de beslissing aan te vechten, is geen reden om een onevenredige last te leggen op de rechthebbende. (Arrest GwH, nr. 66/2012 van 10 mei 2012, B.S. 2 aug. 2012). Randnummer 358. Op enigszins verrassende wijze wordt de RSZPPO gefusioneerd met de Dienst voor Overzeese Sociale Zekerheid (DOSZ), alhoewel dit geen onderdeel uitmaakt van de eigenlijke sociale zekerheid. Het nieuwe organisme heet “Dienst voor de bijzondere socialezekerheidsstelsels”(W 12 mei 2014). Randnummer 368. Door de regionalisering is de RKW van naam veranderd en wordt nu het Federaal Agentschap voor de Kinderbijslag of FAMIFED. Het beheerscomité van is veranderd, met vertegenwoordiging van de Germeenschappen. Randnummer 404.Een K.B. van 26 aug. 2010 heeft het lidmaatschap en de bestuursorganen van de oude “maatschappijen voor onderlinge bijstand”, die dat statuut onder de oude wet behouden hebben, nieuw geregeld. Randnummer 446. Een Wet van 15 mei 2014 heeft de welvaartsvastheid gedeeltelijk hersteld. Voortaan (mits geleidelijke invoering) wordt een jaarlijkse welvaartsaanpassing van 0,5% toegepast op alle inkomensvervangende uitkeringen, en van 1% op alle forfaitaire uitkeringen en op de bijstandsuitkeringen. De overheid kan daarbovenop nog bijkomende verhogingen toekennen binnen een bepaalde enveloppe.
De loonplafonds voor de inkomensvervangende uitkeringen worden ook jaarlijks met 1,5% verhoogd. Randnummer 497. Vier jaar na de wet zijn eindelijk in het Staatsblad van 28 december 2010 de K.B.’s verschenen die de samenstelling en de werking regelen van de commissies die de werking ervan moeten (beginnen te) verzekeren. En zeven jaar na datum zijn dan eindelijk de commissies werkelijk samengesteld en kunnen zij hun werk beginnen (K.B. 11 feb. 2013). Randnummer 500‐501. De wetgever heeft moeten vaststellen dat het niet gemakkelijk is de arbeidsrelatiewet te doen werken. Daarom heeft een wet van 25 augustus 2012 belangrijke hervormingen doorgevoerd. De normatieve afdeling van de “Commissie ter regeling van de arbeidsrelatie”, die belast was met het opstellen van specifieke criteria voor de verschillende sectoren of beroepen, wordt opgeheven. Voortaan zal de Koning de criteria vaststellen, na een aantal verplichte adviezen. De administratieve afdeling, die rulings moet geven in individuele gevallen, wordt nu herdoopt tot “Administratieve commissie ter regeling van de arbeidsrelatie”. Voortaan zullen werkgevers en werknemers hun geval kunnen voorleggen aan de commissie tot 1 jaar na de aanvang van de werkzaamheden. Een belangrijke nieuwigheid is dat de wet een weerlegbaar vermoeden van ondergeschiktheid instelt, tenminste voor een aantal sectoren waarover men het gemakkelijk eens kon worden: de bouw, het transport, de schoonmaak en de bewaking. Het vermoeden is gebaseerd op een aantal criteria: Financieel of economisch risico. Verantwoordelijkheid en beslissingsmacht over de financiële middelen. Beslissingsmacht over het aankoopbeleid van de onderneming. Beslissingsmacht over het prijsbeleid van de onderneming (behoudens wettelijke prijzen). Resultaatsverbintenis voor de overeengekomen arbeid. Garantie op betaling van een vaste vergoeding, ongeacht de bedrijfsresultaten of de omvang van de prestaties. Zelf geen werkgever zijn van persoonlijk en vrij aangeworven personeel, of het ontbreken van de mogelijkheid om voor het werk personeel aan te werven of zich te laten vervangen. Zich niet voordoen als een onderneming of hoofdzakelijk of gewoonlijk voor één medecontractant werken. Werken in ruimtes waarvan men niet de eigenaar of de huurder is, of werken met materiaal dat ter beschikking wordt gesteld, gefinancierd of gewaarborgd door de medecontractant. Al die criteria kunnen elkaar natuurlijk tegenspreken. Op die manier komt men nog niet tot meer rechtszekerheid. Er kunnen specifieke criteria opgesteld worden voor bepaalde sectoren of beroepen.
Maar dat moet nog gebeuren. Vermelden wij nog dat het vermoeden niet van toepassing is in familieondernemingen. Of men nu sneller en beter het onderscheid gaat kunnen maken tussen echte en schijnzelfstandigen valt nog af te wachten. Randnummer 516. Onze keizer‐kosters hebben voor meer administratie gezorgd in een sector die het in principe van de vrijheid moet hebben: bij art. 21‐24 van de Programmawet I van 26 dec. 2013 is een “kunstenaarskaart” ingevoerd. Zij wordt afgeleverd door de nieuwe commissie Kunstenaars (waarin toch ook 3 vertegenwoordigers van de kunstenaars zetelen). Wie wil genieten van de bijzondere regeling voor de kunstenaars maar geen kunstenaarskaart heeft of die valselijk verkregen heeft zal gesanctioneerd worden: voor het ganse jaar zal die persoon en de werkgever anderworpen worden aan volledige bijdragen voor de sociale zekerheid. Randnummer 659. Een definitie van leerling ontbrak, tot de Wet van 15 mei 2014 de basis hiervoor gelegd heeft en een K.B. van 29 juni 2014 de definitie bepaald heeft. Een leerling is rtaan ieder persoon die met een werkgever verbonden is in het kader van een vorm van alternerende opleiding, en die niet verbonden is door een arbeidsovereenkomst of een leercontract. De RSZ‐regeling is niet van toepassing op deze leerlingen tot het jaar waarin zij 18 jaar worden. Randnummer 575. Voor de beroepswielrenners heeft een wet van 24 juni 2013 de vergunning als eliterenner gekoppeld aan de verplichting voor de sponsor om zich borg te stellen voor de betaling van de sociale bijdragen. Randnummer 596‐597. Een Wet van 28 juli 2011 met K.B. van 12 sept. 2011 heeft het regime van de tewerkstelling van studenten hervormd en versoepeld, zij het mits een verhoging van de verschuldigde bijdrage (zie verder). Voortaan kan het contract van tewerkstelling van student over 12 maanden lopen, waarin de student 50 dagen kan werken, gespreid over het hele jaar. Randnummer 648‐652. De behandeling van de beёindigingsvergoedingen is grondig hervormd bij K.B. 24 sept. 2013. De regering heeft willen een einde stellen aan al de bijdragevermijdingen door allerlei bijzondere vergoedingen bij einde van de tewerkstelling. Voortaan vallen in principe alle dergelijke vergoedingen onder de bijdrageplicht, behalve de enkele uitzonderingen die door het K.B. opgesomd worden. Deze uitzonderingen zijn ondertussen al aangepast door een K.B. van 21 dec. 2013. Zij luiden nu als volgt: ‐
de vergoeding wegens sluiting van onderneming
‐
de vergoeding bij beёindiging door onderling akkoord
‐ de vergoeding wegens onregelmatig beёindigen van de arbeidsovereenkomst (opzeggingsvergoeding) wanneer de werkgever zijn verplichtingen niet nakomt. Op dit laatste punt wordt weer de oude uitzondering gemaakt : vergoedingen voor beschermde werknemers, zoals personeelsafgevaardigden worden wel onder het loonbegrip gebracht. Dit zal ook het geval zijn wanneer de onregelmatige beёindiging gebeurt door de fout van de werkgever, die zich op die manier natuurlijk niet aan zijn bijdrageplicht mag onttrekken.
De vergoeding wegens niet‐concurrentiebeding wordt voortaan ook onder het loonbegrip gebracht, wegens haar grote misbruikgevoeligheid. Zij zal bijdrageplichtig zijn indien het niet‐concurrentiebeding gesloten werd binnen de 12 maanden na het einde van de arbeidsovereenkomst (K.B. 24 okt. 2013). Voegen wij hier nog aan toe dat de zgn. “ontslagcompensatievergoeding” die toegekend wordt in het kader van de overgangsmaatregelen inzake eenmaking van het statuut van arbeiders en bedienden, nl. ter compensatie van de arbeiders voor wie die regeling nadelig kan uitvallen, buiten de bijdrageplicht blijft. Randnummer 670. Maaltijdcheques zijn sinds een wet van 14 april 2013 12 maanden geldig i.p.v. 3 maanden. Randnummer 671. Vanaf 1 jan. 2016 worden de papieren maaltijdcheques helemaal afgeschaft (K.B. 29 juni 2014). Randnummer 692. Ecocheques en maaltijdcheques kunnen met elkaar verwisseld worden, zonder dat de toegekende voordelen (fiscaal en sociaal) verloren gaan (K.B. 20 jan. 2012). Randnummer 712. De bijzondere regeling voor deeltijdse werknemers in de horeca is volledig herschreven door een Wet van 11 nov. 2013 (geen K.B., allicht uit schrik voor de Raad van State). Het gaat om gelegenheidswerkers die voor maximaal 2 opeenvolgende dagen worden aangeworven, en voor niet meer dan 50 dagen per werker en 100 dagen per werkgever. De bijdragen worden op forfaitaire basis geheven. Opvallend is dat de sociale uitkeringen voor de betrokkenen niet op die forfaitaire maar op hogere minimumlonen worden berekend. Randnummer 713. Het wantrouwen van de overheid tegenover deeltijdse arbeid, waarvan vermoed wordt dat het wel eens “grijs werk” verbergt, is weer tot uiting gekomen in de Programmawet I van 29 maart 2012, over de twee vermoedens, die versterkt worden: wanneer de werkgever de normale werkroosters van de deeltijdse werknemers niet openbaar heeft gemaakt worden zij verondersteld voltijds te werken, en wanneer de afwijkingen op het werkrooster niet openbaar zijn gemaakt worden de betrokkenen geacht volgens de normale werkroosters te werken. Overeenkomstig de rechtspraak van het Hof van Cassatie en het Grondwettelijk Hof is wel in de wet ingeschreven dat het om weerlegbare vermoedens gaat. Randnummer 714. Door de 6de Staatshervorming wordt de gezinsbijslag overgeheveld naar de bevoegdheid van de Gewesten. De RSZ zal dan ook met ingang van 1 jan. 2015 niet langer de bijdragen voor deze sector innen. Men mag trouwens opmerken dat een verzekeringsbijdrage voor deze sector eigenlijk nonsens is. Voortaan geldt een eenvoudige globale werkgeversbijdrage van 24,94%. De werknemersbijdrage blijft ongewijzigd vermits de werknemers voor deze sector niet bijdroegen. Voortaan bepaalt de wet ook de bijdragevoeten die gelden voor elke sector afzonderlijk, in het geval waarin men niet aan alle sectoren onderworpen is. Het betreft de oude bijdragevoeten, die vroeger golden: 8,86% voor pensioenen, 2,35% voor wiekte‐uitkeringen, 3,80% voor gewondheidszorgen, 1,46% voor werkloosheid, 0,30% voor arbeidsongevallen en 1,00% voor beroepsziekten.
