Gewichtsbeheersing: de geschiedenis van eten en voedselonthouding (2) Joop Bosch Ik rouw op mijn hoge troon vanwege de oneindige rampspoed, omdat de Nijl al zeven jaar niet buiten haar oevers getreden is! Het graan is niet vol en er is gebrek aan gewassen en allerlei soorten voedsel … Opengebroken zijn de voorraadschuren, maar zij bevatten niets dan lucht. Alles is uitgeput.1
1.
Inleiding
Om te kunnen groeien en overleven moet er gegeten worden. Voedsel is de belangrijkste energiebron en eten is van alle tijden. Maar dat geldt ook voor voedselschaarste. Denk maar aan het oude Egypte. De wellicht voor velen bekende oudtestamentische vertelling van Jozef, de droomuitlegger, en zijn broers is daar een prachtig voorbeeld van. Zijn voorspellende droom over zeven vette koeien (de jaren van overvloed) en zeven magere koeien (de jaren van schaarste en gebrek aan voedsel) maakte Jozef tot een van de machtigste personen in het Egypte van de farao’s. Zo werd duizenden jaren geleden bovenstaande beschrijving, ooit op een granieten tombe gebeiteld. Maar wat is er aan de hand als voedsel wèl voorhanden is, als er eerder overvloed aan eten is en men zich toch, om wat voor reden ook, in extreme mate ervan onthoudt? Wanneer is dit verschijnsel voor het eerst beschreven? In welke context? En hoe werd in de loop der tijden tegen dit fenomeen aangekeken? In deze bijdrage wil ik opnieuw ingaan op de geschiedenis van eten, maar nu met de focus op overmatige voedselonthouding in allerlei vorm en beleving. Mijn belangrijkste geraadpleegde bronnen zijn van Deth (2008), van Deth & Vandereycken (1988) en de begeleidende tentoonstellingsbundel ‘Het gewichtige Lichaam’ (2011/2012). 2.
Van vastenheiligen tot duiveluitdrijvingen
Van oudsher worden demonische krachten aan voedsel toebedacht die het lichaam zouden kunnen binnendringen. Hierdoor maakten vastenrituelen onderdeel uit van vele godsdienstoefeningen. Ook verwierf vasten een plaats binnen rouwrituelen als bescherming tegen kwade krachten. Men komt deze gebruiken tegen onder de oude Egyptenaren, binnen de oudtestamentische tijden, maar ook in de Griekse oudheid, getuige de vele manuscripten hierover. Men dacht zich zo te kunnen vrijwaren van demonische invloeden; door deze reinigende werking bereidde men zich voor op heilige handelingen. In het vroege christendom werd vasten voorgeschreven om deel te nemen aan de doop of de heilige communie, later ook ter versterking van het gebed. Zo ontwikkelde het vasten zich in de christelijke tradi-
1
Citaat in Keys e.a. (1950). The biology of human starvation. University of Minnesota Press, Minneapolis.
