Grip op wonen
Colofon De Rekenkamer Arnhem neemt een onafhankelijke positie in binnen de gemeente. Op basis van artikel 182 van de Gemeentewet onderzoekt de Rekenkamer de doelmatigheid, doeltreffendheid en rechtmatigheid van het door het gemeentebestuur gevoerde bestuur. In Arnhem bestaat de Rekenkamer uit drie externe leden, waaronder de voorzitter. Zij worden ondersteund door een ambtelijk secretarisonderzoeker.
R e k e n R e k e n k a m e r Arnhem
Voorzitter Dhr. prof. dr. ir. A. Bliek (tot januari 2013) Leden Mw. drs. S.W. Mathijssen (plv. voorzitter) Dhr. drs. M. Daamen Secretaris-onderzoeker Mw. dr. C.P.F.M. Baarda Onderzoeksteam Dhr. drs. R.C. Hoekstra (projectleider) Dhr. J. Verheij Contact Postbus 9029 6800 EL Arnhem 026 - 377 3278
[email protected] [email protected] www.rekenkamerarnhem.nl Titel: Grip op wonen Datum: 30 januari 2013 Zaaknummer: 2012-04-01984 Kenmerk: 2013.0.006.616
k a m e r Arnhem
Rekenkameronderzoek naar prestatieafspraken tussen de gemeente Arnhem en corporaties in periode 2005 t/m 2011
Grip op wonen Rekenkameronderzoek naar prestatieafspraken tussen de gemeente Arnhem en corporaties in periode 2005 t/m 2011
Datum:
30 januari 2013
Zaaknummer:
2012-04-01984
Kenmerk:
2013.0.006.616
Inhoudsopgave 1
2
Inleiding ............................................................................................................................1 1.1
Aanleiding.................................................................................................................1
1.2
Centrale onderzoeksvraag ...........................................................................................2
1.3
Formele verhouding tussen gemeente en woningcorporaties.............................................2
1.4
Leeswijzer.................................................................................................................3
Conclusies en aanbevelingen Rekenkamer ..............................................................................5 2.1
Inleiding ...................................................................................................................5
2.2
Hoofdconclusies .........................................................................................................5
2.3
Tweedeling en Partnership...........................................................................................6
2.4
Deelconclusies visie en beleid ......................................................................................7
2.5
2.6
2.7
2.4.1
Visie en draagvlak ..........................................................................................7
2.4.2
Rol van de raad ..............................................................................................8
2.4.3
Financiën.......................................................................................................9
Deelconclusies totstandkoming en realisatie prestatieafspraken ...................................... 12 2.5.1
Totstandkoming van prestatieafspraken ........................................................... 12
2.5.2
Realisatie van prestatieafspraken 2005 – 2010.................................................. 14
Deelconclusies regierol.............................................................................................. 15 2.6.1
Omschrijving regierol .................................................................................... 15
2.6.2
Uitwerking regierol........................................................................................ 16
Aanbevelingen ......................................................................................................... 18 2.7.1
Hoofdaanbeveling ......................................................................................... 18
2.7.2
Specifieke verbeterpunten.............................................................................. 19
3
Reactie college van B&W .................................................................................................... 21
4
Nawoord Rekenkamer........................................................................................................ 25
Bijlage I ................................................................................................................................. 29 Bijlage II ................................................................................................................................ 33 Bijlage III ............................................................................................................................... 35
1
Inleiding De Rekenkamer Arnhem heeft in de periode april tot en met november 2012 onderzoek gedaan naar de prestatieafspraken tussen de gemeente Arnhem en de woningcorporaties, zoals vastgelegd in het Partnership ‘Samen voor de stad, 2005 tot en met 2009’ en het Partnership ‘Samen voor de stad, 2011 tot en met 2015’. De focus van het onderzoek lag op de totstandkoming en uitvoering van de prestatieafspraken en op de invulling van de gemeentelijke regierol. Daarnaast hebben we de bevindingen van het onderzoek geëvalueerd in het licht van het Arnhemse beleid om de ‘tweedeling’ in de stad tegen te gaan.
1.1
Aanleiding PARTNERSHIP ALS ONDERZOEKSONDERWERP Wonen is een onderwerp dat iedere Arnhemmer aangaat. Van jong tot oud, van arm tot rijk, van Arnhem-Noord tot Arnhem-Zuid. Het is dan ook niet verwonderlijk dat ‘wonen’ een onderwerp is van gemeentelijk beleid. Het is in de beleidspraktijk een breed onderwerp. Het gaat over onder meer: nieuwbouw, sloop, woonruimteverdeling, huur, koop, leefbaarheid, duurzaamheid, en huisvesting van bijzondere doelgroepen. Voor dit Rekenkamerrapport hebben we het onderzoek afgebakend tot het deel van beleid dat betrekking heeft op de volkshuisvesting in Arnhem. Eenvoudig geformuleerd heeft de volkshuisvesting tot doel om mensen met een beperkt inkomen of een bijzondere woonvraag (bijvoorbeeld ouderen of gehandicapten) passende huisvesting te bieden. Het is de wettelijke taak van woningcorporaties om werkzaamheden te verrichten op het gebied van de volkshuisvesting. Ongeveer tweederde van de huurwoningen in Arnhem zijn in het bezit van de woningcorporaties, dat is ruim een derde van de hele woningvoorraad. De corporaties zijn dus een grote ‘speler’ op de Arnhemse woningmarkt. Net zoals ‘wonen’ is het onderwerp ‘volkshuisvesting’ een breed onderwerp. In de afgelopen jaren hebben woningcorporaties zich niet alleen gericht op bouwen, verhuren en onderhouden van woningen. Ze hebben ook geïnvesteerd in maatregelen en projecten op het gebied van leefbaarheid, veiligheid, duurzaamheid en sociale ondersteuning van huurders. Voor de realisering van een groot deel van haar woonbeleid en het deel van de volkshuisvesting in het bijzonder, is de gemeente Arnhem afhankelijk van de prestaties van de corporaties. Omgekeerd geldt ook voor de corporaties dat zij de medewerking van de gemeente nodig hebben om hun eigen doelen te bereiken, bijvoorbeeld via goedkeuring van bestemmingsplannen of als achtervang bij kredietverlening.
1
De corporaties zijn zelfstandige organisaties en kunnen niet rechtstreeks worden aangestuurd door de gemeente. De gemeente en de corporaties hebben vanaf 2005, hun onderlinge samenwerking op stadsniveau daarom vorm en inhoud gegeven via prestatieafspraken, die zijn vastgelegd in het Partnership 2005 tot en met 2009. Na enige vertraging is in 2012 het tweede Partnership ondertekend, dat een looptijd heeft van 2011 tot en met 2015. DOELSTELLING REKENKAMERONDERZOEK De Rekenkamer Arnhem heeft onderzocht hoe de totstandkoming en uitvoering van de prestatieafspraken is verlopen en hoe de gemeente Arnhem haar regierol heeft ingevuld. We willen hiermee het gemeentebestuur inzicht bieden in de doeltreffendheid van het Partnership als instrument in het woonbeleid van de gemeente. We hopen daarnaast dat dit rapport aanknopingspunten biedt voor het debat over de rol van de volkshuisvesting in het tegengaan van de tweedeling in de stad.
1.2
Centrale onderzoeksvraag Dit Rekenkameronderzoek spitst zich toe op de prestatieafspraken die de gemeente Arnhem en de gezamenlijke woningcorporaties hebben gemaakt in de periode 2005 tot en met 2011. De centrale onderzoeksvraag luidt:1
Welke prestatieafspraken zijn gemaakt binnen het Partnership tussen corporaties en de gemeente Arnhem over de periode 2005 tot en met 2011, in hoeverre zijn de afspraken gerealiseerd, welke verklaringen zijn er voor positieve of negatieve afwijkingen ten opzichte van de gemaakte afspraken en in welke mate is sprake van een doeltreffende gemeentelijke regievoering?
1.3
Formele verhouding tussen gemeente en woningcorporaties GEMEENTE OP FORMELE AFSTAND De corporaties die in Arnhem actief zijn, dienen volgens het Besluit Beheer Sociale Huursector (BBSH) het in Arnhem geldende volkshuisvestingsbeleid ‘in acht te nemen’. De gemeente heeft geen wettelijke bevoegdheid om rechtstreeks in te grijpen op de bedrijfsvoering en/of het beleid van woningcorporaties. De Rijksoverheid houdt financieel toezicht op de woningcorporaties via het Centraal Fonds Volkshuisvesting. De gemeente staat daarmee in formele zin op afstand van de woningcorporaties. In de praktijk van alle dag komen gemeente en corporaties elkaar evenwel regelmatig tegen. De gemeente Arnhem en de corporaties hebben de afgelopen jaren ervoor gekozen om hun samenwerking via prestatieafspraken vast te leggen in zogenaamde Partnerships. Het Partnership is het enige beleidsinstrument dat de gemeente inzet om op stadsniveau, rechtstreeks afspraken te maken met de grootste corporaties in de stad. In veel andere gemeenten worden soortgelijke afspraken gemaakt
1
2
In bijlage 1 wordt de opzet van het onderzoek toegelicht en is de hoofdvraag opgesplitst in deelvragen.
tussen corporaties en gemeente. Het komt voor dat een gemeente per corporatie afspraken maakt. Het maken van prestatieafspraken is geen wettelijke verplichting, dus er zijn ook geen wettelijke regels over de invulling ervan. NIEUWE ROL GEMEENTE: DE GEMEENTE DICHTBIJ? Het corporatiestelsel staat vanwege financiële problemen bij enkele corporaties en de gevolgen daarvan voor de lokale volkshuisvesting, hoog op de politieke agenda. Er zijn sterke signalen dat de bestuurlijke relatie tussen gemeente en corporaties gaat veranderen. In het regeerakkoord ‘Bruggen slaan’ dat de landelijke fracties van de VVD en de PvdA hebben gesloten (29 oktober 2012), is opgenomen dat corporaties onder directe aansturing van gemeenten komen te staan. Bovendien krijgen gemeenten met meer dan honderdduizend inwoners extra bevoegdheden. Daarnaast heeft het nieuwe kabinet het voornemen om het takenpakket van corporaties terug te brengen tot het bouwen, verhuren en beheren van sociale huurwoningen en het daaraan ondergeschikte direct verbonden maatschappelijke vastgoed (Regeerakkoord). Dit zal betekenen dat de aandacht voor ‘leefbaarheid’ in het takenpakket van corporaties waarschijnlijk afneemt. Bovendien zijn er nieuwe plannen voor de bepaling van de maximale huurprijzen en gaan corporaties meer belasting betalen, waardoor de investeringscapaciteit van corporaties afneemt. Wat de impact van deze voornemens voor de Arnhemse volkshuisvesting zal zijn, moet in de nabije toekomst blijken. Het zal in ieder geval de formele bestuurlijke relatie tussen corporaties en de gemeente Arnhem veranderen. En ook de aanhoudende problemen op de woningmarkt, en de economische crisis in het algemeen, zullen effect hebben op het vermogen van gemeente en corporaties om te presteren. We verwachten dat dit Rekenkamerrapport een bijdrage kan leveren aan het veranderingsproces. We denken dan in het bijzonder aan het ontwikkelen van een gemeentelijke regierol die past bij de nieuwe omstandigheden.
