Gezondheidscursus UMC Utrecht Avond 4: Ziekten van de hersenen (psychiatrie) 1 Risicofactoren voor psychiatrische stoornissen Door Lisanne Smidt 2 Stemmingsstoornissen Door Dieske van Reemst 3 Psychose Door Marthe Groenhuijzen 4 Angststoornissen Door Luc Draisma 5 Obsessief compulsieve stoornis (OCS) Door Mirte Stavenga 6 Persoonlijkheidsstoornissen Door Susanne Boers 7 Verslaving Door Eva van Schaik 8 ADHD Door Nienke de Graeff 9 Autisme Door Karlijn van Leuken 10 Gedrag en gedragstherapie Door Kim Luyken
1 Risicofactoren voor psychiatrische stoornissen Door Lisanne Smidt Bij het ontstaan van psychiatrische stoornis spelen enerzijds erfelijke factoren en anderzijds omgevingsfactoren een rol. Het verschilt echter per psychiatrische stoornis hoe groot het aandeel van deze erfelijke en omgevingsfactoren zijn. Schizofrenie is een voorbeeld van een psychiatrische stoornis die sterk geassocieerd is met erfelijkheid: De eeneiige tweelingbroer van iemand met schizofrenie heeft zelf 50% kans ook schizofrenie te ontwikkelen. Bij autisme hebben omgevingsfactoren zelfs vrijwel geen invloed. Bij angststoornissen is het aandeel van omgevingsfactoren juist groter. In dit hoofdstuk wordt besproken welke vormen van risicofactoren er globaal zijn en wordt een aantal voorbeelden van risicofactoren van enkele psychiatrische stoornissen besproken.
Predisponerend, luxerend, onderhoudend Risicofactoren kunnen predisponerend, luxerend of onderhoudend zijn. Predisponerende factoren zijn langer bestaande factoren die iemand ontvankelijker maken voor een bepaalde psychiatrische stoornis. Voorbeelden zijn genetische aanleg, maar ook vroege traumatisering of verwaarlozing, negatieve gezinsrelaties of gebrek aan intimiteit en sociale steun. Luxerende factoren zijn gebeurtenissen die een psychiatrische stoornis uiteindelijk ontlokken, bijvoorbeeld lichamelijke ziekte, verlies van een dierbare of pensionering. Onderhoudende risicofactoren zorgen ervoor dat de psychiatrische stoornis aan blijft houden. Deze factoren kunnen deels overlappen met predisponerende factor en, zoals gebrek aan intimiteit en steun. Ook chronische lichamelijke ziekte kan een onderhoudende factor zijn.
Risicofactoren stemmingsstoornis Voorbeelden van stemmingsstoornissen zijn depressie en bipolaire stoornis. Wat dit precies inhoudt wordt in het volgende hoofdstuk besproken. Een stemmingsstoornis wordt vaak vooraf gegaan door een emotioneel stressvolle gebeurtenis (bijvoorbeeld overlijden van een naaste, verliezen van een baan, scheiding). Verder speelt erfelijkheid een grote rol. Eerstegraadsfamilieleden (d.w.z. broers, zussen, vader of moeder) van patiënten met een depressie hebben tweemaal zoveel kans om een stemmingsstoornis te krijgen als mensen uit de algemene bevolking. Voor bipolaire stoor nissen is de erfelijke factor nog veel groter (tot 85% erfelijk bepaald). Depressie komt vaker voor bij mensen met persoonlijkheidskenmerken zoals een lage zelfwaardering of geremdheid (= ingetogen, zich moeilijk uitend). Qua omgevingsfactoren zijn verder eenzaamheid, ontvangen van weinig steun, maar ook leven in armoede, discriminatie en werkloosheid risicofactoren voor een depressie.
Risicofactoren schizofrenie Al genoemd is dat bij schizofrenie erfelijkheid een belangrijke predisponerende factor is. Ve rder is gebruik van genotsmiddelen, met name cannabis, een belangrijke risicofactor voor het uitlokken van schizofrenie. Door cannabisgebruik neemt de kans op schizofrenie met een factor twee toe. Ook pre en perinatale factoren (vóór en rond de geboorte) verhogen het risico op schizofrenie. Voorbeelden zijn infecties, stress bij de zwangere moeder, ongewenstheid van het kind of depressie van de moeder, of complicaties bij de zwangerschap of bevalling zoals zuurstofgebrek. Ten slotte komt schizofrenie vaker voor bij migranten die een minderheidsgroep vormen: Het gevoel gediscrimineerd te worden en daarmee gepaard gaande onzekerheid, gebrek aan vertrouwen en gevoeligheid voor indrukken verhogen het risico op schizofrenie.
1
Riscofactoren persoonlijkheidsstoornissen Ook persoonlijkheidsstoornissen worden voor een groot deel (circa 50%) veroorzaakt door erfelijke factoren. Denk maar aan persoonlijkheidskenmerken die van ouder op kind overerven, bijvoorbeeld afhankelijkheid. Wanneer deze tot in het extreme doorschieten kan zich op termijn een persoonlijkheidsstoornis ontwikkelen. Er zijn veel verschillende soorten persoonlijkheidsstoornissen, welke worden besproken in hoofdstuk 6. In het ontwikkelen van een persoonlijkheidsstoornis speelt de opvoeding een zeer b elangrijke rol. Een voorbeeld van de rol van opvoeding en tevens één van de belangrijkste punten in de ontwikkeling van baby’s en kinderen is affectregulatie. Hiermee wordt bedoeld het vermogen emoties zoals verdriet, woede en angst te reguleren. Voor een gezonde ontwikkeling is hechting tussen kind en opvoeders zeer belangrijk: als een kind goed gehecht is, ontwikkelt het een positief zelfbeeld, vertrouwt het op anderen en durft het zich kwetsbaar op te stellen. Verstoorde affectregulatie vergroot de kans op het ontwikkelen van een persoonlijkheidsstoornis. Hiermee in één lijn staat dat ook vroege traumatisering zoals mishandeling en seksueel misbruik risicofactoren zijn voor het ontwikkelen van een persoonlijkheidsstoornis Dit waren slechts enkele voorbeelden van risicofactoren voor enkele psychiatrische stoornissen. In het ontwikkelen van zo’n stoornis spelen veel factoren een rol, waarvan een aanzienlijk deel ook nog niet helemaal duidelijk is. Over het algemeen geldt dat erfelijkheid een zeer belangrijke predisponerende factor is, maar dat omgevingsfactoren vaak een rol spelen in het uiteindelijke ontwikkelen van een psychiatrische stoornis.
