!
Rémy Bonnaffé
Geschiedenis van het Privaatrecht 2012-2013 Inleiding 1.
Wat wordt bestudeerd in het privaatrechtsgeschiedenis?
Recht = geheel van sanctioneerbare regels die het leven in een gemeenschap regelen Rechtsgeschiedenis = studie van het recht doorheen de eeuwen Interne rechtsgeschidenis = bestudeert de ontwikkeling vd verschillende rechtsregels Externe rechtsgeschiedenis = betreft de materiële bronnen van het recht, de formele bronnen en de kenbronnen. - Evt. met gerechtelijk recht erbij → regelt procedure Enkele basisbegrippen uit het extern recht (bronnen vh recht) - Materiële bronnen van het recht: de maatschappelijke achtergronden van het recht - Formele bronnen van het recht: factoren die rechtstreeks de vorm, uitzicht van een rechtsregel bepalen → deze maakt de rechtsregel, daar waar de materiële bron van recht hem doet ontstaan ‣ De maatschappij als dusdanig: gewoonte: geheel van oude, constante, meestal ongeschreven regels ‣ De overheid: wet: elk algemeen, bindend voorschrift uitgevaardigd door de bevoegde overheid ‣ De rechtspraak: beslissingen over concrete geschillen door een rechter ‣ De rechtsleer: de mening van de personen die het recht bestuderen - Kenbronnen: geven informatie over de inhoud ve rechtsregel Privaatrecht = regelt de verhoudingen tussen de rechtsonderhorigen - Opletten: tweedeling niet altijd correct: strafrecht → faidus/fredus - Opletten: tweedeling vrij recent
2.
Verantwoording van de studie van de rechtsgeschiedenis
2.1. Extern recht -
Beter begrip vd achtergronden van de interne rechtsgeschiedenis Beter inzicht in de rol van de bronnen Bewustwording van de eigen plaats in de ontwikkeling van het recht Bewustwording van het unieke van het hedendaagse recht
2.2. Intern recht - Rechtsregels te begrijpen - Rechtsregels te verbeteren - Rechtsregels te relativeren
3.
Hoe rechtsgeschidenis bestuderen?
Historische benadering: bij de studie vh oude recht vooral aandacht voor historische context en minder voor het praktische nut van het oude recht voor hedendaagse juristen Juridische benadering: bestudeert oude recht in functie van het hedendaagse - Dit w’ gekozen - Gebruik anachronismen
-1-
!
Rémy Bonnaffé
I. Eerste deel: Extern recht I. De periodisering van de rechtsgeschiedenis Klassieke oudheid: - Oudromeinse periode (753 - 250 v.C.): begin - Voorklassieke periode (250 v.C - 0): take-off - Klassieke periode (0 - 250): hoogtepunt - Naklassieke periode: (250 - 527): verval - Justinianus (527 - 565): kort herstel → belangrijkste wetboek vh Romeins recht (!!) Na de val van het Romeinse rijk, kan men op grond vd overheersende actoren vh recht (gedomineerd door wetgever, rechters, professoren of door gewoonte?) en het niveau waarop het actief is (universeel, Europees, nationaal, regionaal of lokaal?): - Costumier recht (476 - 1100): gewoonte, regionaal/lokaal vlak - Ius commune (1100 - 1800): product van rechtsleer, gemeenschappelijk recht - Verlichting (ca. 1800): revolutie, nationale en universeel gericht - Nationaal recht (1800 - nu): nationaal wettenrecht Verschil tssn algemeen historische en deze periodisering: - Algemene periodisering → geen breuk ca. 1100, wel ca. 1500 Verantwoording: - Grote breuk ca. 1100: Romeins recht w’ herontdekt en begint dit te bestuderen aan universiteiten. 1500 gebeurt er niet zo veel Algemene geschiedenis gebruikt graag 1500 als breuklijn, toch vooral continuïteit: - Ontdekking Amerika: sluit aan bij expansiebeweging die al begon rond 1100 - Boekdrukkunst: effect minder groot, vooral verspreiding oude ideeën - Reformatie: kerk valt uiteen, maar niet eerste maal dat dit gebeurt - Opkomst absolutisme: reeds enkele eeuwen bezig Echte breuk ca. 1800: eliminatie van oude politieke orde
II. De Oudromeinse periode (753 - ca. 250 v.C) 1.
Rome is nog primitief
Ontstaan van Rome: niet in 753 v.C (= legendarisch), wel in 7de eeuw v.C. - Groeit uit van kleine stadstaat tot heerser over Italië ‣ Blijft agrarische mentaliteit van boeren en herders ‣ Sociaal vlak = belangrijkste entiteit = familia = groep van mensen die op het landbouwbedrijf leeft onder leiding van eigen pater familias (familiehoofd)
2.
Instelling
2.1. Inde koningstijd (tot 510 v.C) Aan het hoofd = koning = enige bestuurder, opperste rechter en opperpriester Onder hem 3 standen (eerste 2 leven volledig apart): - Patriciërs: de aristocratie → grootgrondbezitter - Plebejers: behoren niet tot bovenlaag, maar ze zijn al evenmin van deze afhankelijk - Clientes: afhankelijk van de patriciërs - (daarnaast ook slaven) -2-
!
Rémy Bonnaffé
2.2. Na 510: de republiek Na verdrijving koning nemen patriciërs de macht over → Plebejers later het daar niet bij → streven naar gelijkberechtiging met patriciërs a. De Senaat (‘oude man’)
Aanvankelijk vergadering van de familiehoofden, later vergadering van oud-magistraten Lid voor het leven (dus vaak oude mannen) → permanent karakter Senaat Romeinen
Onze Senaat (geplande hervorming: 60 senatoren, 8 PV/jaar)
-
Oudere mensen Rijkere mensen Benoemd Voor het leven Heeft de macht + ervaring
-
Ook jongeren Ook anderen Verkozen Voor 4 jaar Zinloos, betere juristen dan Romeinse
b. De volksvergaderingen
4 volksvergaderingen: - 3 comitia: alle Romeinen maken deel uit (patriciërs + plebejers) - 1 concilium plebis (volksraad): alleen plebejers ‣ Hebben niet echt iets te zeggen: kunnen niet op eigen initiatief samenkomen, geen amenderingsrecht → minder belangrijk door het groter wordende Rome c. De magistraten
= door het volk gekozen overheidspersonen ≠ rechters zoals bij ons!! - Aanvankelijk patriciërs, na verloop van tijd ook plebejers - Bekleden ambt slechts 1 jaar en door meerdere personen (collegiaal) ‣ Uitzondering: dictator: uitzonderlijke omstandigheden en voor beperkte tijd - Geen specialisten en w’ niet betaald Magistraten: - (Opper)priester: aanvankelijk juridische taken → later religieuze bevoegdheden (sacraal recht) - Consul: 2 belangrijkste magistraten, politieke leider, even juridische bevoegdheden - Praetor: juridische bevoegdheden overnemen van consuls, deze periode maar 1 - Censor: toezicht op goede zeden - Aedielen: bevoegd voor markten en dus het daarvoor geldende recht (in kader koop/ verkoop meer zij dan praetoren) - Quaestoren: houden zich bezig met staatsfinanciën - Geval apart: volkstribuun: plebejers, die hun standgenoten tegen de macht van de patriciërs moeten beschermen ‣ Heeft een vetorecht tegen meeste beslissingen van comitia en magistraten • Ander volkstribuun kan dan bovenstaande veto, opnieuw ‘vetoën’
3.
Primitieve rechtsbronnen
3.1. De gewoonte: de mos maiorum (gewoonte van de voorouders) Oudste en belangrijkste rechtsbron. Probleem, onderscheid morele/juridische? - Moraal = censor - recht = andere magistraten -3-
!
Rémy Bonnaffé
3.2. De wet a. De Wet der Twaalf Tafelen
Gewoonterecht w’ niet opgetekend → veel macht aan magistraten met juridische bevoegdheid = hoofdzakelijk patriciërs → Plebejers kenden het recht niet → bescherming tegen patriciërs: optekenen van de Wet der Twaalf Tafelen (12 bronzen platen): enkel de dingen die onduidelijk waren, zeker niet alles b. Andere wetgeving
Aanvankelijk: - Lex/leges (wet): benaming voor een algemeen bindend besluit van de comitia ‣ Geldt voor plebejers en patriciërs - Plebisciet: benaming voor een beslissing van het consilium plebis ‣ Geldt voor plebejers Lex Hortensia (287 v.C!): gelijkschakeling plebiscieten met leges. Gevolg: - Plebiscieten w’ voortaan ook leges genoemd - Plebiscieten gelden voortaan ook voor patriciërs Senatusconsulta (senaatsbesluiten): geen wetten, geen bron van recht
3.3. Andere bronnen van recht Minder belangrijk: priesters en later lekenjuristen
4.
Procedure
Vroeger: Primitieve procesvorm: rechter velt oordeel na raadpleging van de goden
4.1. Legis Actio (EXAMEN!) Verklaring term: - Een vordering (actio) gebaseerd op de wet (der Twaalf Tafelen of een andere) ‣ Kan ook gebaseerd zijn op een gewoonte - Bestaat uit formele handelingen (plechtige formules/rituele gebaren) die men voor de met rechtspraak belaste magistraat moest verrichten om het proces in te leiden De term ‘actio’: - Letterlijk: handeling, waarmee procedure w’ opgestart - Vrij vertaald: het rechtsmiddel dat iemand met een bepaald recht heeft om zijn recht voor de rechter af te dwingen ‣ Romeinen niet geïnteresseerd in hebben recht, wel in mogelijkheid om recht voor een rechter af te dwingen - Term komt terug. Hier ritueel procedure opstarten → later = rechtsmiddel → tenslotte vordering !!!!!!!!!!!!!! Kenmerken van legis actio-procedure: - Minder primitief: men doet niet langer een beroep op goden - Zeer formalistisch: men verlies zijn proces, wanneer formaliteiten niet perfect afgehandeld w’ (bibberen, aarzelen, verspreken, …) - Enkel voor Romeinen ‣ Niet-Romeinen zoeken dan een Romein om te doen voor hun - Procedure bestaat ui 2 fasen (!!!!!!!!!!): ‣ Fase 1: verschijning voor magistraat (praetor), stellen van de formele handeling, waarbij elke partij haar standpunt uiteenzet ‣ Fase 2: de rechter, een particulier, in opdracht van magistraat, uitspraak na bewijzen en pleidooien van de partijen -4-
!
Rémy Bonnaffé
III. De voorklassieke periode (van ca. 250 V.C - 0) 1.
Rome groeit uit tot een wereldrijk
Rome w’ wereldrijk rond Middellandse Zee → gevolg: macht in handen senaat + magistraten - In Rome: toegenomen belang van vreemdelingen leidt tot creatie 2de praetor ‣ Praetor peregrinus: geschillen tussen vreemdelingen onderling of vreemdelingen en Romeinen op Romeins grondgebied ‣ Praetor urbanus: degene die al bestond, bevoegd voor de Romeinen - In provincies: bestuurd door een provinciegouverneur ‣ Heeft zelfde betekenis als praetor in Rome - Niet alle instellingen kunnen nieuwe aanpassing hoof bieden ‣ Censuur verliest aan betekenis → groot moreel verval
2.
Rechtsbronnen
Gewoonte: oude recht blijft bestaan → weinig belang Wetgeving: weinig belang
2.1. Magistratenrecht (praetor) → ACTIO ALS RECHTSMIDDEL Indien partijen voor praetor komen, dan moest hij: - Gewoonte of wet voorziet in een actio: ‣ Actio toestaan → naar rechter verwijzen - Gewoonte of wet voorzien niet in een actio: ‣ Actio weigeren → niet naar rechter verwijzen - Ingeval actio strijdig met andere bepaling uit gewoonte/wet: ‣ Actio toestaan met een exceptio (verweer in de vorm van beperkende voorwaarde) Praetor overschreed deze beperkingen door in bepaalde gevallen: - Partijen niet naar de rechter verwijzen, ook al voorzagen een wet/gewoonte in actio - Partijen wel naar de rechter, ook al voorzagen een wet/gewoonte niet in actio - Een exceptio niet toestaan, ook al was het gevraagde strijdig met gewoonte/wet - Een exceptio wel toestaan, ook al was er geen tegenstrijd Conclusie: ontstaan nieuw recht → schaft bestaand recht af en creëerde nieuw recht - in theorie heeft eigenlijk enkel bevoegdheid partijen toegang te geven/weigeren - Doet dit omdat hij verkiesbaar persoon is die stemmen moet halen - Doet dit ook niet willekeurig: ‣ Heeft recht een edict uit te vaardigen (= vordering van een magistraat) • Hierin staat in welke gevallen hij actiones en exceptiones zou geven → beperkte waarde: ✓ Elk jaar nieuw preator, die meestal overnam van vorige maar kon wijzigen ✓ Praetor is niet door zijn eigen edict gebonden a. Gevolgen van de activiteiten van de praetor: 1. Onderscheiden van civile en ius honorarium
Ius civile: het traditionele recht, nl de mos maiorum, Wet der Twaalf Tafelen, … Ius honorarium: de rechtsregels van de magistraten, vooral door praetor ontwikkeld Belang van dit onderscheid: vandaag w’ term praetoriaans recht nog steeds gebruikt = recht ontwikkeld door rechtspraak 2. Onderscheiden van ius civile en ius gentium
Ius civile: geldt enkel voor de Romeinen onderling, niet voor vreemdelingen -5-
!
Rémy Bonnaffé
Ius gentium: geen internationaal recht, maar recht dat in Romeinse rijk gold voor betrekkingen tussen Romeinen en vreemdelingen of vreemdelingen van verschillende volkeren 3. Onderscheid van verschillende actiones naar gelang van de inmenging van de praetor
- Actiones civiles: komen uit het ius civile - Actiones honorariae: komen uit het ius honorarium ‣ Actiones utiles (aangepaste vordering): ° actio door bewoording bij bestaande actio klein beetje te wijzigen ‣ Actiones ficticiae (op een fictie gebaseerde vordering): wanneer bepaalde voorwaarde niet vervuld is, toch doen alsof ‣ Actiones in factum (op feitelijke situatie gebaseerde vorderingen): ° actio door eenvoudige opsomming te geven van de feiten die de eiser moet bewijzen opdat de rechter hem in het gelijk zou stellen (vooral bij nieuwe problemen) Ook onderscheid van actiones bij overeenkomsten → in principe slecht voor één partij een verplichting, soms ook voor andere: - Actiones directae: de actio die de hoofdverplichting sanctioneerd - Actiones contrariae: de tegenvordering van de andere partij 4. Aandacht voor het praktische element van het recht
Praetor trad slecht op wanneer er zich een concreet probleem voordeed → zeer praktisch
2.2. Het juristenrecht (rechtsleer) Lekenjuristen uit voorgaande periode winnen aan belang - Adviezen + stellen akten op + geven ook bijstand (in 1ste fase vh proces) ≠ onze advocaten: Jurisprudens - Pleit niet (taak voor redenaars) - Onpartijdig - Werk gratis
Onze advocaat - Pleit - Partijdig - Wordt betaald
Romeinse juristen = “jurisprudentes” → Engelse jurisprudence
3.
Procedure
3.1. Overleven van de legis actio Blijft bestaan tot 17 v.C → echter reeds door formula-procedure verdrongen
3.2. De formula Term: - Procesformule: schriftelijke formulering vd stellingen van de eiser en gedaagde, op grond waarvan de rechter het proces moet beslissen a. Ontstaan
Bestond aanvankelijk voor geschillen waarbij vreemdelingen betrokken waren - Konden immers geen gebruik maken van de legis actio → meer en meer gebruikt door Romeinen: veel minder formalistisch b. Verloop van de formula-procedure 1. Voor het proces
Dagvaarding vd verweerder door eiser → weigert verweerder aan dagvaarding gevolg te nemen: dwangmaatregelen mogelijk -6-
!
Rémy Bonnaffé
2. Het proces
Verloopt net zoals legis actio in 2 fasen: - Fase voor de magistraat, meestal de praetor (in iure) - Fase voor rechter, een particulier (apud iudicem) 3. De fase voor de magistraat
Beide partijen verschijnen voor praetor: Eiser geeft zijn versie van de feiten en vraagt aan praetor om hem een actio te verlenen - Praetor kan gevraagde actio weigeren ‣ Omdat duidelijk is dat feiten niet juist weegegeven zijn, dat gevraagde actio niet van toepassing is op de feiten of dat aan de vereisten voor een rechtsgeldig proces niet voldaan is - Praetor kan actio toestaan → verweerder kan op ≠ manieren reageren: ‣ Hij voert een verweer ten gronde: ontkent het recht van de eiser of aangehaalde feiten → praetor gaat naar volgende stap in procedure ‣ Hij voert een exceptief verweer: betwist nog het recht, noch de feiten. Beroept zich op eigen recht of op andere feiten, die tot zijn vrijspraak leiden → Doet dit door een exceptio (verweermiddel) • Rechter kan weigeren of • Toestaan ✴ Eiser kan dan een replicatio (exceptie op de exceptie) vragen ✴ Verweerder kan daarop duplicatio vragen (ex op de ex op de ex) ‣ Hij geeft de eiser gelijk: procedure nog niet gedaan • Vastleggen hoeveel de eiser krijgt, daarover kan nog geprocedeerd w’ Hij reageert niet: soms geen sanctie, behalve indirecte druk soms zware sanctie: ‣ • Praetor kan eiser toestaan de verweerder in gevangenschap mee naar zijn huis te nemen • Ook eiser toestemming geven om zich in het bezit te stellen van de boedel om te verkopen Als praetor actio toestaat + er is verweer → fase voor praetor afgesloten door: - Het opstellen van de formula - De litis contestatio (vaststelling van het geding) 1) Opstellen van de formula
Praetor spreekt zelf geen recht → doet de rechter - Krijgt wel instructies mee van de praetor: staan in de formula - Formula bevat ook bepaling over de aanstelling van de rechter - Instructies rechter bestaan uit één lange zin ‣ Romeinen kennen niet 1 enkele standaardformule voor alle procedures • Voor elke situatie is een actio voorhanden met eigen formula, verlopen meestal volgens volgend schema: ✓ Eerste deel (intentio: bewering): hetgeen de eiser beweert ✓ Tweede deel (condemnatio: veroordeling): wat rechter moet doen indien eider zijn bewering kan bewijzen (veroordelen) en indien hij dat niet kan (vrijspreken) ✓ Derde deel (exceptio): voorwaarde bij tweede deel: indien eiser zijn beweringen kan bewijze, moet de rechter veroordelen, voor zover de andere partij zijn verweer niet kan bewijzen Voordeel: geen tijdverlies voor de rechter -7-
!
Rémy Bonnaffé
2) De litis contestatio
Na opstellen van de formula staat de praetor het proces voor de rechter toe → rechter moet dan uitspraak doen volgens de formula - Partijen moeten wel eerst akkoord verklaren met de bewoordingen van de formula → doen ze in litis contestatio Door dit onderscheidt formula-procedure zicht van onze rechtspraak - Wil verweerder niet overgaan tot litis contestatio, dan kan procedure voor rechter geen doorgang vinden → staat dan wel aan sancties bloot Gevolgen litis contestatio: - Partijen zijn gebonden door de uitspraak van de rechter - De actio w’ geconsumeerd: nooit meer een vonnis gegeven w’ over dezelfde zaak ‣ W’ er toch nog actio gevraagd → kan men exceptie opwerpen → principe van non bis in idem 4. Fase voor de rechter
Partijen leveren bewijzen, waarna de rechter uitspraak doet - Bewijslast: elke partij levert bewijzen voor wat zij beweert - Betekenis van de veroordeling: ‣ Ons recht: voorkeur vergoeding in natura ‣ Romeinen: natura = onmogelijk na actio: alleen veroordelen tot betalen van een geldsom of prestatie bij equivalent 5. Na de procedure: de tenuitvoerlegging van het vonnis
Weigert veroordeelde het vonnis na te komen → gedwongen tenuitvoerlegging - Vonnis van rechter was geen uitvoerbare titel - Eerst nog aan de praetor een actio iudicati (vordering op grond ven een veroordeling) vragen → leidde meestal niet tot nieuw proces ‣ Indien veroordeling in nieuw proces: dubbele betalen - Indien veroordeling of instemming: alle goederen mochten verkocht worden ‣ Niet enkel genoeg goederen om aan schuld te voldoen, maar alles
IV. De klassieke periode (0 - 250) - bloeiperiode 1.
Rome wordt een keizerrijk
Crisis van de republiek → verdwijnen republiek → in de plaats: principaat (de eerste) Vooral periode van consolidatie en stabiliteit gekenmerkt door de pax Romana In 212 w’ iedereen die in het rijk woont Romein → constitutio Antoniniana: - Onderscheid ius gentium en ius civile verdwijnt
2.
Instellingen
Oude instellingen blijven bestaan → façade van republiek blijft bestaan Keizer w’ supermagistraat (behalve praetor) - Nog steeds telkens een tegenmagistraat: vooral voor de eer - Senaat staat onder controle van de keizer: senatoren benoemd door keizer: keuren zijn wetten goed - Oude provincies w’ steeds door oud-magistraten bestuurd: nieuwe provincies = vallen onder keizerlijke gouverneurs
-8-
!
3.
Rémy Bonnaffé
Rechtsbronnen
3.1. Gewoonte Totaal uitgespeeld
3.2. De wetgeving van de volksvergaderingen en de senaatsbesluiten Leges en plebescita: - W’ verdrongen door: senatusconsulta → hebben wetgevende kracht - Maar: deze zijn vermomde keizerlijke wetgeving
3.3. Magistratenrecht W’ minder belangrijk voor de rechtsvorming: - Edictum perpetuum (eeuwig edict): praetor geen nieuw recht meer doen ° in zijn edict - Cognitio extraordinaria: nieuwe procedure, terrein van anderen dan de praetor urbanus/ peregrinus - Keizerlijke inmenging in de rechtspraak - Praetor kan niet meer rekenen op hulp beste juristen, in dienst van keizers
3.4. Het keizersrecht Aanvankelijk geen echte wetgevende bevoegdheid → werkte via Senaat Door centrale positie → w’ beschouwd als wetgever: niet duidelijk ius civile of ius honorarium. Krijgt naam van constitutiones (wetten) → verschillende vormen: - Edicten: algemene maatregel. ‣ ≠ edicten: vervallen niet, terwijl edicten na ambtsperiode vervielen - Decreten: beslissingen vd keizer als rechter ‣ Geld niet enkel voor de zaak maar ook voor analoge gevallen ‣ Ook kracht van wet - Mandaten: instructies van de keizer aan zijn ambtenaren - Rescripten: gezien hij wetgever & opperste rechter is → richten personen tot hem met schriftelijke verzoeken om juridisch advies ‣ Dit antwoord kan ingeroepen w’ tegenover tegenpartij, keizerlijke ambtenaar of praetor → mag niet negeren
3.5. Het juristenrecht (bloeiperiode) Juristen = belangrijkste figuren in het Romeinse recht: eigen kwaliteit + steun van de Keizer Keizers hebben prestige belangrijkste juristen vergroot door hen het - ius publice respondendi ex auctoritate principis te verlenen (= recht van staatswege een advies te geven met het gezag vd keizer bekleed is) ‣ Rechter is aanvankelijk niet door dit advies gebonden • later met het ius respondendi wel ✓ Na van tijd nemen keizerlijke rescripten plaats in: w’ wel opgesteld door juristen, die in dienst staan → duidelijke evolutie van onafhankelijke jurist uit de republiek naar de jurist met het iius respondendi in het begin van het principaat naar de jurist-ambtenaar Hun geschriften bouwen verder op hun voorgangers - Schrijven over concrete probleemgevallen, schrijven commentaren op belangrijke rechtsteksten (zoals eeuwig edict) → praktische geest - Systematiek/definities ontbreken vaak ‣ Uitzondering: leerboeken van Gaius: Instituten van Gaius -9-
!
4.
Rémy Bonnaffé
Procedure
4.1. De formula-procedure Deze blijft in gebruik doorheen de gehele klassieke periode
4.2. De cognitio extraordinaria a. Ontstaan
Gezien grote macht keizer → voor RS ook tot keizer/amtenaren wendt - Spreekt recht volgens nieuwe procedure Ook voor gevallen waarvoor geen formula-procedure bestond of in provincies, waar deze procedure niet bestond In Rome zelf brak maar echt door in volgende periode b. Verloop procedure
Gehele procedure staat van begin tot einde onder leiding van de keizer of met zijn gezag beklede ambtenaren - Partijen meteen aan jurisdictie van rechter onderworpen → niet meer via litis contestatio ‣ Betekend dat rechter gedaagde via verstekprocedure kan veroordelen ‣ Consumerende werking gaat nu over op het vonnis ‣ Litis contestatio blijft bestaan maar andere betekenis: begin van procedure voor rechter, wanneer gedaagde ingaat op beweringen van de eiser door deze te bestrijden Procedure verloopt niet langer in twee fasen → alles voor de rechter → formula niet meer nodig. Resultaat: ‣ Een actio is nu gewoon een vordering: datgene wat men opeist, niet langer gebonden aan formula ‣ De exceptio is niet langer een beperkende voorwaarde in de formula • Exceptio = elk argument dat in het voordeel van beklaagde pleit ✓ Dus ook minder onderscheid tussen verweer ten gronde en het vroegere exceptief verweer ✴ Dat laatste heet nu praescriptio (verweermiddel door opw. tegenrecht) - De rechter is vrij bij de waardering van het bewijs - Men kan nu ook tot een prestatie in natura veroordeeld worden - Procedure verloopt veel efficiënter. vonnis schriftelijk. - Ontstaan van het recht op beroep: ‣ Rechter ondergeschikt aan keizer → wie niet eens is met rechter → kan naar keizer gaan ‣ Rechtsbescherming + stimuleert verschriftelijking c. Tenuitvoerlegging van het vonnis
Veroordeelde kan voortaan eisen dat veroordeling niet uitgevoerd w’ op zijn gehele vermogen, maar slechts op afzonderlijke vermogenbestanddelen
- 10 -
!
Rémy Bonnaffé
V. De naklassieke periode (250 - Justinianus: 527) 1.
Rome in crisis - Instellingen
Midden van de 3de eeuw kent het Romeinse rijk een zware crisis: - Economische problemen en politieke instabiliteit - ‘barbaren’ beginnen de grenzen van het rijk aan te vallen → ten koste van paar R inst. Romeinse maatschappij hervormt zich om aan nieuwe problemen hoofd te bieden: - Keizer w’ nu almachtig, schijn republiek verdwijnt totaal. Niet langer princeps maar dominus (heer, meester) = ‘dominaat’ ‣ Zijn gezag steunt op een sterke administratieve en een sterk leger • Vooral quaestor sacri palatii (zeer vrij vertaald: Minister v Justitie) ‣ Vereist meer belastingen: problemen nemen toe - Om het rijk beter te kunnen verdedigen w’ het meer en meer opgesplitst in autonome delen: Westen en het Oosten ‣ 2de volwaardige rijkshoofdstad: Contantinopel/Byzantium ‣ In 476 verdwijnt het West-Romeinse rijk Nog een ander fenomeen: doorbraak van het christendom → w’ staatsgodsdienst
2.
Rechtsbronnen
Algemene vulgarisering van het Romeins recht → crisis rijk = crisis recht - Minder professioneel recht, veel simpeler ‣ Niet noodzakelijk negatief: goed aangepast aan praktijk van eigen maatschappij Gevolgen: - Meer ethische elementen in het Romeinse recht - Meer aandacht voor de billijkheid - Sterke opkomst van geschreven stukken - Sterke deformalisering van het recht
2.1. Magistratenrecht en wetgeving van de volksvergaderingen Zijn verdwenen → term lex voorbehouden aan keizerlijke recht - Tegenover de leges staat het ius (de geschriften van de klassieke juristen)
2.2. De gewoonte Wint aan belang
2.3. Het juristenrecht (= ius) Weinig origineel werk - Geschriften klassieke juristen blijven toonaangevend - Allerlei aangepaste versies van teksten → wijst alweer op praktisch (geen wetens.) doel ‣ Brengt werken opnieuw uit, laat delen weg of voegt meningen toe (interpolaties) Niet noodzakelijk negatief: vaak systematischer → doel: bestemd voor onderwijs
2.4. Het keizersrecht (= leges) = belangrijkste bron van recht in deze periode → zowel nieuw recht + recht overzichtelijker Gebeurt op 2 manieren: a. Orde in het ius: de citeerwet
Keizer bepaalt dat alleen geschriften van bepaalde grote juristen gezaghebbend zijn - Indien mening verschilt: meerderheidsregel - Geen meerderheid: mening van Papinianus doorslag - 11 -
!
Rémy Bonnaffé
b. Orde in de leges: de Codex Theodosianus
Theodosius vaardigt een codex uit → bevat belangrijkste algemene keizerlijke wetgeving sinds Constantijn - I.t.t private codices van juristen heeft deze wel rechtskracht - W’ overgenomen door West-Romeinse keizer en enkele Germaanse koningen vaardigen eigen codices uit
3.
Procedure
3.1. Verdwijnen van de formula-procedure Deze geraakt in onbruik en w’ afgeschaft
3.2. De omvorming van de cognitio-procedure: het libelproces Rechter is nu de onbeperkte heerser van het proces → gaat vak samen met onbekwaamheid en machtsmisbruik → tegen te gaan: keizers proberen procedure zo nauwgezet te regelen: Belangrijkste veranderingen: - Opkomst van de libellus (verzoekschrift) = schriftelijk verzoek aan het gerecht om de gedaagde ambtshalve te dagvaarden (voorheen verwittigde men zelf de tegenpartij) ‣ Vermeldt de eis en de gronden waarop deze steunt ‣ Men gebruikt nog de namen van de oude actiones, hoewel deze geen zin meer hadden door het geheel verdwijnen van de formulae Rechter richt zich niet zoals voorheen alleen tot de klager → maar beide partijen - Termen praescriptio en exceptio alleen nog maar betekenis van verweer - Rechter bemoeit zich meer met de bewijsvoering: zelf op zoek - Men legt zoveel mogelijk schriftelijk vast → nuttig voor beroep - Onderscheidt eindvonnisen (beëindigen geding) en tussenvonnissen - De tenuitvoerlegging gebeurt nu vooral op afzonderlijke vermogensbestanddelen
3.3. Van het libelproces naar onze procedure Libelproces verdween in W-Europa in de vroege Middeleeuwen Kerkelijke rechtbanken doen echter herleven na herontdekking van Romeinse recht Later vorstelijke rechtbanken (voor ons belangrijk: Parlement van Parijs) Opbouwen libelproces = Voorloper van onze procedure → verschil: lijdelijkheid vd rechter - Zorgt dat onze procedure minder snel/efficiënt verloopt dan de Romeinse → Wet van 2007 op de gerechtelijke achterstand probeert te verbeteren
VI. Justinianus (527 - 565) → datum kennen 1.
Keizer Justinianus
Kwam aan de macht in 527 → probeerde rijk in al zijn glorie te herstellen - Religieus vlak → christelijke leider (Haia Sophia) - Militair vlak → Italië, N-Afrika, Z-Spanje Zeer bekwame medewerkers, waaronder zijn echtgenote Theodora
2.
Het Corpus iuris civilis
(Term komt eigenlijk van later) = geheel van civiel recht → herstel van het klassieke recht Grote figuur: Tribonianus, de quaestor sacri palatii - 12 -
!
Rémy Bonnaffé
2.1. Codex Justinianus Ook Justinianus liet codex maken → commissie van 10 juristen kreeg de opdracht alle geldende keizerlijke wetten in één codex samen te voegen - Kreeg ruime bevoegden: alle veranderingen aanbrengen die noodzakelijk waren (interpoleren) Was al vlug klaar → trad datzelfde jaar in werking. Alle oudere codices en de niet opgenomen constitutiones verloren hun gelding Deze codex bleef echter niet lang bestaan → aanpassing enkele jaren erna
2.2. De digesten Codex = officiële verzameling van de leges → nood aan gelijkaardig werk voor het ius (geschriften grote geleerden) → citeerwet te log - Nog geen voorgaande werken waarop men zich kon steunen, zoals bij codex - Commissie opgericht met gelijkaardige bevoegdheden → in 3 jaar klaar ‣ Relativeren: toch nog veel tegenstrijdigheden ‘Digesten’ = digerere: ordenen / Grieks: Pandekten (alles omvattend) → voordelen: - Bruikbaarheid: aanpassing van oude juridische geschriften aan de tijd v Justinianus - Overzichtelijkheid en beschikbaarheid: alle belangrijke teksten in 1 boek Het commentaarverbod: professoren mochten geen commentaren schrijven op de Digesten - Zou opnieuw tot twistpunten leiden → wie niet respecteerde: onbewoond eiland
2.3. De Instituten Digesten konden gebruikt w’ in onderwijs, maar niet geschikt voor 1stejaarsonderwijs Daarom liet J. → officieel leerboek voor beginnende rechtenstudent - Steunt op de Instituten van Gaius Indeling (institutenschema): belangrijk voor ons Burgerlijk Wetboek Officieel: kracht van wet Institutenschema -
Boek 1: personen Boek 2: zaken Boek 3: erfenissen en verbintenissen Boek 4: Actiones en verbintenissen
Indeling BW -
Boek 1: personen Boek 2: zaken Boek 3: erfenissen en verbintenissen Geen boek 4, geen actiones
2.4. De Novellen Novellen: nieuwe wetten (novellae constitutiones): wetten uitgevaardigd door Justinianus na afkondiging van de tweede versie van de Codex Nooit samengebracht in officiële verzameling → wel in 3 privé-verzamelingen (dus niet door hemzelf, na zijn dood) → nooit afgekondigd als wet
2.5. Het Corpus iuris civilis: een flop Enkele jaren na zijn dood → veel van zijn veroveringen in Westen terug verloren Vroege middelen: quasi geen belang → veranderd in 1100 - Herontdekking CIC + ontstaan universiteiten → gevolg: ius commune In Oost-Romeinse rijk weinig succes: hoofdzakelijk in Latijn opgesteld, terwijl bevolking Grieks sprak → herwerkte Griekse versie: Basilika (wel grote invloed in Oost-Europa) - 13 -
!
Rémy Bonnaffé
VII.De costumiere periode (476 - 1100) 1.
Het achterlijke West-Europa
476 verdwijnt Romeinse rijk door invallen van Germanen → lappendeken kleine koninkrijken Franken slagen enige eenheid te brengen en omstreeks 800 → Karel de Grote Grootgrondbezitters belangrijkste groep
2.
De triomf van de gewoonte en van het lokale/regionale recht
a. Bestaan Romeins recht verwordt tot een gewoonterecht van de overwonnen Romeinse bevolking
Germanen lieten de Romeinen hun eigen recht behouden - Kende echter het CIC van Justinianus niet - → meer gewoonterecht van overwonnen Romeinse bevolking Soms w’ dit Romeins recht opgetekend onder Germaanse controle: Lex Romana Visigothorum Onderscheid tussen pays de droit écrit (Romeins recht) & pays de droit coutumier (Germaans)
VIII.Het ius commune (1100 - 1800) 1.
Een breuk omstreeks 1100
Landbouwproductie ↑ → bevolkingsaangroei ↑, herleving handel/nijverheid, verstedelijking, groei geldverkeer, … Opkomst bureaucratische staat onder steeds machtiger w’ vorsten Speerpunt van de hervorming = kerk 2 grote veranderingen voor het recht: - Herontdekking van het Corpus iuris civilis - De opkomst van de Universiteiten
1.1. De herontdekking van het Corpus iuris civilis Omstreeks 1070 heeft men in Italië opnieuw toegang tot het CIC - Geen herontdekking Romeinse recht → altijd al gekend gebleven - Eerder een renaissance van de wetenschap van het Romeins recht Ook niet echt herontdekking van CIC ‣ In Italië waren de Instituten en de Novellen steeds bekend gebleven ‣ Wat ze wel herontdekken: • De volledige versie van alle Novellen • De laatste 3 boeken van de Codex • Allen Digesten w’ echt herontdekt Verklaring voor ‘herontdekking’: nood aan een meer gesofisticeerd recht, ten gevolge van: - Een algemene intellectuele heropleving met kritiek op het oude recht - De ontwikkeling van steden - De Investituurstrijd: beide partijen gaan zoeken naar argumenten Gesofisticeerd recht hoefde niet noodzakelijk Romeins recht te zijn → in Vlaanderen ook vernieuwing, zonder Romeins recht. In Italië lag keuze voor de gand: - Sterker overleven van de Romeinse traditie - Herleving vd idee van Rome rond paus en keizer Dus: herontdekking CIC niet zomaar, maar omdat tijd er rijp voor was - 14 -
!
Rémy Bonnaffé
16e
De vorm van het Corpus Iuris Civilis (term stamt ui eeuw) 5 delen: - Digestum vetus (oude Digesten) - Infortiatum (uitbreiding) - Digestum Novum (nieuwe Digesten) - Eerste negen boeken van de Codex - Volumen parvum (klein boek): bevat Instituten, 3 overblijvende boeken Codex, Novellen en ook nog enkele middeleeuwe teksten Exemplaar van CIC = zeer duur (perkament, omvang, niet machinaal, …)
1.2. De opkomst van de universiteiten Ontstaan universiteiten: geleidelijk gegroeid uit de kathedraalscholen - Studenten komen af op populaire docenten - Belangen beter verdedigen: verenigen docenten en/of studenten in univsersitas magistri et scholarum (gemeenschap van professoren en studenten) - Eersten: Bologna, Oxford, Parijs en Salerno Verspreiding door: - Nieuwe stichten door vorsten of steden - Afscheuring van professoren en studenten uit een bestaande universiteit Men kan niet overal rechten studeren → enkel daar waar hogere studies (itt lagere studies) Verschil met onze universiteiten Toen
Nu
- Internationaal: proffen/studenten gaan van ene uni naar andere → overal zelfde taal (Latijns) en tekst (CIC) → graad die men behaald is overal geldig - Elitair: - Intellectueel: men moet Latijn kunnen lezen, spreken en schrijven - Financieel: ver gelegen, proffen betaald door studenten, boeken zijn duur, beurzen zeer uitzonderlijk - Juridisch: studenten = voorrecht van rechtsmacht → enkel berecht door universitaire overheid - Kerkelijk - Zeer autonoom - Uitzondering: Bologna in begin, Studenten macht want zij betalen - Grote macht studenten - Jongere studenten - Geen vast programma
- Nationaal
- Democratisch
- Niet kerkelijk - Minder autonoom
- Minder macht studenten - Oudere (?) studenten - Vast programma
Verdere evolutie: - Verspreiding van de universiteiten - Verlies autonomie: grote inmenging steden en vorsten - Verbetering van het voorbereidend onderwijs: niet langer aan universiteiten maar lokale scholen, zodat leeftijd van studenten ↑ - 18e eeuw: verlies van internationaal karakter - 15 -
!
Rémy Bonnaffé
Gevolgen van verbinding tussen recht/universiteiten: - Mee-evolueren met algemeen wetenschappelijk/culturele ontwikkeling - Sterk academisch karakter, gevaar voor ivoren toren - Mogelijkheid tot ontwikkeling ve theoretische benadering vh recht ↔ Engeland: jurist leerde beroep door stage bij een vakman
2.