1
tie tot de belangrijkste vorm van ascese.2 Van oorsprong staat het Griekse woord ‘askesis’ (ασκησις = oefening) voor de training van hun atleten, die door strikt diëten en herhaalde lichaamsoefening hun fysieke conditie beoogden te verbeteren. Zo staat ook de Griekse filosoof Plato aan de basis van de christelijke vorm van ascese, waarin het lichaam wordt opgevat als belemmering van de ziel. Slechts door afkering van het zinnelijke zou de religieuze geest zich kunnen bevrijden. Aldus werd voedselonthouding vast onderdeel van de ascetische levenswijze in een streven naar vervolmaking van het geestelijk leven. Het kerkelijk vasten was bedoeld als een weg tot ‘ontlediging’, ‘kenosis’ (κενώσις) geheten. Onthouding van voedsel zou een zuiverende werking hebben. Vanaf de 4e eeuw voerde de kerk, voorafgaand aan Pasen, het veertigdaagse vasten in voor alle geledingen binnen de vroegchristelijke samenleving; latere uitbreidingen volgden zoals de periode voor Kerstmis en na Pinksteren. In de Middeleeuwen dienden de gelovigen zelfs bijna een derde van het jaar te vasten! Dit was uiteindelijk nauwelijks nog vol te houden, zodat de kerk haar regels sterk afzwakte. Hier tegen verzetten zich toen weer diepreligieuzen door juist zeer extreem te gaan vasten. Ook gaven ze vaak al hun bezittingen weg om in armoede hun verdere leven te slijten. De allereerste ‘woestijnvader’ is wellicht Johannes de Doper die zich daarin terugtrok om zichzelf te zuiveren van alle aanmatigingen, inclusief voedsel. Antonius (251-356 na Chr.), zoon van welgestelde christelijke kopten in Egypte, is mogelijk de oudst geworden en meest bekende woestijnheilige: na al zijn land en bezittingen te hebben verkocht en verdeeld onder de armen, zocht hij de eenzaamheid op in een spelonk op een berg aan de Rode Zee. De laatste twintig jaar leefde hij enkel nog op brood, zout en water. Opmerkelijk genoeg bleek hij bij zijn sterven (105 jaar oud!) nog geen enkele tand verloren te hebben! In de 12e eeuw volgde een tweede bloeiperiode voor het vasten; ditmaal waren het vooral vrouwen die zich hieraan overgaven. Naast extreme voedselonthouding gingen hun ascetische praktijken gepaard met het opwekken van fysieke pijn: slapen op een bed van doornen, het dragen van schoenen met puntige spijkers, het zichzelf geselen, etc. Hiermee beoogden ze deel te hebben aan het lijden van Christus. Slechts de extreemste vasters onder hen trokken de aandacht, waaronder de H. Clarissa van Assisi (1194-1253). Met name in Toscane en Umbrië zijn in die tijd vele ‘vastenheiligen’ beschreven (zoals in box 1). Uiteindelijk keerde men zich tegen al deze extremiteiten, omdat deze vrome vrouwen niet langer hun dagelijkse taken konden blijven uitoefenen. Men ging het als het werk van de duivel zien. Hun goddelijke inspiratie werd ernstig betwijfeld rond alle verering en roem. Bovendien wantrouwde men die extreme voedselonthouding: zouden ze niet in het geniep eten? Ook op politiek-religieuze gronden nam het kerkelijk verzet toe. Door deze religieuzen zou de Rooms-katholieke Kerk immers haar exclusieve relatie als contactorgaan tussen God en gelovigen dreigen te verliezen en maakten die individualistische geloofsopvattingen de kerk als instituut een stuk minder belangrijk. Tegen het eind van de Middeleeuwen moesten vastenheiligen zich verantwoorden voor een kerkelijke commissie. Deze praktijken eindigden in verhalen over bezetenheid en duiveluitdrijvingen. Box 1: Catharina van Siena (1347-1380) Catherina groeide op als een gelukkig en extrovert kind. Vanaf haar vijfde echter bracht een ingrijpend ritueel (ze begon weesgegroetjes te bidden bij elke traptrede die naar haar slaapkamer leidde) een ommekeer in haar leven. Op haar zesde kreeg ze haar eerste visioen. Ze raakte ingekeerd en maakte haar geest steeds meer tot haar eigen domein. Ook begon ze haar lichaam te pijnigen. Haar moeder kon dit gedrag nauwelijks accepteren en trachtte haar vanaf haar 12e op een huwelijk voor 2
Uit: Heun, E. (1973). Askese und Fasten bei den alten Christen. Medizinische Welt, 24, 265-270.