Bronnen Beekman A, Claes S, Tilburg W et al. Psychiatrische ziekteleer: Etiopathogenese. In: Hengeveld MW, e
Balkom van M, editors. Leerboek Psychiatrie. 2 ed. Utrecht: De Tijdstroom; 2012. P. 77-130 Haan de L, Kahn R. Psychotische stoornissen. In: Hengeveld MW, Balkom van M, editors. Leerboek e
Psychiatrie. 2 ed. Utrecht: De Tijdstroom; 2012. P 261-280 Hoogendijk W, Kupka R et al. Stemmingsstoornissen. In: Hengeveld MW, Balkom van M, editors. e
Leerboek Psychiatrie. 2 ed. Utrecht: De Tijdstroom; 2012. P. 281 – 322 Thunissen M, Kooiman K, Berens A. Persoonlijkheidsstoornissen. In: Hengeveld MW, Balkom van M, e
editors. Leerboek Psychiatrie. 2 ed. Utrecht: De Tijdstroom; 2012. P 515 – 532. Bruggeman R (UMCG), Kranen HJ van (UM-Gouverneur Kremers Centrum), Meijer S (RIVM). Welke factoren beïnvloeden de kans op schizofrenie? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM,
Nationaal Kompas Volksgezondheid\Gezondheidstoestand\Ziekten en aandoeningen\Psychische stoornissen\Schizofrenie, 7 december 2010. (geraadpleegd: 2-3-2015) Schoemaker C (RIVM), Spijker J (Trimbos-instituut), Penninx BW (VU). Welke factoren beïnvloeden de kans op stemmingsstoornissen? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Nationaal Kompa s Volksgezondheid\Gezondheidstoestand\Ziekten en aandoeningen\Psychische stoornissen\Stemmingsstoornissen, 25 september 2013. (geraadpleegd: 2-3-2015)
2
2 Stemmingsstoornissen: Depressie en Bipolaire stoornis (nieuw) Door Dieske van Reemst
Depressie Iedereen voelt zich wel eens somber. Vaak zijn dit kortdurende periodes en gezonde reacties op bijvoorbeeld het verlies van een naaste. Bij een depressie is iemand echter somber ofwel zonder duidelijke aanleiding ofwel extremer/langduriger dan passend is bij de situatie. 1 op de 5 Nederlanders krijgt een keer in zijn leven te maken met depressie. Het komt vaker voor bij vrouwen, ouderen en allochtonen. In 60% van de gevallen is een depressie binnen een half jaar voorbij. 35-65% maakt na herstel opnieuw een depressie door. Daarom is het belangrijk om een depressie zo snel mogelijk te behandelen. Hier speelt de huisarts een grote rol bij. Verschillende factoren dragen bij aan het ontwikkelen van een depressie. Zo’n 35% is genetisch bepaald, maar het heeft ook te maken met sociale en psychologische factoren.
Diagnose depressie De volgende criteria zijn opgesteld om de diagnose ‘depressie’ te stellen. Er moet tenminste sprake zijn van vijf van de volgende symptomen, waarvan tenminste één van de eerste twee. Deze klachten moeten minstens twee aaneengesloten weken aanwezig zijn. -
Sombere stemming gedurende het grootste deel van de dag
-
Duidelijke vermindering van interesse of plezier in alle of bijna alle activiteiten gedurende het grootste deel van de dag
-
Duidelijke gewichtsvermindering of gewichtstoename
-
Slapeloosheid of overmatig slapen
-
Psychomotorische agitatie of remming (heel onrustig zijn of juist heel weinig bewegen)
-
Moeheid of verlies van energie
-
Gevoelens van waardeloosheid of buitensporige of onterechte schuldgevoelens
-
Verminderd vermogen tot nadenken of concentratie of besluiteloosheid
-
Terugkerende gedachten aan de dood, terugkerende zelfmoordgedachten, of een zelfmoordpoging of een specifiek plan om zelfmoord te plegen
Behandeling depressie Psychotherapie speelt een grote rol bij de behandeling van een depressie. Vaak gebeurt dit in de vorm van cognitieve gedragstherapie, waarbij de patiënt zich bewust wordt gemaakt van zijn gevoelens en gedachten. Er kunnen daarnaast antidepressiva voorgeschreven worden. Er zijn verschillende soorten antidepressiva met elk een eigen werkingsmechanisme. Een veel gebruikt antidepressivum is de SSRI, een medicijn dat zorgt voor meer serotonine in de hersenen. Antidepressiva worden ook voorgeschreven bij andere aandoeningen, zoals angststoornissen, boulimia en bij zenuwpijnen. Bij ernstige depressies kan elektroconvulsieve therapie overwogen worden. Hierbij wordt stroom door de hersenen geleid en wordt een epileptische aanval opgewekt.
Bipolaire stoornis Mensen met een bipolaire stoornis worden ook wel ‘manisch depressief’ genoemd. Dit betekent dat ze soms een depressieve episode doormaken, en soms een manische episode. Als iemand een manie heeft, is deze persoon extreem blij of druk, hoogmoedig en slaapt weinig.