1.4
Leeswijzer In hoofdstuk 2 presenteert de Rekenkamer de conclusies en aanbevelingen van haar onderzoek. Het hoofdstuk start met de twee hoofdconclusies die samen antwoord geven op de centrale onderzoeksvraag. We onderbouwen de hoofdconclusies met verschillende deelconclusies. De toelichtingen op de hoofd- en deelconclusies geven een samenvatting van de belangrijkste onderzoeksbevindingen van de Rekenkamer. Voor een uitgebreide beschrijving van de bevindingen verwijzen we naar het onderzoeksrapport (www.rekenkamerarnhem.nl). Het hoofdstuk sluit af met een hoofdaanbeveling die uitgewerkt is in een aantal verbeterpunten. In hoofdstuk 3 staat de reactie van het college van B&W op de conclusies en aanbevelingen. In hoofdstuk 4 reageert de Rekenkamer kort op deze reactie met een nawoord In de bijlagen treft u een toelichting aan op de opzet van het onderzoek, een overzicht van geraadpleegde documenten en een factsheet met enkele kengetallen over wonen in Arnhem.
3
4
2
Conclusies en aanbevelingen Rekenkamer
2.1
Inleiding De Rekenkamer wil met dit onderzoek inzicht bieden in de prestatieafspraken met de corporaties als instrument in het lokale woonbeleid. We zijn nagegaan hoe de prestatieafspraken tot stand zijn gekomen, welke prestaties zijn gerealiseerd en hoe de gemeente Arnhem haar regierol ingevuld heeft.
2.2
Hoofdconclusies De Rekenkamer concludeert: 1.
De gemaakte prestatieafspraken zijn in de periode 2005 – 2010 voor een aanzienlijk deel niet gehaald, waardoor het eerste Partnership minder doeltreffend voor de Arnhemse volkshuisvesting is geweest dan was beoogd.
2.
De gemeente Arnhem vult haar regierol ten aanzien van de volkshuisvesting niet volledig in, ondermeer omdat er onvoldoende focus is op het bewaken en behalen van alle prestaties van het Partnership, de publieke verantwoording summier is en ‘scheefwonen’ als knelpunt geen onderwerp van de prestatieafspraken is met de corporaties.
TOELICHTING PRESTATIES De gemeente Arnhem heeft vanaf 2005 prestatieafspraken gemaakt met de grootste corporaties in de stad. Het gaat om een totaalpakket van afspraken, dat niet per corporatie gespecificeerd is. De afspraken hadden aanvankelijk betrekking op de thema’s: Nieuwbouw, Variatie & keuze, Wonen, zorg & welzijn en Sociaal investeren. Daar is gedurende het eerste Partnership het thema Duurzaam wonen aan toegevoegd. Van de prestatieafspraken in het eerste Partnership zijn er acht volledig gerealiseerd, negen zijn niet volledig gerealiseerd en van vijf afspraken is het prestatieniveau achteraf niet vast te stellen. We concluderen daarmee dat het eerste Partnership minder doeltreffend is geweest dan vooraf was beoogd. GEMEENTELIJKE REGIE De gemeente Arnhem heeft regelmatig bestuurlijk en ambtelijk overleg met de corporaties in de stad. In die overleggen is onderhandeld over de inhoud van de twee Partnerships (2005 t/m 2009 en 2011 t/m 2015) en zijn de gemaakte prestatieafspraken verder uitgewerkt. Het Partnership heeft structuur gegeven aan de samenwerking op stadsniveau. Gemeente en corporaties geven aan dat de onderlinge verhoudingen goed zijn en dat heeft naar hun oordeel een positief effect gehad op de samenwerking. Er is evenwel binnen de gemeentelijk regie onvoldoende aandacht geweest voor het bewaken en behalen van de afspraken. Niet alle afspraken zijn namelijk gemonitord, en er is geen tussentijdse of eindevaluatie geweest.
5
De publieke verantwoording over de resultaten van het Partnership beoordelen we als summier. Het biedt onvoldoende inzicht over de gerealiseerde prestaties en de financiële aspecten van de volkshuisvesting blijven buiten beeld van de raad. Het Partnership is bij uitstek het instrument voor de gemeente om afspraken te maken over onderwerpen die de volkshuisvesting aangaan. Het valt op dat ‘scheefwonen’ als probleem onderkend wordt door de gemeente, maar er geen concrete afspraken over zijn gemaakt met de corporaties.
2.3
Tweedeling en Partnership De aanpak van de tweedeling in de stad is een van de strategische beleidsthema’s van de gemeente Arnhem, zoals ondermeer recent is beschreven in de Perspectiefnota 2013-2016. Hierin worden de Woonagenda en de prestatieafspraken met de corporaties genoemd als de basis voor het realiseren van de ambitie om meer evenwicht in woningvoorraad, wonen en woonomstandigheden te krijgen. Als we de bevindingen van dit Rekenkameronderzoek koppelen aan de Arnhemse ambitie om de tweedeling in de stad aan te pakken, dan vallen ons de volgende punten op: •
Volkshuisvesting is van oorsprong bedoeld om tweedeling op het gebied van wonen te bestrijden en daarmee het welzijn van bewoners te verbeteren. Corporaties zijn daarom logische partners in de aanpak van tweedeling in de stad.
•
Binnen het Partnership zijn vooral de afspraken over de kernvoorraad van ‘betaalbare’ huurwoningen, huisvesting van bijzondere doelgroepen en afspraken over sociaal investeren relevant om ongewenste vormen van tweedeling aan te pakken.
•
De evaluatie van het eerste Partnership leert, dat de afspraak om de kernvoorraad op peil te houden is gerealiseerd, maar er geen specifieke afspraken zijn gemaakt om scheefwonen tegen te gaan (scheefwoners wonen in feite in huurwoningen die niet voor hen bedoeld zijn). De prestatieafspraken over ‘Sociaal investeren’ zijn bij uitstek geschikt om de tweedeling aan te pakken, maar de meeste resultaten ervan blijken moeilijk meetbaar te zijn.
•
De prestatieafspraken om meer zorgwoningen en extra woningen voor specifieke doelgroepen toe te voegen, zijn voor een aanzienlijk deel niet gehaald. Het aantal aangepaste woningen in de bestaande voorraad is behoorlijk toegenomen (hoewel het streefdoel net niet gehaald is).
•
In het kader van het huidige Partnership bestaat verschil van mening over de rol van de corporaties in de studentenhuisvesting in Arnhem.
Kortom, het Partnership tussen gemeente en corporaties is via meerdere prestatieafspraken van invloed op de aanpak van de ‘tweedeling in de stad’ en vraagt mede daarom serieuze aandacht van gemeente en corporaties.
6
2.4
Deelconclusies visie en beleid De deelconclusies in deze paragraaf hebben betrekking op de gemeentelijke visie, de rol van de corporaties, het draagvlak bij de corporaties voor het gemeentelijke woonbeleid, de rol van de gemeenteraad en de financiële relatie tussen corporaties en de gemeente.
2.4.1
Visie en draagvlak
Deelconclusies •
De gemeente Arnhem heeft een consistente visie op de rol van de woningcorporaties in het Arnhemse woonbeleid.
•
Bij de corporaties is draagvlak voor de hoofdlijnen van de gemeentelijke Woonvisie en de Woonagenda. Op enkele specifieke onderwerpen is er verschil van mening over het te voeren beleid waardoor prioriteiten tussen partijen verschillen.
TOELICHTING CONSISTENTE VISIE EN BELEID
De gemeente Arnhem ziet de woningcorporaties van het Partnership als de belangrijkste partners in de volkshuisvesting in Arnhem. De corporaties leveren met de door hen uitgevoerde projecten een aanzienlijke bijdrage aan de realisatie van het gemeentelijke woonbeleid. Deze visie op de rol van de corporaties in de lokale volkshuisvesting en de relatie met beleid, is op hoofdlijnen de afgelopen jaren hetzelfde gebleven. De uitgangspunten van het Arnhemse woonbeleid zijn in 2004 door de gemeenteraad vastgelegd in de Woonvisie 2015. De Woonvisie is vastgesteld na voorbereidende gesprekken met verschillende partijen, waaronder de corporaties. De twee belangrijkste doelstellingen van de Woonvisie zijn om de nieuwbouwproductie te verhogen en om meer variatie en diversiteit in het bestaande woningaanbod te creëren. De Arnhemse Woonvisie 2015 is tussentijds niet herzien, maar wel geactualiseerd via de Woonagenda 2011–2015. Als externe factor voor de actualisering wordt de crisis op de woningmarkt genoemd. Als interne factoren worden genoemd het gemeentelijke coalitieakkoord 2010 - 2014, verschillende onderzoeken, de tussentijdse evaluatie van de Woonvisie uit 2008 en de daarna gehouden raadsconferentie in december 2008. Het voornemen is om in 2013 te starten met een proces om te komen tot een nieuwe Woonvisie. Daarin zullen de hoofdlijnen van het woonbeleid voor de periode na 2015 worden vastgesteld.
