GESCHIEDENIS VAN HET
HOOGE VEEN 3 DE VORMING VAN DE COMPAGNIE VAN DE 5000 MORGEN, HET CONFLICT MET DE AMSTERDAMMERS EN DE DOORSTART MET DE LEIDENAREN (1631-1632)
©Albert Metselaar, Hoogeveen 2011. iets uit deze uitgave mag worden openbaar gemaakt of vermenigvuldigd, op welke wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteur.
1
DE TOTSTADKOMIG VA DE COMPAGIE VA DE 5000 MORGE Roelof van Echten had op 20 december 1625 tien jaar de tijd gekregen om het veen af te graven in het Westerveen, het gebied van het huidige Lageveen. De afvaart van de turf uit dit Westerveen kon via het Oude Diep. Ook Roelofs voorganger Jan van Buyren had dit al gedaan. Roelof bracht tevens verbeteringen aan dit Oude Diep aan, bedoeld om de scheepvaart te bevorderen, en liet mogelijk enige verlaten plaatsen. Dit als uitvloeisel van het octrooi1 van 30 maart 1626. Er was in ieder geval nog geen sprake van het graven en afronden van de Hoogeveensche Vaart. Het bleef bij verbeteringen aan het bestaande Oude Diep, de eerste fase van het werk aan de Hoogeveensche Vaart. Het had ook nog geen betrekking op de vaart naar Hoogeveen. Het ging om het Oude Diep van Echten naar Meppel. Dat er in de zomer van 1627 al sprake is van enige verlaten, blijkt uit het plakkaat2 van Drost en Gedeputeerden van 5 september 1627. Daarin lezen we dat enige personen zich verstout hadden de verlaten naar eigen believen te openen en te sluiten en enige dammen hadden doorgestoken. Drost en Gedeputeerden waarschuwden degenen die dat hadden gedaan of nog van plan waren, want ze zouden vervolgd en bestraft worden. De verlaten hadden als bij-effect dat er omliggende landerijen blank kwamen te staan. Vandaar de acties van omwonenden. Niet uitgesloten is dat ook Jan van Buyren al met die verlaten had gewerkt en dat Roelof enkel enige veranderingen daaraan aanbracht. Dat kon bijvoorbeeld door verhoging van de schotten, waardoor er meer boerenland blank kwam te staan. Verder horen we nog weinig over de vaart en de turfgraverij van Roelof van Echten. Wat er is, is elders uitgewerkt3. Op 30 december 1630 oude stijl kocht Roelof van Echten alle ondergrond onder het in 1625 geruilde deel van het Oosterveen. De ondergrond van het Westerveen bleef eigendom van Steenbergen en Ten Arlo. Roelof had tien jaar de tijd om het Westerveen af te venen en dan zou het terugvallen aan deze marken, afgeveend of niet. De gronden onder het Oosterveen zouden eigendom blijven van de koper, ook als het veen afgegraven was, mits er natuurlijk overdracht plaats zou vinden. Met het overdragen van gronden van een marke was sprake van overdragen van delen van de marke zelf. Binnen het Drentse recht en in de Compagnie van de 5000 Morgen werd later de regel gehanteerd dat diegene die alleen veen bezat, geen eigenaar was van een gebied, en niet als eigenaar op mocht treden tijdens vergaderingen van een compagnie. Het was dan ook de grondoverdracht die pas de feitelijke eigendomsoverdracht inhield. Roelof van Echten heeft de +2000 morgen grond onder het gekochte deel van het Oosterveen nooit overgedragen gekregen, want er was geen stoklegging. Volgens de latere regels van de Compagnie van de 5000 Morgen, en volgens het in 1630 functionerend Landrecht van Drenthe is Roelof van Echten dus nooit eigenaar geweest van het gebied.
Een overzichtskaart van de huidige gemeente Hoogeveen, ontstaan bij de gemeentelijke herindeling van 1 januari 1998. Het gele gebied is datgene wat werd verhandeld in 1625, met daaraan toegevoegd de driehoek van de 33 morgen uit 1631. Het is maar een fractie van de huidige gemeente Hoogeveen. Zelfs de plaats Hoogeveen ligt er grotendeels buiten.
2
Roelof van Echten was ook als koper maar heel kort eigenaar van het Oosterveen. Hij was dat van 30 december 1630 tot 12 maart 1631, tot de verkoop van het gebied aan de Compagnie van de 5000 Morgen: 73 dagen lang. Maar het was een papieren eigendomsrecht, omdat hem de ondergrond nooit geleverd is, en hij daardoor nooit feitelijk eigenaar is geworden van het gebied. Het gaat nog steeds over het veengebied ten noorden van de Lange Dijk en de Oostwijk, oostelijk begrensd door de Meppense Venen. Dat hooguit 2000 morgen van de latere Compagnie. Op 12 maart 1631 heeft hij dat veenpakket al weer ondergebracht in de Compagnie van de 5000 Morgen. Van een groot morgenland, waarin we in de rondom Roelof ontwikkelde mythologie horen spreken, is dus geen sprake geweest. Het gebied was gewoon nog niet van hem, door de afwezigheid van een feitelijke overdracht, en werd voordien al weer verkocht. We kennen geen concrete tekst uit deze jaren waarin wordt aangegeven hoe de eerste aanzet tot de Compagnie van de 5000 Morgen tot stand is gekomen. Als 30 december 1630 de ondergrond onder het veen wordt verkocht, is er sprake van “de eerste koopschats-penningen, die mijn Heer van Echten zal komen te beuren van zijn alsnog te verkopen venen4.” De verkopers spreken niets naders af over een termijn van betalen. Ze lijken te verwachten dat dit toch wel binnenkort zal gebeuren, anders was er toch zeker afgesproken wanneer hij de grond betaald zou moeten hebben. Het is de periode waarin Heer Henrick van Ruinen fel protesteert tegen inmenging van Roelof van Echten in het gebied dat hij als behorend bij zijn Heerlijkheid, zijn leengoed, de Zeven Hoeven van de Heerlijkheid Ruinen beschouwt5. Hij wordt daarin gesteund door officiële leenbrieven van Spaanse zijde. De verwachting van een spoedige voldoening van de kooppenningen, en de onrust bij de Heer van Ruinen, lijken te wijzen op activiteiten op de achtergrond, waarin de totstandkoming van de Compagnie van de 5000 Morgen wordt voorbereid. Waarschijnlijk ging de boodschap rond dat Roelof zijn eerste kopers had gevonden en moest Roelof in december 1630 ervoor zorgen dat hij zijn zaken in orde had, anders kon er niets geregeld worden. Vandaar de aankoop van de ondergrond. Hoe, of met wie, is dit begonnen? Hoe kwamen de eerste contacten tot stand? Wie was de motor achter de Compagnie van de 5000 Morgen? Wie was de initiatiefnemer? We kennen een brief6 van Roelof van Echten van 12/22 januari 1632. De brief is geschreven in een crisisperiode. Hij is gericht aan een van de Hollandse heren uit Leiden, maar helaas staat er geen naam bij. De aanhef van de brief is warm: “Eerentfeste hoogwijze voorzienige vrome en zeer discrete veelgunstige Heer en vriend”. In de brief wordt vertrouwelijk en familiair gepraat over mensen met wie ze samenwerken. Over ‘Bockenbergie’ bijvoorbeeld, de predikant van Zuidwolde. Roelof vraagt om advies bij het aanbesteden van verlaten. Weet de ontvanger een goed adres? Er spreekt vertrouwen uit. Roelof geeft in de brief zwakke kanten bloot. In de brief vinden we alle mogelijke aantijgingen van derden vermeld, gericht aan het adres van Roelof van Echten. Hij zou een dief zijn geweest, die op een oneerlijke manier land had ingepikt van anderen. Iemand die niet waar kon maken wat hij beloofde en contractueel had vastgelegd. Zelfs al beschouwen de aanhef van de brief voor een deel als wollig taalgebruik, horend bij de etiquette die tijd, dan blijft nog vooropstaan dat hier sprake moet zijn geweest van een persoon die door Roelof van Echten echt als vriend werd beschouwd. Een vriend uit Leiden, want daar bleef de brief bewaard, in een verzameling afschriften die in 1644 werd gemaakt door twee Leidse notarissen7. Wie was deze vriend? We mogen aannemen dat hij betrokken was bij de belangrijkste contracten en activiteiten, die vooraf gingen aan en samenvielen met het ontstaan van de Compagnie van de 5000 Morgen. Twee Leienaren treden dan steeds gezamenlijk in het voetlicht: Christoffel Dirks 3
van Nieuwenhoven of Nijenhove en Jan/Johan Frans van der Meer. Een van hun beiden was de persoonlijke vriend van Roelof van Echten, waarop in een moeilijke fase een indringend beroep werd gedaan. Hoewel we nog geen hard bewijsmateriaal hebben, gaan we ervan uit dat het Christoffel Dirks van Nijenhove is geweest. Hij was degene die als makelaar voor de Compagnie het meeste makelaarsloon kreeg, en dus de meeste morgens heeft weten te verkopen. Hij was door familiebanden verbonden met een breed netwerk van participanten8, terwijl Jan Frans van der Meer een wat vagere positie had. Jan Frans van der Meer was wel notaris en burger van Leiden, maar bezette verder geen vooraanstaande functies. Steun van Jan van der Meer had de Compagnie van de 5000 Morgen tijdens de crisis van 1632 niet bij elkaar kunnen houden, zonder de steun van Christoffel Dirks van Nijenhove. Omgekeerd was de invloed van Christoffel zo groot dat hij ook zonder Jan van der Meer mensen over de streep kon halen. Christoffel Dirks van Nijenhove was als oud-burgemeester van Leiden en Raad van het College der Admiraliteiten (= VOC) te Amsterdam9 een invloedrijk persoon, die waar nodig zijn stem kon laten gelden, en vertrouwen had van een brede groep kapitaalkrachtige kooplieden. Een van de vele bestuurders die we onder de participanten vinden, en zeker niet de minste. Christoffel was flink wat ouder dan Roelof van Echten. Hij moet omstreeks 1578 geboren zijn. Hij trouwde in 1600 met Marytgen Florisdr van Stopenburg, ondertrouw op 7 april 1600 te Leiden. Ze woonden aan de Bredestraet te Leiden. Ze hadden zeker acht kinderen10. Dat hield dus in dat in 1611, toen Roelof van Echten in Leiden studeerde, Christoffel al een huishouden had. Mogelijk was Roelof in die tijd bij Christoffel in de kost en bleef daarvan een warme vriendschap over, die uiteindelijk zou worden uitgebreid met een zakelijk partnerschap. Marytgen Florisdr van Stopenburg, Roelofs veronderstelde kostvrouw en echtgenote van zijn vriend, is 24 oktober 1625 overleden. Dat is twee maanden voor het ruilcontract tussen Roelof van Echten en de andere eigenaren van de marke van Steenbergen en Ten Arlo. Het is voorstelbaar dat Roelof deze vriend heeft opgezocht, rond de begrafenis of even daarna. Het is – gezien de data van een en ander – voorstelbaar dat tijdens dit vriendschappelijke contact, ergens rond november 1625, door Christoffel en Roelof ideeën zijn ontwikkeld over handel in veen, opzetten van turfgraverijen, als vorm van herinvestering van VOC- en andere winstgelden, noem maar op. Hier kunnen we de wortel te pakken hebben, de eerste kiem achter het ruilcontract van december 1625. Het kan, het kan ook niet. Voorstelbaar is nog geen zekerheid. Helaas. En dan nog weten we niet wie het initiatief nam. De geromantiseerde traditie zet Roelof van Echten steeds neer als initiatiefnemer en leidende figuur. De praktijk is dat de investeerders in de VOC, waaronder dus Christoffel Dirks van Nijenhove, zelf volop initiatieven namen om opbrengsten te herinvesteren. Hun belang was op dat moment groter, dringender, dan dat van een relatief eenvoudige landjonker uit Drenthe, die toch al jaren geen eigen initiatieven had ontwikkeld rondom het veen dat in zijn naaste omgeving lag te wachten. Zeker is in ieder geval dat er overleg op de achtergrond plaats heeft gevonden. En niet weinig ook. Opmerkelijk is de stap die Roelof van Echten doet als duidelijk is dat de Compagnie een feit zal worden. Roelof zal geen kerk, noch een school voor de arbeiders op het Hooge Veen regelen, maar regelt al wel vóór hun komst een tapperij, met de mogelijkheid om zonder extra belasting de voor die tijd gewilde Hollandse en andere bieren te verkopen. Hij krijgt hiervoor vergunning van Ridderschap en Eigenerfden op 22 februari 1631. Door deze vergunning is het voor andere tappers ondoenlijk om een concurrerende tapperij op te zetten11. Het zal nog even duren voor de tapperij van de Van Echtens een feit is en Roelof wordt daarmee ook eigenaar van de eerste herberg, met prostitueé en al12. Als op 12/22 maart 1631 de Compagnie van de 5000 Morgen 4
wordt opgericht13, is het al een groep compagnons geworden, die er gezamenlijk de schouders onder zal zetten. Wie bracht de groep bij elkaar? Behalve zijn studie in Leiden, en de mensen die hij daar ontmoet kan hebben, is er geen bewijsmateriaal van een aantoonbaar netwerk van Roelof van Echten zelf in de Hollandse koopmansfamilies. Het netwerk moet dan ook ingebracht zijn door de Hollanders zelf. Er worden bij de oprichting van de Compagnie van de 5000 Morgen zowel Leidenaren als Amsterdammers naar voren geschoven. Mensen uit de milieus waar Christoffel Dirks van Nijenhove zijn contacten had. Voor de hand ligt dan ook dat Christoffel Dirks van Nijenhove de hoofdfiguur was bij de oprichting van de Compagnie van de 5000 Morgen. Zijn geld, zijn contacten, zijn vertrouwen bij de Hollandse kooplieden en zijn ervaringen in het interesseren van investeerders, dat was doorslaggevend voor de oprichting en het welslagen van de Compagnie van de 5000 Morgen. Roelof van Echten kon zelf wel wat familie bij de zaak betrekken, en een predikant als secretaris, maar dat bleef bij beperkte inzet. De initiatiefnemers komen 12/22 maart 1631 bij elkaar in het fort bij Zwartsluis. Er wordt een groot, uitgewerkt contract ondertekend14. Het resultaat van uitgebreid overleg en ervaringen, ingebracht door mensen die elders al zaken hadden gedaan. De ondertekenaars van het contract van 12/22 maart 1631 zijn Roelof van Echten, de beide Leidenaren Christoffel van Nijenhove en Johan van der Meer, ds.Johannes Boekenbergh, en de Amsterdammer Arent Wouters Vreughden. Deze heren kunnen we allemaal als oprichters beschouwen, want een compagnie is een organisatievorm waarbij gelijkwaardige partners op gelijkwaardig niveau met elkaar samenwerken, en gezamenlijk de overeenkomst daartoe aangaan. Een handelsvereniging met leden met gelijke rechten en plichten. Eén persoon kan geen Compagnie oprichten, en deze Compagnie heeft aantoonbaar vijf initiatiefnemers. Ze worden ook geen van allen persoonlijk eigenaar van de compagnie. De compagnie en de bezittingen van de compagnie zouden hun gemeenschappelijke bezit worden, zoals verenigingsbezit eigendom is van de leden.
Zwartsluis, het 17e eeuwse vestingstadje, met daarachter een fort. In dit fort werd de Compagnie van de 5000 Morgen opgericht. 5
De heren beloven solide participanten te zullen werven voor hun compagnie. Het oprichtingscontract van de Compagnie en de inhoud van de diverse artikelen zien er samengevat als volgt uit: 1. Roelof van Echten verkoopt 4000 morgen veen, kosten van verkoop zijn voor de verkoper, en houdt zelf 1000 morgen. Deze venen vormen samen 5000 morgen, vanaf nu samengevoegd in een compagnie. Het gebied is aangegeven op een perfekte kaart. 2. Het staat de kopers vrij om achter de oostelijke grens zelf nog venen te kopen. 3. De kopers zijn de eerste 25 jaar vrij van alle grove en smalle tienden, in te gaan in 1632. Daarna zal men overal de tienden van moeten betalen, zoals ook in Zuidwolde gebeurt. Behalve voor de turf, die is eeuwig tiendenvrij. 4. De meren in het verkochte gebied vallen buiten de 5000 morgen en worden dus niet mee verkocht. De kopers mogen het water eruit wel gebruiken voor de vaarten, maar de meren zelf blijven van Roelof van Echten. 5. Als in de toekomst het gebied verkaveld zal worden, en iemand valt een perceel toe waarop meertjes liggen, dan kan hij vrij kiezen: eigenaar worden van het hele kavel, dus ook van de grond onder de meertjes, of die aan Roelof van Echten laten. 6. De participanten zullen voor gezamenlijke kosten een vaart met verlaten maken, breed en diep genoeg als ze zelf nodig vinden, over alle landen en gronden die ze zelf daarvoor kiezen, zonder iemand daarvoor een vergoeding te doen. Dit volgens goedgekeurd octrooi van 1626. 7. De leiding van de Compagnie van de 5000 Morgen is in handen van vijf directeuren of bewindhebbers. De eerste is Roelof van Echten, de andere vier worden gekozen door de hoofdparticipanten. Hun taken worden bepaald door de hoofdparticipanten. Roelof van Echten zal echter de autoriteit houden over de schouw van de vaart en alles wat erbij hoort, net als de de taak om te zorgen dat besluiten en reglementen worden uitgevoerd. 8. Om het onderhoud van de vaart te kunnen betalen zal voor iedere lading af te voeren zwarte turf zes stuivers worden betaald, en voor grauwe turf vier stuivers. De vijf directeuren zullen deze bedragen zo nodig kunnen verhogen of verlagen, behalve voor de turf van de boeren van Steenbergen en Ten Arlo, omdat die deze bedragen in 1625 in het contract hebben vastgelegd. Ook turf uit het Westerveen zal nooit meer hoeven te betalen. 9. Over alle goederen, geen turf zijnde, zal lastgeld betaald moeten worden. De helft van dit geld gaat naar de Heer van Echten, de andere helft naar de Compagnie van de 5000 Morgen. Men geeft koloniërs, de mensen die ooit op het veen gaan wonen, daarvan vrijstelling, net als anderen van de Compagnie, de Heer van Echten en zijn meiers. 10. De eerste 50 jaar mag er alleen turf door de vaart worden afgevoerd, afkomstig uit de venen van de Compagnie van de 5000 Morgen, die van Steenbergen en Ten Arlo, en het Westerveen van Roelof van Echten. 11. Roelof van Echten zal nu niet, en in alle eeuwigheid niet, de boeren van Steenbergen en Ten Arlo toestemming mogen geven voor het leggen van een andere vaart. 12. Als Steenbergen en Ten Arlo hun venen zouden willen verkopen, zal de naarkoop zijn voor de Compagnie. Als Roelof van Echten gebruik maakt van het recht van naarkoop, zal hij de venen voor gelijke prijs en onkosten overdragen aan de Compagnie. Alleen als Roelof de venen 50 jaar lang zal laten liggen, zonder er turf uit te halen, zal hij of zijn erfgenaam ze zelf mogen houden. 13. De kopers en de nog komende koloniërs hebben belastingvrijdom, volgens octrooi, 50 jaar vanaf 1625, voor alle vormen van belasting die gelden in de Landschap Drenthe. 14. Men kan alleen meedoen in de Compagnie als men voor minimaal 25 morgen intekent. 6
Hoofdparticipant wordt men alleen als men 100 morgen heeft gekocht. Men kan het veen betalen bij Roelof van Echten of bij een bank in Amsterdam. 15. Zo gauw alle 5000 morgen verkocht zijn zal iedere participant 4 gulden per morgen betalen. Dit bedrag van f 20.000,- wordt gebruikt bij het maken van de vaart en wat over is wordt afgetrokken van de eerste termijn van de betaling van het veen. 16. Als de vaart klaar is, staat het iedere participant vrij om uit de Compagnie te stappen. Wie dat doet krijgt zijn koopgeld terug. 17. Als bij het begin van het afvaren van de turf alle 5000 morgen nog niet zijn verkocht, zal er nog een jaar de tijd zijn om de resterende venen te verkopen. Na dat jaar moet Roelof ze zelf zien te verkopen, of alle resterende venen onder eigen beheer nemen. Hij moet dan de verst afgelegen venen daarvoor nemen. 18. Iedere participant zal in vijf termijnen betalen. De eerste termijn moet worden betaald als de vaart klaar is, daarna jaarlijks een volgende deel. 19. Er wordt 100 morgen veen apart gehouden, ten gunste van kerk, school en armen. Dit op voorstel van Roelof van Echten, en het veen is afkomstig uit zijn eigen veenbezit. De vijf directeuren zullen bepalen waar dat veen ligt. Dit veen wordt mee omgegaan als de 51e partij. Eigenlijk was de Compagnie dus 5100 morgen groot. 20. Alle ondertekenaars beloven dat ze alle afspraken van het contract na zullen komen. Ze verbinden daaraan hun persoon en alle roerende en onroerende goederen. De Compagnie van de 5000 Morgen is op 12/22 maart 1631 dan wel opgericht, en Roelof van Echten heeft dan wel 4000 van de 5000 morgen die hij zegt te hebben aan deze Compagnie verkocht, maar in feite is de Compagnie nog niet meer dan een papieren organisatie. De verkochte 4000 morgen zal eerst nog moeten worden overgedragen aan de leden van de compagnie en zal tevens moeten worden doorverkocht aan gegadigden. Dit zal moeten gebeuren door makelaars. Deze makelaars zijn de mensen waarmee Roelof vooraf het denkwerk heeft gedaan, en die samen met hem de Compagnie hebben opgericht: Christoffel van Nijenhove, Johan van der Meer, ds.Johannes Boekenbergh, en de Amsterdammer Arent Wouters Vreughden Wat deze heren kopen of gaan verkopen weten ze zelf eigenlijk nog niet. De ‘Perfekte Kaart’ is niet meer dan een serie lijnen, met een vaag beeld van een uitgestrekt gebied, dat op dat moment nog niet eens eigendom is van Roelof van Echten. Niet alleen de ondergrond onder het Oosterveen is nog niet overgedragen, ook de in de ‘Perfekte Kaart’opgenomen delen van de Meppense Venen moeten nog formeel verworven worden. De vergoedingen voor de makelaarsactiviteiten worden in een afzonderlijk contract, het `Nader accoord', op 12/22 maart 1631 uitgewerkt15. In het eerste artikel daarvan lezen we: `Eerstelijk, dat aan de voornoemde participanten (= degenen die een makelaarsrol spelen) door de Heer van Echten uit de verkochte 4000 morgen voor hun moeiten en devoiren geschonken worden 900 morgen veen, met de ondergrond van dien, ook de vrije jacht van jagen, vliegen en vissen, in en op de zelve 5000 Morgen.' Dit recht van jagen, vliegen (met valken) en vissen viel volgens de Van Echtens onder de zogenaamde heerlijke rechten, de rechten van de Heer van Echten binnen zijn heerlijkheid. Dit was een eigen interpretatie van de rechten van hun Heerlijkheid, want feitelijk hebben de Van Echtens die jachtrechten nooit toebedeeld gekregen. Zelfs de constatering dat er sprake was van een Heerlijkheid Echtens-Hoogeveen was iin 1631 nog geen gemeengoed. De boeren van Steenbergen en Ten Arlo waren in 1634 openlijk verbaasd omdat Roelof zich ‘Heer’ noemde16. De makelaars werden daarmee deelgenoot in een langlopend conflict. Centraal in dat conflict stond de familie Van Echten. De erven van de makelaars liftten mee. 7
Onder de makelaars is in 1631 ook ds.Boekenbergh. Hij krijgt 100 morgen. Roelof van Echten heeft in 1631 enkele familieleden betrokken bij de Compagnie. Ze kopen zich in voor enige honderden morgens. Er is verder niemand uit Drenthe of Overijssel toegetreden tot de Compagnie. De drie makelaars uit Holland hebben daar volop participanten gevonden. Er is niemand toegetreden waarbij we een makelaarsrol = bemiddelingsrol van ds. Boekenbergh kunnen vermoeden. Waarom heeft ds. Boekenbergh dan toch 100 morgen gekregen? Was hij in 1625 inderdaad vertegenwoordiger van de boeren van Zuidwolde? Aangezien hij 100 morgen kreeg voor zijn makelaarsrol, zonder dat hem in 1631 een voor de hand liggende makelaarsrol toebedeeld kan worden ten aanzien van de ingebrachte participanten, kunnen we hem ook zien als een vertegenwoordiger van Roelof van Echten en later de Compagnie van de 5000 Morgen, die in 1625 de belangen in het kerspel Zuidwolde behartigde, en dus optrad in het voordeel van Roelof van Echten. De gift van 100 morgen aan de predikant lijkt erop te wijzen dat hij geen belangenbehartiger van de boeren is geweest, maar van Roelof van Echten. Makelaar voor Roelof van Echten. Roelof van Echten had het collatierecht in Zuidwolde. Een predikant kon alleen werkzaam zijn in Zuidwolde als de Van Echtens dit wensten, en dat maakt hem niet onafhankelijk.