Randnummer 720. Het bedrag van 421,42 Euro is op 1 april 2013 verhoogd tot 450,00 Euro (ja, een rond bedrag!). En het grensbedrag van 6.197,34 Euro is vervangen door (jawel!) 4000 Euro (K.B. 8 dec. 2013). Randnummer 721bis. In het kader van de strijd tegen het zwartwerk zijn strenge maatregelen opgelegd aan werkgevers die deeltijdse werknemers tewerkstellen. Art. 22ter van de RSZ‐wet, ingevoegd bij programmawet van 27 december 2004, bepaalt een vermoeden dat deze werknemers voltijds tewerkgesteld waren, met dus bijbehorende verplichting om volle bijdragen te betalen, wanneer de voorgeschreven documenten niet correct bijgehouden werden. Dit heeft veel miserie veroorzaakt o.m. in land‐ en tuinbouwbedrijven, waar het bijhouden van die documenten niet altijd evident was. Het Grondwettelijk Hof heeft nu deze bepaling ongrondwettelijk verklaard voor zover zij als een onweerlegbaar vermoeden kon geïnterpreteerd worden (arrest nr. 178/2011 van 17 nov. 2011, B.S. 6 feb. 2012). Randnummer 722bis. Een opmerkelijke nieuwe bepaling vindt men in de programmawet van 7 dec. 2012 (art. 26‐28), waarin een algemeen verbod van “sociaalrechtelijk rechtsmisbruik” wordt bepaald. Het gaat om gevallen waarin de rechtsonderhorigen constructies opzetten met de bedoeling zich aan de toepassing van de wet te onttrekken, of er zich ten onrechte aan te onderwerpen. In die gevallen zullen de instellingen van de sociale zekerheid die figuren kunnen ignoreren en bijdragen innen of uitkeringen weigeren alsof zij niet bestonden. De indruk wordt gewekt alsof dergelijke praktijken tot nu toe toegelaten waren, wat wel erg twijfelachtig is. Er wordt wel aandacht besteed aan de bewijslast, die uiteraard bij de administratie ligt. De rechtonderhorige kan het tegenbewijs leveren, maar alleen door aan te tonen dat de bedoelde constructie “op generlei wijze” tot doel had de wet te omzeilen. Een niet echt evenwichtige verdeling van de bewijslast. Randnummer 728. Gevolg gevend aan een arrest van het Hof van Justitie (dat een beetje een andere strekking had) heeft een Wet van 11 nov. 2013 de LIMOSA‐verplichting voor alle stagiairs afgeschaft. Randnummer 737. Het Grondwettelijk Hof heeft een prejudiciёle vraag over de grondwettelijkheid van deze bijdrage, in casu over toepasselijkheid van het principe non bis in idem, negatief beantwoord, vermits het gaat om een forfaitaire vergoeding voor de extra kosten die aan de administratie opgelegd worden (arrest nr. 28/2012 van 1 maart 2012, B.S. 11 juni 2012). Randnummer 738. Sinds het K.B. van 4 dec. 2013 moeten de bijdragen betaald zijn binnen de 2 maanden na het kwartaal waarin ze verschuldigd waren opdat de RSZ van sancties zou kunnen afzien. Randnummer 745. Om te beletten dat vorderingen van de RSZ zouden verjaren door aanslepende strafonderzoeken tegen bedrijven heeft de Programmawet I van 29 maart 2012 (art. 83‐84) bepaald dat strafonderzoeken en zelfs eenvoudige daden van onderzoek en van vervolging de verjaring stuiten. Randnummer 753. Bij wet van 7 nov. 2011 is de registratie van de aannemers definitief afgeschaft, na een nieuwe veroordeling door het Hof van Justitie . Het is vervangen door een regime van “whereabouts” in de bouwsector, die doet denken aan de strijd tegen de doping bij sportbeoefenaars. Alleen kleine aannemers, die geen onderaannemers gebruiken of waarvan het werk over niet meer dan
5000 Euro gaat, zijn ervan vrijgesteld. (Wet 8 dec. 2013 en K.B. 21 dec. 2013) Vanaf april 2014 wordt dit uitgevoerd via een electronische registratie (K.B. 11 feb. 2014). Randnummer 754. Programmawet I van 29 maart 2012 heeft de basis gelegd voor een uitbreiding van het regime van de hoofdelijke aansprakelijkheid voor sociale (en fiscale) schulden van de (onder)aannemer tot andere sectoren, zoals de horeca, de vleessector en de bewakingsdiensten, die ook fraudegevoelig zijn. Een belangrijke nieuwigheid is de “subsidiaire aansprakelijkheid” van aannemers voor onderaannemers die in gebreke zijn gebleven hun verplichtingen na te komen onder deze regeling. Deze aansprakelijkheid in cascade moet de RSZ meer garanties bieden dat bijdragen inderdaad betaald worden. (Art. 61‐62, W 29 maart 2012) Randnummer 756. De wet van 31 jan. 2009 die de gerechtelijke reorganisatie van ondernemingen mogelijk maakt om de continuïteit van de tewerkstelling te garanderen leidt vaak tot pogingen om de schulden tegenover de RSZ en de fiscus te ontlopen. De programmawet van 14 april 2011 heeft daarom uitdrukkelijk bepaald dat de hoofdelijke aansprakelijkheid van art. 30bis in dat geval blijft bestaan. Randnummer 763. De programmawet I van 29 maart 2012 heeft de mogelijkheden om informatie te bekomen over de sociale schulden van zijn medecontractanten, voor wie men hoofdelijk aansprakelijk kan gesteld worden, aanzienlijk uitgebreid. De wettelijke basis is gelegd voor het openen van databases op de portaalsite van de RSZ waarin men deze informatie kan bekomen. Vanaf een bepaald bedrag (nog vast te stellen) zal bij elke factuur een attest moeten gevoegd worden dat aangeeft hoeveel sociale schulden de onderneming tegenover de RSZ heeft. De schulden waarvoor de werkgever een afbetalingsplan heeft gekregen worden echter niet bij deze sociale schulden vermeld als het afbetalingsplan goed nageleefd wordt. Randnummer 777. De treffend genaamde wet “houdende diverse bepalingen” van 29 dec. 2010 heeft andermaal het regime van de heffingen op de farmaceutische producten gewijzigd. Volgens de memorie van toelichting is dit gebeurd om “de continuïteit te handhaven in het budgettair beleid” (Doc. Kamer, 2010‐2011, 0771/001). De latere programmawet van 22 juni 2012 heeft dan een nieuwe vorm van alternatieve financiering ingevoerd, door een bijdrage te heffen van de apothekers, per afgeleverde verpakking. Deze bedraagt 0,20, 0,32 of 0,38 Euro, naargelang de omzet van de apotheek in vergoedbare geneesmiddelen. In principe geldt deze bijdrage slechts tijdelijk, van 1 juli tot 31 december 2012. Maar dergelijke tijdelijke maatregelen worden wel eens verlengd… Randnummer 785. Een reeks besluiten van27 juli 2011 heeft het bedrag van deze alternatieve financiering verhoogd, om een aantal verbeteringen van sociale prestaties in de werkloosheid te financieren. Hetzelfde is nog vaker opnieuw gebeurd, meest recent door een reeks K.B.’s van 10 juni 2013. Randnummer 792. De vrijstelling van bijdragen voor de sector van de zeevaart is geregeld door een Europese richtlijn over het verlenen van staatssteun aan die sector (nr. C 2004/43). Ingevolge die richtlijn is de bestaande vrijstelling nu uitgebreid tot “communautaire” zeelieden die werken aan boord van
schepen voor passagiersvervoer. De oude regeling blijft bestaan voor alle zeelieden in het vrachtvervoer. (K.B. 13 jan. 2014) Randnummer 805. Bij K.B. 19 maart 2014 zijn de bedragen voor deze bijdragevermindering verhoogd. En opnieuw bij K.B. 22 mei 2014. Randnummers 808 e.v. Bij Wet 24 april 2014 is een belangrijke ingreep gedaan in de regelingen van de bijdrageverminderingen. Een aantal specifieke verminderingen, met name die voor gesubsidieerde contractuelen, die voor huispersoneel, die voor onthaalouders, die voor kunstenaars en die voor tewerkstelling door het OCMW worden nu onder de doelgroepregelingen van de Programmawet (I) van 24 dec. 2002 gebracht. Inhoudelijk wordt er niet veel veranderd. Bedoeling is de overdracht van deze bevoegdheid naar de Gewesten voor te bereiden. Randnummer 810. Bij K.B. 21 feb. 2011 is de bijdragevermindering verhoogd voor de lage lonen in de sector van de beschutte werkplaatsen. Bij K.B. 26 mei 2012 zijn de loongrenzen voor toekenning van de vermindering beide automatisch geїndexeerd. Vanaf 1 januari 2014 wordt het basisbedrag verhoogd van 400 tot 455 Euro (K.B. 12 juni 2013). Dit is later aangepast tot 462,60 Euro (K.B. 14 maart 2014). En opnieuw stapsgewijs verhoogd tot 504,60 Euro in 2019 (W. 15 mei 2014). Randnummer 811. De wet “houdende het tewerkstellingsplan” van 27 dec. 2012 heeft twee nieuwe doelgroepen ingevoerd: oudere werknemers en jonge laaggeschoolden. Een K.B. van 24 jan. 2013 heeft die regeling uitgevoerd, en gezorgd voor een gunstiger berekeningswijze voor lage lonen in deeltijdse tewerkstelling. En een K.B. van 17 juli 2013 heeft een 8ste doelgroepvermindering ingevoerd: max. 1500 Euro voor tewerkstelling van laaggeschoolde jonge werklozen, die aanspraak kunnen maken op een werkuitkering. Spoedig zal de hele werkende bevolking tot minstens een van de doelgroepen behoren. En het kon niet lang duren of er kwam een 9de bij: dit keer voor horecabedrijven die een (verplichte) registreerkassa gebruiken. (Wet 11 nov. 2013 uitgevoerd door K.B. 21 dec. 2013) Randnummer 812. De bijdragevermindering voor een eerste aanwerving wordt aanzienlijk verhoogd, zowel voor de eerste als voor de tweede werknemer vanaf het 4de kwartaal 2012 (retroactieve toepassing van K.B. 4 maart 2013). Randnummer 813. De wet van 19 juni 2009 over tewerkstelling in tijden van crisis heeft een “herstructureringskaart” ingevoerd voor werknemers die ontslagen worden bij faillissement, sluiting of vereffening. Wanneer zij bij een nieuwe werkgever aan de slag gaan kunnen zij daar dan genieten van dezelfde bijdrageverminderingen – zowel voor werknemer als voor werkgever ‐ als bij collectief ontslag. Deze tijdelijke maatregel is definitief gemaakt door de programmawet van 4 juli 2011. Randnummer 814‐824 en 826. Deze regelingen zijn opgeheven en opgenomen in de doelgroepregelingn (zi hierboven). Randnummer 822. De (zoveelste) wet van 27 december 2012 “houdende het (zoveelste) tewerkstellingplan” heeft de berekeningswijze van de zgn. “werkbonus” vereenvoudigd, zonder diepgaande wijziging. De Wet van 25 april 2014 heeft het bedrag van de werkbonus gekoppeld aan het minimumloon.
Randnummer 823. Het maximumbedrag van de “werkbonus” bijdragevermindering is opgetrokken tot 185 Euro voor een bediende en tot 198,72 (waarom geen 200?) Euro voor een arbeider (K.B. 10 april 2013). Geen gelijkheid, dus. Er is ook een maximumbedrag per jaar, dat sinds 2013 verhoogd is tot 2.181 Euro (zowel voor arbeiders als voor bedienden). Randnummer 827bis. Een nieuwe bijdragevermindering is ingevoerd bij K.B. 17 juli 2013. Zij betreft de voormalige uitkeringsgerechtigde werklozen die aangeworven worden met een “werkuitkering”. Zij geldt voor maximum 36 maanden, zoals de werkuitkering zelf. Randnummer 847. Deze bijdrage is alleen verschuldigd in sectoren waarin de inspanningen van de werkgevers geen 1,9% van de loonmassa vertegenwoordigen. Sinds de Programmawet (I) van 29 maart 2012 is zij verhoogd tot 0,15%. Nieuw randnummer 853bis. Aanvullende bijdrage op pensioenstortingen voor managers. De programmawet van 22 juni 2012 (herschreven maar niet echt gewijzigd door programmawet 27 dec. 2012) heeft een bijkomende bijdrageplicht ingevoerd voor de vaak zeer hoge bijdragen of stortingen om aanvullende pensioenen te vestigen voor hoogbetaalde managers van ondernemingen. Dit gebeurt in twee fasen. In de eerste fase, van 1 jan. 2012 tot 1 jan. 2016, bedraagt de bijkomende bijdrage 1,5% op de bijdragen of stortingen die het grensbedrag van 30.000 Euro per jaar overschrijden. Alle vormen van aanvullend pensioen, onder welke benaming ook, worden door deze regeling getroffen. Alleen de taksen op verzekeringscontracten en de bestaande bijdrage van 8,86% worden afgetrokken van de berekeningsgrondslag. De bijdrage is door de werkgever verschuldigd in het 4de kwartaal. In de tweede fase, vanaf 2016, zal de bijkomende bijdrage verschuldigd zijn wanneer het geheel van het wettelijk en het aanvullend pensioen de “pensioendoelstelling” overschrijdt, die overeenstemt met het maximumbedrag dat geldt voor de overheidspensioenen (zie randnummer 2164). De bijdrage zal dan verschuldigd zijn op het geheel van de aanvullende stortingen. Een interessante nieuwigheid – zij het om louter opportunistische redenen ingevoerd, om de inning te vergemakkelijken – is dat niet meer de werkgevers zullen beschouwd worden als debiteurs van deze bijdrage, maar de sectorale inrichters van de aanvullende pensioenen (sinds programmawet 27/12/13). Alles bij elkaar gaat het om een vrij povere aanvullende inspanning die gevraagd wordt van ondernemingen die voor bepaalde medewerkers enorme bedragen willen uitgeven, waarbij zij genieten van een ruime vrijstelling van sociale bijdragen, vermits zulke stortingen voor aanvullende pensioenen normalerwijze als loon zouden moeten aangemerkt worden en onder de gewone bijdragen vallen. Randnummer 861‐862. De bijzondere bijdrage voor werkgevers die overmatig gebruik maken van de regeling voor tijdelijke werkloosheid is lange tijd alleen in het bouwbedrijf van toepassing geweest. Sinds de wet van 28 december 2012 is zij opnieuw veralgemeend tot alle werkgevers. De wet “houdende diverse bepalingen” van 30 juni 2013 heeft een nieuwe regeling ingevoerd. Zij geldt voor alle handarbeiders – voor zover dat onderscheid nog in overeenstemming kan geacht worden met het gelijkheidsbeginsel van de Grondwet. Indien in de referteperiode, zijnde het voorafgaande kalenderjaar, de werkgever meer dan 110 dagen tijdelijke werkloosheid heeft gekend wordt een bijdrage geheven van
20 Euro per dag, die verhoogd wordt naargelang het aantal dagen stijgt, tot maximum 100 Euro per dag. De wet voorziet de mogelijkheid van verminderingen of uitzonderingen voor ondernemingen in moeilijkheden Randnummer 863. Bij K.B.19 feb. 2013 is duidelijk gemaakt dat beschutte werkplaatsen (logischerwijze) en openbare diensten (minder logisch) de bijzondere bijdrage voor risicogroepen niet verschuldigd zijn en nooit verschuldigd waren. Randnummer 875. De programmawet van 14 april 2011 heeft voorzien in de mogelijkheid om af te zien van deze sanctie “wegens uitzonderlijke omstandigheden of om redenen van dwingende billijkheid” (Memorie van toelichting, Doc. Senaat, 2010‐2011, 53‐1208/001). Dit kan echter alleen bij een met eenparigheid genomen beslissing van het beheerscomité (K.B. 25 okt. 2011). Een prejudiciёle vraag over de grondwettelijkheid van deze sanctie, waartegen een mogelijkheid van beroep voorzien is bij het Beheerscomité van de RSZ, werd door het Grondwettelijk Hof negatief beantwoord (arrest nr. 37/2012 van 8 maart 2012, B.S. 11 juli 2012) omdat de rechter volle rechtsmacht behoudt over de beslissing van het Beheerscomité, ook al kan hij zich niet op het terrein van de opportuniteitsbeoordeling begeven. Randnummer 876. De bijzondere bijdrage voor tewerkstelling van studenten is verhoogd tot 5,42% voor de werkgever en 2,71% voor de student (K.B. 12 sept. 2011). Randnummer 882bis. Bijzondere bijdrage voor sociale secretariaten. Een Wet van 27 december 2012, retroactief van toepassing voor het eerste kwartaal van dat jaar, en alleen voor dat kwartaal (!), heeft een heel bijzondere en vreemdsoortige bijzondere bijdrage ingevoerd. Zij is verschuldigd niet door de werkgevers of de werknemers, maar door de sociale secretariaten die als mandatarissen voor de werkgevers de sociale bijdragen berekenen en storten. Het gaat maar om een kleine bijdrage van 0,0325%, die ook nog kan verminderd worden. Voor de komende jaren zal het sociaal overleg moeten bepalen of en hoe zij behouden blijft. Randnummer 882ter. Bijzondere “compenserende” bijdrage voor werknemers met ontslagpakket. In het kader van de overgangsmaatregelen inzake de erg moeizame gelijkschakeling van de statuten van arbeider en bediende is voorzien dat na i jan. 2019 werknemers die opgezegd worden met een opzeggingstermijn of –vergoeding van minstens 30 weken genieten, voor minstens 1/3 hiervan, van een “ontslagpakket” met maatregelen die de inzetbaarheid voor de arbeidsmarkt verhogen (genre outplacement). Op het loon of de opzeggingsvergoeding betaald tijdens deze periode is een bijzondere bijdrage verschuldigd, die 3% bedraagt voor de werkgever en 1% voor de werknemer. Voor lagere lonen kan de werkgeversbijdrage verminderd worden tot 2 of 1%. De bijdrage gaat naar het Fonds voor Sluiting van Ondernemingen. Randnummer 891 en 895. Soms worden ongerijmdheden toch mettertijd rechtgezet. Zo wordt sinds de wet van 13 maart 2013 het beheer van de Pensioengegevensbank volledig toevertrouwd aan de RvP en niet meer aan het RIZIV. De RvP int voortaan ook de bijdrage en stort ze door aan het RIZIV. De RvP is natuurlijk evenmin als het RIZIV een inningsorganisme, maar men wou allicht de RSZ geen bijdragen laten innen van anderen dan werknemers.