Het Europees recht van de rechtsgeleerden: het ius commune
Aan uni ontwikkelde men gemeenschappelijk recht voor geheel Europa: ius commune - Door receptie → Romano-canonieke recht dat tweede deel van het ius commune zou vormen samen met het ius civile → dus: ‣ Ius commune = Romeins recht + Romano-canonieke recht - ≠ zelfde rechtsregel in geheel Europa → wel: 1 methode, die voortdurend veranderd ‣ Methode: zelfde taal, zelfde uitgangspunt, citeren zelfde auteurs, ... ↔ lokale/regionale gewoonterecht: ius proprium Term ‘ius commune’ komt ook elders voor: - Common law: gemeenschappelijk recht van Engeland - Gemeins Recht: gemeenschappelijk recht van Duitsland - Droit commun de la france: gemeenschappelijk recht van Frankrijk In geschiedenis ius commune → verschillende scholen onderscheiden: - Glossatoren - Commenatatoren - Humanisten - ‘praktische rechtsleer’ - Vernunftrecht - historische school - Panektistiek
2.1. Glossatoren Periode: eind 11 tot midden 13e eeuw Naam: glosse: woord of korte uitleg van een moeilijk woord, die tussen regel of in de marge geschreven w’ → schreven uitleg in de vorm van glossen bij tekst van het CIC Achtergrond: scholastiek in de wetenschap: - Uitgaande van gezaghebbende teksten gaat men uit tot verklaring, verantwoording, systematisering en verdediging van de waarheid die deze teksten bevatten - Dus: geen zoeken naar waarheid, de gezaghebbende tekst is de waarheid Gezaghebbende tekst bij glossatoren: Corpus Iuris Civilis Eerste probleem: glossatoren beschouwen CIC als gezaghebbende autoriteit, maar: - Niet elke passage was duidelijk + tegenstellingen - Oplossing: ‣ Onduidelijkheden verklaren in de glossen vanuit formele logica ‣ Oplossing tegenstellingen: maken van distincties (onderscheiden): • Wanneer twee passages elkaar tegenspreken, verklaren door dezelfde term maar met een verschillende betekenis Glossen = aanvankelijk individuele bemerkingen → aangezien men gehele teksten w’ uitleggen, glossen bij gehele tekst = glossenapparaten - 16 -
!
Rémy Bonnaffé
Tweede probleem: het Corpus Iuris Civilis is zeer omvangrijk en weinig systematisch → ontwikkelen technieken voor onderwijs en opzoekingen: - Sedes materiae: de ‘kapstok’: cruciale passage in CIC waarbij in de glosse alle verdere verwijzingen w’ gegeven ‣ Nu: vindplaats Judit/Jura/Strada - Casus: fictieve gevallen, vaak aansluitend bij praktijk - Brocardica, notabilia: korte, frappante slagzinnen die algemene regel uitdrukken ‣ Nu: ezelsbruggetjes - Summa (samenvatting): beknopte uiteenzetting van materie/delen van CIC ‣ Nu: cursus? - Quaestiones: probleemstellingen (vaak uit praktijk) waarover disputen voerde ‣ Nu: grondige studies? - Lectura: nota’s van de les - Reperitiones: doel is hier discussie, daar waar bij een lectura geen vragen mochten stellen ‣ Nu: praktische oefeningen Nieuw probleem: zeer veel materiaal van de glossatoren → oplossing: - Opmaken van een standaardglossenapparaat door Accursius: ‣ Selectie van de opvattingen van de glossatoren → gevolgen: • Periode van glossatoren is voorbij, men maakt geen ° glossen meer, alleen verwijzen naar Accursius • Opvattingen van auteurs die hier niet in staan: minder aandacht Verwezenlijkingen van glossatoren: - Verklaring van de tekst van het CIC - Beginnen van een Europese rechtswetenschap gebaseerd op het logische denken - Ontwikkelen van een juridische grammatica: begrippen en termen voor de studie ‣ Belangrijk 2de deel cursus: veel termen van glossatoren en niet van Romeinen Beperkingen: - Te gebonden aan het CIC → geen rekening houden met bestaande gewoonterecht - Vaak te subtiel spelen met woorden - Een echte systematiek ontbreekt nog - Te veel steunen op logica
2.2. Commentatoren (continuïteit) Periode: 2de helft 13de tot 15de eeuw Naam: naar de commentaren die ze schreven op delen van het CIC Uitgangspunt (voortbouwen op glossatoren): het CIC + standaardglosse van Accursius Verschil met glossatoren: - Nieuwe technieken uit de verdere ontwikkelingen van de scholastiek - Aandacht voor het gehele recht - Nog grotere betrokkenheid bij de praktijk als rechter, advocaat, … - Houden rekening met niet-romeins recht: ‣ Beginnen bestuderen van niet-Romeins recht met technieken van Romeins recht ‣ Aanvullen van het bestaande niet-Romeins recht door het Romeins recht • Ius proprium ↔ ius commune • In principe geldt het ius proprium → als dat niets voorzien w’ ius commune gebruikt → Romeins recht = subsidiair recht - 17 -
!
Rémy Bonnaffé
Gevolg: nieuwe theorieën en nieuwe rechtstakken: - Statutenleer = begin IPR als wetenschap ‣ Lex loci rei sitae: recht van de plaats van ligging (zakelijke elementen) ‣ Lex patriae: recht van de plaats van herkomst (persoonlijke elementen) ‣ Lex regit actum: plaats beheerst de rechtshandeling - Ontwikkelen nieuwe vormen juridische literatuur: ‣ Consilia: adviezen in concrete gevallen ‣ Tractaten: behandelen een bepaalde materie die van belang is voor eigentijdse praktijk Conclusie: grotere invloed door meer rekening te houden met eigen tijd Belangrijke figuur = Bartolus (definitie eigendom) → ‘Book of Authority’
2.3. Humanisten Periode: 16e eeuw Naam en achtergrond: tegenhanger in de letteren en beeldende kunsten. Kenmerken: - Nieuwe aandacht voor de klassieke oudheid: streven naar zuiver Romeins recht - Minachting voor de middeleeuwse voorgangers Leidt tot nieuwe kijk op het Corpus Iuris Civilis: w’ niet meer gezien als tijdloze autoriteit, maar als een product van de beschaving van het oude Rome → teruggaan naar zuiver Romeinse recht, ten tijde van Romeinen. "2 methoden: - Filologische methode: bestuderen Latijn én Grieks om te weten welke precieze betekenis de termen van het CIC voor de Romeinen zelf hadden - Historische methode: bestuderen van Romeinse maatschappij als ontstaansmilieu voor het CIC Verwezenlijkingen: - Meer systematiek in het onderwijs ‣ Terug vertrekken van de Instituten - Terug meer aandacht voor het CIC zelf in plaats van de glossen - Betere kennis van het Romeinse recht ten tijde van de Romeinen - Relativering van het CIC: geen tijdloze autoriteit Beperkingen: - Voor student: niet praktisch + veeleisend - Voor het recht: juristen als vitters + romeins recht valt van voetstuk Door relativeren w’ men bevrijd uit het keurslijf van het CIC → 2 nieuwe scholen kunnen daardoor bestaansrecht verkrijgen - ‘praktische rechtsleer’: studie van het bestaande niet-Romeinse recht op gelijke voet met Romeins recht - Vernunftrecht: studie los van het Corpus Conclusie: slechte praktizijnen, maar goede proffen Figuren: overal in Europa, maar vooral in Frankrijk: - Politiek: weerstandtegen RoRe als het recht van de Roomse keizer/Duitse koning - Religieus: kritiek op bestaande rechtenstudie: franse Calvinisten
2.4. De impact van het ius commune op de kerk: het Romano-canon a. Het Decretum Gratiani
Uitgangspunt: de kerk is erfgenaam van Rome → bijgevolg: herontdekking CIC oefent invloed uit op het canonieke recht Probleem: men heeft voor het KeRe geen gezaghebbende tekst van even hoogstand niveau - 18 -
!
Rémy Bonnaffé
Oplossing: maken van vergelijkbaar werk → door Gratiuanus ca. 1400 te Bologna - Kadert in de scholastiek en het werk van de glossatoren → ook hier distincies, maar: ‣ Andere inhoud: besluiten van concilies en synodes, decretalen (pauselijke wetgeving in vorm van een brief), uitreksels uit religieuze werken, bijbel ‣ Het Decretum is systematischer dan werken van glossatoren: samenhangend geheel ‣ Staat pedagogisch veel sterker: bestaat uit 2 delen: • Eerste deel systematisch opgebouwd • Tweede deel rangschikt het materiaal volgens quaestiones: probleemstellingen ‣ Middeleeuwse aanvullingen van het CIC bleven beperkt Niet definitief, want: b. De decretalen van Gregorius IX
Heel wat pauselijke wetgeving na Gratianus → belangrijk: pausen waren zelf grote rechtsgeleerden → opdracht door Gregorius IX aan Ramon om het Liber Extra te maken: - Officiële verzameling, waarbij teksten lichtjes mochten gewijzigd w’ c. Latere verzamelingen
Noodzakelijk omdat pausen nieuwe decretalen bleven uitvaardigen d. Het Corpus iuris canonici
In 16e eeuw voegt metn alle vroegere verzamelingen samen tot een Corpus Iuris Canonici e. Wisselwerking tussen Romeins en Romano-Canoniek recht
Bestuderen van beide aan de universiteiten → gevolg: wederkerige beïnvloeding 1. Invloed Romeins recht op Romano-canoniek recht
- De rol van de paus: wou zich opwerpen als opperste rechter en wetgever → voorbeeld van Romeinse keizers. Vele pausen = zelf grote canonisten: ‣ Betere administratieve organisatie van de kerk ‣ Meer aandacht voor recht, bestuur en fiscaliteit dan voor het geloof zelf - Overname van de methodiek van de romanisten: elke canonist leert ook RoRe - Het CIC is voor de kerk geldend recht, voor zover het niet opgeheven is door KeRe - Het CIC vormt het uitgangspunt voor de behandeling van bepaalde materies door de canonisten: naar analogie toepassen van regels uit het Romeins recht 2. Invloed RoCaRe recht op RoRe en de algemene ontwikkeling van het Europees recht
Veel grotere impact van canoniek dan van Romeins recht. Reden: - Inrichten speciale kerkelijke rechtbanken, officiliteiten die met RoCaRe werken - Praktijk van pauselijke gedelegeerde rechters - Scheidsrechtspraak: vaak geestelijken bij betrokken die werken vanuit het nieuwe recht Conclusie: meer kans om geleerd recht te gebruiken in kerk → meest geleerde juristen werken dan ook voor de kerk Dus: Invloed canoniek recht op juristen: vooral middeleeuws, eindigt met humanisten, maar: vernunftrecht: sluit aan bij moraaltheologie
3.
De confrontatie tussen het ius commune en het lokale/regionale gewoonterecht
3.1. De verspreiding van het Romeins recht De verspreiding van het ius commune: niet gelijklopend. → verschil tussen enerzijds landen die al Romeins recht hadden voor ca. 1100 en anderzijds landen die dit niet hadden. Deze - 19 -
!
Rémy Bonnaffé
eerste moeten enkel “upgraden” naar het ius commune, terwijl het voor de laatste groep de overgang moeizamer verloopt. a. De mediterrane wereld: renaissance van het Romeins recht
Hier was Romeins recht nog als vulgair recht blijen voortleven - Aanvaarding = sneller en vollediger - Geen sprake van receptie, eerder verwetenschappelijking 1. Italië
Bij uitstek het land van het ius commune: - Romeinse traditie - Onder gezag van Roomse keizer - Glossatoren en commentatoren hoofdzakelijk Italianen - Politieke verbrokkeling: geen wetgevers of opperste gerechtshoven die met rechtsgeleerden kunnen concurreren - Hoog ontwikkelde maatschappij op cultureel en economisch vlak 2. Zuid-Frankrijk
Eerste gebied waar het ius commune doordrong buiten Italië 3. Spanje en Portugal
Herleven Romeins recht door uitgebreide contacten met de recht van de mediterrane wereld Belang: bij kolonisatie verspreiden zij het Romeins recht b. De landen met massale receptie van het Romeins recht
Late invoering van het Romeinse recht, dat het gewoonterecht overvleugelt 1. Duitse rijk: de Rezeption
Voor 1495: overheersen van het Germaanse gewoonterecht 1495 (kennen): oprichten van nieuw opperste gerechtshof voor Duitse Rijk: Rijkskamergerecht: - Rechters kennen vooral RoRe want gewoonterecht te versplintert → komt pas op 2de plaats: theorie dat overeenkomt met commentatoren Na 1495: overheerden RoRe als gemeenschappelijk recht in het Duitse rijk 2. Schotland
Aanvankelijk vooral invloed van het Engelse common law. Later: weerstand tegen het recht van de Engelse vijand → overname RoRe 3. Verenigde Provinciën
≠ met Duitsland: geen opperste rechtbank voor VP in hun geheel ≠ met Zuidelijke Nederlanden: geen homologatie van de costumen Gevolg: rechtsleer heeft vrij spel → ‘Rooms-Hollands recht’ c. De pays de droit coutumier 1. Noord-Frankrijk
Late invoering van het Romeins recht → slaagt er niet in gewoonterecht te overvleugelen - Verzet tegen Romeinse recht door koning in Frankrijk - Homologatie van costumen - Romeins recht geldt niet als subsidiair recht - Rechtspraak van het Parlement van Parijs: mocht niet uitdrukkelijk naar RoRe verwijzen - Succes van eigen rechtsgeleerde werken over de gehomologeerde costumen - 20 -
!
Rémy Bonnaffé
2. Zuidelijke Nederlanden
Vooral verklaard door homologatie van de costumen d. De buitenstaanders
Vroege contacten met het Romeins recht, later sterk aan invloed verliest 1. Zwitserland
Aanvankelijk sterk gezien nabijheid van Italië Eind 15de eeuw afscheiden van Duitsland → dus ook van zijn Romeins recht 2. Engeland
Traditioneel gezien als land waar RoRe niet doordrong (zie verder) e. De periferie
- Noord-Europa: ius commune: vooral canoniek recht, wel vernunftrecht - Polen, de Baltische staten, Hongarije: Duitse invloed - Rusland en Centraal-Europa: invloed basilika
3.2. Verklaring voor het terreinverlies van het gewoonterecht a. Eigen kwaliteiten van het Romeins recht
Romeinse rechtswetenschap was van hogere kwaliteit - Was het universitaire recht - Sloot beter aan bij de nieuwe maatschappelijke noden - Had een groter prestige - Het was een geschreven recht, opgetekend in één gezaghebbend boek: zeer herkenbaar b. De steun van de machthebbers
Belangrijkste factor 1. De Roomse keizer/Duitse koning
Beschouwden zichzelf als erfgenaam van de Romeinse Keizer CIC stamde uit periode van het dominaat en benadrukte de macht/rechten vd keizer 2. De Paus
‘ecclesia vivit lege Romana’ = de kerk leeft volgens Romeins recht Pausdom bouwde een pan-Europese administratie uit → enige voorbeeld voor hun was Romeins keizerrijk Romeins recht als universitair recht bevoordeeld de kerk → geestelijken = universitaire 3. Andere Vorsten
Alle baat bij het RoRe dat alle macht in handen van 1 centrum left en dus geen plaats laat voor macht in handen van bevolking of lagere heersers → rex princeps in regno suo = keizer in eigen koninkrijk Romeinsrechtelijk geschoolde juristen kozen kant van de vorst: pleit voor centralisatie, rationalisering en uniformisering 4. De steden
Hebben nood aan RoRe om de argumenten van de vorst te weerleggen c. De voorkeuren van de juristen
- RoRe staat niet open voor buitenstaanders: kunnen lezen, Latijn kennen, vertrouwd zijn met methodologie, .. → groter prestige jurist - Intellectueel snobisme: RoRe was een goed instrument om onwetende tegenstanders of rechters te overbluffen - 21 -
!
Rémy Bonnaffé
-
Notarissen: afstand doen van allerlei aanspraken die ze volgens het RoRe hebben Luiheid: vaak moeilijk achterhalen wat gewoonterecht was Volledigheid: gewoonterecht bood heel vaak geen antwoord Adviezen: meestal opgesteld door geleerde juristen, die lokale recht niet kennen
d. De noden van nieuwe maatschappelijke groepen
Opkomst van een nieuw (vroeg-)kapitalistische maatschappij vereiste allerlei nieuwe regelingen voor handel, zeevaart, bankwezen, … e. De zwakheid van het gewoonterecht
Fundamentele factor: - Het gewoonterecht was sterk verbrokkeld: slecht 1 RoRe, vele lokale rechten - Gewoonterecht was vaak ongeschreven: minder kenbaar - Het recht van personen in een zwakkere positie qua opleiding/macht - Werd genegeerd aan de universiteiten Overigens ook tegenstand tegen invoering van Rore: - Gaat in tegen gevestigde belangen - Elitair, duur - Gewoonterecht = volks
3.3. Eerste ractie van het gewoonterecht op het ius commune: een zelfstandige poging tot verbetering (12de tot 15de eeuw) 3 grote problemen: te verbrokkeld, recht van boeren, niet geschreven a. Tendens tot eenmaking
Er bestonden heel wat lokale gewoonterechten → Wildgroei nam af: - Door overname van het RoRe - Door de politieke éénmaking - Door activiteiten van het gewoonterecht zelf: ‣ Spontaan: gebruik van gewoonten van elders ‣ Meer georganiseerd: hoofdvaart: bij een juridisch probleem zal eenrechtbank een advies/vonnis vragen aan hogere rechtbank b. Tendens tot verwetenschappelijking
Hangt samen met verschriftelijking c. Tendens tot verschriftelijking
1ste fase: De private optekeningen via rechtsaantekeningen: zonder meer optekenen van vonnissen of losse rechtsregels uit een vonnis zonder al te veel systematiek - Geen officieel gezag Stap verder = rechtsboeken (coutumiers) - Grote inbreng van de auteur → systematiek in kinderschoenen - Is een praktizijn die niet veel analyse of commentaar geeft - Voorbeeld hiervan = Sachsenspiegel (2de helft 13e eeuw) ‣ Veel immigratie van Vlaanderen naar Oost-Duitsland → aparte rechtbank voor Vlamingen) • Rattenvanger van Hamelen → symbool dat ze mensen ronselden ‣ Angst dat Vlaamse recht zal overwinnen → men teken eigen Duitse recht op ‣ Dit was Noord-Duits recht (Saksen) → weergeven van het recht van de Saksen (‘Saksenspiegel’) → Bevat 2 stukken: • Landrecht: algemeen, geld voor iedereen over hele gebied • Leenrecht: regelt feodale verhoudingen, in eerste aanleg personeel - 22 -
!
Rémy Bonnaffé
‣ Geschreven door Eike die het recht een klein beetje veranderd ‣ 1ste Duitse tekst dat geen poëzie was ‣ Ook belangrijk: Codex met prentjes → je kon het recht ook zien (je kon het wel enkel begrijpen als je kon lezen) ‣ Die tekst w’ zo belangrijk dat hij ook geglosseerd w’ → krijgt zelfde status als CIC ‣ W’ verspreid vooral in Oost- en Centraal Europa (ook wel in Nl en rest van Duitsland) → verspreiding vooral van landrecht met stadsrecht Maagdenburg ‣ In Duitsland afgeschaft eind 1800 → toch nog invloeden: “wie eerst komt, eerst maalt”) ‣ In Vlaanderen niet zo grote invloed gehad → toch succesvol gewoontetekst ‣ Geheel Repgow (waar schrijver Eike van komt) staat vol met afbeeldingen
2de fase: officiële optekening - Homologatie van de costumen: systematische optekening van het gewoonterecht op bevel van de vorst, die na herziening als wet uitgevaardigd w’ ↔ formeel = wetgeving ‣ Inhoudelijk = gewoonterecht ‣ Vraag op examen: “is het een wet of gewoonte? Antwoord beide” - Homologatie in Frankrijk - Homologatie in de Nederlanden: komt pas goed op gang door ordonnantie van Karel V → veel weerstand door plaatselijke overheden Gevolgen van verschriftelijking: - Nadelig: ‣ Gewoonterecht w’ minder flexibel → niet langer zomaar wijzigen ‣ Lokale gemeenschap verliest controle over het eigen recht, voortaan professionelen - Voordelen: ‣ Het recht is beter kenbaar → komt rechtszekerheid ten goede ‣ Men heeft nu een tekst die het uitgangspunt kan vormen van een studie
3.4. De alliantie tussen gewoonterecht en ius commune: de ‘praktische rechtsleer’ (16e tot 18e eeuw) Voortzetting traditie vd commentatoren: een rechtsleer gericht op de praktijk, rekening houden met gewoonte Afwijzing van het humanisme: men richt zich op praktijk, niet op RoRe ten tijde van Romeinen - Toch invloed: gaf de intellectuele verantwoording voor de aandacht die men besteedde aan het eigen recht + enkele elementen van het humanisme: ‣ Systematiek in het onderwijs ‣ Aandacht voor een beter en verzorgder taalgebruik - Het recht w’ nu Europees: commentatoren vooral Italianen, nu overal in Europa Relatie met gewoonterecht: - Streven naar uitbouw van een gemeenschappelijk recht dat ≠ gewoonten overstijgt - Aandacht voor gewoonte leidt ook tot een verandering van de universitaire wereld: ‣ Professoren schrijven niet langer alleen in het Latijn, ook in volkstaal (zoals Wielant) ‣ Vanaf 17e eeuw w’ leerstoelen in lokale recht opgericht ‣ Oprichting van leerstoelen voor gebieden buiten klassieke privaatrecht (strafrecht) - Proffen spelen belangrijke rol: adviezen w’ vaak gevraagd en in bepaalde gevallen is het zelfs bindend Belang van praktische rechtsleer voor de toekomst: door aandacht voor eigen recht en de ontwikkeling van een gemeen recht → tendens tot europeanisering en nationalisering
- 23 -
!
Rémy Bonnaffé
Grote verschillen in Europa tussen lokaal recht en ius commune → ius commune overal anders (voorstellen als een € munt: één Europese kant, één nationale kant): a. Frankrijk
- Sterke impact van het in Frankrijk zeer belangrijke humanisme - Grote aandacht voor de studie van de gehomologeerde costumen, waarop commentaren geschreven w’ → streven naar een droit commun de la France - Al snel sterk verval van de rechtswetenschap na het begin 17e eeuw - Pothier: grootste invloed op de Code civil b. Zuidelijke Nederlanden
- Bloeiperioe = 16e en begin 17e eeuw - Ontwikkeling van een gemeenschappelijk recht zoals in Frankrijk, minder succes - Grote figuren: ‣ Filips Wielant: bestudeert het Vlaamse recht en schrijft zijn belangrijkste werken in het Nederlands → fundamenteel in ontwikkeling Nederlandse rechtstaal • Woonde in Gent maar niet gestudeerd Joos De Damhouder: publiceerde basiswerken van Wielant in Latijn onder eigen ‣ naam c. Verenigde Provinciën
-
Sterke invloed van het Frans humanisme Creatie van het Rooms-Hollands recht Belangrijke invloed van het Vernunftrecht Grote figuren ‣ Hugo Grotius: grondlegger van het volkenrecht, centrale figuur ontwikkeling Vernunftrecht, humanist en verantwoordelijke voor creatie Rooms-Hollandse recht ‣ Voet: zijn Digestencommentaar is tot de negentiende eeuw zowat het standaardwerk voor het Europees privaatrecht
d. Duitsland: usus modernus (Pandectarum)
- Sterk Romeinsrechtelijk gericht → men ontwikkelt het gemeine Deutsche Recht - Overheersende rol van de juristen via hun adviezen - Grote aandacht voor de studie van het publiekrecht, procedure, strafrecht en andere nieuwe rechtstakken - Grote invloed van de Franse humanisten daarna van de Nederlandse juristen
3.5. Toch nog bolwerken van Gewoonterecht Na het ius commune overal door te zien sijpelen → toch nog gewoonterechtelijke bolwerken a. Lex Mercatoria
= gemeenschappelijk niet-Romeins recht van de handelaars (in feite een mythe) b. Het feodale recht
= recht betreffende heren, vazallen en lenen - Recht gebaseerd op overeenkomst tussen een vazal en een heer, waarbij vazal belooft zijn heer trouw te dienen en de heer in ruil voor zijn bescherming en onderhoud moet instaan (door verschaffen van een leen) Sterk verspreid over geheel W-Europa, sterk verschilde van plaats tot plaats - Reeds glossatoren bestudeerden dit recht - Libri feudorum: compilatie van het in N-Italië geldende leenrecht w’ door de glossatoren bij het CIC gevoegd - 24 -
!
Rémy Bonnaffé
‣ W’ dus ook geglosseerd en beccomentarieerd → geleerde leenrecht maakt deel uit van het ius commune - Niet-geleerde leenrecht bleef bestaan maar w’ door praktische rechtsleer in de zin van Libri Feudorum geïnterpreteerd
c. Het Engelse common law
Engeland heeft een ander recht dan het continent: common law → ≠ betekenissen: - Common law: engels recht↔ civil law: continentaal recht - Common law: rechtersrecht ↔ statute law: wettenrecht - Eigenlijke betekenis: dat deel vh Engelse recht dat door koninklijke rechtbanken vanaf 12de E ontwikkeld w’ al nationaal recht obv costumier Germaans en feodaal recht en koninklijke wetgeving Traditionele versie van het ontstaan ervan = ‘splendid isolation’ → recent: veel kritiek op deze visie, op grond van: 1. De oorsprong van het Common Law: continentaal gewoonterecht
Voor 1066 → uitbouw sterk nationale staat door de Engelse koningen - Engeland zit voor op de recht van Europa - Maar dit voordeel is een nadeel: veroveraar moet alleen koning uitschakelen om meester van Engeland te worden → wat gebeurt in 1066 Positie van de centrale koninklijke rechtbanken (aanvankelijk de curia regis) sterk uitgebouwd w’ door instrument van de writ (vergelijk met onze Actio): een koninklijk bevelschrift - Die koninklijke rechtbanken ontwikkelen een gemeenschappelijk Engels recht ‣ Dat recht steunde op het Normandische feodale recht (common law = oorspronkelijk Frans) Common law = rechtersrecht → veel belang aan verzamelingen van vonnissen: - Registers van de centrale rechtbanken zelf - Year books: procesverslagen ten behoeve van de praktijk - In de plaats daarvan gedrukte Law reports: volwaardige commentaar ‣ Opmerkelijk: taal = Law french 2. De vroege invloed van het Romeins recht en de vroege ontwikkeling van rechtsboeken
Reeds op einde van de 12e E w’ in Oxford RoRe gedoceerd → tijd later ook in Cambridge Bijgevolg → vlugger de noodzaak aan van een optekening van het gewoonterecht, zoals dat in de centrale koninklijke rechtbanken toegepast w’: men gebruikt daarbij RoRe Eerste Engelse rechtsboek w’ gschreven door Glanvil → dan Bracton Vaccarius → goedkope studieboeken Onderwijs in ‘inns of court’: weinig systematisch → inspiratie zoeken bij humanisten met instituten = opnieuw contact met ius commune Invloed RoRe in hun werk is duidelijk: het ordent het common law volgens de principes en de distincties van het RoRe Gevolg: door dit vroege contact heeft commin law een hoog niveau, zodat geen nood meer aan latere rechtswetenschap 3. Equity en het geleerde recht
13e E stokt de ontwikkeling van het Common Law: - Opkomst van de centrale koninklijke rechtbanken → beperkt sterk de rechtsmacht van lokale baronnen - Deze bekomen: geen nieuwe types writs, tenzij van analogie met bestaande writs - 25 -
!
Rémy Bonnaffé
- Indien iemand toch nog recht zoekt bij koning in geval waar geen writ voorhanden: ‣ Dan liet deze zijn kanselier naar billijkheid beslissing ‣ Kanselier was slecht bisschop en hij en zijn rechtbank (Court of Chancery) zochten inspiratie in het ius commune - Latere evolutie: equity zelfstandig uitbouwen zonder referentie naar het ius commune ‣ Voor equity golden andere rechtsregels en procedures dan voor common law - Pas in 19de E → onderscheid tussen beide opgeheven 4. Conclusie
Engels recht = continentaal recht, zij het met overwicht voor het gewoonterecht Ook keerzijde: Engeland is louter ontvanger geweest: weinig bijgedragen aan ontwikkeling ius commune → geen nood aan een bijzondere plaats voor Engeland
IX. Triomf en mislukking van de verlichting: het vernunftrecht (ca. 1800) 1.
Verlichting
Omstreeks 1800 grote omwenteling in Europa door de verlichting = maatschappijkritische stroming die stelde dat de mens, op basis van de rede, een ideale maatschappij kon opbouwen en zo het geluk kon bereiken Om dat te bereiken moesten duistere elementen uit vroegere tijden verdwijnen: - Richt zich tegen de almacht van de absolute vorst: vorst kon zijn absolute macht alleen nog gebruiken om de idealen van de Verlichting te realiseren, niet langer door eigenbelang - Privileges en standsverschillen w’ afgeschaft: ‣ Gelijkheid: alle burgers zijn gelijk voor de wet ‣ Vrijheid: wet legt geen beperkingen meer op aan de burgers om de voorrechten van andere burgers te beschermen • Benadrukt wel het onderscheid tussen de overheid en privé-persoon: overheid bevoorrechte positie • Vrijheid en gelijkheid w’ niet overal even snel gerealiseerd - Kerk verliest haar bevoorrechte positie: band kerk/staat verdwijnt Cruciaal voor de Verlichting: - Vooruitgangsgeloof: nieuw = goed, oud = slecht - Grote aandacht voor het onderwijs: jongste generaties moeten opgevoed w’ tot redelijk denkende wezens
2.
De verlichting en het recht
Recht = instrument van social engineering Bestaande recht voldoet niet (mensen w’ nog behandeld op manier die strijdig was met statuut van redelijk denkende wezens) → daarom: - Nood aan een nieuw recht → Vernunftrecht - Techniek om dit door te voeren → codificatie ‣ Maar: voorlopers daarvan: • Universeel recht (puntje 5: vernunftrecht) • Wetgeving (puntje 4) - 26 -
!
3.
Rémy Bonnaffé
Intermezzo: bewijsrecht
= Voorbeeld evolutie van het recht en de impact van de verlichting a. Eerste fase: voor 1100
Geen onderscheid tussen burgerlijk recht of strafrecht - Vandaag: ‣ eerst bewijs dan vonnis ‣ Eiser moet bewijs leveren - Toen anders: ‣ eerst een vonnis met daarin de straf en hoe er moet w’ bewezen worden (= bewijsvonnis) → lukt het bewijsvoering dan w’ de straf uitgevoerd ‣ Verweerder moet zich bewijzen Het bewijs is irrationeel: voor het bewijs doe je een beroep op god. Soorten godsoordelen: - Éénzijdig = 1 iemand moet het doen ‣ Vuurproef: over hete holen stappen, verband er rond, na 2 weken kijken of het al dan niet etterde → indiende etterde: schuldig ‣ Heetwaterproef: stenen in koken water die je er uit moet halen. Verband er rond, na 2 weken kijken of het al dan niet etterde → indien etterde: schuldig ‣ Koudwaterproef: als je drijft was je schuldig → als je zonk onschuldig (dan haalde ze je er uit) - Tweezijdig: ‣ Gerechtelijk tweegevecht (niet veel bij voorstellen) - Meerzijdig: ‣ Eed met de onschuldshelpers: mensen die beweren dat hij betrouwbaar is Kritiek op de godsoordelen: - Geleerde juristen: vinden het absurd - Steden: tegen want ridders winnen altijd - Kerk: god kan niet bij alle zaken mirakels doen - Autoriteiten: er zijn trucjes om de oordelen te vervalsen - Bevolking → Gevolg: godsoordelen verdwijnen, maar: - Niet overal even vlug - Niet allemaal ‣ In het recht: litisdecisoire eed: jury: als het volk het zegt dat de persoon schuldig is, is de persoon schuldig. Evaluatie godsoordelen: - Argumenten pro (weinig overtuigende) ‣ Godsoordeel w’ niet altijd toegepast: de oordelen werken doordat degene die schuldig is niet zal ingaan op bv het duel. Nonsens: degene die zwakt is zal niet doen ‣ Als leugendetector: als je schuldig bent, meer zenuwachtig en rapper fouten maken - Argumenten pro (overtuigende) ‣ Ze hadden niet veel beter → past bij toenmalige maatschappij ‣ Nachtrust van de rechter b. Tweede fase: 1100 - 18de eeuw
Burgerlijk recht ≠ strafrecht - Burgerlijk recht: getuigen en geschriften - Strafrecht: - 27 -
!
Rémy Bonnaffé
‣ Preuves Savantes: systeem van verschillende bewijslasten die elk een waarde krijgen en men moet streven naar volle preuve, nl. bekentenis. • Maar als je bv getuige had (was 1/4de waard) dan mocht je folteren totdat die bekende en dus volle preuve • Kritiek door Beccaria: trattato dei delittie e delle pene • Voordeel: nachtrust rechter ‣ Andere systemen: jury: “als volk het zegt, dan zal het wel goed zijn”
c. Derde fase: 18de eeuw tot heden:
Rechter moet zijn menselijk verstand gebruiken
4.
De geleidelijke terugkeer van de wetgeving in W-Europa
4.1. Het uitgangspunt: oud recht, goed recht Voor ca. 1800: oud = goed → gevolg: vernieuwing = terugkeer naar het verleden
4.2. De pauselijke revolutie van de elfde eeuw 11de eeuw: Gregoriaanse hervorming - Pausen willen verval omkeren door zich de macht toe te eigenen ‣ → door nieuwe wetten het recht te veranderen • = revolutionair: overheersende opvatting was immers dat men het bestaande recht niet mocht veranderen
4.3. De geleidelijke opkomst van de wetgeving in het wereldlijk recht voor de doorbraak van het absolutisme Ondanks pauselijk voorbeeld blijft impact van de wetgeving op privaatrecht beperkt: - Lokale/regionale wetgeving overheersen ‣ Uitzondering: Engeland ca. 1300, Scandinavië, … - De wetgeving regelt meestal slechts bepaalde detailpunten of regelen ze privileges - Wetgeving bekommert zich vooral om de ordehandhaving - Inhoudelijk berust de wetgeving vaak op bestaand recht
4.4. De doorbraak van het absolutisme Doorbraak absolutisme opent nieuwe mogelijkheden voor wetgeving door: - Uitschakeling van lokale gewoonten - Verzwakking van de privileges Leidt tot: - Homologatie van de costumen - Algemene en nationale wetgeving a. Frankrijk
Koninklijke wetgeving doorloopt verschillende stadia 1. De grote ordonnanties van de vijftiende, zestiende en begin zeventiende eeuw
Ordonnanties vertonen een gebrekkige systematiek → vooral administratie en gerecht hervormen 2. De ordonnanties van Colbert
Colbert (belangrijkste minister van Lodewijk 14de) voor een herziening, eenmaking en codificatie van het strafrecht en het privaatrecht → zo ver geraakt men niet, wel minder belangrijke rechtstakken - Ordonnance civile pour la réformation de la justice: voert uniforme procedure in voor verschillende Franse rechtbanken. Doel: ‣ Misbruiken van rechters te vermijden - 28 -
!
Rémy Bonnaffé
‣ Rechtszaken vlugger af te handelen door een eenvoudige procedure ‣ Veel regels zijn overgenomen in ons Ger.W via tussenstap: Code de procédure civil - Ordonnance criminelle: regelt de strafprocedure - Ordonnance sur le commerce: voor het handelsrecht - Ordonnance sur le commerde des mers: bevat het zeerecht
3. De ordonnanties van kanselier Daguesseau
Daguesseau, kanselier van Lodewijk 15, zet codificatieplannen van Colbert verder → door 3 deelcodificaties van het burgerlijk recht: - Ordonnance sur les donations - Ordonnance sur les testaments - Ordonnance sur les substitutions fidéicommissaires Gebreken: leggen geen algemene regeling op voor geheel Frankrijk: ≠ regeling voor pays de droit écrit/coutumier b. Zuidelijke Nederlanden
Ook hier belangrijke wetgevende activiteit → voor later Belgisch recht minder belangrijk - Eeuwig edict
5.
De ontwikkeling van het Vernunftrecht
Verlichting promoot een universeel recht: een recht dat boven alle bestaande rechtsstelsels staat en dat geldt voor alle volkeren en alle tijden: vloeit uit de natuur zelf van de mens Opvattingen hierover bestonden al in klassieke oudheid Term ‘Vernunftrecht’: gebruikt soms term ‘natuurrecht’ → 2 mogelijkheden laatste term:: - Algemeen: elk universeel recht dat overal en voor iedereen geldt - Specifiek: universeel recht dat op basis van de rede ontwikkeld w’ in de 17/18e E - Om verwarring te vermijden: ‣ Natuurrecht: natuurrecht in de algemene betekenis ‣ Vernunftrecht: natuurrecht in de specifieke betekenis
5.1. Voorloper: De spaanse neoscholastiek Reeds in middeleeuwse moraaltheologie, de scholastiek, dacht men na over → sleutelfiguur: Thomas van Aquino (13e E) - Voor hem: bestaande recht niet tegen goddelijke wil, zoals men die in natuur kon vinden 16e E: herleving vd Scholastiek (neoscholastiek) → nieuwe problemen: groter contact met andere volkeren door kolonisatie, opkomst Turken, opkomst Protestantisme → Groter contact met niet-christelijke → meer nadenken over andere volkeren Dilemma: - Enerzijds: ius commune niet zomaar op al deze volkeren van toepassing - Anders: niet altijd eens met bestaande recht van deze volkeren Daarom: terugkeer naar idee van van Aquino: de wil van God primeert op het bestaande recht Evaluatie: - Progressief: grotere aandacht algemene principes, internationaal recht - Beperkt progressief: vooral theologen, pas daarna juristen
5.2. Voorloper: Hugo Grotius (De Groot) van natuurrecht naar Vernunftrecht Persoon die meest heeft bijgedragen aan Europese wetenschap Zeer veelzijdig → meerdere scholen: humanisme, ‘praktische rechtsleer’ en het Vernunftrecht - 29 -
!
Rémy Bonnaffé
Belangrijkste publicaties behandelen Nederlands recht en internationaal recht: - Het echt van oorlog en vrede (De jure belli ac pacis): ontwikkelen internationaal recht obv natuurrecht → bevat ook heel wat privaatrecht - Grootste invloed door principe pacta sunt servanda Hij luidt de overgang naar VR maar nog niet volledig op rede gebaseerd recht: - Berust op laatste instantie nog steeds op God: rede is door God gegeven
5.3. Het eigenlijke Vernunftrecht Pas na Grotius ontwikkeld men een autonoom natuurrecht: het VR - Onafhankelijk van God en enkel op de rede gebasseerd Ging gepaard met opkomende exacte wetenschappen zoals wiskunde: observeren en evidente waarheden vast te stellen Eerste generatie = Pufendorf: systematisch, internationaal Latere generatie = Wolff (geen jurist, wiskundige): quasi-mathematisch Belang: - Rechtswetenschap krijgt uitzicht van exacte wetenschap: recht w’ logisch systeem - Het recht w’ abstract: logische toepassing abstracte principes - Werkwijze bij het behandelen van juridische problemen: onderscheiden algemene/ specifieke regels - Het recht bevrijdt zich van de godsdienst: los van god
5.4. Het Vernunftrecht en het ius commune Opgelet: VR: inhoud = ius commune, systematiek en achtergrond niet - Italianen → Fransen → Nederlanders → Duitsers - Domat in Frankrijk
6.
