Geschiedenis van de Illustre Lieve Vrouwe Broederschap In de Bossche St. Janskerk was in de middeleeuwen een groep mensen betrokken bij de opluistering van de Mariadiensten in de kerk. In 1318 verenigden zij zich officieel in een Mariabroederschap: de Lieve Vrouwe Broederschap. De toevoeging "Illustre" kreeg de broederschap pas na 1650. Deze broederschap kreeg officiële statuten en daarmee de goedkeuring van de bisschop van Luik. De stad 's-Hertogenbosch maakte in de middeleeuwen deel uit van het bisdom Luik tot de oprichting van het bisdom 's-Hertogenbosch in 1559. De broederschap was klein van omvang en bestond uit Bossche poorters. Het was een naar binnen gekeerde groep mensen die bestond uit clerici (zie kadertekst) en scolares (scholieren aan de Latijnse school die zich voorbereiden op het behalen van de status van clericus). De broederschap bezat en onderhield een eigen kapel in de St. Jan. De vereniging kwam op gezette tijden bij elkaar in het zijkoor van de St. Jan om te zingen en de getijden te vieren. Wie lid wilde en mocht worden, betaalde intredegeld. Nieuwe leden zwoeren een eed, ze heetten dan vervolgens "gezworen broeder". Als een lid zijn maatschappelijke status verhoogde, b.v. door een priesterwijding, intreding in een klooster of verkrijging van een universitaire titel, betaalde hij opnieuw een vast bedrag aan de broederschap. Bij het overlijden van een lid, hielden de overige broeders een uitvaartdienst en betaalden de erfgenamen een doodschuld aan de broederschap. [kadertekst] Een clericus was een man die zich aan enkele regels diende te houden: het dragen van de tonsuur (de kruinschering), het dragen van discrete kleding, het afzien van het dragen en gebruiken van wapens, het afzien van het beoefenen van bepaalde beroepen. De clericus hoorde tot de geestelijke stand en viel onder de kerkelijke rechtspraak. Een bisschop of wijbisschop diende de tonsuur toe. Om priester te worden moest een clericus nog zeven wijdingen ontvangen, vier lagere en drie hogere. Een clericus die de laagste vier wijdingen had ontvangen was nog steeds gerechtigd om een wettig huwelijk aan te gaan. [einde kadertekst] In 1344-1345 betaalde de eerste vrouw haar intredegeld. In de 14de eeuw waren het naast enkele kloosterlingen en begijnen vooral echtgenotes van clerici-leden die tot de broederschap werden toegelaten. Zo bleef de broederschap een elitair gezelschap. Dat veranderde toen 1371 nieuwe leden mochten toetreden zonder zich te houden aan de statuten van de broederschap, zij hoefden niet langer de eed te zweren. Deze nieuwe leden heetten "gewone leden". Ze konden wel profiteren van de voordelen van de broederschap zoals het verkrijgen van aflaten. Door een aflaat kon iemand zijn of haar zonden afkopen. De aflatenpolitiek van de katholieke kerk was één van de oorzaken van de onrust binnen de katholieke kerk die uiteindelijk leidde tot de reformatie in de 16de eeuw. Deze gewone leden betaalden natuurlijk wel voor hun lidmaatschap. Zowel bij intreding als bij overlijden legden ze geld in. De gewone leden kwamen van heinde en verre. De toename van het aantal pelgrims vanaf 1380 naar de St. Jan voor de Mariaverering droeg bij tot grotere bekendheid tot ver buiten de grenzen van het hertogdom Brabant. De pelgrims bezochten het wonderbeeld van Maria dat nog steeds te zien is in de St. Jan. Het zwaartepunt van herkomst van de gewone leden bleef wel liggen in het directe achterland van de Brabantse stad. De gewone leden