DE IVULLIG VA DE COMPAGIE VA DE 5000 MORGE Het beeld van de geschiedenis wordt sterk bepaald door het aanwezige archiefmateriaal. De geschiedenis van het ontstaan van Hoogeveen over de periode 1625-1635 wordt voornamelijk geschreven aan de hand van het archief van de familie Van Echten en de Compagnie van de 5000 Morgen. Dit maakt dat de activiteiten van sommige personen, zoals Roelof van Echten, veelvuldig worden beschreven, en die van anderen niet of nauwelijks. We weten weinig of niets van de vele werkzaamheden van Christoffel van Nijenhove, Johan van der Meer en Arent Wouters Vreughden. De wijze waarop de Compagnie is opgericht maakt duidelijk dat het aandeel van Roelof van Echten daarbij het aanleveren van het veen zou worden. De bepalingen in het contract moeten hun gezamenlijke inbreng zijn geweest. Het resultaat van het gezamenlijke denkwerk. De drie Hollanders zouden vervolgens zorgen voor het leeuwendeel van de participanten en het kapitaal dat nodig was om tot de feitelijke vorming van de Compagnie over te gaan. Ze spraken, schreven, onderhandelden, lobbyden, en wat al niet meer. Maar concreet hebben we niets. Het concept, hoe mooi ook uitgewerkt, moest nog helemaal ingevuld worden. Een archief daarvan bestaat niet. Wat we dus zien en kennis, is het puntje van de spreekwoordelijke ijsberg. Het onzichtbare deel is alles wat in Holland achter de schermen gebeurde. Even weinig concreet is hoe het kapitaal bij elkaar werd gebracht dat geïnvesteerd werd in de Compagnie, want we kennen geen boekhoudingen van de privé-activiteiten van de participanten. Uit de lijsten van participanten17 is echter duidelijk dat het ging om mensen met hoge maatschappelijke posities. Bestuurders, kooplieden, advocaten, medici. Ze zochten een mogelijkheid om hun spaargeld te investeren, zoals dat verdiend was met hun diverse werkzaamheden. Addellijke personen hadden als bron van inkomsten openbare functies, heerlijke rechten en de tienden. De tienden waren ooit bedoeld als een vorm van belasting, om als tegenprestatie door de kloosters en de edelen het bestuur van de samenleving vorm te laten geven. Toen de staat dit meer en meer ging organiseren waren de tienden een vorm van extra inkomsten, te gebruiken voor privé-doeleinden. De Bentincks zullen hun inkomsten verworven hebben door 8
hun ambten, rechten en tienden. Verder is er een duidelijke lijn naar de Verenigde Oostindische Compagnie. We weten niet precies wie daarin allemaal investeerden en geld mee verdienden, maar van enkele families is dat zeker. Genoemd is de VOC-functie van Christoffel van Nijenhove. De Warmonts hadden VOC-geld, net als de Van Dorp, en vooral van één familie is dat overduidelijk: de Dedels. Met hun kapitaal hadden ze uiteindelijk 1/3e van alle Hollandse aandelen in handen. De familie Dedel was al vroeg actief in Nederlands-Indië18. Joost Willems Dedel, alias Porsman, was burgemeester van Leiden. Zijn zoon Jacob Joosten Dedel (geb. 12 dec 1543) is overleden in de periode 1563-1569 op Celebes. Zoon Willem Joosten Dedel (1552-1632) werd in 1602 een van de oprichters van de VOC19. Hij woonde in Delft. Bij de start van de VOC in 1602 was Willem Joosten Dedel een van de 12 heren die samen de kamer van de VOC te Delft vormden. Als zodanig wordt hij genoemd in het octrooi van de VOC van 20 maart 1602, dat geldt als het oprichtingscontract van de VOC. Twee van zijn zonen waren in 1631 al ingeschreven als participanten van de Compagnie van de 5000 Morgen. Ze woonden in Leiden. Het VOC-geld werd bij hen aangevuld met wat over was van hun salarissen als advocaat. Voor hen was investeren in het Hooge Veen een manier om hun elders verdiende geld in omvang te laten groeien. Het geld dat de VOC in Delft, Leiden, en de andere bij de VOC betrokken steden binnenbracht, werd verdiend na het voeren van een bloedige agressie-oorlog. In de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden was de VOC een handelsonderneming, gespecialiseerd in de handel op Azië. In haar werkterrein in Azië mocht zij echter naast handel drijven ook verdragen sluiten, oorlog voeren en forten bouwen. Aangezien handel en politiek op het Aziatische toneel moeilijk te scheiden waren gedroeg de VOC zich vrijwel vanaf het begin als een staat, met territoriale ambities. In december 1601, al voor de oprichting van de VOC, versloeg een Nederlandse vloot onder leiding van Steven van Haghen een Portugese vloot bij het eiland Bantam. Ambon, ooit veroverd op de Portugesen, was in opstand gekomen tegen de Nederlanders, en werd aansluitend opnieuw bloedig ingenomen. Al in 1608 was er intern binnen de VOC protest tegen het vele gebruikte geweld. In 1608 verklaarden de vier voormalig bewindhebbers Fortuyn, Thomasz, Van Campen en Sem nadrukkelijk te zijn opgestapt vanwege het overvloedige geweldgebruik van de VOC. Waar het vernielen van nootmuskaatbomen van concurrenten niet voldoende bleek, ging gouverneurgeneraal Jan Pieterszoon Coen over tot verovering van andere eilanden, gepaard gaand met het uitroeien van de lokale bevolking. Het kon ook gebeuren dat de bevolking al dood was voor ze kwamen. Op 10 april 1616 was alles klaar voor een aanval op Ai. ’s Nachts was de hele bevolking in paniek gevlucht. In zwaar geladen prauwen gingen ze de zee op, zeker 400 mensen. Ze hebben hun doel nooit bereikt. Er stak een hevige wind op. Het strand lag bezaaid met lijken. In 1619 verwoeste Coen Djakarta, en stichtte op de puinhopen Batavia. Hij zette in 1621 een expeditieleger van 2000 man in om de bevolking van Banda, 15.000 mensen, onder de duim te krijgen. Dorpen werden genadeloos uitgemoord, de bevolking werd nagezeten tot in de bergen, honger en ziekten decimeerden de laatste Bandanezen.... De dorpshoofden werden onthoofd door ingehuurde Japanse samoerais. Enkele bewoners wisten te ontsnappen naar naburige eilanden. Een kleine minderheid werd krijgsgevangen gemaakt en afgevoerd naar Batavia, het latere Jakarta. Van de 15.000 inwoners hebben het er naar schatting 1000 overleefd. De bevolking op Banda herdenkt nog elk jaar de gruwelijke moord op de voorouders. Hoe er ook in Nederland 9
schande werd gesproken van wat er in Azië gebeurde, iedere keer als er weer een aanval en een zuivering achter de rug was, werd alles wat men verdiende beschouwd als als eerlijke winst20. Overigens stierven niet alleen de inlanders. Ook de Europese bemanningsleden van de schepen en de naar Nederlands-Indië overgebrachte soldaten stierven massaal. In 1615 rapporteerde Coen nuchter dat op één schip bij aankomst in Indië 163 man overleden bleek door watergebrek. De oorlogen en tropische ziektes eisten hun tol. Het waren offers die de kooplieden nodig achten om het doel te bereiken, en die uiteindelijk eraan bijdroegen dat de Republiek een Gouden Eeuw zou doormaken. De Hollandse kooplieden waren belust op grote winsten. Ze hadden na het succes van de VOC in de compagnie als samenwerkingsvorm een instrument ontdekt, waarbij door op gemeenschappelijke wijze geld bijeen te brengen hun winsten nog meer vergroot konden worden. Niet alleen in Azië. Tijdens het Twaalfjarig Bestand werd de aandacht meer en meer gericht op investeringsmogelijkheden binnen de Republiek. Grote sommen geld werden geïnvesteerd in de droogmakerijen in Holland en Zeeland. Maar ook werd veel land opgekocht. Vooral heerlijkheden met de daaraan verbonden rechten en titels waren felbegeerde objecten voor belegging, die tevens het aanzien van de kooplieden konden verhogen21. Niet dat investeren in de VOC vanzelfsprekend altijd veel winst opleverde. De participanten van de VOC waren regelmatig ontevreden omdat er niet of niet naar verwachting dividend werd uitgekeerd. Na 1623 nam de ontevredenheid van die participanten af omdat de uitkering van dividend regelmatiger plaatsvond. Vanaf 1630 gebeurde dit zelfs bijna ieder jaar. De hoogte van deze dividend werd door de Heren XVII meestal in augustus of september vastgelegd. Dat was na het binnenlopen van de retourvloot, maar voor de verkoop van de goederen22. Deze gegevens lijken moeiteloos te passen in het plaatje dat we kregen van de aanloop van de Compagnie van de 5000 Morgen. De aankoop van de ondergrond onder het al eerder geruilde veen – 30 december 1630 – werd door Roelof van Echten gedaan op een relatief lukratief moment, want diverse Hollandse kooplieden en anderen die geïnvesteerd hadden in de VOC hadden door het uit te keren dividend weer extra geld te investeren. Zo komen we bij benadering bij de wortels van de Compagnie, maar moeten we dit bij gebrek aan archiefmateriaal de details onbesproken houden. We volgen Roelof van Echten, aan de hand van het aanwezige archiefmateriaal in Drenthe. Roelof van Echten bracht op 12/22 maart 1631 5000 Morgen in in een compagnie, verkocht daarvan 4000 morgen, en bezat volgens inschattingen hooguit de helft van die hoeveelheid veen, terwijl die helft hem nog niet per stoklegging was geleverd. De rest van wat later werd toegerekend aan de Compagnie van de 5000 Morgen, een gebied van 3000 morgen veen en ondergrond, was nog steeds in handen van de erven Trumper en Burmania. Hoe zeer Roelof van Echten de Meppense Venen nodig had toen hij venen en ondergronden overdroeg aan de Compagnie van de 5000 Morgen, blijkt uit zijn eigen brief23 van 2/12 januari 1632. Zonder de Meppense Venen kon Roelof nooit aan 5000 morgen komen. Op basis van de overdracht van 1551, kon de eigenaar van de Meppense Venen het hele gebied claimen tussen de Wolfskuilen en de bronnen van de Reest, van waar de marke van Gees ophield tot aan het Riegmeer, de grens met de marken van Zuidwolde. Maar het bleef bij claims, ook al spraken de akten van verkoop, zolang er geen accoord was gesloten met de omliggende marken. Maar één ding was op 12/22 maart al wel zeker: om aan de al verkochte 5000 morgen te komen, moest Roelof van Echten de participanten ook venen en ondergronden leveren, die op dat moment in eigendom waren bij de erven Trumper en Burmania. En daar had hij op 12/22 maart nog geen meter van geleverd gekregen. De eerste koop was echter al wel gesloten. 10
Jan Pieterszoon Coen, op een schilderij van Jacob Waben. Zijn acties in de Oost brachten geld in het laatje van de VOC. Een deel van dat geld bracht Hoogeveen op gang.
11
Met de familie Burmania was Roelof al in overleg getreden. De koopbrief van hun helft van de Meppense Venen, waarbij Roelof de nieuwe eigenaar wordt, dateert van 25 februari 163124. Maar een koopbrief had nog niet de status van feitelijke overdracht. Omstreeks 18 mei 1631, zo zei men – dus na de oprichting van de Compagnie van de 5000 Morgen - had de stoklegging plaats. Dat was het moment waarop Ada van Burmania uit Leeuwarden, dochter van Claes van Burmania en getrouwd met luitenant jonkheer Johan Schungel, haar helft in de Meppense Venen overdroeg aan Roelof van Echten25. Niemand wist later meer precies wanneer het was geweest. Toen de 16e maart 1632 kapitein Dato Bonnema als getuige ervan een verklaring aflegde, wist hij nog wel dat het veertien dagen in mei was, maar niet de exacte dag. Later kwam de stokleggingsbrief zelf weer boven water, en bleek de exacte datum 17 mei te zijn geweest26. Vreemd, heel vreemd, dat een man als Roelof van Echten niet de beschikking had over de stoklegginsbrief, die hij zo nodig had om zijn rechten op de verkochte venen hard te kunnen maken. Roelof van Echten betaalde 2300 carolus guldens en 4 rozenobels voor Ada’s erfdeel. Van die helft van de Meppense Venen lag 1500 morgen in het gebied van de latere Compagnie van de 5000 Morgen. Wat bezat Roelof van Echten precies op 17 mei 1631? Eigenlijk nog niets. Op papier had hij 1000 morgen, in een compagnie die 5000 Morgen beheerde. Maar hij had 4000 Morgen ingebracht in de Compagnie en verkocht aan derden, met de garantie dat hij bij het niet kunnen leveren van veen en ondergrond dit uit eigen middelen zou vergoeden. Na de stoklegging van de 17de mei 1631 had hij op papier 3500 morgen (maximaal 2000 van Steenbergen en Ten Arlo, 1500 van Ada van Burmania) van het hele boogde gebied van de Compagnie van de 5000 Morgen in handen, zodat hij nog steeds te weinig had om de volle 4000 morgen over te dragen. De venen van Ada van Burmania waren veel groter geweest dan het gebied dat Roelof inbracht in de Compagnie. Met de helft van de Meppense Venen had Roelof de helft in handen van uitgestrekte venen, die volgens de Burmania’s wel 5000 tot 6000 morgen groot waren27. Hij zou dus kunnen veronderstellen dat hij in totaal 3000 morgen van de Burmania’s had, die samen met de 2000 morgen van de Zuidwolder Venen ook 5000 morgen maakten. Alleen ging die rekensom niet op. Een groot deel van het gebied van de Burmania’s bestond uit claims in ongedeeld gebied, die later van anderen bleken te zijn. De 2000 morgens aan venen van Zuidwolde waren zonder stoklegging nog steeds niet overgedragen, en dus nog steeds niet Roelofs eigendom, volgens het Drentse Landrecht. Roelof bezat niet meer dan de helft van het gebied van de Burmania’s, de helft van de Meppense Venen, 2500 tot 3000 morgen veen en ondergrond, waarvan het grootste deel in ongedeeld gebied lag. Betwist veen. De geschiedenis zou uitwijzen dat alle venen van de Burmania’s buiten het gebied van de Compagnie van de 5000 Morgen al snel zo betwist waren, dat Roelof van Echten noch zijn erfgenamen deze nog op durfden te eisen28. Eigenlijk kon Roelof dus alleen zeker zijn van de helft van Burmania’s gebied binnen de grenzen van de Compagnie, 1500 morgen op dat moment, en zelfs daarvan zou - zo gauw de grens in het veld werd aangegeven een gebied van honderden morgens worden opgeëist door Overijssel. Terecht, zoals slechts enige jaren later bleek29. Roelof bezat daarom in mei 1631 niet meer dan pakweg 1000 morgen met zekerheid, onbetwist, met stoklegging en al, als we tenminste even buiten beschouwing laten dat de kinderen van Ada van Burmania protesteerden tegen de verkoop. En zelfs dat deel van pakweg 1000 morgen Meppense Venen bleek uiteindelijk niet solide. Het bleek een gebied te zijn dat na verloop van jaren werd toebedeeld aan de marke van van Gees30, maar dat wist men toen nog niet. Hoe dan ook, op basis van pakweg 1000 morgen veen en ondergrond, overgedragen per stoklegging, en 2000 morgen Zuidwolder Venen, nog steeds niet overgedragen, durfde hij het 12
twee maanden later aan om de stok te leggen voor het overdragen van 4000 morgen. Geen verstandig besluit, zoals de geschiedenis zou leren. Een vorm van handel waar grote vraagtekens bij gezet kunnen worden. Tussendoor had nog een kleinere veenaankoop plaats. Op 28 mei/7 juni 1631 kocht Roelof van Echten nog 33 morgen veen en ondergrond van Steenbergen en Ten Arlo, waarschijnlijk voor een bedrag van f 2700,-. Ook hier werd de stok in die jaren niet van gelegd of opgenomen. Deze 33 morgen was nodig, om de ‘Nieuwe Grift’, de Hoogeveensche Vaart, wat zuidelijker het Hooge Veen binnen te laten komen, en dat was weer nodig voor een verbeterde waterstand in de vaart. Noordelijker lag de grond namelijk lager. Deze 33 morgen, 33,66 hectare, lag in een driehoek. Het ene punt lag bij het Kruis, dat zelf pas ontstond na 1651, het noordelijkste punt lag op de oostkant van de huidige Hoofdstraat, bij de firma Pet, en het derde punt vinden we bij de Wolfsbos. De westelijke grens werd gevormd door de Eerste Wijk, de latere Hoofdstraat. De zuidelijke grens van deze 33 morgen vormde later ook de zuidelijke grens van het gebied van de Compagnie van de 5000 Morgen, en liep vanuit het Kruis oostwaarts, tot het punt waar de grens van de 5000 Morgen afboog naar het zuidoosten. De 33 morgen werden later opgenomen in het gebied van de Hollandsche Compagnie, het Hollandsche Veld. Zoals we later nog zullen zien, ontstond juist op dit gedeelte van de 5000 Morgen, op deze in 1631 aangekochte 33 morgen, het begin van het dorp Hoogeveen31. Het werven van participanten ging de makelaars zo goed af dat in de zomer van 1631 de Compagnie van de 5000 Morgen de venen geleverd zou krijgen. Het werk zou daarop van start kunnen gaan. De 28e juli/7e augustus 1631 (28 juli oude stijl, 7 augustus 1631 huidige tijdrekening) had volgens oud gebruik de stoklegging plaats op het Huis te Echten. In dit geval werd de stok neer gelegd door Roelof van Echten. De stok was van Arend Steenbergen, de schulte van Zuidwolde, die ambtshalve aanwezig was, met twee boeren uit Zuidwolde als getuige, Harmen ten Heuvel en Wolter Alberts. De stok werd opgenomen door Christoffel van Nijenhove, Cornelis van Dorp, Jan van der Meer en Hendrik Spiegel, een ieder voor zichzelf en voor degenen die ze vertegenwoordigden. Omdat ook de Meppense Venen, deel van de marke van Meppen, deels opgegaan waren in de Compagnie van de 5000 Morgen, vond een tweede stoklegging plaats in de woning van Jan Coerts Lepel, de schulte van Zweelo, in aanwezigheid van twee boeren uit Meppen, Claas Bankinge en Jan Oevinge. De makelaars hadden hun best gedaan en participanten ingebracht. Maar het ging niet vanzelf, en er werd een nieuwe voorwaarde bedongen, anders wilde men niet toetreden. Het kwam die 28e juli dan ook tot een nieuw artikel, ingebracht in het contract van 12/22 maart 1631: “Alzo op huiden 28 juli 1631 bij mij transport en stoklegging is gedaan van de venen, in dezen vermeldt, zo is ‘t , dat dies niet tegenstaande in volle waarde, en onvermindert zal blijven het artikel waarbij de participanten bedongen hebben uit de Compagnie te mogen scheiden, als mede de naarder verklaringe, bij mij daar op gedaan, dat van zulks ook vrij zal staan ten allen tijden te bevorents, en eer dat de Grifte voltrokken en gereed zal zijn, als mede dat enige roeden veen, zo veel en zo lange, rondom de meren zullen verblijven mede ongemeten liggen, om het water des nood zijnde in de schipvaart gebruikt te worden.” Getekend door onder andere Roelof van Echten32. In het contract van 12/22 maart was nog vastgelegd dat men de Compagnie pas mocht verlaten nadat de Hoogeveense Vaart was aangelegd, maar de participanten bedongen dus dat ze ook voordien al uit mochten treden. Roelof van Echten ging daarmee accoord. Hij moest blijkbaar wel, want de participanten hadden minder vertrouwen in het project dan hem lief was. Dat maakte de 13
Compagnie van de 5000 Morgen een onzekere aangelegenheid. Wilde het project slagen, dan moest snel duidelijk worden dat de participanten waar kregen voor hun geld. Anders waren ze net zo snel weer weg als ze gekomen waren. STOKLEGGIG E LEVERIG33 Er is al enkele malen gesproken over de stoklegging. Het is van belang om dit nog verder uit te diepen, omdat we anders niet kunnen volgen wat er gebeurde en uiteindelijk mis ging op het Hooge Veen. In het Drentse recht onderscheidde men - net als vandaag de dag - twee belangrijke momenten in de handel in onroerend goed. Er was een koop, mondeling of schriftelijk, en er was een levering van het onroerend goed. Roerende goederen kon men aan elkaar overhandigen, onroerende goederen zijn niet feitelijk te overhandigen. De levering van onroerend goed werd gesymboliseerd in de stoklegging, waarbij de stok stond voor de feitelijk over te dragen onroerende goederen. Zonder stoklegging geen levering. Door het neerleggen van een eikenhouten stok, eigendom van de schulte, deed een eigenaar afstand van zijn goederen. Hij zei erbij: 'Hiervan legge ik u den stok na Landrecht'. Door het oppakken van de stok, ging onroerend goed over naar de nieuwe eigenaar. De koper zei: 'Hiervan neem ik den stok weder op na Landrecht'. Daarmee was de levering van het goed c.q. het gebruiksrecht daarvan geschied. Bij de stoklegging moesten inwoners van de bewuste marke, mensen met een zekere materiële gegoedheid, daarvan getuigen zijn. Er werd tevens een acte, een stokleggingsbrief, opgemaakt. Het belang van de ceremonie van de stoklegging was voor het toenmalige Drentse recht groter dan het ondertekenen van een samenwerkingsovereenkomst of een koopcontract. We lezen bijvoorbeeld in het Landrecht van 1614, dat toen van kracht was, dat een stoklegging meer waarde had dan een contract34. Men kan als verkoper maar weinig rechten doen gelden als een overdracht geschiedt zonder stoklegging, als we het volgende lezen: “In de Landschap Drenthe is gebruikelijk, dat men geen renten kan vorderen, panden noch executeren, tenzij de eiser daarvan transport of cessie hebbe met stoklegging.” Een slechte stokleggingsobligatie (schriftelijk bevestiging van een stoklegging) heeft voor het landrecht meer waarde dan brieven of obligaties zonder stoklegging, ook al zijn die ouder, en zouden ze daarmee voor het landrecht eigenlijk zwaarder moeten tellen35. Stoklegging overvleugelt al het andere. Het is moeilijk om de toenmalige juridische situatie te vertalen in huidige termen, want een en ander zal elkaar toch niet helemaal overlappen, maar we zouden de ondertekening van het contract van de Compagnie van de 5000 Morgen van 12/22 maart 1631 kunnen vergelijken met een koopcontract, en de stoklegging van 28 juli/7 augustus kunnen zien als de feitelijke levering. Dat houdt dus in dat er volgens de toenmalige Drentse regels eigenlijk niet eerder een Compagnie van de 5000 Morgen was, in de letterlijke zin van de naam, dan na de stoklegging, omdat die compagnie voor de stoklegging geen meter veen beheerde, en dus een lege organisatie was. De conclusie is dat de ondertekening van 12/22 maart een soort conceptie was en dat deze stoklegging als het geboortemoment kan worden gezien. Los hiervan zijn er ook nog twee notariële akten geweest, die in juli 1631 passeerden, waarmee eveneens het begin van de Compagnie in deze maand werd gesteld. Op 5/15 juli passeerde een akte voor notaris Ruttens te Amsterdam (getuigen Dirk Jaspersse en Jan de Graaff). Op 6/16 juli passeerden akten voor notaris Jacob Jans de Haas te Leiden, in de herberg van Gerrit Jansen van Kessel, herberbier in ‘De Witte 14
Zwaan’ aan de Roode Steen (getuigen Floris Kornelis den Dubbelden en Jacob Kornelis den Dubbelden). Deze akten bevestigden notarieel de overdracht van 4000 morgen veenland36. In deze akten werden de namen genoemd van de participanten van de Compagnie. De verkoper verplichte zich om een lichamelijke zaak of een recht over te dragen en de koper te vrijwaren voor uitwinning en verborgen gebreken. De koper was gehouden om de koopprijs te betalen37. Weigerde de verkoper de levering van het goed, dan mocht de koper hem daartoe gerechtelijk dwingen. Voorwaarde was wel dat de koper de koop en de betaling kon bewijzen. Was dat het geval, dan legde de overheid als het ware de stok in plaats van de verkoper. Er konden zich evenwel situaties voordoen, waarin deze moeilijk nagekomen konden worden. Was een zaak verkocht, maar nog niet geleverd, en ging deze verloren, dan moest de koper de schade dragen. Had dus iemand een huis gekocht dat afbrandde vóór hij naar het gerecht geweest was voor de levering, dan moest hij de koopprijs toch betalen. Die verbintenis bleef dus in stand. Werd een koper aangesproken door een derde die het gekochte goed van hem opeiste, omdat hij de ware eigenaar was (uitwinning), dan kon de verkoper wel ter verantwoording geroepen worden. Deze laatste had immers de plicht de koper te vrijen (of te 'wachten') en te waren tegen eigendomsaanspraken van derden. Deed zich dus een dergelijk geval voor, dan moest de verkoper optreden om het goed te verdedigen en, als dat niet lukte, om de koper schadeloos te stellen. Als ze zien hoe zorgvuldig en juridisch afgemeten de overdracht van 4000 morgen veen en ondergrond van Roelof van Echten naar de participanten van de Compagnie van de 5000 Morgen verliep, wordt het contrast des te groter met de juridisch onzorgvuldige overdracht van veen en ondergrond van de boeren van Steenbergen en Ten Arlo. De levering van de ondergrond van 30 december 1630 en de 33 morgen van 28 mei 1631 (beide data oude stijl) was namelijk nog steeds niet gebeurd, omdat er geen stoklegging was geweest. Al deze grond was op 28 juli/7 augustus 1631 procedureel wel geleverd aan de Compagnie van de 5000 Morgen. Roelof van Echten leverde grond en veen dat hem zelf nog niet geleverd was. Juridisch gezien was de stoklegging van 28 juli dan ook een zeer bijzondere zaak. Er werd iets overgedragen wat de persoon die overdroeg zelf nog niet overgedragen had gekregen. Juridisch gezien was dat feitelijk onmogelijk, een mens kan niet doorgeven wat hij niet heeft, maar het gebeurde gewoon. Degenen die dat heel goed wisten, dat waren de boeren van Steenbergen en Ten Arlo. Dezelfde boeren die als schulte (Arend Steenbergen) en als getuigen (Harmen ten Heuvel en Wolter Alberts) de stoklegging van de 28e juli/7e augustus 1631 vorm gaven. Ze wisten dat er iets niet klopte, dat kan niet anders. Waarom werkten ze dan mee aan deze nieuwe stoklegging, waarbij veen werd overgedragen door iemand die het zelf nog niet overgedragen had gekregen? Het antwoord ligt zeer waarschijnlijk verborgen in het contract van de verkoop van de ondergrond van 30 december 1630 (Oude Stijl). De boeren, zwaar geteisterd door de slechte economische omstandigheden, moesten nog een som van f 6500,- aan kooppenningen voor de ondergrond van Roelof van Echten hebben38. Van die kooppenningen was verzuimd iets naders af te spreken over de betaling, of rente bij gebrek aan betaling. Er werd in het contract enkel vermeld: “te betalen uit de eerste koopschats-penningen, die mijn Heer van Echten zal komen te beuren van zijn alsnog te verkopen venen.” Als de boeren van Steenbergen en Ten Arlo niet zouden meewerken aan de overdracht, of ze zouden beginnen te praten over de onrechtmatigheid daarvan, omdat Roelof de grond zelf niet had overgedragen gekregen, zouden de participanten zich terugtrekken, en zouden ze geen cent zien van hun geld. Roelof hoefde namelijk pas te betalen als hij had verkocht! De boeren konden niet anders dan meewerken bij de stoklegging van 28 juli/7 augustus 1631.
