Grip op de uitvoering: inspelen op veranderingen in wet- en regelgeving
Pensioenfondsen doen er goed aan in de zoektocht naar het juiste evenwicht tussen verplichtingen en vermogen de focus te leggen op de vermogenskant. Daar valt meer te sturen. Voor een betere grip op de uitvoering is het verder zaak actief in te spelen op veranderingen in wet- en regelgeving.
Nominaal versus reëel Een centrale vraag in de discussie over het nieuwe pensioencontract is of een nominaal of reëel contract de beste optie is. Pensioenfonds Zorg en Welzijn heeft gekozen voor het reële contract, andere fondsen neigen naar het nominale. Veel fondsen hebben hun keuze nog niet gemaakt, onder meer omdat nog onduidelijk is welke parameters in het nieuwe pensioencontract gaan gelden. Welke rekenrente is straks bijvoorbeeld van toepassing voor het berekenen van de verplichtingen? De hoogte van de rekenrente is inzet van verhit debat. Er zijn voorstanders van een hogere rekenrente. Zij zeggen dat de rente nu zo laag is, omdat centrale banken veel geld in de economie pompen. Of verwijzen naar rendementen die pensioenfondsen in het verleden hebben behaald. Omdat die doorgaans veel hoger liggen, kan de rente best wel omhoog.
Nee, zeggen tegenstanders, de hoogte van de toegezegde pensioenaanspraken is gebaseerd op de risicovrije rente. Diezelfde risicovrije rente moet je dan ook gebruiken voor het berekenen van de verplichtingen. Daarnaast wijzen tegenstanders op de grote mate van zekerheid bij de toezeggingen. Bij een zekere toezegging geeft de huidige risicovrije rente de beste benadering. Ongeacht de opvatting over de juiste hoogte van de rekenrente: pensioenfondsen moeten de rentetermijnstructuur gebruiken die DNB voorschrijft bij de berekening van hun verplichting. Met andere woorden: de kaders voor de verdeling van de pensioenaanspraken liggen grotendeels vast. Dat blijft zo in het nieuwe pensioencontract. Pensioenfondsen kunnen deze parameters alleen indirect beïnvloeden.
Corinne Schot
Beleggingsbeleid Aan de vermogenskant hebben pensioenfondsen wél directe invloed. Zo werkt het beleid direct door op het vermogen om te voldoen aan de verplichtingen. De invloed op de vermogenskant, de omvang van de pensioenpot, is, kortom, veel groter dan die op de verplichtingenkant. Allereerst geldt dat natuurlijk in het beleggingsbeleid. Dat moet aansluiten bij de aanspraken die deelnemers in het fonds opbouwen of al hebben opgebouwd. Pensioenfondsen kunnen onderling sterk verschillen in de keuzes die zij hierbij maken. Denk aan de mate waarin zij renterisico’s afdekken of gebruikmaken van derivaten. Uiteindelijk zijn de keuzes in het beleggingsbeleid bepalend voor het rendement op het vermogen dat een pensioenfonds weet te behalen voor zijn deelnemers. Een hoger rendement betekent meer vermogen en daarmee een hogere dekkingsgraad.
Kosten pensioenbeheer en vermogensbeheer Naast het beleggingsbeleid zijn er meer factoren die de omvang van het pensioenvermogen beïnvloeden. Daarbij richt de aandacht zich vaak sterk op het percentage van het pensioenvermogen of het bedrag per deelnemer dat pensioenfondsen besteden aan pensioenbeheer en vermogensbeheer. De Autoriteit Financiële Markten concludeerde na onderzoek dat deze kosten grote invloed hebben op het pensioen. “In het algemeen geldt dat een kostenverlaging van 0,25 procentpunt op een termijn van veertig jaar leidt tot een circa 7,5% hoger collectief pensioenvermogen”, aldus de toezichthouder. Een veel gehoorde veronderstelling is dat de kosten die pensioenfondsen maken te hoog zijn. En dat zij die dus moeten terugdringen. Het is twijfelachtig of deze veronderstelling in alle gevallen klopt, al geeft het eerder genoemde onderzoek aan dat hier bij veel fondsen winst te behalen valt. “In de hoogste kostencategorieën zou een besparing van één procentpunt een toename van bijna 30% van het pensioenvermogen kunnen betekenen. Dit betekent bijvoorbeeld geen € 1.000 nominale pensioenuitkering per maand (exclusief AOW), maar € 1.300 bij een middelloonregeling en volledige pensioenopbouw.”
