Gepubliceerd in Louis Paul Boon e.a.: Hij was een zwarte. Over oorlog en collaboratie (Amsterdam 2003) Er was een tijd dat men dacht dat geschiedschrijvers vertelden wat er in het verleden voorgevallen was. De klassieke en tot vervelens toe geciteerde uitspraak in dat verband is van de hand van de 19de -eeuwse meester van de politieke geschiedschrijving, Leopold von Ranke die in zijn eerste werk, uit 1824, schreef dat de historicus 'niet anders te doen had dan tonen wat er in het verleden gebeurd was', bloss zeigen, wie es eigentlich gewesen [ist]'. Het is een fraaie zin met een mooie opdracht maar helaas een onmogelijkheid. Want hoe zou dat moeten? En hoe zou het kunnen? Wie weet hoe iets 'eigenlijk' geweest is? Neem als voorbeeld het eigen leven. Niemand die daarvan zo goed op de hoogte is als de persoon zelf. Maar kan hij of zij vertellen wat zich in dat leven 'eigenlijk' heeft afgespeeld? Natuurlijk, het hangt ervan af hoe je dat woordje tussen aanhalingstekens invult. Iemand is geboren op datum x, naar school gegaan op moment y, de ouders heten z en q, de man of vrouw k en de studie m. En dit alles speelde zich af in de jaren a, b en c. Allemaal waar, onweerlegbare feiten maar vormen die bijeen de elementen van het 'eigenlijke' verhaal? Elke dag van een mensenleven bestaat uit een ontelbaar aantal gebeurtenissen. Zelfs als iemand niets doet - in de bank hangt, vliegjes vangt, televisie kijkt - krijgen de hersenen duizenden prikkels te verwerken. Één ervan wordt onthouden - en misschien niet eens. Tien jaar later blijkt dat er van die ene prikkel per dag nog slechts één per jaar is overgebleven. Dat zijn er tien per decennium. En uit die tien prikkels of momenten uit tien jaren wordt vervolgens een levensverhaal geconstrueerd, de 'eigenlijke' geschiedenis. Vermenigvuldig dit individueel probleem met duizend, tienduizend of één miljoen en je raakt de kern van wat 'geschiedschrijving' heet. Zou die werkelijk tonen wat er in het verleden 'eigenlijk' voorgevallen is? Kom nou, dat gelooft anno 2003 geen mens meer. Daarvoor zijn we door schade en schande, opgedaan met de moderne media, te wijs geworden. Een oorlogje in Irak, een verkiezinkje in de Verenigde Staten, een uurtje parlementje kijken en eenieder ziet hoe de leugen van het scherm spat. Mensen zijn niet gek! Wat voor het zichtbare, aanraakbare heden geldt, gaat in versterkte mate op voor het verre, mistige verleden. Daarom is het beter de oude leer van de geschiedschrijving te vervangen door een meer realistische kijk. Conform recente ontwikkelingen in de Engelse historiografie
zou geschiedschrijving beter als 'invention of tradition' omschreven kunnen worden:1 historici schrijven niet wat er in het verleden gebeurd is, zij vinden het verleden opnieuw (uit) - en wel meestal zo dat het hun heden goed van pas komt. Dit lijkt cynisch en een vrijbrief voor manipulatie. Het tegenovergestelde is het geval. Juist door de subjectiviteit van de geschiedschrijving te erkennen kunnen we redden wat er aan objectiviteit rest. Of andersom: door de objectiviteit van de geschiedschrijving te blijven herhalen, miskennen we hoe deze discipline zichzelf belachelijk maakt en haar krediet verspeelt. En dan volgen pas echt cynisme en manipulatie. Dit alles gezegd kan ik niet anders dan de eerste zin herhalen van het boek dat ik in 2001 publiceerde over Nederland en de Tweede Wereldoorlog - en niet in de Tweede Wereldoorlog want dat zou betekenen dat ik gebeurtenis en beeld weer uit elkaar haal: 'Eerst was er de oorlog, daarna het verhaal van die oorlog. De oorlog was erg maar het verhaal maakte de oorlog nog erger.' Nogal wat Nederlanders ergerden zich aan deze zin, in de