15
VA WAARDELE AAR MORGETALLE Bij deze stoklegging, de feitelijke geboorte van de Compagnie van de 5000 Morgen, werden de grenzen van het gebied dat Roelof van Echten overdroeg als volgt omschreven39: "Beginnende oostwaarts boven het bos genaamd het Kinholt, en strekkende met de noordzijde aan de marken van Pesse, van Drijber en van Mantinge, tot aan de marke van Meppen voornoemd; de zuidzijde beginnende alsvoren boven het gemelde Kinholt, strekkende met een schuine lijn op zeker meertje, genaamd Allert Holtien, van daar voorts op `t meer de Rieg, van daar op de Braamberg en van daar oostwaarts op naar Lutten en Zwinderen, zo lang, breed en wijd totdat de voornoemde kwantiteit van vijfduizend één honderd morgen ingevolge van het contract aangewezen zal worden." De laatste zinsnede geeft aan dat nog steeds niet duidelijk was waar de grenzen van de diverse marken lagen. Roelof van Echten had zowel veen en ondergrond als de claim van de marken Steenbergen, Ten Arlo en Meppen overgenomen, en verklaarde in deze akte in wezen dat claim geen claim meer was, maar een vaststaand bezit. Terwijl niemand wist waar de grenzen precies lagen, werd in dit contract bepaald dat de grenzen zodanig lagen dat het totale gebied 5100 morgen zou zijn. Het gebied zou dan ook zodanig in bezit genomen moeten worden, dat alle 5100 morgens onder het bestuur van de Compagnie van de 5000 Morgen zouden vallen. En dan te bedenken dat met alle andere omliggende marken geen afspraken waren gemaakt, zodat – doordat er geen grenzen in het gebied lagen en die andere marken hun claims op het gebied niet hadden overgedragen – Roelof van Echten ook veen en ondergrond verkocht dat niet van hem was. Het gebied ten zuiden van de Oostwijk was nooit door de boeren van Steenbergen en Ten Arlo overgedragen, en viel maar gedeeltelijk onder de venen van Burmania. Als koper van het veen en de ondergrond ten noorden van wat we nu kennen als de Oostwijk eiste Roelof van Echten blijkbaar ook het gebied ten zuiden ervan voor zichzelf op, en droeg het over aan de Algemene Compagnie van de 5000 Morgen. Men sprak van de Compagnie van de 5000 Morgen en niet van de Compagnie van de 5100 Morgen, omdat die laatste 100 morgen niet naar de deelnemers in de compagnie gingen, maar naar een fonds voor kerk, school en armen. Wat betreft de omvang van het gebied was het veiliger geweest als Roelof van Echten zich in 1631 gehouden had aan de oude Drentse, algemeen gebruikelijke vorm van eigendomsverwerving en eigendomsoverdracht. In de Drentse marken bezat men waardelen. Wie een waardeel had, had met dit waardeel een aandeel in de marke. Niemand wist precies hoeveel een waardeel was, dat kon per marke verschillen, maar iedereen wist dat je eigendom een percentage was van het totaal van de marke. Telde een kleine marke vier waardelen, dan was je met één waardeel eigenaar van 25% van al het gemeenschappelijke markebezit. Als de marke grensde aan veen, en deze zou daar bij verdeling 1000 morgen van krijgen, dan was je ene waardeel 250 morgen waard. Mocht het mee of tegenvallen, dan steeg of daalde je aandeel in het totaal. Ook in de compagnieën van de venen van Diever en Legello werd gewerkt met een systeem van waardelen, daar parten genoemd40. Had Roelof van Echten op deze wijze met Echtens-Hoogeveen omgegaan, dan zou een ieder krijgen wat hem rechtens toekwam, en zou niemand moeilijk kunnen doen als het mee of tegenviel. Per slot van rekening kreeg je altijd waar je recht op had: het eigen aandeel in het totaal van het gemeenschappelijke bezit. Maar Roelof van Echten berekende waar hij volgens zijn inzicht concreet in afgemeten oppervlakte recht op had en verkocht dit bij voorbaat. Door te spreken over een concrete hoeveelheid grond en veen kon ook gesproken worden over een duidelijker verkoopprijs. Een moeilijk in te schatten waardeel is moeilijker op waarde te schatten 16
dan een morgen veen. De vraag is echter of hiermee de comparanten van de Algemene Compagnie van de 5000 Morgen wel een eerlijk beeld werd gegeven, terwijl zeker is dat door de verkoop van concrete stukken oppervlaktes verwachtingen werden geschapen die Roelof van Echten, getuige de vele problemen met de andere participanten, nooit heeft waar kunnen maken. De makelaars verrichtten goed werk. De 4000 morgen werden verkocht. De deelnemers in de Algemene Compagnie van de 5000 Morgen en de morgentallen waarvoor ze uiteindelijk intekenden waren: •
• • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • •
Christoffel van ijenhove, kalkbrander en oud-burgemeester van Leiden, Raad van het College van Admiraliteiten te Amsterdam, 400 morgen, waarvan 250 morgen makelaarsloon. Evert van ijenhove, een broer van Christoffel, 100 morgen. Johan (Jan) van der Meer, burger van Leiden, 300 morgen, waarvan 150 makelaarsloon. Arent Wouters Vreughden, uit Amsterdam, kreeg als makelaarsloon 100 morgen. Ewout van Schilperoort, secretaris van het Hoogheemraadschap van Rijnland, 100 morgen als makelaarsloon. Pieter Huijgens du Bois, 100 morgen. David Frans, 100 morgen. Cornelis van Dorp, vroedschapslid van Leiden, bezat 300 morgen, samen met Jan (Johan) van Baerle, waarvan Cornelis van Dorp 100 morgen ontvangen had als makelaarsloon. Huijbert Willems Dedel, 100 morgen. Cornelis Willems Dedel, broer van Huijbert, 100 morgen. Hendrick Bentinck, Drost van Salland, schoonvader van Roelof van Echten, 100 morgen. Eusebius Bentinck, zwager van Roelof van Echten, 100 morgen. Berent Bentinck, zwager van Roelof van Echten, 100 morgen. Gerrit Huijgens van Hoogeveen, uit Holland, 100 morgen. Johannes Boekenbergh, predikant te Zuidwolde (Drenthe), ontving als makelaarsloon 100 morgen. Jonkheer Cornelis Hooftman Ridder, 100 morgen. Jonkheer Gerard van Randervorde van der Aa, Dijkgraaf van Delfland, Heer van Sevender, 200 morgen. A.van Hoochbrug, 100 morgen. Jonker Frederik Ruijsch, raadsheer van het Admiraliteitscollege van Amsterdam, 200 morgen. Gerard Storm, vroedschapslid van Amsterdam en fiscaal van genoemd college, 100 morgen. Pieter Hoefijzer, ontvanger van genoemd college, 100 morgen. Elbert Spiegel, secretaris van genoemd college, 150 morgen. Hendrik Spiegel, vroedschapslid uit Amsterdam, 150 morgen. Jacob Verschuer, uit Amsterdam, 100 morgen. Cornelis Martsen (Pronck), uit Amsterdam, 100 morgen. Jan Oom Claesz de Jonge, uit Amsterdam, 100 morgen. Albert Cuijper, uit Amsterdam, 100 morgen. Ernst Roeters, schepen van Amsterdam, 100 morgen. Michiel Colijn, uit Amsterdam, 100 morgen. Lucas Conijn, uit Amsterdam, 100 morgen.
In totaal bezaten deze heren naar eigen inzicht 4000 morgen. 800 morgen daarvan, 20% van de verkochte 4000 morgen, werden onbetaald overgedragen aan de nieuwe eigenaren, omdat dit gold als makelaarsloon. Vooral Christoffel van Nijenhove was erg actief geweest, gezien het feit dat hem 250 morgen veen en ondergrond onbetaald in de schoot vielen. 17
Ernst Roeters (1581-1648), geportreteerd in 1624 door Werner van den Valckert. Ernst Roeters was: Regent Leprozenhuis 1607. Overman Handboog-doelen 1616, Schepen en Raad van Amsterdam, Luitenant der Burgerij 1626, Kapitein der Burgerij 1630, koopman handelend in mout onder firma Roetert Ernst & Ernst Roeters, daarna kassier in de Wisselbank in 1616. Hij woonde in 1609 op den OZ Voorburgwal en bij overlijden op de Keizersgracht te Amsterdam. LOPEDE ZAKE Een van de Amsterdamse participanten was Cornelis Martens Pronck. Als hoofdparticipant van de Compagnie van de 5000 Morgen moet hij op de hoogte zijn geweest van de Drentse situatie. Of hij beseft heeft in welke moeilijke positie hij Roelof van Echten bracht, toen hij 20 juni 1631 zelf zaken ging doen in Drenthe? Of moeten we hem zien als een keiharde handelaar die een andere harde handelaar onder druk probeerde te zetten? Los daarvan was het natuurlijk vooral Roelof van Echten zelf die zich in moeilijkheden had gebracht door 4000 morgen te verkopen, waarvan contractueel zeker was dat hij het niet had. Wat gebeurde er? Cornelis Martens, Willem Willems van Beinsdorp en Peter Laurents Spiegel sloten 20 juni 1631 een contract met de erven Trumper41. Ze deden dit met zijn drieën, maar niet als losse personen. In het contract heten ze compagnie en was er sprake van dat er later andere mensen in hun compagnie zouden kunnen komen. Peter Laurents Spiegel had al vaker in Drents veen gehandeld. Hij bezat samen met Jacob de Gijselaer 2/24e part in de Hollandse Compagnie van de Dieverder en Leggeler Smildervenen42. Barbara Trompers, zoals ze toen genoemd werd, was weduwe van Albert van der Keurbeecke. Haar zuster Joanna Trompers was weduwe van Hindrick van der Keurbeecke. Barbara, Joanna, en hun neven Johan Baptista en Maximiliaen van Duffe, waren eigenaren van de venen van wijlen Cornelis Trumper, schulte van Diever. Ze lieten zich bij de veenverkoop assisteren door Ernst van der Keurbeecke, burgemeester van Kampen, en Albert van der Keurbeecke. De erven Trumper verkochten aan de nieuwe compagnie “de helft van de Meppense hoge en lage, grote en kleine venen, velden, moeren, wildernissen”, met alle lusten en lasten, zoals ze ooit waren bezeten door Reinolt van Burmania en zijn vrouw. De helft van de Meppense Venen werd verkocht en overgenomen voor 30.000 carolus guldens, te betalen in vijf achtereenvolgende jaren. Bij de verkoop werd ook een erf in Amsterdam overgedragen, op de Rozengracht, met een afmeting van 60 voet breed en 90 voet lang. De compagnie van drie Amsterdammes zou binnen acht dagen 600 carolus guldens contant overdragen aan de gezusters 18
Trompers. Als de venen eenmaal verkaveld zouden worden, zouden zowel Barbara als Joanna Trompers 200 morgen veen en ondergrond toebedeeld krijgen. Ze werden dus met dit contract eveneens opgenomen in de compagnie. Op basis van deze 200 morgen veen en grond elk, zouden ze meedragen in de onkosten die voor de totale venen gemaakt zouden moeten worden om ze aan snee te kunnen brengen. Daarvoor zou er een kanaal naar de venen gegraven moeten worden, bruggen en sluizen gebouwd moeten worden, en wat al niet meer nodig zou zijn om de afvaart goed te regelen. Kortom, er werden concreet plannen gemaakt voor vervening in de Meppense Venen. Als we ergens duidelijk voorgeschoteld krijgen dat Roelof van Echten niet de enige was die plannen maakte voor het afgraven van het veen op het grondgebied van de huidige gemeente Hoogeveen dan is het hier wel. Een tweede compagnie naast de Compagnie van de 5000 Morgen! Als de drie Amsterdammers problemen zouden krijgen, of geen gelegenheid voor uitvaart zouden kunnen vinden, zouden ze 1200 carolus guldens aan Barbara en Joanna moeten betalen, waarin de al genoemde 600 carolus guldens verrekend zouden worden, waarna de verkoop van het hele gebied ongedaan zou zijn gemaakt. Los van het overgedragen erf, en de gemaakte afspraken over andere zaken, werden veen en ondergrond van de Meppense Venen zelf overgedragen voor 17.000 carolus guldens, als onderdeel van het bedrag van 30.000 carolus guldens. Door al deze bepalingen werden veen en ondergrond niet alleen overgedragen, maar werd ook een samenwerkings-overeenkomst afgesloten tussen de drie Amsterdammers en de gezusters Trompers. Op 20 juni 1631 werd zodoende een nieuwe compagnie gesticht, de Compagnie van de Meppense Venen, zoals ze waarschijnlijk geheten zou hebben als ze actief had kunnen worden. Het contract werd afgerond met de handtekeningen van Barbara Trompers, Joanna Trompers, Ernst van der Keurbeecke, Albert van der Keurbeecke, Cornelis Martens, J.Spiegel en Willem Willems van Beinsdorp. Iets meer dan een maand later, 28 juli 1631, had op Huize Echten de stoklegging plaats voor de verkoop van de 4000 morgen veen aan de participanten van de Compagnie van de 5000 Morgen. Christoffel van Nijenhove, Cornelis van Dorp, Jan van der Meer en Hendrik Spiegel kwamen daarvoor over uit Holland. De nieuwe compagnie in de Meppense Venen zal een stempel hebben gedrukt op de stoklegging van de Compagnie van de 5000 Morgen. Er stonden nog veel zakelijke problemen te wachten voor de Compagnie van de 5000 Morgen een succes kon worden. Roelof bracht dan de gekochte helft van de Meppense Venen in in de compagnie, maar de andere helft was hem ontglipt, en zolang de venen niet door de belanghebbenden verdeeld waren, konden ze er geen van allen wat mee. Voorstelbaar is dat Roelof de Hollandse heren gerust probeerde te stellen met uitleg over een juridische procedure. Eerst werd de Compagnie van de 5000 Morgen juridisch veilig gesteld. Kerkespraak, voorlezen van belangrijke besluiten tijdens of na een kerkdienst, was een van de belangrijkste vormen om nieuws te verspreiden. Vanaf 14 augustus 1631 werd in de kerk van Zweelo de verkoop van 4000 morgen veen bekend gemaakt. Samen met wat Roelof van Echten zelf nog bezat, zou het hele stuk 5000 Morgen tellen. We lezen het in de volgende tekst, voorgelezen in de kerk43: “De Weledele Heer Roelof van Echten heeft verkocht en verhandeld aan de E. Christoffel van =ijenhove, Jan van Meer en haar verdere medeparticipanten vier duizend morgen veenlanden, ten dele in Zuidwolder, ten dele in Mepper marke gelegen. Zo iemand vermeent enige actie of naarkoop daarop te hebben te pretenderen, die mag zijn zaak naar landrecht instellen. Zulks bovenste verzoek heb ik ondergetekende op drie aan een volgende zondagen waarvan de eerste geweest is de 14 augustus 1631 in de kerk tot Zweelo gepubliceerd”. De tekst is voorgelezen en ondertekend door ds. 19
Wesselius Kannegieter van Zweelo. Ds.Johannes Boekenbergh schreef eronder dat hij het zelfde in Zuidwolde had gedaan op de 14e augustus en de twee zondagen daarop. De boodschap werd ook voorgelezen in de kerk van Oosterhesselen, zoals we nog zullen zien. Ook deze tekst maakt duidelijk dat de Compagnie van de 5000 Morgen haar bezit baseerde op twee grote veencomplexen, de Zuidwolder- en de Meppense Venen. De tekst van de kerkespraak maakt ook duidelijk dat er geen sprake was van geleidelijk overdragen van stukken veen en ondergrond, al naar gelang hoeveel mensen intekenden in de Compagnie van de 5000 Morgen, maar dat het eigendom van de volle 4000 morgen bij de stoklegging van 28 juli in één keer is overgegaan. Tenminste, voor zover dat er was. Er werd vooral gesuggereerd dat er werd overgedragen. En dan was het nog de vraag in hoeverre andere partijen het veen en de ondergrond ook nog zouden opeisen. De Reest ontsprong volgens sommige visies uit het Riegmeer. Dan had men dus met de Meppense Venen erbij veen tot aan het Riegmeer, en nog veel zuidelijker tot aan een andere beek die de Reest voedde. Door deze bekendmaking zette Roelof de boeren van Drijber, Wijster, Gees, Ane, Lutten en Zuidwolde voor het blok. Ook deze boeren zouden rechten kunnen doen gelden in het onverdeelde gebied. Het onverdeelde veengebied, waar tal van marken rechten op konden doen gelden, was zonder nader overleg met belanghebbenden doorverkocht aan derden. Wie vond dat hij ook rechten had in het gebied, moest Roelof van Echten nu maar voor de Etstoel slepen. Dat is wat heel anders dan goed overleg over scheiding van gemeenschappelijk gebied. Wie gebruik wilde maken van het recht van naarkoop moest dit na de kerkespraak binnen drie maanden aangeven, anders waren de kansen verkeken.
VA VEEPRIJZE E CAROLUS GULDES Als we ons concentreren op de bedragen die voor de venen werden betaald, dan zien we opvallend grote verschillen voor prijzen van venen waarvan je zou mogen verwachten dat ze onder dezelfde omstandigheden toch het zelfde zouden moeten opbrengen. Roelof van Echten betaalde voor de grond onder het veen van Steenbergen en Ten Arlo 6500 carolus guldens. Een carolusgulden is een gulden van 20 stuivers. Het betreffende gebied was met zijn maximaal 2000 morgen veel kleiner dan de Meppense Venen. Roelof van Echten betaalde Ada van Burmania iets meer dan 2300 carolus guldens voor de helft van de Meppense Venen, een gebied dat geschat werd op 2500 tot 3000 morgen. Egbert Clant tot Scharmer, zaakgelastigde voor Ada van Burmania stelde in 1637 dat de hele Meppense Venen wel 5000 tot 6000 morgen groot waren44. We zouden kunnen verwachten dat de andere helft van de Meppense Venen het zelfde zou moeten opbrengen, omdat het ging om een ongedeeld gebied, en de hele Meppense Venen daardoor 4600 carolus guldens op zouden gaan brengen. Dat was dan minder dan het Oosterveen, de venen en gronden van Steenbergen en Ten Arlo, terwijl het om een gebied van driedubbele grootte ging. Daar komt nog bij dat in het bedrag van het Oosterveen alleen de ondergrond is berekend en niet het veen. De verhoudingen waren feitelijk dus nog schever. Daar klopt dus iets niet. De prijs van veen werd nogal eens bepaald door de mate waarin het al af te graven was. Zowel de Meppense Venen als de Oostervenen moesten nog toegankelijk worden gemaakt. Beiden hadden een riviertje dat de basis zou kunnen worden, de Reest en het Oude Diep, maar beide riviertjes zouden ook nog veel aandacht en geld vergen voor ze voor de afvaart geschikt zouden zijn. Er zijn vast ook wel factoren aan te wijzen waardoor het ene gebied weer wat minder waard zou zijn dan de andere, maar globaal gezien kunnen we zeggen dat de verkoop van het Burmania-veen aan Roelof van Echten niet in verhouding staat tot de prijs van het Oosterveen. 20
Rechts Lucas Conijn, een van de Amsterdamse participanten. 21
Roelof van Echten vroeg 50 carolus gulden per morgen aan wie intekende in de Compagnie van de 5000 Morgen. Bij dit bedrag zou het hele gebied van 5000 morgen een bedrag van 5000x50 = 250.000 gulden vertegenwoordigen. Maar omdat zoveel mensen delen voor niets kregen werd het totaalbedrag dat de venen opleverden stukken minder. In de praktijk ging men uit van 1000 morgen voor Roelof en 800 morgen voor de makelaars, waarna er nog 3200 morgen overbleven die betaald zouden moeten worden. Daarbij rekende Roelof van Echten dus op een totaalbedrag van 3200x50 = 160.000 gulden. De erven Trumper verkochten de helft van de Meppense Venen, achteraf 3/10e van het gebied van de Compagnie van de 5000 Morgen, voor 17.000 carolus guldens. Dan zou het hele gebied van de Compagnie 17.000 delen door 3 en dan keer 10 = 56.666,66 carolus guldens op kunnen brengen. Deze vorm van rekenen is echter achteraf bezien, want in die dagen ver-wachtte men dat de Meppense Venen veel groter waren. Hoe dan ook, ook hier zien we scheve verhoudingen en een groot verschil in veenprijzen. Zeker als we ons ook nog eens realiseren dat de partici-panten van de Compagnie van de 5000 Morgen voor alle zaken nog apart moesten betalen. In het bedrag zat geen kanaal, geen rentmeesters-woning, noem maar op. We kunnen ook rekenen vanuit het perspectief van de Meppense Venen. In die dagen was er een kaart van gemaakt, waarop het hele gebied van de Meppense Venen aangegeven stond. We kennen deze kaart niet meer, maar we kunnen ervan uit gaan dat het gebied van de Meppense Venen deels de venen van de Compagnie van de 5000 Morgen overlapte, en ook grote stukken veen ten zuiden daarvan als Meppense Venen in beeld bracht, anders komt men niet op 5 tot 6000 morgen. Als we het hele gebied bezien dat ligt tussen de uitlopers van de Reest en de Wolfskuilen, moet dat ook ongeveer geklopt hebben. In de optiek van Egbert Clant zouden de Meppense Venen vergelijkbaar zijn of 20% groter zijn dan die van de Compagnie van de 5000 morgen. Gaan we in zijn denkbeelden mee, en rekenen we 17.000 carolus guldens voor de helft van de Meppense Venen, dan zouden de hele Meppense Venen 34.000 carolus guldens waard zijn, en de venen van de Compagnie van de 5000 Morgen in hun geheel 30.000 tot 34.000 carolus guldens. Wat kunnen we met deze bedragen? Wat overduidelijk is, is dat Ada van Burmania te weinig geld heeft onvangen voor haar bezit. Ze kreeg 2300 carolus guldens en 4 rozenobels voor een stuk veen en ondergrond dat bij de verkoop van de andere helft van het ongedeelde (!) goed 17.000 carolus guldens waard was. Haar werd slechts 13,5% van de feitelijke waarde betaald, als we er van uitgaan dat 17.000 carolus guldens een eerlijke prijs was. Dit is geen conclusie die we nu alleen maar kunnen trekken, nu we alle gegevens in haart kunnen brengen. Dezelfde conclusie kon men ook al trekken in de 17e eeuw. Een verontwaardigde reactie liet niet op zich wachten. Ada van Burmania en haar erven voelden zich door Roelof van Echten afgescheept en bedrogen. Ze lijken gelijk te hebben gehad, als we de bedragen zo naast elkaar zetten. Ze lieten het er niet bij zitten. Het kwam tot processen over het geldbedrag en andere zaken rondom de Meppense Venen, van 1635 tot 165145. Los daarvan kunnen we met behulp van al deze bedragen uitrekenen wat Roelof van Echten voor het gebied van de Compagnie van de 5000 Morgen zou moeten betalen: 6500 + 2300 + 17.000 = 25.800 carolus guldens, enkele rozenobels en honderd rijksdaalders voor de armen van Zuidwolde. Dat is heel wat minder dan de 56.666,66 carolus guldens die we als reëel bedrag voor het totale veenpakket van de Compagnie berekenden, op basis van de prijs op de vrije markt die de drie Amsterdammers voor de helft van de Meppense Venen betaalden. We kunnen zo berekenen dat verhoudingsgewijs de Hollandse participanten van de Compagnie van de 5000 22
Morgen veel betaalden voor veen, dat door anderen uit Amsterdam in een redelijk vergelijkbare situatie veel goedkoper werd gekocht. Roelof van Echten kreeg zijn aandeel van Ada van Burmania in deze optiek helemaal voor een schijntje.