waren niet verplicht om naar 's-Hertogenbosch te komen. Er ontstond een systeem van procuratoren of provisors. Vaak waren dat priesters of universitair geschoolden die in hun plaats van herkomst propaganda maakten voor de broederschap, de intredegelden en doodschulden inden en daarover rekening en verantwoording aflegden. Zij brachten het geld naar de broederschap in Den Bosch. In de loop van de tijd waren er 70 procuratoren actief die over een uitgebreid gebied opereerden. De broederschap organiseerde de Mariadiensten in de kerk, maar ook de Mariaprocessie. Alle leden van de broederschap ontvingen een kaars die ze op 2 februari (Maria Lichtmis), de feestdag van hun patroonheilige, moesten branden. De hoofdtaak van de broederschap, de Mariaverering, werd in de loop der tijd steeds complexer. De broederschap had een deken in dienst voor de misvieringen, waarin een eigen subdiaken het epistel en een eigen diaken het evangelie lazen. Aan het altaar in de kapel was inmiddels een kapelanie
verbonden waardoor er een vaste priester beschikbaar kwam. Professionele zangers, van wie enkele met een eigen beneficie (eigen inkomsten), en een organist stonden borg voor aanvankelijk gregoriaanse, later ook polyfone (meerstemmige) muziek. Rondom de eredienst waren ook ordebewaarders (bastonniers) en een koster werkzaam. De kapel van de broederschap was ingericht rond de tijd van de officiële oprichting van de broederschap. In 1426 en opnieuw in 1494 betrok de broederschap een nieuwe kapel in de Sint-Jan. Elk jaar kozen de leden twee proosten die de dagelijkse leiding hadden. De organisatie van de broederschap en daarmee de administratie werd steeds belangrijker en veelomvattender. De sterke toename van het aantal leden was daar debet aan. De broederschap ontving ook in toenemende mate schenkingen en renten of pachten. De doodschuld kon ook betaald worden in goederen, kleding, landerijen, juwelen etc. In latere jaren kon je de doodschuld al voldoen bij leven, "in vita". De steeds complexere financiële en ledenadministratie noodzaakte de broederschap tot de inhuur van professionele krachten. Later kwam er een rentmeester als vaste functionaris. Door de toename van het aantal leden en de inkomsten door schenkingen steeg het prestige van de broederschap. Het werd aantrekkelijker voor nog meer mensen, vooral de beter gesitueerden, om ook lid te worden. Deze ontwikkeling zorgde er ook voor dat de kapel in de St. Jan steeds rijker versierd werd, o.a. door schilderingen van Jeroen Bosch, die zelf ook lid was van de broederschap. Zo ontstond er een netwerk van personen dat elkaar één of meerdere keren per jaar trof bij de maaltijden die de broederschap verzorgde. De broederschap bloeide aan het eind van de 15de en begin 16de eeuw. Honderden nieuwe leden lieten zich jaarlijks inschrijven. In het begin van de 16de eeuw waren bijna 14.000 mensen lid van de broederschap. In de loop van de 16de eeuw nam het ledental steeds verder af. De nieuwe moraal waarbij de aflatenpolitiek ter discussie kwam te staan zal daar mede debet aan zijn geweest. De opkomst van de reformatie met Luther en Calvijn en de hernieuwde strengheid in de leer vanuit de katholieke kerk zelf, draaiden de aflatenhandel de nek om. Na de verovering van 's-Hertogenbosch in 1629 door Frederik Hendrik kwam de broederschap in een ander vaarwater terecht. Ze moest vechten voor haar bestaan in een nieuwe orde waar de protestanten de scepter zwaaiden. Ze konden overleven door vol te