3
De bipolaire stoornis kan onderverdeeld worden in 2 typen. Bij type I heeft iemand last van depressie en manische episoden. Type II heeft iemand last van depressie en hypomane episoden. Een hypomanie is een minder hevige vorm van een manie. Mensen met een bipolaire stoornis kunnen, net als mensen met een depressie, psychosen ontwikkelen, waarbij ze het contact met de realiteit kwijt raken. Gebeurt dit in een depressieve episode, dan vertonen patiënten vaak schuldwanen en nihilistische gevoelens. Als dit in de manische episode gebeurt hebben patiënten juist vaker grootheidswanen en paranoïde wanen. Een waan is een onjuiste gedachten waar de patiënt niet met logisch redeneren van af te brengen is. Deze stoornis kan behandeld worden met een stemmingsstabilisator zoals lithiumcarbonaat.
Bronnen https://www.nhg.org/standaarden/volledig/nhg-standaard-depressie-tweede-herziening https://www.volksgezondheidenzorg.info/o nderwerp/stemmingsstoornissen/cijfers -context/incidentieen-prevalentie http://www.trimbos.nl/onderwerpen/psychische-gezondheid/depressie/feiten-en-cijfers/depressievestoornis-ooit-in-het-leven
4
3 Psychose Door Marthe Groenhuijzen Psychose Een psychose is een toestand waarin iemand het contact met de realiteit kwijt is: iemand in een 1
psychose leeft in een eigen werkelijkheid. Een belangrijk kenmerk van een psychose is de aanwezigheid van wanen en hallucinaties. In ons dagelijks leven hebben wij allerlei gedachtes die nergens op slaan en die ons soms even bang kunnen maken: we denken bijvoorbeeld dat het ongeluk dat gebeurd is aan de andere kant van het land onze schuld is. Maar omdat wij er absoluut niks mee te maken kunnen hebben, corrigeren we die gedachte meteen. We stellen onszelf gerust met het idee dat het onmogelijk onze schuld kan zijn. Wanneer het echter niet lukt om de gedachte te corrigeren en we ervan overtuigd blijven dat het ongeluk onze schuld is, noemen we de gedachte een waa n. Een waan is een denkbeeld dat niet gecorrigeerd kan worden. Voorbeelden van wanen zijn schuldwanen, grootheidswanen, hypochondrische wanen, paranoïde wanen, (erotische) betrekkingswanen en 2
jaloersheidswanen. Het idee dat het ongeluk onze schuld is, is, wanneer wij zelf niet meer kunnen bedenken dat het niet waar kan zijn, een voorbeeld van een schuldwaan. In een grootheidswaan kan iemand bijvoorbeeld denken dat hij Jezus is of een goddelijke roeping heeft. Bijna iedereen zal weleens bang zijn geweest een bepaalde enge ziekte te hebben, zonder dat daar echt gegronde redenen voor waren. Op een gegeven moment ben je er dan toch van overtuigd, ofwel door je eigen logisch nadenken, ofwel door het logisch nadenken van een dokter, dat dit niet het geval is. Wanneer iemand een hypochondrische waan heeft, kan diegene er niet van overtuigd worden dat hij een bepaalde ziekte niet heeft. Een voorbeeld van een paranoïde waan is de achtervolgingswaan: iemand loopt door de stad en heeft continu het gevoel gevolgd te wor den. In een betrekkingswaan is iemand ervan overtuigd dat zaken die niks met hem te maken hebben, toch betrekking op hem hebben. Dat kan zich bijvoorbeeld uiten in het idee dat iedereen hem aankijkt omdat iedereen weet dat hij moorddadige gedachtes heeft. Dat mensen elkaar aankijken is heel normaal, maar hier worden in een betrekkingswaan verkeerde conclusies aan verbonden. In een jaloersheidswaan kan iemand er bijvoorbeeld ten volste van overtuigd zijn dat zijn partner vreemdgaat. In een psychose kan iemand niet alleen hardnekkige, oncorrigeerbare gedachtes hebben, maar ook dingen waarnemen die er niet zijn. In zo'n zogenoemde hallucinatie kan iemand dingen zien, horen, ruiken, proeven of voelen die niet daadwerkelijk aanwezig zijn. Een bekende hallucinatie is het 'stemmen horen': hierbij hoort iemand mensen praten die niet aanwezig zijn. Deze stemmen kunnen diegene bijvoorbeeld opdrachten geven, overtuigen van dingen die niet waar zijn, of een heel negatief zelfbeeld aanpraten. Naast de wanen en hallucinaties kan een psychose gekenmerkt worden door een verbrokkelde manier van denken: er zit geen structuur meer in de gedachtegang. De angsten en spanningen die een psychose oproept kunnen in combinatie met het verbrokkelde denken leiden tot ernstig gestoord gedrag. Psychosen kunnen een aanwijsbare oorzaak hebben die in het lichaam gelegen is of te maken heeft met drugsgebruik, maar het kan ook onduidelijk zijn waar de psychose door veroorzaakt wordt. Wel is bekend dat tijdens een psychose in bepaalde gebieden van de hersenen de neurotransmitter dopamine teveel en in andere gebieden te weinig aanwezig is. Dit zou respectievelijk de positieve en de negatieve symptomen van de psychose moeten verklaren (zie later).
3
5
Schizofrenie Schizofrenie is een psychiatrische stoornis die gekenmerkt wordt door het optreden van psychosen. Het hebben van psychosen alleen is echter niet genoeg voor de diagnose schizofrenie: ook bij andere psychiatrische aandoeningen, zoals stemmingsstoornissen (depressie e.d.) kunnen psychosen optreden. Deze stoornissen moeten daarom eerst uitgesloten worden, voordat iemand de diagnose schizofrenie kan krijgen. Ook moet vastgesteld worden dat de psychosen niet veroorzaakt worden door bijvoorbeeld het gebruik van drugs of de aanwezigheid van een lichamelijke aandoening. Deze punten zijn afkomstig uit de DSM: een handboek waar de psychiater gebruik van maakt bij de diagnostiek. De DSM stelt verder onder andere dat de symptomen van de ziekte tenminste zes maanden lang onafgebroken aanwezig moeten zijn. In onderstaande tabel zijn de symptomen van schizofrenie weergegeven.