2
te bereiden. Ze wilde echter geen enkele man huwen, maar alleen het mystieke huwelijk met Christus aangaan. Die strijd werd uiteindelijk beslecht, omdat haar vader overtuigd raakte van haar vastberadenheid om God te gehoorzamen. Hij beval zijn echtgenote haar roeping te volgen: zelfpijniging en vasten. Vanaf haar 16e leefde ze enkel van brood, water en rauwe groenten. Ze verloor de helft van haar gewicht. Ze kleedde zich in ruwe wol, met een ijzeren ketting strak om haar heupen. Drie jaar lang sprak ze alleen tijdens het biechten. Ze stond zichzelf 30 minuten slaap toe op een houten bank en geselde zich driemaal daags. Met deze jarenlange ascetische leefwijze dwong ze uiteindelijk haar toetreding tot de orde van dominicanen af. Haar ernstig verzwakte lichamelijke conditie trok deze zusters van boetvaardigheid over de streep. Bij het vernemen van haar toelating was ze na een paar dagen al volledig genezen. Zowel met politieke als religieuze leiders onderhield ze nauwe banden. Zo slaagde ze erin paus Gregorius XI terug te voeren vanuit Frankrijk naar Rome. Bij de verkiezing van paus Urbanus VI besefte ze uiteindelijk er niet in te zullen slagen haar kerkhervormingen door te kunnen voeren. In 1380 besloot ze haar vastenpraktijk extreem door te voeren door ontzegging van het drinken van water. Dit kostte haar uiteindelijk het leven. In 1461 werd ze heilig verklaard (Lamot, 2012; inkorting).
3.
Van wondermeisjes en hongerkunstenaars tot anorectisch patiënt
Vanaf de 16e eeuw veranderden de vastenheiligen in wondermeisjes. Uiterst weinig tot bijna niets meer eten en dat kunnen overleven sprak natuurlijk sterk tot de verbeelding! De voedselonthouding van deze meisjes onderscheidde zich ogenschijnlijk ook nauwelijks van al die middeleeuwse vrome vrouwen. Zij hadden echter niet zo’n sterke binding met het geloof als hun voorgangsters. Bovendien reageerde de medische wereld er steeds sceptischer op: een groeiend aantal geneesheren wantrouwde hen en geloofde niet dat een mens zo lang zonder voedsel kon blijven. Zelfs nadat anorexia in de medische literatuur in 1874 voor het eerst beschreven werd, was het verschijnsel nog niet geheel verdwenen. Hoewel veel gedragingen van deze meisjes naadloos pasten binnen de beschrijving van dit nieuwe syndroom, verschenen er in die tijd nog steeds artikelen over ‘fasting girls’, zonder verwijzing naar anorexia (zoals in de geschriften van de arts James Dougal, aangehaald door van Deth & Vandereycken, 1988). De van oudsher beproefde onderzoeksmethode, het meerdaags observeren, bleek het enige middel dat artsen nog restte om aan allerlei speculaties een einde te kunnen maken. Met deze ontwikkeling werd ook de gedragswijze van deze meisjes door de meeste artsen als pathologisch bestempeld. Heimelijk eten, voorheen nog als ordinair bedrog gezien, werd nu eerder als een ziekelijke vorm van hysterie opgevat, waarvoor deze patiënten zelf niet verantwoordelijk konden worden gesteld. Deze ‘medicaliserende’ gang van zaken bracht de voorheen als frauduleus betitelde praktijken nu buiten de justitionele kanalen, met een zachte landing in de psychiatrie. Zoals twee eeuwen eerder medici, rond opvattingen over bezetenheid en duiveluitdrijvingen, ‘kwaad’ eerst omvormden tot ‘kwaal’, zo veranderde nu het ‘wonder’ in de 19e eeuw in een ‘ziekte’. 3
