Voorbeeld samenvatting Inleiding Privaatrecht
Copyright © Lawbooks 2015
Voorbeeldsamenvatting Inleiding Privaatrecht
Voorwoord Beste student(e), Voor je ligt een voorbeeld samenvatting van het vak ‘Inleiding Privaatrecht’. Dit stuk is gebaseerd op de voorgeschreven literatuur en de jurisprudentie van de eerste lesweek van vorig jaar. Deze voorbeeldsamenvatting dient uitsluitend ter illustratie en bevat dan ook niet per definitie de voorgeschreven lesstof en jurisprudentie van dit studiejaar. De uiteindelijke versie die binnenkort in de JSVU Studiewinkel verschijnt bevat uiteraard wel de voorgeschreven lesstof van studiejaar 2015 – 2016, alsmede de toegangscode voor de bijbehorende uitwerkingen van de werkgroepopdrachten. Wij wensen je een fijn studiejaar toe met veel mooie cijfers. Schroom niet om contact met ons op te nemen indien je vragen hebt over onze samenvattingen of de andere producten die wij aanbieden. De contactgegevens staan onderaan deze pagina.
Met vriendelijke groet, Team Lawbooks
W M F
lawbooks.nl
[email protected] facebook.com/lawbookssamenvattingen 2
Voorbeeldsamenvatting Inleiding Privaatrecht
Inhoudsopgave Literatuur Week 1
Blz. 4
Jurisprudentie Week 1
Blz. 10
Trefwoordenregister Tips & Tricks bij ‘Inleiding Privaatrecht’
Blz. 12 Blz. 13
Overig
3
Voorbeeldsamenvatting Inleiding Privaatrecht
Literatuur Week 1 Gebaseerd op: Brahn/Reehuis: ‘Zwaartepunten van het Vermogensrecht’
Hoofdstuk 1: Inleiding 1.1 Het vermogen en het vermogensrecht Onder het vermogen wordt verstaan ‘het geheel van op geld waardeerbare rechten en verplichtingen die iemand heeft’, oftewel het geheel van zijn ‘activa en passiva’. Het begrip ‘vermogensrecht’ is echter dubbelzinnig. Dat komt doordat het woordje ‘recht’ eigenlijk twee betekenissen heeft. Met het woord ‘recht’ kan men bedoelen een ‘objectief recht’ of een ‘subjectief recht’. Het is daarom belangrijk om het verschil tussen deze twee soorten ‘recht’ goed te begrijpen : • Objectief recht (het geldende recht): ‘de binnen een bepaald rechtsgebied op een bepaald tijdstip geldende regels’. In het vermogensrecht betekent dat dus: ‘alle regels met betrekking tot de subjectieve rechten en plichten die onderdeel van een vermogen kunnen vormen’. • Subjectief recht: ‘een aan iemand toekomende bevoegdheid’. Binnen de subjectieve vermogensrechten kan men nog meer onderscheid maken en het objectieve vermogensrecht bouwt hier op voort. Men kan namelijk het objectieve vermogensrecht in de volgende twee categorieën onderscheiden: • Het goederenrecht: ‘het deel van het objectieve vermogensrecht dat betrekking heeft op de rechtsverhouding tussen een persoon en een goed’. • Het verbintenissenrecht: ‘het deel van het objectieve vermogensrecht dat betrekking heeft op de rechtsverhouding tussen een persoon en een andere persoon’. Men kan echter nog meer onderscheid maken binnen de subjectieve rechten. Zo heb je binnen het goederenrecht vooral te maken met ‘absolute ‘rechten’. Absolute rechten zijn rechten die een rechthebbende tegen ‘een ieder’ kan inroepen. Binnen het vermogensrecht heb je meestal te maken met ‘relatieve rechten’, dat zijn rechten die een rechthebbende slechts tegen een ‘bepaalde persoon’ kan inroepen. In diagramvorm ziet het voorgaande er dus als volgt uit: Vermogensrecht
Goederenrecht
Verbintenissenrecht
Absloute Rechten
Relatieve rechten
4
Voorbeeldsamenvatting Inleiding Privaatrecht 1.3 Het Burgerlijk Wetboek Het vermogensrecht is geregeld in het ‘Burgerlijk Wetboek’, dat afgekort wordt tot ‘BW’. Het BW omvat echter meer dan alleen het vermogensrecht. De indeling ziet er als volgt uit: • Boek 1: Personen- en familierecht • Boek 2: Rechtspersonenrecht • Boek 3: Vermogensrecht in het algemeen • Boek 4: Erfrecht • Boek 5: Zakelijke rechten • Boek 6: Verbintenissenrecht in het algemeen • Boek 7: Bijzondere overeenkomsten • Boek 8: Verkeersmiddelen en vervoer Als men goed naar de indeling van het BW kijkt, zien wij de ‘gelaagde structuur van het vermogensrecht’ terugkomen. Oftewel, de regels gaan van algemeen naar bijzonder. Zo vormt Boek 3 met ‘begin’ van het vermogensrecht, en bevat het deel vooral algemene bepalingen. Boek 5 daarentegen vormt weer een bijzonder deel, omdat het voornamelijk gaat over zakelijke rechten.