2,4
2
Voor de diagnose moeten de volgende symptomen minstens één maand lang een belangrijk deel van de tijd aanwezig zijn:
wanen;
hallucinaties;
onsamenhangende spraak;
ernstig chaotisch gedrag en stoornissen in houding en beweging;
6
negatieve symptomen (bovenstaande symptomen worden positieve symptomen genoemd): gedachte- of spraakarmoede, afvlakken van het gevoel en vrijwel volledige afwezigheid van activiteit.
In de tabel hierboven is te zien welke typen wanen en hallucinaties bij schizofrenie het meest frequent worden gezien. Verder stelt de DSM dat het functioneren van de patiënt in sociaal en/of beroepsmatig opzicht moet zijn achteruit gegaan ten opzichte van het functioneren voordat de symptomen van de aandoening begonnen.
4
Bronnen EFP: psychotische stoornissen. http://www.efp.nl/web/images/uploads/PDF_bestanden/EFP_Psychotische_stoornis_met_EFP_Logo _2.p df W. Vandereyken, R. van Deth. Psychiatrie: van diagnose tot behandeling. Bohn Stafleu van Loghum, 2011, 3e herziene druk. BTSG bibliotheek: oorzaken van een psychose. http://www.btsg.nl/infobulletin/psychose/psychose oorzaken.html Trimbos instituut: Algemene aspecten van schizofrenie. Diagnose. http://www.ggzrichtlijnen.nl/index.php?pagina=/richtlijn/item/pagina.p hp&id=1789&richtlijn_id=120
7
4 Angststoornissen Door Luc Draisma Angst is een normale reactie op bepaalde prikkels. Wanneer iemand angst voelt als reactie op prikkels waarvan geen dreiging uitgaat (zoals spreken voor grote groepen mensen) kan er sprake zijn van een angststoornis. Bij een angststoornis is er niet altijd sprake van angst voor een specifieke prikkels, iemand kan ook in een algemene staat van angst zijn. Er zullen hieronder drie angststoornissen besproken worden. Specifieke fobie Bij een specifieke fobie is er sprake van angst voor – en vermijding van – een specifieke situatie. Er wordt onderscheid gemaakt in een aantal categorieën, bijvoorbeeld het diertype (angst voor spinnen, honden, muizen), het natuurtype (onweer, storm) en het situationele type (vliegen, afgesloten ruimtes). Bij al deze fobieën is er sprake van een onredelijke vrees die wordt uitgelokt door de specifieke prikkel. Elke prikkel kan potentieel een fobie opwekken, maar er zijn een paar veel voorkomende fobieën: – Arachnofobie (angst voor spinnen) – Claustrofobie (angst voor kleine ruimtes) – Acrofobie (hoogtevrees) Een zeer effectieve behandeling voor een specifieke fobie is exposure therapie. Dit houdt in dat iemand stapsgewijs wordt blootgesteld aan zijn of haar angst, waardoor de angstreactie vermindert. Iemand met arachnafobie moet bijvoorbeeld eerst een spin in een potje vasthouden. Na een tijdje wen je daaraan en is de angst minder heftig. Daarna moet een patiënt bijvoorbeeld aan een tafel zitten waar een spin op loopt. Aan het einde van exposure therapie kan er nog steeds angst bestaan, maar de patiënt weet hier veel beter mee om te gaan. Gegeneraliseerde angststoornis In tegenstelling tot bij een specifieke fobie, is er bij een gegeneraliseerde angststoornis constant angst aanwezig, zonder duidelijke aanleiding. De angst kan gepaard gaan met allerlei lichamelijke klachten zoals duizeligheid, transpireren of hartkloppingen. Patiënten met een gegeneraliseerde angststoornis maken zich vaak zorgen over allerlei gevaren die in de toekomst plaats zouden kunnen vinden. Ze maken zich zorgen over hun gezondheid of financiële situatie ook al is daar geen aanleiding voor (ze zijn bijvoorbeeld kerngezond en hebben geen schulden). De behandeling van een gegeneraliseerde angststoornis bestaat uit cognitieve gedragstherapie en medicatie. Cognitieve gedragstherapie is een therapie waarin patiënten hun denkpatroon leren aanpassen. Eerst leren patiënten hun angstgedachten te herkennen en daarna wordt geprobeerd patiënten te laten inzien dat deze gedachten vaak onrealistisch zijn. Uiteindelijk kunnen de gedachten worden vervangen door minder angstige, meer realistische gedachten. Posttraumatische stressstoornis (PTSS) Een PTSS kenmerkt zich doordat iemand in een staat van verhoogde waakzaamheid blijft, ook al is het gevaar al verdwenen. Zoals de naam al zegt is een PTSS een reactie op een zeer stressvolle gebeurtenis (bijvoorbeeld een auto-ongeluk). Bij elke volgende gebeurtenis die hieraan herinnert, herbeleeft de persoon dezelfde angst weer opnieuw. Soms kan een herbeleving ook worden opgewekt zonder dat daar een bijzondere aanleiding voor is. Ook kan 's nachts plotselinge angst ervaren worden en mensen met PTSS kunnen 's nachts badend in het zweet wakker worden. Mensen die lijden aan PTSS leven vaak een teruggetrokken bestaan, uit
8
angst geconfronteerde te worden met prikkels die een angstaanval opwekken. PTSS komt geregeld voor bij militairen en bij andere beroepen waarin mensen geregeld met stressvolle gebeurtenissen geconfronteerd worden. Voor de behandeling van PTSS kunnen ook cognitieve gedragstherapie en medicatie worden gebruikt. Een bijzondere therapie die ook bij PTSS wordt gebruikt is EMDR – Eye Movement Desensitization and Reprocessing. De kern van EMDR is dat een patiënt tijdens het herbeleven van het trauma herhaaldelijk oogbewegingen naar links en rechts maakt. Hoewel het onduidelijk is waarom, zorgt dit proces ervoor dat de stressreactie op de herbeleving veel minder hevig is. Er zijn vaak meerdere sessies nodig om resultaat te behalen, maar EMDR is vaak erg effectief bij PTSS. Bronnen Hengeveld & van Balkom: Leerboek Psychiatrie. 2014
9
5 Obsessief Compulsieve Stoornis (OCS) Door Mirte Stavenga De obsessieve-compulsieve stoornis (vroeger: dwangneurose) is een psychische aandoening, waarbij mensen een obsessieve drang hebben om bepaalde handelingen uit te voeren, die rituelen worden genoemd. Hoewel de stoornis valt onder de angststoornissen, hebben lang niet patiënten met OCS ook daadwerkelijk last van angst.