houden dat ze geen kerkelijke organisatie waren. Ze stopten met de viering van de Mariadiensten. In 1642 wijzigden de statuten en bestond de broederschap voortaan uit achttien katholieke en achttien protestantse gezworen leden. Buitenleden waren niet langer toegestaan. In de daaropvolgende eeuwen volgden geleidelijk aan nog meer veranderingen. Op deze manier slaagde de broederschap er in te overleven en tot op heden voort te bestaan. Inkomsten uit Udenhout De band tussen de stad 's-Hertogenbosch en de Meijerij was sterk. Vele inwoners of poorters van de stad waren afkomstig van het omliggende platteland. De bovenlaag in de stad beschikte door het drijven van handel en het vervullen van functies zoals die van schepen over voldoende kapitaal. Door hun soms oude banden met het platteland hadden ze kennis van de landerijen die her en der te koop stonden. Voor Udenhout gold dat door het ontbreken van een lokale heer veel grond in handen was van particulieren. Geleidelijk aan kwamen steeds meer percelen en hoeven in Udenhout in handen van Bossche poorters. Die schonken uit hun bezittingen pachten en renten aan de geestelijke instellingen (kloosters, broederschappen, armenzorg) in de stad waar ze woonden. Soms gingen hele hoeven over in handen van b.v. de Bossche tafel van de Heilige Geest. Zo waren er ook enkele Bosschenaren die grond in Udenhout bezaten waaruit ze pachten en renten schonken aan de Lieve Vrouwe Broederschap. In de rekeningen zien we dan ook terugkerende posten uit goederen in Udenhout waarbij de betaler staat vermeld. Overigens zijn die gegevens niet altijd heel betrouwbaar. Soms was een betaler al jaren dood en stond hij of zij nog steeds te boek als de persoon die de pachtverplichting was nagekomen. Het ging de provisors van de broederschap niet om een nauwkeurige registratie van wie betaalde, als er maar betaald werd! Door een reconstructie te maken van de betalers en de te betalen pachten en renten is het in enkele gevallen mogelijk de bewuste percelen waaruit een rente of pacht werd betaald, te lokaliseren. Dat is mede interessant door de nauwkeurige registratie van de eigendommen die soms teruggaan tot in de 14de eeuw.
Voor een aantal van die percelen is het gelukt ze te lokaliseren binnen het huidige Udenhout. Er zijn vijf betalingen uit Udenhout in de rekeningen terug te vinden. 4 sesteren rogge op Maria Lichtmis (2 februari) te betalen (vanaf 9 februari 1403) De oudste vermelding van een betaling uit landerijen in Udenhout is van 1403/1404. In die rekening betaalt joffr margr. Machelmans 4 sesteren rogge (1/2 mud) aan de Lieve Vrouwe Broederschap. Deze pacht in natura was geschonken aan de broederschap door Godefridus Jan Sceijvel. Hij liet op 9 februari 1403 door notaris Jan Pauweter, priester van Luik, vastleggen dat deze pacht, die hij eerst zelf inde, voortaan aan de Lieve Vrouwe Broederschap toekwam. De eigenaren van het land waaruit deze pacht betaald moest worden waren verantwoordelijk voor de betaling. Margriet Maechelman was een dochter van Maechelm van Utrecht en Beatrijs Hendrik Coman. Zij was getrouwd met Hubrecht van Gouberdingen. In de rekening van 1406/1407 betaalde Peter van Goberdingen, kleinzoon van de genoemde Margriet Maechelman en Hubrecht van Gouberdingen de pacht. Deze pacht blijft zichtbaar in de rekeningen van de Lieve Vrouwe broederschap tot 1537. Vervolgens verdwijnt de pacht uit de stukken tot 1583-1590 wanneer de achterstallige betalingen in een apart register terecht komen. Daarna verdwijnt de pacht helemaal uit de rekeningen. Is de pacht afgelost? Als oninbaar gekwalificeerd en verder vergeten? Dat is niet duidelijk. Op geen enkele manier komt deze pacht nog voor in de rekeningen. 