Toen het wonder bij deze meisjes al haar glans verloren had, kristalliseerde zich in deze sfeer van volksverlakkerij een ander fenomeen en wel dat van hongerkunstenaars. Meestal waren dit mannen. Juist door de onderzoekspraktijken van artsen vormde de hongerproeven voor een aantal lieden juist een uitdaging om soortgelijke pogingen te ondernemen. Tegen betaling lieten ze zich zonder voedsel opsluiten in een kooi, waarna het sensatiebeluste publiek zich tegen betaling aan hen kon vergapen. Daarover gaan talloze verhalen van bedriegpraktijken, zoals de Rotterdamse hongerkunstenaar Papuss. Zijn vrouw voerde hem met behulp van een hengel via luchtkokers stiekem bij met kroketjes en allerlei andere lekkernijen. Lange tijd bleven deze zogenaamde hongerkunstenaars bijzonder populair. Pas na 1960 Tweede Wereldoorlog kwam een eind hieraan. Kafka verwoordde (in zijn sterfjaar 1924) waarschijnlijk zijn eigen ‘hongerkunst’ in één van zijn fraaiste vertellingen. Dit verhaal bood hem dé gelegenheid om zijn eigen anorectische problematiek hierin te verweven (box 2). Beter dan wie ook demonstreerde hij zijn verbondenheid met deze vorm van ‘hongerkunst’ als een verbindende schakel met anorexia nervosa. Cynisch genoeg stierf hij aan de typische 19e eeuwse kwaal tuberculose, en niet eens aan zijn eigen anorexia. Box 2: Fragment uit ‘Een hongerkunstenaar’ (Kafka, 1924) ‘Niemand was in staat al die dagen en nachten de hongerkunstenaar ononderbroken te controleren, niemand kon dus met eigen ogen hebben geconstateerd, dat er werkelijk zonder onderbreking, volledig gevast was; alleen de hongerkunstenaar kon dat weten, hij alleen kon dus tegelijkertijd de enige toeschouwer zijn die door vasten volkomen bevredigd was. Maar hij was om een andere reden nooit voldaan; misschien was hij niet eens door het vasten zó vermagerd dat verscheidenen mensen tot hun spijt de voorstellingen niet konden bijwonen omdat ze zijn aanblik niet verdragen konden, maar het was ontevredenheid met zichzelf die hem zo had uitgemergeld. Hij alleen wist namelijk, ook geen enkele ingewijde wist dat, hoe gemakkelijk het hongerlijden was. Het was de gemakkelijkste zaak van de wereld. Hij verzweeg dat ook niet, maar ze geloofden hem niet, hielden hem in het gunstigste geval voor bescheiden, maar gewoonlijk dachten ze dat hij zo reclame wilde maken of hielden ze hem voor een oplichter, die het hongerlijden gemakkelijk vond, omdat hij het zich gemakkelijk wist te maken, en die dan zo brutaal was dat half en half toe te geven. Dat moest hij allemaal slikken …’
4.
Slotbeschouwing
De geschiedenis van zelfverhongering is te herleiden tot die van wonder (woestijn- en vastenheiligen), spektakel (kermisattracties) tot ziekte (anorexia nervosa). Menselijk gedrag zien we door de eeuwen heen veranderen, als object van studie, maar ook in de visie erop. De veranderende opvattingen over gezondheid en ziekte, maar ook de veranderlijkheid van psychiatrische ziektebeelden zou men zo maar aan kunnen grijpen om die ‘ziektebeelden’ te betwijfelen. In de jaren zestig was er niet voor niets een antipsychiatrische stroming die het verschijnsel ‘geestesziek’ enkel als een maatschappelijk product van discriminatie afdeed en dientengevolge wars was van ‘etikettering’ (Trimbos, 1975). Kortom: een psychiatrisch ziektebeeld als ‘cultuurgebonden syndroom’, waarvan anorexia nervosa als een typisch voorbeeld zou kunnen dienen. De Griekse term is eigenlijk misleidend ‘afwezige eetlust van nerveuze aard’, aangezien er geen sprake is eetlustgebrek, maar eerder van een (on)gewenste onderdrukking ervan. De germanistische term ‘magerzucht’ dekt veel beter deze lading. Waar psychoanalytici nog wel eens denken dat anorectische meisjes zich niet tot volwassen vrouw zouden willen ontwikkelen en zich daardoor fanatiek van voedsel onthouden, zien we in de gevalsbeschrijving van Catharina van Siena iets vergelijkbaars: Ook haar anorexia was meer dan alleen een vorm van excessieve ascese. Door haar extreme leefwijze slaagde ook zij erin haar leven in eigen hand te nemen, door zich tegen haar ouders, haar biechtvaders of elke andere vorm van autoriteit te verzetten. Noch bij het institutioneel kerkelijk vasten noch bij de individueel vastende vrome vrouw was dat dietistisch bedoeld. In onze seculiere we4
reld spreken (en praktiseren) fanate dieters ook wel eens van ‘ontslakkingsrituelen’, maar dan zonder de religieuze motieven om je lichaam te zuiveren. De kerkelijke vastenpraktijken zijn inmiddels nagenoeg verdwenen, zijn meer symboliek dan realiteit geworden. Waar binge eating (de vreetbui!) als eetstoornis historisch meer dan twee millennia terug te voeren is, volgt het langdurig en ononderbroken vasten (= diëten) als tweede (oudst) beschreven afwijkende eetpatroon, het restrictieve type van anorexia nervosa. In de geschriften van Lasègue (1973) en Gull (1874) is dat voor eerst te lezen. Pas na 1960 is er consensus over de belangrijkste kenmerken, ‘de angst om dik te worden’ en ‘het niet te vermurwen streven naar extreem dun zijn’. Zo wordt deze stoornis opgenomen in de derde versie van de DSM (1980). Rond die tijd zijn anorexia en boulimia de enige psychiatrisch vastgelegde eetstoornissen. Pas daarna wordt binge eating (vreten) en purgeren (ingewanden zuiveren via overgeven) óók bij patiënten met anorexia nervosa gerapporteerd. Vanaf die tijd wordt anorexia ook niet meer als doodswens of als gebrek aan levenslust gezien. De belangrijkste intentie is vooral om de hoogste vorm van zelfdiscipline te kunnen bereiken. In geval van restrictieve anorexia wordt dit ascetisme en perfectionisme in zekere zin ook bereikt. In geval van de boulimische vorm van anorexia slagen ze er niet in en gaan ze ten onder aan schuldgevoelens. Vervaet (2012) benoemt die strikte ‘anorectische conditie’ als ‘een veilige hel’: ‘de angst om niet goed genoeg gevonden te worden zou hen juist bewegen om zich terug te trekken uit de voor hen bedreigende wereld van verwachting en veroordeling in een wereld waar zij de regels bepalen waaraan ze moeten voldoen. Die wereld lijkt veilig, maar wordt helaas hun eigen ondergang op lichamelijk, psychologisch en sociaal gebied’. Geraadpleegde bronnen:
American Psychiatric Association (1980). Diagnostic and statistical manual of mental disorders, third edition (DSM-III). Washington, D.C. Deth, R. van (2008). Geschiedenis. In: W. Vandereycken & G. Noordenbos (red.), Handboek Eetstoornissen. Utrecht: De Tijdstroom, pp 53-68. Deth, R. & Vandereycken, W. (1988). Van vastenwonder tot magerzucht: anorexia nervosa in historisch perspectief. Meppel: Boom. Kafka, F. (1994). Een hongerkunstenaar en andere verhalen. Amsterdam: Querido (heruitgave). Lamot, Y. H. (2012). De heilige honger. In: Tentoonstellingsbundel ‘Het gewichtige Lichaam’ (Museum Boerhaave, Leiden), pp. 25-41. Trimbos, K. (1975). Antipsychiatrie: een overzicht. Deventer: Van Loghum Slaterus. Vervaet, M. (2012). Het ‘ideale’ lichaam als harnas tegen mentale onrust. In: Tentoonstellingsbundel ‘Het gewichtige Lichaam’ (Museum Boerhaave, Leiden) pp. 73-79.
© J.D. Bosch (Den Haag)
5