Hoofdstuk 2: De absolute rechten op goederen 2.1.1 Inleiding Dit deel zal gaan over de absolute rechten van een rechthebbende op goederen. 2.1.2 Het vrije genot Het ‘vrije genot’ van de eigenaar van een bepaalde zaak komt terug in art. 5:1 lid 2 BW: ‘Het staat de eigenaar met uitsluiting van een ieder vrij van de zaak gebruik te maken, …’ . 2.1.3 Beschikkingsbevoegdheid ‘Naast het vrije genot komt de eigenaar met uitsluiting van een ieder het recht toe om over zijn zaak te beschikken’. Dat betekent dat alleen de eigenaar van een zaak iemand anders tot eigenaar van die zaak kan maken. 2.1.4 De beperkingen Tevens bevat het tweede deel van art. 5:1 lid 2 BW de beperkingen van het genots- en beschikkingsrecht van de eigenaar: ‘…, mits dit gebruik niet strijdt met rechten van anderen en de op wettelijke voorschriften en regels van ongeschreven recht gegronde beperkingen daarbij in acht worden genomen’. Men mag bij het uitoefenen van zijn rechten op een zaak anderen dus niet lastigvallen, of wettelijke regels aan zijn laars lappen. Er zijn namelijk veel wettelijke regelingen die een beperking inhouden. Zo mag op grond van art. 3:13 BW een persoon geen misbruik maken van zijn bevoegdheden. Een ander voorbeeld is art. 5:37 BW: ‘De eigenaar van een erf mag niet in een mate of op een wijze die volgens artikel 162 van Boek 6 onrechtmatig is, aan eigenaars van andere erven hinder toebrengen zoals door het verspreiden van rumoer, trillingen, stank, rook of gassen, door het onthouden van licht of lucht of door het ontnemen van steun’.