Randnummer 893. Ook het K.B. van 6 juli 2011 heeft het drempelbedrag verhoogd, om te beletten dat de pensioenherwaardering sommige gerechtigden, die vrijgesteld waren van bijdrage, onder de bijdrageplicht zou brengen, wat hun pensioenverhoging teniet zou doen. Randnummer 911. Programmawet I van 29 maart 2012 heeft de bijdragen op wat vroeger brugpensioenen maar nu SWT genoemd wordt (stelsel van werkloosheid met toeslag) aanzienlijk verhoogd. De hoogte van de bijdrage hangt af van de ingangsdatum van de regeling: vóór 1 april 2010, tussen 1 april 2010 en 31 maart 2012 en na 31 maart 2012, en van de leeftijd van de begunstigde. Voor de nieuwe regelingen vanaf 1 april 2012 varieert de bijdrage van 25% voor gerechtigden boven 60 jaar tot 100% voor gerechtigden van minder dan 52 jaar. Een bijzondere regeling geldt voor de niet‐ commerciёle sector waar geen bijdrage verschuldigd is voor gerechtigden boven 60 jaar, en de bijdrage slechts varieert van 5,50% voor gerechtigden van 58 tot minder dan 60 jaar tot 10% voor gerechtigden beneden 52 jaar. Het uitvoeringsbesluit van 19 juni 2012, genomen op basis van een advies van de Nationale Arbeidsraad, heeft de percentages van de heffingen enigszins gemilderd, zoals de Koning krachtens de wet kon doen. Hetzelfde geldt voor de heffingen op de “pseudo‐SWT”’s (randnummer 917). Randnummer 917. De pseudobrugpensioenen, vroeger “Canada‐Dry” genaamd, heten nu “pseudo‐ SWT’s”. De bijdragen op deze extra werkgeverstoeslagen bij werkloosheidsuitkeringen zijn door dezelfde Programmawet I van 29 maart 2012 verhoogd, parallel met deze op de gewone SWT’s. In de commerciёle sector bedraagt deze bijdrage voortaan 38,82% voor de oude regelingen van vóór 1 april 2010, tussen 38,82% en 55% voor die van 1 april 2010 tot 31 maart 2012, en van 38,83% tot 100%, naargelang de leeftijd van de betrokkene, voor regelingen ingegaan vanaf 1 april 2012. Ook hier gelden aanzienlijk lagere tarieven voor de non‐profit sector, op dezelfde manier als voor de eigenlijke SWT’s. Randnummer 917bis. Bijzondere bijdragen op niet‐recurrente resultaatsgebonden voordelen. De globale bonus die door werkgevers toegekend wordt aan hun werknemers volgens CAO nr. 90 van 20 dec. 2007 zijn vrijgesteld van RSZ‐bijdragen tot een plafond van 3100 Euro. Maar er wordt wel een bijzondere werkgeversbijdrage van 33% op toegepast, gelijkaardig aan die op het gebruik van bedrijfswagens. Sinds de programmawet van 27 dec. 2012 is nu ook de werknemer een bijdragen van 13,07%, gelijk aan de gewone werknemersbijdrage. Het enige echte voordeel van deze formule ligt voortaan op het fiscale vlak. Randnummer 959bis (invoegen). De Wet van 21 dec. 2013 “houdende dringende diverse bepalingen inzake sociale wetgeving” heeft voor het eerst sinds lange tijd een wijziging aangebracht aan de definitie van het arbeidsongeval (art. 6). Naar analogie met de regeling in de openbare sector (zie verder) is nu ook in de privé sector als arbeidsongeval erkend een letsel dat een werknemer toegebracht wordt door een derde, buiten de uitvoering van de arbeidsovereenkomst maar in verband hiermee. Het gaat bv. om wraakuitoefeningen door derden in verband met de activiteit van de werknemer. Dit vanaf februari 2014. Randnummer 1007. De beslissing tot genezenverklaring kan door de betrokkene worden beslist gedurende een termijn van 3 jaar. Oorspronkelijk was dit een vaste termijn. Een arrest van het Grondwettelijk Hof (nr. 102/2009 van 18 juni 2009) heeft geoordeeld dat dit een ontoelaatbare
discriminatie inhield met de regeling in de openbare sector, waar die termijn kan gestuit of geschorst worden. De wet is in die zin aangepast bij Wet 21 dec. 2013 art. 12‐14). Randnummer 1011. De Wet “houdende diverse bepalingen inzake sociale zekerheid” van 25 april 2014 heeft een “Nationaal College voor Socialeverwekeringsgneeskunde inzake arbeidsongeschiktheid” opgericht. Allicht vanuit een loffelijk streven om eenheid te brengen in de evaluatie van de arbeidsongeschiktheid en die evaluatie op meer wetenschappelijke leest te schoeien. Het college krijgt ook positieve takarbeidsongeschiktheiden i.v.m. Preventie en met beroepsherinschakeling. Maar men moet toch opmerken dat dit een stap terug is in de richting van de medicalisering van de arbeidsongeschiktheid, een problematiek die het medisch terrein ver overstijgt. Randnummer 1067. Ondernemingen die bijzonder veel ongevallen vertonen kunnen vanwege het Fonds voor Arbeidsongevallen een preventiebijdrage opgelegd krijgen, die beloopt tussen 3000 en 15.000 Euro per jaar, naargelang de omvang van de onderneming (K.B. 23 dec. 2008). Sinds het K.B. van 30 nov. 2011 is beroep mogelijk tegen de beslissing, bij het beheerscomité zelf, wat dus blijkbaar tevoren niet kon. Een K.B. van 4 dec. 2012 heeft vrijstelling verleend van deze bijdrage voor ondernemingen die een concreet actieplan met preventiemaatregelen hebben opgesteld. Randnummer 1068‐69. Het Fonds heeft er een nieuwe bevoegdheid bijgekregen: sinds 2014 kan het zelf de arbeidsrechtbank aanspreken over een geschil met een verzekeraar, die een arbeidsongeval weigert ten laste te nemen. De intentie om die zaak voor de arbeidsrechtbank te brengen moet per aangetekende brief ter kennis gebracht worden van de verzekeraar en het slachtoffer of zijn rechthebbenden. (Wet 21 dec. 2013, art. 11). Randnummer 1104. Een merkwaardigheid is de optrekking van het loonplafond voor de beroepsziekten met 0,7%, terwijl dit niet gebeurd is voor de arbeidsongevallen. Dit door de wet van 12 april, tot uitvoering van het ontwerp van (niet goedgekeurd) interprofessioneel akkoord. Randnummer 1106‐1107. Een programmawet heeft de controversiёle regel van het niet in aanmerking nemen van de socio‐economische factoren (beperkte arbeidsmogelijkheden) na 65 jaar weer opgeheven. Zodoende is de gelijke behandeling met slachtoffers van arbeidsongevallen hersteld. Nochtans heeft het Grondwettelijk Hof achteraf de oude regel niet strijdig geacht met de gelijkheidsregel van de Grondwet (GwH 17/2012, nr. 17/2012, B.S. 11 maart 2012). Randnummer 1109. Bepaalde ziekten kunnen mettertijd niet meer als beroepsziekten worden erkend terwijl zij dat vroeger wel waren. Bij wet van 13 juli 2006 is bepaald dat in zulk geval de toegekende uitkeringen behouden blijven, maar dat in geval van verergering of van overlijden de verdere toekenning ervan kan geweigerd worden. Deze tweeslachtige bepaling werd voor het Arbitragehof (nu Grondwettelijk Hof) aangevochten, maar het Hof vond het niet strijdig met het gelijkheidsbeginsel, omdat de wetgever hier een evenwicht zou tot stand gebracht hebben tussen de rechtmatige verwachtingen van de verzekerden en de bekommernis om het financieel evenwicht van het stelsel (Arrest 152/2010 van 22 dec. 2010).
Randnummer 1120. Sinds de wet van 27 maart 2014 betaalt het Asbestfonds ook de remgelden bij medische verzorging en de hulp van derden die voor het slachtoffer noodzakelijk is, zoals dit bij de Beroepsziekten gebeurt. Randnummer 1122. Met de financiering van het Asbestfonds bleek het nogal mee te vallen. Voor 2012 is zowel de werkgeversbijdrage als de subsidie van de overheid gehalveerd. (K.B. 10 nov. 2012) Randnummer 1155. Deze personen genieten evenwel vrijstelling van bijdrage voor de periode waarin zij recht hebben op verhoogde verzekeringstegemoetkomingt (zie verder: mate van tenlasteneming) (K.B. 25 april 2014). Randnummer 1180. De regeling van de “mutaties”, waaraan de ziekenfondsen meer belang hechten dan hun leden, is bijgewerkt bij K.B. 19 juli 2013. Randnummer 1181. De wachttijd is nu ook afgeschaft voor personen die heringeschreven worden, maar die genieten van een sociaal bijstandsregime zoals leefloon, OCMW‐steun, gewaarborgde kinderbijslag tegemoetkomingen voor gehandicapten of inkomensgarantie voor ouderen Randnummer 1189. De SIS‐kaart wordt vanaf 2014 geleidelijk afgeschaft. De verzekerden zullen zich voortaan identificeren via aangepaste vermeldingen op hun elektronische identiteitskaart. Wie niet onder die regeling valt zal een ISI+ kaart ontvangen, die de oude SISkaart vervangt (Wet 19 januari en K.B. 26 feb. 2014). Randnummer 1192. Een niet onbelangrijke nieuwigheid: bij K.B. 19 juli 2013, genomen in uitvoering van de “eHealthwet” van 2008, heeft de mogelijkheid ingevoerd om bewijskracht te geven aan de elektronische versie van de medische documenten die nodig zijn voor de ziekteverzekering. Het Verzekeringscomité van het RIZIV moet voor elk ervan de modaliteiten vastleggen. Randnummer 1204. Bij K.B. 18 okt. 2013 is de regeling van de tenlastneming van verzorging in het buitenland (beter) in overeenstemming gebracht met de Richtlijn 2011/24/EU van 9 maart 2011 terzake. Randnummer 1207. Een M.B. van 12 jan. 2012 heeft de tussenkomst in de verpleegdagprijs in het buitenland verhoogd. Randnummer 1249. Onder de hoofding van “preventie” komt ongetwijfeld ook de tegemoetkoming in de kosten van anticonceptie voor jongeren, zoals bepaald bij K.B. 16 sept. 2013, na een jarenlange experimentele fase. Randnummer 1271. Het verbod op publiciteit is door de Wet van 13 maart 2013 “houdende diverse maatregelen inzake gezondheid” opgeheven. Dit in lijn met de rechtspraak van het Hof van Justitie dat van oordeel is dat vrije mededinging ook voor de vrije beroepen moet gelden. Randnummer 1293. Het systeem van forfaits voor klinische biologie voor ambulante patiënten is bij K.B. 11 jan. 2012 hervormd en naar verluid vereenvoudigd. Randnummer 1297bis. Raadpleging met het oog op euthanasie. De Euthanasiewet stelt het advies van een tweede en soms van een derde geneesheer verplicht. Voor deze raadpleging heeft een K.B. van 7 maart 2013 een honorarium vastgesteld dat door de ZIV ten laste genomen wordt. Vereist is wel dat de betrokken geneesheer op een lijst van “geraadpleegde
geneesheren” voorkomt, en dat het verzekeringscomité een overeenkomst terzake gesloten heeft met een bevoegde organisatie, hier “inrichtende macht” genaamd, die opgericht wordt door verenigingen die zich bezig houden met het waardig levenseinde. Randnummer 1304. De programmawet van 29 dec. 2010 heeft, gezien het succes van de formule (een zeldzaamheid in deze materie) de opgelegde voorschrijfpercentages van goedkopere geneesmiddelen per medische specialiteit verhoogd. Randnummer 1310. Aan het zgn. substitutierecht van de apotheker is nu toch een (beperkte) uitvoering gegeven. Voor voorschriften op molecule (stofnaam) en ook voor voorschriften van antibiotica en van antimycotica moet de apotheker kiezen voor de goedkoopste oplossing. Hij heeft daarbij de keuze tussen de producten die niet meer dan 5% duurder zijn dan het allergoedkoopste. Maar hij moet altijd de keuze bewaren tussen tenminste 3 producten, ook als die iets duurder zijn. (Art. 94, K.B. 21 dec. 2001, in de versie van K.B. 12 juni 2012) Randnummer 1333‐1335. De vrij ingewikkelde regelingen rond de verhoogde tegemoetkoming voor wat vroeger de WIGWE genoemd worden hervormd en vereenvoudigd (Programmawet I van 29 maart 2012. Art. 3‐15). De categorieёn gepensioneerden, weduwen, weduwnaars, wezen en invaliden of gehandicapten worden afgeschaft. Voortaan berust het recht op verhoogde tegemoetkoming alleen nog op het gezinsinkomen gedurende het voorafgaande jaar. Het recht wordt toegekend aan het gezin, d.i. De aanvrager, de echtgenoot of samenwonende partner en de personen ten laste. De feitelijk gescheiden echtgenoot valt hier buiten, tenzij hij als persoon ten laste ingeschreven blijft (W. 7 feb. 2014). Hiervoor wordt uitgegaan van de belastingsgegevens, maar ook andere bestaansmiddelen kunnen in aanmerking genomen worden. Vrijstellingen zijn ook voorzien (nog te bepalen). Het inkomen wordt gerekend over een referteperiode van 1 jaar, tenzij er tussenin gebeurtenissen zijn, zoals overlijden, echtscheiding, ontslag, die van aard zijn om het inkomensniveau te doen dalen. De inkomensgrens ligt op 16.743,70 euro per jaar, verhoogd met 3.099,72 euro per bijkomend gezinslid. Belangrijk is dat hierbij uitgegaan wordt van een beperkt gezinsbegrip: de verzekerde, de echtgenoot of partner en hun personen ten laste. Het inkomen van ouders of andere inwonende personen wordt dus niet meegeteld. Zoals voorheen wordt het voordeel automatisch toegekend wanneer de betrokkene geniet van een regeling van sociale bijstand, zoals tegemoetkoming aan gehandicapten of leefgeld, die afhangt van een onderzoek naar de bestaansmiddelen. De ziekenfondsen mogen gegevens die zij reeds bezitten aanwenden om beslissingen in dit verband te nemen. Zij kunnen ook bij de belastingsadministratie de nodige informatie opvragen. Maar de privacy‐ commissie zal de voorwaarden hiervoor bewaken. Randnummer 1336. Het statuut van “chronisch zieke” is versoepeld door de programmawet van 28 juni 2013. De grens is verlaagd van 450 naar 300 Euro. Ook mensen met een zeldzame aandoening kunnen dit statuut krijgen. Zij genieten niet alleen van een forfaitaire tegemoetkoming maar ook van betere tegemoetkoming.
Hier komt bij dat soms ook niet‐betaalde remgelden meetellen voor het bereiken van de grens, nl. in het geval waarin die niet moesten betaald worden omwille van de regeling van de maximumfactuur (K.B. 8 mei 2014). Randnummer 1337. De gezondheidswet van 27 dec. 2012 voorzag voor de toekomst om een ruimer “statuut chronische aandoening” in te richten, dat zou gelden, behalve de huidige chronisch zieken, voor al degenen wier medische kosten een bepaalde grens overschrijdt en voor degenen die lijden aan zeldzame aandoeningen of zgn. weesziekten. Dat statuut is er gekomen met het K.B. 15 dec. 2013, dat de criteria bepaald heeft om ervan te genieten. Randnummer 1338. Voor patiënten met een globaal medisch dossier, die tussen 45 en 75 jaar oud zijn, kan de huisarts eenmaal per jaar een preventief onderzoek doorvoeren, waarvoor hij een apart honorarium aanrekent, maar dat voor de patiënt kosteloos is. (K.B. 9 feb. 2011) Randnummer 1339. Er wordt sinds 1 dec. 2011 geen onderscheid meer gemaakt inzake remgeld tussen geaccrediteerde en andere geneesheren. Het enige onderscheid dat nog behouden blijft is dat naargelang de patiënt al of niet zijn medisch dossier door de huisarts laat bijhouden. Hetzelfde besluit heeft ook het remgeld verminderd in het geval van dringende raadpleging ’s nachts of in het weekend of op feestdagen. (K.B. 3 okt. 2011) Wanneer het globaal medisch dossier (GMD) in een groepspraktijk wordt beheerd waar alle geneesheren er inzage in hebben, geldt het verminderde remgeld ook bij die andere geneesheren (K.B. 17 okt. 2011). Randnummer 1341. De gezondheidswet van 27 dec. 2012 brengt de maximumfactuur weer iets dichter bij wat zij zou moeten zijn. Voortaan worden de remgelden op bepaalde farmaceutische producten (categorieën Fa en Fb) meegerekend, en vooral de remgelden die betaald worden in rust‐ en verzorgingstehuizen, in bejaardentehuizen en in dagcentra, die tot nu toe uitgesloten waren. Randnummer 1345. Het plafond van 450 Euro wordt met 100 Euro verlaagd ingeval een gezinslid het statuut van chronisch zieke (zie hoger) heeft. Randnummer 1346. Het “OMNIO” statuut kan nu ook toegekend worden aan de persoenen die via het OCMW een verwarmingstoelage krijgen van het stookoliefonds (K.B. 22 maart 2011). De inkomensgrenzen om van dit statuut te genieten worden regelmatig verhoogd, om te beletten dat welvaartsaanpassingen in de verschillende uitkeringssectoren de gerechtigden boven deze grenzen zouden doen vallen (zie K.B. 13 aug. 2011). Randnummer 1352. De Wet van 27 feb. 2012 “houdende diverse dringende bepalingen inzake gezondheid” heeft de basis gelegd voor een heel nieuwe terugbetalingsvorm voor farmaceutische specialiteiten. Voortaan kan dit gebeuren volgens forfaitaire bedragen per indicatie, onderzoek of behandeling. Dit zal niet gelden voor alle producten, maar vooral voor dure producten waarvoor veel concurrentie bestaat. Deze producten krijgen een nieuwe code als vergoedingscategorie Fa en Fb. Voor Fa iser geen remgeld. Voor Fb geldt hetzelfde remgeld als voor categorie B.