gedachte dat het verhaal van de moord op zes miljoen joden nooit erger kan zijn dan die moord zelf. Daarin hebben ze gelijk. Maar daarmee raken ze, onbedoeld, ook meteen de kern van de zaak. Met hun verwijt brengen ze de oorlog namelijk terug op het fenomeen dat sinds de jaren '60 alom erkend wordt als zijn meest memorabele gebeurtenis, de shoah. Het lijkt me volmaakt terecht dat de shoah gezien wordt als de meest ingrijpende gebeurtenis van de Tweede Wereldoorlog. Zelfs zestig jaar na dato blijft het een onbegrijpelijk, onaanvaardbaar en onwezenlijk fenomeen. Dat betekent echter nog niet dat het juist is de oorlog met de shoah te vereenzelvigen. Er is zoveel meer gebeurd, zoveel ook wat met de moord op de joden weinig tot niets te maken heeft. In dat verband moet ik altijd denken aan de man die halverwege de oorlog in de Nederlandse Peel onderduikplekken voor joden zocht. Hij moest de bevolking eerst uitleggen wat joden waren en vervolgens ook nog eens vertellen dat ze vervolgd werden.2 In een stad als Amsterdam wist men destijds natuurlijk heel goed wat joden waren, wist men ook dat ze vervolgd werden en ervoer men de oorlog dagelijks aan den lijve. Elders in Nederland - of, om het even, België, Frankrijk, waar ook - waren andere bevolkingsgroepen zo goed als onbekend, was de oorlog ver weg, werd zelden of nooit een soldaat gezien, was er geen boterham te weinig en geen schot te horen. Ja, die ene keer… en die wordt onthouden, die wordt tot kern gemaakt van het verhaal, daaraan wordt vervolgens de gehele oorlog opgehangen. In zoverre is er een onmiskenbare overeenkomst tussen de weergave van het collectief verleden en die van het persoonlijk leven. Je onthoudt maar zo weinig en hetgeen je onthoudt ben je geneigd te verabsoluteren. Ten onrechte dus. Als we (de tijd van) de Franse Revolutie in herinnering roepen, zien we een woedende mensenmassa, horen we het suizen van de guillotine, denken we aan Marat in bad, dood. Maar tijdens de Franse Revolutie was het niet altijd revolutie, sterker nog: het was meestal en op de meeste
plekken geen revolutie. Het is onze herinnering, ons gebruik, misschien moet je wel zeggen onze 'verminking' van het verleden die een complex fenomeen terugbrengt tot één, twee, drie gebeurtenissen. Shoah, Anne Frank, laarzen, schoften, de oorlog. Vijf jaar, een kleine tweeduizend dagen, alleen al in Nederland 9 miljoen mensen en een veelvoud van dat aantal aan belevenissen. Aldus de werkelijkheid aan de ene kant. En aan de andere kant een beeld dat zich laat samenvatten met vijf, tien, vijftien woorden. Het klopt niet. Het is geen geschiedschrijving. Het is ideologie. Het beeld toont het verleden niet zoals het was maar zoals het voor het gevoel van de terugkijkers moet zijn. 'Geschiedenis is de geestelijke vorm waarin een cultuur zich rekenschap geeft van haar verleden', luidt de fameuze definitie van Johan Huizinga. Het is de optimistische, 19de variant van wat ik bedoel: dat geschiedenis constructie is. Mijn sceptischer, 21ste -eeuwse uitleg leidt daarom onvermijdelijk tot een volstrekt andere vorm van geschiedschrijving. Veel meer dan de feiten ('wat gebeurd is') interesseert me het beeld ('wat men zegt dat gebeurd is'). De historici van gisteren meenden dat ze tot taak hadden het verleden te reconstrueren. De historici van vandaag hebben een andere taak. Modieus gezegd: het beeld van het verleden te deconstrueren. Geschematiseerd betekent dat voor hun werk dat ze ten eerste een antwoord moeten geven op de vraag of er van een bepaalde gebeurtenis of complex aan gebeurtenissen een dominant of duidelijk beeld bestaat en zo ja, hoe dat eruit ziet; ten tweede de vraag stellen hoe dat beeld tot