GROOT WATROUWE I AMSTERDAM In het voorgaande werd aangegeven dat Roelof van Echten meer veen verkocht dan hij op dat moment bezat. Duidelijk is dat de levering te wensen overliet. Er werd ook aangegeven dat Ada van Burmania zich bedrogen voelde, omdat Roelof haar venen veel te goedkoop in handen had gekregen, voor slechts 13,5% van de feitelijke waarde. Er was sprake van onduidelijke grenzen, er waren geen afspraken gemaakt met eigenaren van andere marken. Kortom, er was veel waarover men zich grote zorgen kon maken. Al deze zaken waren intern gebleven als de participanten in Holland zich niet hadden bemoeid met de Meppense Venen. Maar ze deden dat wel. Cornelis Martens Pronck, hoofdparticipant van de Compagnie van de 5000 Morgen, ging in zee met Willem Willems van Beinsdorp en Peter Laurents Spiegel. Ze sloten 20 juni 1631 een contract met de erven Trumper46 en namen de helft van de Meppense Venen over. Er was sprake van twee helft van één veencomplex, die onverdeeld waren. Roelof van Echten en de Amsterdamse eigenaren van de andere helft waren dus feitelijk ‘slechts’ eigenaar van een onduidelijk begrenst aandeel van 50%, waarbij de ene partij niets kon doen zonder inbreng en overleg met de andere. Als eigenaren van de helft van dat gebied kregen de Amsterdammers volop informatie over de plaatselijke situatie. Voor hen werd toen één ding héél erg duidelijk: Roelof van Echten was niet in staat om de 4000 Morgen te leveren die hij contractueel had verkocht en per stoklegging had geleverd. Als de Amsterdamse participanten van de Compagnie van de 5000 Morgen hem dus zouden betalen, was hun geld weg. In ieder geval voor een deel. Achter de schermen werd in Amsterdam druk overleg gevoerd. Er zal in die dagen ook druk briefverkeer met Drenthe zijn geweest. Men kwam er onderling niet uit. Het gevolg was dat het merendeel Amsterdamse participanten besefte dat er iets niet goed zat met de Compagnie van de 5000 Morgen. Ze gingen nog veel verder. Er zat iets niet goed met de manier waarop Roelof van Echten hen de zaken voorspiegelde. Twijfels werden wantrouwen en angst voor een financieel debacle: ze dreigden hun geld kwijt te raken aan een louche onderneming en een bedriegende Drent. Dit alles kan een reconstructie van de gebeurtenissen zijn, als we ons inleven in de situatie van eind 1631. Uiteindelijk was de kritiek van de Amsterdamse participanten op Roelof van Echten samen te vatten in vijf punten47: • • • • •
Hij zei dat hij eigenaar was van de venen, maar mocht zich niet zo noemen. Hij was er niet eerlijk aan gekomen. Hij was een dief! De kans was groot dat de venen bezwaard waren met kooppenningen, zodat de participanten bij het inkopen in de Compagnie ook schulden overnamen. Die venen daar in Drenthe, daarvan kon niet worden aangegeven waar ze eindigden en waar het gebied van de buren begon. Roelof van Echten zou hen nooit kunnen leveren wat hij hen had verkocht. De financiële boekhouding van Roelof en de Compagnie was niet in orde.
Volgens Roelof van Echten zouden ze hun eerste termijnen van de kooppenningen van de venen al moeten betalen, maar ze deden dit niet of te weinig. Ze wilden niet eerder betalen dan nadat er 23
antwoord was gekregen op de hier geformuleerde punten48. Daar komt nog bij dat ze contractueel pas verplicht waren (artikel 18 van het contract van 12/22 maart 1631) om de eerste termijn te betalen als de Hoogeveensche Vaart klaar was, maar die was nog lang niet klaar. Er kon in januari 1632 nog geen praam naar het Hooge Veen varen, omdat er nog geen verlaten lagen49. Blijkbaar vroeg Roelof toch al om de eerste termijn, en waarschijnlijk heeft hen dat extra voorzichtig gemaakt. Eerst antwoorden op de vragen, was de stelling van de Amsterdammers. De antwoorden kwamen niet, of waren niet bevredigend. Voor de participanten in Amsterdam hield dit in dat de meerderheid besloot om zo gauw mogelijk te breken met de Compagnie van de 5000 Morgen. Op 20/27 december 1631 werd de volgende brief opgesteld50: “Alzo wij ondergeschrevenen om zekere redenen en cosideratien ongeraden vinden te blijven in de Compagnie van de Echtense Venen, daar van men met Uwe Edele gecontracteerd heeft, over zulks geresolveerd zijn daar uit te scheiden, en onze uitgelegde en verschotene penningen weder naar ons te trekken. Zo hebben wij niet kunnen onderlaten Uwe Edele van onze meninge en intentie mits dezen te adverteren. Ten einde Uwe Edele alvoren gerestitueerd hebbende, achtervolgens het contract, en nader gedane beloftenisse de voorzeide onze verschotene penningen, des zelfs goede geliefte mag doen met de morgentallen bij ons respectievelijk getekend. Verzoekende derhalven dienst en vriendelijk, dat Uwe Edele tot furneringe van dezelve penningen gelieven zal promte ordre te stellen, waar aan niet twijfelende, en eerstdaags het effect daar van verwachtende, zullen naar onze dienstige gebiedenisse dees eindigen en Uwe Edele, Erenveste, Achtbare, Wijze, zeer Voorzienige Heer bevelen in de heilige protectie des Allerhoogsten. Datum binnen Amsterdam des 27 december Anno 1631. Stilo Loci. F. Ruysch, Gerard Storm, Elb. Spiegel, J.Hoefyser, Michiel Colyn, Jan Oom Claes de Jonge, Ernst Roeters, Cornelis Marts, Albert Cuyper, Lucas Pr.Conyn, Jacob Verschuer, J.D.Spiegel.” We lezen dat het uittreden van de participanten gemotiveerd wordt met “zekere redenen en cosideratien”. Ze bleven zeer vaag. Gelet op wat er onder hen over Roelof van Echten werd gezegd, is het ongeloofwaardig dat ze hem nog een Erenveste (eervolle), Achtbare, Wijze, zeer Voorzienige Heer vonden, die in de heilige protectie des Allerhoogsten aanbevolen zou worden. Het zijn formaliteiten geweest, mooie woorden, passend bij de etiquette van die tijd, om op een nette manier van iemand af te komen. We missen bij de handtekeningen die van Arent Wouters Vreughden. Hij had zijn 100 morgen niet gekocht, maar gekregen, als veenmakelaar, en deed er geen afstand van. We missen ook de naam van Jan van Baerle. Deze Amsterdamse koopman had een buitenhuis in de Hemmeerpolder bij Warmond. Hij ging als enige Amsterdammer niet mee met de opzegging van het contract. Hij zou zich aansluiten bij de Leidse heren. Hoe dan ook, 1400 morgen veen en ondergrond van de Compagnie werden weer ingeleverd. Dit was een grote klap voor de achterblijvers, degenen die wel door zouden willen. Rekening houdend met de Drentse kalender en de dagen dat de brief onderweg zal zijn geweest, kwam hij net voor kerst 1631 bij Roelof van Echten binnen. Er volgde onmiddellijk een briefwisseling tussen Roelof en de Amsterdammers, waarbij Arent Wouters Vreughden nog op 2/12 januari 1632 een reactie gaf. Er werden meerdere zakelijke voorstellen gedaan, uitlopend in een aanbod om gehele veencomplexen te ruilen51. We komen er op terug bij het bespreken van de brief. Zijn vriend in Leiden, zeer waarschijnlijk Christoffel Dirks van Nijenhove, schreef Roelof van Echten de 29e december een brief, waarin hij uiteenzette wat voor verhalen er inmiddels in Amsterdam de ronde deden. Christoffel Dirks van Nijenhove had vanwege functies in Amsterdam 24
connecties in de Amsterdamse zakenwereld. Roelof kreeg de punten te horen die men hem voor de voeten wierp. Eindelijk duidelijkheid over wat er in Amsterdam speelde, maar de brief was niet mild. De brief werd door ds.Boeckenberg met Roelof van Echten besproken. Ds. Boekenberg vervulde de rol van secretaris/rentmeester voor Roelof van Echten52. Roelof van Echten liet op zich inwerken wat hij schriftelijk onder ogen kreeg. De 12/22e januari 1632 voltooide Roelof een schrijven naar Leiden, waarin hij alles zou proberen te ontzenuwen wat de Amsterdammers tegen hem hadden ingebracht. Die brief is zo op het oog een persoonlijk schrijven aan een vriend, maar is vooral bedoeld geweest als propagandageschrift. In feite sprak hij tegen alle Leidse participanten. De beschuldigingen moesten ontzenuwd worden. Er moest rust komen. En dat is ook zo uitgepakt. De brief is bewaard gebleven in een afschrift dat in 1644 werd gemaakt door de Leidse notarissen J.F.van Merwen en D. Verhagen53. Hij werd opgenomen in een bundel afschriften, die ter beschikking werden gesteld van de vier compagnieën, toen eind 1643 de Hollandsche Compagnie uit elkaar is gevallen. Geen persoonlijk schrijven dus. Een apologie, en als zodanig een nadere analyse waard, omdat het ons alles zal zeggen van zowel het veen als Roelof van Echten zelf. De brief is integraal afgedrukt. Tussen de teksten zal een reactie worden gegeven, op basis van Roelof van Echtens eigen archiefmateriaal, zodat zijn eigen stukken, en het Landrecht van Drenthe van 1614, zullen worden gebruikt om zijn verdediging te bevestigen of te ontkrachten. Maar om Roelof van Echten een eerlijke kans te geven om zijn verhaal te doen, zal eerst de brief ononderbroken worden afgedrukt. De spelling is aangepast aan het huidige woordbeeld.
ROELOF VA ECHTES VERDEDIGIGSGESCHRIFT DE BRIEF VA 12/22 JAUARI 1632 Eerentfeste hoogwijze voorzienige vrome en zeer discrete veelgunstige Heer en vriend. Mij is door Arent Woutersen wel over een antwoorden missieve uit Amsterdam van de 2/12 januari en ook bij Ds. Buckenbergie is gecomminiceerd die van de 29 december UEdeles, onder andere daaruit vernemende wat leugenachtige calumnie, enige onbeschaamde filenis zich hebben vervorderd aldaar uit te geven en participanten te doen geloven, en zou uit billijke indingnatie zodane impridente lasteringen in ’t minste niet geweerdigd hebben te beantwoorden of diesaangaande te rescriberen, ten ware uw goede mening en intentie wetende zulks ten respecte van u en andere participanten van qualiteit bij mij ware goedgevonden. En om u vooreerst te berichten van de handel bij Arent Woutersen aangegaan uit naam van Alkemade, Willem Willemse, Spiegel, hem met hare consorten, zal u geadviseerd zijn, dat zij lieden naar verscheiden voorslagen tegenwoordig doen presenteren aan mij te willen overdoen de gehele massa zo zij in de Mepper Venen aan haar bekomen hebben of bekomen kunnen, welke masse zij zeggen groot te zijn 3600 morgen waar en tegen ik hun lieden twaalfhonderd of 1000 morgen in onze compagnie wederom zou transporteren, welke buiten schaam als al ’t in egaal einde mij nergens toe vorderlijken zijnde bij mij in gene wege geaccepteerd kan worden. En ofschoon deze lieden tot billijker presentatien mochten komen, die wijle ik dan nog van goederhand verneme dat deze handel het uitscheiden van de Amsterdammers als andere sinistere streken alleen daar opgaan om mij te necessiteren tot onbillijke andere nieuwe conditien, einde om met geen meerder handel en hoefden misleid ’t mengen worden, zo ben ik geresolveerd, de 25
Amsterdamse participanten (behalve de participanten volgens uw advertentie bij missieve hebben verklaard uit de Compagnie te scheiden) aan mij zelf te behouden, en ook aan geen Hollandse kooplieden wederom in te ruimen ten ware mij zonderlinge goede aventagiose conditien mochten voorkomen en u u zich ten enemale voor de personen wilde vast maken of mij anderszins der zelver lieden conditie tot mijn genoegen bekend waren. Dat ik nu niet eerder dezen allen aangaande hebben geschreven, is nagelaten en vermits de zaken nog dubieus stonden, einde vermeien dat conform het schrijven van Bockenbergie het ………van die verlaten wel had mogen gevorderd worden, einde om geen meer tijds te verzuimen, begere dat u Edele op dit bijgaande bestek of op een ander op het spoedigste wil resolveren, en zo het u Edele goed dunkt in Holland de verlaten besteden, of anderszins adviseren u Edele goede mening van of men deze verlaten alhier bij opslag of uit ter hand best zou besteden, en op wat konditien. Maar dat de participanten voorgeven dat ik uit mijn quota tot het opmaken van de vaart deze verlaten zou kunnen bekostigen einde die penningen willen furneren, zulks weten u Edele een groot misverstand en tegen de mening van het contract te zijn weet u Edele ook dat mij die 16000 pond volgens het contract op verre na niet geleverd zijn, behalve dat de penningen bij u Edele goed vindinge van wegen … te vele betaalt die somma die ……. is nog……. Indien dan nog die participanten daar mede gediend zijn wil ik het ter goeder rekening wel leveren tot zeggen van de zich des verstaans…………………………… En om nu te komen tot de punten waarop satisfactie werd verzocht voor en aleer de lieden van haar geld zouden willen scheiden als te weten: 1. Waar dat de titel van eigendom van die venen vandaan komt. 2. Ten tweede of die venen ook bezwaard zijn of ten minste uit de kooppenningen kunnen bevrijd worden. 3. Of de belendinge Perfektelijk aangewezen kan worden. 4. Of de volle maat kan geleverd worden en anderszinds. Zal op het eerste dienen, dat die zelvige venen niet gestolen of iemand ontweldigd zijn, ook niet als vacant bij mij geoccupeerd of geïnvadeerd zijn, maar hebbe de zelvige venen…... als die gehele helfte van die Mepper Venen van die eigenaars als te weten van M…...…….en nog een vierde part van de andere helft van de kinderen van zalige ….. gekocht, en bij het transport voor die eerste originele eigenaren met contante penningen betaald, waarvoor de participanten niet gemaand zullen worden. De Zuidwolder Venen daar in heb ik een partie gekocht en de vorige eigenaar betaald, namelijk Jr. Menno van den ……. en het principaalste van die gezamenlijke eigenaren bij solemneel contract ontvangen, die daarvoor genieten zullen mede uit en vrijdom van de tienden turf het welke u Edele mede voor lange is bewust geweest, als mede dat ik de ondergrond namaals van die van Zuidwolde heb gekocht u …….. zo ik ze van node hadde, zo niet staat het mij …….. die koop te holden of niet. Met deze…….. vermeine genoeg te kunnen leveren. De gehele bezwaarnis zo op al mijn venen, het kleine met het grote te staan, is een kapitaal van drie duizend guldens van 20 stuivers zijnde niet meer, het welk uit het kleine veen zal afgedaan worden, zonder dat de participanten zich des behoeven te bekommeren. Het is wel zo dat aan de van Zuidwolde niet zijn geteld, die penningen zo haar voor de ondergrond als venen zijn beloofd, maar staan op simpel 26
krediet, zonder hypothecatie, zijnde mij die van Zuidwolde zonder enige komperatie zelfs veel meerder plichtig. Weet ook niet aan iemand ter wereld iets schuldig te zijn of kan alles uit het eerste termijn van onze koop meer als voldaan worden. Indien deze wijze voorzienige lieden hier aan twijfelt en van node waar, mijn staat te weten, weet geen beter, als dat zij van mijn inventaris nemen en met publikatie van klokke en trommen, alle mijn creditoren convoceren om te zien of ik kiet kan komen of niet. Aangaande de volle leverantie en belendinge daarvan is gedaan aan de participanten solmniel transport, einde daar van solminele publicatie op alle plaatsen daar ’t behoort, en is alhier bij de paalburen noch iemand anders oppositie gedaan, het welke dan nog naar ons Landrecht mocht geschieden indien mij weinig of geen eigendoms hadde gekompeteerd hier openbaren zich geen pretendenten, en zullen ook geen gevonden worden. En zo daar…… moet ik voor de evictie staan of nu in Holland iemand beter eigendom heeft op deze gronden en landen, mag die onderzoeken die daar aan twijfelt. Ik kan mij het verstand van deze lieden niet begrijpen, de wel geloven kunnen dat Spiegel met de zijnen, die niet meer als drie achtste parten in die gehele Mepper Venen pretenderen en of kunnen pretenderen, daar in zou kompeteren een getal van 3600 morgen, einde of wel die gene zo maar vier tellen kan wel zoude kunnen berekenen dat mij daar tegens aan die 5 achtste parten moeten toekomen alleen in de Mepper Venen 6000 Morgen. Zij lieden evenwel niet kunnen geloven dat ik met alle de Zuidwolder en Mepper Venen geen 5000 morgen zou kunnen leveren. Indien nu zij lieden nog niet kunnen begrijpen dat uit zeven of acht wel vijf kunnen geleverd worden, bezorge dat hun lieden ook weinig satisfactie zal geven, dat ik boven de voornoemde getransporteerde Zuidwolder en Mepper Venen nog een grote kwantiteit in de mande venen van Zuidwolde en Pesse heb liggen, alle aan de Compagnie Venen palende, einde desnoods nog meerder bekomen kan, ik hebbe voor dezen ook gepresenteerd de rest van de Mepper Venen door naarkoop aan mij te brengen, einde zou het zelvige nog kunnen doen, indien ik wist dat deze lieden daar mede gekontenteerd zouden zijn. Doch eer en alvoren daar toe te komen, zou wel aanzoeken dat men eens wilde tezamen rekenen hoeveel morgens ik in het geheel aan de participanten te leveren heb, het welke naar mijn overslag niet meer als 2600 morgen kan bedragen, einde zo nu uit de gehele massa niet meer kan gevonden worden, zou ik het tekort moeten op mij nemen en missen, dat die Mepper Venen in proces zouden staan is mede al misverstand, als zijnde niet meer als een derde part van een 5e part daar op geageerd wordt, zijnde ook die zaak (als mijn recht geworden) buiten alle perikel. Het is dan inderdaad en in alle waarheid alzo, dat aan mijn zijde in ’t minste niet mankeert nog mankeren zal om alles te presenteren dat ik aan de participanten behoor of schuldig ben. Maar deze kalomniese voorstellingen zo mij bejegenen zouden mij met ter tijd wel doen twijfelen of niet sommige participanten (gelijk ik mee gewaarschuwd ben) het geld niet zeer in de weg mocht liggende moeten alszo nu het liedje van verlangen zingen. Of dat het lieden zijn van alle te vijle en meganigne zinnen en niet geschapen dusdanig troffelijken wark te manueren of uit te voeren einde zo ver zij lieden vermenen dat men zonder van geld te scheiden alhier in deze landschap aan zo goede partien van vaste landen en gronden kan komen, en ons alhier eerst met beloften en namaals met ongefundeerde kavilatien betalen, inmiddels zich met transport einde anderen verzekerd houdende, zo en zoudent niet zijn zulke personen als bij het speciaal accoord gertepuliert is dat men zoude moeten laten tekenen en anders gene, einde zulken zich evenwel in 27
hare meninge zelfs bedriegen, en bevinden dat de Drenthen haar landen immers zo waard zijn als de Hollanderen haar geld, einde dat u Edele schrijven te twijfelen of ’t goed zou zijn de tegenwoordige participanten al te zeer te persen tot verklaringe vermits de verlaten nog niet staan en zij lieden eerst alles in perspectie zouden willen zien voor de acceptatie van de koop, daar op dient dat men tijd genoeg heeft gehad om alles te bezichtigen. Einde staat ook zulks nog ten allen tijden vrij einde dat de verlaten … te …. in perfectie zouden moeten staan, wete u Edele dat het accoord niet en zegt nog ooit de mening geweest te zijn, als mede dat het der participanten … zelfs is dat de verlaten niet staan, en geenszins mij te laste kan komen, u Edele weten ook hoe ver deze keer om niet te scheiden is strekkende, voornamelijk en tussen mij en de eerste kontrahenten. U Edele weten ook dat het nu tijd is om orde te beramen op turfgraven en andere daar profijt van komen kan en met dit verlengen den geheel jaar wederomme te verzuimen is mij plat uit ongelegen. Zal derhalve van node zijn dat u Edele mij advertere die meininge en de grond alszo dat ik daar op vasten staat mag maken. Kunnende u Edele discretelijken of nemen en de niet voor ongoedt nemen, dat ik anderszinds de ander koers zal moeten stellen, niet temin zo verre u Edele die verlaten zo vroeg en spoedig zal kunnen doen vervaardigen dat aan het werk geen verzuim daar bij zal behoeven te vallen. Zal mij bedenken om tot zo lange ’t patienteren dan u Edele gelieve mij in tijd te adviseren. Die pijl van ’t Olde Diep is niet eer geschied eerst vermits die …. en daarna vermits ….. van ….. einde komt nu hier nevens ……. Aangaande nieuwe paspoorten en ’t procureren vermene (indien ze van noden zijn, als mijne bedunken neen) dat uit Holland beter occasie op Bruissel valt als van hier en soo men advies aan onze agent begeert, zal het selvige gaarne mededelen. Dat u diterativelik en doeleren over kwade minagie met die penningen gehouden, wat daarvan is, komt in ’t einde meest tot mijne prequditie einde zijn daar van de participanten en oorzake en schuldig, als niet stellende volgens het accoord, directeuren die alles wisten en moesten nu nazienlijken uit te richten als geschied is. Het …… heeft men tot schriftelijke eis moeten procederen, uitwijzen de missieve van de heer Drost ….. en is daarop ingegeven het gene hier nevensgaat, indien nu de participanten als nog verstaan dat men met deze procedure supersedere, mag zulks wel lijden, doch zonder mijn prejuditie. Staande op mijn vertrek moet hier mede af…… en zal inmiddelen u Edele met de zijnen onder mijne gedienstig verbredenisse in protectie van de Almogenden bevelen. Egten den 12/22 januari 1632. U Edele gedienstwillige Roeloff van Egten
Tot zover de brief van Roelof van Echten.
28
Albert Cuyper (1585-1637), een van de Amsterdamse kooplieden die zich door Roelof van Echten bedrogen voelden. Een portret van Rembrandt van Rijn uit 1632. Rembrandt schilderde ook zijn vrouw Cornelia Pronck, in 1633. Beide portretten hangen in het Louvre te Parijs.