De zelfmoord van het Vernunftrecht: de codificatie
6.1. Het begrip codificatie Niet: om het even welk wetboek, waarin bestaande regels in overzichtelijk geheel zijn opgenomen (= loutere verzameling, bestaat al lang) Wel: een oorspronkelijke onderneming waarin men een geheel rechtsgebied behandelt in een comprehensief en exhaustief wetboek op een doorlopende, homogene en logisch-sluitende wijze Voordelen: - In 1 klap het bestaande recht vernieuwen: grotere rechtseenheid - Ze bracht rechtszekerheid: voor alles naar duidelijke tekst verwijzen - De toegankelijkheid van het recht: één tekst heeft men het gehele recht Gaat in tegen de gevestigde belangen van de rechters/rechtsgeleerden - Moesten nieuw recht leren - Verloren een stuk van hun prestige - Verzetten zich → daarom 2 maatregelen bij uitvaardiging van codificatie ‣ Tegen de rechters: • mochten slecht ‘bouches de la loi’ zijn • cassatie als waakhond ‣ Tegen de rechtsgeleerden: deze krijgen een commentaarverbod: mogen woorden uitleggen maar daar blijft het bij ‣ Opkomst vrederechtbank: - 30 -
!
Rémy Bonnaffé •
•
Verkozen, geen jurist (gezien revolutionaire weinig vertrouwen hebben in rechterlijke macht) Weinig procedure
Conclusie: bij haar uitvaardiging een progressief element → na verloop van tijd: rem op verdere rechtsontwikkeling
6.2. De Duitse en Oostenrijkse codificaties Verlichting belangrijke inspiratiebron → codificaties op bevel van de vorsten in belangrijkste Duitse gebieden: - Beieren: verantwoordelijk voor oudste codificatie → band oude recht is groot - Pruisen: pas later → Allgemeine Landrecht: ideeën van de Verlichting → gedoemd om na verloop van tijd te verdwijnen: te ruim, te casuïstisch, standenmaatschappij, … - Oostenrijk: progressiever dan de Pruise: Allgemeine Bürgerliche Gesetzbuch (ABGB) ‣ Beter aangepast aan een moderne maatschappij ‣ Het hield ruimte voor nieuwe rechtscreatie
6.3. De Franse Code Civil van 1804 a. Ontstaan
In 18e E was het weinig waarschijnlijk dat er een verlichte codificatie zou komen: - De Franse koningen w’ weinig beïnvloed door de Verlichting - De vele standsprivileges in Frankrijk stond codificatie die uitging v gelijkheid in de weg Revolutie maakte een eind aan deze hinderpalen → toch niet meteen codificatie: - Cambacérès probeerde verschillende keren maar faalden om politieke reden Als Napoleon aan de macht komt → grote voorstander: - Deze veel blijvender effect zou hebben dan zijn militaire overwinningen - Een ideaal instrument zou zijn bij het herstel van rust en orde in Frankrijk Bevolking steunde hem → snakte naar meer stabiliteit 1800: aanstelling 4 commissarissen voor een ontwerp (zijn representatieve staal v bevolking): - Bigot-Préameneu - De maleville - Tronchet - Portalis (belangrijkste) Na enkele maanden klaar → voorgelegd aan Hof van Cassatie, Hoven van Beroep, Conseil d’état (centraal adviesorgaan van Napoleons beleid) en het Tribunat en Corps législatif (kleine rol voor laatste twee) → uitgevaardigd in 1804 Naam ‘Code Napoléon’ afgeschaft in Frankrijk, niet in België. Toepasselijke naam: - Door zijn politieke druk gekomen - Hechte groot belang aan deze Code: was veel aanwezig op besprekingen - Drukte zijn wil door op sommige punten (personen en familierecht, zaken van militair belang zoals afwezigheid) b. Bronnen
Steunt op verschillende bronnen (continuïteit met oude recht): - Het revolutionaire recht → vooral voor de grote principes en opties - Oude pre-revolutionaire recht ‣ Costumier recht: vooral Parijse gewoonterecht ‣ Ius commune ‣ Droit commun de la France ‣ De koninklijke wetgeving - 31 -
!
‣ De rechtspraak van de Parlementen (hoogste rechtbanken)
Rémy Bonnaffé
Continuïteit van oud recht, toch enkele radicale breuken met oude recht: - Invoeringswet vd Code civil heeft het oude recht afgeschaft - Rechtspraak/rechtsleer kregen verbod nog verder met het oude recht te werken - Eind aan de veelheid van de verschillende lokale en regionale normen c. Impact 1. In Frankrijk
Cruciale rol: - Instrument van eenheid: regionale gevoelens wijken voor nationale identiteit - Een element van stabiliteit: ‣ Grondwet was zeer veranderlijk ‣ Code civil in essentie bleef dezelfde en fundamentele elementen bevatte: eigendomsrecht, contractvrijheid, … Code civil is de echte GW van Frankrijk 2. In België
In 1804 maakte het latere België integraal deel uit van het Franse grondgebied → CC automatisch van toepassing → bleef dat ook onder Nederlands bewind en Belgische onafhankelijkheid → trouwer dan de Fransen → pas in ’49 w’ Frankrijk officiële vervangen door België en keizer door koning Even leek het of België zijn eigen BW zou krijgen - Gentse Prof F. Laurent kreeg opdracht van liberale regering om een ontwerp te maken - → was zo vooruitstrevend dat het inging tegen tijdsgeest en niet op goedkeuring kon rekenen (bv geen rechtspersoonlijkheid kerkelijke instellingen) Frans BW steunde wel op het oude Franse recht, maar niet op het oude Belgische recht → zou veel beter geweest zijn: - Betere publicatieregelingen bij de overdrachten van onroerende goederen ‣ Vb: hypotheekwet 1851: wie eerst registreert heeft het. W’ afgeschaft door de Fransen - Een meer egalitair familierecht, waarin vader/echtgenoot geen alleenheerser is Opgelet: - Wel nieuw strafwetboek (1867) - Wel niet wetboek van koophandel (2de helft 19de eeuw) - Wel niet Gerechtelijk WB (1967) - Maar: weinig origineel 3. In andere landen
Landen waarin Code civil overgenomen w’ of invloed uitoefende: - Europa: Lu, Nl, delen van Du, Zw, Po, It, Sp, Portugal - Latijns-Amerika: Bolivia, Chili, Haïti, … - N-Amerika: Québec, Louisiane - Arabische wereld: Egypte, Syrië, Libanon, Irak, iran… - Afrika onder de Sahara d. De Code civil: een evaluatie
Lage kwaliteit van Code civil: - Wel begrijpelijke taal, maar niet gericht tot professionele juristen - De kwaliteit ligt zeer laag: - 32 -
!
Rémy Bonnaffé
‣ Verwarrende terminologie (Roerend = verplaatsbaar, toch is tractor onroerend goed. Komt door Erve/Cateil → zie Deel III) ‣ Onnauwkeurige definities (schenking) ‣ Tegenspraken ‣ Verkeerd begrip van historische achtergronden ‣ Geen vertrouwdheid met bepaalde gesofisticeerde theorieën ‣ Ontbreken van een ruimere visie
Het is geen uitdrukking van het liberale individualisme: - Het eigendomsrecht is zeker niet individualistisch: beperkt door wetten en reglementen van de overheid en door eigendomsrecht anderen - Contractenrecht ook niet: onderworpen aan hogere normen van oo/goede zeden (art. 544 te onthouden) Waarom dan zo succesvol: - TINA (There Is No Alternative): ontbreken van concurrentie - De militaire, politieke en culturele invloed van Frankrijk Gevolg: als franse macht weg is en alternatieven voorhanden → verdwijnen - Uitz België: oorspronkelijk België = Franse provincie / ook al veel gewijzigd in BW (chaotische manier)
6.4. De codificatie en de nationalisering van het Europees recht - zelfmoord VR Codificatiebeweging zorgt voor creatie van nationaal recht door: - Uitschakelen van het lokale/regionaal recht: iedereen aan zelfde nationaal recht onderw. - Uitschakelen van het ius commune en het universele VR Gevolg: het logische redeneren van het VR levert geen universeel recht - Door dat universele recht op te schrijven merk je dat er geen universeel recht is omdat iedereen het anders uitwerkt Vernietigd dus niet alleen de creatie van een universeel recht maar ook het Europese recht Gevolgen zijn dramatisch: - De rechtswetenschap w’ genationaliseerd - Het rechtsonderwijs w’ genationaliseerd: men leerde niet langer Europese recht, enkel eigen nationaal recht - Juridische diploma’s w’ genationaliseerd
6.5. Engeland: de grote afwezige Heel wat factoren laten uitschijnen dat Engeland rond 1800 rijp is voor codificatie: - J. Bentham (vind het woord codificatie trouwens uit) was Engelsman, grootste pleitbezorger voor codificatie - Het Engelse recht vertoonde rond 1800 heel wat gebreken: ‣ Onoverzichtelijk ‣ Kenbaarheid beperkt ‣ Verstard en weinig aangepast aan Industriële Revolutie Codificatie bleef echter uit omdat: - Niet nodig voor rechtseenheid: Engeland had reeds een nationaal recht - De conservatieve krachten in England te sterk - Het ongenoegen tegenover wantoestanden beperkt bleef - Codificatie verdacht was: niet afkomstig van parlementen, maar van absolute heersers
- 33 -
!
Rémy Bonnaffé
X. Het nationaal recht 1.
De ‘verkaveling’ van het recht in Europa en in de wereld
Door verlies van eenheid is het nu minder overzichtelijk: tegenover 1 ius commune staat nu een veelheid aan nationale rechtsstelsels → Europa koloniseert dus verspreid die versplintering over heel de wereld: 3 rechtsstelsels: - Franse recht: Franse Code Civil grote voorbeeld ve cofificatie in 19de E - Engelse recht: in deze periode moderniseert en buiten Europa meest succesvolle recht door kolonisatie - Duitse recht: omdat het de traditie vh ius commune voortzet
2.
Het overleven van het ius commune in Duitsland
2.1. Het ontbreken van een algemeen-Duitse codificaties Bepaalde delen van Duitsland wel eigen codificatie, maar geen algemeen BW Vroeg in 19de E streven naar algemeen Duitse codificatie → stuit op 2 hinderpalen: - Het ontbreken van Duitse eenheid: één nationaal WB was moeilijk - De historische school van von Savigny
2.2. De historische school van von Savigny Nieuwe kijk op het recht → verzet zich tegen de opvatting van de Verlichting dat er een universeel recht bestaat berust op tijdloze waarheden - Beweert dat het recht her product is van de Volksgeist: historische ervaring van bepaald volk ‣ Codificatie daarom uitgesloten: slechts een momentopname Men zou dan kunnen verwachten dat: - Niet op Romeins, maar vooral op het Germaanse gewoonterecht zou richten - Zich zou afkeren van het rationeel-systematisch denken vd Verlichting - Een grote aandacht zou hebben voor de historische evolutie van het rech Realiteit is geheel anders → Von Savigny wou recht = wetenschap: - Ging wel uit van het RoRe: was al omstreeks 1500 gerecipieerd - Ging sterk systematisch te werk: historisch materiaal moest systematisch geordend kunnen w’ → dan pas sprake rechtswetenschap Dus: weinig volks → wel professoraal
2.3. De pandektistiek Opvolgers van von Savigny werkten zijn programma uit in 3 richtingen: a. Romanistiek
= studie van het oude Romeinse recht = a-historisch: gebruikte materiaal is wel historisch, maar w’ a-historisch bestudeerd b. Pandektistiek
Naam afgeleid van Griekse term voor Digesten: ‘Pandekten’ → verwijst naar de volgorde en systematiek in de belangrijke handboeken van deze school Doel: overzichtelijk/wetenschappelijk bruikbaar maken van het nationale materiaal van het Romeins recht door het te verwerken tot een systeem Methode: - Een systematische indeling van de stof: het Pandekten-systeem - Kenmerken van dit sytseem: - 34 -
!
Rémy Bonnaffé
‣ De bouwstenen van dit systeem zijn de diverse abstracte juridische begrippen • Via logisch redeneren kan men uit basisbegrippen steeds meer gedetailleerde begrippen afleiden • Zo ° hiërarchieën en genealogieën van begrippen Met externe elementen houdt men geen rekening ‣ • Dus niet afkomen met billijkheid, godsdienst of geschiedenis, … ‣ Het systeem is sluitend: het bevat geen leemten - Concrete werkwijze bij het oplossen van een geschil: ‣ Men hoeft enkel na te gaan welke abstracte regel op het concrete geschil van toepassing is, waarna die kan toegepast w’ - Gevolgen voor het onderwijs: moet er alleen voor zorgen dat rechtenstudent kan bepalen welk begrip hij moet toepassen op bepaald geschil
Evaluatie: hoge kwaliteit, maar: - Sluit sterk aan bij het VR (hoewel zij tegenovergestelde aannamen) - Formalistisch-technisch systeem: recht verwordt tot toepassing van regeltjes - Ze w’ zo nogal wereldvreemd door geen rekening te houden met niet-juridische elementen Invloed van de Pandektistiek (enige Europese school in de 19de eeuw): - Hoog wetenschappelijk niveau - Haar basis, niet in 1 of ander nationaal recht, maar in het Romeins recht: overal aanvaardbaar - Haar band met opvatting van het VR: nam idee over van het eigendomsrecht/ contractvrijheid als uitdrukking persoonlijke vrijheid → sluit aan bij economisch liberalisme Grote figuur = Windscheid: handboek domineert het Duitse recht c. Germanistiek
= studie van het oude Germaanse recht → niet belangrijk voor privaatrecht Gebroeders Grimm: wat weerspiegelt de volksgeist? Sprookjes → optekenen en daaruit afleiden wat oude Germaanse cultuur was
2.4. Kritiek op de Pandektistiek: de Interessenjurisprudenz Germanistiek: wees het individualistische van het Romeinse recht af, omdat het schil afstak tegenover het sociale karakter van het Germaanse recht De Interessenjurisprudenz (Jherin): richt zich tegen de overdreven systematiek en vroeg aandacht voor het extern element - Recht = resultaat van strijd tussen belangengroepen → rechter moet rekening houden bij vellen van vonnis
3.
Frankrijk na de codificatie
Succes van CC ook doordat hij niet alles probeerde te regelen → in praktijk nieuwe ontwikkelingen → ruimte voor rechtspraak/-leer → toch beperkt: - De rechter: moest recht spreken, anders was er rechtsweigering - De rechtsleer: Napoleon had een commentaarverbod uitgevaardigd Deze houding fundamenteel gewijzigd in loop van 19de E: école romaniste, eerste exegetische school, tweede exegetische school
3.1. De école romaniste Continuïteit tussen CC en het oude recht → vooral interpretatie en aanvulling van de CC - 35 -
!
Rémy Bonnaffé
3.2. De ‘eerste exegetische school’ a. Ontstaan en benaming
Band tussen oude recht en Code civil minder benadrukken door: - Het verdwijnen van de oude generatie juristen - Het in druk verschijnen van de voorbereidende werken van de cc Naam: ‘uitleggen code civil’, maar niet helemaal correct: - Er was geen sprake van een school - Van een echte exegese in de zin van een ‘woord per woord’ uitleggen was geen sprake a. Werkwijze
Uitgangspunt = wet = enige rechtsbron - ‘Wet’ w’ veel ruimer opgevat: wil van de wetgever is de bron vh recht - Men kan dus wel de wet aanvullen of interpreteren, zolang die overeenstemt met wil → men kon geen rekening houden met veranderde omstandigheden sinds 1804: - Weinig creatief en eerder formalistisch door: ‣ Een juridische literatuur die weinig systematisch/diepgang → niet zo bij rechtspraak: verwijst minder naar het oude recht
3.3. De ‘tweede exegetische school’ Kritiek tegen de exegetische school, vooral afkomstig van de école de la libre recherche scientifique Ze vraagt andere rechtsbronnen van de wet, maar: - In de praktijk had de rechtspraak daar altijd al rekening mee gehouden - De rol van de wetgever in het recht is sinds 1880 sterk toegenomen Men begint dus meer aandacht te besteden aan vonnissen en arresten: - Vooral cassatie en weinig kritisch Wil ook sociale wetenschappen bij studie vh recht betrekken: in praktijk weinig invloed op meeste jursiten Conclusie: eigenlijk mislukt
3.4. Deze Franse scholen ook in België Verfransing van België: - Fenomeen van na 1830, Willem was pro nederlands - In de universiteiten geven de proffen les in Frans - Buiten de universiteiten vind je amper Nederlandse rechtsboeken en als er al zijn zijn deze van slechte kwaliteit - Qua wetgeving heb je enkel officiële vertalingen in het Nederlands maar deze zijn niet authentiek, dus kan men ze niet inroepen bij de rechter - Praktijk: de notarissen zeer veel Nederlands gebruiken aangezien dit fiscale winsten meebracht, de administratie verstond namelijk geen nederlands dus je kon schrijven wat je wou - & in de rechtspraak zien we tot slot dat hoe elitairder de rechtbank, hoe meer verfranst deze Waarom toch al dat Frans? - Elite spreekt Frans - Nederlands heeft vele gebreken (boertige taal) - Piraterij voor franse boeken dus deze zijn goedkoper - Zuivering magistratuur door Raikem (iedereen moest Frans leren van hem) - 36 -
!
Rémy Bonnaffé
Slecht onderwijs in België in de 19de eeuw: - In GW staat dat onderwijs vrij is, dus iedereen kon prof worden - Centrale examencommissie (wat zorgt dat uw prof je geen examen geeft) - Als je afstudeert was je direct doctor in de rechten Picard: - Duizendpoot: betrokken bij 60 tijdschriften, heeft zelf 2 tijdschriften ° - Belangrijk voor ons: pandectes Belges: alles staat hier in - Belangrijkste tijdschrift: Journal Des Tribunaux (JT): ‣ Doel: zoals mensen de krant lezen over politiek, moesten ze de krant lezen over recht om groter appreciatie te krijgen → niet gelukt, wel groot succes bij juristen ‣ W’ dan normaal (conservatief) tijdschrift door Van Reepinghen
4.
Engeland
Heeft geen codificaties gekend zoals in Frankrijk, en al evenmin een sterke rechtswetenschap zoals in Duitsland → laat terrein vrij voor de rechtspraak: ‘stare decisis’: bindende werking van het precedentrecht - Gaat zo ver dat House of Lords (hoogste rechtbank) zich vanaf einde 19de eeuw gebonde achtte door eigen beslissing → leidt tot verstarring, toch enige vorm van innovatie: ‣ Afschaffing van achterhaalde wetten ‣ De rechtsregels stonden voortaan op zichzelf, niet gebonden aan middeleeuwse procedures, … ‣ Nieuwe wetten/deelcodificaties in beperkt aantal gebieden ‣ Men kan aan de universiteiten een graad in het Engelse recht krijgen → verandering te beperkt om te komen tot een creatieve rechtsontwikkeling: blijft sterk formalistisch en technisch
5.
Het recht in Du, Fr en Eng: gemeenschappelijke elementen -
Sterk technisch-fomralistisch Externe elementen zijn weinig belangrijk Overal wint de wetgeving (buiten Pandekten-systeem, cc of precedenten) aan belang Groter belang voor de rechtspraak en opkomen universiteten
Essentieel verschil = de graad van systematisering: Duitsland > Frankrijk > Engeland
6.
1900: het Duitse Bürgerliche Gesetzbuch: het definitieve einde van het ius commune
6.1. Ontstaan en bronnen Aanvankelijk geen codificatie door verbrokkeling → Duitse eenmaking maakt hier eind aan Enkel over de inhoud bestaat nog discussie: - Germanisten wilden een Germaansrechtelijk geïnspireerd wetboek - Pandektisten (Windscheid) voorstand van een Romeinsrechtelijke → winnen BGB van kracht in 1900
6.2. Kwaliteit en gebreken Kwaliteiten: - Zeer systematisch - Heeft een gelaagde structuur die uitdrukking is van de Begriffsjurisprudenz: waarbij abstracte begrippen overgaan naar alsmaar gedetailleerde regels - 37 -
!
Rémy Bonnaffé
- Herhalingen zijn afwezig: in de plaats daarvan heeft men kruisverwijzingen - De terminologie is zeer precies: 1 begrip w’ éénman gedefinieerd en dan steeds in die betekenis gebruikt → gevolg: = juridische rekenmachine - Desondanks dat toch ruimte voor ontwikkelingen: ‣ Generalklauseln: opzettelijk vage bepalingen die de rechter toelaten naar billijkheid recht te spreken Gebreken: - Onbegrijpelijk voor buitenstaanders - Het vormt een systeem: alles staat in verband: moeilijk om dingen te veranderen - Weinig democratisch: ofwel volledig goedkeuren, ofwel volledig afkeuren - Generalklauseln: bieden mogelijkheden tot allerlei interpretaties zoals onder de Nazi’s - Sterk conservatieve tekst, ondanks de Generalklauseln
6.3. Invloed Groot succes. Toch weinig landen letterlijk overgenomen: itt Frankrijk niet met geweld aan andere landen opdringen Invloed vooral merkbaar op jongere codificaties: - Aanpassingen van het Oostenrijkse Allgemeine ürgerliche Gesetzbich - Invloed op zwitserse Bürgerliche Gesetzbuch → neemt alle positieve dingen over maar is duidelijker: ‣ Minder geleerd als zijn Duitse tegenhanger ‣ Grotere rol voor rechter ‣ Verbintenissenrecht is niet opgenomen in wetboek → afzonderlijke Obligationenrecht - Griekenland, Portugal, Japan, …
6.4. Het Bürgerliche Gesetzbuch: het einde van een tijdperk Belangrijk gevolgen voor Duitse en het Europese recht: - Net zoals in Frankrijk moest de Duitse rechtswetenschap nu rekening houden met een wetboek - Net zoals in Frankrijk was het Duitse recht nu nationaal geworden: laatste bolwerk van het ius commune was nu gesloopt → alleen nog maar nationaal recht in Europa Belang BGB voor vandaag: - Verzoenen diverse rechtstradities in Duitsland (Cf. Europa vandaag) - Duitse oplossing: vaak kiezen voor meest verspreide, niet altijd beste oplossing (Cf. Europa vandaag) → conclusie: voorbeeld voor Europa
7.
Het Europees recht in de twintigste eeuw
Europese rechtswetenschap kenmerkt zich voor grootste deel door: - Versplintering: haast geen juristen die nog een algemeen Europese faam genieten, tenzij randgebieden zoals rechtsfilosofie, rechtgeschiedenis, … ‣ Ook thematisch - Verstarring: recht blijft voor heel wat juristen nog steeds een techniek, waarin regeltjes moeten toegepast w’ → door: ‣ Continuïteit met de 18-19de eeuw ‣ Populariteit rechtenstudies: door een te grote groep afgestudeerden geraakt diploma ondergewaardeerd, dus voert de balie een balie-examen in zodat er toch nog wat mensen afvallen - 38 -
!
Rémy Bonnaffé
‣ Het recht verandert te vaak en te snel, dus rechtsgeleerden hebben geen tijd om kritisch te zijn ‣ Wetgeving en rechtspraak nemen te snel toe: • Burgers mondiger dan vroeger, dus gaan ze sneller naar de rechtbank ook • Ook de wetgeving door de leiders neemt toe (deze denken namelijk de maatschappij in een bepaalde stroom te kunnen sturen)
Toch streven naar vernieuwing: - Aandacht voor ethische grondslagen van het recht en de maatschappelijke context - Constitutionalisering van het privaatrecht door oprichting nationale/internationale mensenrechtenhoven en constitutionele hoven Ondanks alle impulsen tot vernieuwing → weinig van tericht: typisch voorbeeld = H. De Page: grootste rechtsgeleerde van België, beweert recht te moderniseren maar is eigenlijk conservaties en component van tweede exegetische school Herni De Page (+ ’69) - Sociologische rechtspositivisme: afzetten tegen exegetische school (recht niet uit de wet maar uit maatschappelijke realiteit) - Gelooft niet in parlement: kent niets van recht, goed voor bourgeoisie → rechter moet de basis zijn - ‘Traité elementaire de droit civil Belge”: ‣ Werkwijze: zeer ambachtelijk ‣ Instant succes → HvC vond het zeer goed (omdat De Page het HvC prees) ‣ Niets te vinden over sociologisch rechtspositievisme, gewoon 2de exegetische school Laatste decennia herwint rechtswetenschap haar elan (volgend hoofdstuk): - Nood aan leidraad door sterke toename van wetgeving en rechtspraak, waarin vaak contradicties en fouten in voorkomen - Enkele recente tendensen zoals de europeanisering van het recht Ook verstarring in Duitsland: - Emigree lawyers: topjuristen vluchten naar VS voor schrik van Nazi’s - Wanzeeconferentie: helft vd aanwezigen had doctoraat in de rechten Ook in België: - Oostenrijk zeer vooruitstrevend door sterk proces door rechter ‣ Iedereen volgt Oostenrijk (bv VK: Woolf Reform: binnen 24u afwerken) ‣ Wij: omgekeerde
XI. De toekomst: rechtspluralisme 1.
Van nationaal recht naar rechtspluralisme
Na 2de WO → nationaal recht komt onder vuur duur: - Internationale recht - Europese eenmaking - Regionalisering - Opkomst van het niet-Europees recht Gevolg: nationaal recht niet langer alleenheerser → keer terug naar situatie voor de Verlichting
2.
De opkomst van het niet-Europees recht (1): het Amerikaanse recht
20e eeuw = eeuw van Amerikaans leiderschap - 39 -
!
Rémy Bonnaffé
2.1. Het Amerikaanse recht voor het einde van de 19e eeuw Common law: bij de onafhankelijkheid en kort daarop: recht is precedent-gebonden Legal instrumentalism: reeds vlug na onafhankelijkheid ontwikkelt men meer dynamische kijk op het recht → recht = instrument om economische vooruitgang te bkomen - Rechtsregels zijn dus niet meer dan veranderlijke en vooral voorbijgaande fenomen Legal formalism: vanaf burgeroorlog veranderen de opvattingen over recht - Ondernemers hebben recht dat hun belangen dient en zijn tegenstanders van verdere hervormingen in een meer sociale zin - Voortaan gaat men er van uit dat = recht = constante en universele waarheden die men door logisch redeneren kan vinden (en niet meer voorbijgaande regels) - → sluit aan bij de exegetische school en de Pandektistiek, maar: ‣ In de VS komt het legal formalism veel later ‣ Het legal formalism is nog veel sterker gericht op sociale vernieuwing: onveranderlijke recht moet de individuen vrij laten om zelf hun lot te bepalen, zodat de meest productieven de grootste winsten kunnen rapen
2.2. Sociological jurisprudence Vanaf einde 19de eeuw → kritiek op bestaande maatschappelijk/economische ordening Geleidelijk won opvatting dat recht geen onveranderlijk en logisch opgebouwd geheel is - Holmes Jr. + Pound - Men moet bij rechtsovrming vooral kijken naar concrete sociale gevolgen van een beslissing
2.3. Legal realism Recht = rechtvaardiging voor een vooroordeel/persoonlijke achtergrond van de rechter - Rekening houden met maatschappelijke achtergrond en persoonlijkheid rechter - Geen waste waarden meer
2.4. De triomf van de nieuwe richtingen Nieuwe richtingen braken niet meteen door, omdat hoogste Amerikaanse rechtbank (Supreme Court) trouw bleef aan het legal formalism en elke hervorming afwees - Roosevelt dwingt SC om zich aan te passen - Impact ook buiten de universiteiten Na WOII leidt dit tot legal liberalism: het recht kreeg een taak in de creatie van een rechtvaardige maatschappij en de strijd tegen sociaal onrecht (vb afschaffen segregatie)
2.5. Nieuwe kritieken: een terugkeer van oude opvattingen? Nieuwe beperkte juridische veranderingen lokken nu tegenreactie uit → pleuten voor een recht dat gericht is op: - Universele waarheden: de theorie van de original intent: GW niet interpreteren in eigen tijd, maar in het licht van de opvattingen die golden bij haar ontstaan → niet evolutief interpreteren - Economische imperatieven: Law & Economics: gaat uit van het traditioneel postulaat van de homo economicus
2.6. Invloed op Europa en de V.S. Zelf Amerikaanse rechtsscholen hebben weinig invloed bij ons in 20ste eeuw Wel invloed in overname v concrete rechtsregels id financieel-eco sector (boekhoudnormen) Gebrek Amerikaans recht: weinig systematisch/efficiënt, pleiten primeert, grote invloed politiek - 40 -
!
3.
Rémy Bonnaffé
De opkomst van het niet-Europees recht (2): het niet-Westerse recht
3.1. Het toenemende belang van het niet-Westerse recht Veel receptie van Westers recht in de rest van de wereld - Niet altijd via kolonisatie: Japan en Turkije - Vaak wel → dus beter term legal transplant gebruiken (impliceert niet vreedzaam) Gevolg → massale overname Westers recht, dat tot voor kort als flauw afkooksel van het eigen Westerse recht, weinig aandacht kreeg Het niet-Westerse recht wint echter snel aan belang omdat: - Buiten Europa: ‣ Nieuwe economische grootmachten opkomen ‣ Eigen zelfbewustzijn sterk is toegenoemen ‣ De zogenaamde law and development movement mislukt is: populaire beweging die stel dat rest van de wereld zich maar kon ontwikkelen door het overnemen van Westerse concepten ‣ Vastgesteld is dat de overname van Europees recht = oppervlakkig - In Europa: ‣ Europese eenmaking zorgt voor nadruk op onderlinge gelijkenissen en de verschillen met de rest van de wereld ‣ Immigratie leid tot confrontatie
3.2. Het probleem van de niet-Westerse rechtsgeschiedenis Toenemend belang → nood om dit recht beter te bestuderen → anders geformuleerd: overschatten Westen als instrument van ontwikkeling - Jaren 60/70: Law & Development movement - Nieuwe versie vanaf eind jaren ’90: legal origins: “common law is beter dan civil law”, maar: ‣ Tegenvoorbeelden: Japan (Duits recht) en Turkije (Zwitsers recht) ‣ Rol andere factoren dan recht in economische welvaart Probleem voor rechtsgeschiedenis om niet-Westers recht te bestuderen: - Vaak ontbreken van bronnen omdat recht mondeling was - Geschreven bronnen zijn soms afkomstig van Europese buitenstaanders die het vreemde recht verkeerd begrepen - Algemene handboeken, die kunnen leiden in de methodologie, zijn niet voorhanden Veel niet-westers recht, is al westers: Afrikaanse staatshoofden = Europees
4.
In Europa (1): een nieuw ius commune in wording
Minder dynamisch dan de VS → nieuwe ontwikkelingen vooral door wetgever en nietjuristen (bv belangengroepen) Verval Europese rechtswetenschap als hoofdzaak: sterke verbrokkeling → na WOII reeuropeanisering
4.1. Een roep naar een nieuw gemeenschappelijk recht voor Europa door de Europese eenmaking Streeft terug naar één Europees recht, omdat: - Bestaan van verschillende rechtsregels een hinderpaal is voor economisch leven - Om zo overal in Europa recht te studeren en beoefenen Rechtsgeschiedenis → “jullie hadden al één recht, het ius commune” → logisch om opnieuw 1 recht te hebben - 41 -
!
Rémy Bonnaffé
4.2. Re-europeanisering door de wetgever: de fata morgana van één Europees BW Diverse oproepen (o.a door Europees Parlement) voor een Europees Burgerlijk Wetboek Deze komen alle uit landen die aanvankelijk sterk onder de Code civil stonden: maar in nieuwe codificaties meer aanleunen bij Duitse en Zwitserse wetboeken: a. Recente codificaties: Italië en Portugal
Geen goede voorbeelden: gemaakt onder dictaturen (Mussolini) b. Recente codificaties: Nederland
In 1804 had Napoleon cc ook daar ingevoerd, w’ later vervangen maar was niet zoveel verwijderd van de cc Na WOII mocht hoogleraar Meijers nieuw BW schrijven (1947) - Meijers moest naar een concentratiekamp tijdens de oorlog, overleefde dit - Men zocht in NL naar ‘helden’ van de oorlog - Ze hadden eigenlijk geen BW nodig maar ze wouden Meijers een cadeau geven Na overleden Meijers neemt Snijders het over en zorgt dat in ’92 alsnog een ° BW kon uitgevaardigd w’ Op verschillende vlakken een opmerkelijk werkstuk: - Het heeft zeer wetenschappelijk karakter, niet zo hermetisch als het Duitse BGB - Het bevat geen algemeen deel ‣ Wel algemeen deel voor het vermogensrecht • Binnen vermogensrecht nog algemeen del voor verbintenissenrecht - De Generalklauseln dringen ook hier door: vooral redelijkheid en billijkheid w’ benadrukt - Steunt op alle mogelijk materiaal - Vreemde (gelaagde) structuur: ‣ Boek 4 w’ voorgelegd aan de Notarissen → Van Mourik is tegen en blokkeert alles. 4de boek was al klaar in ’92 maar kan pas beëindigd w’ in 2002 ‣ 1 jan 2012 boek 10 bijgekomen → geen boek 9 (loutere verwijzing naar 10 geboden) ‣ Boek 7A nog altijd niet klaar → nog aan bezig Conclusie: goed en democratisch maar duurt lang (’47 - ’92 - 2002 - 2012) d. Bezwaren tegen Europese eenmaking door codificatie
-
Codificatie verloopt heel traag, als ze niet gebeurt door een dictator Vreemd aan het Engelse rechtsdenken Eigen BW is een nationaal symbool, waarvan men niet altijd afstand wil doen Codificaties zijn volgens heel wat juristen achterhaald Geen eensgezindheid over de inhoud van het Europees BW
4.3. Re-europeanisering door de rechtsleer: het gemeenschappelijk referentiekader Ziet er niet naar uit dat eenmaking van het recht in Europa zal gebeuren door wetgever Rechtsleer blijkt meer in state te zijn hiervoor - Meest in het oog springende activiteit = ontwerpen ° Europees privaatrecht ‣ Inspiratiebron daarbij = restatements in VS = door rechtsleer opgemaakt systematisch overzicht van de rechtsregel voor een bepaald rechtsgebied → ≠ met codificatie = geen kracht van wet, kan wel dienen als inspiratiebron voor wetgever Commissies en groepen die het privaatrecht in het algemeen bestuderen: - Lando-commissie en de Study group on a European civil code - Trento-groep en de Gandolfi-groep - SECOLA en Acquis-groep: richten zich op bestaande Europese Gemeenschapsrecht - 42 -
!
Rémy Bonnaffé
4.4. Een werk van lange adem? Meerdere obstakels overwinnen: - Nationale gevoeligheden - Niet-aangepast rechtsonderwijs dat nog steeds nationaal is - Weerstand van nationale belangenroepen (bv advocaten) - Ontbreken van een modern equivalent van het CIC - Onderlinge verdeeldheid - Afwezigheid gemeenschappelijke taal - Omvang van de Unie Toch relativeren: - Evolutie verloopt razendsnel - Europees parlement en Commissie steunen inspanningen vd rechtsleer: ‣ Parlement stemde resolutie waarin het een meerstappenplan vastlegde Enige voorzichtigheid: geen betrokkenheid van de bevolking
5.
In Europa (2): de terugkeer van het regionale recht: BE voorbeeld
Nationaal recht onder druk, niet alleen door Europa maar ook door regionalisme: België typevoorbeeld: Vlaanderen verminderde Franse invloed door: - De grote vrijheid voor de rechtsleer dankzij invloed van de école de la libre recherche scientifique - De snellere ontwikkelingen van de Belgische economie - De vernederlandsing van recht en gerecht in Vlaanderen
5.1. De verfransing na 1830 Herhaling: - Fenomeen van na 1830, Willem was pro nederlands - In de universiteiten geven de proffen les in Frans - Buiten de universiteiten vind je amper Nederlandse rechtsboeken en als er al zijn zijn deze van slechte kwaliteit - Qua wetgeving heb je enkel officiële vertalingen in het Nederlands maar deze zijn niet authentiek, dus kan men ze niet inroepen bij de rechter - Praktijk: de notarissen zeer veel Nederlands gebruiken aangezien dit fiscale winsten meebracht, de administratie verstond namelijk geen nederlands dus je kon schrijven wat je wou - & in de rechtspraak zien we tot slot dat hoe elitairder de rechtbank, hoe meer verfranst deze Waarom toch al dat Frans? - Elite spreekt Frans - Nederlands heeft vele gebreken (boertige taal) - Piraterij voor franse boeken dus deze zijn goedkoper - Zuivering magistratuur door Raikem (iedereen moest Frans leren van hem)
5.2. De vernederlandsing vanaf 1873 Gevolg van Vlaamse ontvoogdingsstrijd en diverse taalwetten, ook door: - Vernederlandsing van de wetgeving ‣ Authentieke Nederlandstalige versies van NIEUWE wetten (1898) - Vernederlandsing van de rechtsleer Betere status Nederlands: algemeen maar ook als rechtstaal - Doorbraak in 1920: vernederlandsing ‘UGent’ - 43 -
!
Rémy Bonnaffé
5.3. De gevolgen van de vernederlandsing Uiteen groeien recht in België: andere ... - ...Referentiewerken - ...Tijdschriften - ...Rechtspraak - ...Buitenlandse invloeden - ...Balies - ...Opvattingen grote publiek Niet overdrijven → ook factoren van eenheid: - Tweetalige tijdschriften - Opperste rechtbanken zoals Hof van Cassatie/GH - Ministerie van justitie
5.4. De gevolgen van de regionalisering Niet alleen ius commune komt terug maar ook het ius prorium, het plaatselijke recht
- 44 -
!
Rémy Bonnaffé
II. Tweede deel: Extern recht I. Personen- en familierecht Personen- en familierecht: de rechtsregels die de rechtspositie van de persoon als zodanig en in de relatie tot zijn echtgenoot en verwanten betreffen - Niet in geld waardeerbare rechten - Niet verveemdbaar ↔ Vermogensrecht: gericht op de in geld waardeerbare rechten - Kan men wel vervreemden → dit onderscheid in verleden niet zo duidelijk Hedendaagse personen- en familierecht, itt vermogensrecht, weinig door Romeinen beïnvloed - Wel basis gevormd voor enkele deelgebieden → vooral van middeleeuwse oorsprong: canoniek recht
1.
Basisbegrippen bij de studie van het personen en familierecht (!!!)
Deze begrippen vooral het werk van juristen uit 19de eeuw: Rechtssubject (persoon): elk wezen in wiens hoofde rechtsbelangen en verplichtingen bestaan - Geheel van die rechtsbelangen en verplichtingen = juridische persoonlijkheid Rechtsobject (zaak): een voorwerp van rechten Juridische persoonlijkheid drukt zich uit in 2 elementen: - Rechtsbekwaamheid: de bekwaamheid om rechten te hebben ‣ W’ bepaald door de staat: de rechtstoestand van een persoon als lid van een gemeenschap - Handelingsbekwaamheid: de bekwaamheid om rechten uit te oefenen door het stellen van rechtshandelingen ‣ W’ bepaald door de leeftijd, geslacht of geestelijke/lichamelijke toestand Rechtshandelingen: een handeling die bepaalde juridische gevolgen heeft en die gesteld werd met het oog op die gevolgen - Rechtshandelingen zijn rechtsfeiten: feiten waaraan het recht bepaalde gevolgen hecht, maar die feiten kunnen ook ongewilde gebeurtenissen zijn
2.
De rechtsbekwaamheid
Fundamentele principes van ons burgerlijk recht sinds Franse Revolutie = vrijheid en gelijkheid Gevolg: alle mensen hebben dezelfde staat en zijn dus allen gelijkelijk rechtsbekwaam: ze kunnen allemaal rechten hebben, zonder beperkingen Voor Franse Revolutie was dit niet zo → Romeinen maakte onderscheid naar gelang de staat: - Status libertatis (rechtstoestand op grond van de vrijheid): vrije tegenover slaaf - Status civitatis (rechtstoestand op grond van burgerschap): Romeinen tegenover vreemdelingen (peregrinus) - Status familiae (rechtstoestand op grond van de plaats in de familia): ‣ Persoon niet onder macht van een familiehoofd (pater familias) = sui generis ‣ Persoon wel onder macht pater familias = alieni iuris Bijgevolg: volledige rechtsbekwaam zijn allen de vrije Romeinen die niet onder de macht van een pater familias staan Bij ons enkel sociale verschillen, bij Romeinen ook juridische verschillen - 45 -
!