Compulsie en obsessie De OCS-patiënt voert bepaalde handelingen (compulsies) uit als reactie op dwangmatige gedachten (obsessies). Voor anderen lijken deze handelingen overbodig en zij hebben ook geen oog voor de details, maar voor de patiënt zijn deze handelingen van vitaal belang en moeten ze volgens een bepaald patroon worden uitgevoerd om vermeende nadelige gevolgen te voorkomen. Voorbeelden zijn het zeer vaak controleren of een deur gesloten is of het overmatig vaak wassen van de handen. Dit moet niet verward worden met bijvoorbeeld smetvrees. Patiënten zijn namelijk niet bang dat ze ziek worden van de bacteriën, maar meer dat hen iets overkomt als ze hun handen minder vaak wassen dan normaal. OCS komt zowel bij kinderen als volwassenen voor. Veel volwassenen met de stoornis hadden ook in hun jeugd al symptomen.
Oorzaken Bij psychiatrische aandoeningen is het moeilijk om oorzaken te achterhalen. Vroeger dacht men dat voornamelijk verdrongen gedachten en gevoelens in de jeugd een belangrijke rol speelden. Nu wordt ervanuit gegaan dat een combinatie van risicofactoren van belang zijn. Uit tweelingonderzoek blijkt dat ook genetische factoren een rol spelen, aangezien bij een tweelingbroer vaker óók OCS gevonden is dan bij gewone broers en zussen. Verder lijkt het erop dat neurologische afwijkingen de basis vormen voor het ontwikkelen van OCS.
Diagnose De diagnose wordt gesteld als sprake is van herhaalde en aanhoudende gedachten die ang st of stress veroorzaken en die geen excessieve zorgen over real-life problemen omvatten. Deze gedachten moeten leiden tot herhaaldelijk gedrag of mentale bezigheden (als bidden, tellen, woorden stil herhalen) met als doel de angst te verminderen. Dit proces moet minimaal een uur per dag in beslag nemen en dagelijks functioneren belemmeren. OCS-patiënten zijn zich ervan bewust dat hun obsessies en compulsies buitensporig en onredelijk zijn.
Behandeling De belangrijkste behandeling die ingezet wordt, is cognitieve gedragstherapie (CGT). Deze therapie werkt volgens een schema waardoor mensen objectiever kunnen leren kijken naar situaties en hun eigen reactie daarop. Als mensen daarnaast ook nog medicatie krijgen, wordt hen een anxiolyticum (angstremmer) gegeven. Dit is hetzelfde middel als dat tegen depressiviteit kan worden gebruikt..
Bronnen Farmacotherapeutisch kompas – Angststoornissen Wikipedia – obsessieve compulsieve stoornissen Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders – Fourth edition (DSM-IV)
10
6 Persoonlijkheidsstoornis Door Susanne Boers Wat is een persoonlijkheidsstoornis? Persoonlijkheidsstoornissen
zijn
een
klasse
van
psychiatrische
aandoeningen.
Deze
worden
gekenmerkt door langdurige en star patroon van gedachten, gevoelens en gedragingen die binnen de cultuur van de betrokkene duidelijk afwijken van de verwachtingen van de omgeving. Deze patronen ontwikkelen zich op jonge leeftijd en zijn chronisch van aard. De diagnose wordt pas gesteld als iemand ouder is dan 18 jaar, daarvóór ben je als individu op alle vlakken nog in ontwikkeling. Net als bij andere psychiatrische stoornissen lijdt de patiënt zelf of de omgeving hierdoor óf belemmert dit het functioneren van patiënt op sociaal, persoonlijk, of beroepsmatig vlak.
Classificatie persoonlijkheidsstoornissen Er zijn een aantal verschillende persoonlijkheidsstoornissen met verschillende kenmerken. Deze worden in de volgende clusters ingedeeld en bestaan uit de volgende persoonlijkheidsstoornissen: Cluster A -
paranoïde persoonlijkheidsstoornis: patroon van wantrouwen, achterdochtig, denkt benadeeld te worden
-
schizoïde persoonlijkheidsstoornis: afstandelijk in relaties, onverschillig voor kritiek, weinig plezier aan activiteiten, weinig emotionele expressie
-
schizotypische persoonlijkheidsstoornis: afwijkende gedachten, eigenaardigheden, merkwaardige spraak (slecht te volgen gesprekken)
Cluster B -
antisociale persoonlijkheidsstoornis: geen rekening houden met anderen, oneerlijk en impulsief
-
borderline persoonlijkheidsstoornis: instabiele relaties en stemming en zelfbeeld, angst voor verlating, impulsiviteit (bijvoorbeeld zelfbeschadiging)
-
theatrale persoonlijkheidsstoornis: centrum van de belangstelling staan, snel wisselend emotioneel, dramatiseert zich/haarzelf en relaties, uitbundig
-
narcistische persoonlijkheidsstoornis: grootheidsgevoelens of overdreven gevoel voor eigenwaarde, bewondering zoeken, laag inlevingsvermogen
Cluster C -
ontwijkende persoonlijkheidsstoornis: weinig contacten, overgevoelig voor negatieve oordelen, overtuigd minderwaardig te zijn
-
afhankelijke persoonlijkheidsstoornis: extreme behoefte naar verzorging, angst om verlaten te worden, geen ruzie kunnen maken
-
obsessief-compulsieve persoonlijkheidsstoornis: preoccupatie voor orde en perfectionisme en beheersing, inflexibel, focus op specifieke details
Overig: -
Persoonlijkheidsstoornis niet anderszins omschreven (kenmerken van twee of meer persoonlijkheidsstoornissen, niet duidelijk kenmerken van één specifieke persoonlijkheidsstoornis)
11
De DSM De DSM (Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders) is een classificatiesysteem voor psychische stoornissen. Elke persoonlijkheidsstoornis kent een aantal criteria waaraan moet worden voldaan als er aan een bepaalde stoornis gedacht wordt. Deze classificatie is inter nationaal afgesproken. Naast de algemene criteria van een persoonlijkheidsstoornis (zoals hierboven beschreven), bestaan er per persoonlijkheidsstoornis een aantal criteria. Ter voorbeeld, de volgende horen bij een theatrale persoonlijkheidsstoornis: Een diepgaand patroon van buitensporige emotionaliteit en aandacht vragen, beginnend in de vroege volwassenheid en tot uiting komend in diverse situaties zoals blijkt uit vijf (of meer) van de volgende: 1.