DRAAGVLAK OP HOOFDLIJNEN BIJ CORPORATIES
De Arnhemse Woonvisie 2015 en de Arnhemse Woonagenda 2011-2015 vormen de kaders vanuit het gemeentelijk woonbeleid, waarbinnen het college prestatieafspraken heeft gemaakt met de corporaties. De prestatieafspraken worden gezien als onderdeel van de uitvoering van de gemeentelijke Woonvisie. De corporaties geven aan dat zij de uitgangspunten van de Woonvisie onderschrijven. Ze onderschrijven ook de hoofdlijnen van de Woonagenda 2011 -
7
2015, maar zetten vraagtekens bij enkele onderdelen ervan. Gedurende het Rekenkameronderzoek kwamen verschillende onderwerpen naar voren, waarover corporaties en gemeente van mening verschillen. Het betreft: het collectief particulier opdrachtgeverschap, studentenhuisvesting, grondprijsbeleid, gemeentelijke regie, en de toewijzing van huurwoningen op basis van leefmilieus.2
2.4.2
Rol van de raad
Deelconclusie De gemeenteraad heeft verschillende instrumenten ingezet die van invloed zijn op het woonbeleid in Arnhem. De raad staat echter op bestuurlijke afstand van de prestatieafspraken over de volkshuisvesting in Arnhem, zoals die met de corporaties zijn vastgelegd in het eerste en tweede Partnership.
TOELICHTING KADERSTELLENDE EN CONTROLERENDE ROL De gemeenteraad heeft, in het bijzonder via de Arnhemse Woonvisie en de Woonagenda, kaders gesteld voor het woonbeleid, die hun doorwerking hebben gehad op de prestatieafspraken zoals vastgelegd in het eerste en tweede Partnership. Hiermee heeft de raad zijn kaderstellende rol voor het algemene woonbeleid ingevuld. De raad heeft geen soortgelijke algemene beleidskaders opgesteld specifiek voor het volkshuisvestingsbeleid. Wel zijn er andere instrumenten ingezet die van invloed zijn op de Arnhemse (sociale) woningmarkt, zoals de starterslening en de Verordening doelgroepen sociale woningbouw. De informatie over de voortgang en resultaten van de prestatieafspraken in de gemeentelijke jaarverslagen is summier en geeft geen volledig beeld van alle prestaties. De summiere verslaglegging past bij de programmatische opzet van de gemeentelijke jaarverslagen (de informatie heeft betrekking op het hele programma Wonen, waarvan de prestatieafspraken een onderdeel zijn). De summiere verslaglegging in de jaarverslagen is tot nu toe geen onderwerp van politiek debat in de gemeenteraad geweest. Wel is er een motie geweest waarin opgeroepen werd tot intensivering van de invloed op het beleid van de gezamenlijke corporaties (motie ‘Vinger in de pap’ d.d. 4 juli 2011). Deze motie is door de raad verworpen. BEHOEFTE AAN CONCRETISERING Een van de conclusies uit de raadsconferentie in 2008 over het woonbeleid was, dat de raad behoefte had aan uitwerking van de Woonvisie in concrete acties. Die concrete acties zijn uiteindelijk opgenomen in de Woonagenda 2011-2015, waarover de raad een besluit heeft genomen in de raadsvergadering van 28 maart 2011. De Woonagenda 2011-2015 bestaat uit 33 actiepunten. Tijdens de raadsbehandeling bleek dat er behoefte was aan een prioritering van de actiepunten. In mei 2011 reageerde het college in een brief aan de raad, dat de 2
Deze opsomming is niet per se een compleet overzicht van alle meningsverschillen. Het is slechts een opsomming van
onderwerpen die tijdens het onderzoek naar voren kwamen.
8
primaire aandacht in 2011 en 2012 uitgaat naar actiepunten die gerelateerd zijn aan de onderwerpen: sturing en regie, woonruimteverdeling en duurzaamheid. Het gaat dan om ongeveer de helft van de actiepunten die prioriteit krijgen (17 van 33 punten).
RAAD EN PARTNERSHIP
De gemeenteraad staat op bestuurlijke afstand van de prestatieafspraken met de corporaties. Zowel bij de totstandkoming, de besluitvorming, de uitvoering als de verantwoording is de raad niet of nauwelijks betrokken. Dat komt omdat het Partnership wordt gezien als een uitvoeringsinstrument voor het woonbeleid. Daarmee is het een instrument dat in eerste instantie onder de verantwoordelijkheid van het college valt. Deze bestuurlijke afstand verklaart voor een belangrijk deel waarom het Partnership als instrument weinig specifieke aandacht heeft gekregen binnen de gemeenteraad. De bestuurlijke afstand verklaart mogelijk ook waarom de corporaties van mening zijn dat de raad als geheel (enkele fractiespecialisten uitgezonderd), beperkt op de hoogte is van feitelijke informatie over de Arnhemse volkshuisvesting en de wettelijke (en financiële) kaders waarbinnen corporaties moeten opereren. Corporaties wijzen dan op de beperkte wettelijke mogelijkheden tot huurverhoging, de toenemende kosten vanwege de verhuurdersbelasting en Europese regels rond staatssteun. In het tweede Partnership is afgesproken dat het college jaarlijks de raad informeert over de voortgang van de prestatieafspraken. Er zijn in het Partnership echter geen specifieke afspraken gemaakt over de wijze waarop dat gebeurt. De raad heeft het college hier ook niet op aangesproken.
2.4.3
Financiën
Deelconclusies •
In het Partnership is beperkte aandacht voor financiële aspecten en geen aandacht voor de financiële verhoudingen die bestaan tussen gemeente en corporaties.
•
De gemeentelijke jaarverslagen en jaarrekeningen bieden beperkt informatie over de omvang van het financiële risico dat de gemeente loopt vanwege garantstellingen via het Waarborgfonds Sociale Woningbouw.
TOELICHTING FINANCIËLE ASPECTEN Er is binnen het Partnership weinig aandacht voor de financiële aspecten van de prestatieafspraken. Er worden nauwelijks financiële prestatieafspraken gemaakt en zowel het eerste als het tweede Partnership kent geen financiële paragraaf. Hierdoor is weinig zicht op de financiële haalbaarheid van de gemaakte afspraken. Dat maakt het ook lastig in te schatten wat de gevolgen van eventuele bezuinigingen zullen zijn.
9
Omdat het financieel toezicht geen formele taak is van de gemeente, is de financiële positie van de corporaties tot nu toe geen structureel onderwerp van overleg geweest binnen het Partnership. De Rekenkamer vraagt aandacht voor dit thema, omdat er wel degelijk een directe financiële relatie bestaat tussen de gemeente en de in Arnhem actieve corporaties. Die relatie loopt via rechtstreekse leningen en doordat de gemeente garant staat voor leningen via het Waarborgfonds Sociale Woningbouw. Die financiële relatie maakt geen onderdeel uit van het Partnership. De achterliggende gedachte van de financiële relatie tussen gemeente en corporaties is, dat als corporaties tegen lagere kosten geld kunnen lenen, zij meer kunnen investeren in de lokale volkshuisvesting. Dat draagt vervolgens bij aan het realiseren van de doelen van het gemeentelijke woonbeleid. LENINGEN AAN CORPORATIES In het verleden heeft de gemeente rechtstreeks leningen verleend aan corporaties in Arnhem. De omvang van het totaal aan Arnhemse leningen (het volume) ten behoeve van de corporaties is de afgelopen jaren afgenomen. In 2006 was het volume nog € 292 miljoen, in 2009 was het volume € 248 miljoen. Aan het begin van 2011 ging het om een volume van € 195,6 miljoen en eind 2011 om een volume van € 66,9 miljoen. De omvangrijke daling in 2011 wordt verklaard doordat de financiële relatie met Volkshuisvesting Arnhem sterk is teruggebracht. Het huidige collegebeleid is erop gericht deze rechtstreekse leningen in de toekomst helemaal af te bouwen. FINANCIËLE ACHTERVANG Als onderdeel van het stelsel van volkshuisvesting in Nederland, kunnen corporaties geld lenen via het Waarborgfonds Sociale Woningbouw (WSW). Doordat de landelijke overheid en verschillende gemeenten garant staan voor de leningen, nemen de financiële risico’s voor de geldverstrekker af en kan de corporatie tegen gunstige tarieven geld aantrekken. De overheid wordt de ‘achtervang’ van het waarborgfonds genoemd. De gemeente Arnhem heeft in 2008 een generieke achtervangovereenkomst gesloten met het WSW. De gemeente is automatisch achtervang voor leningen aan in Arnhem werkzame corporaties, die door het WSW zijn gegarandeerd. De gemeente Arnhem heeft ervoor gekozen om een ongelimiteerde overeenkomst aan te gaan. Het is eventueel ook mogelijk om als gemeente (een beperkt aantal) voorwaarden op te nemen. Een van die voorwaarden kan zijn, dat de gemeente een maximumbedrag van garantstelling met de WSW overeenkomt. De omvang van de achtervangpositie voor Arnhem is de afgelopen jaren aanzienlijk toegenomen. Eind 2006 was de omvang van de achtervang € 280.077 miljoen. Dat bedrag is opgelopen tot € 953.945 miljoen per eind 2011. Figuur 2.4.1 geeft een overzicht van de ontwikkeling in de omvang van de achtervang.