Rémy Bonnaffé
2.1. Vrijheid, slavernij en horigheid a. De slavernij bij de Romeinen
Juridische betekenis: slaaf = rechtsobject, geen rechtssubject - Een zaak waarvan de meester eigenaar is, zoals van andere zaken - Bijgevolg: geen rechten, alleen maar verplichtingen Theorie niet houdbaar. Gevolg: - Opkomst van beschermende maatregelen voor slaven - Toepassing op de slaven van bepaalde regels en termen die gelden voor personen die onder de macht van een pater familias staan (bv kan peculium krijgen → zie 3.2.c.1) - Vrijlating: slaaf w’ dan rechtssubject (wel nog ander statuut dan de ‘vrijgeborene’) b. De horigheid van de Middeleeuwen
Statuut van slaven verbetert maar → veel vrijen zien zich gedwongen om in de afhankelijkheid te treden van een machtige = ° groep = halfvrijen = de horigen - Itt tot slaaf heeft die persoon wel rechten ‣ Zij het minder dan iemand die volledig vrij is Gewoonlijk (niet altijd) w’ statuut van onvrij doorgegeven via echtgenote: - Vrije man + onvrije vrouw huwde = kinderen in huwelijk onvrij Vanaf 12de eeuw verdwijnt de onvrijheid → heren moeten vermijden dat hun horigen wegvluchten, dus hun situatie verbeteren - Uitzondering: inwoners van het Land van Aalst bleven onvrij tot Franse Revolutie Belang van juridische element niet overdrijven → eerder een ongemak en impliceert niet altijd een lagere status - Bv ministeriales (dienstmannen): voor heer heel belangrijke functies vervulden, waren wel onvrij maar hoge sociale positie
2.2. Vreemdelingen en inboorlingen a. Bij de Romeinen
Onderscheid: Romeinen ↔ peregrini (vreemdelingen? Beter ‘niet-Romeinen’, ook mensen die in rijk leven) Ius civile geld enkel voor Romeinen ↔ vreemdelingen: personaliteitsbeginsel: ongeacht plaats waar men zich bevindt, valt men onder het recht van de eigen nationaliteit Dus: vreemdelingen = rechtsbekwaam, maar ze hebben geen rechtsbekwaamheid op grond vh Romeinse recht - → uitgesloten v rechten die voorbehouden zijn aan Romeinen en tot ius civile horen - Vb: het recht volgens Romeins recht een huwelijk te sluiten (connubium): kinderen geboren uit dergelijk huwelijk zijn automatisch Romeins burger Tussen Romeinen en vreemdelingen of vreemdelingen van ≠ volk: ius gentium 1st enkel inwoners Rome ‘Romeinen’ → alle Italianen → Iedereen in het Rijk (Constitutio Antoniniana (met uitzonderingen) Op welke manier kan men Romein worden? - Geboorte: ‣ Burgerschap via de vader: indien hij getrouwd is (1) met Romeinse, of (2) met een vreemdeling met connubium ‣ Burgerschap via de moeder: w’ doorgegeven via moeder als zij Romeinse is ‣ Romeins burgerschap makkelijker via moeder = logisch: moederschap staat steeds vast - 2 andere manieren: - 46 -
!
Rémy Bonnaffé
‣ Vrijlating van een slaaf = rechtshandeling van ius civile en behoort dus tot het commercium1 → enkel mogelijk indien de meester zelf Romeinse burger is ‣ Verlening door de overheid = als men bv 20 jaar in dienst van het Romeinse leger is
Soorten perigrini: - ‘bevoorrechte’ perigrini: de Latini ‣ De oude Latini: • oorspronkelijke inwoners van de streek rond Rome • Krijgen alle rechten van gewone Romeinse burger, behalve het recht om magistraat te worden ‣ Latini van de kolonies: • Deze krijgen alle rechten van de oude Latini, met uitzondering van connubium Latini Iuniani: ‣ • Dit zijn slaven vrijgelaten door (1) Romeinse burger naar ius honorarium (vs ius civile), of (2) een Latinum • Kunnen niet erven of vererven - ‘gewone’ perigrini ‣ Volkeren die door Rome overwonnen zijn, waarmee ze een verdrag hebben gesloten ‣ Mochten hun eigen recht behouden maar niet dezelfde voorrechten als Romeinen - ‘gediscrimineerde’ perigrini: de deditictii ‣ Overwonnen volkeren, zonder voorwaarden hebben overgegeven dus geen verdrag ‣ Verliezen eigen recht, waardoor ze ook onderling het ius gentium moeten gebruiken → kunnen nooit Romeins burger w’, ook niet na Constitutio Antoniniana Er is echter één constante: ze hebben steeds minder rechten dan Romeinse burgers. Door deze grote verschillen onstaat er een soort chaos: noch de overheid, noch de betrokkenen weten welk soort peregrinus ze zijn (gebrek aan administratie, ID, ...). Aldus onstaat een flexibel systeem van toekenning van (voor)rechten. Dit leidt op de lange termijn tot integratie van peregrini, met als hoogtepunt de Constitutio Antoniniana.
3.
De handelingsbekwaamheid
Rechtsbekwaam ≠ handelingsbekwaam: moeten rechten ook nog kunnen uitoefenen
3.1. De vrouw a. Inleiding
Nu art. 212 BW → vroeger was dat anders: - Dit verschil is juridisch verschil, los van sociale verschillen of persoonlijkheid (vrouw kan de facto veel macht hebben: vrouw in uitzonderlijke gevallen (in het erfrecht) vorstin w’. Dit leidde tot het onlogische gevolg dat een vrouw geen baljuw kon w’, maar wel de baas ervan Opletten: - Geen eenvormig statuut van de vrouw: w’ bepaald door gewoonterecht, dat sterk ≠ - Steeds een constante benadering, behalve bij vroegere leeftijd van meerderjarigheid ‣ Gevolg: vroeger uithuwelijken - Betere rechten voor vrouwen in steden dan op platteland - De rechten van de ongehuwde vrouw zijn uitgebreider dan die van gehuwde vrouw
1 dit
zijn rechtshandelingen naar ius civile, die al gevolg aan Romeinse burgers voorbehouden zijn. Vb.: legis actio. - 47 -
!
Rémy Bonnaffé
b. Ongehuwde vrouw 1. Het Romeinse recht
Aanvankelijk was ongehuwde vrouw niet handelingsbekwaam en stond zij onder de macht van haar pater familias Sui iuris (niet onder pater familias) ↔ alieni iuris (onder pater familias) Later w” ze wel handelingsbekwaam, maar stond ze onder een voogd: moet bij stellen van rechtshandelingen aanwezig zijn Stelt na een tijd niet meer zo veel voor en tegen einde van 3de eeuw verdwijnt deze vrouwenvoogdij → vrouw volledig bekwaam 2. Het Germaanse recht en de vroege Middeleeuwen (tot ca. 1100)
Ongehuwde vrouw is oorspronkelijk een handelingsonbekwame → na volksverhuizingen verdwenen de beperkingen: even bekwaam als een man 3. De late Middeleeuwen en de Moderne Tijden
Hier verschijnen allerlei beperkingen op de handelingsbekwaamheid: - Vereiste van bijstand door een voogd, maar: ‣ Niet overal (meer in het Zuiden dan in Vlaanderen) ‣ Soms op verzoek vrouwen zelf ook al is dit niet verplicht ‣ De bijstand is beperkt: eerder soort rechtshulp waarbij advies w’ gegeven, moet geen toestemming geven ‣ Bewaarde teksten zijn niet duidelijk - Senatusconsultum velleianum ‣ = verbood vrouwen tussen te komen voor anderen, i.e aansprakelijkheid op te lopen ten voordele van andere bv door borgstelling ‣ Doel in RoRe = beschermen vrouw ‣ W’ herontdekt maar verkeerd begrepen → vrouwen mogen zich niet verbinden ten gunste van derden = beperkt handelingsbekwaamheid = ongunstig 4. De Franse Revolutie
Verdwijnen van de beperkingen → enkel voor het privaatrecht Conclusie → geen rechtlijnige evolutie maar evolutie met vallen en opstaan Conclusie 2 → ongehuwde vrouw beter, maar: maatschappelijk ideaal = gehuwde vrouw + hoe verwerven inkomen? b. De gehuwde vrouw 1. De Romeinen
Vrouw die niet meer aan de macht van haar pf onderworpen is → aanvankelijk vaak onder macht van echtgenoot Rechtsgrond is niet het huwelijk, wel de overdracht vd manus: de macht over de vrouw dppr stellen bepaalde rechtshandeling Indien vrouw weigert te huwen → man verkrijgt manus indien vrouw 1 jaar onder ‘usus’ van man Verdwijnt al snel door opschorting bij 3 nachten afwezigheid = “trincoctio abesse” → vrouw heeft dan dezelfde handelingsbekwaamheid als de ongehuwde vrouw 2. Van de Germanen tot het Burgerlijk Wetboek van 1804
Gedurende deze gehele periode domineren dezelfde elementen - De maritale macht: man verkrijgt door huwelijk maritale macht over zijn echtgenote, net zoals ouderlijke macht over kinderen. Omvat volgende elementen: - 48 -
!
Rémy Bonnaffé
‣ De verplichting tot gehoorzaamheid: indien zij niet gehoorzaam is → kan hij zijn tuchtingsrecht uitoefenen • Is niet onbeperkt: mag slaan maar niet doden ‣ De verplichting tot samenwonen: verlaat zij het huis van de man: met geweld terughalen ‣ De verplichting tot getrouwheid: indien zij met andere man in bed ligt dan mag echtgenoot haar doden ‣ Nuanceren: • verplichtingen zijn niet altijd éénzijdig: verplichtingen man wel kleiner dan die van de vrouw (slechts indien de man zwaar overdrijft) • Recht is niet maatschappelijke realiteit: broer zal zijn zus beschermen - De ‘onbekwaamheid’ van de vrouw ‣ In principe is zij handelingsbekwaam, maar ‣ Is meestal handelingsbevoegd: in concrete situaties onbekwaam om rechtshandelingen te stellen (“husband and wife are one, and the husband is that one”) • Wanneer haar echtgenoot bekwaam en aanwezig is Wel bevoegd als: ‣ • Echtgenoot krankzinnig is of fysiek afwezig • De vrouw is handelaar (als echtgenoot dit toestaat) • De vrouw kan alle handelingen stellen voor de zorg voor het huishouden • De vrouw die van tafel en bed gescheiden is: scheiding van de goederen brengt mee dat de vrouw daarvoor zelf kan optreden • Het maken van testament • Indien tegengestelde belangen • In strafprocedures waar zij de verdachte is • Indien vrouw slachtoffer is van laster - De macht over de kinderen en de goederen van het huwelijk: ‣ In meeste huwelijk had gehuwde vrouw geen macht over haar kinderen • In Vlaanderen & Henegouwen: ouderlijke macht = beide ouders ‣ Over goederen van het huwelijk (zelfs haar eigen eigendommen) kon zij tijdens het leven van haar echtgenoot geen zakelijke rechten doen gelden • Deze herleefden echter wanneer echtgenoot overleed • De zonder haar toestemming vervreemde goederen kon ze dan terugvorderen • Om dat te vermijden liet men de vrouw aan haar rechten verzaken tegen compensatie
3. Het Burgerlijk Wetboek van 1804
Franse Revolutie stond aanvankelijk zeer positief tegenover rechten van de vrouw Het BW van 1804 bestendigde de vroegere situatie: - Maritale macht blijft bestaan - Er zijn wel wederzijdse verplichtingen, maar deze zijn lichter voor de man Zelfs achteruitgang inzake de handelingsbekwaamheid: - Niet langer louter handelingsonbevoegde maar ook handelingsonbekwame ‣ Slechts handeling stellen indien haar man haar daartoe een uitdrukkelijke/ bijzondere machtiging gaf - Bleek onhoudbaar te zijn → rechtsleer: geacht voor huishoudelijke aangelegenheden = stilzwijgend mandaat Vanaf 19de E protest tegen discriminatie → belangrijkste strijdpunt = stemrecht (vandaar de naam suffragettes voor vroegste feministen, suffragium = stemrecht) - 49 -
!
Rémy Bonnaffé
In het begin stootte het feministische pleidooi voor gelijke rechten op hevig verzet, zoals blijkt in de zaak Popelin bij ons: mevrouw Popelin studeerde in 1888 als eerste vrouw af in de rechten. Zij wou advocaat worden, maar dit werd geweigerd door de Orde van Advocaten. In beroep werd dit ook geweigerd, waarbij het OM aangaf dat vrouwen bij de haard hoorden. - Vonnis in theorie: feiten → wet → vonnis - Hier: feiten → vooroordeel → rechtvaardiging door wet ‣ Dit is wat legal realists zou zeggen - Belang van Popelin op zich beperkt, maar belangrijk voor de toekomst + 1ste feminisme golf Arbeidsrecht: - Besluit eind 19de E: wetgeving op vrouwen- en kinderarbeidn maar: beperkt (mijnen, jongeren), postnataal verlof niet betaald, vooral beschermen ‘baarmoeder’, omwille van werkloosheid - Begin 19de E: zelf sluiten arbeidscontract - Actief- en passief stemrecht werkrechtersraden - Rode draad: geen van deze wetten was feministisch + vrouwenlonen lagen lager Strafrecht - Optreden tegen vrouwenhandel → vooral door Engels feminisme → conclusie: Belgisch feminisme = braaf Belangrijke doorbraak kwam er na de 1ste WO - Vrouwen konden verkozen worden - Ze konden stemmen voor de gemeenteraadsverkiezingen ‣ Maar vrouwen stemmen voor mannen - Vrouwen konden advocaat worden ‣ Wel inconsequenties: mocht wel advocaat w’ maar man mocht nog steeds zeggen dat ze moest stoppen - Toegang tot de handelsrechtbanken - Mogelijkheid tot verzet tegen bestuur man voor rechtbank → krijgt steun rechters Crisis in de jaren ’30: - werkloosheidssteun: vrouwen moeten maar een man zoeken, dat is hun steun - er mogen geen vrouwen bijkomen in overheidspersoneel behalve als kuisvrouw - loon minder hoog als man indien ze werkt voor de staat - volamchtenKB waarin overheid bepaalde dat ze ook bij privébedrijven quota kon opleggen (max aantal vrouwen) - Pater Rutten: senator door coöptatie → vond vrouwen die werken slecht: men zou andere mannen tegekomen: zonde, ontucht, onkuisheid → vrouwen moesten dus thuisblijven (binnenshuis mag wel, oa op boerderij van man of winkel) → vrouwenbeweging razend en voorstel heeft het niet gehaald Nog iets later aanpassing van het burgerlijk recht → handelingsonbekwaamheid/maritale macht bleven bestaan, maar: - Deze w’ niet langer gebaseerd op de superioriteit van de man → eerder eenvormige leiding van het gezin - De wet voorzag voortaan in enkele uitzonderingen: zelf beschikken over geld dat ze door haar eigen arbeid verdiende Impact WOII: - Toegang tot juridische beroepen: notaris, magistraat, … - Vrouwenstemrecht - 50 -
!
Rémy Bonnaffé
Ook negatieve zaken bij impact WOII: - Uitsluiting uit de werkloosheid - Moeder aan de haardpremie om vrouwen thuis te houden - Hogere lonen voor de mannen Verwezenlijken ideaal thuisblijvende vrouw jaren 50: dus dichter bij Napoleontisch model dan ooit Doorbraak vanaf eind jaren ’50: - Maritale macht afgeschaft - Handelingsonbekwaamheid gehuwde vrouw afgeschaft → wel handelingsonbevoegd Echte doorbraak in jaren ’70: - Man en vrouw in huwelijk definitief gelijkgeschakeld: ‣ Beide macht over kinderen Ook in andere rechtstakken: - Sociaal recht: ‣ Zwangere vrouwen steunen, niet uitsluiten ‣ Erkennen principe gelijk loon - Strafrecht: ‣ Opheffing regels ivm anti-conceptiva (pil w’ daarvoor al genomen) ‣ Abortusverbod afgeschaft - Publiekrecht: ‣ Eerste vrouw in regering Verklaring voor doorbraak: - Vrouwen in de politiek - Feminisme tweede golf - Europa Conclusie: emancipatie is zeer recent
3.2. Het kind a. Handelingsbekwaamheid 1. Het Romeins recht
Meerderjarigheidsleeftijd (≠ volwassenheid) = 14 voor mannen, 12 voor vrouwen Betekenis van de meerderjarigheid: - Einde voogdij (maar zie verder over curatele) - Werkt niet emanciperend: blijft aan de macht van pater familias onderworpen ‣ Wel bij overlijden • Enkel die personen die rechtstreeks onder de macht van een pf staan, niet zijn kleinkinderen ‣ Wel bij uitdrukkelijke emancipatie: is zeer nadelig: • Men verdwijnt uit zijn oorspronkelijke familie → kan niet meer erven • Ook geen onderhoudsverplichting tov kind → staat in relatie met de macht ‣ Zelfs het huwelijk of het verkrijgen van eigen bestaansmiddelen maken geen einde aan de patria potestas - Dus: volwassenheid = beperkte handelingsbekwaamheid 2. Ons oud recht
Vergelijkbaar met het Romeinse recht, met enkele verschillen: - Meerderjarigheidsleeftijd voor mannen ligt hoger: 15 jaar - Vader heeft alleen macht over zijn kinderen, niet over zijn kleinkinderen - 51 -
!
Rémy Bonnaffé
- Kinderen die eigen bestaansmiddelen verwerven w’ daardoor automatisch geëmancipeerd Ook zoals Romeinen tendens tot inperking vd gevolgen vd meerderjarigheid: - Opkomen bijzondere meerderjarigheden: vervreemden of bezwaren van erven of sluiten huwelijk zonder ouderlijke toestemming - Stijging van de meerderjarigheidsleeftijd, vooral in steden → heeft dan wel emanciperende werking 3. Het Burgerlijk Wetboek van 1804
BW van 1804 volgt Parijse gewoonterecht: pas vanaf 21 jaar → maar emanciperend: einde aan vaderlijke macht - Onderhoudsverplichting blijft echter voortduren, zodat band onderhoudsverplichting en ouderlijke macht = verbroken Liet ook mogelijkheid open voor personen jonger dan 21: - Uitdrukkelijk of van rechtswege (door huwelijk) In jaren ’90: 18: dus breuk met onderhoudsverplichting nog groter + minimale huwelijksleeftijd ook 18 b. Afstamming
Bij ons bijna geen belang → vroeger: wettige vs bastaard kinderen: discriminatie 1. Bij de Romeinen
Enkel belangrijk om te weten of hij onder patria potestas2 komt te staan: - Indien kind verwerkt in geldig huwelijk en zowel vader als kind Romeinen zijn 2. De Middeleeuwen en de Moderne Tijden
Sleutelelement van het recht → fundamenteel onderscheid tussen kinderen naargelang zij al dan niet uit een huwelijk geboren zijn - Natuurlijk kind, de bastaard: gediscrimineerd - Wettig kind niet Discriminatie onder invloed van de kerk: zijn immers exclusief bevoegd om uitspraak te doen over de geldigheid van een huwelijk en dus ook over al dan niet uit geboren kinderen 1) Welke kinderen zijn wettig?
Principe: indien zijn moeder op ogenblik van verwekking/geboorte = gehuwd Dan geld volgend vermoeden: “Pater is est quem nuptiae demonstrant” (vader is de persoon die het huwelijk aanwijst) → echtgenoot w’ vermoed vader te zijn - Echtgenoot steeds mogelijkheid te betwisten Wat indien uit een huwelijk dat later nietig verklaard w’? - In principe: bastaard - Toch matiging: putatief huwelijk: kinderen uit een nietig verklaard huwelijk toch wettig indien: ‣ 1 van de echtgenoten te goeder trouw was, en ‣ Het huwelijk ten overstaan van een priester gesloten w’ 2) De legitimatie van bastaarden:
- Alleen gewone bastaarden konden gewettigd w’ door een later huwelijk (legitimatio per subsequens matrimonium)
Vaderlijke macht: de macht over al de wettelijke afstammelingen in de mannelijke lijn, die zelf ook Romeinen zijn. - 52 2
!
Rémy Bonnaffé
- Gewone + andere bastaarden: wettigen door rescript vorst ($$$) → niet volledige gelijkschakeling (testament intact voor wettige kinderen) ‣ ‘gewone’ bastaarden: hun ouders waren niet getrouwd op ogenblik van verwekking/geboorte, hoewel niets een huwelijk uit de weg stond ‣ ‘andere’ bastaarden: niet getrouwd, daar zij niet konden gehuwd zijn, omdat: • Overspelige bastaarden: 1 van hen reeds met ander gehuwd • Verwanten waren of 1 ervan een clericus is 3) De gevolgen van de natuurlijke afstamming
Buiten het burgerlijk recht: geen toegang tot openbare ambten of het priesterschap, soms zelfs geen lid van een ambacht De bastaard is niet aan de macht van zijn vader onderworpen Heeft niet altijd hetzelfde recht op onderhoud als de wettige kinderen Men kan niet vererven: - Sterft bastaard zonder afstammelingen → gaat naar heer die het recht heeft op bastaardgoederen - Al vlug matiging: moeder en eventueel verwanten mogen erven of dat hij beschikken bij testament Kan niet erven: - Regel geldt overal in Roomse christenheid - In Vlaanderen Flamingant mildering: kon erven van zijn moeder en eventueel van haar verwanten (‘moeder maakt geen bastaard’) ‣ Niet vader → kon wel zijn buitenhuwelijks kind begunstigen door schenking of legaat 4) Redenen voor discriminatie
Kerk: - Morele redenen - Macht - Geld: erfrecht + legitimaties Wereldlijke heren: - Vermijden betwistingen - Beschermen belangen wettige echtgenoot en kinderen - Geld: erfrecht + legitimaties Impact van discriminatie: aanvankelijk beperkt → later zeer groot - Maar: sociale verschillen tussen bastaarden onderling 3. De Franse Revolutie en het Burgerlijk Wetboek van 1804: vooruitgang en achteruitgang
Onder invloed van de Verlichting → verdwijnen term bastaard, net zoals de discriminatie: “tous les enfants sont enfants de la patrie” Code civil keerde echter terug op burgerlijk vlak (niet politiek vlak): - Natuurlijke kinderen: nooit erven van bloedverwanten van vader of moeder - Enkel van hun vader of moeder indien zij wettelijk erkend zijn ‣ Vaststelling vaderschap w’ bemoeilijkt of zelfs onmogelijk gemaakt - Zelfs indien erkend → minder dan wanneer zij wettig zouden zijn Deze beperkingen konden wel omzeild w’ door adoptie van het kind door zijn natuurlijke ouders (adoptie pas vanaf 1940) Stap achteruit in Vlaanderen: regel ‘moeder maakt geen bastaard’ w’ immers afgeschaft - 53 -
!
Rémy Bonnaffé
4. Het arrest Marckx en de latere wetgeving
Veroordeeld door Europees Hof voor de Rechten van de Mens → duurt nog tot 1987 dat BW w’ aangepast: - Schaft onderscheid tussen natuurlijke/wettige kinderen: ‣ Terminologie nu ‘huwelijkse en buitenhuwelijkse’ - Ruimt enkele hinderpalen uit de weg voor vaststellen vaderschap 5. Adoptie
= kunstmatige vorm van afstamming: buitenstaander verkrijgt de positie van het kind Doel: vermijden van uitsterven van de familie → daarom bij Romeinen vooral mannen Na de Romeinen verdwijnen van adoptie: als men niet kan adopteren, gaat erfenis naar vorst of kerk Bw1804: herinvoeren van adoptie → bezorgen van een erfgenaam aan kinderloze personen - Dus: net zoals bij Romeinen: belang adoptant(en) voorop Recente evolutie = belang van de geadopteerde primeert: door o.a strengere optreden Bij Romeinen bestonen ≠ vormen van adoptie: - Adrogatio: ‣ Adoptie van persoon die niet onder patria potestas staat ‣ Gaat zeer ver: deze persoon kan immers zelf pater familias zijn ‣ Alle personen die dan onder zijn patria portestas staan, komen nu onder pp van de geadrogeerde ‣ Omdat zo ingrijpend: onderworpen aan zware vereisten - Adoptio: ‣ Adoptie van persoon die wel onder pp staat ‣ Banden met oorspronkelijke familie verdwijnen totaal → niet meer erven oorspronkelijke familie ‣ Justinianus voert volgend onderscheid in: • Volle adoptie: adoptie door verwant in opgaande lijn ✓ Alle banden met oorspronkelijke familie verbroken ✓ Zoon kan broer vader w’ • Gewone adoptie: ✓ Banden blijven behouden, maar geadopteerde kan enkel erven van adoptant, niet diens verwanten c. Van vaderlijke macht naar ouderlijke macht 1. De patria potestas bij de Romeinen 1) Het begrip patria potestas
= de macht uitgeoefend door een Romeinse man over al zijn wettige afstammelingen in de mannelijke lijn, die zelf ook Romeinen zijn - Pater familias (heer des huizes): man die de patria potestas heeft (of kan hebben) - Filius familias (zoon des huizes): man die onder de pp valt - Filia familias (dochter des huizes): vrouw die onder de pp valt Belangrijk: echtgenote onder manus w’ beschouwd als een filia familias Opgelet: niet kinderen, maar afstammelingen - Maakt niet uit hoe oud ze zijn getrouwd, zelf kinderen hebben, … Indien zoon kinderen heeft: valt onder pp van zijn vader Indien dochter kinderen heeft: valt onder pp van haar schoonvader - Meer nog: indien man onder pp staat huwt vrouw cum manu → zij ook onder pp van pf - 54 -
!
Rémy Bonnaffé
Verschillen met hedendaagse recht: - Ouderlijk gezag: niet macht - Enkel over kinderen, niet volgende generaties - Eindigt bij volwassenheid - In handen van vader en moeder - Over alle kinderen, niet enkele wettige kinderen - Behoort alle ouders toe, of ze nu Belgen zijn of niet Werkt ook door bij het bepalen van de verwantschap: - Hedendaags recht: bloedverwantschap (via afstamming vd vader en moeder) en aanverwantschap (via huwelijk) - Romeinen: ‣ Bloedverwantschap (cognatio) ‣ Aanverwantschap ‣ Agnatio: personen die van eenzelfde stamvader afstammen en die onder diens pp zouden gestaan hebben, indien hij nog in leven zou zijn 2) Inhoud van de patria potestas
Aanvankelijk heeft pf een onbeperkte macht over zowel de personen als de goederen van de huisgemeenschap - Over de personen: ‣ Recht op leven en dood ‣ Kan weigeren een pasgeboren kind in de familie op te nemen ‣ Kan het kind vervreemden door het aan een ander in mancipium over te dragen of het gewoon te verkopen - Over de goederen ‣ Alles wat leden verwerven, behoort hem toe ‣ Wat indien filius familias schade berokkent aan derde of gesloten contract niet nakomt? Oplossing: • Niet nakomen contract: tegenpartij heeft een actio tegen de vader • Onrechtmatige daad: schadelijder beschikt over actio noxalis tegen pf → die heeft de keuze: ✓ Betaald voor voorzien schadevergoeding ✓ Levert hij de filius familias aan de schadelijder uit 3) Macht van pf moet gerelativeerd w’:
Over de persoon: - De pp eindigt bij het overlijden van de pf (men werd niet zo oud) - Verschil juridische en reële wereld - Moreel element: toezicht door censores Over de goederen: - Filii familias (en slaven) kunnen een peculium krijgen = deel van het vermogen van de pf dat hij zelfstandig beheert en opbrengsten voor zichzelf kan gebruiken ‣ Maar: pf kan dit peculium weer afnemen: moet daarvoor wel gegronde reden hebben - Over bepaalde goederen heeft pf slecht beperkte macht: goederen verworven tijdens militaire dienst, goederen uit nalatenschap moeder, ... 2. De Middeleeuwen en de Moderne Tijden: vaderlijke en ouderlijke macht 1) Wie oefent de macht uit?
Ook de moeder krijgt macht over kinderen: - 55 -
!
Rémy Bonnaffé
- Meeste gewoonterechten: vaderlijke macht → bij overlijden → weduwe - Vlaanderen Flamingant: ouderlijke macht (zelfs soms zo ver dat bij overlijden 1 ouder, ouderlijke macht geen einde → oefent dan houdenisse uit) 2) Omvang van de macht?
Verplichtingen: - De ouders moeten het leven van hun kinderen respecteren: te vondeling leggen en abortus waren verboden (hoewel dat laatste in eerste weken geen probleem was) - Moet kinderen voeden, kleden en opvoeden - Geen juridische verplichting om hun kinderen te begiftigen bij het huwelijk → moreel - Tegenover derden: moeten door hun kinderen aangerichte schade vergoeden Rechten - Tuchtingsrecht: kind slaan of op te sluiten (vanaf 15E onder toenemende toezicht) - Recht een beroep te kiezen voor hun kind - Recht toestemming tot een huwelijk te weigeren - Recht op de inkomsten van de goederen van dat kind (aanvankelijk alles voor ouders) 3. Het Burgerlijke wetboek van 1804: alleen vaderlijke macht
Positief: kind w’ volledig rechtsbekwaam Terug achteruit: grotere macht vader 4. Van vaderlijke macht naar ouderlijke macht
Terugkeer moeder + terug primeren van het belang van het kind: - Vaderlijke macht onder toezicht van jeugdrechtbank - Vervangen term ‘macht’ door ‘gezag’ - Art in GW voor bescherming integriteit van het kind d. Voogdij
Bij Romeinen? 1. De feodale voogdij
Kenmerkend: w’ niet ingesteld in het belang van het kind, maar in belang van: - De naaste erfgenaam (familiale feodale voogdij) of, - De leenheer (heerlijke feodale voogdij) 1) Heerlijke feodale voogdij
Als een minderjarige vazal erft, 2 problemen: - Leendienst moet vervuld w’ - Er moeten maatregelen getroffen w’ voor e persoon en de goederen van de minderjarige Lost op door terugname van het leen door de leenheer, die tevens zorgt voor de opvoeding van de minderjarige → In ruil leenheer krijgt inkomsten van het leen en alle kateilen zonder rekenschap 2. De gemene voogdij
= valt open als vader dood is, moeder niets te zeggen Hier bescherming van de persoon en de goederen van de minderjarige. Bijgevolg: - Beperkte bevoegdheid voogd: ‣ Dient geld pupil te investeren ‣ Alleen dagelijkse handelingen of handelingen in voordeel van pupil kunnen zonder enige machtiging ‣ Erven: enkel openbaar verkopen ‣ Handelingen waarbij voogd in tegenstrijd met belangen pupil: uitgesloten - 56 -
!
Rémy Bonnaffé
‣ Voor controle: minsterns 1/jaar voogdijrekeningen indienen - Voogd onder grote controle door: ‣ De (andere) familieleden: wettelijke voogd meestal overlevende ouder, indien die niet dan stelde autoriteiten de voogd aan → vaak 2 voor beide kanten familie ‣ De lokale autoriteiten: plaatselijke schepenbank of speciale voogdijinstansties: • wezenkamers: met personeel en hoofdvoogden: stellen voogden aan en controleren
3. De houdenisse
In Vlaanderen Flamingant → bij overlijden 1 ouder leidt niet tot voogdij = soort voogdij door overlevende ouder zonder controle 4. De voogdij in het BW van 1804
BW veranderde de voogdij grondig: - Controle: ‣ Verdwijnen: lokale instellingen ‣ Blijft: toeziende voogd ‣ Nieuw: familieraad (nooit invloed gehad in Be) en vrederechter en rechtbank van 1ste aanleg - Voogd: ‣ Voogdij door overlevende ouder (soort Houdenisse dan) ‣ Andere cascadesysteem 5. De voogdijwet van 2001
Voogdij valt pas open als beide ouders overleden zijn → slechts 1 van hun: volledige ouderlijke gezag Net zoals oude recht is voogdij altijd datief (door de rechter benoemd, cf vroeger) → kan bovendien geweigerd w’ Afschaffing familieraad en grotere rol vrederechter (cf. Vroeger) + meer betrokkenheid minderjarige RODE DRAAD RECHTEN KIND: VAN BELANG ANDEREN NAAR BELANG KIND
4.
De rechtspersoon
= entiteiten die geen mensen zijn en toch bevoegd zijn. Ze zijn alleen in het recht personen, niet in de natuur, zoals mensen. Term is zeer recent (Pandektistiek), maar evolutie begint bij Romeinen Belangrijk: enkele begrippen uit de 19de E: - Corporatie: groep mensen die aan het rechtsverkeer als 1 persoon deelneemt, en die over een vermogen beschikken dat hen als groep, en niet als individu, toebehoort - Stichting: een vermogen zonder eigenaar met een bepaalde bestemming, dat in het rechtsverkeer als een persoon behandeld wordt Orgaan: mensen die optreden voor de rechtspersoon
4.1. Theorievorming Bij Romeinen beperkt → w’ ontwikkeld in de middeleeuwen: → aan wie behoren de kerken en kloosters toe? - Vroegste opvatting: behoren toe aan de patroonheilige - Later: eigenaar is het gebouw, de muren - Volgende fase: Monniken als lid van een groep, zijn gezamenlijk 1 persoon: noemt men voortaan een fictieve persoon en men begint theorie te vormen → enkel voor corporaties - 57 -
!
Rémy Bonnaffé
- Theorie van rechtspersoon pas definitief in Duitsland, pas dan onderscheid tussen corporaties en stichtingen Probleem: - Duitse theorieën drongen pas door in Fr en Be na BW1804: rechtspersoonlijkheid niet geregeld in BW maar in andere wetten → hinkt lange tijd achterop - Men heeft altijd al rechtspersoonlijkheid afhankelijk willen stellen aan tussenkomst van de overheid → dit principe triomfeerde in de Franse Revolutie: vandaar vandaag pas na wettelijke voorwaarden (bestaat ook wel in sommige gevallen ‘procesrechtelijke’) - Sterft niet: verwerft meer en meer goederen en geen erfenis. Reactie Franse Revolutie: beperking tot 30 jaar, behoudens verlenging
5.
De familie
Familie: groep van personen die met elkaar verwant zijn: - Gezin: groep van verwante, bestaande uit een man en een vrouw die met elkaar samenleven en de van hen afhankelijke kinderen - Uitgebreide familie: gezien en de verdere verwanten BW heeft aandacht voor het gezin, niet over de familie.
5.1. Bepaling van de verwantschap Wie is verwant en in welke mate? Nu: - Bloedverwantschap: basis in de fysieke afstamming - Aanverwantschap; verwantschap door huwelijk - Verwantschap door adoptie: geadopteerde w’ verwant aan familie van de adoptant a. Verwantschap in het verleden
Bij de Romeinen: naast bovenstaande vormen kenden zij ook nog “agnaten”: - Alle personen die onder eenzelfde pater familias zouden hebben gestaan, als deze zou leven → soms rare gevolgen: ‣ Moeder is soms geen familie van haar kinderen, als zij zonder manus getrouwd is ‣ Vader is soms geen familie van zijn kinderen bv wanneer een A zijn zoon B emancipeert, maar zijn kleinzoon C niet. Hierdoor is B niet langer familie van zijn vader A, maar evenmin van zijn eigen zoon C In ons oud recht was er geen adoptie → wel spirituele verwantschap: verwantschap met dooppeter/meter: mocht er niet mee huwen, ook niet met de kinderen ervan b. Systemen om de mate van bloedverwantschap te bepalen
Verwantschap w’ uitgedrukt in graden → elke geboorte is een nieuwe graad W’ verschillend berekend naargelang het gaat om rechte of zijlijn: - Rechte lijn: tussen 2 personen, wanneer de één van de ander afstamt: ‣ Rechte opgaande lijn: voorouders (ascendenten) ‣ Rechte neergaande lijn: afstammelingen (descendenten) - Zijlijn: tussen 2 personen, wanneer de 1 niet van de ander afstamt, maar zij beiden wel een gemeenschappelijke voorouder hebben (zijverwanten (collateralen)) Opletten: “neef” = wat tante of oom zeggen ↔
- 58 -
“kozijn” = zoon van oom/tante
!
Rémy Bonnaffé
1) De Romeinse en hedendaagse gradentelling
Rechte lijn: tel de streepjes tussen de aangegeven personen (vb grootvader en kleinkind zijn in de 2de Romeinse graad verwant) Zijlijn: tel de streepjes van elk persoon tot aan de gemeenschappelijke voorouder en tel deze op (vb: kleinzoon 1 is in de 4de Romeinse graad verwant met kleinzoon 2)
2) Canonieke gradentelling
Rechte lijn: zelfde als de Romeinse rechte lijn Zijlijn: tel de streepjes van elk persoon tot aan de gemeenschappelijke voorouder. Graad is dan het grootste aantal streepjes (tussen grootvader en kleinzoon 1 zijn 2 streepjes, tussen zoon 2 en grootvader is er 1 streepje. Zoon 2 en kleinzoon 1 zijn dus in de 2de canonieke graad verwant) 3) Germaans systeem
Werken niet met graden, maar met andere elementen: - Parentelenstelsel: groep personen die van eenzelfde persoon afstammen plus die persoon zelf (de eerste parentele bestaat uit een persoon X en al zijn afstammelingen, de tweede parentele bestaat dan uit de ouders van persoon X en al hun afstammelingen, m.u.v de eerste parentele)
" -
Het oud-Germaanse cirkelsysteem: Hier staat de huisgemeenschap centraal: dit zijn mensen die hetzelfde bloed delen. De echtgenote w’ geacht deel te zijn van de man. Schoondochter heeft niet hetzelfde bloed, waardoor kleinkinderen niet tot de huisgemeenschap horen ‣ Eerste groep: primitieve huisgemeenschap ‣ Volgende stap is eerste cirkel (graad) (1/2e bloed) ‣ Volgende stap heeft maar 1/4 zelfde bloed, etc…
" - 59 -
!
Rémy Bonnaffé
4) Een aantal vuistregels
Indien de afstand tot gemeenschappelijke voorouder GELIJK is: - Canonieke graad = helft van de Romeinse graad - Oud-Germaanse cirkel = canonieke graad -1 - De Romeinse graad = 2 (Oud-Germaanse cirkel +1) 5) Belang van deze systemen
Romeinse systeem: deze gradentelling werd overgenomen in ons recht. Het canoniek systeem is vooral van belang voor het huwelijk. De Germaanse systemen zijn dan weer van (indirect) belang voor het erfrecht.
5.2. Begrenzing van de familie e. De Romeinen
Familie is begrensd tot de 7de Romeinse graad: met mensen die hier binnen vallen, mocht men niet trouwen. Echter enkel binnen deze groep erven (behoudens bij testament)
Huwen
Erven
b. Na de Romeinen: ons oud recht
Romeinen
7R
7R
Later w’ groep uitgebreid tot de 7de Canonieke graad (= verdubbeling!)