stand is gekomen en wat de belangrijkste elementen ervan zijn; ten derde onderzoeken wat er op die elementen afzonderlijk en daarmee op het beeld als geheel aan te merken is; en ten vierde, tot slot, welk beeld er op basis van de gegeven kritiek vervolgens zou kunnen ontstaan. Dit geldt de Franse Revolutie, de Spaanse Burgeroorlog en de Tweede Wereldoorlog, in België, Nederland of elders. Al enkele jaren na de bevrijding werd de oorlog in Nederland - laat ik me daartoe beperken maar vergelijkingen met de situatie in België, hoe anders op zich ook, zijn eenvoudig te maken - naar een uithoekje van het collectief geheugen gedrukt.3 Gevangen collaborateurs werden vrijgelaten. Het gesjoemel van ambtenaren, zakenlui, middenstanders of gewone kostverdieners werd vergeten. De shoah werd, voorzover überhaupt bekend, genegeerd. Het verzet gemarginaliseerd. De oude partijen herstelden zich. Zo ook de zuilen. 'De dijk is dicht, 't water is weg, we moeten vooruit,' luidde het programmatische zinnetje van een film die Anton Koolhaas uit 1949 maakte. Zo gebeurde: Nederland ging vooruit en had geen tijd terug te kijken, zeker niet naar zoiets vervelends als 'de oorlog'. Symbolisch voor deze vergetelheid was, eerst, het plan uit 1948 om het pas sinds kort bestaande Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie op te heffen. Het werd dankzij een bliksemactie van diens directeur en latere Geschiedchrijver des Rijks Lou de Jong op het nippertje voorkomen.4 Enkele jaren later besloot de regering bevrijdingsdag, 5 mei, als nationale feestdag af te schaffen. Voor de weinigen die de
herinnering aan de oorlog en het verzet hoog wilden houden, was het een regelrechte belediging. 'De Doden houden nog alleen/ Op de verlaten posten stand,' dichtte de man die destijds beschouwd werd als een van de grootste verzetsdichters, Muus Jacobse. Zij kijken star over het land, Een leger van gehouwen steen. Vergeefs hebben wij hen herdacht De doden hebben ons veracht. Een ander zei het nog bitterder: 'wij hebben tòch verloren/ de strijd die Hitler won.' Vijf, tien jaar later zou echter blijken dat de oorlog niet voorbij was.5 Integendeel. Internationaal begon de omslag met het Eichmannproces (voorjaar 1961). Op hetzelfde moment werd in Nederland het eerste deel van de langdurige televisieserie van Lou de Jong (de Maurice de Wilde van Nederland), De Bezetting, vertoond. Temeer omdat het medium op dat moment de huiskamers veroverde, de Nederlanders van destijds nog meer huismussen waren dan tegenwoordig en men nog slechts over één televisienet beschikte, was dit een gebeurtenis die niemand ontging. In dezelfde maand dat de laatste aflevering vertoond werd, april 1965, verscheen het boek dat de resterende blinden voorgoed de ogen opende: Ondergang van Jacques Presser, met als ondertitel 'vervolging en verdelging van het Nederlandse jodendom'. Weer enkele jaren later (1969) begon de al genoemde Lou de Jong met zijn onuitputtelijke serie Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, 14 delen, twee keer zoveel banden, meer dan 26 kilo boek en 16.000 pagina's, 9 bladzijden voor iedere dag dat de oorlog geduurd had. Al met al was het alsof heel Nederland in bad ging: geen water maar oorlog. Toch waren dat Eichmannproces en genoemde historische activiteiten slechts van indirect belang voor het beeld dat van de oorlog ontstond. Van veel groter belang waren de gelijktijdige ontwikkelingen in de samenleving. Om het simpel te zeggen: vanaf ongeveer 1965 maakte de Nederlandse cultuur een draai van bijna 180 graden. Die draai is alleen te begrijpen als je bedenkt dat Nederland, anders dan België, tot lang na de Tweede Wereldoorlog 'in de 19de eeuw' was