Het forfaitair terugbetalingsbedrag zal gericht zijn op de kostprijs van het goedkoopste equivalent. Wanneer de geneesheer een duurder middel voorschrijft zal de apotheker de mogelijkheid hebben het door een goedkoper equivalent te vervangen. (Zie hoger, randnummer 1310: substitutierecht). Op de website van het RIZIV wordt de lijst bekend gemaakt van de goedkoopste specialiteiten (binnen een marge van 5%) voor elke indicatie, onderzoek of behandeling, waartussen de apotheker mag kiezen. Randnummer 1361. Voor patiёnten met dementie is een nieuwe categorie D ingevoerd, ook in de dagcentra. Voor deze personen is ook financiering voor een “referentiepersoon” voorzien, wanneer de instelling een voldoende aantal demente personen herbergt. Deze heeft een soort van ombudsfunctie om voor de belangen van de dementen te zorgen en te bemiddelen bij moeilijkheden. (K.B. 5 dec. 2012 en 9 jan. 2013) Randnummer 1372. De programmawet van 27 december 2012 heeft hieraan toegevoegd dat, wanneer geen nieuw akkoord tot stand is gekomen, de verbonden geneesheren hun geconventioneerde toestand behouden tot een nieuw akkoord is gesloten of tot zij eventueel weigeren tot het akkoord toe te treden. Op die manier wordt onzekerheid over de toe te passen tarieven vermeden. Randnummer 1377. Vermelden wij nog dat uitdrukkelijk bepaald is dat de overeenkomsttarieven ook van toepassing zijn voor patiёnten die recht hebben op basis van EU‐verordeningen of internationale overeenkomsten (Wet 13 maart 2013). Randnummer 1378. De weinig toegepaste strafbedingen zijn door de Wet “houdende diverse bepalingen inzake gezondheid” van 13 maart 2013 afgeschaft. Randnummer 1380. Sinds de gezondheidswet van 27 dec. 2012 is nu duidelijk gesteld dat ALLE geneesheren, geconventioneerd of niet, zich moeten houden aan de overeengekomen tarieven en dus geen supplementen mogen aanrekenen voor gehospitaliseerde patiënten die in een gemeenschappelijke of een tweepersoonskamer opgenomen zijn. Alleen voor patiënten die gekozen hebben voor een privé kamer mogen supplementen in rekening gebracht worden, mits de reeds geldende uitzonderingen. Dit geldt ook voor daghospitalisatie, voor kankerpatiënten en voor degenen die een verhoogde tegemoetkoming genieten of het statuut van chronisch zieke hebben (K.B. 10 april 2014). Randnummer 1396. De programmawet van 27 dec. 2012 heeft andermaal een prijsverlaging voor de farmaceutische specialiteiten opgelegd. Opmerkelijk hierbij is dat de farmaceutische firma’s zelf besparingsvoorstellen mogen voorleggen. En nog meer opmerkelijk is dat de wet een aantal limieten vaststelt om te grote prijsdalingen, die verstorend zouden kunnen werken, tegen te gaan. Dit vooral om te beletten dat de prijzen van merkproducten te dicht bij die van de generische alternatieven zouden komen te liggen. De meest recente van die prijsdalingen betreft de biologische geneesmiddelen, wier prijs – behoudens uitzonderingsgevallen – met 7,5% verlaagd wordt vanaf 1 jan. 2014 (K.B. 3 dec. 2013). Voetnoot 1480. Toevoegen: Wet 27 feb. 2012 “houdende diverse dringende bepalingen inzake gezondheid”. Randnummer 1397. De programmawet van 29 dec. 2010 heeft ook het stelsel van de “referentieterugbetaling” bijgewerkt. Voortaan wordt de vermindering tegenover de oorspronkelijke
prijs van het product in 3 etappes doorgevoerd, gaande van 31% tot 38,71%. Bovendien wordt op farmaceutische producten een prijsblokkering toegepast gedurende het jaar 2011. Randnummer 1398. De vergoedingsbasis van de magistrale bereidingen is door een K.B. van 3 oktober 3012 gemoderniseerd. Een aantal producten zijn geschrapt en of toegevoegd en de prijsbasis voor heel wat producten is aangepast. Randnummer 1404. De Gezondheidswet van 10 april heeft de aflevering van een bewijsstuk met vermelding van wat de patiēnt betaald heeft verplicht gesteld, ook in gevallen waarin de patiēnt niet meteen betaalt, zoals bij zgn. “derde‐betalersregeling” (behalve enkele uitzonderingen). Randnummer 1407. Te signaleren: een K.B. van 13 nov. 2011 heeft de procedure van betaling onder de derde‐betalersregeling verbeterd, zodat de geneesheren minder administratieve rompslomp te verwerken krijgen en minder lang op hun geld moeten wachten. Randnummer 1411. Bij K.B. 24 april 2012 is ook het dringend ziekenvervoer per ambulance onder de regeling van de “derde‐betaler” gebracht. Door de gezondheidswet van 27 dec. 2012 is bepaald dat deze regeling in het algemeen zal gelden voor alle verstrekkingen voor personen die tot de zwakke groepen behoren. Als zodanig gelden degenen die genieten van een verhoogde tegemoetkoming en de chronisch zieken. De toepassing hiervan is maar voorzien tegen 2015. Randnummer 1414. Nu kan ook het voordeel van de derde‐betalersregeling geschorst worden wanneer er “ernstige, nauwkeurige en overeenstemmende” aanwijzingen van fraude bestaan in hoofde van de zorgverlener (Gezondheidswet 10 april 2014). Randnummer 1421. Blijkbaar heerste er bij de administratie onvrede over de schorsing van de verjaring voor terugvorderingen. Een K.B. van30 sept. 2012 heeft de 11 schorsingsgronden van de 2‐jarige verjaring duidelijk gepreciseerd. De terugvorderingstermijn kan niet meer verlengd worden, alleen opgeschort. Randnummer 1448‐1451. De programmawet van 28 april 2010 heeft de procedure van regularisatie verder versoepeld door niet langer te eisen dat de 50% ongeschiktheid in de niet toegelaten periode door de adviserend geneesheer (of de GRI) zou worden vastgesteld, wat vaak onmogelijk was voor perioden die soms ver in het verleden lagen. Voortaan moet de adviserend geneesheer of de GRI alleen nagaan of de voorwaarde van arbeidsongeschiktheid voldaan is op het tijdstip waarop de niet toegelaten tewerkstelling vastgesteld wordt. De programmawet van 4 juli 2011 is nog een stap verder gegaan, door niet langer een voorafgaande toelating door de adviserend geneesheer te vereisen. De toelating kan nu ook na de werkhervatting worden gevraagd. Dit om werkhervattingen niet af te remmen. Ook de aanrekening van het verdiende inkomen op de uitkering is versoepeld. Het desbetreffende K.B. 6 juli 2011 is meteen vervangen door een K.B. van 28 dec. 2011. Randnummer 1449. De “Wet houdende diverse bepalingen” van 29 maart 2012 (art. 6) heeft de basis gelegd voor een verdere versoepeling van de gedeeltelijke werkhervatting, ten einde de herintegratie van de arbeidsongeschikten te bevorderen. Het principe van de voorafgaande toelating van de adviserend geneesheer wordt verlaten. Dit was een belangrijke rem op de wedertewerkstelling in de
gevallen waarin men werk vond waarin men gevraagd werd meteen te beginnen. Voortaan kan de toelating gevraagd worden nadat de arbeid aangevat is. Indien achteraf de adviserend geneesheer die toelating weigert en de persoon als niet langer arbeidsongeschikt beschouwt, zullen de verworven uitkeringen tot die datum niet teruggevorderd worden. Randnummer 1458. Vanaf 2016 zal de Geneeskundige Raad voor Invaliditeit (zie verder) nu ook kunnen ingrijpen in de beoordeling van de primaire ongeschiktheid. De ziekenfondsen zullen gegevens over de vaststellingen van arbeidsongeschiktheid aan de GRI doorspelen. De bedoeling is duidelijk om meer eenvormigheid tot stand te brengen in de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid tussen de verschillende ziekenfondsen. (Wet houdende dringende diverse bepalingen inzake sociale wetgeving van 21 dec. 2013). Te noteren valt dat sinds de wet van 10 april 2014 “houdende diverse bepalingen inzake Gezondheid” de vaststellingen van de adviserend geneesheren wettelijke bewijskracht hebben tot bewijs van het tegendeel. Hiermee krijgen die geneesheren een quasi‐politiebevoegdheid. Of dat met de Grondwet in overeenstemming te breng is, valt nog te bezien. Randnummer 1463. De procedure voor de vaststelling van de invaliditeit wordt voor de toekomst (vanaf 2015) grondig hervormd (K.B. 25 april 2014). Voortaan wordt de beslissing tot erkenning van de invaliditeit of van behoefte aan hulp van derden genomen door een daartoe aangestelde geneesheer van de Geneeskundige Raad voor Invaliditeit. Alleen wanneer zijn beslissing afwijkt van die van de adviserend geneesheer van het ziekenfonds wordt de zaak voorgelegd aan de bevoegde afdeling van het GRI. Als de afdeling niet tot een beslissing komt gaat de zaak naar de Hoge Commissie. De erkenning wordt aan de gerechtigde meegedeeld per gewone brief. Voor de niet‐erkenning is een aangetekende brief vereist. Treedt een nieuwe toestand van arbeidsongeschiktheid in binnen drie maanden na het einde van een tijdvak van invaliditeit, dan kan ded adviserend geneesheer zelf de invaliditeit erkennen voor een periode van 30 dagen. Daarna moet de zaak eventueel weer door de GRI behandeld worden zoals hierboven gezegd. Interessant is ook dat de GRI een kwaliteitscontrole doorvoert over de voorstellen van de adviserende geneesheren, die soms verdacht worden van welwillendheid tegenover hun leden. Randnummer 1477. De invaliditeitsuitkeringen, die in 2010 verhoogd werden met een “inhaalpremie” van 75 Euro, worden nu jaar na jaar opgetrokken met een gelijkaardige premie. Deze bedraagt in 2013 274 Euro en in 2014 308 Euro. Zij wordt uitbetaald in de maand mei, als een soort van vakantiegeld voor invaliden. Dit komt in de plaats van de gewone herwaardering van de invaliditeitsuitkeringen van 2%. Een gelijkaardige herwaardering voor invaliden sinds meer dan 15 jaar, die beloofd was in 2009 is echter nooit uitgevoerd. Randnummer 1479. De daguitkering voor hulp van derden is ondertussen verhoogd tot 12,8122 Euro (K.B. 6 juli 2011).
Randnummer 1483. De loongrens voor de berekening van de uitkeringen is voor de nieuwe gerechtigden, wier arbeidsongeschiktheid is ingegaan vanaf 1 jan. 2011, met 0,7% geherwaardeerd (K.B. 22 maart 2011). Randnummers 1494‐1496. Uiteindelijk heeft de programmawet van 27 december 2012, met ingang van 1 januari 2013, de begrafenisuitkering afgeschaft. Hiermee is een monument uit de 19de eeuw uit onze sociale zekerheid verdwenen. Hopelijk volgen er nog een paar! Randnummer 1503. Een werkneemster kan bij twee verschillende werkgevers tewerkgesteld zijn. Indien zij haar werk moet onderbreken bij de ene wegens risico voor haar zwangerschap kan het zijn dat zij bij de andere kan verder werken omdat dat risico daar niet bestaat. Het Grondwettelijk Hof is van mening dat zij in dat geval haar bevallingsrust in die andere betrekking moet kunnen verlengen met de aldaar gewerkte periode (arrest nr. 169/2011 van 10 nov. 2011, B.S. 31 jan. 2012). Hieraan is gevolg gegeven door de Wet “houdende diverse bepalingen inzake sociale zekerheid” van 25 april 2014. Randnummer 1505. Dit recht kan voortaan ook overgaan op de co‐ouder van hetzelfde geslacht (W 25 april 2014, art. 4 en 12). Randnummer 1506. Een nieuwigheid is dat, sinds de wet van 13 april 2011, ook de lesbische partner van de moeder, de zogenaamde “meemoeder” recht krijgt op een beperkt moederschapsverlof van 10 dagen. De eerste 3 dagen zijn ten laste van de werkgever, daarna betaalt de ziekteverzekering 82% zoals voor de vaderschapsuitkering. Randnummer 1515. De 6de Staatshervorming heeft de gezinsbijslagen toegeschoven aan de Gemeenschappen, en voor Brussel aan de “Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie”. Voorafgaand aan deze bevoegdheidsoverdracht is (eindelijk!) de hele regeling onder ēēn wet gebracht: de nieuwe Algemene Kinderbijslagwet van 4 april 2014. De Rijksdienst voor Kinderbijslag voor Werknemers is omgevormd tot “Federaal Agentschap voor Kinderbijslag” of in moderne termen FAMIFED. De kinderbijslagfondsen voor werknemers zijn voortaan bevoegd om de gezinsprestaties uit te betalen ook aan zelfstandigen. De sociale verzekringskassen voor zelfstandigen, die deze taak tot nu toe vervulden, zullen hun dossiers overmaken aan een kinderbijslagfonds of aan FAMIFED. Tot eind 2015 blijft deze regeling gelden, onder gemeenschappelijk beheer van de federale overheid en de Gemeenschappen. Randnummer 1526. De nieuwe familierechtbank is voortaan bevoegd voor de toewijzing van het recht op kinderbijslag in het geval van ouders die niet samenwonen. Randnummer 1549. Na een arrest van het Grondwettelijk Hof, dat oordeelde dat ook de voorlopige bewindvoerder die voor het kind aangesteld is dit verzet moest kunnen aantekenen (arrest 21/2010 van 25 feb. 2010, rolnr. 4741), heeft de Wet houdende diverse bepalingen van 29 maart 2012 de mogelijkheid van verzet nog ruimer uitgebreid, door het toe te kennen aan de meerderjarige kinderen zelf die hun eigen belang inroepen(art. 9). De term “voorlopige bewindvoerder” is vervangen door “bewindvoerder” ingevolge de Wet van 17 maart 2013 over het statuut van de handelingsonbekwamen.