Oud recht
7C
4 OG
4C
7C
4R
12 R
Voor het erven gold de 4de Oud-Germaanse graad → later wisselen deze systemen: men wil met zo veel mogelijk mensen trouwen en erven
BW 1804
Bloedverwanten tot de 4de canonieke graad en erven tot de 7de Canonieke graad
Wet 1919
4R
c. Het Bw van 1804
Beïnvloed door ons oud recht: Trouwen verboden tot de 4de Romeinse graad - Men kan eventueel wel trouwen met kozijn, indien toestemming Minister van Justitie Kan slechts erven van bloedverwanten tot de 12de Romeinse graad d. De wet van 1919
Erven is slechts mogelijk (behoudens testament) van bloedverwanten tot de 4de Romeinse graad → voordeel voor de staat: geen erfgenaam = krijgt de staat
5.3. Evolutie en belang van de familiale structuren e. De Romeinen
Belangrijkste entiteit is de huisgemeenschap (familia) - Verscheidene met elkaar verwante families = gens (clan) Gentes verdwijnt al snel door individueel bewustzijn Romeinse familia ook niet met onze familie verward w’: omvatte zowel landbouwbedrijf al groep personen die op dat bedrijf wonen (goederen + personen) b. De vroegste Germaanse structuren
Centraal staat de huisgemeenschap → meerdere hg = sibbe: los gestructureerde groep van personen, die zich verbonden voelen door het bewustzijn van een gemeenschappelijke afstamming van een samenhorigheidsgevoel Sibbe treed vooral op bij de vete → dood/verwondt buitenstaander lid van sibbe, dan wraak
- 60 -
!
Rémy Bonnaffé
c. De vroege Middeleeuwen
Germaanse structuren blijen bestaan maar toenemende maatschappelijke differentiatie tussen onvrijen en aristocratie uit zich in verschillende maatschappelijk structuren: - Onvrijen: kerngezin is belangrijkste → moeder = continuïteit = onvrijheid door moeder - Aristocratie: ruimere solidariteit uit Germaanse periode behouden → alle verwanten lans vaders- en moederszijde (cognatisch) d. Een breuk omstreeks het jaar 1000
De agnatische familie ontstaat (≠ agnaten uit Romeinen) ipv cognatisch: - Familie niet langer horizontaal maar verticaal georiënteerd: voorouders/ afstammelingen > verwanten - Mannelijke lijn primeert: familie is vooral opeenvolging van vader op zoon → sterk verbonden met doorbraak van het leenrecht: oudste zoon bevoordeelt e. Verdere evolutie tot de Franse Revolutie
Bij adel: familiale solidariteit verliest aan belang door opkomst vd staat Bij rest van de bevolking: familiale solidariteit herleeft, van kerngezin → uitgebreide familie f. De Franse Revolutie en het Burgerlijk Wetboek van 1804
Uitgebreide familie verdwijnt Sterk individualisme, toegenomen onregelmatige families, echtscheiding, … familie = gedemocratiseerd, niet langer overheersende element in de maatschappij
6.
Het huwelijk
= een plechtig contract (nu vormgebonden) waardoor twee personen toetreden tot een wettelijke instelling (kunnen overeenkomst niet zelf invullen) om zo een gebonden leefgemeenschap te vormen Elementen: juridisch, (plechtig) contract en verliefdheid → vroeger anders, veel veranderd
6.1. Het huwelijk bij de Romeinen Geen formele overeenkomst want: - Creëert geen juridische, maar maatschappelijk band tussen 2 personen ‣ Soms wel juridische gevolgen: wettigheid van uit het huwelijk geboren kind - Het huwelijk vereist geen formaliteiten - Berustte niet altijd op vrije wil van gehuwde personen
6.2. Het huwelijk bij de Germanen Voor de volksverhuizingen: roofhuwelijk: man steelt een vrouw bij een andere familie Later kunnen twee vormen van huwelijk onderscheiden w’: - Officieel huwelijk: vooral een zaak van betrokken families ‣ Huwelijk verbindt families: familie van man geeft $$ of andere goederen in ruil voor de vrouw = koophuwelijk ‣ Eigen voorkeur is niet belangrijk ‣ Gebeurd in verschillende fasen: • Overeenkomst tussen de familiehoofden • De verloving: man geeft geschenken aan de familie van zijn vrouw → hij krijgt recht om haar tot echtgenote te nemen • Huwelijkssluiting: bestaat uit verschillende plechtigheden: feestmaal bij familie mesje ✓ bijslaap op de huwelijksnacht is belangrijk: pas door deze rechtshandeling ontstaat het huwelijk - 61 -
!
Rémy Bonnaffé
- Tweederangshuwelijk (de Friedelehe) ‣ Vestigt geen alliantie tussen de families ‣ Familie van echtgenote ontvangt geen geschenken, zijzelf heeft een lagere status ‣ Let wel: woord “friedel” = Latijnse “fridula” = liefde → meerdere officiële/tweederangshuwelijken mogelijk = kenden polygamie: bleef beperkt tot de aristocratie
6.3. Het kerkelijk huwelijk a. Opkomst en doorbraak van het kerkelijk huwelijk
Essentieel voor de kerkelijke opvatting: - Gebaseerd op wederzijdse liefde ‣ Verzet zich dus tegen polygamie ‣ Verzet zich tegen huwelijk zonder instemming - Huwelijk = sacrament dat niet ontbonden kon worden → verzet zich ook tegen incestueuze huwelijken: kreeg veel weerstand Impact kerk tijdens Karolingische periode beperkt → slaagt er wel in een wetgevende en rechtsprekende bevoegdheid te verkrijgen, maar nog niet exclusief Door uiteenvallen Karolingische staat krijgt ze wel monopolie in huwelijksrecht - Alleen kerkelijke rechtbanken zijn bevoegd om te oordelen over huwelijk en gevolgen - Kerk minder ingelaten met goederen van echtgenoten (huwelijksvermogensrecht) → wereldlijke rechtbanken bleven optreden Belangrijk gevolg: - Westerse christenheid kende voortaan één enkel huwelijksrecht ‣ = meest merkbare Europese juridische eenheid → eenheid verdwijnt door reformatie in 16de eeuw b. De kerkelijke huwelijksleer voor het concilie van Trente 1) De huwelijkssluiting
Huwelijk berust op overeenkomst tussen 2 personen en niet tussen 2 families Over deze overeenkomst 2 opvattingen in de 10/12de eeuw: - Consensualistische: aangezien gebaseerd op wederzijdse liefde, volstaat de consensus ‣ Meer is niet vereist, ook niet de consummatie van het huwelijk - Materialistische/formele: toenmalige maatschappij verlang bijkomende plechtigheden ‣ Vereist: bijslaap (copula carnalis) ‣ Hangt samen met opvatting dat huwelijk = kinderen voort te brengen In 12de eeuw compromis tussen 2 opvattingen: decretale veniens ad nos w’ opgenomen in Liber Extra en vormt daarna de basis van de kerkelijke huwelijksleer. Onderscheid tussen: - Huwelijk door het uitwisselen van verba de presenti (huwelijkswoorden) ‣ Huwelijk. Ook zonder bijslaap. ‣ Huwelijk is wel pas volmaakt als er bijslaap is • Paus kan immers het huwelijk door verba de presenti ontbinden, indien nog geen bijslaap - Huwelijk door het uitwisselen van verba de futuro (huwelijksbeloften) ‣ Volstaat niet voor huwelijk → pas vanaf bijslaap is er huwelijk Voordelen van deze theorie voor vrouwen: vlug huwelijk + milde bewijsvoering Geval waarin man seks heeft met vrouw X, bij betrapping beloofd om met haar te trouw. Blijk reeds kinderen bij ander vrouw, met wie zelfde belofte. Bescherming van vrouw met kinderen - 62 -
!
Rémy Bonnaffé
2) De grondvereisten voor een huwelijk
Probeert zo toegankelijk mogelijk te maken → toch bepaalde grondvereisten: indien aan één niet is voldaan = huwelijksbeletsel, effect daarvan verschilt echter: - Verbiedende huwelijksbeletselen: ze staan een huwelijk in de weg ‣ W’ toch afgelosten → huwelijk = niet regelmatig ‣ Gehuwden kunnen bestraft worden, veranderd niets aan geldigheid van huwelijk - Vernietigende huwelijksbeletselen: tasten wel geldigheid vh huwelijk aan = nietig: ‣ Absolute “: sluiten elk huwelijk uit ‣ Relatieve “: sluiten slechts bepaalde huwelijken uit Verbiedende huwelijksbeletselen: - Huwen in bepaalde periodes van het jaar: vasten - Een verloving met een ander persoon - Zware misdaden - Verbod vanwege de kerk: in geval van twijfel kan kerk een verbod opleggen - Ook de vormvereisten waren slechts verbiedend Vernietigend: - Onbekwaamheid van één van de echtgenoten: ‣ Leeftijd ‣ Impotentie/frigiditeit ‣ Bestaan van een vorig huwelijk ‣ Verschil in godsdienst ‣ Hogere wijdingen of een gelofte van kuisheid - Gebreken in de toestemming ‣ Ontbreken van de toestemming van de echtgenoten ‣ Wilsgebreken: geweld (altijd), dwaling (bepaalde gevallen), bedrog (nooit) - Relatie tussen echtgenoten ‣ Bloedverwantschap: aanvankelijk 7C, vanaf 1215 slechts 4C ‣ Aanverwantschap: w’ gelijkgeschakeld met bloedverwantschap ‣ Spirituele verwantschap: op grond van doopsel ‣ In bepaalde gevallen: overspel - Niet: de toestemming van de ouders 3) Het zwakke punt: de vormvereisten voor het huwelijk
In principe volstaat instemming → vanaf 1215 toch allerlei formaliteiten: - Kerkbannen: voorafgaande bekendmaking van het huwelijk - Het huwelijk in facie ecclesie: echtgenoten moeten huwen door verba de presenti, die uitgewisseld w’ in het voorportaal van de kerk in aanwezigheid van getuigen, waarna een priester het huwelijk zegent Maar: clandestien (geen naleving) huwelijk bleef geldig, wel boete. Voordeel deze werkwijze: - Vermijden van ontucht, aangezien personen zeer vlug getrouw kunnen zijn - Gemakkelijker huwen zonder toelating van de familie Nadelen van deze werkwijze: - Moeilijkere bewijsvoering van het bestaan huwelijk - Mogelijkheid tot afsluiten van huwelijken, ondanks het bestaan van vernietigende huwelijksbeletselen (vooral bigamie w’ mogelijk, daar het eerste huwelijk niet bekend is) 4) De dispensatie
= bij bestaan huwelijksbeletsel kon men aan kerk een afwijking vragen → enkel Paus kan dit maar kan delegeren aan bisschop en in bep gevallen uitgesloten → $$ - 63 -
!
Rémy Bonnaffé
6.4. Het verzet van de familie en de overheid tegen het kerkelijk huwelijk Opvatting van de kerk (zaak tussen echtgenote) botste met Germaanse opvatting dat huwelijk voor zaak van families was (en zeker geen liefde) Ook na doorbraak kerk bleef familie een rol spelen: nog steeds overeenkomst tussen families wie met elkaar zou huwen voor welke bedragen Kerk hield echter alleen rekening met wil van betrokkene → dus families verzetten zich en krijgen steun van de overheid: - Kan nooit geldigheid huwelijk aanvechten - Kan wel reageren door strafrechtelijke maatregelen en door sancties in het erfrecht a. Het strafrecht
Praktijk roofhuwelijk w’ streng bestraft → tijdens vroege Mid. geen onderscheid tussen: - Vrouwenroof: tegen haar wil ontvoeren van een vrouw om er mee te huwen - Verleiding: met haar instemming schaken van een vrouw om ermee te huwen → gaat immers in beide gevallen om een aantasting vd autoriteit van de familie 1) Vrouwenroof
Sluit nauw aan bij de verkrachting: - Kan enkel door mannen gepleegd worden - Een constitutief element is het geroep om hulp van het slachtoffer - Straf is dezelfde: onthoofding → in steden liever eeuwige verbanning/verlies goederen → Kan ontsnappen aan straf als vrouw op rechtszitting vrijwillig besluit met hem te huwen 2) Verleiding
Gestraft met verbanning en boete → uitzonderlijk ook voor vrouw die jonge man verleidt Koppelarij ook verboden: verlies van neus of verbanning b. Erfrechtelijke maatregelen
Een ontvoerde vrouw moet terugkeren naar haar familie, zodra dat mogelijk is - Indien niet: verliest haar goederen en erfrechten tevv haar vermoedelijke erfgenamen
6.5. Kerkelijke huwelijksleer vanaf het concilie van Trente Algemeen kader: contra-reformatie → voortaan: huwelijk = plechtig contract (onder druk van families) Voortaan zijn vereist: - 3 kerkbannen voor het huwelijk - Een huwelijk door de parochiepriester + 2 getuigen (gewoon aanwezig, geen toestem.) - De registratie van het huwelijk in een huwelijksregister → niet naleven deze vereisten = vernietigend huwelijkbeletsel → louter consensueel = onmogelijk geworden Nog altijd niet vereist: - Toestemming vd kerk - Toestemming vd ouders → blijft zaak tussen echtgenoten zelf
6.6. De invoering van het burgerlijk huwelijk: de triomf van familie en overheid a. De wetgeving van Jozef II op het huwelijk: eerste stap naar secularisering
Vanaf 16de eeuw mengt overheid zich steeds meer → zoals maatregelen tegen spilzieke trouwfeesten of overdreven pesterijen (‘carivari’ = ketelmuziek) Tijdens verlichting besluit overheid einde te maken aan bevoorrechte positie van de kerk - Edict van Jozef II → voert het burgerlijk huwelijk in, maar: - 64 -
!
Rémy Bonnaffé
‣ Blijft beperkt, pastoor sluit nog steeds huwelijk → burgerlijke rechtbank bevoegd voor betwistingen ‣ Bekommernis is uitschakelen kerk, er veranderd weinig aan het huwelijksrecht zelf: • Vormvoorwaarden blijven dezelfde • Grondvoorwaarden blijven dezelfde, slecht 1 fundamentele wijziging ✓ Jonger dan 25 = toestemming van ouders: zonder = ongeldig
b. De Franse Revolutie: de definitieve secularisering van het huwelijk
Echte verandering/secularisatie: - Verplichting voor de gemeenten om geboorte-, overlijdens- en huwelijksregisters bij te houden - De invoering van huwelijkssluiting op het gemeentehuis - De beperking van de vereiste van de instemming van verwanten tot minderjarigen - Het verdwijnen van de erf- en strafrechtelijke sancties voor verleiding/vrouwenroof - Het inperken van de huwelijksbeletselen op grond van een voorgaande relatie → kerkelijk huwelijk in burgerlijk jasje c. Het Burgerlijk Wetboek van 1804: de triomf van de familie
Ligt net zoals Franse Revolutie in lijn van kerkelijk recht Uitzonderingen: - Voorrang burgerlijk huwelijk op kerkelijk huwelijk - Toestemming van ouders (vernietigend huwelijkbeletsel): ‣ Zonen - 25 / dochters - 21: beide ouders (vooral vader, moeder irrelevant bij ≠) ‣ Jonger dan 30 maar ouder dan 25/21: heeft een akte van eerbied nodig van notaris met betekening ouders: ouders kunnen binnen 15 dagen voor rechtbank verzetten ‣ Ouder dan 30: akte van eerbied maar ouders kunnen zich niet verzetten
6.7. De geleidelijke terugkeer van de vrijheid van huwelijk na 1804 Akte van eerbied blijft tot 1983 bestaan → vanaf dan w’ het opnieuw een zaak van echtgenoten alleen zoals in canoniek recht: 1 grote uitzondering = minderjarigen
6.8. Toekomst en Homohuwelijk in 2003 Homohuwelijk = radicale breuk met kerkelijk verleden Klassieke huwelijk staat meer en meer onder druk: - Achteruitgang vh kerkelijk huwelijk - Explosie van echtscheidingen - Opkomst van het ongehuwd samenwonen: sinds ’98 wettelijk erkend door wettelijke samenwoning
7.
De echtscheiding (opletten scheiding ≠ echtscheiding)
Kan ‘natuurlijk’ eindigen door het overlijden. Daarnaast ook echtscheiding = de ontbinding voor de toekomst van een geldig huwelijk, tijdens het leven van de echtgenoten (definitie EXAMEN!!!)
7.1. Het Romeins recht = feitelijk gegeven, rechtbank komt niet tussen Aanvankelijk enkel eenzijdige verstoting door de man → later ook de vrouw (en dan ook onderlinge toestemming)
7.2. De vroege Middeleeuwen Germanen: alleen verstoting vd vrouw, zonder rechtvaardiging terugsturen oorspronkelijke familie → niet zo vrijblijvend: familie kan zien als schending eer: wraak → vete - 65 -
!
Rémy Bonnaffé
Later dan ook echtscheiding bij onderlinge toestemming
7.3. De kerk: ontbindbaarheid Huwelijk = een sacrament → daarom onverbrekelijk: niet altijd zo strikt geweest a. De vroege christenen: nog geen absolute ontbrandbaarheid van het huwelijk
In sommige gevallen echtscheiding op grond van andere bijbelpassages: - Verstoting van de vrouw door haar man bij ontucht - Verstoting van een echtgenoot die heiden gebleven is door echtgenoot die christen is geworden (‘privilege van Paulus’) 5de 2: Augustinus verwoord voor het eerst opvatting dat huwelijk niet ontbonden kan w’ Christelijke opvattingen beïnvloeden de Romeinse keizers → beperken de gronden voor afstoting en schaffen EOT af b. De middeleeuwse kerk 1) De triomf van de onontbindbaarheid van het huwelijk
8ste - 11de eeuw: algemeen aanvaarden onontbindbaarheid → stoot op veel weerstand: kwam frequent voor, ongeacht kerkelijk verzet - Keerpunt: Koning Filips II August: verstoot zijn 2de echtgenote en zet haar gevangen → na 20 jaar moet hij toegeven en haar weer als zijn echtgenote erkennen - Nu zelfs machtigste vorst niet langer kan verstoten, is het definitief uitgesloten, Enigste uitzondering: voorrecht van Paulus 2) De omzeiling van het echtscheidingsverbod
Allerlei manieren om echtscheidingsverbod omzeilen, al dan niet met hulp vh kerkelijk recht: - Onontbindbaarheid veronderstelt het bestaan van een huwelijk, maar: ‣ Soms was er geen of gebrekkige publiciteit van huwelijkssluiting • Indien echtgenoot kan beweren dat er geen huwelijk was, en andere echtgenoot dit niet kan bewijzen = geen huwelijk Huwelijk is slechts volmaakt en dus ontbindbaar, wanneer er bijslaap is ‣ • Geen bijslaap bewezen kan w’ = geen huwelijk • Bewijzen dat consummatie van huwelijk onmogelijk was = geen huwelijk ‣ Vele vernietigende huwelijksbeletselen: men kan ‘plots’ ontdekken dat men niet geldig gehuwd is → desnoods doet men waarheid geweld aan - Bij lange afwezigheid kon men claimen dat partner dood is - De beide (!) echtgenoten treden in klooster - In praktijk: gewoon ergens anders wonen 3) De scheiding van tafel en bed en de scheiding van goederen: substituten voor scheiding
Kerk erkend dat in sommige gevallen weinig zinvol om dwingen tot samen leven → bood alternatieven (was niet bereid echtscheiding toe te laten): - Scheiding van lichaam en goederen, beter bekend als scheiding tafel en bed (divortium/separatio quoad torum et mensam) ‣ Echtgenoten niet meer verplicht samen te wonen en de echtelijke plichten te vervullen - Scheiding van goederen en woonplaats (separatio quoad bona et habitationem) ‣ Wonen apart maar moeten echtelijke plicht vervullen: moeten seks hebben om kinderen te produceren → zij blijven ook gehuwd dus kunnen niet opnieuw trouwen
- 66 -
!
Rémy Bonnaffé
Partijen kunnen niet zelf, éénzijdig of bij onderlinge toestemming tot scheiding overgaan → moet toegestaan w’ door de kerkelijke rechter: - Streeft naar verzoening: verboden of bevelen geven - Scheiding w’ slechts in bepaalde gevallen toegestaan: ‣ Onderlinge toestemming: moeilijk te verkrijgen (wel als beide in Klooster) ‣ Op grond van een bepaald feit (eenzijdig): • Fornicatio (ontucht): fornicatio carnalis + later fornicatio spiritualis (geestelijk): ketterij, erge slagen en verwondingen, onverenigbaarheid van karakter ✓ Ontucht = zeer nadelig voor vrouw= vrouw vanaf een eerste keer en w’ bestraft met 2j gevangenis, waarna man mag beslissen of ze eruit mag of ze tot haar door moet opgesloten blijven… Bij de man enkel indien heel grof: meermaals overspel in de keuken terwijl vrouw moet toekijken → rechter houd zich niet bezig met kinderen of onderhoudsuitkeringen
7.4. Terugkeer van de echtscheiding bij de invoering van het burgerlijk huwelijk a. De Franse Revolutie: de promotie van de echtscheiding
Keert zich radicaal tegen de kerk → zeer gemakkelijk om een echtscheiding te verkrijgen: - Gronden: ‣ Altijd mogelijk bij OT ‣ Verzoek van 1 echtgenoot w’ heel wat gevallen toegestaan - Procedure: ‣ EOT: rechtbank moet niet tussenkomen ‣ Op grond van bepaald feit: rechtbank moet niet of beperkt tussenkomen Wetgeving van 1792 niet alleen opvallend door haar soepelheid → ook aandacht voor onderhoud en kinderen na echtscheiding b. Het Burgerlijk Wetboek: de conservatieve tegenreactie
Zeer soepele mogelijkheid bij FR leidde tot enorm hoog aantal echtscheidingen → BW wil inperken Blijft bestaan maar sterk beperkt (terugkeer naar principes kerkelijk recht): - Scheiding tafel/bed w’ opnieuw ingevoerd - Regels echtscheiding gebaseerd op scheiding tafel/bed uit kerkelijk recht: ‣ Tussenkomst van rechter is vereist ‣ Rechter streeft naar verzoening van partijen: lastige procedure ‣ Echtscheiding op grond van bepaalde feiten slechts toegestaan voor beperkt aantal feiten: • Overspel, maar overspel van de man w’ moeilijker aanvaard • Gewelddaden, mishandelingen en grove beledigingen ✓ Moet regelmatig gebeuren en in gemeenschappelijk huis • Veroordeling tot een infamerende straf • Belangrijk hier: Straf door fout: onderhoudsuitkering + niet krijgen kinderen ‣ EOT: procedure is zeer ingewikkeld (6 x voor rechtbank komen, 1/2 goederen meteen naar kinderen, toestemming van hun ouders, …) Gevolg: aantal echtscheidingen ↓ c. De geleidelijke versoepeling van het BW
Vanaf ’30 versoepeling omwille van: - Gewijzigde maatschappelijke normen: niet langer een schandaal - Het besef dat ingewikkelde procedures en streven naar verzoening de ES niet afremmen - 67 -
!
Rémy Bonnaffé
- De emancipatie van de vrouw Verandering: - Uitschakeling vd mogelijkheid tot ES op grond van de veroordeling tot een infamerende straf - De gelijkschakeling van man en vrouw voor het overspel - De invoering van echtscheiding op grond van feitelijke scheiding (EFS) - Versoepelen procedure Rechtspraak past zich aan → ‘grove belediging’ gaat ze zeer ruim interpreteren Hervormingen blijven echter beperkt: - Nog steeds bestaan scheiding tafel en bed → zinloos geworden - Tussenkomt van rechtbank is nog steeds vereist - De voorafgaande verzoeningsprocedure bestaat nog steeds, hoewel sterk ingeperkt - EBF (echtscheiding bepaalde feiten): berust nog steeds op idee dat dit feit een fout is en bestraft dient te w’ Sinds 1 september 2007: - EBF en EFS w’ afgeschaft: fout niet langer belangrijk, nog 2 gronden voor scheiding: ‣ EOT blijft bestaan: volledig akkoord nodig omtrent kinderen, goederen, … ‣ De EOO (ES op grond van onherstelbare ontwrichting): geen akkoord vereist (wil niet zeggen dat deels akkoord niet mogelijk is) → rechter beslist
II. Zakenrecht 1.
Inleidende begrippen
1.1. Basisbegrippen van het hedendaagse zakenrecht Objectief recht: geheel van sanctionerende normen Subjectief recht: een belang van een privé-persoon waarvan hij het respect kan afdwingen op grond van het objectief recht. Door het recht beschermd privaat belang. Onderverdeeld in: - Extra-patrimoniale rechten: betreffen belangen die niet in geld waardeerbaar zijn (behandeld in personen- en familierecht) - Patrimoniale rechten: betreffen belangen die in geld waardeerbaar zijn (behandeld in vermogensrecht) ‣ Vermogen: het geheel van de in geld waardeerbare rechten én plichten die aan een persoon toebehoren Patrimoniale rechten omvatten: - Zakelijke rechten: geven een onmiddellijke heerschappij over een bepaald goed, zonder de tussenkomst van een ander persoon (zakenrecht) ‣ Eigendomsrecht: het hoogste zakelijk recht ‣ Andere zakelijke rechten (vruchtgebruik) • Zakelijke genotsrechten: hebben betrekking op de zaak zelf (de houder van een zakelijk genotrecht heeft de vruchten ervan en mag eventueel over beschikken). Het gaat o.a om: eigendom, vruchtgebruik, erfdienstbaarheden, erfpacht, opstal • Zakelijke zekerheden: hebben betrekking op de geldwaarde van de zaak (men heeft geen recht op de zaak zelf, wel op de opbrengst ervan uit verkoop): pand, hypotheek. - Vorderingsrechten: geven een recht op een prestatie van een andere persoon: een doen, laten of geven (verbintenissenrecht) - Intellectuele rechten: betreffen de exclusieve rechten van een mens op het resultaat van zijn denken. (intellectuele eigendomsrechten) - 68 -
!
Rémy Bonnaffé
Goed: wat vatbaar is voor toe-eigening (groot verschil tussen 2€ hebben of recht hebben op 2€): - Zaken: materiële voorwerpen, waarvan men eigenaar kan zijn, en het eigendomsrecht zelf. Alles wat in de natuur bestaat buiten de mens. - Rechten: de andere vermogensrechten: zakelijke rechten, vorderings-rechten en intellectuele rechten. Zijn niet stoffelijk
Aantal zakelijke rechten = beperkt → geen andere zakelijke rechten dan die van de wetgever: alleen deze kan nieuwe zakelijke rechten creëren (numerus clausus-beginsel) Zakelijke rechten vertonen volgende kenmerken (veel uitzonderingen op): - Ze verlenen volgrecht: wie een zakelijk recht heeft op een zaak, kan dit recht altijd uitoefenen op deze zaak, ongeacht de persoon die ze in zijn bezit heeft - Ze verlenen voorkeurrecht: heeft men een zakelijk recht, dan heeft men voorrang wanneer het goed, waarop dit zakelijk recht rust, te gelde gemaakt w’ om de SE te voldoen. Men moet dus eerst betaald w’.
1.2. Verschillen tussen het hedendaagse en het Romeinse zakenrecht Hedendaags zakenrecht
Romeins zakenrecht
Wij kennen subjectieve rechten
De Romeinen kenden dit niet. Zij gebruikten actiones: hiermee kan men iets voor de rechter hard maken (dus praktischer dan ons systeem)
Wij maken het onderscheid tussen enerzijds personen- en familierecht en anderzijds het vermogensrecht
De Romeinen onderscheidden (1) het personen- en familierecht, (2) het vermogensrecht, en (3) het procesrecht → personae, res en actiones
Bij ons wordt volgend onderscheid gemaakt tussen het vermogensrecht en P&F: het eerste is in geld waardeerbaar, het laatste niet
Zoals hierboven en in voetnoot 132 blijkt, maken de Romeinen een ander onderscheid: personae, res en actiones
Ons vermogensrecht: verbintenissenrecht, zakenrecht en intellectueel eigendomsrecht
Romeins vermogensrecht: verbintenissenrecht, zakenrecht, erfrecht (bij ons behoort dit tot P&F) Dus: Romeins vermogensrecht = ons vermogensrecht + erfrecht - intell. eigendom
- 69 -
!
Rémy Bonnaffé
Hedendaags zakenrecht
Romeins zakenrecht
Wij maken een onderscheid tussen zakelijke rechten en vorderingsrecht
De Romeinen onderscheiden actiones in rem en actiones in personam
Onze zakelijke rechten hebben betrekking op goederen (dus ook onstoffelijk)
De Romeinse zakelijke rechten hebben enkel betrekking op zaken (stoffelijk)
Wij maken een verder onderscheid tussen enerzijds het eigendomsrecht en andere zakelijke rechten en anderzijds tussen zakelijke genotsrechten en zakelijke zekerheidsrechten
De Romeinen maken geen verder onderscheid
Een beperkt aantal zakelijke rechten: numerus clausus. Enkel de wetgever kan zakelijke rechten bijmaken.
Een beperkt aantal zakelijke rechten: numerus clausus. Enkel de praetor kan nieuwe actiones voorzien.
Voorkeurrecht en volgrecht zijn niet steeds aanwezig bij zakelijke rechten (zeker niet bij zakelijke zekerheden).
Voorkeurrecht en volgrecht zijn niet steeds aanwezig in het Romeins recht
1.3. Van actiones (in rem) naar (zakelijke) rechten Aangezien Romeinen begrip subjectief recht niet kennen, kennen ze ook geen zakelijke rechten of vorderingsrechten, wel: - Actiones in rem: vordering van iemand die beweert een recht op een zaak te hebben, tegen iedereen die verhindert dat gij dat recht uitoefent (+- zakelijke rechten) - Actiones in personam: vordering van iemand die beweert recht te hebben op een prestatie van een persoon tegen deze laatste (+- vorderingsrecht) Actiones in rem
Actriones in personam
Vordering van een persoon die beweert recht te hebben op een zaak
Vordering van een persoon die beweert recht te hebben op een prestatie van een persoon
absoluut: Deze vordering kan men tegen iedereen laten gelden (iedereen moet van mijn eigendom afblijven)
relatief: Deze vordering kan men slechts tegen een bepaalde persoon laten gelden, omdat daartoe een reden is (Madonna om te zingen)
Er is geen bijzondere band met tegenpartij vereist
Er is wel een bijzondere band met de tegenpartij vereist
Bij procedure verdwijnt het recht niet, de actio kan immer nog altijd ingesteld w’ tegen personen die niet bij proces betrokken waren
Bij procedure verdwijnt deze actio door de consumerende werking van de litis contestatio en verdwijnt het bijhorende recht
Middeleeuwen: praetor en actiones bestaan niet meer → maakten wel onderscheid tussen zakelijke recht en vorderingsrecht: door ons overgenomen → vandaar soms gebruik termen: - Ius in rem (zakelijk) - Ius ad rem (vorderingsrecht) Glossatoren onderscheiden ius in rem (recht op een zaak) / ius in personam (recht op persoon) - 70 -
!
Rémy Bonnaffé
Al vlug voegt men derde categorie toe: - Ius ad rem (obtinendam)(recht om een bepaalde zaak te verkrijgen): tussencategorie: recht op levering maar enkel tegenover diegene die hem die zaak moet leveren - Later verdwijnt deze categorie maar term blijft behoud voor alle vorderingsrechten (oude ius personam raakt in onbruik)
2.
Soorten van zaken
2.1. Zaken in de handel - zaken buiten de handel Belangrijkste onderverdeling van zaken in het RoRe: - Res in patrimonio (nostro): zaken in ons vermogen: zaken die tot het vermogen van een privé-persoon konden behoren - Res extra patrimonium: zaken buiten het vermogen): zaken die niet tot het vermogen van een privé-persoon konden behoren Justinianus vormt dit onderscheid om tot (deze vorm ons recht overgenomen): - Res in commercio: zaken in de handel - Res extra commercium: zaken buiten de handel Daarnaast nog res communes omnium: behoren iedereen toe (lucht, zee, …)
2.2. Res mancipi - res nec mancipi Res mancipi (zaken waarvoor mancipatio vereist is): o.a grond in Italië, slaven, last- en trekdieren Res nex mancipi (zaken waarvoor geen mancipatio vereist is): al de rest Super belangrijk onderscheid bij Romeinen: weerspiegelt Romeinse maatschappij gebaseerd op landbouw - Res mancipi: zaken die voor landbouwer van belang zijn - Gezien groot belang: niet zomaar eigendom ervan overdragen → vereist speciale overdrachtsprocedure, de mancipatio (zie 3.5, b, 3) Als praetor ook personen begon te beschermen die res mancipi zonder procedure verkregen → verminderen belang van onderscheid → Justinianus neemt het zelf niet meer over in CIC (daar maakte ze onderscheid tussen erve/kateil)
2.3. Roerend - onroerend Mobilis (roerend): wat verplaatsbaar is Immobilis (onroerend): wat niet verplaatsbaar is RoRe niet zo belangrijk onderscheid → in BW1804 belangrijkste onderverdeling van zaken - Inhoud ervan is niet meer Romeins maar gewoonterechterlijk: ‣ Achter die termen gaan de gewoonterechtelijke begrippen erve en kateil schuil ‣ Erven: gronden, gebouwen = onroerend
2.4. Vervangbaar (genus) - niet-vervangbaar (species) Vervangbare zaken: zaken die door andere zaak van dezelfde soort (genus) kunnen vervangen w’. Missen individualiteit Niet-vervangbare zaken: zaken die omwille van hun individuele kenmerken (species) niet vervangen kunnen w’ Berust niet op objectieve criteria maar door de bedoeling van de betrokken partijen kan een zaak van categorie veranderen
2.5. Verbruikbaar - niet-verbruikbaar Verbruikbaar: zaken die bij het eerste gebruik tenietgaan (of sterk in waarde dalen) - 71 -
!
Rémy Bonnaffé
Niet-verbruikbaar: zaken die niet (of slecht na lang gebruik) tenietgaan Belangrijk voor lening (zie later): - Bruikleen: niet-vervangbaar - Verbruikleen: vervangbaar
2.6. Hoofdzaken - bijzaken - delen Deel (pars): is niet zelfstandig Bijzaak (accessorium): een zelfstandige zaak, maar kan niet los gezien w’ van een andere zelfstandige zaak, de hoofdzaak (principale) Hierbij geld: accessorium sequitur principale (de bijzaak volgt de hoofdzaak)
2.7. Vruchten (fructus) = zaken die periodiek door exploitatie uit andere zaken w’ gewonnen (huur- en pachtgelden) Bij Romeinen omvat dit nog niet de interesten en dividenden
3.
Eigendom, bezit en detentie (!!!!!!!!!!)
3.1. Inleiding Hedendaagse recht maakt een onderscheid tussen: - Eigendom = het recht om op de meest volstrekte wijze van een zaak het genot te hebben en daarover te beschikken, mits men er geen gebruik van maakt dat strijdig is met de wetten of met de verordeningen (Art. 544 BW!!) - Bezit: het hebben van een feitelijke macht over een zaak of een recht, waarbij men de wil heeft zich te gedragen als eigenaar van de zaak (men geeft andere de indruk dat men eigenaar is) - Detentie/houderschap: een louter feitelijke macht over de zaak van een ander, zonder dat men zich voordoet als eigenaar van de zaak Bij ons dus 3 begrippen → vroeger 1, hoe van 1 naar 3?
3.2. De ontwikkeling van dominium en possessio in het RoRe (1, 2, 3 of 3+)
1 2
a. Het oudste Romeinse recht: usus tegenover feit
Allerprimitiefste maatschappij: geen enkel onderscheid, alles 1 pot nat Volgende fase (oudste Romeinse recht) 2 noties: - “ik heb de zaak en elk gebruik ervan w’ door recht beschermd” = usus - “ik heb de zaak en het gebruik ervan w’ niet door het recht beschermd = detentie b. De usus geraakt op de achtergrond door de opkomst van de begrippen possessio en dominium 1) Het begrip dominium
Begrip usus omvat allerlei vormen van gebruik die door recht beschermd w’, daaronder: - Onbepaalde vormen van usus: laten toe een zaak op alle mogelijke manier te gebruiken ‣ Lagere usus: door recht beschermd w’ tegen persoon met lager recht, maar niet met een hoger recht ‣ Hogere usus ‣ Hoogste usus: w’ beschermd voor iedereen → afgedwongen via een actio - Bepaalde vormen van usus: laten toe een zaak op slecht 1/beperkt # “ te gebruiken → voor hoogste vorm van onbepaalde usus verschijnt de term ‘dominium’ (eigendom) - Belangrijkste kenmerk = afdwingbaarheid via actio: revindicatio (= actio tot opeisen eigendom) - 72 -
!
Rémy Bonnaffé
2) Het begrip possessio
3 Possessio ontstaat uit het gebruik van staatsgronden:
- Veroverde gronden komen toe aan de staat, hoewel deze ze niet allemaal kan gebruiken - Aldus w’ deze in gebruik gegeven aan privé personen, die evenwel geen usus met actio verkrijgen - Possessio w’ wel beschermd door speciale praetoriaanse rechtsmiddelen: interdicten ‣ = bevel om de grond terug te geven / om er van af te blijven
→ possessio van staatsgrond w’ minder belangrijk maar de term possessio en bijhorende interdicten w’ ondertussen gebruikt voor de gronden in privé-bezit - Vervangen de lagere usus en de bijhorende rechtsmiddelen - Niet enkel betrekking op grond, maar op alle zaken c. Possessio, dominium en detentie
Gevolg: ontstaan 3 categorieën: dominium, possessio en feitelijke macht → stemmen overeen met eigendom, bezit en detentie → driedeling is niet dezelfde als ons recht: Rome = praktisch
Hedendaags = abstract
Dominium/ eigendom
Actio
Recht
Possessio/bezit
Interdict
Feit met de schijn van recht
Detentie
Geen bescherming
Louter feit
Voordelen van 3 begrippen tov 2: Waarom bezit? - Meestal heeft degene die dominium heeft ook possessio - Zijn possessio en dominium in handen van verschillende personen, dan primeert bij conflict diegene die zijn dominium kan bewijzen Belang van begrip ‘bezit’: - Politionele functie: Bewijs van dominium: zeer moeilijk te leveren ↔ possessio: makkelijker ‣ Gevolg: bij conflict vraagt men interdict, duurt immers langer om bescherming door actio te krijgen - Processuele functie: snelle bescherming van bezit ‣ Als possessio reeds erkend is door interdict zit men voorlopig goed, men kan die enkel nog verliezen, wanneer een ander na een actio zijn dominium kan bewijzen - Materieelrechtelijke functie: bezit kan na bepaalde tijd leiden tot dominium
3.3. Dominium en possessio in het RoRe vergelijken met eigendom en bezit in hedendaagse recht
- 73 -
!
Rémy Bonnaffé
a. Dominium
Romeins dominium
Hedendaags eigendom
Absoluut: geldt tov iedereen. Hierdoor is dominium echter moeilijk te bewijzen: men moet zijn hoger recht tov de hele wereld bewijzen
Idem
Algemeen: dominium is onbepaald → er is geen lijstje mogelijk wat men met dominium kan doen
Idem
→ in de 16de E zei iemand dat dit usus, fructus en abusus inhoudt Exclusief: er kan slechts één titularis zijn (anders ontstaan problemen met abusus), hoewel codominium mogelijk is
Exclusief, hoewel mede-eigendom mogelijk is → de groep neemt de beslissingen, anders is er opdeling
→ de groep neemt dan beslissing als een geheel: het aandeel geeft een recht op individuele beslissingen → bij ruzie w’ de zaak opgedeeld (in natura, dan wel geldelijk) Voortdurend: dominium bestaat zolang de zaak bestaat
Idem
→ uitzonderingen: de tijdelijke vormen van dominium, nl opstalrecht en erfpacht Niet-onbeperkt:
Niet-onbeperkt
→ de immisio(-leer): men mag geen overdreven hunder veroorzaken door het gebruik van de zaak waarop men dominium heeft (kaasmakerij)
→ burenhinder (komt van immisio) → beperkingen door de wet (komt veel voor)
→ beperkingen door de wet (minder dan nu) Enkel op zaken (stoffelijk)
Op zaken en rechten
Concreet: de titularis krijgt een actio en de rechter geeft hem gelijk
Abstract
Geen speciale positie
Keizer van het zakenrecht
Minder beperkingen (wel plicht tot onderhoud van bouwvallige panden)
Meer beperkingen
Verschillende soorten Romeinse eigendom, waaronder dominium
Slechts één hedendaagse eigendom
Definitie van dominium = een absoluut, exclusief, algemeen en voortdurend zakelijk recht, dat aan beperkingen onderhevig is en enkel toekomt aan Romeinse burgers op gronden in Italië of op andere zaken - 74 -
!