Totale beleggingskosten Maar dit geldt zeker niet voor alle pensioenfondsen. Wel is het de vraag in hoeverre pensioenfondsen zicht hebben op de totale beleggingskosten. De AFM plaatst hier grote vraagtekens bij. Zij stelt dat de werkelijke beleggingskosten die pensioenfondsen maken een factor twee tot drie hoger liggen dan de cijfers die zij rapporteren. Bij een totaal pensioenvermogen van ruim 1000 miljard euro gaat dat jaarlijks om een bedrag van 1,9 tot 3,8 miljard euro. De pijn zit volgens de toezichthouder in de kosten van onderliggende fondsen in de beleggingsketen. Die komen niet of onvoldoende in beeld. Pensioenfondsen staan voor de uitdaging deze kosten inzichtelijk te krijgen en te kijken hoe zij die kunnen terugdringen. De kosten alleen bieden echter geen inzicht op de grip die pensioenfondsen hebben op de uitvoering: hun risicobeheer en hun vermogensbeheer. De AFM laat in haar rapport bijvoorbeeld onbenoemd dat pensioenfondsen in sommige gevallen ook rendement mislopen. Uit de praktijk zijn daarvan voldoende voorbeelden bekend. Denk aan vermogensbeheerders die aandelen uitlenen zonder dat hun klanten dat weten. En zonder dat klanten meedelen in de winst die dat oplevert.
Beheerste en integere bedrijfsvoering Grip op de uitvoering begint dus veel eerder: bij het uitbesteden van taken en het afsluiten van contracten. Als daar onduidelijkheden over bestaan, dan kan dat direct of indirect van invloed zijn op het rendement en de kosten van pensioenfondsen. De andere toezichthouder voor de pensioensector, De Nederlandsche Bank, is daar in een sectorbrief heel duidelijk over. Een voldoende eenduidige en effectief begrensde opdracht aan de vermogensbeheerder is een vereiste om als pensioenfonds een beheerste en integere bedrijfsvoering te waarborgen, ook ten aanzien van de uitbesteding van het vermogensbeheer, stelt DNB. Concreet noemt de toezichthouder vier onderwerpen die belangrijk zijn voor pensioenfondsen. Zo moet het strategisch beleggingsbeleid zijn verwerkt in de opdracht aan de vermogensbeheerder, is het zaak die opdracht effectief te begrenzen, moet er inzicht zijn in de beleggingsportefeuille en dienen pensioenfondsen stil te staan bij de juridische invulling van de overeenkomst. Dat is geen eenvoudige opgave: dit vraagt een compleet overzicht over alle aspecten die raken aan het vermogensbeheer en hoe die in elkaar grijpen.
Stortvloed aan regels Nieuwe wet- en regelgeving maakt het speelveld voor pensioenfondsen nog complexer. De acute financiële crisis in 2008 was voor overheden wereldwijd aanleiding om alles op alles te zetten om herhaling te voorkomen. Nooit meer een debacle als bij Bearn Stearns of Lehman Brothers was het devies. Het gevolg: een stortvloed aan nieuwe of aangescherpte regels, aangeduid met afkortingen als EMIR, MiFID II en MiFIR, AIFMD, CRD IV en FTT. De meeste regels raken ook pensioenfondsen. Hetzij vanwege de invloed op het vermogen, hetzij vanwege aangescherpte rapportageregels. Zo heeft Nederland besloten geen financiële transactiebelasting (FTT) in te voeren. Maar invoering in andere landen kost de Nederlandse financiële sector volgens een voorzichtige schatting van DNB jaarlijks minimaal 500 miljoen euro. Ook als pensioenfondsen bij de FTT buiten schot blijven, zoals het kabinet wil, hebben zij te maken met de indirecte gevolgen.
Rapporteren over renteswaps Het effect van de FTT moet zich uitkristalliseren. Van de European Market Infrastructure Regulation (EMIR) is al wel duidelijk hoe die pensioenfondsen op korte termijn gaat raken. Vanaf september 2013 verplicht deze nieuwe Europese verordening pensioenfondsen om derivaten, waaronder renteswaps, te rapporteren aan een transactieregister. De rapportage moet onder meer uitsluitsel geven over looptijden, het soort contracten en de waardering. In 2015 komt daar de plicht bij om transacties centraal af te wikkelen. Pensioenfondsen zijn daar nu nog van vrijgesteld. Ook zonder de clearingplicht bezorgt EMIR pensioenfondsen veel werk en brengt de verordening kosten met zich mee.