Randnummer 1561. De bijslag voor geplaatste kinderen wordt toegekend aan degene die bijslagtrekkende was vóór de plaatsing. Een arrest van het Grondwettelijk Hof heeft bepaald dat degene die deze hoedanigheid niet bezat de mogelijkheid moet hebben om voor de Arbeidsrechtbank te vorderen dat hem/haar die hoedanigheid zou toegekend worden, zoals dat voor de gewone kinderbijslag het geval is (arrest 62/2011 van 5 mei 2011, B.S. 5 aug. 2011). De “Wet houdende diverse bepalingen” van 29 maart 2012 heeft hieraan op zijn manier gevolg gegeven, door te bepalen dat bij plaatsing van het kind in een opvanggezin de bijslag betaald wordt aan degene die vóór de plaatsing bijslagtrekkende was “zolang die regelmatig contact onderhoudt met het kind of belangstelling betoont voor het kind”. Wanneer vastgesteld wordt dat dit niet het geval is, kan het kinderbijslagfonds een vervangende bijslagtrekkende aanduiden. Bij betwisting zal de arbeidsrechtbank beslissen. Randnummer 1578bis. De schoolpremie is sinds juni 2013 lichtjes verminderd om budgettaire redenen. Dit is een zeldzaamheid in de kinderbijslagregeling. Randnummer 1580‐86. Het Fonds voor Collectieve Diensten is afgeschaft, bij Wet 6 jan. 2014, in het kader van de 6de staatshervorming. Bij Wet 4 april 2014 is de RKW omgedoopt tot Federaal Agentschap voor Kinderbijslag of in barbaarse termen: FAMIFED. Randnummer 1590 in fine. Aanvullen met: deze beslissing is door de programmawet van 28 juni 2013 (eindelijk) in de wet opgenomen. Randnummer 1605. Bij M.B. 23 juli 2012 is een zekere versoepeling doorgevoerd in de toelatingsvoorwaarden. De referteperioden zijn verlengd van 18 tot 21 maanden voor rechthebbenden beneden 36 jaar, van 27 tot 33 maanden voor rechthebbenden van 36 tot 49 jaar en van 36 tot 42 maanden voor wie 50 jaar is of ouder. Randnummer 1615. Sinds een K.B. van 18 aug. 2010 worden ook de dagen waarin de werknemer gebruik maakt van het verlof met het oog op het verstrekken van pleegzorgen met arbeidsdagen gelijkgesteld. Gelijkaardige bepalingen zijn ook door het K.B. 15 okt. 2010 ingevoerd in alle wetgevingen waarin arbeidsdagen geteld worden. En een K.B. van 8 juli 2014 heeft ook de periode van overgangsuitkering, waarvan een overlevende echtgenoot kan genieten die nog geen recht heeft op overlevingspensioen, met arbeidsdagen gelijkgesteld. Randnummer 1619. Een K.B. van 28 dec. 2011 heeft het regime van de uitkeringen voor jonge werkzoekenden grondig hervormd. De naam is niet langer “wachtuitkering” maar “inschakelingsuitkering”. Alle schoolverlaters moeten voortaan een “beroepsinschakelingstijd” van 310 dagen moeten doormaken eer zij recht hebben op uitkering. Perioden van arbeid in een inschakelingsproject en van studentenarbeid tellen mee voor die periode. Randnummer 1634 e.v. Een K.B. Van 7 feb. 2014 heeft het statuut van de kunstenaars inzake werkloosheid vrij ernstig gewijzigd. Voortaan wordt gesproken van “de creatie en/of uitvoering of interpretatie van artistieke oeuvres in de
audiovisuele en beeldende kunsten, in de muziek, de literatuur, het spektakel, het decorontwerp of de choreografie”. De werkloze moet voortaan in ieder geval aangifte doen van zulke activiteit en van de inkomsten die hij hieruit ontvangt. Deze beletten niet dat hij werkloosheidsuitkering zou genieten, wanneer het niet is als werknemer of in een statuut, of als zelfstandige in hoofdberoep of wanneer het niet gaat om een uitvoering voor publiek. In die gevallen wordt zij wel op de controlekaart vermeld. Ook de berekeningswijze van de uitkeringen voor de kunstenaars is aangepast. Randnummer 1645. Een K.B. van 21 mei 2013 heeft gepreciseerd dat de ontslagvergoeding geacht wordt zoveel maanden te dekken, als zij gedeeld wordt door het normale maandloon. Eindejaarspremies of jaarlijkse vakantie worden hier uiteraard niet in meegerekend. Vergoedingen die bedoeld zijn om een morele schade te dekken worden niet als loon beschouwd. Een K.B. van 26 dec. 2013 heeft dit uitgebreid tot vergoedingen wegens niet‐concurrentiebeding en uitwinningsvergoedingen. Randnummer 1653. Een M.B. Van 26 juni 2014 heeft hieraan toegeveogd; het volgen van een opleiding in een andere landstaal voor werklozen die de taal van hun Gewest niet machtig zijn of die wegens hun verblijfplaats of hun bekwaming werk moeten zoeken in een anderstalig gebied. Randnummer 1657. Een M.B. van 28 dec. 2011 heeft de regels inzake passende dienstbetrekking verstrengd. Voortaan wordt de termijn waarin een werkaanbod dat niet overeenstemt met het aangeleerd of een verwant beroep als niet passend wordt beschouwd wordt ingekort van 6 tot 5 maanden. Het wordt zelfs ingekort tot 3 maanden voor werkzoekenden beneden 30 jaar, of die een beroepsverleden hebben van minder dan 5 jaar. Randnummer 1663. Sinds het M.B. van 28 dec. 2011 is de afstand van 25 km. Tussen woon‐ en werkplaats opgetrokken tot 60 km. Randnummer 1701. Vanaf 2013 geldt de activering voor werklozen tot 55 jaar. De bedoeling is dit op te trekken tot 58 jaar vanaf 2016. (K.B. 10 nov. 2012). De hele regeling van de activering van de werklozen is bijgewerkt door een lang en gedetailleerd K.B. van 26 juni 2014, met invoering van het “individueel actieplan” voor de werkloze. De opvolging en de sanctionering van het zoekgedrag van de werkloze wordt opnieuw geregeld, o.m. Rekening houdend met dit individueel actieplan. Randnummer 1703 in fine. De uitsluiting houdt ook op uitwerking te hebben wanneer de betrokkene het werk hervat heeft en in die nieuwe betrekking tijdelijk werkloos gesteld wordt. Randnummer 1705. Sinds een K.B. van 1 juli 2014 is er geen recht op werkloosheidsuitkeringen voor perioden waarin de betrokkene een aangifte in de ziekte‐ en invaliditeitsverzekering heeft gedaan. De RVA kan dit via electronische weg vernemen. Randnummer 1721. De leeftijd voor vrijstelling van de beschikbaarheid voor de arbeidsmarkt is opgetrokken van 58 tot 60 jaar. In streken met een lage werkloosheidsgraad gaat het zelfs tot 65 jaar. De RVA stelt de lijst van die gemeenten vast. Bepalend is de gemeente waar de werkloze bij de aanvang van
zijn werkloosheid zijn hoofdverblijfplaats had. Hij kan dus niet gauw verhuizen om aan de maatregel te ontsnappen. (K.B. 10 nov. 2012) Randnummer 1729. De inkomensgarantieuitkering (IGU) is sinds een K.B. van 7 juni 2013 ook toekenbaar, onder bepaalde voorwaarden, aan een werkloze vrijwillig deeltijdse werknemer, die een deeltijdse arbeid hervat. Deze moet wel minstens 1/3de van een normale arbeidstijd in de onderneming omvatten. Randnummer 1738. De grensbedragen voor de vervangingsinkomens zijn bij K.B. 26 sept. 2011 en opnieuw bij K.B. 19 aug. 2013 verhoogd. Randnummer 1744‐1749. Vanaf 2012 wordt een sterkere degressiviteit ingevoerd inzake werkloosheidsuitkeringen. Men gaat er blijkbaar van uit dat, anders dan bij de arbeidsongeschiktheid, het voortduren van de toestand van werkloosheid aan de passiviteit van de werkloze toe te schrijven is. Men vertrekt voortaan wel van een iets hogere uitkering: voor de eerste 3 maanden 65% ipv 60%. Voor de volgende 3 maanden gaat het naar 60%, en voor de daaropvolgende 3 maanden blijft het 60%, maar met een wat lager loonplafond. Dit geldt voor alle werklozen, ongeacht hun gezinstoestand. Een werkloze kan terugkeren naar deze eerste periode door voltijdse arbeid (minstens 4/5de) te verrichten gedurende 12 maanden in een periode van 18 maanden. Bij halftijdse of deeltijdse arbeid worden die perioden verlengd. In de daaropvolgende periode wordt wel een onderscheid naar gezinstoestand doorgevoerd. Gedurende tenminste 2 en ten hoogste 12 maanden, naargelang het beroepsverleden van de gerechtigde, bedraagt de uitkering 60% voor een gezinshoofd, 55% voor een alleenstaande en 40% voor een samenwonende. Deze uitkering kan “gefixeerd” worden voor werklozen die de leeftijd van 55 jaar bereikt hebben, of minstens 33% arbeidsongeschikt zijn, of die een “voldoende gekwalificeerd beroepsverleden” kunnen bewijzen, d.i. minstens 20 jaar, geleidelijk opgetrokken tot 25 jaar in 2017. Zij wordt ook gefixeerd voor werklozen die een voltijdse beroepsopleiding volgen, of een daarmee gelijkgestelde opleiding of studie. Na die tijd begint een overgangsperiode op weg naar de minimale forfaitaire uitkering. Om de 6 maanden wordt de uitkering met 1/5de verminderd, tot men op het forfaitaire minimum aangeland is. Dat minimum bedraagt 1090,70 Euro voor gezinshoofden, 916,24 Euro voor alleenstaanden en 483,86 Euro voor samenwonenden (te indexeren). De dagbedragen van de minimumuitkeringen zijn (licht) verhoogd bij K.B. 17 aug. 2013. Randnummer 1746. Sinds een K.B. van 11 januari 2009, bedoeld om de werkgelegenheid te beschermen, zijn de uitkeringen voor tijdelijke werklozen aanzienlijk verhoogd, tot 75% voor gezinshoofden of alleenstaanden en 70% voor samenwonenden. Deze tijdelijke maatregel is definitief gemaakt door een K.B. van 28 april 2011. Zij vallen niet onder de degressiviteitsregeling. Naderhand is de 75% voor gezinshoofden en alleenstaanden teruggebracht tot 70%, door afschaffing van de bijslag voor verlies van enig inkomen (K.B. 28 maart 2013). Randnummer 1748. Het K.B. van 23 maart 2011 heeft een bescheiden stap in de goede richting gezet, door de loonplafonds voor de berekening van de werkloosheidsuitkeringen enigszins te verhogen, zodat zij iets meer aansluiten bij het verloren loon. Een K.B. van 10 april 2013 is op diezelfde weg verder
gegaan, door de plafonds nog eens met 2% te verhogen. Bedoeling is duidelijk het verzedkeringskarakter van de werkloosheidsregeling te versterken. Randnummer 1752‐1753. De wachtuitkering en de overbruggingsuitkering worden vanaf 2012 vervangen door een “inschakelingsuitkering” die toegekend kan worden gedurende ten hoogste 36 maanden (in sommige gevallen verlengbaar). Voor gerechtigden die alleenstaand of gezinshoofd zijn begint die periode pas te tellen vanaf hun 30ste levensjaar. Voorwaarde is alleszins dat men een inschakelingsperiode doorlopen heeft, die vanaf 2012 algemeen 310 dagen duurt, en dat men tijdens die periode actief naar werk zoekt. Dit wordt minstens om de 4 maanden geëvalueerd. Alleen wanneer men 2 positieve evaluaties gekregen heeft kan de uitkering toegekend worden. (K.B. 28 dec. 2011 en K.B. 17 juli 2013) Een K.B. van 20 juli 2012 is de evaluatieprocedure zeer gedetailleerd komen beschrijven. Zij gelijkt op deze inzake activering van de gewone werklozen, maar is toch niet helemaal dezelfde. De nadruk ligt hier meer op een schriftelijke procedure, die deels bij gewone brief of zelfs e‐mail kan verlopen. Randnummer 1754 e.v. Het brugpensioen is van naam veranderd. Sinds 2012 wordt het “stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag” (SWT) genoemd, wat meer correct is want het gaat niet om een vorm van pensioen maar om een vorm van werkloosheidsuitkering. Ook de voorwaarden worden verstrengd. Voortaan kan het normaal maar toegekend worden vanaf 60 jaar, na een loopbaan van 40 jaar. Uitzonderingen blijven nog bestaan voor ondernemingen in moeilijkheden of in herstructurering en voor bepaalde categorieën, o.m. in de bouwsector. Een overgangsperiode is voorzien voor de bestaande cao’s en voor vrouwelijke werknemers. En bestaande specifieke regelingen voor bepaalde sectoren blijven voorlopig bestaan. De “Wet houdende diverse bepalingen” van 29 maart 2012 heeft deze regeling verlengd en uitgebreid. Voor wie 40 jaar gewerkt heeft blijft de SWT mogelijk vanaf 56 jaar. De voorwaarde dat men voor de leeftijd van 17 jaar een aantal arbeidsdagen moest kunnen bewijzen, wat niet altijd gemakkelijk te doen was, is afgeschaft. En 33 jaar zijn voldoende indien er 20 jaar nachtarbeid bij was. Er is ook een afwijkende regeling vanaf 58 jaar voor wie 35 jaar gewerkt heeft. Deze regeling was verstrengd tot 40 jaar. Maar zij is weer versoepeld voor wie 35 jaar gewerkt heeft in een zwaar beroep. Een niet onbelangrijk punt is de vervangingsplicht: de werkgever moet de ontslagen werknemer vervangen door 1 of 2 uitkeringsgerechtigde werklozen. Deze vervangingsplicht geldt, sinds een K.B. van 23 april 2013 niet wanneer de ontslagen werknemer 62 jaar of ouder was. Zij geldt ook niet in de gevallen van afwijkende regelingen wegens medische problemen of wegens lange loopbaan. Randnummer 1760. Een K.B. van 28 dec. 2011 heft het halftijds brugpensioen, dat weinig populair was, voor de toekomst op. Randnummer 1764. De anciënniteitstoeslag wordt door stilaan afgeroomd. Sinds het K.B. van 23 maart 2011 bedraagt hij voor een alleenstaande van 55 jaar nog slechts 5%, en beneden de leeftijd van 55 zelfs maar 0,8%. Randnummer 1765. Bij toepassing van een EU‐Richtlijn is het ouderschapsverlof verlengd tot 4 maanden.
Randnummer 1766 in fine. Een K.B. van 20 september 2012 heeft criteria bepaald op grond waarvan het Beheerscomité kan beslissen om ten onrechte toegekende uitkeringen niet terug te vorderen. Dit kan bv. ook gebeuren op voorstel van een schuldbemiddelaar in het kader van een schuldaanzuivering. Deze regeling gaat verder dan de algemene regeling voor de gewone werkloosheidsuitkeringen. Randnummer 1775. De “werkhervattingstoeslag” heeft een betere juridische basis gekregen in het Werkloosheidsbesluit. De bedragen zijn ook aangepast (K.B. 20 dec. 2012). En de voorwaarden zijn verstrengd (K.B. 22 jan. 2013). Randnummer 1778‐1779. Het zgn. “Activa‐plan” kent “werkuitkeringen” toe voor aan het werk gezette werklozen, die in feite aan de werkgever ten goede komen, die deze bedragen van het loon mag aftrekken. Mettertijd is dit uitgebreid met speciale uitkeringen voor laaggeschoolden, en voor ouderen. Sinds het K.B. van 19 juli 2011 geldt dit ook voor werklozen met een beperkte arbeidsgeschiktheid. De duur hiervan is opgetrokken van 24 naar 36 maanden (K.B. 30 sept. 2012). De uitkering is verhoogd tot 500 Euro per maand (K.B. 17 juli 2013). De Activa‐regeling is nog versoepeld ten voordele van de jongere werklozen, bij K.B. 19 dec. 2013. Randnummer 1781. Sinds een K.B. van 1 juli 2014 heeft de uitbetalingsinstelling ook de verplichting om de gegevens die de werkloze meedeelt inzake nationaliteit, woonplaats en gezinssamenstelling te controleren aan de hand van de registers van de Kruispuntbank. Zij moet eventueel de betrokkene over het vastgestelde verschil aanspreken om de aangifte te corrigeren. Gebeurt dit niet dan kan zij ook verantwoordelijk gesteld worden voor eventueel teveel of onterecht betaalde uitkeringen. Randnummer 1800. Het Grondwettelijk Hof heeft geoordeeld dat ook hier de regel van het Handvest van de sociaal verzekerde moet worden toegepast, volgens dewelke geen terugvordering mogelijk is, of voor ten hoogste 6 maanden, wanneer het teveel betaalde het gevolg is van een vergissing van de instelling en de verzekerde niet wist of kon weten dat dit foutief was (GH 34/2013, 13 maart 2013). Merken wij nog op dat inzake werkloosheid, zoals inzake arbeidsongeschiktheid, ook strafrechtelijke vervolging mogelijk is. Dit terwijl de desbetreffende wetten tevens hun eigen sancties voorzien. Een recent arrest van het Grondwettelijk Hof heeft erkend dat deze sancties een repressief karakter hebben, ook als geen bijzonder opzet vereist is. Bijbevolg moet hier het beginsel non bis in idem toegepqst worden en kan de betrokkene niet tweemaal voor dezelfde feiten vervolgd worden. Belangrijk arrest nr. 181/2013 van 19 dec. 2013 (B.S. 30 maart 2014; J.T. 2014 6556, 207 noot F. KONING; N.J.W. 2014, 295, 83 noot C.CONONS; R.W. 2013‐2014, 34, 1339 noot J. THEUNIS). Randnummer 1844 e.v. Door de programmawet van 28 dec. 2011 is een pensioenhervorming doorgevoerd, die o.m. betrekking heeft op het vervroegd pensioen. De minimumleeftijd wordt geleidelijk, over de periode 2012‐2016, opgetrokken tot 62 jaar, en tegelijkertijd stijgt ook het vereiste aantal loopbaanjaren van 35 tot 40. Een uitzondering wordt wel voorzien voor degenen die in 2012 60 jaar zijn en tenminste 35 jaar loopbaan hebben. Op hen is de nieuwe regel niet van toepassing. Voor degenen die in 2012 tussen 57 en 61 jaar zijn en minstens 31 jaar loopbaan hebben wordt voorzien dat hun vervroegd pensioen ten hoogste met 2 jaar uitgesteld wordt. Uitzonderingen zijn ook voorzien voor zeevarenden en mijnwerkers.