5
Voorbeeldsamenvatting Inleiding Privaatrecht 2.1.5 Het eigendomsrecht Het uitgangspunt van art. 5:1 lid 2 BW is dat de eigenaar met ‘uitsluiting van een ieder’ de bevoegdheid toekomt tot het vrije gebruik van de zaak. Oftewel, het eigendomsrecht heeft een exclusief karakter. Dat houdt in dat de eigenaar zijn recht kan handhaven tegenover derden die hem de rechtmatige uitoefening van zijn recht beletten. Uit de tekst van art. 5:1 lid 2 BW kan men ook afleiden dat de rechten van de eigenaar ‘absolute werking’ hebben. Dat betekent dus dat hij ze tegen iedereen kan inroepen. Twee voorbeelden van absolute rechten zijn: • Droit de suite/revindicatie (art. 5:2 BW): ‘De eigenaar van een zaak is bevoegd haar van een ieder die haar zonder recht houdt, op te eisen’. • Droit de préférence/separatistpositie in faillissement: ‘De eigenaar kan zijn zaak ook als zijn eigendom opeisen indien zij zich onder een failliet bevindt’. 2.1.6 Een absoluut subjectief vermogensrecht Kortom, het recht van de eigenaar kan bestempeld worden als een ‘absoluut subjectief vermogensrecht’. Dit langdradige begrip bevat drie verschillende elementen: 1. Het is ten eerste een subjectief recht: het is namelijk een bevoegdheid die aan een bepaald persoon toekomt, en het heeft niets te maken met het objectieve recht (het geldende recht). Zie ook blz. 4 van de samenvatting die meer uitleg bevat omtrent het verschil tussen het objectieve en subjectieve recht. 2. Daarnaast is het ook een vermogensrecht. Vermogensrechten zijn op geld waardeerbare rechten. Art. 3:6 BW geeft een zeer uitgebreide definitie van vermogensrechten: ‘Rechten die, hetzij afzonderlijk hetzij tezamen met een ander recht, overdraagbaar zijn, of er toe strekken de rechthebbende stoffelijk voordeel te verschaffen, ofwel verkregen zijn in ruil voor verstrekt of in het vooruitzicht gesteld stoffelijk voordeel, zijn vermogensrechten’. 3. Tot slot is het ook een absoluut recht: de eigenaar kan zijn recht tegen iedereen inroepen. LET OP: Een schuldeiser heeft tegenover een bepaald persoon weer een ‘relatief subjectief vermogensrecht’. De eerste twee elementen komen overeen, maar het verschil zit hem in punt drie. Een schuldeiser kan zijn recht tot betaling niet tegen over iedereen inroepen, maar slechts tegen een bepaald persoon. Hieronder volgen twee simpele voorbeelden om het verschil tussen de twee soorten duidelijk te maken: • Absoluut subjectief vermogensrecht: Klaas is de eigenaar van een klarinet. Dat houdt in dat Klaas zelf mag weten wat hij met zijn klarinet doet. NIEMAND maar dan ook echt NIEMAND mag zich met Klaas en zijn klarinet bemoeien. De uitzondering op deze regel is als Klaas zijn klarinet op zo’n wijze gebruikt, dat anderen daar last van hebben. Als Klaas bijvoorbeeld Willem mishandelt met zijn klarinet, mag men pas ingrijpen, omdat dit uiteraard in strijd is met de wet. Kortom, het (eigendoms)recht geldt tegenover iedereen. • Relatief subjectief vermogensrecht: Klaas verkoopt zijn fiets aan Willem voor 10 kipnuggets. Dat betekent dus dat Klaas zijn fiets aan Willem geeft, en in ruil daarvoor 10 kipnuggets ontvangt. Kortom, Klaas heeft het recht op 10 kipnuggets van Willem. Klaas kan dus niet opeens random naar Hans lopen en 10 kipnuggets opeisen. Klaas kan dit alleen bij Willem doen, en niet bij iemand anders. Kortom, dit recht geldt tegenover één persoon.
