Saluki
Ras: Saluki Andere naam: Gazelle hond en Perzische Windhond Oorsprong: Midden-Oosten Gehouden als: Gezelschapshond en voor de hazenjacht Grootte: Reuen 58-71 cm de teven zijn vaak iets kleiner Gewicht: 14-25 kg Kleur: Komt voor in wit-creme, rood-goud, ree-bruin, drie-kleurig en black and tan Vachtsoort: Vacht is glas en zijdeachtig Gem. Leeftijd: 12 jaar Bijzonderheden: Lang haar aan oren en staart
Geschiedenis van het ras:
De Saluki is een van de oudste bekende hondenrassen. De vroegste aanwijzing voor een Saluki-achtige langbenige jachthond is gevonden in een muurschildering in Çatal Hüyük in Zuid-oost Anatolië. Men neemt aan dat dzee schildering dateert van 5800 jaar voor Christus, rond de tijd dat de eerste kleipotten werden gemaakt. Eén en ander is bevestigd door carbon-dating. Andere zeer vroege vermeldingen zijn te vinden als illustraties van vooral Perzische en Islamitische geschriften. De eerste afbeeldingen van de Saluki in de westerse kunst dateren van circa 1400, zodat men mag aannemen dat het ras vanaf die tijd in Europa was vertegenwoordigd. Een bijzonder fraai voorbeeld van hoe de karakteristieke vorm van de Saluki over de jaren behouden bleef, is te zien op het prachtige bronzen bord uit 1544, van de kunstenaar Benvenuto Cellini.
1/6
Saluki
Rond 1900 begint in Engeland Florence Amherst Saluki's te fokken. Haar eerste honden kwamen uit het Midden Oosten. Gelukkig as de Honourable Florence Amherst een dame met een heel sterk verantwoordelijkheidsgevoel en een vooruitziende blik. Het is aan haar raskennis en veldonderzoek te danken dat een uitstekende collectie Saluki's in Engeland werd ontwikkeld. Na de Eerste Wereldoorlog kwamen er meer Saluki's naar Europa. Een speciale vermelding verdient Brigade Generaal Lance: hij bracht in 1921 de stamvader van zijn Sarona kennel van Syrië naar Engeland. De meeste van onze tegenwoordige honden kunnen hun afstamming terugvoeren op deze fantastische reu: Sarona Kelb. Ook in Nederland stammen de eerste, voor het rasbeeld van belang zijnde importen uit de Sarona kennel. Mevr. Jüngeling en haar zoon (Barukhzy Saluki's) bevestigden het ras voorgoed in Holland door lijnfokken met importen uit meerdere landen.
Karakter:
Het jachtinstinct is nog steeds duidelijk aanwezig in onze honden. Hoewel Saluki's dol zijn op zachte fauteuils en sofa's zijn het geen schoothonden. Eenmaal buiten en los van de lijn tonen ze nog steeds waarvoor ze zijn gefokt. Een goed alternatief voor de natuurlijke jacht zijn in Nederland de coursings en eventueel het baanrennen. Een Saluki is geen allemansvriend. Hij is dol op zijn huisgezin, maar in het algemeen terughoudend tegenover vreemden. Men moet een Saluki bejegenen als een dierbare vriend: met veel geduld en begrip. Schreeuwen of slaan zijn funest, de Saluki verliest dan elk respect. Met hun zachte, wel een ietsje koppige karakter zijn het niet echt gehoorzame honden. Maar met liefde en begrip kan men alles van ze gedaan krijgen. Saluki's zijn door de eeuwen heen gefokt (om zelfstandig te jagen en te doden; waarom zouden ze zich nu onderdanig moeten gedragen? Uiteraard is het heel wel mogelijk een Saluki aan te passen aan de huiselijke omgeving, maar hij zal altijd behoefte houden aan vrijheid en veel beweging.
Rasstandaard:
2/6
Saluki
Algemeen
Men zegt dat de Saluki al zo oud is als de ons bekende vroegste beschaving. Reeds in 328 voor Chr. Was hij al bekend als een afzonderlijk ras. De Arabieren gebruikten hem als jachthond, met name op het jagen op gezellen. In 1840 voor het eerst naar Engeland gebracht en in 1927 officieel erkend door de Engelse Kennel Club. Aanhankelijke hond die niet opvallend doet. Goede waakhond maar over het algemeen niet erg agressief. De hele verschijning van deze honden ras moet een indruk geven van sierlijkheid, evenredigheid, grote snelheid en uithoudingsvermogen, dat alles gepaard aan kracht en behendigheid om op gazellen en andere prooidieren te jagen over mul zand en rotsachtig bergterrein. De uitdrukking moet waardig en zachtaardig zijn, met diepe, trouwe en in de verte kijkende ogen.
Hoofd
Lang en smal. De schedel is matig breed tussen de oren en is niet gewelfd. Onopvallende stop. Het geheel moet veel adel tonen; waardig en vriendelijk. De neus is zwart of leverkleurig.
Gebit
De tanden zijn sterk en sluitend.
Oren
Lang en beweeglijk. Bedekt met lang, zijdeachtig haar. Tamelijk hoog aangezette, afhangende oren, dicht langs de schedel.