Een wijzigende wet van 20 juli 2012 heeft tenslotte een versoepeling doorgevoerd, omwille van het feit dat mensen juist vervroegd met pensioen wilden gaan omdat het regime ging verstrengd worden. Voortaan blijft de mogelijkheid tot vervroegd pensioen behouden voor wie op een bepaald ogenblik aan de voorwaarden voldeed, ook al zouden die verstrengd zijn tegen het tijdstip waarop het vervroegd pensioen zou ingaan. Ook is de overgangsregeling versoepeld voor degenen die vóór 1956 geboren zijn en dus nog maar een paar jaar van hun verwachte pensionering af waren. En zij is opnieuw versoepeld bij wet 24 juni 2013 voor werknemers met lange loopbanen en ingeval van overeenkomst van vervroegde uittreding. Randnummer 1848bis. De “pensioenbonus”, die was ingevoerd bij K.B. 1 feb. 2007, voor degenen die verder werken nadat zij recht konden hebben op vervroegd pensioen of na hun 65ste jaar, is na de pensioenhervorming eerst voorlopig verder gezet voor het jaar 2012 (Wet 13 nov. 2011) en daarna definitief gemaakt vanaf 1 jan. 2014 (K.B. 24 okt. 2013). Het gaat om een forfaitair bedrag per dag van extra tewerkstelling, gaande van 1,5 Euro in de eerste 12 maanden, tot 2,5 Euro vanaf de 61ste maand, met een maximum van 312 dagen per jaar. Randnummer 1849 e.v. Eindelijk is Belgiё ertoe gekomen gepensioneerden (of toch de meesten onder hen) toe te laten te werken en inkomen te verdienen met behoud van hun pensioen. Niet, zoals men zou kunnen denken, om het eigendomsrecht op het pensioen te erkennen, maar om oudere personen aan te zetten langer te blijven werken. Sinds het K.B. van 28 mei 2013 kunnen werknemers die 42 loopbaanjaren tellen en die 65 jaar oud zijn onbeperkt hun pensioen met arbeid combineren. Voor wie niet aan die voorwaarden voldoet worden de inkomensgrenzen van de toegelaten arbeid herzien (opnieuw bij M.B. 6 maart 2014). Bij overschrijding van die grenzen met meer dan 25% wordt het pensioen geschorst, indien met meer dan 15% dan in proportionele mate. Een opmerkelijk punt is echter wel dat wanneer de gepensioneerde in zijn nieuwe of verder gezette job ziek wordt hij geen ziekteuitkering met zijn pensioen mag cumuleren. Men was er blijkbaar voor beducht dat vele gepensioneerden een pensioen en een invaliditeitsuitkering zouden gaan cumuleren. Randnummer 1859. Sinds het K.B. van 23 okt. 2012, genomen in uitvoering van een Europese Richtlijn (2009/50/EG), die de zgn. “blauwe kaart” ingevoerd heeft voor vreemdelingen van buiten de EG, die toelating hebben om binnen de Gemeenschap te werken, is voor de houders van dergelijke kaart het verblijf in Belgiё niet meer vereist. Zij kunnen dus met behoud van hun pensioen naar hun land van herkomst terugkeren. Het vereiste van verblijf in België voor niet‐bevoorrechte vreemdelingen is aangevochten voor het Grondwettelijk Hof als zijnde discriminatoir en strijdig met de bescherming van de eigendom. In zijn arrest nr. 86/2014 van 6 juni 2014 heeft het Hof die stellingen verworpen. Het oordeelde met name dat het onderscheid tussen landen met en zonder wederkerigheidsovereenkomst gerechtvaardigd is, omdat anders vreemde landen geen reden zouden hebben om zulke overeenkomsten te sluiten. Wat het eigendomskarakter van het recht op pensioen betreft stelt het Hof dat dit geen kapitalisatiestelsel maar een regime van solidariteit is en dus geen eigendomsrecht creëert. Wat niet helemaal strookt met het standpunt van het Hof van de Rechten van de Mens in o.m. De Gaygusuz‐zaak (nr. 17371/90, 16 sept. 1996).
Randnummer 1864 en 1873. De wet van 28 dec. 2011 heeft de basis gelegd voor een beperking van de invloed van bepaalde gelijkgestelde perioden op de berekening van het pensioen. Het gaat hoofdzakelijk om werkloosheidsperioden in de derde, forfaitaire fase, om bepaalde brugpensioenen, die nu SWT genoemd worden, en om bepaalde perioden van tijdskrediet of loopbaanonderbreking. Men ziet dit als een maatregel van sanering van de pensioenen, omdat gelijkgestelde perioden, waarvoor dus geen bijdragen betaald worden, een steeds belangrijker deel van de pensioenloopbanen gaan uitmaken. Maar men moet ook zien dat dit een verschuiving is in het solidariteitsmodel dat aan de basis ligt van de pensioenregeling. De gelijkgestelde perioden hadden precies als doel dat degenen die door een sociaal risico getroffen worden tijdens hun actieve leven, niet achteraf toch gepenaliseerd zouden worden in hun oude dag. Voor bepaalde risico’s wordt die idee nu gedeeltelijk verlaten. Een K.B. van 27 feb. 2013 is deze nieuwe regeling komen uitvoeren. Voortaan worden de pensioenen voor gelijkgestelde perioden niet meer berekend op het fictief loon, zijnde het loon van de voorafgaande periode, maar op een forfaitair loon, nl. het loon dat als basis zou dienen voor de berekening van het minimumpensioen per loopbaanjaar. Er zijn wel enkele uitzonderingen, met name voor oudere werklozen en bruggepensioneerden. En een wet van 24 juni 2013 heeft ervoor gezorgd dat dit geen voordeel oplevert voor degenen die zonder die correctie boven het loonplafond voor de pensioenberekening zouden uitkomen. Randnummer 1867. De eenheid van loopbaan is 45 jaar. Dit kon nadelig zijn voor personen die meer jaren gewerkt hebben maar niet voltijds. Sinds een wet van 19 april 2014 wordt voor die gevallen een berekening in voltijds dagequivalenten toegepast, nl. max. 14040 dagequivalenten wat overeenstemt met 45 x 312 werkdagen. Randnummer 1871. Voor het jaar voorafgaand aan de pensionering neemt men als berekeningsbasis de lonen van het daaraan voorafgaande jaar. De eerste maanden van het jaar waarin het pensioen ingaat worden helemaal niet meegeteld. Hierin is verandering gekomen door de wet van 19 april 2014. Voortaan tellen die maanden ook mee in de pensioenberekening. Zij worden berekend op dezelfde basis als het vorige jaar, nl op basis van de lonen van het voorafgaande jaar. Dit om praktische redenen, omdat de gegevens, o.m. Van de werkloosheid, niet tijdig beschikbaar zouden zijn. Randnummer 1874 en 1888. Een K.B. van 6 juli 2011 is weer een verhoging van de pensioenen komen doorvoeren. Het heeft o.m. betrekking op de loongrens voor de pensioenberekening, op het minimumrecht per loopbaanjaar, op het gewaarborgd minimumpensioen en op de oudere pensioenen, ingegaan vóór oktober 2006. Maar de structurele verhoging voor oudere pensioenen, ingegaan meer dan 15 jaar geleden (K.B. 9 april 2007) is geschorst voor de jaren 2011 en 2012, waarin deze pensioenen telkens in september met 2% zouden worden verhoogd (K.B. 13 aug. 2011). Een gelijkaardige verhoging is nadien doorgevoerd bij K.B. 24 juni 2013. Zij heeft ook betrekking op het vakantiegeld voor gepensioneerden. Randnummer 1896. Het Grondwettelijk Hof heeft bepaald dat het niet toelaatbaar is het overlevingspensioen alleen toe te kennen wanneer er minstens een jaar huwelijk is geweest, en niet wanneer het gaat om een huwelijk voorafgegaan door een wettelijke samenwoning en de gezamenlijke
duur van de wettelijke samenwoning en het huwelijk minstens één jaar bedraagt (arrest nr. 60/2009 van 25 maart 2009). Een wet van 5 mei heeft aan dit arrest (laattijdig) gevolg gegeven. Meteen is ook een bijkomende voorwaarde ingevoerd: de echtgenoot die onwaardig is om te erven (art. 727 B.W.), zal ook geen overlevingspensioen kunnen genieten. Daarmee komt een einde aan de eigenaardigheid, waardoor de gescheiden echtgenoot die de andere echtgenoot naar het leven had gestaan het recht op het pensioen verloor, maar niet de overlevende echtgenoot die de andere vermoord had. Merken wij ook dat door de wet van 5 mei 2014 (zie hierna) de leeftijd voor het overlevingspensioen geleidelijk opgetrokken wordt tot 50 jaar in 2025. Randnummer 1906bis. Overgangsuitkering. Bij wet van 5 mei 2014 is een nieuwe vorm van overlevingsuitkering ingevoerd, die door de Leuvense school al sinds 1978 voorgesteld werd: een overgangsuitkering die de overbrugging zou vergemakkelijken tussen het overlijden van de partner en de integratie op de arbeidsmarkt (zie: Instituut voor Sociaal Zekerheidsrecht, Ontwerp van Wetboek Sociale Zekerheid, Universitaire Pers Leuven, 1978, p. 32). Het gaat om een uitkering gedurende 1 of 2 jaar, naargelang men al of niet een kind ten laste heeft, ten voordele van de overlevende echtgenoot die nog niet de nodige leeftijd bereikt heeft voor een overlevingspensioen. Deze wordt geleidelijk opgetrokken tot 50 jaar. Zij wordt berekend zoals het overlevingspensioen en niet naar het bedrag van het verloren loon, zoals in het Leuvense voorstel. Het voornaamste punt is echter dat deze uitkering cumuleerbaar is met loon en met andere sociale voordelen. Dit uitdrukkelijk met de bedoeling de gerechtigder aan te zetten om een activiteit op te nemen of voort te zetten. Randnummer 1910. Sinds een K.B. van 13 aug. 2011 worden alle pensioenen, niet alleen in België maar in de hele EER, op bankrekening betaald. Dit op vraag van de EU‐Commissie. Randnummer 1932bis. De programmawet van 27 dec. 2012 heeft dan weer in omgekeerde zin de onterechte onderwerping aan het sociaal statuut beteugeld. Dit betreft personen die zich aansluiten bij een sociale verzekeringskas zonder (in Belgiё) een zelfstandige activiteit uit te oefenen, met het doel om de voordelen van het statuut te genieten, of om niet als werknemer bijdragen te moeten betalen. Voortaan zullen deze personen beboet kunnen worden. Of dat voldoende zal zijn om echte misbruiken tegen te gaan valt nog af te wachten. Randnummer 1934. En een contra‐revolutie: bij Wet 25 april 2014 is dit vermoeden opnieuw weerlegbaar gemaakt. Een K.B. v 27 mei 2014 heeft bepaald hoe die weerlegging kan gebeuren : door de kosteloosheid van het mandaat te bewijzen aan de hand van de statuten of van een beslissing van het bevoegde orgaan, die ingaat ten vroegste een maand na de publicatie in het Staatsblad of van de mededeling van de beslissing aan de Sociale Verzekeringskas – dus nooit retroactief. Randnummer 1937. Bij Wet van 24 okt. 2013 is gepreciseerd dat ook de mandatarissen die slechts raadgevende stem hebben onder de uitzonderingsregel van art. 5bis vallen. Hierover bestond betwisting.