voelt zich niet op zijn/haar gemak in situaties waarin hij/zij niet het centrum van de belangstelling staat
2.
de interactie met anderen wordt vaak gekenmerkt door ongepast seksueel verleidelijk of provocerend gedrag
3.
toont snel wisselende en oppervlakkige emotionele uitingen
4.
maakt voortdurend gebruik van het eigen uiterlijk om de aandacht op zichzelf te vestigen
5.
heeft een manier van spreken die uitermate impressionistisch is en waarbij details ontbreken
6.
toont theatrale en overdreven uitingen van emoties
7.
is suggestibel, dat wil zeggen gemakkelijk beïnvloedbaar door a nderen of door de situatie
8.
beschouwt relaties als meer intiem dan deze in werkelijkheid zijn
Bronnen American Psychiatric Association. (2000). Diagnostic and statistical manual of mental disorders (4e editie). ePsychiater: http://www.e-psychiater.nl/psychia trie/persoonlijkheidsstoornissen PsyQ: http://www.psyq.nl/Programma/Persoonlijkheidsproblematiek/persoonlijkheidsstoornis
12
7 Verslaving Door Eva van Schaik Definitie en voorkomen Stoornissen in het gebruik van middelen behoren tot de meest voorkomende psychiatrische aandoeningen. De meest voorkomende verslavingen van middelen zijn nicotineverslaving (bij roken) en alcoholverslaving. Verder zijn er bijvoorbeeld nog middelenverslavingen aan drugs zoals cannabis, cocaïne of heroïne. Er wordt gesproken van verslaving aan een middel als er een psychische afhankelijkheid is (hunkering en zoekgedrag naar een middel), controleverlies (niet kunnen stoppen met gebruik het middel), lichamelijke afhankelijkheid (onthoudingsverschijnselen bij het stoppen van het middel) en eventueel sociale gevolgen van het middelengebruik. Onthoudingsverschijnselen zijn reacties van het lichaam op het stoppen van middelengebruik. Dit ontstaat doordat het zenuwstelsel zich aanpast aan het chronisch gebruik van het middel, bij het abrupt stoppen hiervan moet het zenuwstelsel zich weer her -aanpassen, wat gepaard kan gaan met lichamelijke klachten zoals zweten, een onrustig gevoel en slecht slapen.
Hoe ontstaat verslaving? Verslaving is een hersenziekte welke voornamelijk ontstaat door een stoornis in processen die zorgen voor ‘beloningsgevoel’ en processen die zorgen voor zelfcontrole. De oorzaak van verslaving ligt in ieder geval bij het herhaaldelijk gebruik van middelen. Van aangeboren gevoeligheid is niet bij alle middelenmisbruik sprake. Bij alcoholmisbruik bijvoorbeeld wél: hierbij is bijvoorbeeld 40-60% van het risico op verslaving bepaald door genetische factoren. Beloningsgevoel: mensen die verslaafd zijn aan middelen, zijn minder snel in staat plezier te beleven aan gewone dingen in het leven. Zij hebben dus sterkere vormen van beloning nodig, welke pas bereikt wordt bij onder andere overmatig gebruik van middelen. Zelfcontrole: een stoornis in de zelfcontrole bij verslaving uit zich vooral in het feit dat een verslaafd persoon doorgaat met het middelengebruik, ook al weet deze persoon dat het slecht voor hem is.
Behandeling De behandeling van verslavingen bestaat uit verschillende onderdelen. De eerste stap in de behandeling is het motiveren van de patiënt tot behandeling. Voor veel verslaafden duurt het lang voordat zijzelf beseffen dat er wat mis is. Tot die tijd hebben zij ook geen behoefte aan hulp. Als zij eindelijk hulp zoeken zijn er vaak al complicaties opgetreden of worden zij gedwongen door omgeving om een dokter te raadplegen. Complicaties zijn bijvoorbeeld een hoge bloeddruk door langdurig roken of leverproblemen door chronisch alcoholgebruik. Het tweede onderdeel van de behandeling is de psychologische behandeling. Hierbij leert de patiënt omgaan met de verslaving en leert de patiënt het gebruik van het verslavende middel af te bouwen of te vermijden.
13
Als derde onderdeel van behandeling is het soms mogelijk om de behandeling te ondersteunen met medicijnen. Dit is vooral om onthoudingsverschijnselen te verminderen.