gebleven. De vermoedelijk belangrijkste reden daarvoor is de neutraliteit tijdens de Eerste Wereldoorlog. Deze 'achterstand' verklaart de snelheid en de ingrijpendheid van de omkeer. Zo is de 'wet van de overgecompenseerde achterstand': een achterstand wordt door overcompensatie tot voorsprong. Het is de zwaai van de pendule: hoe meer hij uithangt naar de ene kant, des te verder hij uitslaat naar de andere kant. De zuilen werden gebroken. De christelijke bodem werd onder de maatschappij weggeslagen. Het gezin verdween, in ieder geval tijdelijk, als hoeksteen van de samenleving. Er kwam een eind aan het gezag van ouders, docenten en bazen. Op seksueel gebied leek opeens alles mogelijk. Waar spaarzaamheid en arbeid de hoogste deugden waren geweest, werd nu geld uitgeven en vrije tijd aangeprezen. Ondertus-
sen werd Nederland rijk en rijker, de bevolking vrij en vrijer. In dit proces van ongekende mogelijkheden was - beter gezegd: ontstond - één vast punt. Het was nodig om te voorkomen dat het geheel stuurloos raakte: 'de oorlog'. Men sprak dan ook steeds minder vaak over 'de Tweede Wereldoorlog'. Die was voorbij, een belevenis van de oudere generatie, bijgezet op het nationaal monument op de Dam van Amsterdam. Nee, de nieuwe generatie, de babyboomers, spraken over 'de oorlog' als betrof het hier een gebeurtenis die ver verheven was boven de historische feiten. Hij, de oorlog, werd toetssteen van goed en kwaad. Meer nog: de oorlog werd maatstaf van zo'n beetje alles wat er was. Dat de oorlog zo'n reusachtige betekenis kon krijgen, heeft zijn logica. De jonge generatie maakte zich vrij en verwees in haar strijd naar een vrijheid die niemand waagde te betwijfelen. Symbool daarvan was de oorlog. Taboes werden doorbroken en wat was er beter dan te refereren aan het taboe bij uitstek: de oorlog. Een 'linkse' ideologie nam het voortouw en wat kwam haar beter uit dan te kunnen verwijzen naar een tijd waarin rechts volstrekt ontaard was? De oorlog dus. En tot slot was er natuurlijk het fenomeen waar niemand goed raad mee wist, het symbool van het - hoofdletters - Grote Kwaad: de shoah. Ook dit was onlosmakelijk met 'de oorlog' verbonden. Daarmee werd geschiedschrijving gemakkelijk tot ideologie en 'de oorlog' de lakmoesproef van de moraal. Dat die morele categorie vervolgens naar willekeur werd ingevuld - elke tegenstander heette 'fascist', elke tegenwerping was 'verzet', elk alternatief ging 'ondergronds' - is echter nog niet het meest kwalijke. Kwalijker is dat in het nieuwe, vrije Nederland van het laatste kwart van de 20ste eeuw rond het scharnierpunt 'oorlog' een verpletterende vorm van conformisme en zelfcensuur ontstond. Zij was, denk ik, het resultaat van angst. Nadat de zuilen, de gezinnen en het geloof waren weggevallen, bleef het individu geen ander houvast dan de goegemeente ofwel de 'moral majority'. Wie daaruit verstoten werd, stond alleen. Je keek dus wel link uit. Je zou deze tijdgenoot van de Hollanditis (het Nederlands pacifisme aan het begin van de jaren '80, in het bijzonder de anti-kernwapen beweging) 'de Hollandse paradox' kunnen noemen: een morele en vooral intellectuele verstarring die zich, met de oorlog als bindsteen, aandient als hoogste goed, grootste diepgang en summum van vrijheid. Niemand waagde anders te denken dan iedereen - en dat zeker niet over het onderwerp der onderwerpen, 'de oorlog'. Dieptepunt van deze Hollandse paradox waren de jaren rond 1980. Het was de tijd van de Aantjes-affaire (1978, voorman van de Christen-democraten moet verdwijnen vanwege zijn rol in de oorlog), het moment dat Lou de Jong het slotakkoord achter het Nederlands deel van Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog zette (1980-1982) en de jaren dat zich tal van relletjes rond het oorlogsverleden van tal van vooraanstaande figuren afspeelden, de voormalige burgemeester van Gorinchem Van Rappard (1979), de voormalige Minis-