1 mud rogge op St. Andries apostel (30 november) te betalen (vanaf 18 april 1409) Op 18 april 1409 schonk Gielis de Zecker een pacht van 1 mud rogge uit een hoeve in Udenhout aan de Lieve Vrouwe Broederschap. De eerste vermelding van diezelfde mud rogge stamde uit 1383 wanneer Reiner Jan Culle die verkocht aan Herman Jan Lodenzoen, die de pacht op zijn beurt verkocht aan Gielis de Zecker in 1388. Uit latere vermeldingen blijkt dat deze pacht wordt betaald uit bezittingen in den Brand. Deze 1 mud rogge staat voor het eerst in de rekening van 1433/1434. Vanaf 1536/1537 ontbreekt deze pacht in de rekeningen. We zien de pacht pas weer terug in de periode 1583-1590 tot 1620 wanneer de rekeningen ontbreken tot 1659. Waarschijnlijk werd in 1660 de pachtverplichting omgezet in een geldbedrag. Een overzicht uit 1659 sprak nog van 1 mud als pacht en het register dat in 1661 begint, noemde een betaling van 6 gulden. De betalers blijven trouw hun verplichting voldoen maar ze besluiten later, in de 19de eeuw, om deze pacht af te kopen. Ze betalen gezamenlijk 96 gulden en daarmee is de pacht per 15 februari 1872 afgelost en vervalt de betalingsverplichting na 463 jaar. [illustratie] 12 gulden op St. Jacob (25 juli) te betalen (vanaf 15 maart 1549) Willem van Os, echtgenoot van Catharina Hendrik vander Keelen, verkocht aan de Broederschap op 19 maart 1549 een cijns van 12 gulden uit een huis aan het Winkel. De betaling moet plaatsvinden in festo nativitatis Beati Johannis baptista proxima futuro (op het feest van de geboorte van Johannes de Doper eerstkomende). Die feestdag valt op 24 juni. Opmerkelijk is het dat deze post vanaf de rekening van 1546/1547 staat genoemd: van Joest Ghijsbrechtsz in Udenhout daer aff dierste betalinge verschenen is St. Jacopss xlvj. Dus, de eerste betaling vond plaats in 1546. Was de akte van 1549 een formalisatie van een al bestaande betaling? Geen idee. Gaat de akte van 1549 over een andere 12 gulden? Dat lijkt onwaarschijnlijk aangezien deze post niet tweemaal in de rekeningen voorkomt. Een tweede bijzonderheid is de betaaldag. Volgens de rekeningen is dat namelijk St. Jacobus Apostel, dat wordt gevierd op 25 juli. In de rekening van 1549/1550 staat abusievelijk St. Janss geschreven. De nieuwe cijns, of was het alleen de officiële vastlegging, in 1549 leverde blijkbaar verwarring op bij de rentmeester en/of proost. Voorlopig kunnen we ervan uitgaan dat de post van 1546/1547 over de 12 gulden van Willem van Os gaat. Het is Joest Ghijsbrechtsz die de 12 gulden moet betalen. Hij is waarschijnlijk de eigenaar van het betreffende huis waaruit de cijns betaald moet worden. In 1619/1620 is het Adriaen Jan Joosten die de 12 gulden betaalt. Die rekening is de laatste die bewaard is voor de wijziging van de statuten van 1642. Hierna