6
Voorbeeldsamenvatting Inleiding Privaatrecht Men moet ook goed letten op het verschil tussen een vorderingsrecht en een eigendomsrecht. Het object (onderwerp) van beiden soorten rechten verschilt: • Een vorderingsrecht heeft betrekking op een prestatie. Dat spreekt voor zich, omdat een schuldeiser voor zijn daden een ‘prestatie’ vordert van de schuldenaar. • Een eigendomsrecht heeft betrekking op een zaak. Iemand kan het eigendomsrecht alleen op zaken (zoals fiets, mobiel, baksteen) uitoefenen. 2.1.7 Het eigendom Nogmaals, het eigendom is dus een absoluut recht dat een zaak als object heeft. Art. 3:2 BW geeft de definitie van zaken: ‘Voor menselijke beheersing vatbare stoffelijke objecten’. Zaken zijn op hun beurt weer goederen in de zin van art. 3:1 BW. In diagramvorm ziet deze verhouding er als volgt uit. Goederen (art. 3:1 BW)
Zaken (art. 3:2 BW)
Vermogensrechten (art. 3:6 BW)
Iemand kan alleen eigenaar zijn van een zaak, en niet van een goed. In plaats van eigenaar van een goed spreken wij daarom ook van een rechthebbende op een goed. 2.2.1 De beperkte zakelijke rechten Eigendom is niet het enige zakelijke recht. Dat volgt al een beetje uit de definitie van art. 5:1 lid 1 BW: ‘Eigendom is het meest omvattende recht dat een persoon op een zaak kan hebben’. Eigendom is kortom het meest omvattende recht dat een persoon op een zaak kan hebben. De mogelijkheid bestaat dus dat een persoon ook nog een kleiner, minder omvattend recht op een zaak heeft. Deze ‘kleinere’ rechten zijn afgeleid van het eigendomsrecht en noemt men beperkte rechten. Art. 3:8 BW geeft de definitie van een beperkt recht: ‘een beperkt recht is een recht dat is afgeleid uit een meer omvattend recht (oftewel, het eigendom), hetwelk met het beperkte recht is bezwaard’. Er zijn diverse voorbeelden te vinden in zowel boek 3 als in boek 5 van het BW, zoals het pandrecht, het recht van opstal, etc. 2.2.2 Een beperkt recht, maar geen zakelijk recht Let op, want nu kan het een beetje lastig worden. Een beperkt recht hoeft namelijk niet altijd betrekking te hebben op een zaak, en hoeft dus niet altijd een zakelijk recht te zijn. De rechthebbende op een goed dat geen zaak is (zoals een prestatie), kan eveneens van zijn absolute vermogensrecht op het goed een beperkt recht afsplitsen. Dit beperkte recht is dan geen zakelijk recht, omdat het geen zaak als object heeft. Tip: als je op de plaats van het beperkte recht in het BW let, kan je wel een beetje zien met wat voor soort beperkt recht je te maken hebt. Als het beperkte recht in boek 5 (Zakelijke rechten) staat, heb je altijd te maken met een beperkt recht dat een zaak als object heeft, en heb je dus ook te maken met een zakelijk recht. Als het in boek 3 staat (Vermogensrechten in het algemeen), hoeft het beperkte recht niet altijd een zakelijk recht te zijn, maar dit kan dus wel.
7
Voorbeeldsamenvatting Inleiding Privaatrecht 2.2.3 Een beperkt recht met absolute werking Een beperkt recht kan, ondanks het feit dat zijn naam dat niet laat blijken, wel absolute werking hebben. Dat betekent dat de rechthebbende van een beperkt recht zijn beperkte recht tegen iedereen kan inroepen, zelfs tegen de rechthebbende van het goed waarvan het beperkte recht is afgeleid (de eigenaar). Het absolute karakter komt vooral tot uitdrukking wanneer de rechthebbende het goed waar een beperkt recht op rust aan een derde vervreemdt. Het beperkte recht heeft in zo’n geval ‘goedsgevolg’ (Droit de Suite), en zal bij de verkoop weer overgaan. Dit lijkt allemaal heel verwarrend, maar het is duidelijk als je er logisch over na gaat denken. Zie ook dit voorbeeldje dat het geheel een beetje duidelijk maakt: • Voorbeeld beperkte recht met absolute werking: Klaas is de eigenaar van een mooie grote boom, waar appels aan groeien. Op een dag besluit Klaas een beperkt recht op zijn boom te vestigen. Er zijn diverse beperkte rechten die hij in kan zetten, maar Klaas kiest uiteindelijk voor het recht van vruchtgebruik in de zin van art. 3:201 BW. Het recht van vruchtgebruik is dus een beperkt recht. Hij