Bronnen e
Hengeleveld MW, van Balkom AJLM, Leerboek psychiatrie, 2 geheel herziene druk, derde oplage, 2012, De Tijdstroom, Utrecht. http://debetekenisfabriek.nl/wp-content/uploads/240210 -teaser-tom1.jpg http://www.medscape.com/viewarticle/406 713_4
14
8 Attention Deficit Hyperactivity Disorder (ADHD) Door Nienke de Graeff ADHD is een bekende term, er wordt wel eens gezegd dat het ‘Alle Dagen Heel Druk’ betekent; dit is echter geen goede weergave van de aandoening, omdat zeker niet alle kinderen met ADHD druk of hyperactief zijn. Maar wat is ADHD dan wel?
Wat is ADHD? ADHD is een Engelse afkorting, die staat voor ‘Attention Deficit/Hyper -activity Disorder’, oftewel aandachtstekort/hyperactiviteitsstoornis. Personen met ADHD hebben vaker en meer moeite met het focussen van aandacht en concentratie, en hebben last van hyperactiviteit en impulsiviteit. Er zijn verschillende vormen ADHD, namelijk: -
ADHD-I, met vooral onoplettendheid of concentratieproblemen; deze vorm is ook wel bekend als ADD (‘Attention Deficit Disorder’)
-
ADHD-H, met vooral hyperactiviteit en impulsiviteit
-
ADHD-C, met zowel onoplettendheid als hyperactiviteit en impulsiviteit
Oorzaak ADHD is voor zo’n 70% erfelijk bepaald; het komt dus meer in sommige families voor. Daarnaast kunnen bijvoorbeeld roken en/of drinken tijdens de zwangerschap de kans op ADHD bij het kind vergroten. Bij mensen met ADHD worden signalen in de hersenen anders doorgegeven; bepaalde neurotransmitters komen in lagere hoeveelheid voor en er zijn andere connecties tussen hersendelen.
Voorkomen en beloop De diagnose ADHD wordt vaak gesteld op kinderleeftijd. In Nederland komt het voor bij zo’n twee tot vijf procent van de schoolgaande kinderen tot 14 jaar. Het komt ongeveer twee tot drie keer zo vaak voor bij jongens als meisjes. Wellicht is het zo dat meisjes vaker het ADHD-I type hebben, dat minder vaak opgemerkt en gediagnosticeerd wordt. Sommige ADHD patiënten ontgroeien de aandoening als ze volwassen worden, maar bij zo’n 70% persisteert de aandoening.
Behandeling Belangrijk is om ouders van kinderen met ADHD voorlichting en opvoed ingsadviezen te geven. Als dit onvoldoende effect heeft, kan een behandeling met methylfenidaat (Ritalin) gestart worden. Dit medicijn kan positief effect hebben op concentratie, hyperactiviteit en impulsiviteit.
Bronnen https://www.hersenstichting.nl/alles-over-hersenen/hersenaandoeningen/ adhd?gclid=CjwKEAiA9qCnBRCb7ZDhvaHSyicSJABGFFHtb4wAPu1oWCM_WfcNXV750eA38JWRF6HVdIiXqNy_hoCB9_w_wcB NHG Standaard ADHD bij kinderen: https://www.nhg.org/standaarden/volledig/ nhg -standaard-adhdbij-kinderen#Inleiding
15
9 Autisme Door Karlijn van Leuken Autisme betekent letterlijk ‘geheel in zichzelf gekeerd zijn’. 1% van de Nederlandse bevolking voldoet aan de criteria voor autisme. Autisme is een aangeboren ontwikkelingsstoornis die zich uit in beperkingen op het sociale gebied. De informatieverwerking in de hersenen gaat anders bij mensen met autisme waardoor ze anders reageren op situaties. Mensen met autisme hebben vaak een stereotiep gedragspatroon. Dit houdt in dat ze beperkte, zich herhalende belangstellingen en bezigheden hebben (zoals urenlang op
Afbeelding 1, fladderen.
dezelfde manier met een autootje spelen). Daarnaast kunnen ze herhaaldelijk dezelfde ongewone bewegingen maken. Een voorbeeld hiervan is het ‘fladderen’ van kinderen met autisme. Hierbij wappert het kind met de armen, bijvoorbeeld wanneer het enthousiast is over iets. Daarnaast zijn mensen met autisme vaak verminderd gevoelig of juist overgevoelig voor bepaalde prikkels, zoals geluid of licht. Mensen met autisme hebben meer kans op een depressie, dwangmatig gedrag, woede aanvallen en angstproblemen. Tegenwoordig wordt de term autismespectrum gebruikt als overkoepelende term voor verschillende vormen van autisme. Hieronder zullen drie vormen van autisme beschreven worden die tot het autismespectrum behoren.
Klassiek autisme Als er in de volksmond de term ‘autisme’ wordt gebruikt, wordt hiermee klassiek autisme bedoeld. Klassiek autisme kenmerkt zich door de ernst van de ontwikkelingsstoornis. De stoornis openbaart zich voor het derde levensjaar, waarbij er een beperkingen ontstaan op drie vlakken: 1.
Kwalitatieve beperking in sociale interactie
2.
Kwalitatieve beperking in taal en non-verbale communicatie
3.
Stereotiepe patronen in belangstelling en activiteit die zich steeds herhalen
Symptomen van klassiek autisme kunnen zijn: ongebruikelijke of ongepaste (lichaams)taal, gebrek aan interesse in anderen, geen behoefte aan sociale interactie met leeftijdsgenoten, fladderen, obsessieve gehechtheid aan ongewone voorwerpen, sterke behoefte aan routines, humor/sarcasme niet oppikken, en weerstand tegen lichaamscontact. Autisme is niet te genezen. Gedragstherapie, psychotherapie, logope die en een cursus sociale vaardigheden kunnen helpen de klachten te verminderen.