Ogen
3/6
Saluki
Donker hazelnootkleurig, glanzend, groot en ovaal van vorm. Puilen niet uit.
Lichaam
Lange, soepele en gespierde hals. De schouders liggen goed schuin naar achteren. Ze zijn goed bespierd, zonder grof te zijn. De achterhand is sterk. De heupbeenderen staan ver uit elkaar. De borst is diep en tamelijk smal. Behoorlijk brede rug. De spieren vormen een lichte boog over de lendenen. De gemiddelde schouderhoogte voor reuen is 57,5-71 cm, en is voor teven naar verhouding iets minder.
Benen
De voorbenen zijn recht en lang van elleboog tot pols. De achterbenen tonen kracht waardoor het galopperen en springen makkelijk gaat. De knie is matig gebogen en de hakken staan laag bij de grond.
Voeten
Van middelmatige lengte. Lange, goed gebogen tenen. Niet gespreid, maar ook geen kattenvoeten. De gehele voet is sterk en soepel, en goed bevederd tussen de tenen.
Staart
Lang, laag aangezet en op een natuurlijke wijze in een boog gedragen. Aan de onderkant goed bevederd met lang, zijdeachtig haar. Geen pluimstaart.
Vacht
4/6
Saluki
Glad en zacht, zijdeachtig haar. Licht bevederd aan de benen. Bevedering aan de achterkant van de dijen en soms wat wollig pluis op de dijen en de schouders.
Kleur
Wit, creme, rossig, goud, rood, grizzle, geelbruin, driekleurig (wit, zwart en bruin) of zwart met bruin, of variaties op deze kleuren.
Bijzonderheden
Gewicht en hoogte : de Saluki is langer dan hoog, de botten zijn vlak, met breed aangezette, vlakke en droge spieren. Het meest typerende voor dit ras is het gangwerk, dat is lichtvoetig en makkelijk, hetgeen meerdere zweefmomenten met zich brengt, zodat het lijkt alsof de hond nauwelijks de grond raakt, het is soepel in de voorhand, met losse, vrij van de borst bewegende ellebogen en een duidelijke souplesse in de beweging van de schouderpartij zonder dat deze los lijkt; de rug is te allen tijde volkomen strak, het gangwerk is helemaal in het belang van het werk waarvoor de hond is gefokt, de staart kan, als hij als roer wordt gebruikt, iets omhoog komen in de beweging. Hoofd, is smaller dan dat van niet windhonderassen, van boven gezien is de schedel wigvormig, de schedellijn moet nagenoeg evenwijdig zijn met de neuslijn die heel licht gebogen kan zijn, de verhouding voorsnuit : schedel is 1:1, niet Barzoiachtig, in de regel komt leverkleurig pigment bij de neus slechts voor bij lichtgekleurde en bij chocolate Saluki's, de leverkleur komt dan terug in de liprand en de oogleden, en hangt samen met de oogkleur.
Ogen : mogen in geen geval rond zijn.
Oren : de punt van het oor moet tot de mondhoek reiken, de beweeglijkheid van de oren hangt samen met de stemming, ze hangen vlak langs de schedel.
Gebit : scharend, de lippen sluiten goed aan, tegen het gebit en op elkaar, elke vorm van een
5/6
Saluki
hanglip is incorrect, de stevige onderkaak is zichtbaar onder de bovenlip.
Lichaam : de hals mag niet grof zijn, de schuine schouders moeten in harmonie met de hoeking van de achterhand zijn, de borst mag niet zo smal zijn dat de ellebogen in stand niet meer aanliggen, de borstkas kan enigszins gewelfd zijn en de welving begint dan bij de derde of vierde rib, ten behoeve van de bewegingsvrijheid van de ellebogen, de ruimte tussen de opperarmen mag niet leeg zijn, het front moet daar het aanzien van een omgekeerde V geven en wordt ingenomen door de onderkant van de borst. De rug is nogal breed, vooraan door de matige ribwelving (maar geen tonvormige of platte ribbenkast), achteraan door een lichte, door de spieren gevormde boog over de lendenen die van opzij vloeiend overgaat in de helling van het kruis, de hond mag absoluut geen karperrug hebben. De bovenbelijning wordt gekenmerkt door een licht waarneembare dip achter de schouders, de onderbelijning wordt gevormd door de diepe borst (haalt de elleboog) en hoog opgetrokken buiklijn (ook bij de reu).
Benen : de achterhand mag niet steil of overhoekt zijn, maar staat in volkomen verhouding met de hoeking van de voorhand en de lengte van het lichaam, de hak staat van achteren en van opzij gezien recht, koehakkigheid is zeer ongewenst, de voorvoeten mogen iets naar buiten gericht zijn, de middelste tenen zijn een stuk langer dan de buitenste tenen.
Staart : de aanzet is vlak en goed ingebed tussen het zitbeen, de bevedering van de staart is zijdeachtig en hangt af; iedere indruk van bossig of borstelig haar is fout, alleen in spel wordt de staart boven de ruglijn gedragen, een krul is ongewenst. Vacht er bevindt zich soms ook wat wollig pluis op de flanken. Heeft erg veel beweging nodig.
6/6