10
Figuur 2.4.1 Omvang achtervang WSW Omvang achtervang WSW 1000 900 800 700 Miljoen
600 500 400 300 200 100 0 2006
2007
2008
2009
2010
2011
Bron: Jaarverslagen gemeente Arnhem 2006-2011, figuur Rekenkamer
FINANCIEEL RISICO ACHTERVANG Volgens het Collegebesluit Achtervang WSW (2008) is het risico als gevolg van de achtervangovereenkomst zelf, praktisch gezien niet aanwezig. Hoe groot het eventuele financiële risico omgerekend in geld is, wordt in het besluit of de jaarrekeningen echter niet genoemd. Navraag bij de ambtelijke organisatie leert, dat de gemeente voor maximaal 25% van de garantstelling kan worden aangesproken. Op basis van de cijfers 2011, dus voor ruim €238 miljoen. De achtervang houdt in dat de gemeente een renteloze lening moet verstrekken aan het WSW en dus is het risico het eventuele renteverlies. Voor de hoofdsom zelf zullen achtervangers niet worden aangesproken (dus niet de gehele €238 miljoen). In het rapport Herstel van vertrouwen (2012) geeft de VNG-commissie ‘Gemeentelijke achtervang in de corporatiesector’ aan, dat de kans dat de gemeenten op grond van de achtervangovereenkomst aangesproken worden door het WSW om renteloze leningen te verschaffen, onder de huidige omstandigheden bijzonder klein is. De VNG Commissie geeft daarbij de kanttekening dat dit niet wil zeggen dat er in de (verdere) toekomst geen situaties kunnen ontstaan dat de gemeenten aangesproken worden. De garantiestructuur, zo schrijft de commissie, is in feite erg afhankelijk van de financiële soliditeit van de corporatiesector. Door allerlei oorzaken kan die soliditeit worden ondermijnd. Een voorbeeld daarvan is de verhoging van de verhuurdersheffing die corporaties aan het Rijk dienen af te dragen. Het Centraal Fonds Volkshuisvesting heeft in november 2012 in een brief aan de minister voor Wonen gewaarschuwd dat de voorgenomen verhoging (Regeerakkoord, 2012) de solvabiliteit van corporaties negatief beïnvloed. Het CFV is van oordeel dat door deze verhoging van de verhuurdersheffing in combinatie met overige plannen rond het huurbeleid, de financiële basis onder de sociale huursector een zeer grote klap krijgt.
11
2.5
Deelconclusies totstandkoming en realisatie prestatieafspraken De deelconclusies in deze paragraaf hebben betrekking op de totstandkoming van de prestatieafspraken in het eerste en tweede Partnership, en op de realisatie van de afspraken uit het eerste Partnership.
2.5.1
Totstandkoming van prestatieafspraken
Deelconclusies •
Beide Partnerships zijn het resultaat van een proces van onderhandeling tussen gemeente en corporaties, waarbij afspraken zijn gemaakt over een select aantal thema’s.
•
‘Scheefwonen’ is met tenminste 6.000 scheefwoners in de corporatiewoningen een belangrijk knelpunt in de Arnhemse volkshuisvesting, maar er zijn geen specifieke prestatieafspraken over gemaakt.
•
De onderbouwing en meetbaarheid van de prestatieafspraken verschilt sterk. Over het algemeen geldt dat afspraken over de thema’s Nieuwbouw, Variatie & keuze en Wonen, zorg en welzijn beter zijn onderbouwd en meetbaar gemaakt, dan de afspraken over Duurzaam wonen en Sociaal investeren.
TOELICHTING PROCES VAN ONDERHANDELING
Het voorbereidingsproces van het eerste en tweede Partnership kan geschetst worden als een onderhandelingsproces. In bestuurlijke en ambtelijke overleggen is vergaderd over de inhoud van de te maken prestatieafspraken. Naast de inhoud was er aandacht voor de mate van detaillering. De gemeente heeft een voorkeur voor gedetailleerde afspraken en de corporaties een voorkeur voor ruimer geformuleerde afspraken, om zo flexibiliteit te bewaren voor de uitvoering. Er is gekozen voor de naam ‘Partnership’ om de gelijkwaardige relatie tussen beide partijen aan te duiden. Tijdens de voorbereiding op het eerste Partnership, zijn de corporaties in 2005 met een eigen ‘bod’ aan de gemeente gekomen, vastgelegd in de notitie ‘Samen voor de stad’. Dat bod is door de gemeente grotendeels overgenomen. Deze manier van werken was toen (voor de corporatiesector in heel Nederland) een nieuwe manier om prestatieafspraken te maken. In het eerste Partnership wordt vooral aangegeven welke prestaties de corporaties gaan leveren. In het tweede Partnership is meer evenwicht aangebracht en wordt aangegeven welke prestaties de corporaties èn de gemeente Arnhem gaan leveren. AFSPRAKEN OVER SELECT AANTAL THEMA’S Er zijn tussen de gemeente en de corporaties prestatieafspraken gemaakt over aanvankelijk vier hoofdthema’s, later aangevuld met een vijfde thema. De eerste vier thema’s uit het Partnership, zijn dezelfde thema’s als de thema’s uit het bod ‘Samen voor de stad’. Het gaat om de thema’s Nieuwbouw, Variatie & keuze, Wonen, zorg & welzijn en Sociaal investeren.
12
Naar aanleiding van de stadsconferentie in 2008 is het thema Duurzaam wonen aan het Partnership toegevoegd. Na 2008 zijn er geen nieuwe thema’s meer toegevoegd waarover gemeente en corporaties prestatieafspraken met elkaar maken. Het valt de Rekenkamer op dat in de Woonvisie en de Woonagenda er aandacht is voor ‘scheefwonen’ als knelpunt in de Arnhemse volkshuisvesting, maar dat daar met de corporaties geen specifieke prestatieafspraken over gemaakt zijn. We wijzen dan vooral op het probleem van ‘goedkoop scheefwonen’. Dit betekent dat mensen met een (in dit geval) te hoog inkomen in een sociale huurwoning wonen. Hoe groot de groep van deze scheefwoners in Arnhem is, hangt af van de norm die gekozen wordt om van scheefwonen te spreken. Uit recent onderzoek van het CBS naar scheefwonen (2012) blijkt dat in gemiddeld 28% van de corporatiewoningen in Nederland, een huishouden woont met een inkomen boven het modaal inkomen van € 33.000,(meetmoment 1 januari 2011). In Arnhem gaat het volgens het CBS om 5.950 huishoudens en dat is een percentage van 23% van (goedkope) scheefwoners.3 Bijna een kwart van deze huurders woont dus in een sociale huurwoning, maar valt op basis van het inkomen buiten de doelgroep.
ONDERBOUWING EN MEETBAARHEID
De onderbouwing en meetbaarheid van de prestatieafspraken verschilt sterk. Over het algemeen geldt dat afspraken over de thema’s Nieuwbouw, Variatie & keuze en Wonen, zorg en welzijn beter zijn onderbouwd en meetbaar gemaakt, dan de afspraken over Duurzaam wonen en Sociaal investeren. Afspraken over aantallen woningen (kwantitatieve afspraken) voor nieuwbouw, sloop of doelgroepen zijn gemaakt op basis van onderliggende plannen. Dit type afspraken is in getallen uit te drukken, waardoor het uiteindelijke gerealiseerde prestatieniveau goed te meten is. De afspraken over Sociaal investeren en Duurzaam wonen zijn in het kader van het Partnership niet erg specifiek. Op basis van de tekst van de prestatieafspraak is het niet duidelijk wat het streefdoel is en /of welke activiteiten dienen te worden verricht. Hierdoor neemt de meetbaarheid van de afspraken af, waardoor tussentijdse monitoring en verantwoording achteraf niet mogelijk is. In de Partnerships worden geen financiële afspraken gemaakt en ook wordt er geen financiële onderbouwing gegeven van te verrichten activiteiten en te nemen maatregelen. Corporaties en de gemeente zijn vrij om wel of geen financiële afspraken op te nemen.4
3
Uit contact met de ambtelijke organisatie blijkt dat zij uitgaan van een andere norm (de ‘tweede aftoppingsgrens’)
waardoor zij uitgaan van een grotere groep van (goedkope) scheefwoners. In voorbereiding op de raadsconferentie wonen in 2008 is uitgerekend dat op basis van cijfers van 2006, de scheefheid 35% betrof. De CBS norm gaat uit van het modaal inkomen en wordt gebruikt omdat dit een inkomensgrens is bij een voor corporaties relevante Europese regel. 4
In bijvoorbeeld de samenwerkingsafspraken 2011 -2015 ‘Bouwen aan de stad’ tussen de gemeente Utrecht en de
corporaties, zijn wel financiële afspraken gemaakt.
13
BASIS- EN PLUSAFSPRAKEN In het tweede Partnership zijn de prestatieafspraken verdeeld in basis- en plusafspraken. Een plusafspraak wordt omschreven als ‘het deel waarop partijen elkaar uitdagen net een stapje harder te lopen’. Zo is er bijvoorbeeld de basisafspraak gemaakt dat de corporaties tot en met 2015 minimaal 2.000 woningen bouwen. En daarnaast is afgesproken dat de corporaties zich inspannen om daar bovenop 1.500 woningen extra te realiseren. Deze manier om afspraken te maken is nieuw. De Rekenkamer vraagt aandacht voor het proces van verantwoording van basis- en plusafspraken, omdat het tot onduidelijkheid kan leiden wat precies het gewenste streefdoel is. Met andere woorden, is bijvoorbeeld het streefdoel 2.000 of 3.500 woningen?
2.5.2
Realisatie van prestatieafspraken 2005 – 2010 Deelconclusie Van de prestatieafspraken in het eerste Partnership is een aanzienlijk deel niet volledig gerealiseerd, waaronder de afspraken over nieuwbouw die in de praktijk de meeste prioriteit hadden.