komt deze post niet meer voor in de rekeningen. pacht van 1 mud, 2 sester en een slijk rogge (1 vat) op Maria Lichtmis (2 februari) te betalen (vanaf 2 maart 1661) Deze pacht is afkomstig uit een grotere pacht van 9 mud en 2 sesteren rogge die Henricus Coert, zoon van Tilkinus van Bosschehoven al in 1352 beloofde te betalen aan Willem van Langelair. Tilkinus van Bosschehoven was één van de mensen die in 1316 grond verkreeg in Udenhout van de abdij van Tongerlo. Op 2 maart 1661 verwierf de Lieve Vrouwe Broederschap een deel van deze oude pacht uit handen van Herman Kuchlinus. Deze pacht staat ook te boek als 10 sesteren en 1 slijk rogge. (1 mud rogge is 8 sesteren en een slijk rogge is gelijk aan een vat rogge). De rekeningen van de Lieve Vrouwe Broederschap laten zien dat de pacht betaald is tot en met 1725. Vanaf 1726 bleef er een vermelding in de rekeningen staan maar werd de pacht niet meer voldaan. De proosten houden deze post in de rekening tot 1776. Toen besloten de commissarissen en de proosten dat deze post niet meer in de rekening hoefde te worden opgenomen. Sinds 1726 was er geen pacht meer betaald en blijkbaar waren ze er niet in geslaagd om te onderzoeken hoe de bezitsverhoudingen nu waren en bij wie ze moesten zijn om de pacht te innen. Na 50 jaar gaven ze het op. 1 mud rogge op Maria Lichtmis (2 februari) te betalen uit de hoeve aan de Groenstraat. De herkomst van deze pacht is onduidelijk. In het register met een opsomming van de inkomsten van de Lieve Vrouwe broederschap uit 1659 staat dat aanvankelijk Adriaen Breeckelmans en later Jan Emmen den Rijcken deze pacht betaalde op Maria lichtmis (2 februari). Van 1662 tot 1668 betaalde Matheus Willem Berghmans de pacht. Hij was getrouwd met Maria de dochter van Jan Emmen den Rijcken. Daarna kwam de hoeve in handen van Jan Jan Vermeer en die de cijns betaalde tot 1687. De betalingen van de pacht stopten in 1835. In dat jaar losten de eigenaren de pacht af door 373 gulden te betalen. [illustratie] Lijst met Udenhouters De index die van deze ledenlijsten in de rekeningen gemaakt zijn, laten zien dat ook veel Udenhouters lid zijn geweest van de Lieve Vrouwe Broederschap in 's-Hertogenbosch. De bronnen vermelden zeker niet altijd waar een ingeschreven of overleden lid woonde. Om de volledige lijst op Udenhoutse mensen te gaan controleren is een bijna onmogelijke opgave. We moeten er van uitgaan dat die lijst nooit ofte nimmer compleet zal zijn of worden. Desalniettemin geeft de lijst hieronder een mooi overzicht. In sommige gevallen kan de lijst voor genealogen houvast bieden om voorouders terug te vinden en enige indicatie te krijgen wanneer ze nog in leven waren (als ze zich inschreven en hun intredegeld betaalden) en wanneer ze dood waren (als hun doodschuld werd voldaan). In latere eeuwen werd dat laatste minder betrouwbaar doordat je je doodschuld kon betalen lang voordat je overleden was. In de lijst staat dat Herman Luer en zijn vrouw Lijsbeth in 1469 hun intredegeld betaalden. Voor Herman Luer werd in 1476 de doodschuld betaald. Er zijn bronvermeldingen uit het schepenbankarchief van 'sHertogenbosch uit 1443, 1445 en 1447 waarin Herman Wouter Luer wordt genoemd. Dat zou best dezelfde Herman Luer kunnen zijn. Uit andere bronnen is bekend dat Wouter Herman Loer is getrouwd met Catharina Jan Melis Walraven. Hun huwelijk vond plaats voor 1471. In 1481 betaalt Katheryn Wouter Loers wyff in Udenhout haar intredegeld. Dat is bijna zeker de vrouw van de eerdergenoemde Wouter Herman Loer. In 1507 incasseert de broederschap de doodschuld van Katherina Wouter Loers uxor (=vrouw). Daarmee is in een tijd waarin overlijdensregisters en andere bronnen over overlijdensdata ontbreken een extra bron aanwezig om een overlijdensjaar te weten te komen. In sommige namen zijn familieverbanden terug te lezen. Aanvullend bronnenonderzoek zal daar nog meer duidelijkheid over verschaffen. Hieronder volgen twee voorbeelden.