Verantwoordelijkheid Uiteraard kunnen pensioenfondsen het opstellen van de rapportages die EMIR eist uitbesteden. Maar ook dan blijft het pensioenfonds (lees: zijn bestuur) verantwoordelijk voor de juistheid van de gerapporteerde informatie. Die verantwoordelijkheid kunnen pensioenfondsbestuurders alleen op zich nemen als zij, zeker op hoofdlijnen, weten hoe nieuwe regelgeving hun fonds raakt. Dat geldt behalve voor FTT en EMIR ook voor de andere nieuwe regels. MiFID ii en MiFIR hebben bijvoorbeeld als meer transparantie als doel. Middelen om dat te bereiken zijn meer toezicht, meer rapportages en meer keuzes. AIFMD, de nieuwe richtlijn voor alternatieve beleggingsinstellingen, plaatst aanbieders van alternatieve beleggingen onder toezicht. De instemming van het Europese Parlement met Capital Requirement Directive IV (de richtlijn voor kapitaaleisen) is een stap op weg naar verdere harmonisatie van het toezicht op de financiële markten in de Europese Unie.
Juiste vragen stellen Welke bestuurders weten de juiste vragen te stellen om de impact van nieuwe regels op hun fonds te kunnen inschatten? Of om, bij uitbesteding van het werk dat hiermee gemoeid is, opdrachten eenduidig en effectief te begrenzen? De verantwoordelijkheid van pensioenfondsbestuurders reikt natuurlijk verder dan kennis van nieuwe regelgeving. Wie kan de finesses in overeenkomsten beoordelen; staan daarin geen bepalingen die schadelijk kunnen zijn voor het pensioenfonds? In veel derivatencontracten staat bijvoorbeeld de eis van een minimale dekkingsgraad van 105%. Wat zijn de gevolgen als de dekkingsgraad onder dit percentage komt? Het is voor individuele pensioenfondsbestuurders ondoenlijk om deze vragen stuk voor stuk tot in detail te beantwoorden. Maar deelnemers mogen van hun pensioenfonds wel verwachten dat het bestuur in elk geval de juiste vragen kan stellen. Als dat verdere professionalisering van het bestuur vergt, dan moeten pensioenfondsen daarin durven te investeren. De baten van inzicht en overzicht zijn groter dan de kosten. Een bestuur dat goed beslagen ten ijs komt is een betere gesprekspartner voor adviseurs, vermogensbeheerders en andere externe partijen. Bovendien helpt kennis de grip te versterken op de uitvoering en daarmee op de omvang van het pensioenvermogen. Voor pensioenfondsen is dat de komende tijd belangrijker dan de keuze voor het nominale of reële contract. FTT, EMIR, MiFID II en MiFIR, AIFMD en CRD IV zijn, meer of minder direct, van invloed op het vermogen dat pensioenfondsen in kas hebben voor hun deelnemers. Daarom verdient dat nu de meeste aandacht.
Baker & McKenzie is internationaal sinds onze oprichting. Het zit in ons DNA. Baker & McKenzie maakt het verschil door de manier waarop wij denken, werken en handelen. Onze 3.800 juristen, fiscalisten, notarissen én economen werken grensoverschrijdend in geïntegreerde teams en zijn tegelijkertijd diep geworteld in meer dan 45 landen. Onze professionals zijn direct betrokken bij de totstandkoming van lokale en internationale wetgeving en delen hun kennis zowel onderling als met cliënten. Wij ondersteunen multinationals in binnen- en buitenland met onze vernieuwende, onafhankelijke en pragmatische werkwijze bij het benutten van kansen, minimaliseren van risico’s en het oplossen van juridische én fiscale uitdagingen. Bezoek www.bakermckenzie.nl Voor meer informatie, kunt u contact opnemen met: Corinne Schot Partner Banking & Finance en Pensions Industry Group +31 20 551 7415
[email protected]
© 2013 Baker & McKenzie. Alle rechten voorbehouden. Baker & McKenzie International is een Zwitserse Verein waarvan vennootschappen over de gehele wereld lid zijn. In overeenstemming met de in de professionele dienstverlening gebruikelijke terminologie wordt met de term “partner” bedoeld personen die partner zijn van een dergelijke vennootschap of een daaraan gelijkwaardige functie bekleden. De term “kantoor” wordt gebruikt om te verwijzen naar een vestiging van een dergelijke vennootschap.