TOELICHTING REALISATIE AFSPRAKEN Van de prestatieafspraken in het eerste Partnership zijn er negen niet volledig gerealiseerd, acht zijn wel volledig gerealiseerd en van vijf afspraken is het prestatieniveau achteraf niet vast te stellen.5 De afspraken over het thema Nieuwbouw hadden in de praktijk de prioriteit. De corporaties hebben het streefdoel van 4.000 woningen echter niet gehaald. Als verklaring wordt gegeven dat vanaf het begin al duidelijk was dat het streefdoel ambitieus was, en dus er een risico was dat het doel niet gehaald zou worden. Bovendien wordt aangegeven dat de verslechterde woningmarkt een verklarende factor is. Gemeente en corporaties geven aan dat gezien de omstandigheden ze tevreden te zijn over de bereikte omvang van de nieuwbouw. Binnen het thema Variatie & keuze blijven de prestaties het meeste achter bij de streefdoelen (vijf prestaties zijn niet helemaal gerealiseerd, drie wel). Het is ondermeer gelukt om de kernvoorraad boven de 24.000 te houden, waarbij de afspraak was dat de corporaties zouden zorgen voor een minimumvoorraad van 22.000 woningen. Maar de afspraken over woningen voor doelgroepen (zorgwoningen, studentenhuisvesting) zijn niet gehaald. Als we daarbij ook het thema Wonen, zorg en welzijn betrekken, zien we dat de realisatie van zorgwoningen en studentenhuisvesting achterblijft bij de afspraken. Uit ons onderzoek komt als verklaring naar voren dat studentenhuisvesting geen prioriteit heeft bij de corporaties. Verder bleek het realiseren van zorgwoningen complexer dan verwacht, omdat er veel partijen bij betrokken zijn en gemeente en corporaties maar beperkt invloed hebben op de bouwprojecten die zorgwoningen moeten opleveren. De verkoop van huurwoningen verliep succesvoller dan verwacht. Als mogelijke verklaring wordt gegeven dat het om woningen uit de lagere prijsklasse gaat, en voor zittende huurders gold een korting bij koop.
5
Zie het onderzoeksrapport voor een nadere toelichting.
14
Voor de thema’s Sociaal investeren en Duurzaam wonen geldt dat in het kader van het Partnership informatie ontbreekt over vijf van de zes de prestaties. Bij het thema Sociaal investeren wordt als verklaring gegeven, dat toen bleek dat de financiële afspraak was gehaald de monitoring werd gestopt. Voor het thema Duurzaam wonen geldt dat het technisch moeilijk en kostbaar is om de CO2-uitstoot te meten. Dat maakt de monitoring ervan eveneens moeilijk.
2.6
Deelconclusies regierol De deelconclusies in deze paragraaf hebben betrekking op de invulling van de regierol door de raad en door het college.
2.6.1
Omschrijving regierol Deelconclusies •
De regierol van de gemeente in het woonbeleid is niet nader omschreven, waardoor vooraf niet duidelijk is hoe de gemeente naar de corporaties zal optreden in specifieke volkshuisvestingsprojecten.
•
Corporaties hebben geen voorkeur voor een gemeentelijke ‘regisseur’ die zich als ‘opdrachtgever’ opstelt.
TOELICHTING OMSCHRIJVING REGIEROL Onderdeel van het gemeentelijk beleid is dat de gemeente Arnhem een regierol voor zichzelf ziet in het lokale woonbeleid. De regierol in het woonbeleid wordt in beleidstukken echter niet nader omschreven. In de praktijk van de Partnerships blijkt dat de regierol in verschillende omstandigheden, op verschillende manieren wordt ingevuld. Hiermee is het een flexibel begrip, dat per situatie nader ingevuld wordt. De keerzijde is dat vooraf minder duidelijk is hoe de gemeente in een specifiek geval als regisseur zal optreden. De corporaties geven aan dat de gemeente soms heel actief binnen een bepaald project is en soms op afstand blijft staan. Over het algemeen geldt dat de corporaties geen voorstander zijn van een invulling van gemeentelijke regie, die neerkomt op directe sturing. In een interview werd aangegeven dat er geen sprake is van een opdrachtgever – opdrachtnemer relatie. Corporaties wijzen hiermee op hun zelfstandige positie, en de beleidsvrijheid die ze hebben om binnen de gestelde kaders hun eigen keuzes te maken. Uit de interviews met (oud) wethouders en corporatiedirecteuren, komt naar voren dat regievoering in relatie tot het Partnership, wordt gezien als onderdeel van de uitvoering van beleid. Daarmee is het in eerste instantie een rol die (binnen het dualistische stelsel) ingevuld wordt door het college en de ambtelijke organisatie.
15
2.6.2
Uitwerking regierol
Deelconclusies •
De raad heeft in het beleid gericht op de volkshuisvesting zijn kaderstellende rol beter ingevuld dan zijn controlerende rol.
•
Het college heeft effectief regie gevoerd op de proceskant van het Partnership, maar is beduidend minder effectief geweest in zijn regie op de prestatiekant.
TOELICHTING REGIE DOOR RAAD EN COLLEGE De relatie tussen de regierol van de gemeente voor het hele woonbeleid en de gemeentelijke regie op het Partnership als onderdeel van de uitvoering van dat beleid, kan voor niet direct betrokken partijen als een ingewikkelde relatie overkomen. Het onderstaande model geeft een vereenvoudigd overzicht. Figuur 2.6.1 Regiemodel
Regie raad
Regie college
Regie raad
uitvoering overig woonbeleid controleren
kaderstellen uitvoering beleid volkshuisvesting Bron: Rekenkamer Arnhem
Uitgaande van het bestaande dualistische stelsel heeft de raad in het woonbeleid een kaderstellende en controlerende rol. Het college is verantwoordelijk voor het uitvoeren van beleid binnen de gestelde kaders en legt periodiek verantwoording af over het gevoerde beleid. Het regiemodel laat zien dat de gemeenteraad en het college (inclusief ambtelijke organisatie) een eigen verantwoordelijkheid hebben in de invulling van de gemeentelijke regierol.6 Als we ons beperken tot het gemeentelijke woonbeleid, dan ziet de gemeentelijke regierol er als volgt uit: •
KADERSTELLENDE REGIE De raad stelt inhoudelijke kaders aan het woonbeleid via de Arnhemse Woonvisie 2015 en de Woonagenda 2011-2015 en besluit tot specifieke maatregelen zoals de (door)starterlening en de Verordening doelgroepen sociale woningbouw.
•
UITVOERENDE REGIE Het college voert binnen de kaders van de raad het gemeentelijke beleid uit. Het gaat om de uitvoering van beleid gericht op de volkshuisvesting en om de uitvoering van
6
We laten de volksvertegenwoordigende rol hier buiten beschouwing, omdat we daar als Rekenkamer geen onderzoek naar
hebben gedaan.
16
het overige woonbeleid. In de uitvoerende regie van het college is het Partnership voor de volkshuisvesting het centrale instrument, De invulling van deze regierol kan worden beschreven in zes stappen (zie tabel 2.6.1). Tabel 2.6.1 Uitvoerende regie Stap 1
Onderhandelen
Stap 2
Ondertekenen
Stap 3
Implementeren
Stap 4
Presteren
Stap 5
Stap 6
•
College onderhandelt met corporaties over prestatieafspraken Vastleggen van de afspraken via ondertekening van het Partnership College en corporaties werken afspraken in eigen organisatie uit College en corporaties voeren hun deel van de afspraken uit
Monitoren &
College houdt de voortgang van alle prestatieafspraken
verantwoorden
bij en verantwoordt periodiek over het gevoerde beleid
Evalueren
College evalueert (tussentijds) de resultaten
CONTROLERENDE REGIE De raad controleert via de jaarstukken (verslag en rekening) het woonbeleid zoals dat beschreven is in het programma Wonen. Daarnaast zijn er andere instrumenten ingezet zoals de tussenevaluatie van de Woonvisie in 2008 en zijn er raadsvragen aan het college gesteld. De controle van de raad op de voortgang en resultaten van de prestatieafspraken met de corporaties is summier geweest (zie toelichting in paragraaf 2.3.2 ‘Raad op afstand’).
GEMEENTE GEEN TOEZICHTHOUDER Het is goed te vermelden dat het formele toezicht op de corporaties niet een taak is van de gemeente. Het systeem van toezicht zoals dat de afgelopen jaren gold, bestaat uit intern toezicht door de corporatie zelf (via raad van commissarissen of - toezicht) en extern toezicht door het Centraal Fonds Volkshuisvesting (CFV). Het CFV valt onder ministeriële verantwoordelijkheid, waarmee er dus sprake is van rijkstoezicht. Enkele corporaties gaven aan een voorkeur te hebben voor een externe toezichthouder die onafhankelijk is van de overheid. Daarnaast gaven ze aan dat binnen de bestaande verhoudingen de gemeente en corporaties elkaar beschouwen als partners. Daarbij past niet een formeel toezichthoudende rol van de gemeente. Uit de interviews met de gemeente bleek dat het ontbreken van een formele toezichthoudende taak voor de gemeente, niet als een gemis werd ervaren.7
7
Ten tijde van de interviews waren de plannen van het kabinet Rutte II over een meer sturende rol van gemeenten ten
aanzien van de corporaties niet bekend.
17
MEER AANDACHT VAN COLLEGE VOOR PROCES DAN PRESTATIE De focus van de uitvoerende regie door het college (en ambtelijke organisatie) lag meer op de proceskant van het Partnership, dan op het bewaken en behalen van de prestaties. Met ‘proceskant’ bedoelen we activiteiten als de onderhandelingen over de prestatieafspraken, het ondertekenen van en communiceren over het Partnership, het organiseren van de stadsconferenties en de bestuurlijke- en ambtelijke overleggen. Die focus is een logisch gevolg van de keuze om als ‘partners’ een Partnership aan te gaan, en bijvoorbeeld niet een contract af te sluiten met een hard toetsingskader. De onderlinge verhoudingen tussen de gemeente Arnhem en de corporaties zijn goed. Partijen zijn het wel eens inhoudelijk met elkaar oneens, maar de onderlinge relaties tussen de verantwoordelijke bestuurders is goed. De wisselingen van bestuurders in de periode 2005 tot en met 2011, hebben geen nadelig effect gehad op de samenwerking binnen het Partnership. Een ongewenst neveneffect van de gekozen invulling van het Partnership is dat naar het oordeel van de Rekenkamer, te beperkt aandacht is geweest voor de ‘prestatiekant’ van het Partnership. De gemeentelijke monitoring richt zich op het bijhouden van informatie over de woningvoorraad, maar er wordt niet systematisch informatie verzameld over de voortgang van de overige prestatieafspraken (zoals bijvoorbeeld Sociaal investeren). In het eerste Partnership was afgesproken om via zogenaamde Stadsconferenties, jaarlijks de geleverde inspanningen gezamenlijk te verantwoorden. In de jaren 2006 tot en 2010 zijn die Stadsconferenties ook gehouden. De nadruk in de conferenties lag echter op het bieden van informatie over het Partnership en functioneerde als ontmoetingsplek voor partijen die betrokken zijn bij de Arnhemse woonmarkt. De stadsconferenties hebben niet geleid tot een serieuze publieke verantwoording over de inzet van middelen en de geleverde prestaties. In het kader van het tweede Partnership 2011-2015 worden geen stadsconferenties meer georganiseerd. Het eerste Partnership 2005-2010 is aan het einde van de looptijd niet formeel geëvalueerd.