De doodschuld van Mechtel Rob Brocken wijff werd betaald in 1501. Het betrof hier Mechtelt Jan Langerbeens die getrouwd was met Robrecht Brocken. Hun dochter Heilwigis trouwde met Lambert Lambert Leijnen. Voor hun kleindochter Ariken dochter van Robbrecht Leijnen werd in 1549 betaald voor haar doodschuld. Dierixken Jan Roetters dochter uxor Claes Wiellems betaalde haar intredegeld in 1536. Zij betaalde waarschijnlijk in 1540 mede de doodschuld van Heilwich, de vrouw van Jan Roetarts, haar moeder. Haar dochter Agnes, dochter van Claes Willems, betaalde in 1542 haar intredegeld en haar doodschuld werd betaald na haar dood in 1554. De nabestaanden van Diricxken Jan Roeters dochter uxor Claes Willems betaalden in 1565 haar doodschuld. Rekeningpost
Beroep / titel / functie
Plaats
Jaar
Soort betaling
Symon Henric Tuyts soen in Udenhout
-
Udenhout
1443
intredegeld
in Udenhout Lambrecht Henric Wierix soen was
-
Udenhout
1446
intredegeld
Jan Jans s. van der Rijt in Udenhout
-
Udenhout
1457
intredegeld
Katelyn Jan Meeus Stevens soens s. in Udenhout
-
Udenhout
1465
doodschuld betaald na de dood
Harman Leur ende Lysbeth uxor
-
Udenhout
1469
intredegeld
Peter Wyten
-
Udenhout
1469
intredegeld
Herman Luer in Udenhout
-
Udenhout
1476
doodschuld betaald na de dood
Art Ghysbert Artss in Udenhout et Mechtelt uxor
-
Udenhout
1477
intredegeld
Katheryn Wouter Loers wyff in Udenhout
-
Udenhout
1481
intredegeld
Jacop Peters s. van Vucht in Udenhout
-
Udenhout
1484
intredegeld
Zegher Stevenss in Udenhout
-
Udenhout
1486
intredegeld
Jan Gerit Vennix soen in Udenhouyt
-
Udenhout
1487
doodschuld betaald na de dood
Jan Meeussoen in Udenhouyt
-
Udenhout
1487
achterstallige doodschuld betaald na de dood
Mary van Vucht in Udenhout
-
Udenhout
1489
intredegeld
Jan Wouter Hubenss smit in Udenhout
smid
Udenhout
1489
doodschuld betaald na de dood
Margriet Thonis wyf van den Loe in Udenhout
-
Udenhout
1495
intredegeld
Jacob van Vucht in Udenhout
-
Udenhout
1495
doodschuld betaald na de dood
Jan Gerit Hoeven ss. in Udenhout
-
Udenhout
1496
intredegeld
Margriet Henricx dochter van den Loo in Udenhout
-
Udenhout
1496
doodschuld betaald tijdens het leven
Katheryn Arnt Peters huysvrou in Udenhout
-
Udenhout
1498
intredegeld
Peterken Wyten in Udenhout
-
Oisterwijk, Udenhout
1499
doodschuld betaald na de dood
Dirck die Helt in Udenhoudt ende
-
Udenhout
1499
doodschuld betaald tijdens het leven
Arnt die Meyer
-
Udenhout
1501
intredegeld
Claesken uxor
-
Udenhout
1501
intredegeld
Gerit van den Pas
-
Udenhout
1501
intredegeld
Mechtelt Rob Brocken wyff in Udenhout
-
Udenhout
1501
doodschuld betaald met roerend goed
Margaretha Thonis van den Loe dochter
-
Udenhout
1502
intredegeld
Arnt Roetart in Udenhout
-
Udenhout
1504
intredegeld
Peter Ghyb Aerts ss. in Udenhout
-
Oisterwijk, Udenhout
1507
doodschuld
Peter Gyb Arts ss. in Udenhout