Randnummer 1943. De Wet van 7 jan. 2014 heeft een wijziging aangebracht in het statuut van de meewerkende echtgenoot: die kan voortaan een beperkte eigen zelfstandige activiteit uitoefenen, ten belope van max. 3000 Euro per jaar. Randnummer 1948. Sinds de programmawet van 28 april 2010 is weer een andere soort van helper ingevoerd: de “vervangende ondernemers”, die een zelfstandige, die tijdelijk verhinderd is zijn beroep uit te oefenen, vervangen voor een periode van maximum 30 dagen. Deze periode kan verlengd worden omwille van invaliditeit of moederschap, en ook omwille van palliatief verlof of verzorging van een zwaar ziek kind (Progr.W. 29 dec. 2010). Deze vervangers moeten in een speciaal register worden genoteerd. Zij worden geacht, zonder mogelijkheid van tegenbewijs, een zelfstandige beroepsactiviteit uit te oefenen en zijn dus aan het statuut van de zelfstandigen onderworpen. Over hun werkelijke zelfstandigheid kan men zich vragen stellen, zoals de Raad van State ook heeft gedaan. De overheid heeft echter gemeend dat de rechtszekerheid en de continuïteit van de economische activiteit voldoende argumenten waren om hier de voorwaarden van de arbeidsrelatiewet buiten beschouwing te laten (Memorie van Toelichting, Doc. Senaat, 2009‐10, 1721). Randnummer 1952‐53. EINDELIJK is een einde gemaakt aan de onzinnige berekeningswijze van de bijdragen van de zelfstandigen, die gebaseerd was op het inkomen van het derde voorafgaande jaar. Vanaf 2015 (Wet 22 nov. 2013) zullen de bijdragen normaal gebaseerd zijn op het inkomen van het lopende jaar. Er is wel een wijziging ten aanzien van het inkomensbegrip doordat de vergoedingen voor bedrijfsleiders bij het stopzetten van de activiteit nu mee bijdrageplichtig zijn. De zelfstandigen zullen elk kwartaal een voorheffing betalen, die voorlopig gebaseerd zijn op het inkomen van het 3de voorafgaande jaar, maar die zij kunnen laten verhogen of verlagen naargelang het inkomensniveau dat zij verwachten. Nadat de fiscus de definitieve afrekening gemaakt heeft en het resultaat ervan aan het RSVZ is meegedeeld zal de zelfstandige een ‘regularisatie’ krijgen, waarbij hij terugkrijgt of moet bijbetalen volgens zijn werkelijk vastgesteld inkomen. Men heeft wel een historische gelegenheid laten voorbij gaan om de inning van deze bijdragen te coördineren met de inkomstenbelasting en de inning ervan gewoon toe te vertrouwen aan de belastingsadministratie, als een soort van sociale opdeciem. Dit zou een belangrijke besparing in administratiekost opgeleverd hebben en een duidelijke vereenvoudiging in procedures. Te eenvoudig, allicht... Randnummer 1973. De aanvragen bij de Commissie kunnen nu ook langs electronische weg gebeuren (K.B. 8 mei 2014). Randnummer 1975. Het voortzetten van een activiteit na de pensioenleeftijd wordt gestimuleerd. De programmawet van 28 juni 2013 geeft de zelfstandigen dezelfde mogelijkheid als de werknemers (en het overheidspersoneel) om vanaf 65 jaar het pensioen te cumuleren met een beroepsactiviteit. Om dat voordeel niet via de bijdrageregeling teniet te doen is deze aangepast, in een zin die teruggaat naar een oudere situatie. Het bijdragepercentage wordt gereduceerd: 14,70% op de eerste schijf, en 14,16% op de tweede. Het bestaande voordeel van de begrenzing tot een maximumbedrag, gelijk aan het oude maximumbedrag van toegelaten inkomen voor gepensioneerden, blijft behouden, voor zover de
arbeidsinkomsten deze grens met niet meer dan 25% overschrijden. Dit laatste lijkt een bron van administratieve complicatie en moeilijkheden, die men beter had vermeden. Randnummer 1978. De Raad van State heeft zich in een arrest van 8 dec. 2011 onbevoegd verklaard voor deze zaken. De Wet van 25 april 2014 heeft nu bepaald dat beroepen tegen de beslissingen van de Commissie moeten ingediend worden bij de Arbeidsrechtbank, binnen de bijzonder korte termijn van 2 maand na de kennisgeving. Randnummer 1986. Het Grondwettelijk Hof heeft geoordeeld dat de onbeperkte hoofdelijke aansprakelijkheid van de rechtspersoon voor zijn mandataris, ook wanneer die slechts een beperkte activiteit heeft en ook voor bijdragen verschuldigd uit andere activiteiten, en zonder mogelijkheid van beroep op de Commissie voor vrijstelling, niet discriminatoir is ten aanzien van die van de aannemer voor zijn onderaannemer, die anders geregeld is. Het Hof wijst daarbij op de persoonlijke band tussen de rechtspersoon en de mandataris. Randnummer 1989bis. Regularisatie van niet betaalde bijdragen is mogelijk, naar het model van de fiscale regularisatie. Door de wet van 11 juli 2013 is bepaald dat niet‐verjaarde ontdoken bijdragen kunnen geregulariseerd worden mits een heffing van 15%. Randnummer 1990. In een interessant arrest (nr. 142/2010 van 16 december 2010, B.S. 14 februari 2011) heeft het Grondwettelijk Hof geoordeeld dat deze vennootschapsbijdrage geen sociale bijdrage maar een belasting is. Dit heeft voor gevolg dat het legaliteitsprincipe van het belastingsrecht van toepassing is. Het Hof heeft in het algemeen wel geoordeeld dat de wetgever aan de Koning de bevoegdheid kon geven om de omvang van deze belasting vast te stellen. Alleen het woordje “inzonderheid” in art. 91, 2de lid W. 30 dec. 1992 schendt de grondwet, doordat het de indruk wekt dat de Koning vrij zou kunnen bepalen met welke elementen Hij rekening houdt om dat bedrag te bepalen, en niet alleen met de omvang van de vennootschap. Bij arrest nr. 103/2011 van 16 juni 2011 in dezelfde materie heeft het Hof ook de regeling inzake vrijstelling voor beginnende vennootschappen verworpen, voor zover zij aan de Koning de bevoegdheid gaf de regels hiervoor vast te stellen. De Wet houdende diverse bepalingen van 19 maart 2012 (art. 23 en 24) heeft aan deze beide arresten gevolg gegeven, zonder aan de inhoud van de regeling te raken. Randnummer 1992. Het grensbedrag van het balanstotaal om de lagere of hogere vennootschapsbijdrage te betalen is licht verhoogd: 627.377,34 Euro. Voor het jaar 2012 is ook de bijdrage voor de vennootschappen die boven dit grensbedrag liggen verhoogd tot 868 Euro. Randnummer 1994. Vennootschappen zijn ook vrijgesteld van de bijdrage wanneer zij in vereffening of in gerechtelijke reorganisatie is, of wanneer zij kan aantonen dat zij in het betrokken jaar geen enkele activiteit heeft gehad. Nieuw randnummer 1995bis. 3. BIJDRAGE OP PENSIOENSTORTINGEN
Ten einde een gelijkaardige behandeling te geven aan de zelfstandigen als aan de werknemers heeft de programmawet van 22 juni 2012 in het sociaal statuut van de zelfstandigen ook een bijkomende bijdrage op de aanvullende pensioenstortingen ingevoerd. Zij is van toepassing op rechtspersonen die voor bedrijfsleiders met een zelfstandigenstatuut bijdragen of premies storten voor een aanvullend pensioen, wat voor deze personen uiteraard zeer belangrijk is. In het voorlopig regime dat loopt tot 1 jan. 2016 bedraagt de bijdrage 1,5% op de stortingen die een grensbedrag van 30.000 Euro per jaar overschrijden. Het vrij aanvullend pensioen van zelfstandigen (randnummer 2080‐2082) wordt in deze fase niet meegerekend in dit grensbedrag. In de definitieve fase, vanaf 2016, zal dit wel meegerekend worden. Dan zal de bijdrage verschuldigd zijn telkens de pensioentoezegging de maximumgrens van het overheidspensioen (randnummer 2164) overschrijdt. Zij zal in dat geval van toepassing zijn op het geheel van de pensioenstortingen, niet alleen op het gedeelte dat betrekking heeft op de overschrijding. De inning gebeurt rechtstreeks door het RSVZ, niet door de sociale verzekeringskassen. Pensioeninstellingen en verzekeringsmaatschappijen hebben een informatieplicht ten overstaan van het RSVZ wanneer zij stortingen of premies ontvangen die onder deze bijdrageplicht vallen. Randnummer 2015‐2016. De gedeeltelijke werkhervatting wordt bij K.B. 27 juli 2011 aangepast aan de hervorming hiervan bij de werknemers. Voortaan is geen medische regularisatie meer voorzien. De regularisatie gebeurt gewoon administratief. Randnummer 2019. Aan invalide zelfstandigen wordt een gelijkaardige “inhaalpremie” toegekend in de maand mei als aan invalide werknemers (K.B. 18 mei 2011). Randnummer 2021. Het forfaitair bedrag voor hulp van derden is bij K.B. 21 mei 2013 verhoogd. Het bedraagt sinds 1 april 2013 (geїndexeerd) 20 Euro. Hoeveel hulp kan men daarvoor krijgen? Randnummer 2022. De moederschapsrust voor zelfstandigen is uitgebreid zodat zij meer gelijkt op die voor werknemers. Er is een verplichte periode van 3 weken, 1 vóór en 2 na de bevalling. En er is een facultatieve periode van 8 weken, beginnend ten vroegste 3 weken vóór de bevalling en verdergaand na de verplichte periode. Die perioden kunnen worden verlengd bij geboorte van een meerling of wanneer de baby langer in het ziekenhuis moet blijven. De uitkering is een forfaitair bedrag per week. Dit is verhoogd tot 333,84 Euro (te indexeren) bij K.B. 20 juni 2012. Randnummer 2025. Sinds een K.B. van 10 april 2014 is de moederschapshulp beschikbaar voor alle zelfstandige vrouwen, ongeacht hun statuut of bijdragebetaling. Zij kunnen ze ook bekomen wanneer zij een arbeid als werknemer opnemen i.p.v. Een zelfstandige activiteit te hernemen. Randnummer 2026 e.v. Soms doet de Staatshervorming ook iets goeds. Zoals men weet is in de 6de Staatshervorming bepaald dat de gezinsbijslag (onder de naam Kinderbijslag) onder de bevoegdheid van de Gemeenschappen komt. Daartoe moesten, zo vond men, eerst de regelingen van de werknemers en van de zelfstandigen samengevoegd worden – wat al sinds lang had moeten gebeuren.
Een wet van 4 april 2014 heeft dit nu gedaan. De regeling voor de zelfstandigen is afgeschaft en volledig geïntegreerd in de nieuwe Algemene Kinderbijslagwet of AKBW (terwijl de Algemene Kinderbijslagwet in Nederland afgekort wordt als AKW). Randnummer 2027. Om misbruiken te voorkomen, met name van buitenlanders die zich bij een sociale verzekeringskas aansluiten zonder dat zij een echte activiteit als zelfstandige hebben, is bepaald dat het recht op kinderbijslag pas ingaat nadat de eerste kwartaalbijdrage betaald is (K.B. 16 april 2013). Randnummer 2029. De voorrangsregeling in het stelsel van de werknemers (art. 60, §3, 3°, b) maakt een onderscheid naargelang de rechthebbende zelfstandige samenwoont met een werknemer waarmee hij/zij gehuwd is of niet. In dat laatste geval primeert de regeling van de zelfstandigen, in het eerste die van de werknemers. Het Grondwettelijk Hof (arrest 52/2011 van 6 april 2011, B.S. 8 juni 2011) heeft hierin geen schending van het beginsel van gelijke behandeling gezien omdat de juridische toestand van gehuwden en van niet‐gehuwde koppels verschillend is, zowel wat hun verplichtingen tegenover elkaar als wat hun vermogensrechtelijke toestand betreft. Een in dit geval weinig relevante beschouwing, die contrasteert met het standpunt van het Hof in andere gevallen. Randnummer 2038. Dit is nu uitgebreid tot zelfstandigen die gewoon door omstandigheden onafhankelijk van hun wil gedwongen worden hun activiteit stop te zetten en die zonder inkomen vallen, zonder dat er een collectieve schuldenregeling of andere aanzuiveringsregeling moet bestaan. De gedwongen stopzetting moet wel het gevolg zijn van een natuurramp, een brand of een andere vernieling van het bedrijf, of, merkwaardig genoeg, van een allergie (K.B. 13 maart 2013). Randnummer 2041. De regel dat men de faillissementsverzekering maar één keer kan genieten is opgeheven (K.B. 16 jan. 2013). Randnummer 2052. Vanaf 2012 worden perioden van loopbaanonderbreking nog slechts voor maximum 12 maanden in de loopbaan meegeteld. Versoepelingen zijn hier voorzien voor degenen die vrijwillig 4/5de werken. Randnummer 2053. Door de “Wet houdende diverse bepalingen” van 29 maart 2012 (art. 81‐85) is de regeling inzake vervroegd pensioen voor zelfstandigen (geleidelijk) meer in lijn gebracht met die voor werknemers en overheidspersoneel. De minimumleeftijd voor vervroegd pensioen wordt vanaf 2013 telkenjare met 6 maanden verhoogd om in 2016 op 62 jaar te komen. Ook het minimum aantal loopbaanjaren wordt verhoogd van 35 naar 40 jaren tegen 2015. Er zijn enkele overgangsmaatregelen voorzien voor oudere zelfstandigen. De veelbesproken “penalisering’ voor vervroegde pensionering wordt verder gereduceerd. Door de programmawet van 28 juni 2013 valt zij helemaal weg na 1 januari 2014. Om ook de zelfstandigen (meestal onnodig) aan te zetten langer te werken is ook hier een “pensioenbonus” voorzien. Hij wordt toegekend aan zelfstandigen die hun activiteit voortzetten meer dan een jaar na de datum waarop zij recht zouden hebben op vervroegd pensioen, of zelfs na de pensioenleeftijd, op voorwaarde dat zij 40 jaar loopbaan hebben. Het gaat om een bedraagt per gewerkt kwartaal, dat varieert van 117 Euro voor de eerste 4 kwartalen tot 195 Euro vanaf het 21ste kwartaal. (K.B. 15 dec. 2013).
Randnummer 2054. Het Grondwettelijk Hof heeft geoordeeld dat het behoud van de aftrek wegens vervroeging bij de zelfstandigen in tegenstelling tot het stelsel van de werknemers geen schending inhoudt van het gelijkheidsbeginsel. Het achtte het redelijk dat de regering die aftrek in stand hield om budgettaire redenen (arrest nr. 93/2011 van 31 mei 2011, B.S. 8 aug. 2011). Randnummer 2058. Een bijzondere regel bij de zelfstandigen was dat de inkomsten van het jaar voorafgaand aan de pensionering niet meegeteld werden. Deze discriminatoire regel werd opgeheven bij Wet van 24 april 2014. Vanaf 2015 tellen de kwartalen van dat laatste jaar wel mee. Men doet alsof de bijdragen voor die kwartalen al betaald waren – dit op voorwaarde dat de zelfstandige tot op dat ogenblik normaal in orde was met zijn bijdragen. Men moet dus niet meer wachten op de gegevens over de bijdragebetaling over die kwartalen om de pensioenbeslissing te nemen. Als inkomen voor de pensioenberekening neemt men het inkomen van het voorafgaande jaar, beperkt tot de intermediaire inkomensgrens. Bij gebrek aqan referteinkomen neemt men het inkomen dat overeenstemt met de minimumbijdrage. Randnummer 2059. Wanneer een zelfstandige voor bepaalde perioden voorlopige bijdragen heeft betaald en achteraf bijdragesupplementen verschuldigd was, die niet betaald zijn, zullen die perioden wel tellen voor zijn pensioenloopbaan, mits hij de verjaring van de vordering had kunnen inroepen en de vertraging moet te wijten zijn aan het sociaal verzekeringsfonds of een andere openbare dienst (K.B. 21 maart 2013). Randnummer 2064. Zoals bij de werknemers wordt ook bij de zelfstandigen de 45 jaar eenheid van loopbaan in dagen gedefinieerd. Randnummer 2067. Zoals bij de werknemers is ook voor de zelfstandigen de overgangsuitkering ingevoerd, aan dezelfde voorwaarden. Randnummer 2068. Deze loopbaanbreuk is later gebruikt als een middel om de pensioenen van de zelfstandigen te herwaarderen. Daartoe is zij verder gediversifieerd. Voor de jaren na 2006 wordt de coёfficiёnt vermenigvuldigd met 1,003, voor de jaren na 2008 niet, en voor de jaren na 2010 met 1,007. Dit is bepaald door een K.B. van 30 nov. 2011, dat om onduidelijke redenen pas op 17 sept. 2013 in het Staatsblad verschenen is. Randnummer 2071. Eindelijk heeft een K.B. van 12 maart 2013 het minimumpensioen voor zelfstandigen gelijkgeschakeld met dat voor de werknemers (dat voor het overheidspersoneel is nog altijd hoger), tenminste voor de gezinspensioenen. Het is geherwaardeerd, zoals dat van de werknemers, bij K.B. 19 sept. 2013. Randnummer 2073. Zoals bij de werknemers zijn ook de pensioenen voor zelfstandigen en met name de oudere pensioenen verhoogd (K.B. 8 juli 2011). Het K.B. 27 juni 2013 heeft echter, zoals bij de werknemers, de structurele verhoging van de pensioenen die langer dan 15 jaar zijn ingegaan opgeschort. De aanpassing van de pensioenen die 5 jaar zijn ingegaan blijft behouden. Randnummers 2099 – 2100. De bijdragen van lokale besturen voor beroepsziekten en gezinsbijslag (niet voor andere sectoren) zijn samengevoegd tot een globale bijdrage.