2.7
Aanbevelingen In deze paragraaf formuleren we de hoofdaanbeveling, die we vervolgens aan de hand van een aantal verbeterpunten toelichten. De meeste aanbevelingen zijn gericht aan het college omdat ze betrekking hebben op de uitvoering van beleid. Er is één aanbeveling die we specifiek adresseren aan de gemeenteraad.
2.7.1
Hoofdaanbeveling De Rekenkamer beveelt aan om de gemeentelijke regie op de volkshuisvesting aan te scherpen en te verbreden. De specifieke verbeterpunten zijn gericht op de rol van de raad, meer focus op prestaties, afspraken concreter maken, aandacht voor scheefwonen, de kennispositie te verbeteren en de publieke verantwoording uit te breiden.
18
2.7.2
Specifieke verbeterpunten Op basis van de bevindingen van het onderzoek ziet de Rekenkamer de volgende verbeterpunten. RAAD: VERDUIDELIJK CONTROLERENDE ROL •
Stel vast welke verantwoordingsinformatie de raad nodig acht om de voortgang en resultaten van het Partnership te kunnen controleren. Op die manier maakt de raad aan het college duidelijk hoe de raad zijn controlerende rol wenst in te vullen.
COLLEGE: MEER FOCUS OP PRESTATIES •
Besteed in overleggen met de corporaties meer aandacht aan de prestatiekant van het Partnership. Het gaat daarbij niet om elkaar ‘af te rekenen’ maar wel om het krijgen van een actueel overzicht in de prestaties waardoor eventueel bijsturing mogelijk is, of bepaalde afspraken aan veranderende omstandigheden kunnen worden aangepast.
COLLLEGE: BESCHRIJF KERNPUNTEN REGIEROL
•
Beschrijf de kernpunten van de gemeentelijke regierol in het woonbeleid. We noemen als voorbeeld het Arnhemse veiligheidbeleid waarin de rol als regisseur als volgt is omschreven: ‘Onder de gemeentelijke regierol wordt verstaan: de taak van de gemeente om voortgang te houden in de beleidsontwikkeling- en uitvoering, partners erbij te betrekken en bewaken dat zij zich aan hun afspraken houden. De gemeente Arnhem regisseert dus de veiligheidsketen (van proactie tot en met de nazorg) met inachtneming van de eigen verantwoordelijkheid van de verschillende partners’.
COLLEGE: MAAK ALLE PRESTATIEAFSPRAKEN CONCREET •
Er zijn verschillende afspraken in het huidige Partnership 2011-2015 die om een nadere uitwerking vragen en dus scherper geformuleerd kunnen worden. Ga samen met de corporaties na welke afspraken verscherpt kunnen worden en maak daarover concrete afspraken.
COLLEGE: MAAK AFSPRAKEN OVER SCHEEFWONEN •
Ga in overleg met de corporaties om prestatieafspraken aan het Partnership toe te voegen over de aanpak van scheefwonen.
COLLEGE: VERBETER DE KENNISPOSITIE VIA MONITORING EN EVALUATIE •
De gemeentelijke kennispositie kan verbeterd worden door een systeem van monitoring op te zetten, dat informatie verzamelt en analyseert over alle prestatieafspraken. Tot nu toe spitst de monitoring zich toe op de omvang en kwaliteit van de woningvoorraad en niet over andere afspraken. Deze aanbeveling past binnen de afspraak in het huidige Partnership om de informatie-uitwisseling tussen gemeente en corporaties te verbeteren.
19
•
Maak afspraken over een tussentijdse evaluatie en een eindevaluatie van het tweede (huidige) Partnership. De tussentijdse evaluatie kan inzicht geven over welke afspraken goede en minder goede voortgang hebben en mogelijk tot bijstelling van afspraken leiden. Zo blijft het Partnership een realistische overeenkomst in deze tijd van relatief grote onzekerheid op de woningmarkt en in het woonbeleid. De eindevaluatie kan gebruikt worden voor verantwoording en om te leren voor toekomstig beleid.
COLLEGE: BREID DE (PUBLIEKE) VERANTWOORDING UIT •
Leg de raad opties voor, hoe de controlerende rol van de raad ten opzichte van de prestatieafspraken met corporaties verbeterd kan worden.
•
Verbeter de verantwoording aan de raad over de financiële risico’s, die de gemeente loopt bij haar garantiestellingen via het Waarborgfonds Sociale Woningbouw.
•
Ga na hoe de Arnhemse bevolking op een aansprekende manier geïnformeerd kan worden over de voortgang en resultaten van het tweede Partnership.
20
3
Reactie college van B&W De Rekenkamer ontving op 8 januari 2013 een reactie van het college van B&W op de conclusies en aanbevelingen. De reactie is hierna integraal weergegeven. Geachte heer, mevrouw, Met belangstelling hebben wij kennis genomen van uw bestuurlijk rapport “Grip op wonen”, het Rekenkameronderzoek naar prestatieafspraken tussen de gemeente Arnhem en corporaties. U vraagt ons op uw bestuurlijk rapport te reageren. U geeft in uw rapport aan dat er geen regels zijn ten aanzien van het maken van prestatieafspraken tussen gemeente en corporaties. In de Handreiking Van Woonvisie tot prestatieafspraken van de VNG worden er grofweg 3 soorten afspraken onderscheiden: 1. Globaal: intentieafspraken 2. In vertrouwen en samenwerking: Uitgaande van het hebben van dezelfde belangen en uitvoering van taken in vertrouwen. Er is sprake van Partnership, zonder dwingend karakter 3. Een juridisch dwingend kader met afdwingbare sancties. Arnhem heeft bewust gekozen voor de tweede vorm. U heeft uw rapportage opgesteld aan de hand van een door uzelf opgesteld normenkader. Daarbij heeft u de voor u belangrijkste aandachtspunten voor prestatieafspraken aangegeven. Het normenkader heeft het karakter van de 3e vorm van prestatieafspraken. Het kader bepaalt ook uw conclusies en aanbevelingen. U noemt zelf al dat gemeente en corporaties als partners prestatieafspraken hebben gemaakt. Onzes inziens is dat essentieel voor de aard van het Partnership en hoe prestaties worden verantwoord. In het normenkader dat u toegepast wordt er geen rekening gehouden met het karakter van het Partnership. Zoals gezegd is in Arnhem gekozen voor een Partnership, dat uitgaat van vertrouwen en samenwerking. Die samenwerking liep al vele jaren. Gemeente en corporaties hebben een gedeelde verantwoordelijkheid met betrekking tot de uitvoering van het Partnership. Afspraken hoeven daardoor ook niet altijd concreet te zijn, maar daar waar mogelijk hebben wij het wel gedaan. Het niet halen of nakomen van afspraken zien wij niet als een nalatigheid, maar als een met elkaar te bespreken onderwerp, waarbij wij samen een verantwoordelijkheid hebben. Daarom zitten er ook geen “sanctieregels” in. Dat past niet bij het karakter van het Partnership. Wel is er een jaarlijkse verantwoording ingebouwd. De samenwerking op deze wijze is volgens ons succesvoller dan als we een meer juridische vorm hadden gekozen. We hebben geprobeerd de meer juridische vorm bij het eerste Partnership toe te passen. Dat is niet gelukt en zette de samenwerking onder druk. Daarom is gekozen voor het maken van Partnership op basis van een bod door de corporaties (in het tweede Partnership ook een bod van de kant van de
21
gemeente). Dat is een noviteit geweest in het maken van prestatieafspraken. Het was landelijk zelfs een voorbeeld voor het maken van prestatieafspraken. Het Partnership staat niet op zichzelf. Zoals u weet hebben wij met de corporaties (en andere partijen) in het kader van de wijkenaanpak en Energie made in [Arnhem] convenanten afgesloten. Daarin zijn meer concrete doelen en afspraken opgenomen. U kunt het Partnership als een paraplu beschouwen, waarin in meer algemene zin afspraken zijn gemaakt en bevestigd. De wijkaanpak en duurzaamheid wordt in dat kader gemonitord en verantwoord. Op een paar thema’s willen wij nog nader ingaan. VERANTWOORDING Jaarlijks vindt er een verantwoording plaats die past bij het Partnership. Bij het eerste Partnership gebeurde dit via de Stadsconferentie. Daarvoor waren ook de raadsleden uitgenodigd. Feiten & cijfers van de stand van zaken zijn daarbij steeds gepubliceerd. In het tweede Partnership is gekozen voor een andere vorm van verantwoording. Namelijk een jaarlijkse monitor van de afspraken, die aan de raad wordt voorgelegd. De eerste keer is dit onlangs gebeurd over het jaar 2011. Deze wijze van verantwoording hoort bij het karakter van het Partnership. FINANCIËN Wij hebben in het financiële toezicht geen rol. Het toezicht op de financiën ligt bij het WSW en het CFV. De verantwoording door de corporaties en de achtervangrol van de gemeenten is in dat kader geregeld. Wij hebben daarop geen invloed. Er was geen aanleiding in het kader van het Partnership de financiën nader te regelen. Het volume aan leningen rechtstreeks van de gemeente aan de corporaties is sinds 2009 sterk afgenomen. Daarmee is het risico voor de gemeente navenant sterk gedaald. Het risico van de achtervang bij het WSW is vele malen kleiner dan het risico bij zelf verstrekte leningen. Een berekening van het maximale risico van € 238 miljoen zegt niets wanneer er geen uitspraak is over de kans dat het risico zich voordoet. Die kans is zeer klein. Het risico wordt wel vergroot door het regeringsbeleid waarin een verhoging van de verhuurdersheffing wordt voorgesteld. Dat kan de solvabiliteit van corporaties onder druk zetten. De minister gaat naar aanleiding van bezwaren kijken naar oplossingen. De financiële ontwikkelingen staan verder hoog op de agenda in het bestuurlijk overleg met de corporaties. AANBEVELING: MAAK AFSPRAKEN OVER SCHEEFWONEN Uw aanbeveling kunnen we niet goed plaatsen in het licht van uw eigen onderzoeksopdracht. Het maken van afspraken over scheefwonen was niet aan de orde. In de stadsregio zijn al jaren ruime toewijzingsregels in de regionale huisvestingsverordening. Er is geen inkomenstoets. In de praktijk blijkt dat een overgrote meerderheid ( > 90%) van de huurwoningen wordt toegewezen aan lagere