-
Oisterwijk, Udenhout
1507
doodschuld
Hadewich Peter Vannis dochter in Udenhout
-
Udenhout
1507
intredegeld
Goyart van Vucht in Udenhout
-
Udenhout
1507
doodschuld betaald tijdens het leven
Katherina Wouter Loers uxor in Udenhout
-
Udenhout
1507
doodschuld betaald na de dood
Arken Henrick Arkenrarts dochter in Udenhout gestorven
-
Udenhout
1508
doodschuld betaald met roerend goed
Maes die wagemeker in Udenhout
wagenmaker
Oisterwijk, Udenhout
1510
doodschuld betaald na de dood
Heylken Priem in Uden Haut by Oesterwick
-
Udenhout
1512
doodschuld betaald tijdens het leven
Jan Wouters van den Heseacker in Udenhout
-
Udenhout
1513
doodschuld betaald tijdens het leven
Alit van Vucht
-
Udenhout
1515
doodschuld betaald tijdens het leven
Lysbeth heur dochter
-
Udenhout
1515
doodschuld betaald tijdens het leven
Elizabet Gerit Elyaes uxor
-
Udenhout
1516
doodschuld betaald tijdens het leven
Beertken Roloff Henrick Peters s. die moller uxor
molenaar
Udenhout
1516
doodschuld betaald na de dood
Aert Dirck Roetarts in Udenhout
-
Udenhout
1517
doodschuld betaald na de dood
Henric Jan Witloex in Udenhout
-
Udenhout
1520
achterstallig intredegeld
Alit Henric Vannes dochter in Udenhout
-
Oisterwijk, Udenhout
1521
doodschuld betaald na de dood
Katherina Art Dirck Rotartsz. uxor in Udenhout
-
Udenhout
1521
doodschuld betaald tijdens het leven
Arien Goyartsz. van Vucht in Udenhaut
-
Oisterwijk, Udenhout
1525
intredegeld
Geertruydt Gerit Claes dochter in Udenhout
-
Oisterwijk, Udenhout
1526
intredegeld
Heylwich Gysbert Zegers uxor in Udenhout
-
Oisterwijk, Udenhout
1526
intredegeld
Marten Ariaen Martensz. oft Marten Ariaensz.
-
Udenhout
1527
intredegeld
Engelken filia van Henrick Witlock in Udenhout
-
Udenhout
1527
intredegeld
Gertruydt huysvr. Willem Hooven in Udenhout wedue
-
Udenhout
1527
doodschuld betaald tijdens het leven
Adriana uxor van Peter Kempelants
-
Udenhout
1527
doodschuld betaald na de dood
Roelof Henrick Petersz. die molder
molenaar
Udenhout
1527
doodschuld betaald na de dood
Heylwych Henrick van Vuchs huysvr.
-
Udenhout, Berkel 1527
doodschuld betaald tijdens het leven
Jut Teeuwen Byten dochter uxor van Jan die coster tot Berkel opt boeck van Udenhout
koster
Udenhout, Berkel 1527
doodschuld betaald na de dood
Adriaen Jan Tuyts alias Priem van Udenhout knaep tot Sinte Gertruden cloester ten Bosch
dienaar
Udenhout, 'sHertogenbosch
1527
doodschuld betaald na de dood
Lysken huysvr. Martens Ariaens Mertenss.
-
Udenhout
1528
intredegeld
Em Goessens
-
Udenhout
1528
intredegeld
Hubrecht Ghys Hermenssoen
-
Udenhout
1532
doodschuld betaald na de dood
Hubrecht Ghyb Hermensoen in Udenhout obiit
-
Udenhout
1532
doodschuld betaald met roerend goed
Lysken uxor Villem Thoenis ende was een doechter van Villlem Hoenen
-
Berkel, Udenhout 1533
doodschuld betaald na de dood
Jan Goeyart Smollers s.