vestigt dit recht van vruchtgebruik op zijn boom ten gunste Willem. Het recht van vruchtgebruik geeft het recht om goederen die aan een ander toebehoren te gebruiken, en daarvan de vruchten te genieten. Kortom, aan de boom van Klaas groeien appels, maar doordat Willem het recht van vruchtgebruik heeft, mag alleen hij deze appels plukken en opeten. Dat betekent dat NIEMAND anders dan Willem de appels mag plukken en opeten, zelfs Klaas niet, ondanks het feit dat ze groeien aan zijn boom. Als Hans op een dag aan de appels van de boom van Klaas zit, mag Willem hem bijvoorbeeld wegjagen, omdat alleen Willem de appels mag plukken. Stel echter dat Klaas van zijn boom af wil, maar dat Willem nog steeds het recht van vruchtgebruik heeft. Klaas verkoopt uiteindelijk voor €200 euro zijn boom aan Achmed, maar het recht van vruchtgebruik gaat bij de verkoop NIET verloren. Dat komt doordat het beperkte recht ‘goedsgevolg’ (Droit de Suite) heeft. Achmed is nu de eigenaar van de boom, maar Willem mag nog steeds de appels plukken en opeten. Pas als Willem zijn vruchtgebruik opgeeft, mag Achmed de appels van zijn eigen boom plukken en opeten. 2.2.4 Het prioriteitsbeginsel Bij beperkte rechten gaan de oudere rechten voor de jongere. Voorbeeld: Als Klaas eerst ten gunste van Willem het recht van vruchtgebruik vestigt, en twee jaar later een recht van vruchtgebruik vestigt ten gunste van Natasha, mag Willem altijd als eerste de appels van de boom plukken en opeten. Hij hoeft in principe niets achter te laten voor Natasha. Dat is best zuur voor d’r, maar bij beperkte rechten gaat men uit van het principe ‘wie het eerst komt, wie het eerst maalt’. 2.2.5 Het gesloten systeem Men kent in Nederland een ‘gesloten systeem van beperkte rechten’. Dit komt tot uitdrukking in art. 3:81 lid 1 BW: ‘Hij aan wie een zelfstandig en overdraagbaar recht toekomt, kan binnen de grenzen van dat recht de in de wet genoemde beperkte rechten vestigen…’. Dat houdt dus in dat men niet andere beperkte rechten kan gaan verzinnen, maar alleen de beperkte rechten die in het Wetboek staan mag gebruiken.
8
Voorbeeldsamenvatting Inleiding Privaatrecht 2.3.1 Absolute vermogensrechten die op goederen rusten Het mag onderhand wel duidelijk zijn wat absolute vermogensrechten zijn: rechten die je tegen een ieder kan inroepen. 2.3.2 Geen goederen, maar wel absolute vermogensrechten Bepaalde wetten bevatten ‘bijzondere’ absolute vermogensrechten, die voor de verandering niet op goederen rusten. Denk bijvoorbeeld het auteursrecht.
Hoofdstuk 4: De werking tegen derden 4.2 Registergoederen Met betrekking tot registergoederen kent de wet in de vorm van openbare registers een belangrijk publicatiesysteem. Art. 3:10 BW geeft de drie vereisten waaraan een goed moet voldoen, wil het worden aangemerkt als een registergoed: 1. Er moet een openbaar register aanwezig zijn. 2. Dit register moet bestemd zijn om daarin de vestiging en overdracht van deze goederen te publiceren. 3. De inschrijving moet voor de overdracht of vestiging van goederen/rechten noodzakelijk zijn. Tip van Lawbooks: De dikgedrukte woorden kun je in het artikel in je wetboek onderstrepen, zodat je meteen weet om welke drie vereisten het gaat. 4.2.1 Soorten registergoederen We kennen diverse soorten registergoederen: • De onroerende zaken (art. 3:10 BW jo. art. 3:89 BW). Zie voor de definitie van een onroerende zaak art. 3:3 lid 1 BW. • Teboekstaande schepen en luchtvaartuigen (art. 8:790, art. 8:1306 en art. 8:199 lid 1 BW). • Beperkte rechten op registergoederen (art. 3:98 BW). • Appartementsrechten (art. 5:117 BW). Afdeling 1.2 van Boek 3 regelt verder de inschrijvingen van de registergoederen in de openbare registers. Art. 3:16 lid 1 en art. 3:17 lid 1 BW geven aan welke feiten belangrijk zijn voor de inschrijving. De regeling is ter wille van de rechtszekerheid erop gericht dat de rechtstoestand van een registergoed zoveel mogelijk uit het register is af te leiden. Onder ‘rechtstoestand’ is te verstaan de goederenrechtelijke toestand: Wie is eigenaar, wie heeft een beperkt recht etc.
