Geschiedenis van het ACV
Het christelijk syndicalisme is ontstaan in de 19de eeuw, in het kielzog van de industriële revolutie. Machines en fabrieken kwamen in de plaats van de artisanale productie van voorheen en er ontstond een nieuwe beroepscategorie: de fabrieksarbeider. De arbeidsvoorwaarden en – omstandigheden van die fabrieksarbeiders waren erbarmelijk: werkdagen van meer dan 14 uur in ongezonde werkplaatsen tegen een hongerloon. Kinderarbeid was algemeen verbreid. De arbeidersgezinnen kenden ook erbarmelijke leefomstandigheden. Ze hadden te kampen met huisvestingsproblemen. Er waren geen sociale voorzieningen. Als de arbeiders werkloos werden of een arbeidsongeval hadden, waren ze op zichzelf aangewezen. Als gevolg van deze wantoestanden stak ongenoegen de kop op en braken er rellen uit. Maar die werden onderdrukt. Omdat de arbeiders niet georganiseerd waren, veranderde er weinig. Ontstaan van het syndicalisme In die context ontstond de christelijke vakbeweging in ons land. Op 4 maart 1857 werd in Gent de ‘Broederlijke Maatschappij der Wevers’ opgericht. Een maand later was het de beurt aan de spinners met hun ‘Maatschappij der Noodlijdende Broeders’. Die eerste vakverenigingen stelden zich vrij gematigd op en stonden open voor alle arbeiders, wat ook hun politieke voorkeur of levensbeschouwing was. Maar al vrij vlug ontstonden er meningsverschillen. Een radicale minderheid koos - geïnspireerd door het opkomende socialistische gedachtegoed - voor de klassenstrijd als strategie om tot een meer rechtvaardige samenleving te komen. Niet alle textielarbeiders konden zich hierin vinden en in 1886 stichtten zij de ‘Antisocialistische Katoenwerkersbond’, waaruit later het ACV zou groeien. Die vereniging verkoos klassensamenwerking boven klassenstrijd. Ondertussen waren ook arbeiders uit andere beroepen zich gaan organiseren. De kerk en de katholieke burgerij wilden een gemengde werking, d.w.z. arbeiders en patroons samen in één vereniging. Zo ontstonden talrijke gemengde vakafdelingen in door de burgerij gepatroneerde gilden en werkmanskringen. Maar die gemengde christelijke beroepsverenigingen moesten rond 1900 stilaan de baan ruimen voor zelfstandige christelijke vakverenigingen, enkel voor en door arbeiders. In 1904 werd, onder impuls van de jonge Dominicanerpater Rutten ‘het Algemeen Secretariaat der Christelijke Beroepsverenigingen’ opgericht. Rutten verzekerde de beweging ook van financiële steun en eigen persorganen. In snel tempo ontstonden nu talrijke vakverenigingen. In 1904 waren er 115 christelijke vakverenigingen met samen 15.000 leden; in 1914 waren er 1100 met 120.000 leden. In 1908 kwam een (Vlaams) ‘Verbond der Christene Beroepsverenigingen’ tot stand en in 1909 een (Waalse) Confédération des Syndicats Chrétiens et Libres des Provinces Wallonnes’. In 1912 werd beslist om beide regionale federaties te versmelten in één nationale confederatie, het ‘Algemeen Christelijk Vakverbond / Confédération générale des Syndicats Chrétiens et libres de Belgique’. De Gentse syndicale voorman Gustaaf Eylenbosch werd verkozen tot de eerste ACV-voorzitter. Volwaardige erkenning (1918-1944) Na de eerste wereldoorlog bleef niet veel meer over van het ACV. De socialistische vakbeweging daarentegen kende een enorm succes. Het ACV zette echter door. In 1919 telde het opnieuw 65.000 leden. Vanaf dan zou het ledenaantal altijd maar stijgen. Een nieuwe structuur tekende zich af: de talrijke vooroorlogse beroepsfederaties fusioneerden en hergroepeerden zich in een beperkt aantal beroepscentrales. Eind jaren ’20 telde het ACV 18 beroepscentrales. De vroegere
zelfstandige vakverenigingen werden plaatselijke beroepsafdelingen die ondergeschikt waren aan de beslissingsmacht van de nationale beroepscentrales. Deze nieuwe organisatiestructuur betekende een enorme versterking van de slagkracht van de vakbeweging, omdat iedere kleine actie nu - na erkenning van bovenaf - kon rekenen op steun van heel de centrale. Een mijlpaal was ook de oprichting in maart 1926 van één Centrale Weerstandskas, waarin alle tot dan toe afzonderlijke stakingskassen van de centrales werden bijeengebracht. De staking der 500.000