Syndroom van Asperger In tegenstelling tot klassiek autisme is er bij Asperger geen sprake van vertraging in de ontwikkeling op jonge leeftijd. Mensen met Asperger zijn vaak erg intelligent en hebben een gemiddelde neiging tot het maken van contact. Doordat mensen met Asperger erg intelligent zijn kunnen ze sociaal gedrag wel aanleren. Hierdoor weten ze wat de gepaste reacties zijn in bepaalde situaties, maar ze kunnen zich niet echt inleven in iemand (empathie ontbreekt). Ook zijn ze vaak (abnormaal) geïnteresseerd in een bepaalde activiteit. De rest van de symptomen komen overeen met die van klassiek autisme. Ook bij het syndroom van Asperger bestaat de behandeling uit vaardigheidstrainingen.
16
PDD-NOS PDD-NOS is een afkorting die staat voor Pervasive Developmental Disorder Not Otherwise Specified. PDD-NOS is eigenlijk een restcategorie van autisme. Mensen met PDD-NOS hebben problemen met sociale en communicatieve interactie zoals bij klassiek autisme. Bij PDD-NOS zijn de klachten alleen niet zodanig dat het aan de criteria voor klassiek autisme voldoet. Ze kunnen dus dezelfde klachten hebben als mensen met klassiek autisme, alleen zijn de klachten minder intens.
Bronnen http://www.autisme.nl http://pasnederland.nl/index.php?option=com_co ntent&view=article&id=40&catid=41&Itemid=78
17
10 Gedrag en gedragstherapie Door Kim Luijken Stofzuigen, ruziën, een oude dame helpen oversteken, spijbelen van school, sporten, de wekker zetten… Gedrag is overal om ons heen, het is iets vanzelfsprekends. Maar waar komen die gedragingen eigenlijk vandaan? Hieronder wordt besproken hoe gedrag wordt bepaald en hoe we ongewenst gedrag kunnen aanpassen door middel van gedragstherapie.
Hoe wordt gedrag bepaald? Primitieve gedragingen Om dit onderwerp toe te lichten gaan we even heel ver terug in de tijd, naar de prehistorische mens. De meest primitieve gedragingen die we van de mens kennen zijn de fight, fright, flight reacties (vechten, schrikken, vluchten). Deze gedragingen werden aangestuurd door een gebied uit de hersenen: het limbisch systeem. Dit onderdeel van de hersenen is ‘het oudste onderdeel’, wat betekent dat dit ook al bij onze primitieve voorouders aanwezig was, in tegenstelling tot andere onderdelen van ons brein. Het limbisch systeem is dus verantwoordelijk voor het feit dat je wegrent voor een leeuw en verstijft als je een onbekend geluid hoort. In de moderne tijd zijn zien we nog veel van deze primitieve gedragingen terug, bijvoorbeeld in onze lichaamstaal. Wanneer je een gesprek voert met iemand waarbij je je niet op je gemak voelt, wordt je limbisch systeem geactiveerd en richt je onbewust je voeten naar de deur: klaar om te vluchten! Voel je je helemaal op je gemak bij iemand? Dan sta je soms op één been geleund, misschien een beetje naar iemand toe, of sta je misschien met je voeten gekruist: een heel instabiele positie. Helemaal niet makkelijk om dan weg te vluchten! Dit zijn nog maar twee kleine voorbeelden van het terugkomen van primitief gedrag in ons hedendaagse gedrag. Het limbisch systeem heeft dus meer ‘ondergronds’ veel invloed op hoe wij ons gedragen. Willekeurig en onwillekeurig gedrag Naast primitieve gedragingen vertoont de moderne mens ook willekeurig en onwillekeurig gedrag. Dit wordt aangestuurd vanuit de ‘jongere delen’ van de hersenen, de neocortex, en wordt ook beïnvloed door hormonen. De neocortex verwerkt inwendige en uitwendige prikkelingen en zet ze om in gedragingen. Willekeurig uitgevoerd gedrag kan bijvoorbeeld aangeleerd gedrag zijn, zoals sporten. Een voorbeeld van onwillekeurig gedrag is het in huilen uitbarsten bij het horen van slecht nieuws. Deze gedragingen zijn beide waarneembaar. De mens vertoont ook inwendig gedrag. Denk hierbij aan dromen of nadenken. Genetisch bepaald of opvoeding? Hoe het precies komt dat elk individu zijn eigen gedragingen vertoont is onduidelijk. Gedrag is zowel erfelijk bepaald als beïnvloed door opvoeding. Gedurende je leven leer je hoe je gedrag moet uitvoeren (bijvoorbeeld het leren lopen, schrijven en fietsen). Hoe snel je dit leert is deels afhankelijk van de stimulans die je krijgt. Dat betekent dat kinderen moeten worden geprikkeld om bepaald gedrag uit te gaan voeren. Er bestaat veel discussie over de vraag hoe groot de rol van opvoeding is in dit proces.
18
Wat is cognitieve gedragstherapie? Soms vertoont iemand gedrag dat niet gewenst is voor zichzelf of voor de omgeving. Er bestaat therapie om dit gedrag ‘aan te passen’. Cognitieve therapie De manier van denken van een persoon kan zijn gedrag sterk beïnvloeden. Wanneer iemand bijvoorbeeld heel negatief denkt, wordt iemand makkelijker angstig, somber of geïrriteerd, wat negatieve gedragingen tot gevolg kan hebben. Bij cognitieve gedragstherapie wordt getracht deze manier van denken aan te passen, om zo de gedragingen te beïnvloeden. Gedragstherapie Bij gedragstherapie wordt uitgegaan van min of meer de omgekeerde filosofie: hoe je je gedraagt, beïnvloedt wat je denkt en hoe je je voelt. Bij deze therapie staat het gedrag dus centraal en wordt gekeken hoe de persoon beter kan reageren in situaties waarin hij eerst problematisch gedrag vertoonde. Er worden dus nieuwe gedragspatronen ‘aangeleerd’ om de negatieve gevoelens (zoals angst) niet op te wekken.
Bronnen http://veron.infoteur.nl/specials/gedragspsychologie.html http://www.vgct.nl/o ver-cgt/wat-is-cgt
19