22
inkomens. Wij maken hierbij de aantekening dat een aantal mensen instroomt met een laag inkomen, maar in de tijd meer gaat verdienen. In wijken met eenzijdig samengestelde inkomens kan scheefheid positieve effecten hebben. Sinds 1 januari 2011 gelden er landelijke inkomensgrenzen bij de toewijzing van voor huurwoningen. De regionale huisvestingsverordening wordt daaraan per 1 januari 2013 aangepast, maar de corporaties houden er sinds 2011 al rekening mee. Verder heeft het Rijk een beleid van extra huurverhoging voor inkomens boven de € 34.085. De raad heeft ons in de motie “Sociale huurwoningen voor middeninkomens” van november 2011 opgeroepen om bij de VNG en de Tweede kamer te pleiten voor een hogere inkomensgrens voor sociale huurwoningen, namelijk van € 43.000. Daarop hebben wij met de corporaties een gezamenlijke brief naar minister Spies en de Tweede Kamer gezonden met die oproep. Er is dus geen beleid dat gericht is op het verlagen van de goedkope scheefheid. BENCHMARK U heeft er niet voor gekozen om het Partnership te vergelijken met prestatieafspraken in andere gemeenten. Dat betreuren wij. Dan hadden we inzicht gehad in hoe succesvol het Partnership zou zijn in relatie tot andere prestatieafspraken. Wij hebben uw rapport verder voor kennisgeving aangenomen. Uw aanbevelingen zullen wij bespreken met de corporaties om te bezien hoe wij daar ons voordeel mee kunnen doen in de samenwerking. Uiteraard zullen wij daarbij betrekken hoe het Rijk de rol van gemeenten wil veranderen ten aanzien van sturing van corporaties. Hoogachtend Het college van burgemeester en wethouders van Arnhem
23
24
4
Nawoord Rekenkamer De Rekenkamer dankt het college voor zijn reactie op de conclusies en aanbevelingen. De reactie geeft ons aanleiding om nog een keer kort stil te staan bij de hoofdboodschap van ons rapport. Woningcorporaties hebben sinds hun verzelfstandiging een steeds breder takenpakket gekregen, waardoor hun belang voor de woningmarkt en voor sociale huurders is toegenomen. Dat geldt ook voor Arnhem. Goed presterende woningcorporaties zijn een voorwaarde voor een effectieve uitvoering van het Arnhemse volkshuisvestingsbeleid. Het Partnership, met de prestatieafspraken die de gemeente Arnhem en de woningcorporaties hebben gemaakt, is een belangrijk instrument in het beleid. Het biedt de mogelijkheid om zicht te houden op de voortgang ervan en om elkaar aan te spreken als prestaties achterblijven. Wij erkennen dat onderling vertrouwen daarbij van groot belang is en willen erop wijzen dat het elkaar aanspreken op geleverde prestaties juist getuigt van een professionele relatie. De Rekenkamer betoogt daarom dat de gemeente het Partnership effectiever kan inzetten door de regie op het beleid en de uitvoering aan te scherpen, zodat het college én de raad hun grip op het wonen in Arnhem kunnen verbeteren. Die aanbeveling sluit naar ons oordeel aan bij de huidige, landelijke discussie over het functioneren van en het toezicht op de corporatiesector.
25
26
27
28
Bijlage I Onderzoeksaanpak
ONDERZOEKSVOORSTEL Op 19 april 2012 heeft de Rekenkamer het onderzoeksvoorstel Rekenkameronderzoek prestatieafspraken gemeente en corporaties toegezonden aan de Arnhemse gemeenteraad en het college van burgemeester en wethouders (zaaknummer 2012-04-01984, kenmerk 2012.0.049.528). HOOFDVRAAG EN DEELVRAGEN De centrale onderzoeksvraag van het onderzoek luidt:
Welke prestatieafspraken zijn gemaakt binnen het Partnership tussen corporaties en de gemeente Arnhem over de periode 2005 tot en met 2011, in hoeverre zijn de afspraken gerealiseerd, welke verklaringen zijn er voor positieve of negatieve afwijkingen ten opzichte van de gemaakte afspraken en in welke mate is sprake van een doeltreffende gemeentelijke regievoering?
De centrale onderzoeksvraag is opgedeeld in zes deelvragen. Deze zes deelvragen zijn richtinggevend geweest voor de opzet en uitvoering van het feitenonderzoek. Het feitenonderzoek heeft vervolgens de basis gelegd voor de beantwoording van de hoofdvraag. 1.
Welke visie en beleid heeft de gemeente Arnhem op de rol van de corporaties in het Arnhemse woonbeleid, is de visie en/of het beleid veranderd gedurende de periode 2005 t/m 2011 (zo ja, hoe en waarom) en is er voldoende draagvlak voor die gemeentelijke visie en het beleid bij de corporaties?
2.
Hoe is het voorbereidingsproces op de prestatieafspraken in beide Partnerships verlopen, welke afspraken zijn uiteindelijk vastgelegd en waarom, en hoe zijn de afspraken in de praktijk ingevuld?
3.
Welke prestaties zijn in de onderzoeksperiode gerealiseerd en welke verklaringen zijn te geven voor eventuele afwijkingen tussen afgesproken en gerealiseerde prestaties?
4.
Hoe vult de gemeente haar regierol in ten opzichte van de corporaties, en in welke mate is sprake van effectieve regievoering door de gemeente Arnhem?
5.
Welke sturingsmogelijkheden heeft de gemeenteraad binnen het gemeentelijke woonbeleid, en welke daarvan zijn ingezet in relatie tot de prestatieafspraken met de corporaties?
6.
Welke sterke en zwakke kanten heeft de huidige vorm van samenwerking tussen gemeente en corporaties?
29
ONDERZOEKSAANPAK Om de centrale onderzoeksvraag te beantwoorden heeft de Rekenkamer: •
De raadsactiviteit van 23 januari 2012 over de Arnhemse woningmarkt bezocht;
•
Interviews afgenomen bij de directeuren van de corporaties Omnia Wonen, Portaal, Vivare en Volkshuisvesting Arnhem. De Drie GasthuizenGroep is niet geïnterviewd. Ze gaf aan zich meer te richten op haar zorgtaken, waardoor volgens hen een interview in het kader van het Partnership niet voor de hand lag. Daarnaast zijn interviews afgenomen met corporatiemedewerkers van Portaal, Volkshuisvesting Arnhem en Vivare (bij Vivare ging het om een extern ingehuurde adviseur);
•
Interviews afgenomen bij de huidige wethouder Wonen en de twee vorige wethouders Wonen, zodat alle wethouders zijn gesproken die binnen de onderzoeksperiode de portefeuille Wonen hadden. Daarnaast zijn verschillende interviews afgenomen bij voormalige en huidige ambtenaren van de afdeling Wonen.
•
Diverse vergaderstukken van de raad, beleidsdocumenten en onderzoeksrapporten bestudeerd. De literatuurlijst geeft daarvan een overzicht.
NORMENKADER Bij de oordeelsvorming zijn de volgende normen gehanteerd. De normen zijn ontleend aan algemene inzichten over goed bestuur (zoals de Nederlandse code voor goed openbaar bestuur van het Ministerie van BZK), de VNG Handreiking Van Woonvisie tot prestatieafspraken (2007) en de publicatie Samen meer presteren (2002) van de VNG en Aedes.
Onderwerp
Normen
1.
1.1 De gemeente heeft een expliciete en consistente visie op de rol van de
Visie & beleid
corporaties in het gemeentelijke woonbeleid; 1.2 Indien die visie verandert worden de corporaties daarover vooraf gehoord; 1.3 De gemeentelijke visie op strategisch niveau werkt door op concreet beleidsniveau; 1.4 bij de corporaties is draagvlak voor de gemeentelijke visie en beleid.
2.
2.1 De gemeente heeft inzicht in de aard, omvang, ontwikkeling en
Voorbereiding
knelpunten op de Arnhemse woningmarkt en deelt deze informatie met de corporaties; 2.2 De corporaties hebben inzicht in de aard, omvang, ontwikkeling en knelpunten binnen de woongebieden waar zij actief zijn, en deelt deze informatie met de gemeente; 2.3 Partijen zijn tevreden over elkaars inbreng gedurende de voorbereiding 2.4 De inhoud van de prestatieafspraken is van een onderbouwing voorzien en afspraken zijn waar mogelijk SMART geformuleerd, en waar dat niet mogelijk is wordt dat aangegeven; 2.5 De gemeente heeft eventuele financiële en juridische risico’s van de prestatieafspraken vooraf in beeld gebracht en waar mogelijk afgedekt.