29
ROELOF VA ECHTES VERDEDIGIGSGESCHRIFT DE BRIEF VA 12/22 JAUARI 1632 BRIEF MET COMMETAAR Eerentfeste hoogwijze voorzienige vrome en zeer discrete veelgunstige Heer en vriend. Mij is door Arent Woutersen wel over een antwoorden missieve uit Amsterdam van de 2/12 januari en ook bij Ds. Buckenbergie is gecomminiceerd die van de 29 december UEdeles, onder andere daaruit vernemende wat leugenachtige calumnie, enige onbeschaamde filenis zich hebben vervorderd aldaar uit te geven en participanten te doen geloven, en zou uit billijke indingnatie zodane impridente lasteringen in ’t minste niet geweerdigd hebben te beantwoorden of diesaangaande te rescriberen, ten ware uw goede mening en intentie wetende zulks ten respecte van u en andere participanten van qualiteit bij mij ware goedgevonden. (De aanhef en inleiding geeft aan dat Roelof van Echten reageert op basis van een brief van Arent Wouters Vreughden van 2/12 januari 1632 en een brief van 20/29 december van zijn vriend in Leiden. Aangegeven wordt dat Ds.Boekenbergh hem van de inhoud van de brieven op de hoogte heeft gebracht. Die inhoud wordt samengevat als leugenachtige ‘calumnie’, laster, verspreid onder de participanten door onbeschaamden. Uit billijke indingnatie, verontwaardiging, zouden de lasteringen het niet waard zijn om op te antwoorden of te rescriberen, om ze proberen te weerleggen. Maar hij zou dat wel doen, om de goede mening en intentie van zijn vriend, uit respect voor zijn vriend en uit respect van andere goede participanten. Het zal duidelijk zijn dat dit allemaal inleidende rethoriek is geweest, want Roelof moest ervoor zorgen dat de Leidenaren niet ook uit de Compagnie zouden stappen. In dat geval zat hij met schulden en was hij ongeloofwaardig geworden voor nieuwe investeerders.) En om u vooreerst te berichten van de handel bij Arent Woutersen aangegaan uit naam van Alkemade, Willem Willemse, Spiegel, hem met hare consorten, zal u geadviseerd zijn, dat zij lieden naar verscheiden voorslagen tegenwoordig doen presenteren aan mij te willen overdoen de gehele massa zo zij in de Mepper Venen aan haar bekomen hebben of bekomen kunnen, welke masse zij zeggen groot te zijn 3600 morgen waar en tegen ik hun lieden twaalfhonderd of 1000 morgen in onze compagnie wederom zou transporteren, welke buiten schaam als al ’t in egaal einde mij nergens toe vorderlijken zijnde bij mij in gene wege geaccepteerd kan worden. (Arent Wouters Vreughden lijkt bemiddeld te hebben tussen Roelof van Echten en de eigenaren van de andere helft van de Meppense Venen. Alkemade is uit andere stukken onbekend. Cornelis Martens Pronck, Willem Willems van Beinsdorp en Peter Laurents Spiegel moeten net zo goed als Roelof van Echten hebben beseft dat ze als eigenaar van een ongedeelde helft van de Meppense Venen daar niets mee konden beginnen zonder goede samenwerking met de eigenaar van de andere helft. De eigenaren van de andere helft van de Meppense Venen besloten dat ze Roelof van Echten een voorstel zouden doen. Een voorstel waarvan Arent Wouters Vreughden de spreekbuis was. Vreughden vervulde hier dus nog steeds de rol van onafhankelijke makelaar en conflictbemiddelaar. Het voorstel zag er als volgt uit: Ze schatten hun aandeel in de Meppense Venen op 3600 morgen. De totale Meppense Venen zullen volgens hun idee dus 7200 morgen groot zijn geweest. Ze stelden Roelof van Echten voor dat ze hun helft van de Meppense Venen zouden ruilen tegen 1000-1200 morgen in de Compagnie van de 5000 Morgen. Met hun naar verwachting inmiddels goede kennis van de situatie in Drenthe hadden de Amsterdammers hiermee een voorstel waarmee zowel zij zelf als Roelof tevreden zouden kunnen zijn. Ze wisten 30
dat Roelof zijn contracten niet na kon komen en hun deel écht nodig had om dat wel te kunnen. Roelof zou na de ruil de 4000 morgen bezitten - die hij al eerder formeel via stoklegging had overgedragen! - en Cornelis Martens Pronck, Willem Willems van Beinsdorp en Peter Laurents Spiegel waren verzekerd van veenland dat op een redelijke termijn aan snee zou kunnen worden gebracht, voor een goede prijs. Uitgaand van hun eigen inschatting van de grootte van hun bezit, 3600 morgen, en de bekende prijs54, 17.000 carolus guldens, rekenden ze hun eigen aankoop op 4,72 carolus guldens per morgen. Roelof van Echten vroeg 50 guldens55 per morgen aan iedereen die deel wilde nemen in de Compagnie van de 5000 Morgen. De prijs van veenland werd sterk bepaald door randvoorwaarden en rechten. Het waardeverschil kan verklaard worden doordat de Meppense Venen nog geen afvaart hadden en het gebied van de Compagnie van de 5000 Morgen op korte termijn al wel. Roelof weigerde. Waarom? We weten uit de beschikbare bronnen dat hij die 4000 morgen echt niet had. Over de ondergrond van Zuidwolde werd pas in 1664 de stok gelegd56. Geen stoklegging is geen overdracht, is geen aan te tasten eigendom. Binnen de uitgetekende 5000 morgen was minimaal 3000 morgen feitelijk onderdeel van de Meppense Venen. Als hij daarvan de helft bezat, dan zou dat 1500 morgen zijn. Te weinig dus. Zelfs toen hij later die andere helft van de Meppense Venen via een gerechtelijke procedure had bemachtigd kon hij die 4000 morgen nog niet leveren57! Het blijft een inschatting, maar de reden van Roelofs weigering kan zijn geweest dat hij door accoord te gaan met het voorstel, de Amsterdammers gelijk leek te geven, dat hij inderdaad niet kon leveren wat hij al bij stoklegging had overgedragen. In dat geval zouden er ook problemen komen met de Leidse participanten. Roelof gokte er blijkbaar op dat hij – door vol te blijven houden dat hij helemaal in zijn recht stond, en alles kon doen wat hij beloofd had – de Leidse heren kon overtuigen van zijn gelijk en een mooie financiële toekomst via de Compagnie van de 5000 Morgen. Maar daar was nog wel iets voor nodig.) En ofschoon deze lieden tot billijker presentatien mochten komen, die wijle ik dan nog van goederhand verneme dat deze handel het uitscheiden van de Amsterdammers als andere sinistere streken alleen daar opgaan om mij te necessiteren tot onbillijke andere nieuwe conditien, einde om met geen meerder handel en hoefden misleid ’t mengen worden, zo ben ik geresolveerd, de Amsterdamse participanten (behalve de participanten volgens uw advertentie bij missieve hebben verklaard uit de Compagnie te scheiden) aan mij zelf te behouden, en ook aan geen Hollandse kooplieden wederom in te ruimen ten ware mij zonderlinge goede aventagiose conditien mochten voorkomen en u u zich ten enemale voor de personen wilde vast maken of mij anderszins der zelver lieden conditie tot mijn genoegen bekend waren. (Nog voordat Roelof uiteenzet wat de Amsterdamse participanten tegen hem hebben ingebracht, en daarop reageert, geeft hij al een verklaring voor hun gedrag: het uittreden van de Amsterdammers hoort bij sinistere streken die alleen zijn bedoeld om hem te necissiteren, om het hem noodzakelijk te maken om nieuwe en onbillijke condities te stellen op basis waarvan men mee kan blijven doen in de Compagnie van de 5000 Morgen. Het zijn dus gewoon onbetrouwbare zakenpartners die Amsterdammers, zouden we kunnen zeggen. Roelof besluit zelf contact te houden met de Amsterdamse participanten die nog wel meedoen, en geen Hollandse kooplieden meer toe te laten in de Compagnie, tenzij er sprake is van uitzonderlijk goede voorwaarden, of tenzij zijn vriend zich voor hen garant zou stellen, of tenzij hij de personen zelf goed kent en weet dat het goed zit. Tenminste, dat schrijft hij. Met zoveel maal ‘tenzij’ komt het er op neer dat hij 31
nog alle kanten op kan.) Dat ik nu niet eerder dezen allen aangaande hebben geschreven, is nagelaten en vermits de zaken nog dubieus stonden, einde vermeien dat conform het schrijven van Bockenbergie het ………van die verlaten wel had mogen gevorderd worden, einde om geen meer tijds te verzuimen, begere dat u Edele op dit bijgaande bestek of op een ander op het spoedigste wil resolveren, en zo het u Edele goed dunkt in Holland de verlaten besteden, of anderszins adviseren u Edele goede mening van of men deze verlaten alhier bij opslag of uit ter hand best zou besteden, en op wat konditien. (Roelof geeft aan dat hij eigenlijk eerder had moeten schrijven. Dat is niet gebeurd omdat sommige zaken nog onduidelijk waren. Dan gaat hij in op de Hoogeveensche Vaart. Bij het oprichten van de Compagnie van de 5000 Morgen was in het contract opgenomen dat de zaken met betrekking van de vaart zijn aandachtspunt waren. Aan het Oude Diep was, nadat Roelof van Echten in 1626 het werk van Jan van Buyren had overgenomen in het Westerveen, nog niet veelgedaan. Misschien had hij er enkele verlaten in laten zetten. Misschien ook niet. De verlaten die we als eerste genoemd vinden kunnen ook al door Jan van Buyren of anderen zijn gezet. De kanalisering moest nog worden doorgevoerd. Het grootste en duurste karwei was het graven van een nieuw kanaal van het Oude Diep bij Echten naar het Hooge Veen. Het ging dus vooral om het beheersen van het waterpeil boven, ten oosten van, het Westerveen. Op de bekende kaart kaart van Pijnacker van 1634 zien we de invaart van het Westerveen geplaatst in de omgeving waar de nieuwe Hoogeveensche Vaart aansluit op het Oude Diep. Er lagen vier, en ook enige tijd vijf verlaten, boven het Westerveen. Dit was inclusief het Echtense Verlaat. Deze verlaten moesten het water met een verval van 17 voet en 6 duim58 vasthouden en op peil houden. Dat is omgerekend 5,15 meter. Met zo’n groot verval op de laatste kilometers van de Hoogeveensche Vaart was het kanaal – voor zover de bedding er in 1631 al lag – voor turfpramen onbevaarbaar, zolang deze verlaten nog niet waren geplaatst. In 1631 was op dit gebied nog niets gebeurd. Blijkbaar was dit iets waarin men hem nalatig vond. Zolang de vaart er niet was kon er geen turf worden gegraven en Roelof van Echten zorgde er niet gauw genoeg voor dat de vaart er kwam. Hij stuurde bij deze brief een bestek mee van de bedoelde verlaten en vroeg zijn vriend deze in Leiden en omgeving aan te besteden. Geen verlaten = geen bevaarbare vaart = geen turfgraverij = geen behoefte aan turfgravers en schippers = geen kolonie Hoogeveen. Ook die conclusie kan hier getrokken worden. De brief van januari 1632 toont aan dat er nog niets was op de plaats waar we nu Hoogeveen vinden.) Maar dat de participanten voorgeven dat ik uit mijn quota tot het opmaken van de vaart deze verlaten zou kunnen bekostigen einde die penningen willen furneren, zulks weten u Edele een groot misverstand en tegen de mening van het contract te zijn weet u Edele ook dat mij die 16000 pond volgens het contract op verre na niet geleverd zijn, behalve dat de penningen bij u Edele goed vindinge van wegen … te vele betaalt die somma die ……. is nog……. Indien dan nog die participanten daar mede gediend zijn wil ik het ter goeder rekening wel leveren tot zeggen van de zich des verstaans…………………………… (De participanten konden wel vinden dat Roelof van Echten zelf de verlaten zou moeten bekostigen, uit zijn eigen quota, zijn eigen veengebied, maar dat was tegen het contract. Dat klopt. De vaart zou betaald moeten worden door alle participanten van de Compagnie. Dat geld hoorde niet bij de gewone koopsom, maar zou afzonderlijk moeten worden ingebracht. Dit was geregeld in artikel 15 van het contract van 12/22 maart 1631. Zo gauw alle 5000 morgen verkocht 32
waren, zou iedere participant 4 gulden per morgen betalen. Dit bedrag van f 20.000,- werd gebruikt bij het maken van de vaart en wat over is werd afgetrokken van de eerste termijn van de betaling van het veen.
De venen, volgens de kaart van Pijnacker. Linksonder het Westerveen, met daarbij uit het Oude Diep ontspringend de ieuwe Grift, de Hoogeveensche Vaart. De kaart geeft geen feitelijk beeld van de werkelijkheid, maar was vanaf 1634 het enige wat men had in Holland. In 1632 was er geen enkele goede of minder goede kaart van Drenthe beschikbaar. Roelof was ontevreden over het betalen van het veen. Bij grote bedragen rekende men het om in ponden. Volgens het contract van 12/22 maart 1631 moesten de participanten van de Compagnie van de 5000 Morgen voor iedere morgen betalen: “50 carolus guldens van XL groten het stuk”. Een carolus gulden was 20 stuivers waard. In andere munteenheid uitgedrukt: een carolus gulden was 40 groten waard. Een groot was een halve stuiver. Een pond stond voor 240 groten, 6 carolus guldens59. Als Roelof van Echten hier aangeeft dat hij de 16000 pond die men tot nu toe voor het veen had moeten betalen nog bij lange na niet geleverd heeft, dan doelt hij dus op 16000 x 6 = 96.000 carolus guldens. We maken hieruit op dat de Hollandsche participanten al voordat ze tot opzeggen van het contract waren over gegaan hun wantrouwen lieten blijken door niet over te gaan tot het betalen van de termijnen die ze contractueel gezien al wel hadden moeten betalen. Overigens kunnen we er ook uit opmaken hoe slordig Roelof zelf omging met cijfers en regels. In artikel 18 van het contract van de Compagnie van de 5000 Morgen was vastgelegd dat iedere participant zou betalen in vijf gelijke termijnen. Dit zou beginnen als de vaart klaar zou zijn. Maar de vaart was nog steeds niet klaar, want vanwege het ontbreken van verlaten was wat er al lag nog onbevaarbaar, en Roelof had dus eigenlijk nog geen recht op de penningen van de eerste termijn. Blijkbaar was Roelof echter in tegenspraak met het contract al wel overgegaan tot opeisen van die eerste termijn. Meer dan de eerste termijn zou men nog niet hoeven te betalen voor 12/22 januari 1632. Aangezien men voor het veenland f 50,- per morgen gaf, en in vijf termijnen kon betalen, 33
zou men in de eerste termijn f 10,- per morgen moeten opbrengen. Van de 5000 morgen bleef 1000 van Roelof van Echten zelf, werd 800 morgen aan de makelaars gegeven en werd 1400 morgen door de verontruste Amsterdammers weer terug gedaan. Er bleef op deze manier op 12/22 januari 1632 ‘maar’ 1800 morgen over waarover betaald diende te worden. Dit zou in de eerste termijn een bedrag van f 18.000,- opleveren. Dat is heel wat anders dan die f 96.000,- oftewel 16.000 ponden die Roelof zichzelf toerekende! Nu ligt het getal 18.000 en 16.000 niet zover uit elkaar, en zouden we kunnen denken aan een vergissing, waarbij we ook eventueel rekening kunnen houden met een misrekening van het aantal verkochte morgens. Dat kan, maar Roelof schreef echt een pond-teken en geen guldenteken in zijn brief, volgens twee beëdigde notarissen. Kortom, de volgens Roelof te leveren gelden waren in zijn beleving veel groter dan welke men verplicht was te leveren, en zolang de vaart nog niet klaar was was niemand verplicht om iets te betalen. Hij zou eerst zijn eigen werk moeten doen, voor hij naar de participanten kon wijzen.
Het pond-teken in de brief van Roelof van Echten, achter het getal 16000. Het lijkt erop dat via Roelofs vriend te Leiden iets teveel is betaald. Dat wil hij wel terug betalen. Roelof realiseerde zich dat hij onredelijke eisen had gesteld en wilde die vriend aan zich gebonden houden? Helaas missen hier enkele woorden in de brief. Het handschrift van Roelof van Echten was zo slecht dat ervaren beëdigde notarissen dit in 1644 niet volledig konden ontcijferen. Doorgaans liet Roelof van Echten zijn zaken regelen door ds. Boekenbergh. Het was de bedoeling van Boekenbergh geweest om ook op de brief van de vriend te Leiden te reageren, maar Roelof van Echten had dit zelf al gedaan, zo constateerde de predikant in een brief 12/22 januari 1632.Deze brief werd eveneens aan die vriend verstuurd60. Waarom schreef Roelof van Echten de uitvoerige brief van 12/22 januari 1632 zelf, en waarom liet hij dit niet naar gewoonte doen door ds.Boekenbergh? We zullen hem in het vervolg op enige pertinente onjuistheden betrappen. Kan het zijn dat Roelof niet wilde dat de predikant op de hoogte was van zijn manipuleren van de Leidse vriend en de Leidse participanten? Hij kon moeilijk van een predikant verwachten op een dergelijke ruime manier met de waarheid om te gaan. De predikant zou daarmee tevens de beschikking hebben over kennis die tegen Roelof gebruikt zou kunnen worden.) En om nu te komen tot de punten waarop satisfactie werd verzocht voor en aleer de lieden van haar geld zouden willen scheiden als te weten: 5. Waar dat de titel van eigendom van die venen vandaan komt. 6. Ten tweede of die venen ook bezwaard zijn of ten minste uit de kooppenningen kunnen 34
bevrijd worden. 7. Of de belendinge Perfektelijk aangewezen kan worden. 8. Of de volle maat kan geleverd worden en anderszinds. (De Amsterdamse participanten hadden dus al op tijd aangegeven dat ze niet eerder hun termijnen wilden betalen dan nadat Roelof van Echten hen van fundamentele informatie had voorzien op vier inhoudelijke punten. Roelof gaat vervolgens punt voor punt bijlangs.) Zal op het eerste dienen, dat die zelvige venen niet gestolen of iemand ontweldigd zijn, ook niet als vacant bij mij geoccupeerd of geïnvadeerd zijn, maar hebbe de zelvige venen…... als die gehele helfte van die Mepper Venen van die eigenaars als te weten van M…... (Roelof had de helft van de Meppense Venen gekocht van Ada van Burmania uit Leeuwarden, dochter van Claes van Burmania en getrouwd met luitenant jonkheer Johan Schungel61. Volgens Roelof had hij niemand venen ontweldigd, hij had van niemand gestolen. Dat was nog maar de vraag, want daarover liep nog een proces, en daarover werden in stilte nieuwe afspraken gemaakt met de boeren van Steenbergen en Ten Arlo. Wat betreft het proces: de familie van Ada van Burmania was van mening dat hen de venen wel degelijk op een oneerlijke manier voor te weinig geld uit handen waren gehaald. Ze zouden tegen Roelof en zijn nazaten procederen tot minstens 165162. Hoe dan ook, hij had hun helft van de venen overgenomen, dat wel, het ging enkel over de manier waarop en de voorwaarden. Wat betreft de problemen met de boeren van Steenbergen en Ten Arlo: Het stond zo duidelijk in artikel 8 van het ruilcontract van 1625. Het ging toen bij het veen, en in 1630 bij de ondergrond, om “al het veen, zo aan de oostzijde gelegen is, van zeker baken bij beide contrahenten gesteld, beginnende de ene recht op de limieten van Pesser marke, de tweede bet zuidwaarts in het veen, en van daar linialiter op het noordeinde van het meerstal gelegen bij Allers Holtien, voorts recht oostwaarts opgaande, zover als zijn Edele van wegen de erfgenamen zal kunnen verdedigen.” Het ging dus om een lijn van Alberts Holtien naar het oosten, en niet om een rechte lijn tussen Albert Holtien en het Riegmeer. Zeker was dat de hoek tussen Alberts Holtien en het Riegmeer niet was verkocht en nog van Zuidwolde was, want de Meppense Venen gingen qua grens niet verder dan het Riegmeer. Dat was het uiterste punt van het stelsel van de Reest. De linie “zuidwaarts in het veen, en van daar linialiter op het noordeinde van het meerstal gelegen bij Allers Holtien”, werd van een knik voorzien toen in 1631 de 33 morgen werden gekocht. Roelof trok in zijn denken ook deze lijn recht, en nam ook hier flink wat veenland van Zuidwolde in bezit, zonder overeenkomst met de rechtmatige eigenaren. Kaartstudie maakt ons duidelijk wat er concreet mis ging met de westelijke grens van de 5000 morgen, de grens met Zuidwolde. Het kaartje links is gemaakt met behulp van de ‘Perfekte Kaart’ van 1631 (grens = ononderbroken lijn) en de kaart van Steven van Broeckhuijsen uit 1637 (grens = stippellijn). Het gebied rechtsboven is door Roelof geruild en gekocht in 1625, 1630 en 1631. We zien bij de A een strook veenland, hier wit aangegeven, waarvan Roelof geen eigenaar was geworden, dat dus nog ongedeeld gebied van Steenbergen en Ten Arlo was, maar dat in 1631 wel door Roelof werd verkocht en per stoklegging overgedragen! Het zelfde gebeurde met de grote witte driehoek bij B! Dit veenland viel duidelijk ook niet onder de Meppense Venen, rechtsonder, was niet verkocht, dus nog steeds van Steenbergen en Ten Arlo, maar Roelof verkocht het in 1631 35
wel aan de participanten! De driehoek en de haak tussen de stippellijn en de doorlopende lijn onderaan viel eerst onder de Meppense Venen, zeiden de buren van Meppen en zeiden de Burmania’s, dus nam Roelof van Echten de strook op binnen de grenzen van de ‘Perfekte Kaart’, maar werd onder druk van Zuidwolde toch weer voor een groot deel onder Zuidwolde gevoegd, toen de grens verlegd werd tot de stippellijn. Hoe de boeren en Roelof van Echten het precies onderling hebben opgelost, dat is niet duidelijk. Maar de kaarten maken ons wel overduidelijk dat Roelof van Echten in 1631 stukken veen had verkocht die niet van hemzelf waren, en die later gedeeltelijk weer naar de feitelijke eigenaren terug ging. Omdat sommige stukken veen wel degelijk nodig waren om de 5000 morgen verkocht veen rond te kunnen krijgen, werd een stuk veen bij B later alsnog formeel aan het gebied van de Compagnie toegevoegd. Maar dat duurde nog jaren. De helft van de middenste driehoek veenland, bij B, werd pas in 1664 formeel overgeragen63. In het noordoosten van de 5000 morgen annexeerde Roelof het gebied van de Wolfskuilen. Ook dat had hij niet gekocht, maar trok het wel binnen zijn grenzen en verkocht het aan derden. Roelof kan dan wel zeggen dat de “venen niet gestolen of iemand ontweldigd zijn”, maar het is uit deze voorbeelden volkomen begrijpelijk dat zijn gedrag wel zo werd ervaren, door de rechtmatige eigenaren van deze gronden en de zich bedrogen voelende Hollandse participanten.) …….en nog een vierde part van de andere helft van de kinderen van zalige ….. gekocht, en bij het transport voor die eerste originele eigenaren met contante penningen betaald, waarvoor de participanten niet gemaand zullen worden. (Roelof beweert hier ook dat hij nog een vierde part van de andere helft heeft gekocht. Een vierde part van de helft van 7200 morgen (inschatting in deze brief) of 6000 morgen (inschatting elders64 komt op 1/8e van dit totaal en maakt 750-900 morgen. Hiervan is geen stokleggingsbrief gevonden. Waarschijnlijk had Roelof het aandeel wel gekocht, anders zou hij dergelijke controleerbare uitspraken niet doen, maar was ook dit veen nog niet formeel geleverd door middel van stoklegging, en dus formeel niet overgedragen. Het gaat om het veen van de kinderen van wijlen Cornelis Trumper. Die had twee dochters, die na de verkoop van hun helft aan de Amsterdammers Pronck, Beinsdorp en Spiegel hadden bedongen dat ze na scheiding van de venen samen 400 morgen uit dat veenpakket toegewezen zouden krijgen65. Als Roelof hier dus beweert dat hij inmiddels het aandeel van de kinderen van wijlen Cornelis Trumper heeft gekocht, 36
dan is dat nooit een kwart (een vierde part) van de andere helft van de Meppense Venen geweest. Deze mededeling is dus pertinent onjuist. Als de Meppense Venen in totaal 5000 tot 6000 morgen groot waren66, dan was het gebied van de Amsterdammers 2500-3000 morgen, waarvan ze dus na scheiding van de venen 400 morgen aan de kinderen van wijlen Cornelis Trumper moesten overdragen. Na verkoop aan Roelof van Echten had deze geen kwart maar hooguit 1/8e van dat gebied in handen. Deze paar zinnen van Roelof geven nog eens mooi aan hoe verstrengeld de belangen in de Mepense Venen waren. Roelof had de ene helft, de drie Amsterdammers de andere, maar het ging om twee helften van een ongescheiden gebied, en in die ene ongescheiden helft had Roelof ook nog eens weer 400 morgen. De twee vechtende partijen, Roelof van Echten en de drie Amsterdammers, konden geen van allen een kant op! Ze waren gedoemd om elkaar juridisch kapot te maken, of om samen te gaan werken.) De Zuidwolder Venen daar in heb ik een partie gekocht en de vorige eigenaar betaald, namelijk Jr. Menno van den ……. en het principaalste van die gezamenlijke eigenaren bij solemneel contract ontvangen, die daarvoor genieten zullen mede uit en vrijdom van de tienden turf het welke u Edele mede voor lange is bewust geweest, als mede dat ik de ondergrond namaals van die van Zuidwolde heb gekocht u …….. zo ik ze van node hadde, zo niet staat het mij …….. die koop te holden of niet. Met deze…….. vermeine genoeg te kunnen leveren. (Interessant is wat Roelof hier zegt van de verschillende vormen waarop de diverse stukken onroerend goed zijn eigendom werden. Er is namelijk sprake van kopen en ruilen. Een portie van dit veen was door Roelof gekocht, namelijk het gebied van jonker Menno van den….. Het woord op de puntjes was in 1644 al onleesbaar. Uit een brief van de heer van Ruinen blijkt dat in deze marke bezit lag van Menno van den Clooster67, en dit bezit heette nog lang daarna het Cloostersland. Ook toen het eigendom was van Roelof van Echten68. De gekochte grond was dus gekocht van Menno van den Clooster. Bij deze grond hoorde een aandeel in ongedeeld veen. Dit werd de sleutel tot de aanschaf van een groter veenpakket. Dit veen was het ‘principaalste’, het belangrijkste van wat hij van Zuidwolde overnam, het veen van 20 december 1625. Maar dit werd duidelijk niet gekocht. Het werd geruild tegen ‘mede uitvaart’, het medegebruik van de Hoogeveense Vaart, en de vrijdom van de tienden op de uitgegraven turf. Wie in dit veen turf groef hoefde geen 10% belasting daarover te betalen. De ondergrond onder dit veen werd weer wel gekocht, schreef Roelof van Echten. We lezen in tal van publicaties over de geschiedenis van Hoogeveen dat Roelof van Echten in 1625 veen kocht, maar dit bestrijdt hij dus zelf. Het werd niet gekocht, het werd geruild. Een solemneel contract is een plechtig, statig contract. Dat klopt helemaal. Het mooie grote contract van 20/30 december 1625 heeft steeds veel indruk op mensen gemaakt. Dat was dus blijkbaar ook de bedoeling. Het contract ging alleen over veen en tegenprestaties, niet over ondergrond, en over een veel kleiner gebied dan dat van de Burmania’s uit 1551. Het contract van de Burmania’s, en wat we daarvan in afschrift kennen, is niet meer dan een eenvoudige stokleggingsbrief. Die eenvoudige stukken werden door historici amper op waarde geschat, terwijl het ‘solemnele contract’ van 1625 door zijn uitstraling doorlopend opviel en steeds op de voorgrond stond. Kortom, de presentatie van een overeenkomst is hier een belangrijke vorm van propaganda gebleken, in eerste instantie bedoeld om participanten te imponeren en in tweede instantie geschikt om indruk makend op het nageslacht en de historici. Dat is dus aardig gelukt. Overigens maakt Roelofs overzicht ook nog iets anders duidelijk. Waar in de mythologie rondom Roelof van Echten steeds wordt gezegd dat ‘alles’ begon met de ‘koop’, die dus geen koop maar ruil blijkt, 37
uit 1625, zegt Roelof zelf dat ‘alles’ begon met de aankoop daarvoor: de koop van grond van Menno van den Clooster. Ook hier verzweeg Roelof zaken die hem niet goed uitkwamen. Willen we oorzaak en gevolg helder houden, dan moeten we verder terug in de tijd. We kunnen in ieder geval terug naar de aankoop van veen in het Westerveen (Lageveen) door Jan van Buyren, een conflict over de tienden daarvan, vervolgens ontvoerde Roelof turf van Jan van Buyren, werd door de boeren van Steenbergen en Ten Arlo in een buurtuig juridisch aangepakt, Roelof zou voor de Etstoel veroordeeld worden69 en dan pas wordt als reactie erop de grond van Menno van den Clooster gekocht. Roelof werd zo markegenoot. Hij zou nooit weer een uitspraak van een buurtuig van Steenbergen en Ten Arlo te duchten hebben, zonder daar zelf vooraf al invloed op uit te kunnen oefenen. De laatste, door weggevallen woorden gebrokkelde zin (…….. zo ik ze van node hadde, zo niet staat het mij …….. die koop te holden of niet. Met deze…….. vermeine genoeg te kunnen leveren.) heeft betrekking op een voorwaarde uit het koopcontract van de ondergrond van 30 december 1630. Daarin lezen we70: “En waar het gebeurde, dat zijn Weledele geen venen kwam te verkopen, in zulken val zal zijn Weledele twee jaren à dato dezes zijn keur behouden, of zijn Weledele de ondergrond voor de gezegde somma van penningen wil behouden of niet, en behoudende als dan die penningen promtelijk te betalen aan handen voorzegd.” Het blijkt nu dat Roelof aan zijn vriend in Leiden wat anders schreef dan er in het contract stond. Hij schreef zijn vriend: als hij de ondergrond niet nodig had, stond het hem vrij die koop te houden of niet. In het contract stond echter wat anders. Als hij geen venen zou verkopen, dan stond het hem vrij om de koop te houden of niet. Maar hij had veen verkocht, wel 4000 morgen, dus hij was gebonden aan die ondergrond. Sterker nog, hij had die grond ook al verkocht en per stoklegging overgedragen aan de participanten van de Compagnie van de 5000 Morgen, dus er stond hem niets meer vrij. Hij zat vast aan dat koopcontract van 1630.) De gehele bezwaarnis zo op al mijn venen, het kleine met het grote te staan, is een kapitaal van drie duizend guldens van 20 stuivers zijnde niet meer, het welk uit het kleine veen zal afgedaan worden, zonder dat de participanten zich des behoeven te bekommeren. (Roelof van Echten beweert op dat moment eigenaar te zijn van 5000 morgen veen en ondergrond, ingebracht in de Compagnie van de 5000 Morgen, en nog grote stukken van de Meppense Venen daarbuiten. Al dat veen beweert hij voor zo weinig geld verworven te hebben, dat hij niet meer dan f 3000,- aan schulden heeft – buiten het geld voor de in 1630 verworven ondergrond, zie hierna. Hij schrijft zelf dat hij Menno van den Cloosters grond en het daarbij horende portie in het gezamenlijke veen al had betaald. Wat was de praktijk? We weten dat hij de venen van 1625 heeft geruild, niet gekocht. Voor de helft van de Meppense Venen die hij kocht van de erven Burmania moest hij f 2300,- en 4 rozenobels betalen71. Hij had dus ongeveer f 700,betaald voor de laatste 400 morgen van de erven Trumper, zo kunnen we reconstrueren. Roelof verklaart nu dat hij deze schulden kan betalen uit ‘het kleine veen’, oftewel met de turf die hij laat graven uit het Westerveen c.q. Lageveen. Als het waar is dat Roelof van Echten zoveel winst heeft kunnen maken uit het Westerveen, een stuk veen van 200 bij 100 roeden, 824 bij 412 meter = 35,66 morgen, dat hij daarmee alle venen van de Compagnie van de 5000 Morgen had kunnen aflossen, dan komen we daarbij op enkele uiterst belangrijke vragen uit: waarom verkocht Roelof van Echten in 1631 4000 morgen ondergrond en veen? Waarom was het nodig om de Compagnie van de 5000 Morgen op te richten?