Rémy Bonnaffé
Soorten eigendom: - Dominium - Peregrineneigendom, want dominium enkel voor Romeinen - Provinciale eigendom, want dominium enkel op roerende goederen en gronden in Italië - Tweederangseigendom, want soms zware voorwaarden voor dominium
3+
- 75 -
!
Rémy Bonnaffé
b. Possessio
Qua functies komt dit overeen met ons bezit. Possessio bestaat uit corpus (feitelijke macht over de zaak) en animus (wil om een corpus te hebben) Animus (intentioneel elem) heeft wel andere betekenissen het RoRe dan in hedendaagse recht: - Romeins recht: van belang indien corpus twijfelachtig was - Bij ons: voor onderscheid tussen bezit en detentie Opgelet: een ander verschil is bij Romeinen bezit enkel op zaken, bij ons ook op rechten
3.4. De evolutie van het Romeinsrechtelijke dominium en de possessio naar de hedendaagse eigendom en bezit
2 3 2
In de naklassieke periode: achteruitgang → vervaging van de grenzen tussen dominium en possessio. Hierdoor onderscheidt men enkel nog: - Iets wat lijkt op usus (vervangt dominium en possessio) - Detentie Justinianus: terug naar klassieke Rome Germanen: Terug naar 2: - Saisine (een recht): dit is elk recht om voordeel te halen uit een bepaald goed, niet enkel zaken (lijkt op Romeinse usus) - Detentie (louter feit)
3(+) a. Ius Commune (ca 1100) De opkomst van het bezit
Germanen → saisine (+- usus) - Nadeel: moet dit bewijzen, zeer moeilijk of kan lang duren ‣ In voordeel van schurken ‣ Neemt recht in handen → veel geweld Vanaf 11de eeuw begon men op te treden tegen het geweld in de maatschappij → bezit is handig instrument hiervoor: - Wie in zijn recht verstoord was, kreeg meteen bescherming - Bezit w’ geïntroduceerd door de kerkelijke rechtbanken - Bescherming niet door interdicten (geen praetor meer), maar door nieuwe bezitsvorderingen Door ontwikkeling van het begrip bezit, ontwikkelde men ook de tegenhanger ervan, eigendom → saisine verdwijnt op achtergrond, maar heeft op 2 manieren nagewerkt: - Saisine mogelijk bij zaken en rechten → bij bezit/eigendom ook - Terminologie: automatisch bezit van zijn rechtsvoorgangers wanneer deze overlijden b. De ontwikkeling van het eigendomsbegrip 1. Glossatoren en commentatoren: dominium utile en dominium directum
Glossatoren herontdekken het Romeins eigendomsbegrip (dominium) → Hoe toepassen op Middeleeuwse situatie? Wie heeft dominium, de leenheer of de leenman? Zij gebruiken tekst in het CIC om te concluderen dat er 2 soorten eigendom bestonden: - Dominium directum (oppereigendom, oorspronkelijke) voor leenheer - Dominium utile (eigendom naar analogie, niet nuttige eigendom!) voor leenman Gevolg: Dominium van glossatoren ≠ van de Romeinen en de onze: - Er kunnen meerdere eigenaars zijn (bij ons exclusief en algemeen) - Maar in dat geval kunnen ≠ eigenaars de zaak niet op alle mogelijke manieren gebruiken ‣ Slechts op een manier verbonden met hun hoedanigheid (slechts al leenmand of leenheer) - 76 -
!
Rémy Bonnaffé
Gevolg: opletten met definitie van eigendom van Bartolus: “eigendom is een recht volledig te beschikken over een lichamelijke zaak, tenzij dit door de wet verboden w’” (sterk denken aan 544 BW) - “volledig beschikken”: men moet wel rekening houden met andere eigenaars Eigendom volgens Bartolus
Eigendom volgens art. 544 BW
Recht
Recht
Volledig beschikken
Meest volstrekte wijze genot te hebben of te beschikken
Over een lichamelijke zaak
Over een zaak (ook onstoffelijk, dus eigenlijk had men beter “goed” geschreven)
Tenzij verboden door de wet (lees: de wet, buren, heren, vazallen en familie)
Mits gebruik niet strijdig is met wetten of verordeningen (lees: de wet en buren)
Het ius commune kende hiernaast ook quasi-eigendom, als opvolger van de praetorische eigendom
Hier is geen quasi-eigendom
2. Latere ontwikkelingen, inz. In het Vernunftrecht
3
Pothier werkt definitie Bartolus verder uit: “recht om naar believen over een zaak te beschikken” Deze definitie gaat meer en meer gaan verschillen van Bartolus, en komt dichter in onze buurt: - Vernunftrechtelijke definities houden geen rekening met verschillende soorten dominium (utile, directum, quasi) → slecht 1 soort eigendom - Zien eigendom als hoogste recht dat zich onderscheidt van de andere zakelijke rechten → aangezien maar 1 kan die nu ook algemeen zijn Wat ook niet overeenkomt met Bartolus, en ook niet met nu: - Men koppelt dit onder invloed vd moraaltheologie aan het begrip vrijheid: vrijheid om te doen wat je wil. ‣ Met je relativeren: beperking zou ‘intern’ zijn: moet op rationele wijze omspringen
3
3. Het burgerlijke Wetboek van 1804
Makers BW hebben definitie gevormd naar voorbeeld van Vernunftrecht. 2 misvattingen: - Ze is rechtstreeks gebaseerd op het Romeins recht: ‣ Klopt niet: eigendom van 544 = wortels in het Romeins dominium, maar directe oorsprong = definities latere juristen: Bartolus en Pothier - Ze is uitdrukking van een nieuwe, zogenaamde liberale geest. Klopt niet: ‣ In de tekst zelf. Er zijn immers verboden ‣ Maatregelen genomen door Napoleon (militaire dictator) mbt milieu, landbouw, stedenbouwkunde en oorlog 5. De opkomst van de liberale ideologie in het midden van de 19de E
Belangrijke impuls voor Belgisch liberaal eigendomsbegrip = pandestiek → volledig zoals in Vernunftrecht: uitdrukking menselijke vrijheid Breekt echter niet door → meeste bleven aanganger van eigendomsrecht beperkt door rechten van anderen en door wetgever 6. De reactie op de liberale ideologie
Toch overheersende mening: eigendomsrecht = liberaal = uit de Romeinen - 77 -
!
Rémy Bonnaffé
- Deze opvatting ° door critici van liberale ideologie → ondertussen gebleken dat egoïstische eigendomsrecht nog in 19de eeuw, noch bij Romeinen bestaan heeft 7. Nieuwe tendensen → nood aan 3+
Niet het meer beperken van eigendom Wel: -
De opkomst van de onteigeningen: vroeger ook al, nu belangrijker geworden De doorbraak van intellectuele eigendomsrechten De opkomst van het onderscheid ‘economische eigendom’ vs ‘juridische eigendom’ Toegenomen bescherming van de huurders, holt soms rechten eigenaar uit
Gevolg: Eigendomsbegrip van 544 niet langer voldoet, omdat het te weinig soepel - Men geeft als reden hiervoor vaak het RoRe ‣ Tegengestelde is waar: RoRe kent juist een zeer soepel eigendomsrecht dat nuttige diensten zou kunnen bewijzen bij een beschrijving van onze eigentijdse economie
3.8. De verkrijging van eigendom en bezit a. Inleiding
Bij verkrijgen van eigendom onderscheidt men in het huidige recht: - Verkrijging onder algemene titel: verkrijgen van een geheel vermogen of een breukdeel ervan ‣ Ook de schulden van een vermogen gaan over - Verkrijgen onder bezwarende titel: verkrijgen van één of meerdere bijzondere goederen Een ander onderscheid (bestond niet in RoRe): - Oorspronkelijke wijzen van verkrijgen: door een feit, bv schatvondst - Afgeleide wijzen van verkrijgen: door een rechtshandeling; vb verkoop - Bij RoRe: ‣ Eigendomsverkrijging naar ius civile ‣ Eigendomsverkrijging naar ius naturale (natuurrecht: niet altijd onderscheiden ius gentium) In hedendaags Belgisch zakenrecht: alleen de oorspronkelijke wijze aan bod - Afgeleide wijze → studie van andere rechtstakken b. Eigendomsoverdracht door overeenkomst 1. Inleidende begrippen
In heel wat Europese rechtsstelsels: eigendomsoverdracht aan bod in zakenrecht (België = verbintenissenrecht): reden is dat dat daar anders gebeurt. 2 systemen: - Consensualistisch systeem: van zodra er overeenkomst is door wilsovereenstemming w’ eigendom overgedragen (Frans-Belgisch systeem) - Traditioneel systeem: niet automatisch door wilsovereenstemming: een afzonderlijke leveringshandeling (levering: traditio) is vereist (Duits-Nl systeem) Met dit onderscheid ander onderscheid van systemen van eigendomsoverdracht verbonden: - Causaal stelsel: vereist een geldige titel of causa (oorzaak, reden) ‣ Consensualistisch systeem is in principe ook causaal - Abstract stelsel: geldigheid van overeenkomst die aan basis van eigendomsoverdracht ligt staat los van de eigendomsoverdracht ‣ Eigendom kan overgaan, ook al is er geen geldige overeenkomst. Voorwaarde: partijen moeten bedoeling hebben om eigendom over te dragen - 78 -
!
Rémy Bonnaffé
Het onderscheid van deze systemen ° pas in 19e E bij Pandektisen (RoRe kende deze termen niet, kan men wel bestempelen als traditionalistisch & gemengd causaal/abstract) Belang van onderscheid: risico & faillissement Traditioneel systeem veronderstelt een geldig eigendomsoverdracht 3 elementen: - Beschikkingsbevoegdheid - Leveringshandeling - Titel: dit is enkel vereist, indien sprake is van causaal systeem 2. Beschikkingsbevoegdheid
Om eigendom overdragen, moet men eigenaar zijn: Nemo plus iuris ad alium transferre potest quam ipse habet (niemand kan meer recht aan een ander overdragen dan hij zelf heeft) 3. Leveringshandeling en titel bij de Romeinen
Klassieke periode bestonden er 3 leverinshandelingen: - Mancipatio - In iure cessio (‘afstand in rechte’) - Traditio (‘overdracht’) Mancipatio en in iure cessio: - Formeel (men moet formaliteiten nakomen) - Verschaffen altijd eigendom, maar niet noodzakelijk bezit - Abstract Traditio: - Informeel, men moet geen formaliteiten nakomen - Verschaft altijd bezit, maar niet altijd eigendom - Causaal: alleen bij traditio problematiek van de titel Opgelet: Mancipatio niet enkel voor zakenrecht → ook personenrecht als procedure voor overdracht van macht over personen, zelfs vrije personen 1) Mancipatio
= abstracte leveringshandeling tot eigendomsoverdracht - Formaliteiten: verkrijger moet zaak met de hand vastgrijpen, met bronzen muntje een weegschaal aantikken en daarbij een rituele formule uitspreken waarin hij zegt dat de zaak van hem is omdat hij ze gekocht heeft ‣ Aanwezig: verkoper, weegschaalhouder en 5 getuigen ‣ Verkoper reageert niet → daaruit blijft zaak effectief gekocht Aanvankelijk zeer belangrijk → dé procedure voor eigenaar te w’ van res mancipi. Later ↓: - De verandering van de maatschappij, zodat res mancipi niet meer belangrijk w’ - De bescherming van de praetor verleende aan personen die een res mancipi niet door mancipatio (of in iure cessio) verkregen hebben (met de actio Publiciana) - De algemene tendens tot deformalisering Justinianus neem zelf niet over in CIC → heeft ons recht niet beïnvloed 2) In iure cessio
= de tweede abstracte leveringswijze Berust op een shijnproces: ten overstaan van de praetor eist de verwerven de zaak op. De vervreemder erkent dat de zaak van de verwerver is en de praetor wijst de zaak dan ook aan deze laatste toe → raakt in onbruik en w’ niet meer opgenomen in CIC
- 79 -
!
Rémy Bonnaffé
3) Traditio
Traditio kan zijn: - Louter bezitsverschaffing - Bezitsverschaffing + eigendomsoverdracht Hoe beide van elkaar onderscheiden? → door begrip cuasa: - Zonder causa = alleen bezitsverschaffing - Met casusa = bezitsverschaffing + eigendomsverschaffing Causa = een feit dat rechtvaardigt dat de traditio de eigendom doet overgaan Belang traditio in Romeinse periode: verleent geen dominium op res mancipi, maar: - Bij traditio van res mancipi is men al vlug beschermd, omdat praetor: actio publiciana - Res nec mancipi overvleugelen na verloop van tijd toch de res mancipi → Justinianus neemt alleen de traditio op in het CIC 4. De ontwikkelingen van de traditio in het ius commune
In principe verondersteld bezitsverschaffing dat men zaak materieel overdraagt. Niet altijd mogelijk → kon al in Romeinen zonder materiële overdracht → nu echt uitgebouwd Verschillende gevallen van traditio, naargelang zaak al dan niet materieel is overgedragen: - Traditio longa manu (met de lange hand): traditio door een zaak aan te wijzen - Traditio symbolica (symbolisch): traditio door een symbolische handeling, bv overhandigen sleutels - Traditio brevi manu (met de korte hand): de koper is reeds detentor van de zaak - Constitutum possessorium (bezitsafspraak): eigendomsoverdracht zonder inbezitstelling gezien de verkoopovereenkomst ook een huurovereenkomst bevat: iemand verkoop dus, maar huurt onmiddellijk. Evolutie: ‣ Aanvankelijk reële huur, waardoor traditio niet nodig was ‣ Na-klassieke periode: gebruiken om traditio te ontlopen: fictieve huur ‣ Middeleeuwen: men voegt in verkoopovereenkomst een aparte clausule, zonder fictieve huur: verkoper neemt voortaan zaak in bezit in naam van en voor rekening van de koper ‣ Vernunftrecht: geen clausule mee: traditio is niet meer nodig • Gevolg = consensuele eigendomsoverdracht zoals vandaag 5. Het BW van 1804
Men volgt de opvattingen van Vernunftrecht → overeenstemming volstaat. Wel problemen: - Art. 1582, lid 1: Koop = overeenkomst waarbij ene partij zich verbind om een zaak te “leveren” (…) → definitie is verkeerd (voor juiste visie: art. 1583 - Consensualisme is niet altijd mogelijk: niet bij soortzaken: pas over bij individualisatie - Consensualisme: vertoont een gebrek aan publiciteit (hypotheekbewaarder onroerend goed) c. Verjaring 1. Inleiding
= tijdsverloop waaraan het recht bepaalde gevolgen hecht. Onderscheid: - Verkrijgende (acquisitieve) verjaring: door het tijdsverloop verkrijgt iemand een recht - Uitdovende (extinctieve) verjaring: door het tijdsverloop verliest iemand een recht → zeer groot belang bij het bewijs van de eigendom: - Normaal verwijzen naar voorman, enz… - Bij Romeinen oplossing: niet meer verder bewijzen dan verkrijgende verjaringstermijn
- 80 -
!
Rémy Bonnaffé
2. De Twaalf Tafelen (niet voor vreemdelingen)
Hier bestond reeds bepaling: - Speciale vorm van usus verworven - Na ononderbroken periode van 2 (gronden) of 1 (andere zaken) jaar = niet langer beroep doen op voorman Gold niet algemeen: niet voor een gestolen zaak 3. De klassieke periode
Usucapio (!!!) = de eigendomsverkrijging door verjaring in de klassieke periode, waaraan 5 voorwaarden verbonden zijn → volgorde belangrijk! (2de voorwaarde w’ uit 1ste afgeleid, 3de uit 2de, enz…): - Bezit (possessio), gedurende een bepaalde - Termijn (tempus) - Res habilis ((een) voor verjaring) vatbare zaak) - Titulus (een titel) - Fides (goede trouw) 1) Tempus - verjaring is tijdsverloop
2 jaar: gronden / 1 jaar: andere zaken → niet onderbroken, anders usurpatio (stuiting) 2) Possessio - tijdens die ononderbroken periode moet er bezit zijn
Moet bezit hebben: recht op interdicten gehad hebben Probleem: personen die niet voor zichzelf bezitten en toch recht op interdicten = niet de bedoeling, daarom volgend criterium: 3) Titulus - welke bezitter mag eigenaar worden
Vergelijkbaar met causa bij traditio → bezitter moet een causa hebben om eigenaar te kunnen w’: feit dat usucapio rechtvaardigt. Doel: - Onderscheiden van possessio die wel en possessio die niet tot eigendom kan leiden - Onderscheiden van detentie die al evenmin tot eigendom kan leiden Gevolg: onderscheid tussen: - Gewone possessio: interdictenbezit, kan niet door usucapio tot eigendom leiden - Possessio civilis: speciale categorie van interdictenbezit, kan door usucapio tot eigendom leiden - Possessio naturalis: detentie. Term is misleidend. Immer geen bezit, want men heeft geen interdicten Possessio civilis volstaat niet, er is nog verdere voorwaarde: 4) (Bona) fides - deze bezitter met titulus moet ter goeder trouw zijn
Door usucapio w’ men toch nog eigenaar, maar dit zou op kwaadwillige manier kunnen gebeuren (contracten sluiten met personen van wie men weet dat ze geen eigenaar zijn of onbekwaam zijn) Vandaar vereiste van (subjectieve) goede trouw: wist niet en moest niet weten dat er een probleem was Let wel: moet aanwezig zijn bij begin → indien achter te weten: toch geen kwade trouw Maar zelf dit volstaat niet, wat met zaak dat verkocht w’ door dief, terwijl men niet wist? 5) Res habilis - de zaak moet geschikt zijn voor verkrijgende verjaring
Zaak moet vatbaar zijn voor verjaring. Zijn niet vatbaar voor verjaring: - Zaken extra patrimonium: men kan hierover geen dominium hebben - Gestolen, verduisterde (verkregen ve dief) en met geweld ontnomen zaken - 81 -
!
Rémy Bonnaffé
4. De Naklassieke periode
Usucaptio blijft behouden in deze persiode en w’ ook opengesteld voor vreemdelingen 1) Longi temporis praescriptio
Usucaptio was beperkt in klassieke periode: leidde tot dominium en was dus enkel mogelijk in gevallen waarin dominium mogelijk was: - Niet voor vreemdelingen: beperking telt in deze periode niet meer - Niet voor gronden in de provincie Daarom ontwikkelen nieuwe soort verjaring voor deze gronden: longi temporis praescriptio (verweer van lange termijn): - Aanvankelijk is deze verbonden met procedure: tegenpartij kan haar recht niet uitoefenen ‣ Wilt niet zeggen dat men het recht verkrijgt → dus: uitdovend - Later wel verkrijgend ‣ 10 jaar indien eiser in dezelfde gemeente woont ‣ 20 jaar indien de eiser niet in dezelfde gemeente woont 2) Uitdoving van de revindicatie
Duikt regel op dat men niet meer kan revindiceren na 30 jaar (uitdovende verjaring van revindicatie) Gevolg: men kan gestolen, verduisterde of met geweld ontvreemde zaken niet meer opeisen Opletten: wilt nog niet zeggen dat dief eigenaar wordt 5. Justinianus
Usucapio: enkel voor roerende zaken, termijn 3 jaar Longi temporis praescriptio: voor onroerende zaken, termijn 10/20 jaar naargelang aan- of afwezigheid Gevolg bij Justinianus: - Strengere voorwaarde + kortere termijn ‣ Usucapio: roerende zaken ‣ Longi temporis praescriptio: onroerende zaken - Mildere voorwaarde + langere termijn ‣ Longissimi temporis praescriptio: 30 jaar • Geen vereisten van res habilis of titulus • Wel Bona fides nodig: een dief zal er zich niet op kunnen beroepen. Maar als je dat verkoopt aan iemand die ter goeder trouw is = geen probleem 6. Het ius commune en het gewoonterecht
Gewoonterecht: 1 verjaringstermijn van 1 jaar en 1 dag 3. Langere termijn RoRe komt terug: - Herontdekking RoRe - Door toedoen vd kerk: langere termijn om haar bezittingen veilig te stellen Kerk bijzonder voorkeur naar termijn van 30 jaar, hoewel 40 jaar nodig was tegen de kerk Moreel ook verandering: mala fides superveniens nocet (later opgekomen kwade trouw schaadt) 7. Het BW van 1804
Algemene tendens volgens Parijse gewoonterecht - Algemeen geldt een uitdovende verjaring van 30 jaar voor rechtsvorderingen
3
niet steeds 366 dagen → 1 dag = rechtsdag, komt maar voor om de 6 weken, dus 1 jaar + 42 dagen - 82 -
!
Rémy Bonnaffé
- Lange verkrijgende verjaring: 30 jaar: goede trouw of titel zijn niet vereist - Korte verkrijgende verjaring: 10/20 jaar maar aan- en afwezigheid w’ nu bepaald door het wonen in het rechtsgebied van hetzelfde hof van beroep Probleem: geen verjaring die overeenstemt met de usucapio van Justinianus: geen korte verjaring voor roerende goederen: reden: daarvoor geld een andere regeling 8. Roerend goed heeft geen gevolg art. 2279
Gewoonterecht: roerend goed geen volgrecht - = eigenaar kan roerende goederen niet van om het even wie terugvorderen: wel van contract-partner aan wie men een goed overhandigde om een andere reden dan eigendomsoverdracht → niet van een derde - Uitzondering: indien het roerende goed gestolen is op een markt en dan verkocht, dan kan de oorspronkelijke eigenaar deze revindiceren als hij er de koopprijs voor betaald Invloed van RoRe: opkomst van revindicatie van roerende goederen toe, zelfs indien deze niet gestolen zijn Botsing tussen inheems en RoRe: Het inheems recht wint in deze, maar het Romeins recht heeft toch een zeker invloed. Aldus stelt art. 2279 BW “possession vaut titre”. De betekenis hiervan is omstreden: waarschijnlijk bedoelt men met titre de titelus als juridische rechtvaardiging om eigenaar te zijn door bezit. Dit beoogt bewijsproblemen op te lossen. Dit is echter beperkt in de zin dat een andere persoon de eigendom kan aantonen. Er wordt dus vanuit gegaan dat de bezitter eigenaar is. Er is dus geen revindicatie, behalve bij diefstal: is dat geval is er een verkrijgende verjaringstermijn van 3 jaar. Indien het goed gestolen is op een markt, kan de koper van het gestolen goed wel schadevergoeding (de koopprijs) vorderen.
3.9. De bescherming van dominium en possessio a. In het Romeins Recht 1) Dominium en reivindicatio
Fundamentele kenmerk dominium = beschermd door actio → krijgt in klassieke periode de naam “reivindicatio”, heeft dubbel doel: - Laten vaststellen dat men dominium heeft (moet dan wel kunnen bewijzen) - Het bekomen dat tegenpartij de zaak afgeeft = het bezit ervan aan de eigenaar geeft ‣ Belangrijk: enkel revindiceren tegen bezitter, niet tegen detentor Probleem: wat als zaak niet wilt afgeven? Oplossing: - Restitutieclausule in formula: verweerder heeft keuze: ‣ Zaak vrijwillig afgeven ‣ Procedure voortzetten: veroordeeld tot de geschatte waarde van de zaak (littis aestimatio) • Deze waarde w’ bepaald door rechter op grond van eed door de eiser: zal een veel hogere waarde opgeven → moet dan meer betalen dan zaak waard is a. In het hedendaags recht 1) Reivindicatio
Term bestaat nog steeds, maar verschilt grondig: - Ook voor andere zakelijke rechten dan eigendom - Ze kan ook ingesteld w’ tegen een loutere detentor 2) Bezitsvorderingen
Onderscheidt 2 bezitsvorderingen: - Reïntegrande: gebaseerd op RoRe interdict unde vi - 83 -
!
Rémy Bonnaffé
- Coomplainte: gebaseerd op RoRe interdict uti posseditis
4.
De beperkte zakelijke genotsrechten (extra punt)
4.1. Inleiding Beperkte zakelijke rechten: rechten op andermans zaak = ‘iura in re aliena’: - Term is niet romeins, noch middeleeuws → wel 16de E - Wel niet geheel ‘on-Romeins’: eigendom gekoppeld aan reivindicatio, andere zakelijke rechten aan andere actiones Onder bepaalde zakelijke rechten kan men onderscheiden: - Zakelijke genotsrechten: hier heeft men een beperkt recht op de zaak zelf, verder ≠: ‣ Eeuwig en klein: gekoppeld aan een zaak (mb onroerend goed) niet aan persoon/ titularis. Hierdoor komt geen einde aan het zakelijk genotrecht bij het overlijden van titularis, en moet het steeds betrekking hebben op een onroerend goed • Servitutes praediorum ‣ Tijdelijk en groot: gekoppeld aan persoon/titularis, niet aan een zaak. Hierdoor komt een einde aan het zakelijk genotrecht bij het overlijden van de titularis, en kan het betrekking hebben op on- en roerende goederen • Servitutes personarum - Zakelijke zekerheden: enkel recht op geldwaarde van de zaak bij de (gedwongen) verkoop van die zaak, niet op de zaak zelf → In Franse Revolutie interpreteert men ‘persoonlijke dienstbaarheden’ verkeerd: beperking persoonlijke vrijheid dus men schaft af
4.2. Vruchtgebruik a. Het ontstaan van het vruchtgebruik
Situatie weduwe bij overlijden van de pater familias: weduwe wil nalatenschap om te kunnen leven zoals tijden het leven van haar echtgenoot. → Probleem; kinderen van pf zijn niet noodzakelijk de erfgenamen van de weduwe Gevolg: door goederen aan weduwe na te laten, kunnen deze verlozen gaan voor eigenlijke erfgenamen → oplossing: vruchtgebruik: - Weduwe krijgt goederen, slecht voor rest van haar leven - De erfgenamen krijgen niet meteen, maar krijgen ze wel met zekerheid
- 84 -
!
Rémy Bonnaffé
b. Het vruchtgebruik in de Romeinse periode 1) Definitie
= recht om van andermans zaken gebruik te maken + de vruchten te trekken, voor zover de zaak zelf in stand blijft (Paulus) = onvolledig: vergeet dat het tijdelijk recht is die eindigt bij overlijden vruchtgebruiker 2) Voorwerp en inhoud van het vruchtgebruik
Voorwerp: aanvankelijk grond → later ook roerende zaken en een vermogen in zijn geheel Inhoud: gebruiken + vruchten plukken - Moet handelen als goede man (= open norm) - Moet zelf de zaak gebruiken en vruchten plukken, maar: ‣ Burgerlijke vruchten: omvatten gelden uit verpachting: de pachter plukt dan ‣ Men kan zijn recht op vruchtgebruik overdragen, kan termijn niet wijzigen Gevolg: uitholling eigendom, de naakte eigendom (nuda proprietas) 3) Vestiging en tenietgaan van het vruchtgebruik
Vestiging: - Door een legaat - Door in iure cessio (niet meer bij Justinianus, daar verdwijnt dit- Door vervreemding van het eigendomsrecht onder boorbehoud van VG - Op provinciale grond door pactiones (afspraken) en stipulationes - Longi temporis praescriptio (in Justiniaanse recht) Tenietgaan: - Dood van de vruchtgebruiker of verstrijken van de termijn ‣ Opgelet: overdracht → overlijden oorspronkelijke VGer - Verlies door verjaring bij non usus (niet-uitoefening) - Tenietgaan van de zaak: zeer ruim: ook wijzigingen 4) Bescherming van of tegen vruchtgebruik
- De vruchtgebruiker kan aan de praetor de actio confessoria vragen om een bezitter / schurk te dwingen het recht van de vruchtgebruiker te erkennen. - Benadeelden kunnen aan de praetor de actio negatoria vragen zodat de onrechtmatige vruchtgebruiker erkent dat zij/hij geen recht heeft op een bepaalde zaak. c. De latere ontwikkelingen van het vruchtgebruik 1) In de rechtsleer
Belangrijkste evolutie = 16e E: omschrijft eigendomsrecht als usus, fructus en abusus. VG = usus en fructus / Eigendom = vruchtgebruik + abusus 2) In de rechtspraktijk
In gewoonterecht kende men geen vruchtgebruik, alleen onderscheid tussen: - Een permanent recht (erve) - Een tijdelijk recht (lijftocht) = geen vruchtgebruik, want: ‣ Enkel mogelijk bij wat nu onroerende goederen noemen ‣ Bij einde van lijftocht w’ houder van permanente recht geen exclusieve eigenaar Maar: lijkt ondanks verschillen tot op VG → men gaat lijftocht usufructus gaan heten → men begint RoRe regels op toe te passen → men vergeet oorsprong gewoonterechtelijke instelling 3) Het BW van 1804
Erkent volledig de evolutie van de praktijk. Art. 578 lijkt sterk op definitie van Paulus. Toch verschillen: - 85 -
!
Rémy Bonnaffé
-grotere nadruk op feit dat VG rechten uitoefent die eigenlijk een eigenaar heeft -Verplichting om deze staak in stand te houden, bij Paulus was dit loutere vaststelling
4.3. Erfdienstbaarheid a. Begrip
In het vroegste recht: - Onbepaalde vormen van usus: laten toe een zaak op alle mogelijke manieren te gebruiken → later: hoogste vorm is dominium. Lagere vorm is possessio - Bepaalde vormen van usus: laten toe een zaak op slechts één of een beperkt aantal manieren te gebruiken: w’ later erfdienstbaarheden genoemd Erfdienstbaarheid = last op een stuk grond (dienend) ten behoeve van een ander stuk grond (heersend). Voorwaarden: - het recht moet gevestigd zijn op een stuk grond ten behoeve van een ander stuk grond. Het recht is dus niet gekoppeld aan een bepaalde persoon. - het nut van de erfdienstbaarheid moet blijvend zijn. Bv.: een waterput, niet een plas waarvan men eenmalig nut kan hebben. - het heersende en dienende erf moeten nabij liggen. Dit wil niet zeggen dat de gronden noodzakelijkerwijs naast elkaar moeten liggen. - De erven moeten een verschillende eigenaar hebben. - De erfdienstbaarheid mag geen actieve plichten meebrengen voor de eigenaar van het dienend erf. ‣ Uitzondering: de steunbalken van een buurhuis die in de muur van een huis zitten moeten onderhouden worden door de eigenaar van het dienend erf. b. Vestiging, tenietgaan en bescherming van of tegen een erfdienstbaarheid
Vestiging: overeenkomst of verjaring Tenietgaan: - Confusio (vermenging): dezelfde persoon w’ eigenaar van beide stukken grond - Verlies door verjaring bij non usus (niet-uitoefening) - In iure cessio aan de eigenaar van het dienend stuk grond c. Evolutie in het gewoonterecht en het ius commune
Gewoonterecht kende men heel wat erfdienstbaarheden: - Door activiteit van de geleerde juristen - Door de gewoonte
4.4. Erfpacht Passen niet in het schema: Erfpacht en opstal passen niet echt in het schema van de zakelijke rechten. Zij zijn immers vormen van tijdelijke eigendom, maar in ons schema is eigendom eeuwig. De reden voor dit niet-passen ligt in het ontstaan van deze rechtsfiguren: deze zijn niet opgenomen in het BW van 1804. Ze zijn echter bij ons ingevoerd tijdens de Hollandse periode van 1815 tot 1830. - 86 -
!
Rémy Bonnaffé
Men gebruikt term ‘opstal’ voor 2 verschillende situaties in RoRe: - Verpachting van een ager vectigalis (grond voor een som geld) ‣ = zelfde als een eigenaar met enige verschil dat je moet betalen - Emphutheusis (erfpacht) ‣ = langdurig, erfelijk en verveemdbaar gebruiksrecht op een stuk grond van een ander tegen jaarlijkse betaling van een som geld Justinianus: schakelt de twee gelijk Middeleeuwen: men vertaald de twee als erfpacht → van belang voor de ontwikkeling van de theorie van dominium utile en dominium directum: de erfpachter kreeg de dominium utile en de eigenaar de dominium directum Franse Revolutie: feodaliteit w’ afgeschaft: er is geen nut meer voor de dominium directum en dominium utile. Gezien de erfpacht geassocieerd werd met deze begrippen, werd de erfpacht niet opgenomen in de Code civil. Hollandse Periode: w’ opnieuw ingevoerd → w’ vandaag niet zo veel gebruikt door haar fiscaal nadelig statuut
4.5. Opstal Begrip en ontstaan - De opstal is het recht om een gebouw te hebben op andermans grond. Dit ontstond gezien de staat haar grond niet wou verkopen, maar er wel iets wou op laten bouwen. Verschil met erfpacht - I.t.t. de erfpachter heeft de opstalhouder geen bezit, en kan hij dus geen klassiek interdict vragen voor de praetor (wel een speciaal interdict). Problemen met opstal - In het CIC weten ze niet goed wat ze met het opstalrecht moeten aanvangen en wordt niet steeds als een apart zakelijk recht gezien. In de middeleeuwen wordt de opstal beschouwd als dominium utile, gezien niet echt beter weten. De Franse Revolutie schaft de feodaliteit af, waardoor opstal niet wordt opgenomen in het BW Willem I - Het is alweer Willem I die de opstal terug invoert Belang opstal - Opstal is interessant wat betreft het huwelijk, waarbij één echtgenoot grond heeft. Bij notariële akte wordt dan het opstalrecht toegekend aan de huwelijks- gemeenschap. Hierdoor heeft de andere echtgenoot ook iets.
- 87 -
!
Rémy Bonnaffé
III. Verbintenissenrecht 1.
Inleiding
Tegenover personen- en familierecht → vermogensrecht: zakenrecht + verbintenissenrecht
1.1. De verbintenis: het basisbegrip van het verbintenissenrecht Hedendaagse definitie steunt op RoRe = een rechtsbetrekking op grond waarvan 1 of meer personen gehouden zijn tot een prestatie (geven, doen, niet-doen) jegens 1 of meerdere personen Op grond van deze definitie kan men verdere begrippen uitwerken: - Schuldenaar (debitor): de persoon die moet presteren - Schuldeiser (creditor): de persoon tegenover wie gepresteerd moet worden - Schuld (debitum): wat de SA moet presteren (vanuit standpunt SA) ‣ Vanuit standpunt SE = schuldvordering/vorderingsrecht - Schuld: verplicht zijn tot een bepaalde prestatie - Aansprakelijkheid: instaan voor verhaal ‣ Verhaal: mogelijkheid tot schadeloosstelling ‣ Schuld & aansprakelijkheid kunnen samenvallen, niet noodzakelijk zo Fundamenteel verschil met Romeinse obligatio: - Is verbonden aan een actio, een actio in personam: zonder actio kan een obligatio niet bestaan
1.2. Bronnen van verbintenissen en classificatie van contracten Bron van verbintenis = het feit dat een verbintenis teweegbrengt - Overeenkomst: samentreffen van twee of meer wilsuitingen met het oog op het doen ontstaan, het wijzigen of het uitdoven van 1 of meer verbintenissen - Contract: het samentreffen van 2 of meer wilsuitingen met het oog op het doen ontstaan van 1 of meer verbintenissen (alle contracten = overeenkomsten, niet omgekeerd) - Quasi-contract: verzamelnaam voor verbintenissen die niet door delict of door wilsovereenstemming totstandkomen - Delict: onrechtmatige daad - Quasi-delict: speciale categorie van een min of meer onrechtmatige daad a. De Romeinse classificaties
Gaius: contractus (contract) of delictum (delict) → begrippen stemmen niet overeen aan onze Naklassieke periode: contractus, delictum of een andere bron van verbintenis Justinianus: Het CIC kent 4 bronnen: - Contractus: wilsovereenstemming - Quasi ex contractu: rechtmatige daad zonder enige schijn van onrechtmatigheid - Delictum: onrechtmatige daad - Quasi ex delictu: een daad met een schijn van onrechtmatigheid b. Het ius commune
Werkt verder op classificatie van Justinianus, maar: - Quasi ex delicum/quasi ex contractu soms samengevoegd → verbintenis op grond v wet - Onderscheid tussen delictum/quasi ex delictu soms andere grondslag: eerste = opzet, 2de = nalatigheid c. Het Burgerlijk Wetboek van 1804
5 soorten: Contract, quasi-contract, delict, quasi-delict en de wet = weinig bevredigend: - 88 -
!
Rémy Bonnaffé
-
2.
Vijfde categorie is overbodig: verbintenissen uit wet = quasi-contract/quasi-delict Onderscheid tussen delict en quasi-delict heeft weinig nut: altijd samen behandeld Delict en quasi-delict vormen gezamenlijk de fout-aansprakelijkheid In classificatie in BW: verbintenissen enkel ° uit rechtsfeit en meerzijdige rechtshandelingen → klopt niet: ook uit éénzijdige rechtshandelingen
Algemeen contractenrecht
2.1. Algemeen en bijzonder contractenrecht Sinds Vernunftrecht maakt men onderscheid tussen: - Algemene leer van de contracten: rechtsregels gelden voor alle contracten - Bijzondere contracten: studie van elk afzonderlijk contract Romeinen hadden geen algemene leer → hadden ook geen overkoepelende actiones, enkel specifieke actiones Toch gaat men het hier opdelen in de 2, ook al is dat anachronistisch
2.2. Wilsautonomie vd partijen als centraal element van het hedendaagse cttrecht Overheersende positie van de wil = recent (pas vanaf Vernunftrecht) → bleef echter theorie, zelfs in het BW van 1804 → vanaf 19de eeuw dringen Duitse opvattingen hier binnen Wilsautonomie staat niet in BW → men ziet wel iets in art. 1134, al. 1 → wetgever plaats hier overeenkomst (product van wilsovereenstemming) op gelijke voet met eigen wetten: niet de bedoeling want aan beperkingen onderhevig Invloed van wilsautonomie: contractvrijheid, geldigheidsvereisten, interpretatie, de gevolgen, regeling van het niet/gebrekkig uitvoeren
2.3. Contractvrijheid Heeft 2 betekenissen: - Formele contractvrijheid: vrijheid om ctt te sluiten zonder formaliteiten - Materiële contractvrijheid: vrijheid om nieuwe types van ctt te creëeren a. De formele contractvrijheid 4
Voor totstandkoming ctt altijd wilsovereenstemming → soms niet voldoende, daarom: - Consensuele contracten: de consensus van partijen volstaat - Formele/plechtige contracten: consensus volstaat niet. Moeten bepaalde formaliteiten nakomen ‣ Reële/zakelijke ctt: formaliteit = overhandigen van de zaak waarover ctt gaat → vroeger stond men huiverachtig tegenover het consensualisme: voor Romeinen bijna niet 1) Formalisme en consensualisme bij de Romeinen
Justinianus & Gaius delen ctt op in 4 groepen: - Contractus re (ctt door een zaak): door aannemen van een zaak. Het gaat om: ‣ Mutuum (verbruikleen) ‣ Commodatum (bruikleen) ‣ Depositum (bewaargeving) ‣ Pignus (pandcontract) - Contractus verbis (ctt door woorden): ° door uitspreken bepaalde woorden ‣ Stipulatio (stipulatie): mondelinge vraag SE en overeenstemmend antwoord van SA • Deze moet het werkwoord vd vraag hernemen ‘wil je auto kopen? → ik wil’, beloof je auto te kopen → ik beloof 4
Niet verwarren met traditionalisme/consensualisme → contractsluiting vs eigendomsoverdracht - 89 -
!