30
Onderwerp
Normen
3.
3.1 De afgesproken prestaties worden binnen de gestelde voorwaarden
Uitvoering
gerealiseerd;
prestatie-
3.2 Er worden onderbouwde verklaringen gegeven indien de gerealiseerde
afspraken
prestaties afwijken van de gemaakte afspraken.
4.
4.1 De gemeente heeft een expliciete en onderbouwde visie op de invulling
Regievoering
van haar regierol ten opzichte van de corporaties; 4.2 Er is samenhang (consistentie) tussen de algemene visie van de gemeente op de rol van de corporaties en de invulling daarvan in de beleidspraktijk; 4.3 De gemeente heeft een systeem van periodieke monitoring en evaluatie en maakt aantoonbaar gebruik van verzamelde verantwoordingsinformatie om bestuurlijk toezicht te houden; 4.4 De gemeente heeft een actueel en volledig overzicht van haar sturingsmogelijkheden en maakt daarvan gebruik als daar aanleiding toe is; 4.5 Er is periodiek overleg tussen partijen en de gemeente over de voortgang van het Partnership; 4.6 Er zijn afspraken gemaakt over hoe om te gaan met geschillen (kan via een geschillenregeling, ombudsfunctie, mediation o.i.d.).
31
32
36
Bijlage II Geraadpleegde literatuur
GEMEENTE ARNHEM •
Begrotingen, jaarverslagen en jaarrekeningen 2005 -2012.
•
Partnership Samen voor de stad 2011 -2015, incl. brief aan B&W 2 april 2012.
•
Collegebrief aan de raad over initiatief-raadsbesluit ‘Regeling Spoedzoekers op de woningmarkt’ d.d. 8 november 2011.
•
Arnhemse Woonagenda 2011 – 2015, inclusief bijlagen, ondertekend 1 april 2012.
•
Motie: Sociale huurwoningen voor middeninkomens, d.d. 7 november 2011.
•
Motie: Wonen moet voor iedereen betaalbaar zijn, d.d. 7 en 8 november 2011.
•
Motie: Vinger in de pap, d.d. 4 juli 2011.
•
Raadsbesluit Verordening doelgroepen sociale woningbouw Arnhem, d.d. 2 november 2010.
•
Arnhemse Woonagenda 2010 -2015.
•
Tussenstand Arnhemse Woonvisie 2015: aantrekkelijke woonstad op koers (2008).
•
De veilige stad (deel 1). Integraal veiligheidsbeleid 2008-2011.
•
Collegenota: Uitvoering Woonvisie ‘Arnhem Aantrekkelijke Woonstad’: Partnership gemeente – corporaties 2005 t/m 2009.
•
Collegebrief aan de raad over Partnership 2005 -2009, d.d.10 oktober 2005.
•
Raadcommissie VROM, besluitenlijst 7 november 2005.
•
Arnhemse Woonvisie 2015 (2004).
CORPORATIESECTOR •
AEDES (2007). Aedes Code
•
Centraal Fonds Volkshuisvesting (2012). Sectorbeeld voornemens woningcorporaties prognoseperiode 2012-2016.
•
Centraal Fonds Volkshuisvesting (2012). Brief Doorrekening huurbeleid en effecten verhuurdersheffing, d.d. 20 november 2012.
•
Centraal Fonds Volkshuisvesting (2011). Sectorbeeld realisaties woningcorporaties, verslagjaar 2010.
•
Omnia Wonen. Volkshuisvestingsverslag en Jaarrekening 2011 ‘Verbinden’.
•
Portaal. Jaarverslag 2011
•
Volkshuisvesting Arnhem. Ondernemingsplan 2012 -2015.
•
Volkshuisvesting Arnhem. Jaarverslag 2011
•
Vivare. Jaarverslag 2011
33
RIJKSOVERHEID, PROVINCIE GELDERLAND, STADSREGIO ARNHEM NIJMEGEN EN VNG •
Ministerie van BZK (2012). Brief van 5 juli 2012 aan de Tweede Kamer: Vernieuwde CBS-Statistiek en Scheefwonen. Kenmerk 2012-0000381933 .
•
Ministerie van BZK (2012). Brief van 1 maart 2012 aan de Tweede Kamer: Voortgangsbericht visienota bestuur en bestuurlijke inrichting. Kenmerk 20120000138147.
•
Ministerie van BZK (2009). Nederlandse code voor goed openbaar bestuur: Beginselen van deugdelijk overheidsbestuur.
•
Provincie Gelderland (2011). Monitoring van het woonbeleid.
•
Provincie Gelderland (2010). Woonvisie Gelderland, deel C Kwalitatief woonprogramma 2010-2019.
•
Provincie Gelderland (2011). Statennotitie Wonen in Gelderland 2011.
•
Provincie Gelderland (2005). Streekplan 2005.
•
Regeerakkoord van PvdA en VVD (2012). Bruggen slaan d.d. 29 oktober 2012.
•
Stadsregio Arnhem Nijmegen (2005). voorstel Kan-raad nr. 2005, 235.
•
VNG-Commissie Gemeentelijke achtervang in de corporatiesector (2012). Herstel van vertrouwen.
•
VNG (2007). Handreiking ‘Van Woonvisie tot prestatieafspraken’.
•
VNG en Aedes (2002). Samen meer presteren.
ORGANISATIES VAN ONDERZOEK EN/OF ADVIES •
Algemene Rekenkamer (2000). Verantwoorden over beleid. Handreiking.
•
Algemene Rekenkamer (2008). Goed bestuur in uitvoering. De praktijk van onderwijsinstellingen, woningcorporaties, zorgorganisaties en samenwerkingsverbanden.
•
Algemene Rekenkamer(2012). Verantwoording en toezicht over prestaties en effecten bij instellingen op afstand. Achtergronddocument.
•
Arnhem (2010). Stadsmonitor 2010.
•
Raemaekers, Juul (2011). Partnership 2005 t/m 2009, een succes? Masterscriptie Planologie, Radboud Universiteit Nijmegen.
•
Rekenkamercommissie Den Haag (2008). Van bouwen naar wonen.
•
Rekenkamercommissie Den Bosch (2006).
•
Rekenkamer West Brabant (2010). Prestatieafspraken gemeenten en woningcorporaties.
•
Stichting Atlas voor gemeenten (2007) Leefbaarheid doorgrond: Leefbaarheid in Arnhem in kaart gebracht, verklaard en vergeleken.
•
Utrecht, gemeente (2005). Handleiding meetbare doelstellingen.
•
Verheij, Jesper (2012). Partners in presteren: een onderzoek naar prestatieafspraken tussen de gemeente Arnhem en woningcorporaties. Bachelorscriptie Bestuurskunde, Radboud Universiteit Nijmegen.
34
Bijlage III Factsheet
HET AANTAL WONINGEN IN ARNHEM NEEMT TOE 2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
totaal
64.397
64.932
65.311
66.538
66.818
67.396
68.085
69.900
groei
535
379
1.227
280
578
689
1815
-
HET AANDEEL CORPORATIEWONINGEN EN PARTICULIERE HUUR IN WONINGVOORRAAD NEEMT AF 2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
corporaties
42,7%
42,6%
40,4%
40,8%
39,6%
37,4%
38,2%
37,3%
particulier
18,6%
19,1%
17,7%
17,9%
18,8%
17,9%
17,2%
2008
2009
2010
2011
2012
42,9%
43,2%
17,9%
HET AANDEEL KOOPWONINGEN NEEMT TOE 2005 koop
37,3%
2006
2007
38,3%
39,7%
40,6%
41,7%
42,7%
ER ZIJN RELATIEF WEINIG HUIZEN IN ARNHEM MET EEN WOZ WAARDE TUSSEN 200-250.000 EURO WOZ waarde Arnhemse woningvoorraad 2012 100 –
150 –
200-
< 100.000
150.000
200.000
250.000
> 250.000
onbekend
3.198
24.122
20.939
7.000
10.612
4.029
HET AANDEEL SCHEEFWONERS IN CORPORATIEWONINGEN IS ONGEVEER EEN KWART Er zijn 5.950 huishoudens met een inkomen boven € 33.000, die wonen in een corporatiewoningen in Arnhem, dat is 23% van het corporatiebezit.
35
ARNHEM HEEFT RELATIEF VEEL 20 -45 JARIGEN •
In 2012 is de grens van 150.000 inwoners bereikt.
•
In Arnhem wonen relatief veel mensen in de leeftijdscategorie tussen de 20 – 45 jaar.
•
In Arnhem Noord wonen ongeveer 7.000 meer mensen dan in Arnhem Zuid.
36
Grip op wonen
Colofon De Rekenkamer Arnhem neemt een onafhankelijke positie in binnen de gemeente. Op basis van artikel 182 van de Gemeentewet onderzoekt de Rekenkamer de doelmatigheid, doeltreffendheid en rechtmatigheid van het door het gemeentebestuur gevoerde bestuur. In Arnhem bestaat de Rekenkamer uit drie externe leden, waaronder de voorzitter. Zij worden ondersteund door een ambtelijk secretarisonderzoeker.
R e k e n R e k e n k a m e r Arnhem
Voorzitter Dhr. prof. dr. ir. A. Bliek (tot januari 2013) Leden Mw. drs. S.W. Mathijssen (plv. voorzitter) Dhr. drs. M. Daamen Secretaris-onderzoeker Mw. dr. C.P.F.M. Baarda Onderzoeksteam Dhr. drs. R.C. Hoekstra (projectleider) Dhr. J. Verheij Contact Postbus 9029 6800 EL Arnhem 026 - 377 3278
[email protected] [email protected] www.rekenkamerarnhem.nl Titel: Grip op wonen Datum: 30 januari 2013 Zaaknummer: 2012-04-01984 Kenmerk: 2013.0.006.616
k a m e r Arnhem
Rekenkameronderzoek naar prestatieafspraken tussen de gemeente Arnhem en corporaties in periode 2005 t/m 2011