Randnummers 2108 – 2111: Vanaf 1 jan. 2012 wordt voor de provinciale en plaatselijke overheden (niet voor de gedecentraliseerde openbare instellingen) een nieuwe regeling ingevoerd, door middel van een “gesolidariseerd pensioenfonds RSZPPO”, dat in principe van toepassing is op alle provinciale en plaatselijke besturen (wet 24 okt. 2011). De besturen die thans een eigen pensioenkas hebben, ongeacht of die door henzelf of door een voorzorgsinstelling beheerd wordt, kunnen beslissen of zij hierbij aansluiten of de eigen regeling behouden. Zij moesten die keuze wel doen vóór 15 december 2011. De bijdragen die door deze besturen te betalen zijn worden geleidelijk gelijkgeschakeld, tot zij in 2016 41,5% zullen bedragen. De besturen waarvan de werkelijke pensioenlast hoger ligt dan deze bijdrage zullen – zoals nu ‐ een responsabiliseringsbijdrage moeten betalen, waarvan vooropgesteld wordt dat die ongeveer de helft van de bijkomende last zal dekken. Besturen wier pensioenregeling reserves opgebouwd heeft, kunnen deze wel bewaren, en eventueel gebruiken om hun bijdragen in de toekomst te verlichten. Randnummer 2112. De vaststelling van het causaal verband tussen het ongeval en de arbeidsongeschiktheid en van de consolidatiedatum, het percentage van blijvende ongeschiktheid en de eventuele behoefte aan hulp van derden worden toevertrouwd aan de Dienst voor medische expertise “Medex” (K.B. 8 mei 2014). Randnummer 2122. Het Grondwettelijk Hof heeft de bestaande wettelijke regeling veroordeeld, volgens dewelke wel de tewerkstellende overheden, maar niet hun (eventuele) arbeidsongevallenverzekeraar gesubrogeerd werd in de rechten van het slachtoffer bij verkeersongeval (GW 109/2009, 26 nov. 2009, B.S. 16 feb. 2010, ed.2). De Wet houdende diverse bepalingen van 29 maart 2012 (art. 53) heeft hieraan het nodige gevolg gegeven. Randnummer 2123. Een van de verschillen is dat de vergoeding voor medische kosten, die in de privé‐ sector slechts 120 dagen kan teruggaan vóór de aanvraag, in de openbare sector niet aan die beperking onderworpen is. Het Grondwettelijk Hof heeft dit niet strijdig bevonden met de gelijkheidsregel, omdat de overheid voor de openbare sector geen identieke maar slechts een analoge regeling wou invoeren als voor de privé‐sector (GH 59/2013, 25 april 2013). Randnummer 2140. Zoals in de privé‐sector wordt nu ook voor de openbare pensioenen een elektronische opvolging van de pensioenloopbanen voorzien, zodat de betrokkenen op elk ogenblik de stand van hun pensioendossier kunnen opvragen en een schatting kunnen laten maken van hun pensioenrecht. Dit wordt het “Capelo”‐project genoemd (“Carrière publique ėlectronique”). Het wordt geregeld door de programmawet van 29 dec. 2010. Randnummer 2141‐2143. Door de pensioenhervorming (programmawet 28 dec. 2011) is de leeftijd waarop overheidspersoneel ten vroegste op pensioen kunnen gaan geleidelijk opgetrokken van 60 jaar tot 62 jaar in 2016. De loopbaanvoorwaarde, die thans maar 5 jaar bedraagt, gaat ook zoals bij de werknemers naar 40 jaar. Er zijn overgangsmaatregelen voorzien en ook uitzonderingen, met name voor wie al een loopbaan van 40 jaar heeft, en (om duistere redenen) voor het rijdend personeel van de NMBS. De overgangsmaatregelen zijn gepreciseerd en bijgewerkt door een wet van 13 dec. 2012. Randnummer 2145. Voor ambtenaren die de leeftijd van 65 jaar bereikt hebben en die 42 loopbaanjaren tellen wordt de oude regel van de vrijheid om arbeidsinkomen te verdienen weer
ingevoerd vanaf 1 januari 2014. Voor wie niet aan die voorwaarden voldoet wordt de cumulatie met arbeidsinkomen versoepeld. Dit verloopt parallel met de gelijklopende hervorming bij de werknemers en de zelfstandigen. (Programmawet 28 juni 2013) Randnummer 2151. De mogelijke dubbele aanrekening van dienstperioden tijdens een studieperiode wordt afgeschaft door de Wet van 5 mei 2014. Randnummer 2155. De bijzonder gunstige tantièmes voor professoren, magistraten en geestelijken worden opgetrokken tot 1/48sten. Randnummer 2156. Vanaf 1 januari 2014 wordt het leeftijdscomplement vervangen door een “pensioenbonus”, gelijkaardig aan wat bestaat (en zal bestaan) voor de werknemers en de zelfstandigen. De harmonisering van de verschillende pensioenstelsels wordt op die manier weer iets verder doorgetrokken. Randnummer 2157. De belangrijkste hervorming in de overheidspensioenen is dat vanaf 2012 de berekeningsbasis uitgebreid wordt tot de laatste 10 dienstjaren. Hier is een uitzondering voorzien voor degenen die in 2012 reeds 50 jaar zijn. Randnummer 2165bis. Pensioenbonus. En een andere structuur uit de werknemerssector die is overgenomen: een pensioenbonus wordt toegekend aan overheidspersoneel die na de pensioenleeftijd of na de leeftijd waarop zij met vervroegd pensioen zouden kunnen gaan, blijven doorwerken. Deze toeslag is identiek in al de verschillende pensioenstelsels. Programmawet 28 juni 2013. Randnummer 2188. Men spreekt niet meer van de Administratieve Gezondheidsdienst maar van “Medex”. Een grote verbetering! Randnummer 2214. Voetnoot 2336 aanvullen met: Bevestigd voor alle vreemdelingen die tot tijdelijk verblijf in Belgiё zijn gemachtigd maar niet onder de categorieёn van gerechtigden vallen: GWH arrest 108/2012 van 9 aug. 2012 (B.S. 27 sept. 2012). Randnummer 2225. Het Grondwettelijk Hof heeft alweer een veroordeling uitgesproken over deze regeling, in zoverre als het begrip “huishouden” verschillend is in de regeling voor de gehandicapten tegenover die van het leefloon, waardoor het mogelijk is dat een gehandicapte, die samenwoont met een persoon die geen verwante is en met wie hij geen paar vormt, beneden het bedrag van het leefloon terecht komt, omdat de inkomsten van die persoon worden aangerekend, terwijl dat in de regeling van het leefloon niet het geval zou zijn (arrest nr. 170/2011 van 10 nov. 2011, B.S. 6 feb. 2012). Randnummer 2227. De vrijgestelde bedragen waren lager voor de integratietegemoetkoming dan voor de inkomensvervangende tegemoetkoming. Dat ongerijmd onderscheid is weggewerkt door een K.B. van 21 juli 2014. Randnummer 2230. De gehandicapte die samenwoont met een bloed‐ of aanverwant (wat vaak het geval is) wordt geacht met die persoon geen “huishouden” te vormen, volgens het begrip dat in de wet opgenomen is. Dit heeft het voordeel dat de bestaansmiddelen van die verwanten niet aangerekend worden. Maar het heeft als nadeel dat de gehandicapte zelf in categorie A terecht komt i.p.v. categorie C, en dus een veel lagere uitkering geniet. Het Grondwettelijk Hof zag hier geen graten in, ook niet wanneer
die verwant een leefloner is, die dus geen bestaansmiddelen kan aanbrengen (arrest 101/2012 van 9 aug. 2012, B.S. 26 sept. 2012). Randnummer 2230‐2232. Bij K.B. van 13 juli 2011 zijn de bedragen van de uitkeringen voor gehandicapten verhoogd. Dit is opnieuw gebeurd bij K.B. 30 aug. 2013. Randnummer 2234. De aanvraag kan nu ook gebeuren via het ziekenfonds waarbij men aangesloten is. Deze weg zal veel gehandicapten meer vertrouwd zijn. (K.B. 19 juli 2013) Randnummer 2253. Door de programmawet van 28 juni 2013 is een Europese richtlijn terzake uitgevoerd (richtlijn 2004/38/EG) waardoor het recht op maatschappelijke integratie pas ingaat na 3 maanden (wettig) verblijf in het land. Een arrest van het Grondwettelijk Hof (nr. 95/2014 van 30 juni 2014) heeft de administratieve interpretatie van deze regels deels vernietigd. Voortaan woardt door een nieuwe omzendbrief (5 aug. 2014) bepaald dat alleen het recht op maatschappelijke integratie nog beperkt is tot degenen die een verblijfsrecht hebben van minstens 3 maanden. De maatschappelijke dienstverlening, waaronder leefloon en medische kosten, moeten onmiddellijk toegekend worden aan EU burgers die hier werken als werknemer of als zelfstandige. Degenen die hier komen als werkzoekende hebben er geen recht op. Niet‐EU burgers bekomen dit recht na 3 maanden, zoals tevoren. Maar de dringende medische hulp moet onmiddellijk gegarandeerd worden aan iedereen die er behoefte aan heeft, vanaf de eerste dag. Randnummer 2270. De stagevergoeding voor een “instapstage” voor een werkloze wordt niet aangerekend bij de bestaansmiddelen (K.B. 17 feb. 2013). De vrijstelling van 177,76 Euro per maand gedurende 3 jaar wordt versoepeld, in die zin dat het niet om een onafgebroken periode van 3 jaar moet gaan (K.B. 25 april 2014). Leefloners hebben inderdaad zelden vaste banen over langere perioden. Randnummer 2307. In een interessant arrest stelt het Grondwettelijk Hof (nr. 176/2011 van 10 nov. 2011, B.S. 8 feb. 2012) dat als samenwoning niet alleen moet begrepen worden het verdelen van de huishoudelijke taken, maar dat men uit de samenwoning een economisch financieel voordeel moet halen, zo niet is de lagere uitkering voor samenwonenden niet verantwoord. In casu ging het om een leefloontrekker die samenwoonde met een illegale vreemdeling, die dus geen recht had op leefloon en ook in principe geen arbeidsvergunning bezat. Randnummer 2307‐2310. De bedragen van het leefloon zijn geherwaardeerd met 2% bij K.B. 4 mei 2010 (om onduidelijke redenen pas gepubliceerd in B.S. 5 april 2011, maar blijkbaar al eerder toegepast). Randnummer 2322. De programmawet en de gezondheidswet, beide van 27 dec. 2012, hebben bepalingen in de OCMW‐wetgeving en in de wet inzake maatschappelijke integratie opgenomen, waardoor het mogelijk wordt regelingen op te leggen om de sociale onderzoeken, die vaak erg verschillend verlopen in verschillende gemeenten, meer te harmoniseren en voor de rechtsonderhorigen meer waarborgen te verschaffen. OCMWs die deze regelen niet naleven kunnen het deel van de financiering dat door de Staat gedragen wordt moeten terugbetalen. Twee K.B.'s van 1 dec. 2013 hebben omschreven welke de minimumvereisten zijn waaraan die sociale onderzoeken moeten voldoen. Zij blijven natuurlijk nog altijd tamelijk vaag. De bedoeling is om meer
eenvormigheid te brengen in de praktijk van de verschillende OCMW's, maar er kan gevreesd worden dat het zal lijden tot meer betwistingen voor de arbeidsrechtbanken. Randnummer 2349. En nog onder invloed van Europese rechtspraak is het toepassingsgebied uitgebreid tot inwoners van landen die het herziene Europees Sociaal Handvest hebben ondertekend1. Randnummer 2351. Door de wet van 8 dec. 2013 en het K.B. Van 7 feb. 2014 is dan weer de controle op het effectief verblijf in het land verstrengd, blijkbaar omdat nogal wat ouderen graag naar Spanje trekken. Dat mag niet voor meer dan 6 maanden. Randnummer 2356. Het basisbedrag is opgetrokken tot 6133,81 Euro per jaar, wat thans (eind 2013) een maandbedrag van 1011,71 Euro geeft voor alleenstaanden (K.B. 30 aug. 2013). Randnummer 2359‐60. De verfijningen zijn aangepast bij wet van 8 dec. 2013. De uitzondering voor kinderen betreft nu ook adoptiekinderen en (gerechtelijk) geplaatste kinderen. Ook wie samenwoont met een bloed‐ of aanverwant in opgaande lijn (de ouders) zal het verhoogde bedrag krijgen. Bij opname in een rusthuis zal de thuisblijvende echtgenoot of partner het verhoogde bedrag kunnen ontvangen. Ook de bejaarde zelf zal bij opname in een rusthuis het verhoogde bedrag behouden zelfs wanneer hij zijn thuisadres bewaard heeft (K.B. 7 feb. 2014). Randnummer 2364‐65. Ook de regeling inzake aanrekening van bestaansmiddelen wordt verfijnd. Wie samenwoont met ouders zal op dezelfde manier behandeld worden als wanneer het kinderen betreft. Bij samenwoning met één andere persoon die geen echtgenoot of partner of bloed‐ of aanverwant is zullen de bestaansmiddelen van die andere persoon niet meegerekend worden. Als men in een rust‐ of verzorgingstehuis opgenomen is hangt het ervan af of men zijn adres naar dat tehuis overgemaakt heeft. Heeft men dat gedaan, dan wordt alleen rekening gehouden met de eigen bestaansmiddelen. Heeft men zijn thuisadres behouden en is men gehuwd of wettelijk samenwonend, dan blijft de regeling zoals zij was. Het Grondwettelijk Hof heeft beslist dat wie samenwoont met een illegale vreemdeling die geen bestaansmiddelen heeft en niet kan bijdragen in de kosten van het huishouden ook recht moet hebben op het verhoogde bedrag (GH 125/2013, 26 sept. 2013). Randnummer 2366. Het vrijgesteld bedrag is opgetrokken tot 5000 Euro, dit in het kader van de aanmoediging tot activiteit voor ouderen. Randnummer 2381. Een arrest van het Grondwettelijk Hof (nr. 42/2012 van 8 maart 2012, B.S. 11 juli 2012) heeft bepaald dat een vreemdeling, die de “subsidiaire” bescherming geniet, die toekomt aan degene die niet kan uitgewezen worden omdat hij in zijn land van herkomst door een ernstig risico zou bedreigd zijn (art. 48/4 Wet 15 dec. 1980 over toegang tot het grondgebied), het recht op gewaarborgde gezinsbijslag moet genieten zonder de bijkomende voorwaarde van 5 jaar verblijf in Belgiё, zoals dit ook het geval is voor erkende vluchtelingen. Weliswaar laat de wet, en de Europese Richtlijn waarop hij gebaseerd is, toe de bijstand voor die gevallen tot een minimum te beperken. De gewaarborgde kinderbijslag is een dergelijke minimumvoorziening en moet dus toegekend worden. De wet is aangepast
1 Het betreft Albanië, Andorra, Armenië, Azerbaijan, Bosnië-Herzegovina, Georgië, Moldavië, Montenegro, Rusland, Servië, Macedonië, Turkije, Oekraïne.
in die zin door art. 30‐32 van de “Wet houdende dringende diverse bepalingen inzake sociale wetgeving” van 21 dec. 2013. Randnummer 2386. De adoptiepremie (zie de regeling voor de werknemers) maakt nu ook deel uit van de prestaties van de gewaarborgde gezinsbijslag (K.B. 19 juli 2013). Randnummer 2401. Door de programmawet van 28 juni 2013 is een wijziging aan de OCMW‐wet ingevoerd, die wel eens controversieel kan blijken te zijn. Voortaan is het OCMW niet meer verplicht bijstand te verlenen aan vreemdelingen die wettig in het land verblijven met een arbeidskaart B of een beroepsvergunning. Dit zou wel eens als een flagrante discriminatie op basis van nationaliteit kunnen beschouwd worden. Randnummer 2423. Sinds een Europese richtlijn (2003/9/EG van 27 jan. 2003) is de verplichting ingevoerd voor de lidstaten om hun arbeidsmarkt te ontsluiten voor asielzoekers. De programmawet van 28 april 2010 heeft dan ook voorzien in het geval waarin de asielzoeker financiële steun van het OCMW combineert met een arbeidsinkomen.