38
Als het veen zoveel winst zou maken, zou hij dan niet beter geld hebben kunnen lenen voor het laten graven van de vaart, en dat later terugbetalen uit de inkomsten van het Oosterveen? De kosten van de vaart werden geschat op f 20.000,- (artikel 15 contract 12/22 maart 1631) en met zulke winstegevende venen had hij dat geld toch met gemak kunnen lenen? Was Roelof dan zo’n filantroop dat hij niet zelf die winst zou nemen, maar bergen veen, gouden bergen winst, bijna zou weggeven aan mensen die hem verder amper bekend waren? Als 35,66 morgen in zo korte tijd 3000 gulden pure winst op zouden leveren, dan was dat in totaal f 84,12 pure winst per morgen. De participanten betaalden hem f 50,- per morgen en zouden dus dit ingelegde bedrag uiteindelijk met 70% winst terugzien! Tenminste, als Roelofs brief en de daarop te bazeren berekeningen zouden kloppen. Uit de hierop volgende tekst wordt duidelijk dat dit beeld van geen kant kan kloppen. De zogenaamde grote winsten moeten we zien als propaganda. Roelof wilde de Leidse participanten in de Compagnie houden en gebruikte daarvoor niet-juiste financiële informatie.) Het is wel zo dat aan de van Zuidwolde niet zijn geteld, die penningen zo haar voor de ondergrond als venen zijn beloofd, maar staan op simpel krediet, zonder hypothecatie, zijnde mij die van Zuidwolde zonder enige komperatie zelfs veel meerder plichtig. (Hier komt de aap uit de mouw, en eerlijk gezegd niet op zo’n leuke manier. Roelof had contractueel toegezegd 6500 caroli-gulden te zullen betalen voor de ondergrond, onder het in 1625 geruilde veen, aan de boeren van Steenbergen en Ten Arlo, en honderd rijksdaalders te zullen geven aan de armen van Zuidwolde72. Dit was nog steeds niet gebeurd. In 1631 werd nog 33 morgen veen en ondergrond hieraan toegevoegd. Ook dat was nog niet betaald. Als hier sprake is van penningen, beloofd voor ondergrond en veen, dan slaat dat ‘veen’ dus niet op het complex van 2000 morgen dat hij in 1625 had verworven, want dat was geruild. Het ‘veen’ heeft betrekking op de 33 morgen. Over het geld is op 30 december 1630 bij de verkoop van de ondergrond van Zuidwolde duidelijk vastgelegd dat het zal worden bataald uit “de eerste koopschats-penningen, die mijn Heer van Echten zal komen te beuren van zijn alsnog te verkopen venen73.” Dus wel degelijk uit de gelden die de participanten op zouden moeten brengen! Samengevat: de vraag die Roelof heeft gekregen is of de venen ook bezwaard zijn. Hij zegt dan dat alles wat hij heeft gekocht niet meer kostte dan f 3000,-. Dat geld was op te brengen uit de winst van het Westerveen, wat we nu kennen als het Lage Veen. Dat hij verplicht was om tegen de f 7000,- gulden te betalen – de gronden en venen van 1630 en 1631 – aan de boeren van Steenbergen en Ten Arlo, zo gauw hij zijn eerste geld binnen had, dat verzwijgt hij niet alleen, dat redeneert hij helemaal weg. Op de vraag of de venen bezwaard zijn, zegt hij dus ‘nee’, terwijl de feiten ons ‘ja’ voor ogen houden. Hij vertelt hier dus wat anders dan de waarheid. Het klopt dat er geen hypothecatie, geen rente en onderpand tegenover deze schuld stond. Dat kon ook niet. Zelfs al was dat wel opgenomen in de tekst van het contract van 1630, dan nog zou dat niet geldig zijn. Er kon alleen dan sprake zijn van rente, als de stok was gelegd74. En dat had Roelof over de venen en gronden van Steenbergen en Ten Arlo nog steeds niet gedaan. Maar dat neemt niet weg, dat vast was gelegd dat hij uit de eerste penningen een bedrag moest betalen, dat zo’n f 7000,- groot was en samen met de andere f 3000,- aan schulden zorgde voor een belasting van het veen van omstreeks f 10.000,-. Geld dat zo gauw mogelijk geleverd diende te worden. Wat hij niet deed. Wat hij daarnaast ook niet vertelde is dat hij iedereen wel vrijgesteld had van turftienden, maar dat hij ‘slechts’ achterlener was en zelf niet als eigenaar over die turftienden kon beschikken. Ook die beschikking over de turftienden zou hij nog moeten kopen van de feitelijke eigenaar van de 39
tienden, wat dus ook een onvermelde financiële belasting was van het verhandelde gebied. Behalve de f 10.000,- aan lasten in eerste aanleg zouden de participanten ook nog het risico lopen dat ze flinke bedragen kwijt zouden zijn van de winst, als de eigenaar van de tienden de kwijtschelding niet zou accepteren, of wanneer het tiendrecht bij conflicten met de feitelijke tiendheer bij een andere achterlener terecht zou komen, die niet gebonden was aan de contracten van Roelof van Echten! Dat maakt de feitelijke lasten die op de venen drukten huizenhoog. En daar zou volgens Roelof van Echten een grote schuld van de boeren van Zuidwolde tegenover staan. Een schuld aan hem, Roelof van Echten. Als dat zo was, dan was dit ergens genoteerd geweest. Er is geen rechtzaak bekend, waaruit blijkt dat de boeren van Zuidwolde hun schulden aan Roelof niet voldeden. Er is jaren later bij de uiteindelijke overdracht en betaling van de venenen ondergronden wel sprake van een verrekening, maar dat betreft geen schulden uit deze periode. Als er in de 30’er jaren van de 17e eeuw schulden bij Roelof waren geweest, waarom hebben de boeren van Zuidwolde die dan niet verrekend met de gelden die Roelof hen nog schuldig was? Waarom tot 1664 druk op de ketel houden om Roelof’s schulden aan Zuidwolde te vereffenen en de stok alsnog te leggen? Zoveel juridische kwesties in zoveel akten en verslagleggingen van processen, en dan niets over de hier genoemde schulden, terwijl die wel degelijk relevant zouden zijn? Dat klinkt niet logisch. Zo lang niet bewezen is dat er sprake is van schulden uit de 30’er jaren van de boeren van Zuidwolde in het algemeen of Steenbergen en Ten Arlo in het bijzonder moeten we ervan uit gaan dat Roelof van Echten niet de waarheid spreekt als hij zegt de boeren van Zuidwolde meer schulden bij hem hebben dan hij bij hen. Ook dit is dus propaganda in de richting van de Leidse participanten.) Weet ook niet aan iemand ter wereld iets schuldig te zijn of kan alles uit het eerste termijn van onze koop meer als voldaan worden. (We hebben hiervoor al berekend dat de betaling van de eerste termijn een bedrag van f 18.000 zou opleveren. Roelof beweerde dat hij alle schulden die hij waar ook ter wereld had met het geld van de eerste termijn zou kunnen betalen, dus de schulden waren volgens deze bewering niet hoger dan de eerste termijn. We berekenden hiervoor dat hij al f 10.000 schuldig was voor die delen van de Zuidwolder- en Meppense Venen die hij al had aangekocht. Hij beweerde inmiddels al 5000 morgen te bezitten, maar we weten uit berekeningen dat dit niet zo was. Hij zou op zijn minst nog de eigenaren van de andere helft van de Meppense Venen uit moeten kopen, wiens aandeel alleen al f 17.000,- had gekost. Roelof zou dit veen natuurlijk niet voor minder krijgen. We zitten dan al op f 27.000,- aan onkosten. Daarnaast had hij al veel geld moeten investeren in het eerste werk aan de Hoogeveensche Vaart tussen Echten en het Hooge Veen. De vaart zou f 20.000,- gaan kosten, zo werd vooraf ingeschat. We kennen niet alle cijfers van Roelof van Echtens boekhouding, maar we kunnen er zeker van zijn dat hij de schulden, aangegaan om aan zijn contractuele verplichtingen te voldoen, absoluut niet kon voldoen uit de eerste termijn van de betalingen van de participanten van de Compagnie. Van geld overhouden was helemaal geen sprake. Dit is niet alleen berekening achteraf. De geschiedenis leert ons ook wat heel anders.) Indien deze wijze voorzienige lieden hier aan twijfelt en van node waar, mijn staat te weten, weet geen beter, als dat zij van mijn inventaris nemen en met publikatie van klokke en trommen, alle mijn creditoren convoceren om te zien of ik kiet kan komen of niet.
40
(Dit is – gezien in het licht van voorgaande analyses - mooi poëtisch taalgebruik, bedoeld om een wit voetje te halen bij de andere participanten, en voor de rest een serie woorden die even hol bleken als de genoemde trommen. Al in 1636 was het zover dat Roelof van Echten zijn schulden niet meer kon voldoen. Feit is dat hij zo diep in de schulden kwam, dat hij zelfs nog een particuliere lening75 moest afsluiten, en in 1636 bijna failliet ging! Van uitverkoop op Huize Echten was geen sprake. Hij wist een andere schuld van f 14.000,- zo te draaien, dat de Hollandse participanten dit geld moesten ophoesten76. Overigens is het bijzonder om te zien dat Roelof van Echten in 1632 al spreekt van publikatie via de trommel en daarmee de dorps- of stadsomroeper met de trommel in herinnering roept. Die was blijkbaar bekend bij de Leidse vriend aan wie de brief is gericht. De tamboer die uiteindelijk ook op het Hoogeveen actief zou worden.) Aangaande de volle leverantie en belendinge daarvan is gedaan aan de participanten solmniel transport, einde daar van solminele publicatie op alle plaatsen daar ’t behoort, en is alhier bij de paalburen noch iemand anders oppositie gedaan, het welke dan nog naar ons Landrecht mocht geschieden indien mij weinig of geen eigendoms hadde gekompeteerd hier openbaren zich geen pretendenten, en zullen ook geen gevonden worden. En zo daar…… moet ik voor de evictie staan of nu in Holland iemand beter eigendom heeft op deze gronden en landen, mag die onderzoeken die daar aan twijfelt. (Roelofs taalgebruik is hier zeer suggestief als hij het heeft over paalburen. In dat geval dacht men aan afpalen, aangeven van een grens, met buren aan de andere kant van de grens. Feit is dat Roelof van Echten alleen op de westzijde gedeeltelijk paalburen had, want de grens met Zuidwolde was op papier wel goed aangegeven. Dat gold in 1632 nog niet op de noord-, oost- en zuidzijde van het gebied. Daar waren geen afgesproken grenzen. Maar wat deed Roelof met de zo duidelijk aangegreven grenzen op de oostzijde van het gebied? Negeren. We zagen het hiervoor al, waar aangegeven werd dat hij ook ongekochte grond verkocht. Het klopt wat hij zegt, als hij spreekt van solmiel, officieel, plechtig transport van het veen aan de participanten. Wel naar de participanten, dat klopt. Maar het probleem is dat hij zelf nog geen solmiel transport had gehad van de al door hem verkochte en overgedragen venen. De stoklegging voor de gronden en venen van Zuidwolde ontbrak nog steeds. Dit werd uiteindelijk pas gedaan in 166477. Feit is dus dat hij hier een verkeerd beeld geeft van de situatie. Hij lijkt afgepaald en wel 5000 morgen ingebracht te hebben in de Compagnie van de 5000 Morgen, maar die palen, die grenzen, die bestonden gewoonweg niet, omdat hij ze zelf nog niet met de vorige eigenaren had afgepaald. De Meppense Venen waren ongedeeld gebied van twee groepen eigenaren, zonder afpaling, en ten aanzien van de oostelijker liggende venen was ook nog geen grens afgesproken. In dat geval was afpalen eveneens complex, omdat er eerst nog veel overleg nodig was met de diverse omliggende marken om de grenzen te bepalen. Overleg dat Roelof niet op gang bracht. Het klopt wat Roelof zegt, dat er op dat moment nog geen problemen waren met de grenzen van het verkochte gebied. Het klopt ook dat Roelof officieel had laten publiceren, aflezen per kerkespraak, dat hij venen had verkocht. Maar niemand snapte precies waar hij het over had. Wanneer u zich probeert voor te stellen dat iemand op zondag om laat roepen dat hij een stuk grond heeft verkocht, wie denkt er op dat moment dan aan dat die persoon UW grond heeft verkocht, wanneer dat niet duidelijk is aangegeven? Roelof van Echten riep in deze brief de schijn op dat hij zich goed aan de regels hield. Maar omdat hij geen overleg had gevoerd over de grenzen, over het afpalen, en omdat hij geen kaart leverde bij de publicaties in de kerk, wist 41
niemand welk veen hij precies had verkocht. Het lijkt er dus op dat Roelofs politiek van zonder overleg zelf grenzen vaststellen en dan maar verkopen waar niemand tegen protesteert tot op dat moment nog succes had. De protesten bleven nog uit. Nog wel. Naar de Hollandse participanten toe is hij dus al met al zeer onvolledig en zo suggestief, dat het lijkt alsof er niets aan de hand was. En dat terwijl er grote problemen met de buren zouden komen, vanaf het moment dat de eerste grenzen in het terrein zouden worden aangegeven. Er zouden geen andere pretendenten op de venen gevonden worden, zoals hij zegt? Er waren meer pretendenten dan hem lief was! Toen er in 1635 voor het eerst bakens werden gezet, toen het veen dus echt werd afgepaald, kwamen er direct problemen met de boeren van Gees en Zwinderen over de oostgrens78. Nadat alle gerechtelijke procedures met Gees en Zwinderen waren afgewerkt, bleek dat Roelof van Echten nooit feitelijk eigenaar was geweest van de Meppense Venen, omdat deze venen gekocht hadden moeten worden van Gees en Zwinderen! Na 22 jaar procederen gebeurde dat in 1657 alsnog79. Dat ging dus over de oostgrens. Daarmee was de zuidgrens nog steeds niet solmneel, om Roelofs woorden maar te gebruiken. Daar waren ook nog geen palen of bakens in 1632. In 1636 leidde het zetten van bakens onmiddellijk tot problemen met de boeren van Lutten en Ane over de zuidgrens80. Overijssel verwierf uiteindelijk honderden morgens81, die Roelof dus nooit had bezeten, maar zich wel op papier had toegeëigend, en had laten uittekenen op de in zijn opdracht gemaakte kaarten. En dan was er ook nog die grote driehoek veen ten zuiden van de Oostwijk, waar de boeren van Zuidwolde recht op hadden. Tenslotte was er nog de Heer van Ruinen, die alle in 1625, 1630 en 1631 geruilde en verkochte venen opeiste. Met goede papieren! Kortom: Roelof van Echten geeft hier een volstrekt irreëel beeld van de situatie ten aanzien van de begrenzing van de venen en de juridische eigendomsrechten. Ja, zegt hij, alles is per stoklegging in orde, nee zeggen de feiten. Ja, zegt hij, alles is afgegrensd, niemand protesteert en niemand zal protesteren. Nee, zeggen de feiten, er zijn geen aangegeven en afgesproken grenzen, alleen op papieren die niet bij de buren bekend zijn, en zo gauw de buren erachter komen wat Roelof zonder hun weten heeft verkocht starten er processen en geven hogere rechtscollege’s hen uiteindelijk gelijk. Het is ondenkbaar dat Roelof van Echten hier ter goeder trouw is. Dat zou blijk geven van een dermate grote mate van naïviteit, zoals die van een Drentse gedeputeerde niet verwacht zou mogen worden. Het lijkt er eerder op dat hij bewust feiten verdraait en bewust onwaarheden schrijft. Het is namelijk ondenkbaar dat hij niet op de hoogte was van de notarieel vastgelegde claim van de Heer van Ruinen, op de Zuidwolder Venen, door de boeren van Steenbergen en Ten Arlo aan Roelof overgedaan. Deze claim werd in 1630 op papier gesteld en aan alle boeren van Steenbergen en Ten Arlo gepresenteerd, ook aan de meier van Lubbinge, een boerderij van Roelof van Echten82. En dan nog durft Roelof van Echten in de brief aan de Hollandse participanten in leiden te beweren: “alhier bij de paalburen noch iemand anders oppositie gedaan”.) Ik kan mij het verstand van deze lieden niet begrijpen, de wel geloven kunnen dat Spiegel met de zijnen, die niet meer als drie achtste parten in die gehele Mepper Venen pretenderen en of kunnen pretenderen, daar in zou kompeteren een getal van 3600 morgen, einde of wel die gene zo maar vier tellen kan wel zoude kunnen berekenen dat mij daar tegens aan die 5 achtste parten moeten toekomen alleen in de Mepper Venen 6000 Morgen. Zij lieden evenwel niet kunnen geloven dat ik met alle de Zuidwolder en Mepper Venen geen 5000 morgen zou kunnen leveren.