9
Voorbeeldsamenvatting Inleiding Privaatrecht
Jurisprudentie Week 1 Gebaseerd op de voorgeschreven jurisprudentie.
Portacabin Onderwerp/relevant artikel Roerend/onroerend, art. 3:3 BW Rechtsvraag Wanneer kan een goed gezien worden als een onroerend goed en wanneer als een roerend goed? Casus Op het terrein van Buys was een portacabin (tijdelijke bouwunit) geplaatst naast een bedrijfsgebouw op hetzelfde perceel. De portacabin was door middel van leidingen aangesloten op het gas-, water- en elektriciteitsnet. Daarnaast was het ook aangesloten op de riolering en het telefoonnet. De portacabin werd in 1990 als bedrijfsgebouw in gebruik genomen. Eind 1990 verstrekt de Rabobank kredieten aan Buys waarbij een recht van hypotheek op het bedrijfsterrein als onderpand dient. In 1992 heeft een ander bedrijf, de Ontvanger, executoriaal beslag doen leggen op de roerende zaken die zich in het pand van Buys bevonden, waarbij mede beslag werd gelegd op de portacabin. De Ontvanger ging er vanuit dat het een roerende zaak was. Buys heeft toen vóór de datum van de openbare verkoop, met toestemming van de Ontvanger, de portacabin aan een derde verkocht. De Rabobank was hiervan niet op de hoogte. De Rabobank ging er vanuit dat de portacabin een onroerend goed was, en dus onder haar hypotheek viel. De Rabobank heeft in het geding gevorderd dat voor recht zal worden verklaard dat de portacabin onder haar recht van hypotheek valt dat zij op het bedrijfsperceel heeft. De Ontvanger stelt zich op het standpunt dat de portacabin roerend is omdat zij niet in de zin van art. 3:3 BW duurzaam met de grond verenigd was. De vraag is nu wie er in casu gelijk heeft.
10
Voorbeeldsamenvatting Inleiding Privaatrecht Rechtsgang De Rechtbank oordeelde dat uit de feiten en omstandigheden voortvloeit dat de portacabin niet was verenigd met de grond waarop zij was geplaatst. Het hof is het hier mee eens. Het hof is van mening dat de portacabin in casu een onroerend goed is. Dat komt onder andere door het feit dat zij aangesloten is op het gas-, water- en elektriciteitsnet (rechtsoverweging 3.2 (r.o.3.2.)). Uiteindelijk komt de zaak terecht bij de Hoge Raad. De Hoge Raad geeft in r.o. 3.3 vier criteria waar men op moet letten, bij de beoordeling of iets een roerend of onroerend goed is. Het gaat om de volgende vier criteria: 1. Een gebouw kan duurzaam met de grond verenigd zijn in de zin van art. 3:3 BW, doordat het naar aard en inrichting bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven; (...). Niet van belang is dan meer dat technisch de mogelijkheid bestaat om het bouwsel te verplaatsen. (...) 2. Bij beantwoording van de vraag of een gebouw of een werk bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven moet (...) worden gelet op de bedoeling van de bouwer voor zover deze naar buiten kenbaar is. Onder de bouwer moet hier mede worden verstaan degene in wiens opdracht het bouwwerk wordt aangebracht. 3. de bestemming van een gebouw of een werk om duurzaam ter plaatse te blijven [dient] naar buiten kenbaar te zijn. Dit vereiste vloeit voort uit het belang dat de zakenrechtelijke verhoudingen voor derden kenbaar dienen te zijn. 4. De verkeersopvattingen kunnen (...) niet worden gebezigd als een zelfstandige maatstaf voor de beoordeling van de vraag of een zaak roerend of onroerend is. Zij kunnen echter wel in aanmerking worden genomen in de gevallen dat in het kader van de beantwoording van de vraag onzekerheid blijft bestaan of een object kan worden beschouwd als duurzaam met de grond verenigd, (...) De Hoge Raad geeft aan dat het Hof de onder 3.3 vermelde maatstaven geenszins heeft miskend. Het heeft zijn bevestigende beantwoording van de vraag of de portacabin onroerend was voorts van een begrijpelijke en afdoende motivering voorzien (r.o. 3.4). In casu is de portacabin dus onroerend. Conclusie Bij de beoordeling of iets onroerend of roerend is, moet je dus kijken naar de maatstaf van r.o. 3.3. Als je op het tentamen een soortgelijke vraag krijgt, moet je dit arrest erbij pakken, en de casus toetsen aan de punten van r.o. 3.3. Zet ook het arrest ‘Portacabin’ in je wettenbundel, naast art. 3:3 BW. LET WEL OP: In casu was de portacabin onroerend. Een portacabin hoeft echter niet altijd onroerend te zijn. Als niet voldaan wordt aan de vereisten van r.o. 3.3, kan een portacabin gewoon roerend zijn.