Tijdens de economische crisis van de jaren ‘30 werd het ACV in de verdediging gedrongen. Eén op drie ACV-leden was werkloos. Het ACV dreigde te worden herleid tot een instelling voor werkloosheidsadministratie. De lichte economische heropleving van 1935 was het sein voor het ACV om opnieuw in het offensief te gaan. Samen met de socialistische vakbeweging werd de succesvolle ‘staking der 500.000’ georganiseerd in 1936. De resultaten logen er niet om: een week betaald verlof, het principe van de 40-urenweek, gewaarborgd minimumloon en verhoogde kinderbijslagen. Maar het belangrijkste resultaat was de erkenning van het ACV als volwaardig gesprekspartner door de socialistische vakbond en de overheid. De tweede wereldoorlog veroorzaakte een scherpe crisis in het ACV. Voor de oorlog had het ACV-Bestuur beslist om in geval van bezetting iedere activiteit stop te zetten. Maar toen de Duitse bezetter in november 1940 zijn ‘Unie van Hand- en Geestesarbeiders’ oplegde, leidde de discussie over de medewerking aan deze verplichte eenheidsvakbond tot een scheuring tussen voor- en tegenstanders binnen het ACV. Toen duidelijk werd dat de Unie slechts een instrument was in handen van de bezetters, zegden ook de voorstanders binnen het ACV hun medewerking op. ACV en ABVV voerden tijdens de oorlog gesprekken met de werkgeversorganisaties. Dit leidde in april 1944 tot het ‘Ontwerpakkoord van sociale solidariteit’. Hierin werden de krachtlijnen van de naoorlogse sociale en economische politiek van overleg en samenwerking vastgelegd. Geprogrammeerde welvaart (1944-1971)
De periode na de oorlog was een periode van geprogrammeerde welvaart via overleg. Van 1944 tot 1948 werden acht nationale arbeidsconferenties georganiseerd. Tijdens het vijftiende ACV-congres in oktober 1947 werden de statuten van het ACV ingrijpend aangepast. De gewestelijke verbonden werden statutair gelijkwaardig aan de beroepscentrales. Voor het eerst was sprake van het huidige tweepijlersysteem.
In 1948 werd de Wet op de organisatie van het bedrijfsleven aangenomen. Die wet leidde tot de oprichting van de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven (1948) en de Nationale Arbeidsraad (1952). In 1950 werden voor het eerst sociale verkiezingen in de ondernemingen georganiseerd om de werknemersvertegenwoordigers aan te duiden in de ondernemingsraden. De meer uitgesproken ondernemingswerking en het steeds grotere ledenaantal (520.000 leden in 1952) dwongen het ACV tot een interne reorganisatie. Om de ondernemingswerking te ondersteunen werden in de gewestelijke verbonden de diensten voor ondernemingsafgevaardigden (Donaf-diensten) opgericht. De versnipperde vormingsdiensten werden gecentraliseerd. Op de confederatie ontstonden nieuwe diensten: voor grens- en seizoenarbeiders, voor migranten, voor vrouwen. Het actiepunt van de vakbeweging in de jaren ‘50 was de invoering van de 5-daagse werkweek. In 1954 organiseerde het ACV een petitionnement voor de invoering van de vijfdaagse werkweek van 45 uren. Na een reeks zaterdagstakingen in 1955 gaven de werkgevers hun principieel verzet op. Het was wel nog 10 jaar wachten vooraleer de 5-daagse werkweek verplicht werd in alle sectoren. Ondertussen had de socialistisch-liberale regering haar eerste schoolwetten afgekondigd. De tewerkstelling en de loonsvoorwaarden van de leerkrachten in het katholiek onderwijs stonden onder druk. Het ACV stond mee aan de spits van de katholieke reactie. Omwille van de sterk gestegen overheidsuitgaven werkte de regering in 1960 een besparingsplan uit. Die ‘Eenheidswet’ leidde bij het Waalse ABVV tot een bijna revolutionair protest. Het ACV, maar ook het Vlaams ABVV, deden niet mee. De jaren ‘60 waren de jaren van het gestructureerd overleg tussen de werkgevers en de vakbonden. Tussen 1960 en 1976 kregen de werknemers