-
Udenhout
1533
intredegeld
Marten Adriaens soen obiit tot Udenhout
-
Udenhout
1533
doodschuld betaald na de dood
Lysbeth uxor Peter Huyben
-
Udenhout
1533
doodschuld betaald na de dood
Dierixken Jan Roetters dochter uxor Claes Wiellems
-
Udenhout
1536
intredegeld
Peeter Airt Gielis Kemplandt
-
Udenhout
1536
doodschuld betaald na de dood
Lysken Gyb Hermans dochter
-
Udenhout
1536
doodschuld betaald na de dood
Cornelis Janss van Gorcum
-
Udenhout
1536
doodschuld betaald na de dood
Geritken Claes Gerarts dochter
-
Udenhout
1537
intredegeld
Geritken Peter Gerits dochter
-
Udenhout
1538
intredegeld
Geritken Claes Elyas dochter
-
Udenhout
1538
doodschuld betaald tijdens het leven
Maria uxor Elyas Gerartss
-
Udenhout
1540
intredegeld
Jan Piggen Janss
-
Udenhout
1540
intredegeld
Arka weduwe Jacops Gerits van Vechel
-
Udenhout
1540
doodschuld betaald tijdens het leven
Jacop Geritss van Vechel
-
Udenhout
1540
doodschuld betaald na de dood
Heilwich Jan Roetarts uxor
-
Udenhout
1540
doodschuld betaald na de dood
Embert Goessens alias Kemplant Udenhout
-
Udenhout
1540
doodschuld betaald na de dood
Agness dochter Claes Willemss
-
Udenhout
1542
intredegeld
Engela dochter Willems Waltloeck uxor Jans Pyngen
-
Udenhout
1542
intredegeld
Margriet dr. Willems Ghysbrechts Hoeven
-
Udenhout
1542
doodschuld betaald met roerend goed
Agnes dochter Claes Willems z.
-
Udenhout
1554
doodschuld betaald na de dood
Jan Piggen Janss. onder Udenhout
-
Oisterwijk, Udenhout
1555
doodschuld betaald na de dood
Jan Goyart smolleners zoen
molenaar
Udenhout, Berkel 1559
doodschuld betaald na de dood
Ariken dochter Robbrecht Lambrechts
-
Udenhout, Berkel 1559
doodschuld betaald na de dood
Lysbeth Witlocx
-
Udenhout
1564
achterstallige doodschuld betaald na de dood
Lijsken uxor Merten Adriaen Mertenss.
-
Udenhout
1565
doodschuld betaald na de dood
Willem Herman Appels
-
Udenhout
1565
doodschuld betaald na de dood
Diricxken Jan Roeters dochter uxor Claes Willemss.
-
Udenhout
1565
doodschuld betaald na de dood
Jannen de meyer in Udenhout
meier
Udenhout, Oisterwijk
1567
doodschuld betaald na de dood
Bronnen:
Anton Schuttelaars, Heren van de Raad. Bestuurlijk elite van 's-Hertogenbosch in de stedelijke samenleving 1500-1580 (Nijmegen University Press, 1998). Hoofdtuk 10: De Lieve Vrouwe Broederschap, pp. 366-411 Brabants Historisch Informatie Centrum (BHIC), Illustre lieve vrouwe broederschap (ILVB) in 'sHertogenbosch, (1291) 1318 - 1993 (1998), invnrs. 9, 19, 116-146, 164, 174, 334-340, 417-421, 428. Informatieblad Illustre Lieve Vrouwe Broederschap (november 2009) http://www.bhic.nl/data/docs/onderzoeksgereedschap/infoblad%20ilvb.pdf (laatst geopend op 31 oktober 2010) Website van het BHIC, pagina met zoekinterface naar de leden van de broederschap tot 1620: http://www.bhic.nl/index.php?id=11885 (laatst geopend op 12 december 2010) Website van het BHIC. pagina met zoekinterface naar gescande archiefstukken o.a. de rekeningen van de ILVB: http://www.bhic.nl/index.php?id=11886 (laatst geopend op 12 december 2010)