42
(Roelof van Echten had de helft + 400 morgen in de andere helft van de Meppense Venen, een gebied van in totaal op zijn hoogst 6000 morgen, volgens de verkopende Burmania’s83. Het aandeel van Roelof in die venen was dus maximaal 3000 + 400 = 3400 morgen. De Amsterdammers hadden dus hooguit 2600 morgen. Wat je niet had kon je niet aan een ander verkopen, overdragen of leveren, dit simpele principe gold hier ook84. De Zuidwolder Venen waren Roelof nog niet geleverd, dus was ook de levering in de zomer van 1631 niet ‘solmneel’. Alleen die helft + 400 morgen was Roelof geleverd. En daar zouden nog hele stukken door de buren vanaf worden gehaald, zo lazen we hiervoor, omdat de grenzen nog niet waren vastgesteld, en daarmee de oppervlakte en het aantal morgens nog niet zeker was. Daar kwam nog bij dat in 1632 de naarkoopprocedure nog niet was afgehandeld, waardoor Roelof van Echten zich de andere helft van de Meppense Venen probeerde toe te eigenen85. Theoretisch kon hij dus geen 5000 morgen leveren omdat hij die zelf niet geleverd had gekregen. De praktijk was niet anders. De geschiedenis heeft de Amsterdammers gelijk gegeven: Roelof van Echten kon geen 5000 morgen leveren. Als de Amsterdammers echt beweerd hebben dat ze zelf 3600 morgen hadden, dan was dat ook niet juist, maar we weten niet of ze dit hebben beweerd. Volgens Roelof beweerden ze dat, maar steeds meer beweringen van Roelof zelf blijken feitelijk onjuist te zijn. Het is natuurlijk niet uitgesloten dat de visie van de Amsterdammers op de Meppense Venen anders was dan die van Roelof van Echten. Rondom het gebied van 6000 morgen Meppense Venen lagen nog tal van ongedeelde venen. Als ze zichzelf daaruit ook stukken toerekenden, dan kan men wel de 8000 morgen hebben gezien in de totale Meppense Venen, en daaruit uiteindelijk voor zichzelf 3600 morgen over hebben gehouden (de helft min 400), maar we kennen helaas geen duidelijke visie van de Amsterdammers op dit gebied.) Indien nu zij lieden nog niet kunnen begrijpen dat uit zeven of acht wel vijf kunnen geleverd worden, bezorge dat hun lieden ook weinig satisfactie zal geven, dat ik boven de voornoemde getransporteerde Zuidwolder en Mepper Venen nog een grote kwantiteit in de mande venen van Zuidwolde en Pesse heb liggen, alle aan de Compagnie Venen palende, einde desnoods nog meerder bekomen kan, ik hebbe voor dezen ook gepresenteerd de rest van de Mepper Venen door naarkoop aan mij te brengen, einde zou het zelvige nog kunnen doen, indien ik wist dat deze lieden daar mede gekontenteerd zouden zijn. (De rekensom is zeer interessant. De Mepper Venen worden door Roelof geschat op 6000 morgen. Samen met de Zuidwolder Venen erbij zou hij nog geen 5000 Morgen hebben? Uit zeven of acht kun je toch zeker vijf halen? Maar daarmee zegt Roelof ook dat de Meppense Venen en de Zuidwolder Venen samen hooguit 8000 morgen groot zijn. Trek je daar de 6000 van de Meppense Venen af, dan zien we dus dat Roelof hier verklaart dat de Zuidwolder Venen – de ruil van 1625 en de aankopen van 1630 en 1631 - hooguit 2000 morgen groot zijn. Hooguit, want de kans is groot dat het minder is. Tussen de 1000 en de 2000 morgen, zegt hij, gelet op zijn ‘zeven of acht’, die hij zou bezitten, en waar de ‘vijf’ van afgetrokken moeten worden. In de contracten vinden we nooit een oppervlaktemaat vermeld voor de Zuidwolder Venen. Deze uitspraken geven nog weer eens aan dat Roelof niet voorzichtig was in zijn uitlatingen. Er waren geen claims op stukken veen van onbekende omvang, nee, hij wist precies hoeveel hij had, en er was geen twijfel mogelijk dat hij meer had dan die 5000 morgen. Roelofs berekening maakt ook duidelijk dat de Meppense Venen geen bijgekomstigheid waren. In de geschiedschrijving van de gemeente Hoogeveen zijn ze steeds sterk onderbelicht of zelfs helemaal weggepoetst. Het zou vooral om die 43
Zuidwolder Venen gaan, zo werd steeds verondersteld. We zien hier dat het juist om die Meppense Venen ging, waar het ging om de geloofwaardigheid van Roelof van Echten, en waar het ging om het kunnen leveren van 5000 morgen. Het zijn Roelofs eigen woorden, die dat bevestigen. Ook zonder de Zuidwolder Venen zou hij nog meer dan 5000 morgen hebben gehad, zegt zijn berekening. Roelof van Echten haalt hier zelf ook de mythe onderuit die zegt dat hij in 1625 een gebied van 5000 morgen overnam. Het mandelige veen in het gebied van Pesse wordt later gedeeltelijk in de vorm van het Pesserveld inderdaad zijn eigendom86. Hij zegt ook dat hij nog mandelig veen van Zuidwolde zal kunnen krijgen. Dat ligt echter gecompliceerder. Hij heeft in het contract van 1625 zelf afstand gedaan van het recht om daar turf te gaan graven, en de hoeveelheid veen waar hij daar recht op heeft is enkel en alleen nog het deel dat hij als eigenaar van het ‘Cloostersland’ of Lubbinge op kan eisen. Op Lubbinge zit een meier, die ook dat mandelige veen kan gebruiken. In totaal is dat veen maar 3% van de overige mandelige venen van Zuidwolde87. Dat stelt dus niet veel voor. Als hij uiteindelijk ook nog het Tiendeveen88 door ruiling verworven heeft – dit gebeurt enige jaren later, en daar spreekt Roelof in deze brief niet over – dan heeft hij alles bij elkaar hooguit 1000 morgen extra in te brengen. Te weinig dus. Zonder Meppense Venen kon hij nooit de 4000 morgen bij elkaar brengen, die hij in 1631 per contract had ingebracht. De Meppense Venen bleven voor Roelof noodzakelijk om te kunnen leveren wat hij contractueel al had toegezegd, en wat hij per stoklegging in de zomer van 1631 al had geleverd, voordat hij het had. En daarmee maken de feiten hard dat hij zich niet had gehouden aan wat ook al in de 17e eeuw gemeengoed was: je verkocht geen grond en veen van een ander, je moest eerst zelf eigenaar zijn voor je iets verkocht en overdroeg! De becijfering maakt ook nog iets anders duidelijk: de grenzen van het tiendrecht van Roelof van Echten. Hij kon rechten doen gelden op de tienden van Zuidwolde, als achterlener van het tiendrecht. Zijn rechten golden ook op het veen van Zuidwolde. Daarbuiten had hij deze rechten niet. Het komt er met 2000 van Zuidwolde overgenomen morgens veenland op neer dat hij op 3000 morgen veenland van de Compagnie van de 5000 Morgen geen tiendrecht had. Dit is iets volstrekt anders dan in de eeuwen daarna altijd beweerd is. Hierover later meer.) Doch eer en alvoren daar toe te komen, zou wel aanzoeken dat men eens wilde tezamen rekenen hoeveel morgens ik in het geheel aan de participanten te leveren heb, het welke naar mijn overslag niet meer als 2600 morgen kan bedragen, einde zo nu uit de gehele massa niet meer kan gevonden worden, zou ik het tekort moeten op mij nemen en missen, dat die Mepper Venen in proces zouden staan is mede al misverstand, als zijnde niet meer als een derde part van een 5e part daar op geageerd wordt, zijnde ook die zaak (als mijn recht geworden) buiten alle perikel. (We berekenden hiervoor dat Roelof van Echten over niet meer dan 1800 morgen betalingen kon ontvangen, rond 12/22 maart 1632, en dat wordt hier bevestigd. We weten namelijk dat 900 morgen als loon in natura opzij was gezet voor de veenmakelaars, waarvan uiteindelijk 800 morgen aan die makelaars werd geleverd. Dat komt totaal op 2600 te leveren morgens en dat is precies wat Roelof hier aangeeft. Daarmee hebben we ook een bevestiging voor de in de eerste termijn te ontvangen gelden, f 18.000,- en ondersteunt Roelof in feite tal van andere berekeningen, die hiervoor niet in zijn voordeel uitvielen. Roelof beweert dat de Meppense Venen niet in proces staan, dat de eigendomsrechten niet 44
gerechtelijk bestreden worden. Hij heeft daarmee gelijk, maar dan alleen op dat moment. Dit omdat de processen door de familie van Ada van Burmania nog niet zijn gestart, en omdat de marken van Lutten, Ane, Zwinderen en Gees eveneens nog geen gerechtelijke procedures hebben gestart. Dit vanwege de bijzondere situatie van de veenhandel van Roelof van Echten. Het blijft namelijk staan dat buiten de participanten van de Compagnie zelf nog niemand weet heeft van waar Roelof de grenzen rekende. Hier speelt dus weer de onduidelijkheid van de afpaling. Maar behalve dat hij hier op dat moment dus wel gelijk heeft, kan hij erop wachten dat de procedures worden gestart. Dat hebben de Amsterdamse participanten natuurlijk ook geweten. Toen een deel van hen een stuk van de Meppense Venen kocht, kregen ze naar verwachting alle informatie al gauw binnen. Roelof moet ook hebben geweten dat het niet iedereen lekker zat wat er op het gebied van de veenhandel in Drenthe was gebeurd. We kunnen aannemen dat men daarover met hem contact had, voordat men naar de rechter stapte. Gerechtelijke stappen zijn doorgaans een eindfase van informeel overleg. Al met al is zijn bewering juist, maar wel wat kortzichtig. Het ging uiteindelijk ook niet over ‘een derde part van 1/5e part’, het ging uiteindelijk over de hele Meppense Venen die ‘in proces’ stonden!) Het is dan inderdaad en in alle waarheid alzo, dat aan mijn zijde in ’t minste niet mankeert nog mankeren zal om alles te presenteren dat ik aan de participanten behoor of schuldig ben. Maar deze kalomniese voorstellingen zo mij bejegenen zouden mij met ter tijd wel doen twijfelen of niet sommige participanten (gelijk ik mee gewaarschuwd ben) het geld niet zeer in de weg mocht liggende moeten alszo nu het liedje van verlangen zingen. Of dat het lieden zijn van alle te vijle en meganigne zinnen en niet geschapen dusdanig troffelijken wark te manueren of uit te voeren einde zo ver zij lieden vermenen dat men zonder van geld te scheiden alhier in deze landschap aan zo goede partien van vaste landen en gronden kan komen, en ons alhier eerst met beloften en namaals met ongefundeerde kavilatien betalen, inmiddels zich met transport einde anderen verzekerd houdende, zo en zoudent niet zijn zulke personen als bij het speciaal accoord gertepuliert is dat men zoude moeten laten tekenen en anders gene, einde zulken zich evenwel in hare meninge zelfs bedriegen, en bevinden dat de Drenthen haar landen immers zo waard zijn als de Hollanderen haar geld, einde dat u Edele schrijven te twijfelen of ’t goed zou zijn de tegenwoordige participanten al te zeer te persen tot verklaringe vermits de verlaten nog niet staan en zij lieden eerst alles in perspectie zouden willen zien voor de acceptatie van de koop, daar op dient dat men tijd genoeg heeft gehad om alles te bezichtigen. (Aan hem lag het niet, zei Roelof van Echten. Hij zou ervoor zorgen dat de participanten alles gepresenteerd kregen wat toegezegd was. Hij filosofeerde over de zakelijke instelling van de participanten, waarvoor hij geen goed woord over had, en gaf nog eens weer aan dat ze alles eerst klaar wilden zien, inclusief de verlaten, voor ze de koop accepteerden. Dat laatste was ook per contract afgesproken, in die zin dat eerst de vaart klaar moest zijn, inclusief de verlaten dus, voor ze de eerste termijn zouden hoeven te betalen. Daar hadden die participanten dus gelijk in. Ze stonden volledig in hun recht. En Roelof kwam maar niet met een kant en klare vaart. Het spel dat blijkbaar gespeeld werd was: als ze betalen, zorg ik (Roelof) voor de vaart, terwijl de participanten redeneerden - gesteund door het contract van 12/22 maart 1631! - dat eerst de vaart klaar moest zijn, voor er betaald zou worden. Er zit iets tragisch in de verzuchting van Roelof: “dat aan mijn zijde in ’t minste niet mankeert nog mankeren zal om alles te presenteren dat ik aan de participanten behoor of schuldig ben”. Tenminste, die beleving kunnen we er bij hebben. In het voorgaande is Roelof van Echten betrapt 45
op een mengeling van waarheden, suggestieve beeldvorming en grote onwaarheden, die als totaal tot doel heeft gehad om de Leidse participanten binnen de Compagnie te houden. Het zal op dat moment echt niet aan Roelof gemankeerd hebben dat hij zijn afspraken niet nakwam. Hij zou het zo graag willen, en hij zou natuurlijk onmiddellijk van alle trammelant af willen zijn. Natuurlijk. De tragiek is echter dat hij op dat moment gewoon niet anders kon. Hij kon zijn afspraken niet nakomen. Hij had zichzelf door zijn eigen agressieve manier van zakendoen in een dermate moeilijke positie gemanouvreerd, dat hij als een kat in het nauw met een brief moest komen, zoals we die hier onder handen hebben. Veenland verkopen van een ander, en dan maar hopen dat die ander het veenland afhandig gemaakt kan worden voordat de koper je juridisch aanpakt. Ja, dat is gevaarlijk spel. Een spel dat vloekte met alle 17e-eeuwse Drentse regels.) Einde staat ook zulks nog ten allen tijden vrij einde dat de verlaten … te …. in perfectie zouden moeten staan, wete u Edele dat het accoord niet en zegt nog ooit de mening geweest te zijn, als mede dat het der participanten … zelfs is dat de verlaten niet staan, en geenszins mij te laste kan komen, u Edele weten ook hoe ver deze keer om niet te scheiden is strekkende, voornamelijk en tussen mij en de eerste kontrahenten. U Edele weten ook dat het nu tijd is om orde te beramen op turfgraven en andere daar profijt van komen kan en met dit verlengen den geheel jaar wederomme te verzuimen is mij plat uit ongelegen. (Roelof kwam voor de zoveelste keer terug op de verlaten, die hij eigenlijk al lang klaar had moeten hebben. Maar dat kwam hem niet ten laste, dat was zijn schuld niet, zei hij. De vele onleesbare woorden maken de betekenis van dit gedeelte wat vaag. De oproep waar hij mee eindigt maakt nog eens overduidelijk dat er nog steeds geen enkele turf van het Hooge Veen is gekomen. Roelof spreekt hier van een geheel jaar turfgraven dat opnieuw verzuimd dreigt te worden. Geen verlaten, is geen pramen, is geen schippers. Geen turfgraven is geen turfgravers. We weten dus met zekerheid dat er op 12/22 januari 1632 nog niet was gewerkt op het Hooge Veen. Heel 1631 was voor de turfgraverij een verzuimd jaar. Uit de andere beschikbare bronnen bleek tot op heden ook niets van arbeid, woningen, turfgraverij of enig ander teken van leven op het Hoogeveen. Dat zegt niet alles. Niet alles zou geregistreerd kunnen zijn, terwijl datgene wat wel geregistreerd was misschien niet bewaard is gebleven. Onderzoek is altijd afhankelijk van bronnen en helaas zijn veel bronnen niet bewaard gebleven. Maar op basis van deze brief kunnen we dus met zekerheid stellen dat er in januari 1632 nog geen arbeiders op het Hoogeveen nodig waren geweest en er geen woningen op het Hooge Veen stonden. Er was dus nog geen sprake van een dorp Hoogeveen of het begin ervan.) Zal derhalve van node zijn dat u Edele mij advertere die meininge en de grond alszo dat ik daar op vasten staat mag maken. Kunnende u Edele discretelijken of nemen en de niet voor ongoedt nemen, dat ik anderszinds de ander koers zal moeten stellen, niet temin zo verre u Edele die verlaten zo vroeg en spoedig zal kunnen doen vervaardigen dat aan het werk geen verzuim daar bij zal behoeven te vallen. Zal mij bedenken om tot zo lange ’t patienteren dan u Edele gelieve mij in tijd te adviseren. Die pijl van ’t Olde Diep is niet eer geschied eerst vermits die …. en daarna vermits ….. van ….. einde komt nu hier nevens ……. (Weer over de verlaten. Roelof had daar nu haast mee. Het was hem maar wat duidelijk geworden dat de vaart nu zo snel mogelijk klaar moest zijn, anders verloor hij zijn laatste steun in Leiden, zou hij zijn geld niet krijgen, en was hij alle geloofwaardigheid verloren.)
46
Aangaande nieuwe paspoorten en ’t procureren vermene (indien ze van noden zijn, als mijne bedunken neen) dat uit Holland beter occasie op Bruissel valt als van hier en soo men advies aan onze agent begeert, zal het selvige gaarne mededelen. (Roelof van Echten was als gedeputeerde met een politieke missie in Brussel geweest. Hij had blijkbaar nog hoop op ‘Brussel’ gevestigd. Ook investeerders uit de zuidelijke Nederlanden zouden geld kunnen steken in de Compagnie van de 5000 Morgen. Maar vanuit Holland was beter een beroep te doen op ‘Brussel’ dan vanuit Echten, zegt hij. Dat hij dit zegt in een brief aan een vriend in Leiden lijkt de gedachte te ondersteunen dat die vriend de rol van turfmakelaar had, want wie anders zou hem moeten bijstaan bij het verwerven van nieuw kapitaal? De geadresseerde moet dus wel Christoffel Dirks van Nijenhove zijn geweest.) Dat u diterativelik en doeleren over kwade minagie met die penningen gehouden, wat daarvan is, komt in ’t einde meest tot mijne prequditie einde zijn daar van de participanten en oorzake en schuldig, als niet stellende volgens het accoord, directeuren die alles wisten en moesten nu nazienlijken uit te richten als geschied is. (Als er gesproken wordt over ‘kwade minagie met die penningen’, ongezonde financiële situatie, verkeerd omgaan met geld of verkeerde berekeningen maken, dan is dat de schuld van de participanten, zegt Roelof, en niet van hem. De participanten hadden directeuren aan moeten stellen. Dat was zo afgesproken in het accoord van 12/22 maart 1631. Als er directeuren waren geweest hadden die geweten hoe alles gelopen was. Tenminste, dat was Roelofs visie. Het is echter volstrekt logisch dat er nog geen directeuren waren aangesteld. Er kon nog helemaal niets worden gedaan door de Compagnie. Eerst moest Roelof de al bij stoklegging geleverde 4000 morgen venen aanschouwelijk zien te maken en eerst moest Roelof de Hoogeveensche Vaart laten graven. Dan pas kon de Compagnie aan het werk en dan pas had het zin om directeuren aan te stellen. Als er al directeuren waren aangesteld, hadden die geen overzicht gehad over Roelofs privézaken, en hadden die geen bevoegdheid gehad over de Hoogeveensche Vaart. Het kon op geen enkele manier de verantwoordelijkheid van die directeuren zijn om te zorgen dat het in 1631 verkochte veen zou worden geleverd. Dat was Roelofs werk. Kortom, Roelof schuift hier de schuld op de participanten, terwijl die niets konden doen. Eerst moest hij zelf zijn werk doen, en daar ging het tot dan toe nog steeds mis. Gelet op de financiële berekeningen die hiervoor in de toelichting zijn gemaakt moeten we de Amsterdammers gelijk geven. Er werd inderdaad vreemd met geld en berekeningen omgegaan.) Het …… heeft men tot schriftelijke eis moeten procederen, uitwijzen de missieve van de heer Drost ….. en is daarop ingegeven het gene hier nevensgaat, indien nu de participanten als nog verstaan dat men met deze procedure supersedere, mag zulks wel lijden, doch zonder mijn prejuditie. Staande op mijn vertrek moet hier mede af…… en zal inmiddelen u Edele met de zijnen onder mijne gedienstig verbredenisse in protectie van de Almogenden bevelen. Egten den 12/22 januari 1632. U Edele gedienstwillige Roeloff van Egten (Er is sprake van een brief van de Drost van Drenthe, die wees op een juridische procedure. De 47
participanten hadden er hun eigen visie op, niet gesteund door Roelof. Wat er aan de hand was blijft vaag, omdat we de brief van de Drost niet kennen waarop hier wordt gereageerd. Roelof staat op het punt te vertrekken. Hij moet afbreken. Hij zal zijn vriend in bescherming aanbevelen bij de Heer. Was getekend: Roeloff van Egten. Alle publicaties – inclusief deze – en alle herinneringsplaquettes, naamborden, en wat al niet meer, gebruiken de verkeerde spelling voor Roelofs naam. Hij schreef zichzelf ‘Roeloff van Egten’, en niet anders. Bij Roelofs brief zat een bijlage van ds. Boekenbergh:) “Mijne Heere, Dat ik u Edele op zijnen aan mij gedane missive tot nog toe niet en hebbe geantwoord, komt door de aangelegenheid dezes wintersweers, en was als nu geresolveerd te antwoorden, maar te Echten ontboden zijnde bevinde ik, dat zijn Wel Edele in ’t lange op alle poincten bereids had geantwoord door dien u Edeles brief zijn Wel Edele van mij was gecommuniceerd, wil daarom voor deze instantie die materie niet hervatten: alleen u Edele ernstig verzoeken onze gemene zaken met gewoonlijke diligentie te helpen bevorderen. Zijn Wel Edele staande in (….) om naar Essen te moeten verreizen, heeft aan mij verzocht zijne concepten aan u Edele te dirigeren en te sluiten, ’t welk U Edele ten goede zal gelieven te nemen, overmits Zijn Wel Edeles noodwendige haastigheid niet anders heeft kunnen lijden en als nu wacht en tot dat mij nije materie zal worden gegeven, zal ik de Heere bidden u Edele mijn heere met zijn familie te willen houden in zijn genadige protectie, en verblijven U Edele, dienstvlijtigen, Johannes Bokenberg Echten den 12 januari 1632.” Direct nadat Roelof van Echten zijn brief aan zijn vriend had voltooid kwam ds.Boekenbergh op Huize Echten. Hij was daar ontboden en verwachtte na overleg met Roelof van Echten een brief naar Holland op te zullen stellen. Dat hoefde niet meer. De brief was al klaar. We lezen dat het winterweer het antwoord had vertraagd. Blijkbaar was het erg slecht weer in januari 1632. Als ds. Boekenbergh Roelof van Echtens vriend vraagt om met diligentie, vlijt, de gemene zaak te bevorderen, bedoelt hij: de algemene zaak. De zaak van de gezamenlijke participanten. De predikant kreeg de kant en klare brief met bijlage en het verzoek dit naar Leiden te versturen. Dat deed hij dus, met als extra bijlage zijn eigen bijgevoegde brief. Na het overhandigen van de brief vertrok Roelof van Echten naar Essen. Of hij naar Essen (voormalig klooster bij Haren) of Hessen (Duitsland) vertrok is onduidelijk. Nog even terug naar de punten die de Amsterdammers tegen Roelof van Echten hadden ingebracht: • • • • •
Hij zei dat hij eigenaar was van de venen, maar mocht zich niet zo noemen. Hij was er niet eerlijk aan gekomen. Hij was een dief! De kans was groot dat de venen bezwaard waren met kooppenningen, zodat de participanten bij het inkopen in de Compagnie ook schulden overnamen. Die venen daar in Drenthe, daarvan kon niet worden aangegeven waar ze eindigden en waar het gebied van de buren begon. Roelof van Echten zou hen nooit kunnen leveren wat hij hen had verkocht. De financiële boekhouding van Roelof en de Compagnie was niet in orde. 48
Uit het archief van het Huis te Echten en de Compagnie van de 5000 Morgen, en het archief van de familie Carsten, dat van zichzelf weer tal van teksten in kopie in zich opnamen die rechtstreeks afkomstig waren uit het archief van het Huis te Echten89, moeten we helaas concluderen dat de Amsterdamse participanten op alle punten gelijk hadden. Het kan niet anders of Roelof van Echten moet toentertijd heel goed geweten hebben waar hij mee bezig was. Hij kende alle stukken, de teksten en kaarten waarop wij ons hier ook baseren. En juist dat maakt het zo kwalijk. Roelof wilde betaald worden, wilde geld, maar gaf op menig gebied een verkeerde voorstelling van zaken. Iemand die anderen door valse voorspiegelingen geld of goed afhandig wil maken is volgens het woordenboek een oplichter. Gelet op het verkopen van veen waarvan hij zeker niet de eigenaar was, en dat wist hij gezien de teksten uit zijn eigen contracten, en gelet op het verkopen van veen zonder grensscheiding, waarbij de buren niet werd bekend gemaakt hoe de grenzen op papier werden getrokken, en wat dus zonder overleg en zonder inzage in de stukken toch werd verkocht, was er ook sprake van heimelijk wegnemen en wederrechtelijk toeeigenen. Dit heet volgens het woordenboek stelen. Al met al is de brief van 12/22 januari 1632 een dieptepunt in Roelof van Echtens leven. Een dieptepunt dat rechtstreeks uit de bronnen tot ons komt……
EE IEUW BEGI De brief ging naar Leiden. We kennen niet alle reacties van Christoffel Dirks van Nijenhove, vriend van Roelof van Echten, toen hij de tekst las. We kennen wel het eindresultaat: de Hollandse participanten uit Leiden bleven binnen de Compagnie. We zagen hiervoor dat het geen vertrouwen op feiten kan zijn geweest, dat de Leidnaren zijn gebleven. De feiten steunden de Amsterdammers. Het was vertrouwen op woorden en het moet op persoonlijk vertrouwen zijn gebaseerd, dat de Leienaren bleven. Waarschijnlijk heeft de vriendschap tussen Roelof van Echten en Christoffel Dirks van Nijenhove de doorslag gegeven, bleef Christoffel in hem geloven, en anderen in Christoffel, waardoor ze bleven. Maar het was wel een blijven met slagen om de arm, want ze wilden meer zekerheid dan persoonlijk vertrouwen. Roelof van Echten was in mei 1632 in Leiden. Daar moeten de knopen zijn doorgehakt. We kennen niet de woorden van vriendschap, of die van spanningen, onzekerheden, aftastende of juist directe woorden die zijn uitgesproken. In ieder geval werd besloten om door te gaan met elkaar. De Leidnaren waren nu ook verplicht om een termijn te betalen. De eerste termijn, zoals we lezen in de notities die ervan werden gemaakt90. Die was gebonden aan het afronden van de Hoogeveensche Vaart. We zullen nog constateren dat die vaart bij lange na niet in orde was, maar blijkbaar was hij op dat moment voorzien van verlaten, of zou in verband met het definitief bestellen ervan daar zeer binnenkort van worden voorzien. Roelof inde de 10e/20ste mei in totaal f 17.000 carolus guldens. Er werd 11/21 mei 1632 te Leiden vergaderd door de participanten van de Compagnie van de 5000 Morgen. Het verslag van de eerste genotuleerde vergadering maakt onmiddellijk duidelijk wat van belang was om besproken te worden91: “De 11/21 mei 1632 vergaderd zijnde alhier binnen Leiden en bij enige gemoveerd zijnde, dat de participanten enige meerdere verzekeringe behoorden te geschieden van dat hun lieden die volle leverantie van de verkochte portiën zal worden gepresteerd, is daar op verstaan en bij de Heer van Echten aangenomen, dat ingeval enig defect in die kwantiteit van die verkochte venen mocht bevonden worden, dat zijn WelEdele het 49