via de nationale interprofessionele akkoorden hun aandeel in de stijgende welvaart. Via deze akkoorden slaagden de vakbonden er in om de 40-uren-week en het gewaarborgd minimuminkomen voor iedereen te realiseren. In meerdere collectieve arbeidsovereenkomsten werd een syndicale premie bedongen voor vakbondsleden. Werknemers die geen vakbondslid zijn en dus geen vakbondsbijdrage betalen, profiteren immers mee van de afgesproken voordelen die de vakbonden bedingen. Vakbond in crisisperiode Met de staatshervorming van 1970 wordt België omgevormd van een unitaire staat tot een federale staat. Om beter te kunnen inspelen op de communautaire problemen werden gemeenschappen en gewesten opgericht. In latere staatshervormingen werden steeds meer bevoegdheden overgedragen naar die gemeenschappen en gewesten. Het ACV paste zich aan aan deze evolutie en richtte regionale comités op: in 1979 het Vlaams Regionaal Comité (VRC) en het Waals Regionaal Comité (CRW) en in 1983 het Brussels Regionaal Comité. In 1974 bekrachtigde de regering onder druk van het ACV bij wet de indexkoppeling van de sociale vergoedingen. De economische crisis die zich met de loskoppeling van de dollar van de goudstandaard (1971) en de eerste oliecrisis (1973) had aangekondigd, zette zich de jaren erna door. Het aantal werklozen steeg van ongeveer 100.000 naar meer dan 800.000. Eén op vier van de ACV-leden was werkloos. Om beter te kunnen inspelen op de noden van die werkzoekenden wordt in 1981 een nationale werkzoekendenwerking opgezet. Door de crisis worden ook de sociale verhoudingen grondig verstoord. Van 1976 tot 1986 werd geen nationaal interprofessioneel akkoord gesloten tussen de werkgevers en de vakbonden. De opeenvolgende regeringen voerden besparingsplannen uit. Het ACV pleitte er steeds voor dat de zwakste inkomensgroepen hierbij zoveel mogelijk werden ontzien. Nieuwe technologieën De ondernemingen trachtten hun vroegere winstmarges te herstellen door massaal nieuwe technologieën in te voeren. Om die zo efficiënt mogelijk te kunnen inzetten, werd van de werknemers een grote flexibiliteit verwacht. Ploegenstelsels, deeltijdse arbeid in alle mogelijke vormen en ‘nepstatuten’ begonnen aan een onstuitbare opmars. Ook op het syndicale front is er een opmerkelijke nieuwe tendens. Traditioneel namen de industriearbeiders syndicaal het voortouw, maar sinds de jaren ’80 roeren ook andere beroepsgroepen, die tot dan toe weinig syndicale acties ondernamen, zich. Zo worden de leerkrachten, het overheidspersoneel en de werknemers in de ‘zachte’ sociale sector zich meer syndicaal bewust en slagvaardig. In 1987 werd - na tien jaar - opnieuw een nationaal interprofessioneel akkoord afgesloten. In die periode stelde de vakbonden zich terug kritischer op ten aanzien van de regeringspolitiek. Tegelijkertijd groeide terug een grotere toenadering tussen ACV en ABVV.
ACV-Plan voor de Toekomst In het begin van de jaren ‘90 kende de economie een nieuwe inzinking en zetten de regeringen hun besparingsplannen verder. Het ACV was het niet eens met de manier en de termijn waarop de regering die besparingen wilde realiseren. In 1993 zetten de vakbonden, de werkgevers en de regering zich rond de tafel om te komen tot een ‘sociaal pact’, maar dat liep op niets uit. Dit leidde tot de grootste stakingsbeweging sinds 1960. Tegenover het opgelegde ‘globaal plan’ van de regering Dehaene I stelde het ACV een eigen plan voor met drie doelstellingen: meer werk, de vrijwaring van de sociale zekerheid en een eerlijke fiscaliteit. Dat ‘ACV-Plan voor de Toekomst’ werd geactualiseerd in 2004 en is is tot op vandaag de leidraad voor het ACV-optreden. De eis voor meer en beter werk kwam naar voor in onderhandelingen met de regering en de werkgevers. En leidde tot grote manifestaties. Naar aanleiding van de bruuske sluiting van de Vilvoordse Renault-vestiging en een aantal andere herstructureringen werd op 16 maart 1997 in Brussel de ‘Mars voor werk’ gehouden. Op die manifestatie waren ook heel