ter van Buitenlandse Zaken Luns (1979), zakenlui als Menten (1976) en Zwolsman (1981) en de weduwe Rost van Tonningen (1983). Al zouden twee jonge hoogleraren6 met hun inaugurele redes in 1983 een eerste barstje slaan in het heilig huis van de Nederlandse cultuur, voor de overgrote meerderheid van de bevolking was en bleef de oorlog de onaantastbare maat van alle dingen. Het destijds ontstane beeld van de oorlog was moreel van aard en dus, om het met een oeroude kleurstelling7 te zeggen, zwart-wit. Het laat zich op ontelbare, werkelijk ontelbare manieren illustreren, lopend van dwaas inquisitoriaal gedrag van zelfbenoemde rechters(Adriaan Venema over de Nederlandse literatuur, Lou de Jong over Aantjes) via onzinnige historische uitspraken ('fascisme is gebaseerd op leugen')8 tot overdreven aandacht voor het soldaat-vanoranje-gedrag van de Nederlandse bevolking. Kern van dit alles is een volstrekt vals mensbeeld. Opvallend bij de zwart-wit denker is namelijk dat hijzelf zich altijd in het witte kamp bevindt en dat de zwarte altijd de ander is - ook bij Boon overigens: conform zijn ideologie zitten de zwarten bij Kerk en Kapitaal. Welnu, zo simpel is het leven niet. Misschien moet je zeggen: helaas. Zo simpel is daarentegen wel de Amerikaanse film, het katholieke heiligenleven, het stripverhaal en de droom. Er zullen wel mensen zijn van wie de ziel door geen zwart randje wordt ontsierd. Ik persoonlijk heb ze nog nooit ontmoet maar als ik de Fabeltjeskrant der Eeuwen mag geloven hebben dergelijke figuren in de loop der tijden bestaan. Ook zijn er vast mensen te vinden die zo misvormd zijn dat ze niets anders dan schoftenstreken kunnen uithalen. Ik sus mezelf met de gedachte dat dit geldt voor de klassieke boeven uit het geschiedenisboek - Hitler, Stalin, Idi Amin, Milosevic en nog zo wat tuig. Maar interessanter is hoe het met de rest staat, de 99,9% van de mensheid waartoe u, ik en de buurman behoren? Schoften? Helden? Je vraagt je af of mensen die zo simpel over zichzelf en hun medemensen denken ooit wel eens een behoorlijk boek gelezen hebben, een half uurtje zonder praten naar anderen hebben zitten kijken, een krant lezen, zichzelf bekijken. Want al is de kleur van het leven bont, de kleur van de moraal is grijs. Grijs is de kleur van de meeste braverikken, grijs is de kleur van de boeven, grijs tot slot is de kleur van degenen die ergens tussen beide uitersten vertoeven. Anders gezegd: het zwart-wit mensbeeld is niet alleen te simpel, het is ook vals en resultaat van een opschepperig zelfbeeld. Dat was de reden dat ik mijn boek over Nederland en de Tweede Wereldoorlog Grijs verleden noemde en eindigde met een eerbetoon aan een van de weinige Nederlanders die temidden van de destijds dominante historische moraalfilosofie het hoofd koel hield: Abel Herzberg. Zelf joods en gevangen gezeten in Bergen-Belsen, had hij het kwaad van nabij meegemaakt, wist hij dat het kwaad een gecompliceerde zaak is èn - dat is zijn grootste verdienste - had hij ook nog de durf dat te zeggen en te schrijven. Dat niet één maar duizendmaal, de ene keer nog mooier, wijzer en dieper dan de andere. Herzberg