Rémy Bonnaffé
- Contractus litteris (ctt door geschrift): registratie in kasboek, weinig beïnvloed - Contractus consensu (ctt door wilsovereenstemming): volstaan van consensus ‣ Koop-verkoop (emptio-venditio) ‣ Huur-verhuut (locatio-conductio) ‣ Lastgeving (mandatum) ‣ Vennootschap (societas) Alleen laatste categorie = consensueel → consensualisme lijkt ondergeschikt = schijn: - Enkele van de allerbelangrijkste ctt = consensueel - Bij formele ctt waren de formaliteiten sterk beperkt - Indeling klopt niet: ook nog pacta (afspraken): heeft verschillende betekenissen: ‣ Pacta in ruime zin = onze contracten → geen actio voorhanden maar praetor verstoorde dit door toch actio honoraria te verlenen = ‘pacta pratoria’ ‣ Pacte in enge zin = pacta nuda → geen actio voorhanden • Ook hier kan soms een actio voorkomen: wanneer deze wederkerig was: partij die reeds prestatie geleverd had de uitvoering vorderen door bijzonder actio = “contractus innominati” = “onbenoemde contracten” term bestaat steeds, wel ≠: ✓ Benoemde contracten: waarvoor een wettelijke naam/regeling is ✓ Onbenoemde ctt: geen wettelijke naam/regeling 2) Het Middeleeuwse gewoonterecht
Consensualisme verdween → alleen formaliteiten: overhandiging zaak, wijnkoop, handslag, kus, .. 3) Het ius commune: van formalisme naar consensualisme
Vanaf 12de eeuw terugkeer consensualisme door: - De kerk: “pacta quantumcumque nuda servanda sunt” (overeenkomsten, hoe naakt ook, moeten nageleefd w’ → woord breken = zondigen tegenover god - Toenemende handelsverkeer → formalisme = hinderpaal Dit streven van handelaars en canonisten botst met opvatting romanisten (specialisten RoRe): - Opletten dat ctt niet te lichtzinnig kan w’ gesloten - Voordeel formalisme = vergemakkelijken bewijsvoering Deze bezwaren werden als volgt ondergraven: - Niet-ernstige contracten: canonisten gebruiken causa (oorzaak): rechtvaardiging van bindend contract van zodra iemand redelijk motief heeft - Bewijs: vroegere formaliteiten laten bestaan, maar alleen voor bewijsvoering: niet nagekomen = toch geldig Later is het Vernunftrecht gewonnen voor consensualisme: “Pacta sunt servanda” → causa niet meer nodig (duikt in 17/18de eeuw terug op) 4) Het BW: de definitieve doorbraak van het consensualisme
Basisregel = consensualisme, maar: - Geschrift als bewijs - Neem begrip causa over
2.4. De vereisten voor een geldig contract Belgische recht: toestemming + bekwaamheid + voorwerp + oorzaak (reeds behandeld) - Romeinen hadden hier geen algemene theorie over, berust wel op hun ontwikkelingen Ongeldigheid = nietigheid: relatieve of absolute a. Toestemming
Romeinen nooit algemene regels over uitgewerkt → Middeleeuwen wel: Contract bestaat niet als: - 90 -
!
Rémy Bonnaffé
- Er geen toestemming was - De toestemming ve partij gebrekkig was: dwaling, bedrog, geweld & benadeling (vandaag niet meer) 1) Dwaling (error)
= een vergissing (onvrijwillige verkeerde voorstelling vd realiteit), waardoor men een contract sluit Leidt niet altijd tot nietigheid, wanneer dan wel? Romeinen: - Aanvaard: ‣ error in corpore: dwaling over het voorwerp vd koop (koopt verkeerde huis) ‣ Error in negotio: dwaling over de rechtshandeling (men denkt een huis te huren, maar men koopt eigenlijk - Niet aanvaard: ‣ error in nomine: dwaling over de benaming ervan ‣ Error iuris: dwaling over het recht: “nemo ius ignoare consetur”: niemand w’ geacht het recht niet te kennen - Ingewikkelder: ‣ Error in pretio: dwaling over de prijs, kwam in aanmerking als prijs hoger lag dan deze gedacht had ‣ Error in substantia: dwaling over eigenschap van gekochte zaak → Ulpianus oplossing door essentiële eigenschap Middeleeuwen: - Vooral in kader van huwelijksrecht: vergissen over identiteit/statuut vd persoon wie men trouwt Vernunftrecht: - Error in substantia werken zij verder uit: essentiële eigenschap : elke hoedanigheid vd zaak die van essentieel belang is voor de dwalende partij Belgische recht: neemt theorie VR over. 2) Bedrog (dolus)
= elke list van een partij, waardoor deze haar tegenpartij ertoe brengt een contract te sluiten Romeinen: geen nietigheid, maar wel praetoriaanse rechtsmiddelen (praktijk wel nietigh.): - Reeds uitgevoerd: actio de dolo: bedrieger tot betaling te veroordelen + infamia (eerloosheid) meebrengt - Nog niet uitgevoerd: zolang tegenpartij geen actio instelt, hoeft men contract niet uit te voeren ‣ Stelt partij actio in: exceptio doli Middeleeuwse juristen van het ius commune werken dolus verder uit: - Dolus cuasam dans (bedrog dat een reden verschaft, hoofdbedrog): zonder bedrog niet zou hebben gedaan = nietig - Dolus incidents (incidenteel bedrog, bijbedrog): zonder bedrog ook zou hebben gesloten: geldig, wel een schadevergoeding Bw1804 neemt dit over 3) Geweld (metus)
= een gewelddaad of een bedreiging die een partij ertoe brengt haar toestemming te geven
- 91 -
!
Rémy Bonnaffé
Duikt zeer laar op → zeer moeilijk te verkrijgen: ‘schrik, zelf op de meest standvastige persoon’ → criterium blijft bestaan in ius commune, maar gemilderd door vergelijking met de normale persoon + rechter oordelen naar individuele omstandigheden Bijkomende voorwaarde: geweld moet onrechtmatig zijn Bw1804 neemt regeling ius commune over 4) Benadeling (laesio)
= verlies dat een partij bij ctt lijdt omdat de eigen prestatie veel zwaarder is dan tegenpartij Principe: geen nietigheid → 1 uitzondering (gemaakt door Justinianus): - Verkoop van grond + prijs minder dan de helft = ontbinding/volledige prijs betalen Ius commune breidde deze regel stek uit (kerk wou zwakkere beschermen, bij Justinianus gewoon om zijn belastingen veilig te stellen): - Alle goederen - Beide partijen - Alle contracten - De prijs niet langer minder dan 1/2, van zodra men geen iustam pretium (‘rechtvaardige/juiste prijs’) - Dit w’ zelfs vermoed bij Bw1804: +- systeem van Justinianus In 20ste eeuw vissen Belgische rechtbank laesio terug op: wel zonder vermoeden → moet bewezen worden b. Voorwerp
= een verplichting om iets te geven, doen, of niet-doen. Opdat ctt geldig zou zijn: - Moet er een verbintenis ontstaan - Moet het voorwerp geldig zijn: bepaald/bepaalbaar, mogelijk & geoorloofd 1. Bepaald of bepaalbaar
Nu moet voorwerp voldoende bepaald of bepaalbaar zijn. Bij Romeinen niet, wel: - Actiones gericht op een certum: een bepaald iets, som geld, species-zaak, hoeveelheid soortz. - Actiones gericht op een ncertum: een onbepaald iets Deze 2 actiones w’ soms aan verschillende regels onderworpen (bij incertum moet rechter inhoud bepalen, aangezien dat nog niet gebeurd is) 2. Mogelijk
Prestatie moet mogelijk zijn: impossibilium nulla obligatio est (men kan niet verbonden zijn tot onmogelijke prestaties) - Levering zaak: moet deze bestaan of kunnen bestaan - Soortzaken: genus non perit: de soort vergaat niet, altijd mogelijk 3. Geoorloofd 1) Door het recht
Allerlei wetten regelen de mogelijkheid om contract te sluiten of inhoud te bepalen Romeinen: wet bepaalt zelf wat het effect van overtreding is, daarbij onderscheidde men: - Leges perfectae (volmaakte wetten): strijdigheid met deze wetten = nietigheid - Leges minus quam perfectae (minder dan volmaakte wetten) strijdigheid = niet nietigheid, overtreder kan wel straf krijgen - Leges imperfectae (onvolmaakte wetten): bij overtreding is er noch nietigheid, noch straf → ctt zal wel geldig zijn maar praetor zal exceptio verlenen Aanvankelijk eerst 2 laatste → vanaf principaat alle ° wetten = leges perfectae - 92 -
!
Rémy Bonnaffé
Na de Romeinen: Neemt aanvankelijk leges perfectae over maar toont gebreken door weinig flexibiliteit → werken een nieuw systeem uit, waarbij effect van wetsbepaling verschilt naargelang: - Aanvullend: partijen kunnen van afwijken, geldt enkel als partijen zelf niets geregeld hebben in het contract - Dwingend: partijen kunnen niet van afwijken, doen ze dat toch: nietig ‣ Gewoond dwingend recht: beschermt slechts private belangen → relatieve n. ‣ Recht van o.o: beschermt algemene belang → absolute n. Speciale gevallen: - Wetsontduiking (fraus legis): gebruikmaken van constructie in strijd met doel en geest van een wet, maar niet met haar letter, om de toepassing van de wet te ontkomen. Aanvankelijk geen sanctie, later wel - Rechtsmisbruik: reeds bij Romeinen mocht dit niet, anders exceptio doli 2) Door de moraal: goede zeden
Wetgever kan niet alles voorzien → dus inperken door moraal: niet strijdig met goede zeden Vroeger vermengde men recht, moraal en religie → romeinen zetten stap verder: - Religie = priesters - Moraal = censor → treed op tegen handelingen in strijd met goede zeden (bonos mores) - Recht = praetor → praetor moet zich hier niet mee bezig houden want censor doet dat Pas belang in het recht als censuur minder impact heeft: keizer formuleert meermaals dat ctt die ingaan tegen goede zeden = ongeldig In ius commune bleef men op dit principe voortbouwen: 2 voorbeelen: - Pacta successoria: beding over een niet-opengevallen nalatenschap - Pacta de quota litis: bedingen over een aandeel in de opbrengst ve proces
2.5. De interpretatie en uitvoering van contracten a. De uitvoering te goeder trouw
In Romeinse recht bestonden 2 soorten actiones, afhankelijk vd vrijheid die rechter kreeg: - Actiones stricti iuris: rechter moet strak naar de rechtsregel oordelen - Actiones bonae fidei: rechter mag ook met de redelijkheid en billijkheid rekening houden Middeleeuwse romanisten nemen dit over → botste met: - Voorkeuren van de kerk: wilde liefst bij alle ctt de strakke rechtsregel verzachten door de goede trouw - Voorbeeld van het feodale recht: let grote nadruk op verplichting van de vazal om te goeder trouw te zijn tegenover heer Bw1804 → alle contracten te goeder trouw b. De interpretatie: de letter of de geest
Romeinen al bewust met conflict tssn letter (verba) en de geest (voluntas) van een tekst RoRe aanvankelijk voorkeur letterlijke interpretatie → geleidelijk wijken voor vrijere interpretatie, gericht op bedoeling van partijen Justinianus → opteert voor laatste → Ius commune en BW volgen hem daarin c. Interpretatie tegen de bedinger
Indien rechter bedoeling niet kan achterhalen. Oorsprong: Romeins
- 93 -
!
Rémy Bonnaffé
2.6. De wanprestatie en haar gevolgen a. De wanprestatie
- Niet uitvoeren - Niet behoorlijk uitvoeren - Niet tijdig uitvoeren Moet ook te wijten zijn aan de schuldenaar 1. Wanprestatie bij de Romeinen
Kenden geen algemeen begrip van wanprestatie, toch 2 situaties onderscheiden: - Niet of niet-behoorlijke uitvoering (= tekortkoming) - Niet-tijdige uitvoering van de verbintenis (verzuim) 1) Tekortkoming voor het CIC van Justinianus
Generieke verbintenissen = verbintenissen die betrekking hebben op de levering van een soort-zaak - Hier geldt “genus non perit” (soort vergaat niet): niet (tijdig) leveren van soortzaak altijd verwijtbaar is aan diegene die de tekortkoming begaat ‣ Belangrijkste soortzaak = geld: bij niet (tijdig) betalen = geen excuus Andere verbintenissen - Contracten stricti iuris: contracten waarbij partijen enkel wettelijke verplichting moeten volgen ‣ Alle tekortkomingen verwijtbaar: dolus en culpa (nalatigheid, onopzettelijke fout) - Contracten bonae fidei: contracten waarbij extra verbintenissen ontstaan uit de goede trouw (bovenop de wettelijke verplichtingen) ‣ Aanvankelijk: • Men is bij alle contracten bona fidei aansprakelijk voor de tekortkoming dolus malus (de kwade trouw) → eigenlijk maar gewoon opzet • Bij custodia (contracten van bewaargeving) bestaat de tekortkoming erin dat men de zaak niet kan teruggeven aan de SE (bij diefstal: niet goed bewaakt, dus beetje nalatigheid) • Men is niet aansprakelijk bij vis maior (overmacht) en schade door derden. Aansprakelijkheid is dus beperkter dan bij ctt stricti iuris, hoewel er extra verbintenissen zijn ‣ Later: • Bij custodia is de bewaarhouder steeds aansprakelijk voor culpa • Bij sommige andere contracten bona fidei is men ook aansprakelijk voor culpa, naast dolus. Het is niet echt duidelijk wanneer, maar we kunnen alleszins wel het utiliteitsbeginsel toepassen. Zo zal iemand die voordeel heeft bij bruikleen steeds aansprakelijk zijn voor culpa, gezien er geen tegenprestatie is • Men is niet aansprakelijk bij vis maior (overmacht) en schade door derden. De aansprakelijkheid is dus beperkter dan bij contracten stricti iuris, hoewel er extra verbintenissen zijn 2) Tekortkoming in het CIC
Justinianus vereenvoudigt dit systeem: - De regeling voor de generieke verbintenissen blijft behouden. Men is dus aansprakelijk voor zowel dolus en culpa. - Er wordt echter geen onderscheid meer gemaakt tussen contracten stricti iuris en contracten bona fidei. Iedereen moet zorgvuldig (diligentia) zijn, o.i.v. de Kerk en de Oost-Romeinse universiteiten. Men is aansprakelijk voor dolus en culpa. - 94 -
!
Rémy Bonnaffé
Bij elk contract is men dus aansprakelijk voor dolus en culpa. Let wel: er zijn verschillende gradaties binnen de culpa. Men is steeds aansprakelijk voor dolus, niet altijd voor culpa (want er zijn drie graden201) en nooit voor vis maior. De aansprakelijkheid bij de Romeinen kan schematisch worden voorgesteld.
Opmerkingen bij grafiek: (1) De culpa levis in abstracto is het zwaarst voor de persoon die meer slordig is dan de gemiddelde Belg, gezien deze rapper nalatig zal zijn. De culpa levis in concreto is echter het zwaarst voor de persoon die minder slordig is dan de gemiddelde Belg, gezien de slordige persoon meer nalatig mag zijn. (2) “Goed” kan nogal veel betekenen in het Nederlands: hier bedoelt men “zorgvuldig”. In België spreekt men inderdaad nog over de “goede huisvader”, in Nederland spreekt men over de meer neutrale “zorgvuldige schuldenaar”. Algemene opmerkingen: - De gebruikte terminologie komt niet steeds van de Romeinen. - Dit overzicht bevat niet alle vormen van aansprakelijkheid: ‣ imperitia. Dit is de aansprakelijkheid van een vakman voor het gebrek aan vakkennis. ‣ vis minor. Dit is de aansprakelijkheid van schippers, herbergiers en stalhouders voor alles (dolus, culpa, schade door derden), behalve voor vis maior. 3) Niet-tijdig uitvoering/verzuim
Mora debitoris (verzuim van de schuldenaar) bestaat als de schuldenaar zijn verbintenis(sen) niet tijdig uitvoert. Hij is aansprakelijk als de rechter beslist dat het verzuim aan de schuldenaar te wijten is. Dit is een feitenkwestie: - de schuldenaar is altijd aansprakelijk bij interpellatio. Dit is de ingebrekestelling: de aanmaning van een schuldeiser aan zijn schuldenaar om direct of voor een vastgesteld tijdstip te presteren. - de schuldenaar kan ook aansprakelijk zijn zonder interpellatio. Dit is de mora ex re (term van het ius commune: verzuim op de grond van de zaak). Dit komt voor wanneer een - 95 -
!
Rémy Bonnaffé
datum expliciet is opgenomen in het contract, of wanneer het presteren zinloos is geworden door omstandigheden (bv. een kist leveren nadat iemand reeds begraven is). Het gevolg van mora is dat de schuldenaar geen overmacht meer kan inroepen. 2. Wanprestatie in het ius commune en het BW 1) Een algemeen begrip wanprestatie
Door geleidelijke vermenging vd tekortkoming en de mora. Dit gebeurde door 2 dingen: - Men is enkel aansprakelijk voor mora bij culpa. De Mora begint daardoor op de tekortkoming te lijken - Enkel aansprakelijk voor tekortkoming na een interpellatio. De tekortkoming begint daardoor op de mora te lijken BW = eindpunt → mora en tekortkoming = 1 begrip: wanprestatie - Bestaat uit een fout - Enkel na ingebrekestelling tot sancties kan leiden 2) Fout
Vereist tegenwoordig schuld: toerekenbaarheid van een fout aan de ‘dader’. - Komt er o.i.v de kerk - Romeinen kenden dit niet Ons aansprakelijkheid ook met culpa levis in abstracto: vergeleken met goede huisvader - Uitzondering: bewaargeving: culpa levis in concreto, indien hij zaak om niet bewaart 3) Overmacht
Ius commune: overmacht als er geen culpa is = circelredenering Later komt er wel theoretisering: de overmacht is een gebeurtenis buiten de wil van de niet uitvoerende partij, waardoor uitvoering definitief onmogelijk wordt 4) Ingebrekestelling
De ingebrekestelling wordt in het ius commune een vereist voor aansprakelijkheid. - Dit is echter lastig: men moet het persoonlijk doen of per brief (velen kunnen niet schrijven). - Daarom is de regel in het ius commune “dies interpellat pro homine”: indien een datum in het contract staat, volstaat het overschrijden hiervan als ingebreke-stelling. Dit is dus heel soepel. Het BW is echter niet zo soepel: de ingebrekestelling moet steeds persoonlijk gebeuren en bestaat niet zomaar uit een briefje. In praktijk worden deze regels niet al te strikt toegepast. 5) Een speciaal geval: de clausula rebus sic stantibus
Probleem: het is niet onmogelijk dat omstandigheden bij het sluiten van het contract veranderd zijn wanneer men ctt moet uitvoeren - Romeinen: w’ geen rekening mee gehouden - Ius Commune o.i.v de canonisten: in elk contract was de clausule rebus sic stantibus stilzwijgend opgenomen: slechts uitvoeren als omstandigheden dezrlfde blijven - Deze theorie w’ afgeschaft in 1804 door het BW, w’ niet opgenomen - Probleem tijdens economische crisis rond ’30: komt terug in de vorm van ‘goede trouw’ - In België w’ deze clausule niet aanvaard → kunnen wel gebruik maken van goede trouw b. De gevolgen van de wanprestatie
Vandaag: - Bij alle contracten: tegenpartij kan de gedwongen uitvoering vorderen, verschil manier: ‣ In natura: in gebreke gebleven partij moet uitvoeren zoals is overeengekomen - 96 -
!
Rémy Bonnaffé
‣ Bij equivalent: de in gebreke gebleven partij moet haar tegenpartij de waarde verschaffen van de niet-uitgevoerde verbintenis • = compensatoire schadevergoeding: ze vervangt • Daarnaast soms bij laattijdige uitvoering: moratoire schadevergoeding - Bij wederkerige contracten: ‣ De ontbinding van het contract vorderen → tegenpartij kan ook SV vorderen ‣ De eigen prestatie niet uitvoeren
1. De gedwongen uitvoering 1) Bij de Romeinen
Gebeurt in de legis actio op verscheidene manieren (ev zelfs doden of slaaf verkopen vd SA) In de formula-procedure: enkel gedwongen uitvoering bij equivalent Cognitio extraordinaria: veroord. tot gedwongen tenuitvoerlegging in natura wel mogelijk Uitvoering bij equivalent blijft belangrijkst, zelfs bij Justinianus. Specifieke problemen: - Uitvoering in natura: wat als veroordeelde niet vrijwillig uitvoert? - Uitvoering bij equivalent: hoe bepaalt men de schadevergoeding? ‣ Actiones betreffende een certum: zijn meestal stricti iuris: rechter moet eiser toekennen quanti ea res est (zoveel als de zaak waard is) = markwaarde ‣ Actiones betreffende een incertum: rechter moet eiser toekennen id quod interest (dat wat in zijn belang is), varieert: • Actiones stricti iuris: alleen de marktwaarde • Actiones bonae fidei: marktwaarde + andere factoren: ✓ Damnum emergens: geleden verlies ✓ Lacrum cessans: gederfde winst Justinianus: vereenvoudigd: in alle gevallen moet rechter id quod interest toekennen 2) In het ius commune
Voorkeur = uitvoering in natura → welke dwang is mogelijk? - Nemo praecise ad factum cogi potest: niemand kan zonder omwegen tot een handelen gedwongen worden: SA zelf niet dwingen → wel druk (hem gijzelen, gevangen laten zetten, op koste van een ander laten uitvoeren) 3) Het BW van 1804 en de wet op de dwangsom
Sluit aan bij ius commune → gijzelen en gevangenschap verdween → geen drukmiddel meer Wet op dwangsom = bijkomende veroordeling tot betaling van een geldsom die de rechter uitspreekt, voor het geval iemand zou weigeren een veroordeling uit te voeren 2. De ontbinding
Romeinen: in principe niet - Alleen mogelijk indien partijen een uitdrukkelijk beding daarover hadden: moet niet naar rechter stappen Middeleeuwse canonisten: in principe wel: ‘frangenti fidem fides frangatur eidem (men moet zijn woord niet houden, tegenover iemand die zelf zijn woord niet houdt) - Romanisten willen enkel toepassen bij contractus innominati - Oud-Franse recht: alle contracten → baseert zich op stilzwijgend beding tot ontbinding ‣ Altijd aan rechter gevraagd w’ → dit systeem w’ overgenomen in het BW 3. De exceptio non adimpleti contractus (‘ENAC’ NIET GEBRUIKEN OP EXAMEN)
Romeins recht: niet bij alle contracten - 97 -
!
Rémy Bonnaffé
Middeleeuwen: altijd op grond van frangenti fidem-regel → geeft men ook zijn oorspr. naam Bw1804: niet als algemene regel, maar in praktijk ook altijd
2.7. Tenietgaan van verbintenissen Kunnen op verschillende manieren uitdoven (beëindigd w’): - Doordat de SE voldoening krijgt: voornamelijk bij betling (solutio) ‣ Door een derden? • Toegelaten bij intuitu pecuniae • Niet toegelaten bij intuitu personae - Zonder SE voldoening: SA op andere manier van zijn verplichting bevrijd: ‣ Kwijtschelding, verjaring, overmacht, nietigheid, ontbinding of verbreking ctt
2.8. Vertegenwoordiging en bedingen ten gunste van derden a. Inleiding: het begrip vertegenwoordiging
= de toerekening van een rechtshandeling aan een andere persoon dan degene die deze rechtshandeling gesteld heeft - Agent: iemand die op een of andere manier als tussenpersoon optreedt - Principaal: diegene voor wie hij als tussenpersoon optreedt Kan niet zomaar gebeuren, gaat in tegen 2 fundamentele principes: - Rechtshandeling slechts rechten en verplichtingen mee, als hij ze zelf verricht heeft ‣ Vertegenwoordiging is hier dus uitzondering op → volmacht nodig, door: • Een wet (ouder zijn kind) • Een rechterlijke beslissing • Een rechtshandeling (vertegenwoordigingsbevoegdheid door lastgeving = ctt) - In principe mag iemand er van uitgaan wanneer hij met een ander handelt, dat die ander voor zichzelf optreedt ‣ Daarom pas wanneer duidelijk is dat derde niet in eigen naam optreed (deze voorwaarde nu niet meer zo strikt) Moet ≠ w’ van beding ten gunste van een derde: - = een ctt waardoor een partij (bedinger) voor eigen rekening en in eigen naam van de andere partij (belover) een voordeel bedingt ten behoeve van een derde, die verder niets met het ctt te maken heeft. Verschil met vertegenwoordiging: ‣ De bedinger treedt op voor eigen rekening en in eigen naam ‣ geen toerekening, de begunstigde verkrijgt alleen een recht b. Vertegenwoordiging en bedingen ten gunste van een derde in het Romeinse recht 1) De nemo alteri stipulari-regel
In Romeins recht: alteri stipulari nemo potest (niemand kan bedingen ten gunste van een ander) → waren wel uitzondering. Maakte geen onderscheid tussen vert. en bedingen tgved. Gevolg: andere opvatting over lastgeving 2) De lastgeving
Lastgeving (mandatum) in RoRe = ctt waarbij de 1 zich verbindt om voor de ander iets te doen ‘om niet’. Verschilt sterk van de hedendaagse: - RoRe is niet beperkt tot rechtshandelingen, ook op feitelijke handelingen - RoRe is alleen maar mogelijk ‘om niet’: loon is uitgesloten ‣ Kan verklaard w’ door context: was een typisch contract voor hogere kringen, men beschouwde het als een vriendendienst ‣ In bepaalde gevallen tegenpartij moreel verplicht om een honorarium (eregeld) te betalen → bij niet nakoming = geen actio → veranderd in cognitio-procedure - 98 -
!
Rémy Bonnaffé
- Essentieel verschil: Romeinse lastgeving brengt geen vertegenwoordiging voort → lasthebber treedt op in eigen naam/eigen rekening 3) Substituten voor de vertegenwoordiging in het RoRe
Echter groot voordeel van vertegenwoordiging. In het RoRe echter: - Minder nood aan tussenpersoon door het bestaan van slavernij en patria potestas - Andere mechanismen, waardoor tussenpersoon optreden: slavernij en patria potestas5 Slaaf = geen rechten, kan wel soms ctt sluiten, doet hij dat, dan: - Verkrijgen van rechten: aangezien hij zelf geen rechten heeft → automatisch naar meester → hoeft daarbij naam van meester niet te vermelden / niet op hoogte zijn - Aansprakelijkheid van de meester: ‣ Slaaf enkel verplichtingen tegenover zijn meester ‣ Niet tegenover derden → zij hebben geen actio tegen hem ‣ Meester niet altijd aansprakelijk voor door zijn slaaf gesloten ctt • Alleen wanneer actiones adiecticiae qualitatis Mutatis mutandis zijn deze regels ook van toepassing op filii familias - Belangrijk verschil: kunnen wel verplichtingen opnemen - Men kan een actio tegen hem instellen → weinig zin: heeft geen vermogen Problemen van cafévrienden → trakteren op café bij de Romeinen, maar: Nemo alteri stipulari , maar: - Drinken met slaven/zonen - Omweg via schenking c. De latere evolutie 1) De beperking van de nemo alteri stipulari-regel tot het beding ten gunste van derden
In middeleeuwen door herontdekking van CIC botste vertegenwoordiging met de nemo alteri stipulari-regel Praktijk: wel vertegenwoordiging 2) De verdere evolutie van de nemo alteri stipulari-regel
Wat met nemo alteri stupulari-regel? In sommige landen w’ deze gewoon afgeschaft (Duitsland), in andere landen blijft ze behouden voor bedingen ten gunste van derden (bij ons en in Frankrijk). In principe kunnen derdenbedingen volgens het BW (behoudens uitzonderingen) dus niet in België, maar in de praktijk wordt dit wel ruim toegepast. andere visie op de lastgeving. - de lasthouder kan zich nu wel laten betalen. Er was wel nog steeds wat afkeer (zoals bij de Romeinen), maar toch werd het toegelaten. Het BW vereist wel dat het loon uitdrukkelijk bedongen is. - de lastgeving kan enkel voor rechtshandelingen 3) De verwarring tussen lastgeving en vertegenwoordiging
Het onderscheid werd pas echt gemaakt in de 19de eeuw door Lavant, na een eerdere aanzet door Von Savigny. Een reden voor verwarring is overigens ook dat de rechtsfiguur van vertegenwoordiging niet werd uitgelegd aan de universiteiten, gezien het niet in het BW staat.
5
zonen - 99 -
!
Rémy Bonnaffé
3.
Bijzondere contractenrecht
3.1. Lening a. Algemeen
= een contract waarbij een persoon (uitlener) aan een andere (ontlener) het tijdelijk gebruik van een zaak afstaat. Men onderscheid daarbij: - Bruiklening (commodatum): na gebruik of op het overeengekomen tijdstip moet de ontlener de zaak zelf teruggeven aan de uitlener ‣ Niet-verbruikbare zaken - Verbruiklening (motuum): na gebruik of op het overeengekomen tijdstip moet de ontlener niet de geleende zaak, maar een gelijkwaardige zaak teruggeven ‣ Verbruiklener is dus eigenaar geworden van de zaak die hij ontvangen heeft ‣ Verbruikbare zaken → dit geld zowel in RoRe als hedendaagse recht Verschil met huur: lening Huur Bruikleen
Verbruikleen
Altijd tegen een prijs
Nooit tegen een prijs
Soms interest, soms geen interest → soms prijs
Zelfde zaak terug
Zelfde zaak terug
Gelijkwaardige zaak terug
b. De interest
In de loop van de geschiedenis het discussiepunt - Bij bruiklening = niet mogelijk - Verbruiklening → veel ingewikkelder: soms verboden, soms beperkt tarief 1. Het Romeinse recht
Vragen van interest is toegelaten, maar: - Afzonderlijk contract is vereist - Het rentetarief is aan beperkingen onderworpen: verboden woekerintrest (usura) 2. Het kerkelijk intrestverbod
Tegen het vragen van intrest → elk intrest = woeker: alleen eerlijke arbeid geld mocht opbrengen Kan het algemeen doordrukken in middeleeuwen: - Moeilijkheden: wie geld nodig had, kon geen krijgen - Daarom allerlei mechanismen om te omzeilen: ‣ Contractus mohotrae: verkoop onder een beding van wederinkoop tegen een hogere prijs Vanaf 16de eeuw onder druk door: - Opkomst van protestantisme - Het Vernunftrecht: ingaan tegen vrijheid van contractanten 3. De Franse Revolutie en het BW van 1804
Schaft het intrestverbod af: partijen zijn vrij om intrest te bepalen - 100 -
!
Rémy Bonnaffé
BW van 1804 neemt dit over → paar jaar later: maximum → daarna weer vrij, woeker bleef echter verboden in strafrecht → jaren ’30 tegmoetkomen zwakke positie ontleners: invoeren speciale benadeling 4. Islam?
‘Halal’bankieren: huurkoop ipv koop met hypothecaire lening, risicokapitaal ipv lening
4.
Delicten en quasi-delicten
4.1. Delicten en quasi-delicten bij de Romeinen a. Het begrip delictum
= onrechtmatige daad = inbreuk op een wettelijke plicht/zorgvuldigheidsnorm Hedendaagse begrip stemt niet overeen met RoRe, want: - 2 soorten delicta: ‣ Delicta privata (private misdrijven): schenden een privaat belang • Aanleiding tot privaatrechtelijke actio → boete/schadevergoeding aan benadeelde partij • Alleen deze stemt overeen met ons begrip onrechtmatige daad ‣ Delicta publica (publieke misdrijven): schenden belang van de gemeenschap • Publiekrechtelijke vervolging → geen verbintenissen tvv privé-persoon - De delicta privata leiden altijd tot een straf: een boete ‣ Komt doordaat vroeger zich kon wreken → evolueerde naar afkopen ‣ Daarnaast kon eventueel ook bijkomende schadevergoeding (was op 2de plaats) • Vandaag staat SV voorop: altijd SV, niet altijd straf (enkel indien misdrijf) wij maken dus duidelijk onderscheid tussen: ✓ Onrechtmatige daad: behoort tot privaatrecht: leidt tot SV ✓ Misdrijf: behoort tot het strafrecht: leidt tot een straf - De aansprakelijkheid voor onrechtmatige daad in hedendaagse recht berust op een algemeen principe ‣ Bij Romeinen geen algemeen principe • Alleen verschillende soorten delicta b. Poenale, reipersecutoire en gemengde acties
Bij een delict heeft het slachtoffer een actio poenalis - tegenover deze actiones poenales staan dan de actiones reipersecutoriae: waarmee men een SV vordert - Daarnaast bestaan nog tussencategorie: zowel boete als SV: actiones mixtae (gelden zelfde regels als eigenlijke actiones poenales) Kenmerken van deze actiones poenales: - Ze zijn passief onovererfbaar: enkel tegen de dader zelf, niet diens erfgenamen - Ze kunnen onbeperkt gecumuleerd w’ tegen mededaders: zoveel keren boete vorderen als er daders zijn ‣ Tot Justinianus gold dit ook voor gemengde actiones - Indien dader een persoon onder patria potestas of een slaaf is dan geld systeem vd actio nocalis - Kunnen gecumuleerd w’ met een reipersecutoire actio (niet voor gemengde actiones) c. Soorten delicten
- Furtum (diefstal) - Damnum iniuria datum (schade toegebracht door een onrechtmatigheid) - Iniuria (bewust krenken van een ander persoon, letterlijk: onrecht) - 101 -
!
Rémy Bonnaffé
d. Furtum (minder belangrijk voor ons recht)
Hedendaags recht, diefstal = bedrieglijk wegnemen van andermans zaak. RoRe veel ruimer: - Opzettelijk en heimelijk toe-eigenen van andermans zaak - Het ongeoorloofd gebruiken van andermans zaak die men onder zich heeft - Het wegnemen van de eigen zaak uit het bezit van iemand die deze door usucapio aan het verkrijgen is of uit het bezit van een pandhoudende SE Eigenaar en slachtoffer kunnen poenale actio instellen tegen de dader: de actio furti → gevolgen verschillen naar gelang van het geval: - Furtum manifestum (betrapping heterdaad): dader moet 4 dubbele vd waarde betalen - Furtum nec manifestum (geen betrapping): dubbele vd waarde vd gestolen zaak betalen Meer en meer vormen v diefstal w’ publiekrechtelijk vervolgd: gevolg: slachtoffer geen actio furti meer instellen e. Damnum iniuria datum: het delict van de actio legis Aquiliae 1. De lex Aquilia
286 v.C. → zo belangrijk dat nu nog w’ gesproken van ‘Aquiliaanse aansprakelijkheid’ in geval van extracontractuele aansprakelijkheid op grond van een fout Lex Aquilia → veel beperkter, slechts in enkele gevallen een actio, de actio legis Aquiliae: - Onrechtmatig doden van andermans slaaf/4voetig vee - Onrechtmatig verbranden, breken, vernielen van slaven, viervoetig vee & andere zaken Toepassingsgebied van lex Aquilia w’ later door Romeinen sterk uitgebreid: - Door interpretatie vd wet: ‘vernielen’: elke vormen van beschadiging - Door activiteit v praetor: toch een actio voor gevallen die er niet onder vielen 2. De elementen van damnum iniuria datum
Bij damnum iniuria datum (schade toegebracht door een onrechtmatigheid): - Damnum: schade - Iniuria: onrechtmatigheid - Een verband tussen beiden: schade door onrechtmatigheid Stammen overeen met onze fout-aansprakelijkheid: fout+schade+oorzakelijk verband 3. Damnum
Niet elke schade komt in aanmerking voor toepassing lex Aquilia: - Damnum in corpus datum: schade aan een lichaam, louter vermogensnadeel volstaat niet, morele schade ook niet - Verwonding/doodslag v vrije persoon: alleen voor slaven, dieren en andere zaken ‣ Basisregel was: Liberum corpus nullam recipit aestimationem (waarde vh lichaam ve vrije kan niet (in geld) uitgedrukt w’) → toch soms een actio legis Aquiliae verkrijgen: • Doodslag/verwoning van een zoon onder patria potestas: geen vergoeding voor overlijden/schade zoon, wel dokterskosten, evenals vergoeding voor verloren arbeid • Verwonding vd vrije man die ten onrechte als iemands slaaf dient 4. Iniuria
Schade volstaat niet voor toepassing lex Aquilia: Iniuria = zonder recht handelen (zelfverdediging, bevel vd overheid, noodzaak, toestemming = niet) Begrip evolueerd: niet louter zonder recht, ook met opzet → verondersteld dus dolus → later houd men ook rekening met culpa = nalatigheid of onzorgvuldigheid (= levissima = zeer vlug sprake van) - 102 -
!
Rémy Bonnaffé
5. Causaliteit
Zijn gedrag moet oorzaak zijn van de schade RoRe → geen theorievorming hieromtrent 6. De boete
Lex Aquilia zelf voorziet 2 tarieven: - Bij onrechtmatig doden slaaf/4voetig vee: hoogste waarde die gedode slaaf/dier had in het vorige jar - Onrechtmatig verbranden, breken, vernielen van slaven/4voetig vee & andere zaken: hoogste waarde vd zaak inde 30 dagen na schadegeval (kan zich nog herstellen) Interpretatieproblemen: enkel marktwaarde of ook financiële gevolgen van het verlies? → laatste w’ aangenomen f. Iniuria
Vult lacune van verwonding/doodslag vrije personen op (= afzonderlijk delict, niet verwarren met toepassingsvoorwaarde voor actio legis Aquiliae) = bewust krenken van andermans persoon. Dit omvatte: - Opzettelijk verwonding van een vrije persoon - Bepaalde andere vormen van beledigend/kwetsend optreden: laster, stalking, slaan/ folteren andermans slaaf Toepassingsvoorwaarden voor actio iniuriam: - Het niet respecteren van andermans persoonlijkheid - Op een manier die strijdig is met de goede zeden - Met dolus: met het opzet te beledigen = zuiver poenaal g. Quasi-delicten en foutloze aansprakelijkheid 1. Quasi-delicten
Iemand zonder contract of quasi-contract toch aansprakelijk, ook al heeft die niets verkeerd gedaan. 4 gevallen w’ samengevoegd: - Actio de deiectis vel effusis: wegsmijten afval op straat - Actio de posito vel suspenso: iets van gebouw op straat gevallen is - Schade door dieren - Schade door personen onder patria potestas/slaven
4.2. Delicten en quasi-delicten in het gewoonterecht a. De vroege Middeleeuwen
Terug primitief systeem (dieren als mensen behandeld, …) → verdwijnen individuele aansprakelijkheid - Indien iemand misdrijf pleegt op lid vd familie → vete beginnen tegen zijn familie → evolutie: mogelijkheid tot afkopen vete door betalen tarief dat door stamrecht vastgelegd is = boete + SV (2/3 familie, 1/3 koning) b. De hoge en de late Middeleeuwen
Vanaf 1000 vete onder druk: vete negeert algemeen belang Daarom: overheidsoptreden, gevolg onderscheid: - SV: voor het slachtoffer → voor onrechtmatige daad - Boete: voor de overheid → voor misdrijf dat tot straf leidt Overheid werkt ° regels uit v het straffen, niet v onrechtmatige daad → telkens onderhandelen - 103 -
!