wat vakbondsmilitanten uit andere landen aanwezig. De ‘Mars voor werk’ werd gevolgd door meerdere Europese manifestaties, waarbij het ACV een voortrekkersrol speelde. Het ACV profileerde zich meer en meer Europees. Het ACV is de drijvende kracht achter het Doorn-initiatief waarbij vakbonden uit België, Nederland, Duitsland, Frankrijk en Luxemburg tot een betere informatieuitwisseling trachten te komen en vakbondsstrategieën afspreken om sociale dumping tussen de verschillende landen te verhinderen. Het ACV was prominent aanwezig tijdens de manifestaties die werden georganiseerd naar aanleiding van de Europese Top van de staats- en regeringsleiders – Porto (2000), Nice (2000), Brussel (2001), Barcelona (2002), Rome (2003). Het ACV volgde de werkzaamheden van de Europese Conventie op de voet. Samen met de andere Belgische vakbonden ging het ACV voorop in het verzet tegen de de zogenaamde Bolkesteinrichtlijn (dienstenrichtlijn). Onder druk van manifestaties in Brussel (2004) en Straatsburg (2005) werd die dienstenrichtlijn bijgestuurd. Ook met de havenrichtlijn haalde de Europese Commissie bakzeil onder druk van de Belgische vakbonden. Het ACV greep de Europese richtlijn over informatie en overleg aan om een vakbondsvertegenwoordiging af te dwingen in de Belgische kleine en middelgrote ondernemingen (2008). Op internationaal vlak lag het ACV ook mee aan de basis van het Internationaal Vakverbond (IVV), een nieuwe organisatie die in 2006 gesticht werd door de vroegere vakbondskoepels WVA en IVVV. Het ACV nam ook deel aan de Wereld Sociale Fora in Porto Alegre, Mumbai, Nairobi en Bamako (gedecentraliseerd); de Europese Sociale Fora in Firenze, Parijs, Londen en Brussel (gedecentaliseerd) en de Belgische Sociale Fora. Voluit voor solidariteit! Tijdens de tweejaarlijkse interprofessionele akkoorden legde het ACV met de andere sociale partners een kader vast voor onderhandelingen over lonen, werk en vorming. De onderhandelingen verliepen meestal moeizaam omdat de werkgevers niet bereid waren tot veel sociale toegevingen en met hun eigen eisenbundel op de proppen kwamen. Het interprofessioneel akkoord voor 2005-2006 kreeg van een kleine meerderheid van het ABVV zelfs geen meerderheid, maar werd toch uitgevoerd. Tijdens een speciale regeringstop in Raversijde in 2004 organiseerden ACV en ABVV samen met de iddenveldorganisaties een manifestatie om welvaartsvastheid en een verhoging van de sociale uitkeringen te bekomen. Vanaf 1 juli 2004 werd de procedure uitsluiting langdurige werkloosheid (KB art. 80) stapsgewijs vervangen door een opvolgingsprocedure van het zoekgedrag naar werk van de werklozen. Het ACV verzette zich, samen met de andere vakbonden, heftig tegen de initiële plannen en slaagde er in om deze grondig bij te sturen. Zo werd syndicale bijstand gewaarborgd en verschoof het initiële uitgangspunt van controle naar begeleiding. In oktober 2004 kwam ook het eindeloopbaandebat op gang, drieledig met de regering en de andere sociale partners. Nog voor de onderhandelingen goed en wel begonnen waren, kondigde het ABVV een staking aan. Dat leidde tot een woelige periode, waarbij het ACV zich aanvankelijk constructief opstelde (‘eerst onderhandelen, dan handelen’) en via overleg de regeringsvoorstellen gevoelig kon bijsturen. Het ‘Generatiepact’ kreeg van de ACV-achterban echter een onvoldoende. Op 28 oktober 2005 organiseerde het ACV met het ABVV een manifestatie-met-stakingen die 100.000 betogers op de been bracht. ‘Is sociaal nog normaal?’ Met die brandende vraag startte medio 2005 de voorbereiding van het 33ste statutair congres. Het ACV koos ‘Voluit voor solidariteit!’ (oktober 2006). Het congres lag in het verlengde van het congres van 2002 over ‘Het juiste inkomen', met eisen voor een sterke eerste pijler van de sociale zekerheid, rechtvaardige belastingen, doenbaar werk, een solidariteit die geheel België omspant,… als solidariteitsmakers. ACV-Congressen 1945-2006
De genummerde congressen zijn de statutaire congressen.