11
Voorbeeldsamenvatting Inleiding Privaatrecht
Trefwoordenregister Soms ben je de vindplaats van een bepaald begrip kwijt, of heb je behoefte aan net wat meer uitleg bij een leerstuk. Lawbooks maakt daarom gebruik van een trefwoordenregister dat verwijst naar de vindplaats van populaire begrippen in de samenvatting zelf:
• • • • • • •
Week 1 Vermogen Vermogensrecht Absoluut Recht Relatief Recht Objectief Recht Subjectief Recht Beperkt Recht
Blz. 4 Blz. 4 Blz. 4 Blz. 4 Blz. 4 Blz. 4 Blz. 7
12
Voorbeeldsamenvatting Inleiding Privaatrecht
Tips & Tricks bij Inleiding Privaatrecht Hieronder staan enkele tips en trucs die misschien wel van pas komen tijdens het leren, maar ook tijdens het maken van je tentamen. Algemeen: • Maak bij het leren gebruik van blanco (waar geen tekst op staat) plakkertjes in diverse kleuren. Als je te maken krijgt met een belangrijk artikel waarvan je zeker weet dat je die krijgt op het tentamen, doe hier dan een plakkertje bij. Dat scheelt je bij het tentamen veel tijd met opzoeken. • In je wettenbundels mag je normaliter niet schrijven. Er zijn echter uitzonderingen. Zo mag je de titels van arresten bij de bijbehorende artikelen zetten. Verder mag je ook een bepaald artikel bij een ander artikel zetten. Tot slot mag je ook arceren, markeren en onderstrepen. Andere symbolen, tekens, teksten zijn dus NIET toegestaan. • Sla de jurisprudentie niet over. Leer de arresten goed, want tentamenvragen worden vaak gebaseerd op arresten. Als je de essentie van een arrest goed kent, kun je de vraag vaak eenvoudig en snel oplossen. • Probeer de locaties van artikelen in je wettenbundel goed te kennen. Je weet dan meteen waar je moet kijken; dit zal je veel tijd schelen op het tentamen. Specifiek voor ‘Inleiding Privaatrecht’: • De kans is groot dat je na het lezen van week 1 toch nog een beetje moeite hebt met de diverse begrippen. Lees daarom week 1 nogmaals, zodat je alle begrippen goed begrijpt en kan toepassen. Dit zal je van pas komen tijden op het tentamen. • Specifiek voor privaatrecht is het aan te raden om de juiste artikelen in de juiste volgorde op te schrijven! (bijv.: art. 3:83 jo. art. 3:84 jo. art. 3:90 BW) Zo weet je zeker dat je een bepaling over het hoofd ziet. • Probeer bij privaatrecht dus (vooral als je tijdnood hebt) eerst duidelijk en bondig door de benodigde artikelen en arresten te lopen, en pas als je tijd genoeg/over hebt wat theorie en voorbeelden toe te voegen.
13