deed dat voor het eerst in - let wel - het najaar van 1945 en voor het laatst toen hij als bijna 100-jarige in 1989 de laatste adem uitblies. Ondertussen was hij van alles, zelfs van antisemitisme, beschuldigd en min of meer op een zijspoor van de Nederlandse cultuur gezet. Hij paste niet. Zijn wijsheid was te groot voor de Nederlandse eenvoud en het heersende schema van de moraal. Want wie durfde nu onder ogen te zien wat hij, Herzberg, al in het kamp onder ogen zag? ''We zijn, naar ik vrees, maar al te gauw geneigd hem [Scharführer X uit Herzbergs eerste publicatie, Amor fati] een Duits monopolie te verlenen. Dat is op zichzelf begrijpelijk genoeg. Ten eerste wassen wij onszelf daarmee schoon. Als wij zeggen, dat hij een Duitser is, bedoelen wij, dat wij onszelf niet in staat achten in die mate te degenereren als hij. En daarenboven begrijpen wij hem niet, noch de zinledige en nutteloze wreedheden, die hij begaan heeft. En wij kunnen moeilijk als algemeen menselijk aanvaarden, wat wij niet begrijpen. Alleen die eigenschappen, driften, hartstochten, krachten, zwakheden, die op een of andere wijze ook in ons leven, zij het dan alleen slapend. kunnen wij begrijpen… Van Joseph Kramer of de SS-man X daarentegen begrijpen wij niets. Het is of wij voor een krankzinnige staan, die in een geheel andere wereld leeft. En daaruit concluderen wij, dat hij principieel anders moet zijn dan wij.'9 En dat, aldus Herzberg, klopt niet. Het fraaie zelfbeeld is een vertekening van de werkelijkheid. Het is wijzer dit te aanvaarden. Daarmee krijg je een beter beeld van het verleden, een beter beeld van het heden, een beter zelfbeeld en - dat is cruciaal - een hoopvoller perspectief op de toekomst. Want in laatste instantie is dat de les van de Tweede Wereldoorlog – een les die, zoals het staartje van de 20ste en het begin van de 21ste eeuw jammerlijk illustreerde, nog nauwelijks is doorgedrongen: dat de mens, het handjevol helden en heiligen daargelaten, niet goed is en niet fout, niet zwart of wit maar grijs. Hij moddert langdurig in een onoverzichtelijk tussengebied om soms, opeens, te ontdekken dat hij bij toeval, uit opportunisme, uit domheid, liefde voor een derde, een misplaatst gevoel van nationalisme of wat ook in een landschap is beland met nog slechts één kleur. Het kan 'wit' zijn, dat landschap, 'zwart' kan ook. Ontsnappen is vervolgens zo goed als onmogelijk. Vandaar dat het wijzer is tevoren rekening te houden met dat gemodder en met die mogelijkheid tot afdwaling. Dat heet scepsis, nuchterheid of, zo men wil: een tragisch levensgevoel. En dat is precies hetgeen waaraan het in onze moderne, 'geamerikaniseerde' cultuur ontbreekt. We leven dag in dag uit in een slechte B-film - en we weigeren het onder ogen te zien. 1
Eric Hobsbawm en Terence Ranger (ed.): The invention of Tradition (Cambridge 1983) Bert Jan Flim, Omdat hun hart sprak. Geschiedenis van de georganiseerde hulp aan Joodse kinderen in Nederland, 1942-1945 (Kampen 1996). Idem, ‘Het organiseren van de onderduik kwam voor de meeste joden veel te laat op gang’, in: Auschwitz Bulletin 44ste jrg. no. 1 (jan. 2000), p. 31-35 3 voor een samenvatting en literatuur, zie Grijs verleden. Nederland en de Tweede Wereldoorlog (Amsterdam 2001), hoofdstuk 15 2
4
zie Max Pam, De onderzoekers van de oorlog. Het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie en het werk van dr. L. de Jong ('s Gravenhage 1989), p. 17-18 5 samenvatting en literatuur in hoofdstuk 16 van Grijs verleden 6 Jan Bank en Hans Blom 7 zwart is vanouds de kleur van het kwaad, wit van het ongerepte. Zie bijv. het gebruik van deze kleuren in de vroegmiddeleeuwse leer van het manicheïsme 8 Zwaan, J., De Zwarte Kameraden. Een geïllustreerde geschiedenis van de NSB (Weesp 1984), p. 9 9 Abel Herzberg in Amor fati, een boekje artikelen die oorspronkelijk gepubliceerd werden in De Groene Amsterdammer. Tal van dergelijke uitspraken van Herzberg zijn te vinden in het Verzameld werk, 3 dln. (Amsterdam 1993-1996)