zelvig defect uit zijn eigen portiën zal mogen supleren, of naar proportie en grote van zodanige defect aan het laatste termijn laten korten of inhouden.” Het mag duidelijk zijn dat Roelof van Echten de Leidse participanten wel had weten te behouden, dankzij zijn vriend ter plaatse, maar hij had hun volle vertrouwen niet meer. Ze bleven uiteindelijk onder voorwaarde dat deze extra garantie zou worden opgenomen in de onderlinge afspraken. Het tweede punt van de agenda was het 51e portie voor kerk, school en armen. Dat mocht binnen de Compagnie blijven bestaan, maar dan alleen als dat getrokken zou worden uit het veen van Roelof van Echten. Roelof ging accoord. Ook hier voelen we de onzekerheid over de vraag of Roelof wel had wat hij zei te hebben. Als dat niet zeker was, wilde men ook niets apart stellen ‘ad pios usus’, tot vroom gebruik. Men besloot dat dit portie vrij zou zijn van de eerste ommeslagen. De anderen zouden 4 gulden voor de vaart moeten betalen, voor iedere morgen dat men had ingetekend, om de f 20.000,- bij elkaar te krijgen die de Hoogeveensche Vaart zou kosten. Het portie voor kerk, school en armen was nu vrij, maar zou bij andere ommeslagen wel mee moeten betalen, zo werd beslist. Daarmee werd het fonds voor kerk, school en armen min of meer uitgekleed. Zo zou er weinig geld overblijven voor het doel waarvoor het was bestemd. Men besloot dat de jaarlijkse vergadering, waarop de boekhouding werd gepresenteerd, het ene jaar in Echten en het andere in Leiden zou zijn. Tot extra zekerheid van een goede juridische afhandeling van de overdracht van de venen, kon iedere participant een aparte brief van transport van elk portie krijgen, maar dan wel voor eigen kosten. De vergadering werd genotuleerd en getekend door Roelof van Echten, Bernhardt Bentinck, Christoffel van Nijenhove, Cornelis van Dorp, Jan van der Meer en Gerrit Huijgen van Hoogeveen. Een deel van hen werd die dag aangesteld als directeur van de Compagnie. De vier directeuren werden Gerrit Huijgens van Hoogeveen, Jan van der Meer, en de niet aanwezige Cornelis Willems Dedel en ds.Johannes Boekenbergh. Hoofddirecteur Roelof van Echten kreeg binnen de Algemene Compagnie vier mensen naast zich, waaronder drie Hollandse heren. Hij kon niet meer alleen de zaken regelen. Behalve tijdens algemene vergaderingen van de compagnie, zou hij ook in de dagelijkse leiding ervan het beleid moeten doorspreken met vier andere heren. In de praktijk was er nog niet veel te regelen. Het ging in die dagen nog vooral om het werk aan de vaart, en dat was een speciale taak van Roelof van Echten, met controle achteraf van de hele directie van de Compagnie. Gerrit Huygens van Hoogeveen was een participant met ruime ervaring in het werken met veenderijen. Hij was heer van de heerlijkheid Hoogeveen in Rijnland, bij Benthuizen. Johan van der Meer en Cornelis Willems Dedel hadden ruime bestuurlijke ervaring. Jan van der Meer was tevens notaris. De 12e/22e mei 1632 betaalde Jan van der Meer nog f 1000,- voor honderd morgen veen van Adriaan van Hoogbrug. De meest opvallende betaling is wel die van f 10.000,- van Kornelis Martens Pronck. Die betaalde f 10.000,- carolus guldens, de volledige vergoeding voor 200 morgen veenland in één keer, op 17/27 mei 1632 in Amsterdam. Kornelis Martens Pronck, was de man die nog steeds mede-eigenaar was van de andere helft van de Meppense Venen. Hij was één van de opponnenten van Roelof van Echten, uitgetreden in december 1631, en nu weer volledig terug. Misschien dat hij het hele bedrag in één keer moest betalen, omdat hij zich anders niet weer in mocht kopen? Ook Christoffel van Nijenhove kwam nog eens flink over de brug. De 27e mei betaalde hij in Amsterdam nog eens f 10,000,- voor hemzelf en zijn broer, voor de helft van de vier nog resterende termijnen van de 5000 morgen die hij ingetekend had in de Compagnie. In totaal was er betaald voor 21 kavelen, 2100 morgen veen, allen thuishorend in Leiden en Den Haag, zo constateerde Roelof van Echten in zijn aantekeningen. Rekenen we 50
daarbij de 200 Amsterdamse morgen van Kornelis Martens Pronck, dan hebben we op papier de 2300 morgen waar later de Hollandsche Compagnie over zou gaan. Er werd van Hollandse zeide niet meer ingetekend. Er zou nog wel sprake zijn van wisseling van eigenaren. Er werd ook nog steeds uitgetreden. De Amsterdammers, te weten Ernst Roeters, Hendrick Spiegel, mr. Gerard Storm, mr. Elbert Spiegel, Frederick Ruysch, Pieter Hoefyser, Jacob Jacobs Seeuw (voor en in naam van Lucas Conyn), Michiel Colyn, Jan Oem Claes de Jonge en Jacob Verschuer wensten nog steeds uit te treden. We missen in dit rijtje niet alleen Cornelis Martens Pronck, maar ook Albert Cuyper. Om de een of de andere reden was ook Albert Cuyper op zijn mening terug gekomen. De heren waren formeel via stoklegging toegetreden tot de Compagnie van de 5000 Morgen, zodat de enige weg om uit de Compagnie te stappen, en de venen terug te laten keren in het aandeel van Roelof van Echten in deze Compagnie via een nieuwe stoklegging zou kunnen zijn. Samen stonden de uittredende Amsterdammers voor 1200 morgen veenland. Deze 1200 morgen veenland werd 28 mei 1632 per stoklegging terug genomen. In Amsterdam waren die dag alle voornoemde uittredende personen aanwezig bij notaris Simon Ruttens. Roelof van Echten was er niet. Hij had ds.Johannes Boekenbergh gevolmachtigd om namens hem de stok op te nemen. En dat gebeurde dan ook. De stok werd gelegd, door alle uittredende Amsterdammers, en weer opgepakt door ds.Boekenbergh92 ‘naar stijl en manier van ’t Drentse Landrecht, zo als dat behoort’. Dit alles onder toeziend oog van de getuigen Joost Dagh en Jan de Graeff. Deze stoklegging markeerde een belangrijk moment. De Compagnie van de 5000 Morgen zou vanaf dat moment min of meer een gesloten geheel zijn. In principe zouden nog volop participanten in kunnen tekenen. Maar ze deden het niet. In een 17e eeuwse samenleving waarin steeds meer winst van de VOC herinvesteerd zou worden was er geen enkele zakenman meer die nog een duit wilde investeren in de onderneming op het Hooge Veen. De visie op Roelof van Echten die de Amsterdamse heren uitdroegen was blijkbaar zo algemeen bekend, dat niemand hem meer vertrouwde, noch de compagnie waarvan hij het gezicht werd. De Bentincks, de schoonfamilie van Roelof van Echten, bleven wel in de Compagnie, maar waren blijkbaar voorzichtiger dan de Hollanders. Ze bevestigden ook de deelname aan de Compagnie van de 5000 Morgen, maar pas maanden later. Bernhard Bentinck gaf 12 december 1633 aan dat hij voor zichzelf en zijn vader en broer Hendrik Bentinck en Eusebius Bentinck getekend had voor 100 morgen per persoon, en zelf nog 100 morgen erbij nam. Hendrik Bentinck nam nog eens 100 morgen op 12 december 1632. Hendrik Schaap, een neef van Roelof van Echten via de Bentincks, tekende 26 april 1633 ook voor 100 morgen93. De Bentincks en hun aanhang zouden uiteindelijk 800 morgen veenland binnen de Compagnie hebben. Roelof van Echten was naar Leiden vertrokken om de samenwerking met de Hollandse partcipanten opnieuw vorm te geven. Hij kwam terug naar Drenthe met een flinke lading geld en de zekerheid dat de overgebleven participanten nu verder wilden met de Compagnie, zodat hij moest zorgen voor een spoedige oplevering van de Hoogeveensche Vaart. Op 23 mei/2 juni 1632 was Roelof in gesprek met eigenaren van gronden en landen aan de noordzijde van de vaart van Echten tot Meppel, en met volmachten van De Wijk en Dunninge. De vaart was nog niet veel meer dan het Oude Diep. Roelof kreeg van de eigenaren van de aanliggende gronden en landen toestemming om de ‘weteringe’, de vaart waar nodig te verwijden en te verdiepen. Hij mocht grond afgraven om het mogelijk te maken dat twee pramen bij elkaar langs konden varen. Dat 51
houdt in dat dit daarvoor niet of onvoldoende mogelijk was. Het geeft aan dat de vaart nog erg smal was en er nergens verbreding was om genoemde manoeuvres uit te kunnen voeren. Roelof – in feite de Compagnie, want daar werkte hij voor – maakte afspraken. Er werden tevens afspraken gemaakt voor het maken en onderhouden van vonders en bruggen. De samenwerking tussen Roelof van Echten en de andere participanten was zo goed, dat de participanten van de Compagnie gezamenlijk zou beginnen met het laten afgraven van de turf. De directeuren waren dat jaar aanwezig op het Hooge Veen. Ze vergaderden op 12 september 1632. Al die tijd had Roelof van Echten nog niets bekend gemaakt over de aanstelling van directeuren op de venen van de Compagnie. Hij liet de 12e september de volgende tekst opstellen, die afgelezen zou kunnen worden in de kerken van de dorpen bij het veen. We lezen: “Roelof van Echten, Heer tot Echten, doet kond een iegelijk zo deze mijn open brief zullen zien, horen lezen, of deze enigszins aangaan zou mogen, dat alzo bij mij en de gezamenlijke hoofdparticipanten van de Echtinger Venen, tot de administratie en directie van dien op de 11/21 mei 1632 binnen Leiden zijn genomineerd en geëligeerd, de weerdige en welgeleerde Jannes Boekenbergius, predikant op Zuidwolde, de Edele Jan van der Meer, Kornelis Willems Dedel, Gerrit Huijgens van Hogeveen, dat ik volgens en in conformiteit van de generale artikelen en konditiën tussen mij en de participanten of contractanten van de voorzeide venen, opgericht en gesloten op de 12 maart 1631 in het fort te Zwartsluis deze voorzeide genomineerde personen heb geautoriseerd en gecommitteerd, doende zal en mits dezen tot de directie en administratie van deze venen, om nevens mij alles te doen wes ten meesten oorbaar profijt en beneficie van dien zal bevonden worden van tijt tot tijt te behoren, alle volgens gemelde generale artikelen, of alzodane nadere instructie als nog bij mij en de andere hoofdparticipanten geformeerd en beaamt zou mogen worden, lastende en bevelende allen zo dezen aangaan zal en zo onder mijne jurisdictie zijn staande of namaals komen zullen, die voorzeide directeuren in hare kwaliteit te erkennen en te respecteren, alles bij provisie en tot dat wederomme andere directoren genomineerd en gecommiteerd zouden mogen worden. Zegelen op de Huize tot Echten de 12 september 1632. Roeloff van Egten” Opvallend is de toon, die in dit stuk wordt gezet. Als we een tussenzin en wat woorden verwijderen, lezen we heel duidelijk, medegedeeld door Roelof van Echten: dat ik (…..) deze voorzeide genomineerde personen heb geautoriseerd en gecommitteerd.” De personen zouden dus hun positie hebben gekregen, doordat Roelof hen daartoe had aangesteld en hen de bevoegdheden had verleend. In het contract van 12/22 maart 1631 was heel duidelijk gesteld dat de andere vier directeuren zouden worden gekozen door de hoofdparticipanten. Hun taken zouden eveneens worden bepaald door de hoofdparticipanten. In zijn brief van 12/22 januari 1632 had Roelof nog uitgehaald naar de andere participanten ‘als niet stellende volgens het accoord, directeuren die alles wisten’. Roelof wist dus heel goed dat de andere vier directeuren niet door hemzelf waren aangesteld, maar door de gezamenlijke participanten, en even duidelijk was het dat hun taken en autoriteitspositie niet door hem werden bepaald, maar door die zelfde participanten. Naar de bevolking van Drenthe toe liet hij echter de boodschap uitgaan als zou het allemaal zijn beslissing zijn geweest. Hij was de baas in de Compagnie. De feiten lagen anders. Was dit een poging om naar de Drentse bevolking toe te laten zien dat Roelof van Echten de baas was in de venen en in de Compagnie, in tegenstelling tot de feiten? Of was dit een bewuste poging van de gezamenlijke directeuren van de Compagnie van de 5000 Morgen om henzelf gezag te geven bij 52
de Drentse bevolking, waarbij ze dit gezag op deze manier ontleenden aan dat van Roelof van Echten omdat die al een positie had in Drenthe? Gebruikten ze hem dus als stroman? Ze kunnen zo baat hebben gehad bij een onjuiste voorstelling van zaken. De heren directeuren bezochten het veen en bespraken met elkaar wat er te doen was, om het veen aan snee te kunnen brengen. Ze besloten die 13e september gezamenlijk als Compagnie van de 5000 Morgen een veenmeester aan te stellen. Hiermee bedoelde men een veenbaas van dusdanig kaliber, dat hij verantwoordelijk was voor de uitvoer van alle praktische werkzaamheden in de venen. Onder een veenmeester konden veenbazen en ploegbazen met beperkter bevoegdheid functioneren. Voordat de veenmeester aangesteld zou zijn, zou eerst een instructie opgesteld moeten worden. Men besloot dit te doen naar voorbeeld van elders. Men zou een instructie van de veenmeester “van ’t nije =oorserveen ofte elders” proberen te krijgen. In een tekst uit die dagen werd een veenmeester als volgt omschreven94: “Opdat degenen die zich vanuit de Compagnie met de turfafgravingen bezighouden dit alles in goede orde ten einde kunnen brengen, en aangezien deze dingen niet gemakkelijk opgehelderd kunnen worden, stellen zij gewoonlijk voor een bepaald bedrag een man in dienst. Deze man is niet alleen deskundig wat betreft het behandelen van het veen, maar ook wat betreft alles wat met het turf te maken heeft. Op zijn voorschrift moet niet alleen het veen bewerkt worden, maar ook uit de diepte gehaald worden. Deze man wordt Veen-meester genoemd.” In deze vergadering besloten de participanten ook een bekwaam rentmeester aan te stellen. De rentmeester was de boekhouder, in het dagelijks leven de financieel leider van de Compagnie. Ook voor hem zou men eerst een instructie opstellen, waarvoor men eveneens elders naar voorbeelden vroeg. Voor de rentmeester zou een woning gebouwd moeten worden. Dit, en het besluit over de veenmeester, werd opgenomen in het eerste notulenboek van de Algemene Compagnie van de 5000 Morgen95. Het besluit tot het aanstellen van een rentmeesterpenningmeester en een veenmeester werd genomen toen het graafseizoen al was afgelopen. In 1632 werd dus niet meer begonnen met de turfgraverij op het Hooge Veen. We kunnen er dan ook van uitgaan dat zowel de rentmeester als de veenmeester pas in het voorjaar van 1633 aan het werk zijn gegaan. In 1633 kon de turfgraverij eindelijk beginnen. Dat neemt niet weg dat in 1632 de eerste schop al in het Hooge Veen was gegaan. Niet om er turf te graven. De eerste arbeiders waren begonnen met het begreppelen van het veen, op die delen waar men op korte termijn verwachte de eerste turf af te kunnen steken. Door middel van die greppels werd het veen ontwaterd, klonk in, en werd zo vast dat de stikker en de oplegger van de turfgravers er in konden. Het aantal greppelaars werd nog vermeerderd, zo lezen we in de notulen van de 13e september 1632: “Is mede geresolveerd dat het gedane greppelwerk, door een landmeter zal gemeten en dien volgens bij de directeuren opgenomen worden, en dat het getal der greppelaars met twee mannen nog zal vermeerderd worden om het benedenste veen, en die wegen te begreppelen, als mede de wijk daar de kavelinge op zal gedaan worden.” Er werden dus ook greppels gegraven langs de zijkanten van wegen, om daar tussen begaanbare droge grond te krijgen. Andere greppels zorgden voor de eerste ontwatering en gaven het gebied aan waar een wijk zou komen, waarop de eerste kavels zouden komen te liggen. De kavels in het veenland waren gepland aan het begin van Haagje en de eerste daaruit ontspringende wijk, de Eerste Wijk, nu de Hoofdstraat. In het najaar van 1632 werd dus ook gewerkt aan greppels die de voorboden waren van het Haagje en de Hoofdstraat. Het gebied lag klaar om aan snee gebracht te worden. 53
OTE 1. Staten Archief van Drenthe no. 774 en 775. 2. “Drentsch Plakkaatboek”, samensteller Mr. J.G.C. Joosting (E.J.Brill, Leiden 1912), plakkaat 428. 3. Alles wat er momenteel van bekend is, is verwerkt in het volgende deel van deze studie. 4. Zie de tekst van het contract, in deel 2 van dit onderzoek. 5. Zie “Het archief van de Heerlijkheid Ruinen”, Mr. J.G.C. Joosting (1907), nr. 48. 6. De brief wordt verderop in deze studie uitgebreid behandeld. 7. Archief Huize Echten no. 891, blz. xiiij e.v. 8. Het genealogisch onderzoek is verwerkt in deel 3 van deze studie. 9. Als zodanig vinden we hem vermeld in Archief Huize Echten no. 890 en 891. 10. Met dank aan Bram van Nijenhove voor de genealogische informatie. 11 Archief Huize Echten no. 800. 12. Dit wordt nader uitgewerkt in het deel waarin de strijd om de juridische rechten van Echtens-Hoogeveen wordt belicht. 13. Dit was dus op 12 maart Oude Stijl en 22 maart Nieuwe Stijl. We leven nu nog steeds in de tijdrekening Nieuwe Stijl. Willen we dus stilstaan bij het moment waarop de Compagnie van de 5000 Morgen werd opgericht, dan moeten we ons dus aan de datum 22 maart houden. Zouden we nu nog, binnen de nieuwe tijdrekening, spreken van 12 maart, dan hebben we het over de verkeerde datum, omdat het op 12 maart 1631 volgens de nieuwe tijdrekening in Drenthe nog maar 2 maart volgens de oude was. 14. De tekst ervan is te vinden in ‘Hoogeveen, Van Echtens Morgenland’, blz. 41. 15. Er zit natuurlijk ook een exemplaar van in het Rijksarchief te Assen, tussen de stukken van de Compagnie van de 5000 Morgen (bijvoorbeeld in Archief Huize Echten no. 890), maar ik ontving mijn kopie van dit ’Nader accoord’ uit Leiden, waar hij gevonden werd tussen de nagelaten papieren van Christoffel van Nijenhove, toen deze kort na zijn dood geïnventariseerd werden. Bron: Bibliotheek Leiden en Omgeving, cat. nr. 3204, deel 4. 16. O.S.A. 6, deel 2, 1627-1640. Landdag 11 februari 1634. 17. In dit deel is een lijst met participanten uit 1631 opgenomen. In het volgende deel zit een lijst met Hollandsche participanten en hun onderlinge verwantschap. 18. CBG beknopte genealogie van de familie DEDEL -W.G. Dedel 1983. Met dank aan Robin Martherus. Aangevuld met eigen onderzoek. 19. Valentijn, F., 2002. - Oud en Nieuw oost-Indiën, deel I. Heruitgave in facsimile van de oospronkelijke uitgave uit 1724. - Franeker: Uitgeverij Van Wijnen, 2002 20. Zie Dr. H.F.M. Huijbers ‘Jan Pieterszoon Coen’ (Bruna’s Historische Bibliotheek, 1914). Het boek geeft een uitvoerig overzicht van het werk van Coen in Azië, inclusief de reacties erop in Nederland. De ontvolking van de diverse eilanden werd gesteund door de top van de VOC in Nederland. 21. Zie de inleiding op het archief van de Hollandsche Compagne van de Dieverder en Leggeler Smildervenen, toegang 0603, Drents Archief. 22. Zie http://voc-kenniscentrum.nl/themas.html . 23. Deze brief wordt verderop uitgewerkt. 24. De koopbrief is niet gevonden, maar wordt genoemd in een verzamelstaat van aanwezige akten, Archief Huize Echten no. 577. 25. Archief familie Carsten, no 3. 26. Ook deze stokleggingsbrief is niet gevonden, en de datum is eveneens gehaald uit een verzamelstaat van akten, Archief Huize Echten no. 577. 27. Archief familie Carsten no. 3. 28. Opvallend is namelijk dat van alle kaarten die er gemaakt zijn van het gebied van de Compagnie van de 5000 Morgen er geen een is die het grote zuidelijke gebied tussen de zuidgrens van de Compagnie en de Lutterbeek voor de Van Echtens opeisen, terwijl ze dat toch wel hadden gekocht, met de aankoop van de Meppense Venen. Kaarten vanaf 1631 geven geen bezit meer aan van de Van Echtens, buiten het gebied van de Compagnie al! 29. Zie Archief Familie Carsten no.3. 30. Archief Huize Echten no. 412. 31. Een kopie van een kaart werd me ter hand gesteld door dr. Jacob Wattel. Hierop vinden we het grondgebied van Echtens Hoogeveen
54
rondom het Kruis weer, met daarin ingetekend het gebied van de 33 morgen. De kaart werd gemaakt na onderzoek in het begin van de 20ste eeuw. De noordelijke punt van de 33 morgen lag toen volgens de kaart in de tuin van mevrouw de weduwe Claas Pet. In deze berekening, weergegeven op de ter hand gestelde 20ste eeuwse reconstructie, viel de westkant van de 33 morgen net niet samen met de Eerste Wijk, de huidige Hoofdstraat, maar lag deze westzijde enige meters ten oosten daarvan. Aangezien in de praktijk de westkant van Echtens-Hoogeveen samenviel met de Hoofdstraat, de Eerste Wijk, moet er later een correctie zijn toegepast, of klopt de reconstructie niet helemaal. Waarschijnlijk is het een correctie geweest. Er zijn wel meer lijnen op de kaarten later anders getrokken dan oorspronkelijk, zo heb ik in dit onderzoek ook elders al aangegeven. 32. We vinden de tekst o.a. op blz. 14 van de “Stukken en documenten rakende de rechten en privilegien van den Huyse Echten”, aanwezig in het archief van de gemeente Hoogeveen. 33. In dit hoofdstuk werd het juridische deel geadviseerd door mr.Paul Brood. 34. Landrecht van 1614, tweede boek, artikel 34. 35. Idem. 36. Archief Notaris Carsten, no.3, gedrukte stukken blz. 17. Zie ook Archief Huize Echten no. 890. 37. Zie “Kort begrip”, De Blécourt/Fischer, blz. 301-306; Anleiding, 183-193 38. Dit contract is uitgewerkt in het eerste deel van deze studie. 39. Voor meer informatie hierover: ‘Hoogeveen, Van Echtens Morgenland’, blz. 38 e.v. 40. De archieven van deze Compagnieën zijn bewaard in het Drents Archief te Assen. 41. Het contract bevindt zich in het Drents Archief, Archief familie Carsten, no 3. 42. Zie het archief van de Dieverder en Leggeler Smildervenen, Drents Archief, toegang 0603. 43. Archief familie Carsten, no.3. 44. Archief familie Carsten no. 3. 45. Archief Huize Echten no. 576 en 577. 46. Het contract bevindt zich in het Drents Archief, Archief familie Carsten, no 3. 47. De punten zijn te vinden in de brief van 12/22 januari 1632 van Roelof van Echten, hierna te behandelen. De eerste vier worden ook in deze volgorde opgesomd door Roelof, het vijfde punt komt verderop in de brief terug. 48. Dit blijkt uit de brief van Roelof van Echten van 12/22 januari 1632, hierna te behandelen. 49. Idem. 50. We vinden de tekst o.a. op blz. 9 van de “Stukken en documenten rakende de rechten en privilegien van den Huyse Echten”, aanwezig in het archief van de gemeente Hoogeveen. 51. We lezen het in de brief van Roelof van Echten van 12/22 januari 1632, hierna te behandelen. 52. Dat blijkt uit de brief van Boeckenberg van 12/22 januari 1632, eveneens opgenomen in Archief Huize Echten no. 890 en 891, na de brief van Roelof. 53. Archief Huize Echten no. 890. 54. Archief familie Carsten no.3. 55. Het bedrag wordt genoemd in de oprichtingsakte van de Compagnie van de 5000 Morgen van 12/22 maart 1631. 56. Archief Huize Echten no. 891, blz. LCI. 57. Dit is jarenlang een bron van spanning geweest tussen Roelof van Echten, zijn zoon en de Hollandsche participanten, zodat dit punt als vaststaand en buiten discussie kan worden beschouwd. Nog in 1648 was dit voor de Hollandse participanten een reden om niet financieel bij te dragen, toen de bevolking van Hoogeveen om steun verzocht bij het bouwen van een kerk. We lezen in de notulen van 30 april 1648 het besluit van“afslaan ’t verzoek van contributie tot opbouwinge van een kerk en school, zo lang uitstellen tot dat wij volkomen bezit en gebruik zullen hebben van al onze landen.” 58. Zie het schema van de verlaten achterin Archief Huize Echten no. 916. Toen waren het vier verlaten, en ging het om het verval van wat daar als 1e, 2e, 3e, en 4e verlaat werd aangeduid. Het verval van het eerste verlaat was het grootste, wel 6 voet. Om dit wat geleidelijker op te kunnen vangen is er enige tijd een extra verlaat geweest, het Hoogste Verlaat, in het Haagje. 59. Zie ‘Graofwark’, div. auteurs (Drentse Historische Vereniging) blz. 48 en 56. 60. Zie Archief Huize Echten no. 891, naast blz. xviij.
55
61. Archief familie Carsten, no 3. 62. Archief Huize Echten no. 576 en 577. 63. Archief Huize Echten no. 890, stoklegging en bijbehorende teksten uit 1664, verderop in deze studie nader uitgewerkt. 64. Archief familie Carsten no. 3. 65. Het contract bevindt zich in het Drents Archief, Archief familie Carsten, no 3. 66. Archief familie Carsten no. 3. 67. Zie “Het archief van de Heerlijkheid Ruinen”, Mr. J.G.C. Joosting (1907), nr. 48. 68. Zie het grondschattingsregister van 1630, O.S.A. 841, kopie 404, waarin het land met naam wordt genoemd. Het was toen eigendom van de jonker Van Echten. Dit land vinden we terug in O.S.A. 845 op kopie 52 als het land van ‘Mijnheer de Drost”. In 1642 – toen dit register werd opgesteld - was dat Roelof van Echten. Het had de status van 1 ½ hoeve in de marke. 69. Deze zaken zijn uitgewerkt in het tweede deel van deze studie. 70. De tekst van dit contract is opgenomen in het eerste deel van dit onderzoek. 71. De koopbrief is niet gevonden, maar wordt genoemd in een verzamelstaat van aanwezige akten, Archief Huize Echten no. 577. 72. ‘Hoogeveen, Van Echtens Morgenland’, blz. 34. 73. Zie de tekst van het contract, in deel 1 van dit onderzoek. 74. Landrecht 1614, Tweede Boek, artikel 35. 75. Zie de notulen van de Hollandse Compagnie van 15 augustus 1636. Roelof van Echten presteerde het om voor zichzelf geld te gaan lenen en daarbij de venen van de Hollandse participanten, die hij notabene al had overgedragen, als onderpand te gebruiken! 76. Idem. 77. Zie Archief Huize Echten no. 891, blz. LXI. 78. Uitvoerige informatie over alle mogelijke grenskwesties vinden we in Archief Huize Echten no. 924, O.S.A.-269, 277 en 278. 79. Archief Huize Echten no. 412. 80. Archief Huize Echten no. 891, blz. xliiij. 81. De strijd om de zuidgrens van Hoogeveen wordt helemaal weergegeven in een dik dossier, aanwezig in het archief van de familie Carsten, no.3. 82. Zie “Het archief van de Heerlijkheid Ruinen”, Mr. J.G.C. Joosting (1907), nr. 48. 83. Archief familie Carsten no. 3. 84. Dit was een simpel uitgangspunt van het Romeinse Recht, dat ook in Drenthe gold. Met dank aan mr. Peter Hoogerwerf, voor zijn adviezen in deze. 85. De naarkoopprocedure is uitgewerkt in een ander deel van deze studie, het 6e deel, over de grote territoriale conflicten. 86. We vinden het terug op de kaarten van Topografische Atlas 166 en 333, inclusief de oppervlakten van de verschillende onderdelen ervan, in morgens. 87. Dit blijkt uit het contract van 1641, te vinden als stuk 116 uit het archief van de familie Ten Heuvel, aanwezig in het Drents Archief. Als de daar aangegeven hoeveelheden eigendom worden doorgerekend, komen we op 3% voor Lubbinge, in de ongedeelde venen en gronden van de marke van Steenbergen en Ten Arlo. 88. Tiendeveen en de daar later liggende hoeveelheid veen vinden we op kaart Topografische Atlas no. 170 89. Met als belangrijkste teksten die in dossier Archief familie Carsten no. 3. 90. Archief Huize Echten no. 890, blz. xiij. 91. Archief Huize Echten no. 890, blz. xxv. 92. Zie blz. 9en 10 van de “Stukken en documenten rakende de rechten en privilegien van den Huyse Echten”, aanwezig in het archief van de gemeente Hoogeveen. 93. Zie blz. 14 van de “Stukken en documenten rakende de rechten en privilegien van den Huyse Echten”, aanwezig in het archief van de gemeente Hoogeveen. 94. Zie ‘Martinus Schoockius, tractatus de turffis 1658’, (Universiteitsmuseum Groningen 1984), blz. 31. 95. Als in deze studie verder gesproken wordt over de notulen van de Algemene Compagnie van de 5000 Morgen, is steeds sprake van de bron Archief Huize Echten no. 876, tenzij anders aangegeven. De tekst is in de nummers 877 en 878 terug te vinden in een moderner handschrift.
56