1945, 13-15 juli, Brussel (XIV): Syndicale betrekkingen - Nieuwe tijden. Het christelijk syndicaal programma voor de eerstkomende maanden. 1947, 10-12 oktober, Brussel (XV): Medebeheer - Onze familiale politiek - Het syndicalisme
1949, 28-30 oktober, Brussel (XVI): De syndicale loonpolitiek 1951, 12-14 oktober, Brussel (XVII): De christelijke vakbeweging.Wezen en streven. - Syndicale jeugdproblemen
1953, 2-4 oktober, Brussel (XVIII): Interne organisatieproblemen
1955, 5 en 26 juli, Brussel (beperkt congres): Tegen de afbraakpolitiek van de regering-Van Acker Voor de vijfdagenweek
1955, 23-25 september, Brussel (XIX): Volledige tewerkstelling. Een programma voor industrialisatie.
1958, 4-6 juli, Brussel (XX): Actualiteitsproblemen 1960, 16 januari, Brussel (buitengewoon congres): Het gewaarborgd weekloon 1960, 21-23 oktober, Brussel (XXI): Solidariteit en syndicalisme
1962, 19-21 oktober, Brussel (XXII): Het vraagstuk van de collectieve arbeidsverhoudigen in België
1964, 27-29 november, Brussel (XXIII): Onderneming en syndicalisme 1966, 5 november, Brussel (gewoon congres): De vrouw in de vakbeweging - Het sociaal-economisch beleid
1967, 28 oktober, Brussel (gewoon congres): Gewetensonderzoek congresbesluiten 1966 - Volledige tewerkstelling en sluiting ondernemingen 1968, 24-26 oktober, Brussel (XXIV): Verantwoordelijk voor de toekomst
1969, 25 oktober, Brussel (gewoon congres): De moeder in de familiale politiek - De pensioenen der werknemers 1971, 20 november, Brussel (gewoon congres): Actualiteitsproblemen
1972, 23-25 november, Brussel (XXV): De maatschappelijke zekerheid
1973, 24 november, Brussel (gewoon congres): Actualiteitsproblemen
1974, 16 maart, Brussel (buitengewoon congres): Van ondernemingsraad naar werknemersraad 1975, 11-13 december, De Haan-aan-Zee (XXVI): Voor een rechtvaardige spreiding van de inkomens
1976, 13 april, Brussel (buitengewoon congres): Programma voor een volledige en betere tewerkstelling om de toekomst veilig te stellen 1980, 24-26 april, De Haan-aan-Zee (XXVII): Een economie in dienst van mens en samenleving
1981, 7 maart, Brussel (buitengewoon congres): Voor de tewerkstelling - Voor de minstbedeelden - Voor klaarheid, waarheid, rechtvaardigheid 1983, 12 maart, Luik (buitengewoon congres): Nieuwe technologieën 1985, 24-27 april, De Haan-aan-Zee (XXVIII): Vakbeweging: democratie en solidariteit
1987, 27 juli, Luik (evaluatiecongres): Vakbeweging: democratie en solidariteit
1990, 25-28 april, De Haan-aan-Zee (XXIX): Vakbond over morgen
1994, 23-26 november, De Haan-aan-Zee (XXX): Een vakbond van waarde(n) 1998, 25-28 november, Oostende (XXXI): Basissyndicalisme
2002, 17-19 oktober, Oostende (XXXII): Het juiste inkomen (verslagboek)
2006, 19-21 oktober, Oostende (XXXIII): Voluit voor solidariteit! (verslagboek)
2010, 21-23 oktober, Oostende (XXXIV): Morgen mee maken (website)
ACV-voorzitters
Gustaaf Eylenbosch, 1912-1914
Hendrik Heyman 1914-1919 René Debruyne, 1919-1921 Evarist Van Quaquebeke, 1921-1923 René Debruyne, 1923-1932
Henri Pauwels, 1932-1946 August Cool, 1946-1968 Jef Houthuys, 1969-1987 Willy Peirens, 1987-1999
Luc Cortebeeck, 1999-
Algemeen secretarissen ACV
Pater Rutten, 1912-1919 Evarist Van Quaquebeke, 1919-1921
Henri Pauwels, 1921-1932
August Cool, 1932-1946 Louis Dereau, 1946-1972 Robert D’Hondt, 1972-1991
Josly Piette, 1991-2006,
Claude Rolin, 2006-
Voor nog (veel) meer informatie over de geschiedenis van het ACV verwijzen we naar de turf: Gerard, E. De christelijke arbeidersbeweging in België. 1891-1991 (2 delen)’, KADOC-studies, Universitaire Pers Leuven, 1991, deel I: 388 blz. en deel II: 628 blz. en het jubileumboek naar aanleiding van de viering van 100 jaar ACV: 100 jaar christelijke vakbeweging (1886-1986), ACV in samenwerking met. KADOC-Leuven, 1986, 165 blz.