Rémy Bonnaffé
4.3. Delicten en quasi-delicten in het ius commune Bouwt verder op het RoRe → neemt niet alles ongewijzigd over: - Actio noxalis voor schade door slaven verdwijnt (slavernij verdween) - Furtum verdwijnt ook als delict ‣ Reden: bestraffing is taak van de overheid ‣ Engere definitie ‘diefstal’ onder invloed Germaanse opvattingen ‣ Recent bij ons: terug verruimen - Belangrijkste evoluties: iniuria en de Lex Aquilia (Aquiliaanse aansprakelijkheid) a. Iniuria
Kende grote belangstelling: eer/goede naam was zeer belangrijk Verschillende sancties mogelijk: - Een actio iniuriarum - Een strafrechtelijke procedure (al dan niet met voorgaande cumuleerbaar) - Amende honorable (eerbare boetedoening): dader erkent openlijk → nog steeds poenaal De iniuria als afzonderlijk delict komt onder druk te staan door ontwikkeling ve algemeen aansprakelijkheid voor onrechtmatige daad vanaf 16de E (omvat ook schending persoonlijkheid) - Wel blijven voortbestaan als laster en eerroof b. De Aquiliaanse aansprakelijkheid (!!!)
Grote ≠ met de Romeinse actio legis aquiliae → oorzaak: niet geleerden maar praktijk Verschillen: fout, schade, oorzakelijk verband, poenaal karakter, ontwikkeling alg principe 1. De ontwikkeling van het begrip schuld
‘Culpa’ → in ruime zin = fout → kan zijn: - Dolus (opzet) - Culpa in de enge zin: nalatigheid Achtergrond: voor een fout is schuld vereist, niet alleen fout begaan, ook toerekenbaar (deel van algemene ontwikkeling van schuldbegrip, cf strafrecht) 2. Schade
Werd sterk uitgebreid: Schade in het RoRe: Lex aquilia
Schade in het ius commune
Zaakschade en uitzonderlijk schade betreffende een zaak (d.i als iemand andermans slaaf laat lopen: de zaak zelf is niet beschadigd, maar de eigenaar lijdt wel schade)
Zaakschade, schade betreffende zaak en louter vermogensschade
Geldt niet voor vrijen
Geldt wel voor vrijen → slavernij weg
→ vb: men is verplicht zijn stoep proper te houden op straffe van boete. Vermogensschade komt voor wanneer iemand een boete moet betalen omdat zijn buur afval bij hem heeft geveegd
- 104 -
!
Rémy Bonnaffé
Schade in het RoRe: Lex aquilia
Schade in het ius commune
Geen morele schade
Wel morele schade (1) → aanvankelijk: enkel als een vrouw zwaar in het gezicht verminkt w’ en verdriet heeft omdat ze dan geen goed (lees: rijk) man kan vinden → later algemeen
3. Causaliteit
Bouwen zoals RoRe geen eigen causaliteitstheorie op 4. Het verlies van het poenaal karakter
Een onrechtmatige daad die tevens een misdrijf was → voortaan = strafrecht Bijgevolg: niet lange nodig dat Aquilliaanse aansprakelijkheid nog tot boete leidde Alleen nog tot SV: - De betaling van het dubbele verdwijnt - De onbeperkte cumulatie is uitgesloten: zodra 1 betaald = anderen bevrijd - De passieve overerfbaarheid w’ toegelaten Belangrijk: bedrag van SV: vanaf ogenblik dat schade toegebracht w’ 5. De ontwikkeling van een algemeen principe van aansprakelijkheid voor een onrechtmatige extracontractuele daad (Sowieso examenvraag)
Romeinen kennen geen algemeen principe → lex Aquilia slecht in paar gevallen Ius Commune: sterk uitbreiden, maar geen algemeen principe - Gevolg: 1 groot kluwen Daarom: Vernunftrecht: algemeen principe. Gevolg: verenvoudiging - = Fout + Schade + oorzakelijk verband a. Andere vormen van aansprakelijkheid
Quasi-delicten verdwijnen Aansprakelijkheid van ouders voor kinderen, aansprakelijkheid van meesters voor dieren etc blijven wel behouden
4.4. Het Burgerlijk Wetboek van 1804 a. De fout-aansprakelijkheid
Ligt in de lijn van de evolutie in het ius commune → basisprincipe = fout-aansprakelijkheid Jammer genoeg in 2 artikelen: Hiermee wilde men een nieuwe dimensie geven aan het onderscheid delict v. quasi- delict: art. 1382 BW zijn dan de “delicten” (opzettelijk) en art. 1383 de “quasi- delicten” (onopzettelijk, nalatig). Dit onderscheid is eigenlijk overbodig, gezien er bij beide toch fout is. b. Andere gevallen van extracontractuele aansprakelijkheid
- Art. 1384: daden van anderen - Art. 1385: daden van dieren - Art. 1386: instorting van gebouwen
4.5. Latere ontwikkelingen a. Ontwikkelingen binnen de fout-aansprakelijkheid
Juridische ontwikkelingen: - 105 -
!
Rémy Bonnaffé
- Verdwijnen onderscheid tussen 1382 en 1383 - Ius commune had grenzen laten vervagen tussen extra-contractuele en contractuele aansprakelijkheid → Stuwadoorsarrest - Wat is ‘schade’ = elke schending van een feitelijk belang, op voorwaarde dat die rechtmatig is Maatschappelijke ontwikkelingen: - Art. 1386bis: rechter kan naar billijkheid een ontoerekeningsvatbaar persoon veroordelen - De opkomst van verzekeringen heeft 2 gevolgen: ‣ Rechters vlugger geneigd om fout te besluiten ‣ Het begrip ‘opzet’ w’ belangrijker: verzekeraar staat hier niet voor in - Impact van belangengroepen: sommige groepen krijgen privileges (18 WAO) - Groter belang voor morele schade - Heel opvallend is explosieve toename vd extra-contractuele aansprakelijkheid: modernisering techniek, grotere durf om te klagen en de opkomst vd foutloze aansprakelijkheid b. Opkomst van de risicoaansprakelijkheid
Reden voor ontstaan ten gevolge van de industrialisering, einde 19de eeuw. Probleem: machines ontploffen en iemands fout moeilijk te bewijzen is. - Achtergrond oplossing: diegene die winst maakt door risico’s te nemen, ook de aansprakelijkheid moet dragen. Aanvankelijk: rechtspraak In een eerste instantie stelde de rechter de maatschappij gewoon aansprakelijk, zonder enige uitleg of rechtsgrond te geven. Later vond de rechtspraak een aanknopingspunt in de wet, nl. art. 1384, lid 1 BW. - Hierbij werd een nieuwe interpretatie gegeven aan het begrip “gebrekkige zaak”. - Dit is een echte Belgische “uitvinding”: deze werd voor het eerst gedaan door ProcureurGeneraal Faider (toen Hof van Beroep van Brussel, later Hof van Cassatie). Laurent nam dit idee echter over en maakte het populair: ook in Frankrijk werd deze interpretatie overgenomen. Vandaag: meer wetgeving Tegenwoordig moeit de wetgever zich ook in het debat rond de foutloze aansprakelijkheid (vroeger was hij gewoon lui), waardoor art. 1384, lid 1 BW uitgehold wordt. (Een voorbeeld is de Wet op de medische fouten, die normaliter in werking moet treden op 1 januari 2008. Er zijn echter veel onnauwkeurigheden in deze wet, en tot voor kort geen regering om deze op te lossen. Deze wet kan dus vertraging oplopen.)
- 106 -
!
Rémy Bonnaffé
IV. Erfrecht 1.
Inleiding (2 grote principes doorheen hoofdstuk kennen!)
Tegenstelling personen- en familierecht, waarbij rechten niet in geld waardeer zijn, en vermogensrecht is niet volledig correct → tussen beide: patrimoniaal familierecht → nu zien we dat als familierecht: vermogen overledene gaat naar familie → bij Romeinen: mogelijkheden om verwanten te onterven veel groter: eerder vermogensrecht Kan onderverdeeld w’ in: - Het huwelijksvermogensrecht: bepaalt de vermogenssituatie van de echtgenoten tijdens het huwelijk en bij de ontbinding ervan - Het erfrecht: regelt de overgang van het vermogen van een overledene op één of meer levende personen Vermogensovergang door overlijden = erfopvolging. Vermogen dat overgaat = erfenis/ nalatenschap (hereditas) De overledene is de erflater, de de cujus → persoon die vermogen van erflater verkrijgt = erfopvolger (successor) Vermogensovergang door overlijden kan op 2 manieren gebeuren: - Bij versterf: wanneer geen testament opgemaakt is, of testamentaire erfgenaam de erfenis niet aanvaardt (wettelijke devolutie) - Bij testament: wanneer een testament opgemaakt is ‣ = een eenzijdige, herroepbare rechtshandeling, waarbij de erflater voor de tijd dat hij er niet meer zal zijn, beschikt over zijn goederen → de 2 staan niet los van elkaar - Testamentvrijheid: de wettelijke devolutie moet het testament ten eerste toelaten en kan het testament ten tweede beperken - De wettelijke devolutie is van suppletief recht: slechts van toepassing zodra er geen testament is
2.
Intestaaterfrecht in het gewoonterecht
2.1. Een veelheid aan regelingen Erfrecht bij versterf zeer uiteenlopen, doordat: - Gelijkheidsbeginsel niet bestond: verschillende regels naargelang status - Geen eenheid van massa van de nalatenschap (= zorgt er vandaag voor dat er geen rekening w’ gehouden met aard/oorspong v goederen) ‣ Aard van de goederen: devolutie kan verschillen naargelang het gaat om: • kateilen (minder grote waarde, niet bedoeld om over te leven) • erven (grotere waarde): ✓ Allodia: geen dienst tegenover ✓ Tenures: wel een dienst tegenover: lenen waar prestigieuze diensten tegenover staan (ridderdienst) ✓ cijnsgoederen ‣ Oorsprong goederen: devolutie verschilt naargelang: • Eigen goederen: iemand verkregen heeft door erfopvolging bij versterf ✓ Eigen = ‘eigen familie’, niet ‘eigen als individu’ • Verworven goederen: (aqcuesten) goederen die iemand op een andere manier verkregen heeft - Intestaaterfrecht uitsluitend geregeld door gewoonterecht → elk gebied eigen gewoonte - 107 -
!
Rémy Bonnaffé
‣ Erven: meestal door plaats v ligging of door rechtbank waarvan afhangt ‣ Kateilen: plaats waar de nalatenschap opengevallen is: waar poorterschap heeft (voor grote Vlaamse steden) of waar men overleden is (sterfhuis)
Gemakshalve w’ gewerkt met systeem van orden = groepen van erfgenamen die als groep andere erfgenamen uitsluiten of door anderen uitgesloten w’ (zodra je groep 1 hebt, niet kijken naar 2, 3, 4, …) → is eigenlijk fout want in realiteit werkte ze met parentelen
2.2. De descendenten Eerste groep van erfgenamen zijn overal de descendenten - Basisprincipe bij erfopvolging descendenten: dichtere verwant sluit verdere verwant uit ‣ Kinderen voor kleinkinderen - In principe gelijke verdeling onder de kinderen → zeer complexe uitwerking door: ‣ Allerlei uitzonderingen ‣ Mechanismen om de gelijkheid te beschermen, wanneer die verbroken is a. Uitzonderingen op de gelijkheid van de erfgenamen
Uitzonderingen kunnen leiden tot: - Ongelijke verdeling: één kind krijgt gehele nalatenschap, of groter deel - Gelijke verdeling, waarvan echter bepaalde kinderen uitgesloten zijn 1. De bevoordeling van één erfgenaam 1) Het recht van de oudste zoon (primogenituur)
= eerstgeboorterecht = de eerstgeborene krijgt de gehele nalatenschap, of minstens groter deel - Term niet heel correct: oudste nog in leven (zoon) Typisch voor het leenrecht. Verklaring voor eerstgeboorterecht: - Belang van de leenheer: gepantserde ruiter is duur → als men lenen over alle kinderen verdeeld is erfenis zo klein dat niet genoeg is voor uitrusting - Belang van de familie: familiehoofd rijk en dus machtig → familie blijft machtig Komt niet alleen voor → gekoppeld aan een mannenvoorrect: zoon > dochter - Dit kan totaal zijn: dochter kunnen nooit erven - Ook beperkt: dochter kunnen wel erven, maar ongeacht leeftijd beschouwd als jonger dan de jongste man - Compensatie vrouwen: huwelijksvermogensrecht bevoordeeld Verklaring voorkeur zoon: - Voorkeur leenheer voor een ervaren strijder - Voorkeur van de familie voor een ervaren leider - Het doorgeven van de familie in mannelijke lijn Aanvankelijk is primogenituur absoluut: erft alles → later gemilderd: groter deel 2) Het recht van de jongste (ultimogenituur)
Bij cijnsgoederen: jongste krijgt een groter deel, of ten minste het beste deel Meestal, maar niet altijd, gekoppeld aan mannenvoorrecht Verklaring: andere kinderen reeds een eigen bestaan opgebouwd hebben 2. De uitsluiting van bepaalde kinderen 1) Het mannenvoorrecht
Ook buiten leenrecht → uitsluiten vrouwelijke erfgenaam door mannelijke erfgenamen in gelijke graad → die verdelen dan in gelijke delen: vaak bij cijnsgoederen. Verklaring: dochters krijgen al bruidsschat - 108 -
!
Rémy Bonnaffé
2) De bevoordeling van kinderen uit het eerste huwelijk
Gelijkheid geldt in principe niet voor kinderen uit meerdere bedden (huwelijken) → voorkeur eerste huwelijk → vooral ten Oosten van de Schelde door zogenaamde devolutierecht (≠ wettelijke devolutie): - Overleed echtgenoot → erven uit huwelijk toe aan kinderen uit dat huwelijk - Langstlevende echtgenoot kreeg wel nog levenslang genot, overlijden zijn kinderen voor hem → krijgt al zijn rechten terug - Kinderen uit 2de huwelijk → enkel erven verkrijgen die langstlevende verworven had na de ontbinding van zijn eerste huwelijk Bestaat niet in het leenrecht: oudste zoon uit later huwelijk > kinderen eerder huwelijk, indien dat enkel dochters voortgebracht heeft Politieke betekenis: Lodweijk 14: rechtvaardiging voor zijn devolutieoorlog: beweerde dat zijn vrouw recht had op Zuidelijke Nederlanden → vergeet dat devolutierecht niet geld voor troonopvolging b. Mechanismen ter bescherming van de gelijkheid 1) Representatie
= juridische fictie waardoor een erfgenaam van een verder verwijderde graad de plaats, graad en rechten van zijn overleden ouder verkrijgt - Vooral aanwezig in Vlaanderen Flamingant
2.3. De ascendenten In principe niet de tweede groep → aanvankelijk totaal uitgesloten → later soms gemilderd
2.4. De collateralen Rechten van de zijverwanten hangt samen met die van ascendenten: - Dichtere graad sluit een verdere uit - Erfgenamen eenzelfde graad in principe gelijk: ook hier uitzonderingen (oudste man, …) Specifiek voor erfopvolging door collateralen zijn: a. De parentelen
Klopt niet volledig dat dichtere graad een verdere uitsluit → dichtere partentelen sluiten verdere parentelen uit → pas binnen elke parentele sluit een dichtere graad een verdere uit b. De bevoordeling van volle broers of zussen
Volle verwant: - Sluit soms eenzijdige verwanten uit - W’ soms bevoordeeld door de kloving ‣ = de opdeling van de nalatenschap in twee helften, voor de bloedverwanten langs vader/moederskant • Volle verwant deelt in beide helften, eenzijdige verwant slecht in 1 helft a. Het familiaal terugvalrecht voor de eigen goederen
Familiaal terugvalrecht = eigen goederen keren terug naar de familie van wie men ze verkregen heeft. Verschillende vormen: - Eenvoudigste: ‣ Paterna paternis: goederen van vader geërfd keert terug naar verwanten vaderzijde ‣ Materna maternis: goederen van moeder “ “ naar verwanten moederzijde - Gesofisticeerder: slechts goed erven indien men verwant is aan de voorouder die het in de familie gebracht heeft - Meest gecompliceerde: stokgoederenecht: niet enkel verwant voorouder, ook afstammen - 109 -
!
Rémy Bonnaffé
b. De kloving voor aanwinsten en kateilen
Familiaal terugvalrecht enkel voor erven, niet voor aanwinsten of kateilen → deze had erflater immer niet van de familie geërfd Toch soms hier kunstmatig terugvalrecht door kloving: men ging er van uit dat goed voor de helft vader, voor de helft moeder kwamen → bijgevolg: verdelen beide families
2.5. De erfloze nalatenschap Komt voor, wanneer: - Er geen verwant is binnen de 7de Canonieke graad - Wel een verwant is, maar die niet behoort tot familie waarvan goed kwam Gaat naar de heer met hoge rechtsmacht of soms naar overlevende echtgenoot
2.6. Het erfrecht = familiaal recht 2 FUNDAMENTELE PRINCIPES: - BESCHERMING FAMILIE TEGEN BUITENSTAANDERS - BINNEN FAMILIE GELIJKHEID
3.
Het testament in de Middeleeuwen en de Moderne Tijden
Testament = eenzijde, herroepbare rechtshandeling waarbij de testator beschikt over zijn goederen voor de tijd dat hij er niet meer zal zijn → gebruikt om wettelijke devolutie omzijlen
3.1. Verdwijning en terugkeer van het testament Bij Romeinen erg populair → na volksverhuizing verdween het: laar immers toe af te wijken van wettelijke devolutie = tegen belangen van de familie Belangen familie botst met belangen vd kerk: wilt door vrome giften zielenheil veilig stellen - Oorspronkelijk via schenking onder levenden - Steeds minder schenkingen → aanvankelijk geen probleem: vestzak-broekzakoperatie: nam goederen met geweld terug, om ze daarna dan terug te schenken - In 1100 stopt deze carrousel: betere bescherming van kerken - Mensen houden liever goederen tot ze niet meer nodig hebben: schenkingen stoppen → kan aan die wens tegemoetkomen door herinvoering vh testament vanaf 12de eeuw
3.2. Het religieus karakter van het nieuwe testament Verschilt sterk met Romeinse/hedendaagse testament. Doel ervan is: - Niet zozeer af te wijken van heersende erfrecht - Vooral het veilig stellen van het eigen zielenheil: door giften aan de kerk Dit laatste blijkt uit: - Grote vormsoepelheid: stimuleren. Contrast met RoRe is groot: zelfs mondeling kan op sterfbed, als 2 getuigen aanwezig waren → veranderd door Eeuwig Edict: ‣ De bijstand van twee getuigen is voortaan altijd vereist ‣ De vereiste ven geschrift boven een bepaalde waarde - De inhoud vd testamenten: vrome formules, regeling vd begrafenis, bepalingen over herstel van het onrecht, … - De bevoegde rechtbank: aanvankelijk zijn de kerkelijke rechtbanken bevoegd, ‣ Niet voor betwistingen over testamentaire bepalingen betreffende erven ‣ Vanaf eind Middeleeuwen bemoeien wereldlijke rechtbanken zich ook - Het toepasselijk recht: Liber Extra
3.3. Beperkingen op de testeervrijheid In RoRe = erfstelling noodzakelijk → in 1100 erfstelling niet verplicht, zelf vaak verboden - 110 -
!
Rémy Bonnaffé
Testament dient op de eerste plaats voor bijzondere legaten → onterving van een wettelijke erfgenaam in een testament is sowieso uitgesloten. Nog enkele andere beperkingen: - Bepaalde erven kan men alleen maar beschikken met octrooi van de heer - Ten Westen van de schelde: er bestaat een reserve: ‣ Een aan de erfgenamen voorbehouden deel, waaraan de erflater niet kan raken, van 4/5 of 2/3 van alle goederen → slechts beschikken over 1/5 of 1/3 - Ten Oosten van de schelde: een reserve bestond niet → devolutierecht: kinderen van eerste huwelijk, testament verboden Vanaf 16de E begint Romeins recht invloed uit te oefenen → ipv vrijheid over te nemen, nemen ze de beperkingen op: - Fideïcommissaire substitutie: begunstigde kan verplicht w’ na diens dood de betreffende goederen door te geven aan een bepaald persoon ‣ Zo kan men majoraat instellen: erflater regelt dan voor alle volgende generaties de erfopvolging: eeuwig een overgang van oudste zoon op oudste zoon • Voordeel: met die goederen mocht men geen SE voldoen → leidt tot misbruiken ‣ Kon slechts binnen grenzen testeervrijheid: rekening houden met reserve en onmogelijk ten Oosten van de Schelde
4.
De verwerving van de nalatenschap voor de Franse Revolutie
4.1. De erfrechtelijke saisine In principe bij overlijden, maar: ook burgerlijke dood (clerici) Gevolg: vanaf dat ogenblik genoot de erfgenaam bij versterf de saisine (= bezitsvoortzetting), zonder dat hij enige formaliteit hoefde te vervullen: Le mort saisit le vif: gold niet voor: - Erfgenamen van tenures: aanvankelijk keert tenure terug naar de heer, en moet deze opnieuw uitgeven aan erfgenaam - Legatarissen: hebben zij geen saisine → aan bevoegde rechtbank vragen
4.2. Het keuzerecht van de erfgenaam Heeft het recht om te weigeren → vanaf 15de E: aanvaarden onder voorrecht van boedelbeschrijving
4.3. Het passief van de nalatenschap Aanvankelijk: eerst onderscheid maken tussen: - Persoonlijke schuld: men is verbonden als persoon → schuld eindigt bij overlijden - Zakelijke schuld: verbonden als houder van bepaald goed → erfgenaam i sgehouden tot die schuld Gevolg: persoonlijke schulden zijn niet overerfbaar, enkel activa Situatie is niet houdbaar door: - Opkomst van het handelsverkeer: handelaren willen geen krediet geven - De invloed van de kerk: erflater moet onheil die hij heeft aangericht herstellen Daarom 13e E: SA verbind zichzelf en zijn erfgenamen - Blijft wel beperkt: schulden enkel verhaald op persoonlijke goederen, de kateilen
4.4. Vereffening en verdeling a. Inbreng
= terugplaatsen in de nalatenschap door een erfgenaam van hetgeen hij van de erflater gekregen heeft Indien erflater schenkingen/legaten gedaan heeft → gelijkheid geschonden. Dan: - 111 -
!
Rémy Bonnaffé
- Geen enkele afwijking w’ toegelaten: schenkingen en legaten moeten ingebracht w’ in de nalatenschap, waarna ze volgens gewone regels verdeeld w’ - De erfgenaam krijgt de keuze: ‣ Hij doet inbreng en dan deelt hij zoals andere erfgenamen in de nalatenschap ‣ Doet geen inbreng, maar dan deelt hij niet - De erfgenaam doet geen inbreng en deelt verder gewoon mee met andere erfgenamen
5.
De invloed van het erfrecht op de rest van het recht voor de FR
Bij Romeinen: wettelijke devolutie weinig belang → gewoonterecht: centraal
5.1. Overdrachten onder levenden Intestaaterfrecht in dienst van de belangen vd verwanten → daarom testament: beperkt belang → mag niet dienen om wettige erfgenamen te benadelen Overdracht onder levenden omvat schenkingen + verkopen (ook hier verdwijnt goed uit fam) De oudste beperking = laudatio parentum: verplichting de instemming van verwanten te vragen bij een vervreemding - Indien niet gegeven: verwant in kwestie heeft calumnia: een vordering tot ‘revindicatie’ van de zonder zijn toestemming vervreemde erve - Toestemming ook door verdere verwanten → men wilt versoepelen: ‣ Beperking tot toestemming van naaste erfgenaam ‣ De afschaffing van vereiste van toestemming bij verkoop om financiële redenen (betaling losprijs, nood, profijt → voordeel uit verkoop)
5.2. Successierechten In oude recht sterk beperkt: - Allodia: geen successierechten - Tenures: wel successierechten, wel laag
6.
De Franse Revolutie
Streeft naar een nieuwe maatschappij → ziet het erfecht als een essentieel instrument vd revolutie → wilt volgende doelstellingen bereiken: - De macht van de vijanden van de revolutie (kerk/adel) breken - Verjonging: jongeren zijn nu eenmaal meer geneigd revolutie te steunen - Vereenvoudiging
6.1. Eliminatie van de adel door een maximale versplintering vd erfenissen Macht van adel kan maar gebroken worden (anders neemt oudste zoon gewoon alles over) als zijn erfenis in zo klein mogelijke stukken opgedeeld w’ door: - De afschaffing van uitzonderingen op gelijkheid - Beperking van de testeervrijheid: gevaar dat men via testament alles bij oudste zoon krijgt → aanvankelijk verbood ze testament in algemeen, later gemilderd: ‣ 1/10 beschikken indien nakomelingen waren ‣ 1/6 indien er geen waren ‣ Maar: begiftigde mocht geen erfgenaam zijn → erfstellingen over de hand waren en bleven uitgesloten - Afschaffen van voor- en nakooprechten en verplichting om de instemming van de erfgenaam te vragen - Verplichting voor de erfgenaam om schenking in te brengen: anders gewoon bevoordelen - De terugkeer van het principe dat men niet kon bedingen over een niet-opengevallen nalatenschap - 112 -
!
Rémy Bonnaffé
- Nieuwe regeling voor schulden: erfgenaam is met al zijn goederen gehouden tot betaling vd schulden vd nalatenschap - Voorkeur voor de representatie - Afschaffing van het voorrecht van de volle broers en zussen - Stimuleren van de kloving, met zelf in bepaalde gevallen een herkloving
6.2. Eliminatie van de kerk door beperkingen op schenkingen en legaten Schenkingen en legaten uitgesloten ten voordele van de kerk
6.3. Verjonging Door: - Voorkeur voor representatie - Voorrang bij afwezigheid van afstammelingen van de jongere op de oudere generaties: revolutionaire erfrecht werkt met groepen die sterk doen denken aan parentelen ‣ Jongere sluit de oudere uit: neef zal dus voorgang krijgen op broer van decujus of anders: broer van vader sterft, kind van die vader krijgt erfenis - Beperking op het testament: ouders kunnen kinderen niet bedreigen met onterving
6.4. Vereenvoudiging Geen rekening houden met: - Regionale verschillen: in geheel het land geldt hetzelfde recht - Standverschillen: strijdig met het algemeen streven naar gelijkheid - Aard of oorsprong van goederen: voortaan geldt eenheid van massa van nalatenschap
6.5. En toch bevestigt de Revolutie het oude recht Gevolgen Franse Revolutie: - Erfrecht minder centraal → overdracht onder levenden Essentie van oude erfrecht blijft behouden: - BESCHERMING VAN DE FAMILIE TEGENOVER BUITENSTAANDERS - GELIJKHEID VAN ERFGENAMEN
7.
Het BW van 1804
Napoleontische wetgeving matigt maatregelen Franse Revolutie: grotere vrijheid, terugkomen op verjonging, extreme versplintering en verdere vereenvoudiging
7.1. Afzwakken van de versplintering Nadruk op gelijkheid blijft, maar testamentaire vrijheid is groter: kan beschikken over: - De helft van nalatenschap bij 1 kind, 2/3 bij 2 kinderen, etc… - Geheel zijn vermogen bij ontbreken kinderen en zover geen erfgerechtigde ascendenten, anders reserve - Dit beschikkend deel kan ook naar erfgenaam gaan Overschrijft hij beschikbaar deel: inkorting Vorm van testament: - Eigenhandig - Notarieel - Mystiek: door erflater zelf geschreven testament, gedeponeerd bij noratis Iedereen die iets ontvangt w’ legataris genoemd: kan dus onderscheiden: - Bijzondere legaten - Algemene legaten: voor een geheel vermogen - Legaten ten algemenen titel: voor een breukdeel - 113 -
!
Rémy Bonnaffé
Soepelere houding tov schenkingen aan erfgenamen: - Erfgenaam = inbreng verplicht, erflater kan hem daarvan vrijstellen. - Veel beperkingen blijven bestaan: ‣ Schenking moet met notariële acte ‣ Mogen beschikbare gedeelte niet te boven gaan, anders inkorting Andere vernieuwingen: - Afschaffing van herkloving - Terugkeer van de bevoordeling volle verwanten - Erfstellingen over de hand w’ zeer beperkte mate toegelaten
7.2. De verjonging teruggeschroefd Vervanging van de groepen van erfgenamen door orden van erfgenamen uit het CIC: - Jongere generaties niet langer bevoordeeld - Dichtere graad sluit verdere uit: tot 12de Romeinse graad erven Iets groter testamentvrijheid zodat ouders kinderen onder druk kunnen zetten
7.3. De Revolutie w’ voortgezet Revolutie w’ op bepaalde punten voortgezet: - Schenking tvv de kerk zoveel mogelijk verhinderd: ‣ Tvv niet-bestaande personen: mag niet ‣ Tvv bepaalde personen die de erflater in zijn laatste ziekte bijstond - Terugkeer van de adoptie
8.
De evolutie na 1804
Aantal wetten om te grote versplintering tegen te gaan: - Wet op de kleine nalatenschappen: erfgenaam de andere uitkoopt, indien de erfenis een kleine eigendom betreft - Wet op landbouwbedrijven: 1 erfgenaam kan bedrijf overnemen door uit te kopen Invloed andere rechtstakken: - Overnemen functies erfrecht: ‣ Het vennootschapsrecht laat toe dat mensen kapitaal concentreren in een vennootschap → fortuin maken zonder te erven ‣ Sociale zekerheidsrecht: men kan ook zonder erfenis overleven - Verstoren vh erfrecht: fiscus belast zeer sterk: ‣ Geen partner, nakomelingen of ouders: +50% staat ‣ Testamentaire vrijheid stelt in praktijk weinig voor
V. Huwelijksvermogensrecht = bepaalt de vermogenssituatie van de echtgenoten tijdens het huwelijk en bij de ontbinding ervan Tijdens huwelijk reeds behandeld tijdens huwelijk → hier: langstlevende Aantal begrippen zijn essentieel: - Huwelijkscontract: een overeenkomst waarin het geldende huwelijksvermogensrecht gewijzigd w’ - Gemeenschap en eigen goederen: ‣ Eigen goederen: behoren enkel aan 1 echtgenoot toe ‣ Gemeenschap: goederen die aan beide toebehoren - 114 -
!
Rémy Bonnaffé
- Huwelijksvermogensstelsel: geheel van regels dat de vermogenssituatie van een bepaald huwelijk regelt ‣ Algehele gemeenschap: alle goederen zijn gemeenschappelijk, geen eigen goederen ‣ Beperkte gemeenschap: er zijn gemeenschappelijke goederen en eigen goederen • Gemeenschappelijke goederen vaak aanwinsten na huwelijkssluiting ‣ Scheiding van goederen: er zijn geen gemeenschappelijke goederen Rechten van langstlevende echtgenoot in conflict tussen 2 tegenstrijdige belangen: - Bescherming van de familie tegen buitenstaanders - Normaal verlangen ve echtgenoot om te zorgen v 1 speciale buitenstaander: de partner
1.
De rechten van de langstlevende in Frankische periode
Geen gemeenschap → alleen man heeft eigen goederen, vrouw alleen wat ze op haar lichaam draagt Na de invallen: nog altijd geen gemeenschap, vrouw heeft nu ook eigen goederen. Hebben ≠ oorsprong: - Goederen gekregen of geërfd vd familie: de bruidsschat en de erfenis ‣ Bruidsschat geldt als haar aandeel in nalatenschap van haar ouders - Goederen gekregen van haar echtgenoot: moeten levensstandaard van vrouw na overlijden echtgenoot verzekeren: ‣ Dos ex marito: de bruidsfigt vanwege de echtgenoot of zijn familie: voor de huwelijkssluiting = koopprijs ‣ Morgengabe (ochtendgift): na eerste huwelijksnacht, na consummatie, prijs voor maagdelijkheid Later vermengen deze 2 in een dos ex marito met kenmerken van de Morgengabe: - Vereiste van consummatie van huwelijk - Vrouw krijgt alle rechten op de goederen die tot dos ex marito behoren ‣ Kan ze slechts uitoefenen na overlijden echtgenote • Aangezien gedurende huwelijk in principe handelingsonbevoegd
2.
De rechten van de langstlevende na de Franken
2.1. De uitzondering: het doarium Dos ex marito blijft enkel bestaan bij aristocratie → begin 12de E w’ verandert en krijgt nieuwe naam: doarium (weduwgoed). Verschilt grondig van dox ex marito: - Vaak enkel van toepassing op lenen: tegenhanger van de bevoordeling vd man in het leenerfrecht (want enkel voor vrouw) - Echtgenote heeft niet langer alle rechten op deze lenen: zij heeft soort levenslang vruchtgebruik ‣ Kan slechts rechten uitoefenen, wanneer ze haar echtgenoot overleeft Doarium kan zijn: - Costumier: het door de gewoonte vastgelegde doarium - Conventioneel: door een overeenkomst vastgelegde Gedurende huwelijk heeft man volledige zeggenschap → kan ze dan ook vervreemden: deze is na zijn overlijden echter niet tegenwerpelijk aan zijn weduwe (kan ze dus altijd opeisen)
2.2. Het gemeen recht Doarium = uitzondering → alleen ten voordele van weduwe Over algemeen voorkeur aan een vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot, zonder onderscheid van geslacht in combinatie met gemeenschapsstelsel - 115 -
!
Rémy Bonnaffé
a. De gemeenschap
Actief van de gemeenschap: - Algemene gemeenschap: deze komt minder voor + lenen nooit tot gemeenschap - Beperkte gemeenschap: bestaan soms alleen uit kateilen, maar vaker uit de kateilen en de aanwinsten - Soms andere systemen (mainplévie) Passief van gemeenschap: niet alleen schulden aangegaan tijdens huwelijk, ook voor b. De rechten van de echtgenoten tijdens het huwelijk
Vrouw = handelingsonbevoegd → man alle zeggenschap over goederen van beide echtgenoten Over haar goederen slechts met haar instemming: soms geldt dit ook voor aanwinsten en zelf voor alle erven c. De rechten van de langstlevende op de gemeenschap
Overlijden = ontbinding gemeenschap. Brengt mee: - Verdeling van het actief: ‣ Bij algemene gemeenschap: langstlevende ontvangt 1/2, erfgenamen eerststervende de rest ‣ Bij beperkte gemeenschap: verdeling gebeurt niet altijd bij helften: • Kateilen: soms allemaal toe aan overlevende echtgenoot • Aanwinsten: wel bij helften ✓ Opmerking: soms heeft langstlevende ook een vruchtgebruik op het aandeel van de gemeenschap dat naar de erfgenamen van eerststervende gaat ‣ Goederen die een echtgenoot verkrijgt bij vooruitmaking = goederen die niet verdeeld w’ en die een echtgenoot buiten zijn/haar deel krijgt (strikt persoonlijke goederen, militaire uitrusting, huisraad, woonhuis, …) - Verdeling van het passief: ‣ Vlaanderen: overlevende moet schulden echtgenote betalen, maar kan helft terugvorderen op erfgenamen van eerststervende ‣ Buiten Vlaanderen: • Gaan alle kateilen naar langstlevende, moet alle schuld betalen • Gaat de helft van de kateilen naar langstlevende: helft schulden Gemeenschap w’ niet altijd verdeeld: - Weduwe heeft recht aan de gemeenschap te verzaken: gedurende huwelijk heeft man de goederen bestuurd → eventuele schulden zijn zijn wanbeheer te wijten ‣ Weduwe verliest aandeel in gemeenschap • Behoud haar rechten op nalatenschap van haar man en eigen goederen Eventueel ontstaat een nieuwe gemeenschap tussen langstlevende en kinderen d. De rechten van de langstlevende op de nalatenschap vd eerststervende
Nalatenschap vd eerststervende = diens goederen + diens aandeel in de gemeenschap Verschillende mogelijkheden: - Langstlevende heeft geen rechten op de nalatenschap van de eerststervende: komt zelden voor - Normaal gezien: toekennen van vruchtgebruik op een deel of op alle goederen - Uitzonderlijk: toekennen van alle goederen aan langstlevende e. Afwijkingen door huwelijkscontracten en testamenten
Bij huwelijkscontract kan men afwijken van de meeste regels, maar: - 116 -
!
Rémy Bonnaffé
- Contract moet opgesteld zijn voor het huwelijk en mag later niet gewijzigd w’ ‣ Beschermen belangen familie - Langstlevende mag kiezen: ofwel de rechten die de gewoonte toekent, ofwel de rechten uit het huwelijkscontract f. De basisregel van het oude recht
Bevoordeling langstlevende
3.
Het BW van 1804
Franse revolutie: - Feodaliteit w’ afgeschaft → daarmee samenhangend het doarium - Verder weinig belang BW van 1804 brak definitief met verleden: - Men kan niet langer het oude huwelijksvermogensrecht overnemen in huwelijkscontract - Het nieuwe recht hield in: ‣ Een beperkte gemeenschap van roerende goederen en aanwinsten ‣ De afschaffing van alle rechten van de langstlevende op de nalatenschap van de eerststervende • In de plaats vd bevoordeling vd langstlevende komt voortaan een sterke benadeling 6 • Langlevende enkel recht op een aandeel uit de gemeenschap • Erven uitgesloten
4.
Evolutie na 1804
Hoewel het BW daarvoor ook langzaam veranderde, komen de grote wijzigingen pas in de tweede helft van de 21ste eeuw (hoewel de regeling van 1804 slecht is): - 1976. De roerende goederen zijn niet langer brol, bv. aandelen. Enkel de aanwinsten tijdens het huwelijk komen in de gemeenschap. In dit jaar worden de vrouwen ook handelingsbevoegd. - 1976. Het dotaal stelsel wordt geschrapt uit het BW. Dit kon veel vroeger, gezien dit typisch is voor Zuid-Frankijk en dus niet vaak gebruikt werd (éénmaal in de twee jaar). Vanaf dan is het ook verboden om het dotaal stelsel in een huwelijkscontract af te spreken, gezien de discriminatie van de vrouw. - 1981. Hier wordt het erfrecht hervormd. In het BW van 1804 heeft de langstlevende geen enkel recht op de nalatenschap van de eerststervende. Dit is een probleem, gezien men toch bezorgd is om zijn echtgeno(o)t(e). Er komt grotere belangstelling voor het oude recht en wijzigingen: ‣ reeds in 1896 is er een beperkte aanpassing. De langstlevende heeft vruchtgebruik op bepaalde goederen, maar dit vervalt bij een tweede huwelijk. Dit is dus weer nadelig voor de vrouw. ‣ pas in 1981 wordt teruggegaan naar de bevoordeling van de langst- levende. Men krijgt de volledige nalatenschap in vruchtgebruik als er kinderen zijn. Indien deze er niet zijn, krijgt men het ander aandeel in de gemeenschap zelfs in volle eigendom. Het vruchtgebruik kan eventueel worden ingeperkt bij testament, maar dit mag zeker niet de gezinswoning en de huisraad bevatten. Men keert dus terug naar het oude recht, maar veel te laat (vgl. met de bastaarden, de voogdij en de handelingsbekwaamheid van de vrouw).
6
komt neer op benadeling vrouw: leeft langer, man heeft meer eigendom - 117 -
!
5.
Rémy Bonnaffé
Probleem van de ongehuwde partners
Sinds 1981 wordt er minder getrouwd. Bij wet van 2007 kregen ongehuwde samen- wonenden een beperkt erfrecht. Dit geldt slechts voor de wettelijk samenwonenden, en enkel vruchtgebruik op de gezinswoning en huisraad. In de toekomst zal misschien de partner, en niet louter de echtgenoot erfrecht hebben.
Rémy Bonnaffé 2012-2013
- 118 -