Ik was een kind in de oorlog en … Een bundel persoonlijke herinneringen aan de oorlogstijd 1940-1945 Koninginnevereniging Makkum 2005 Verteld door Thys Ozinga
… in Cornwerd 1939: De nog maar enkele jaren oude (vanaf 1932) aangelegde verdedigingswerken op Kornwerderzand werden terecht hoog ingeschat, om een eventuele vijandelijke opmars te vertragen werd voor de Afsluitdijk de Wonsstelling ingericht. Deze liep van Zurich over Wons naar Makkum. De verdediging bestond uit een serie eenvoudige aarden kazematten met daarvoor een inundatielijn, onder water gezette landerijen. Cornwerd, midden in de Wonsstelling gelegen, kreeg in augustus van dat jaar mobilisatietroepen ingekwartierd. Vanuit Wons kwam over de Hiddumerlaan een detachement cavalerie aangesjokt. Achter de paarden volgde het voetvolk, meest oudinfanteristen en voor het grootste gedeelte afkomstig uit Friesland. Het vee stond nog niet op stal, dus werden de soldaten, ondergebracht in de boerderijen in en om Cornwerd. De paarden gingen door naar het ‘Cornwerder bos’ en werden daar gestald. De commandant van de stelling was majoor Bouwe Smid, in het dagelijk leven notaris in Dronrijp. Smid vorderde het oude schoolmeesterhuis als commandopost en trok in bij Jacob en Cobe Roosjen. Als cavalerist bezat de majoor twee prachtige paarden. Hij was maar een klein mannetje en moest door zijn adjudant in het zadel geholpen worden. Eenmaal als ware veldheer te paard maakte hij grote indruk op de toekijkende jeugd. Samen met kapitein Van Der Linden werden regelmatig ritjes in de omgeving gemaakt. In Makkum bezochten zij op die manier regelmatig het Kunsthuis Statum waar toen mevrouw Trude Faber de scepter zwaaide
Majoor Bouwe Smid (rechts) bij een inspectie door generaal Winkelman in Wons. In het midden kapitein Van der Linden.
1
In de plotseling uitgebreide Cornwerder gemeenschap kwam het gewone leven weer op gang. Nieuwsgierig sloeg men de troepen gade. De bewapening van de soldaten bestond, naast voor ieder man een geweer, uit een paar zware mitrailleurs met bovenop ronde munitietrommels en enkel antiek infanteriekanon. Onder in de kerktoren, in de z.g. voorkerk, werd een verbindingspostkantoor ingericht. De daarvoor noodzakelijke telefoonlijnen werden dwars door de landerijen uitgebracht naar Wons. De ‘Swarte paden’ werd dit genoemd, naar de kleur van de draden. Na verloop van tijd raakten deze leidingen overgroeid en waren niet meer zichtbaar. Een bezienswaardigheid was de z.g. ‘Goudploeg’, de keukeneenheid. De bemanning bestond uit Harlingers die ingekwartierd waren bij visserman Tjerk van Malsen. Zij hadden twee grote wagens in gebruik met op elk twee kookketels van wel 140 cm in doorsneden, met speciale briketten werden deze opgestookt. De wagens stonden gestald op ‘it Heech’.
Keukenwagen van de ‘Goudploeg’
Cornwerd raakte gewend aan de gasten, totdat in het najaar het vee op stal moest. De soldaten dienden opnieuw ingekwartierd te worden en na de boeren waren nu de burgers aan de beurt. Veel inbreng had men niet en gelaten werd een en ander aanvaard. Hier en daar wat inschikken en zo werd extra slaapplaats gemaakt. Veel soldaten konden ook terecht in het zaaltje van Martha Reitsma midden in het dorp. Tijdens de daarop volgende strenge winter 1939-’40 kwam men in de problemen. Weliswaar ontving iedere kwartiergever een brandstofvergoeding, maar deze was nauwelijks voldoende om alle gebruikte vertrekken te verwarmen Zo oordeelden ook twee van de soldaten die waren ondergebracht in ‘ Kwartier Ozinga’. Regelmatig kwam er een grote vrachtwagen brandstof afleveren bij het hoofdkwartier van majoor Smid. Dit bestond onder meer uit een van strobalen gebouwde garage voor de auto’s van de majoor, twee legergroen geverfde Opeltjes. Daarvoor stond, eveneens in een huisje van stopakken, een wachtpost. De twee soldaten, een kleine man uit Leeuwarden en de ander een kapper uit Zwolle, zagen kans een partijtje brandstof mee te smokkelen naar hun gasthuis. Dat werd in dank aanvaard maar kennelijk waren de mannen gezien, al vroeg de volgende morgen werden ze door de Militaire Politie van bed gelicht en op pantoffels afgevoerd naar Franeker. Tijd om schoenen aan te doen en de omslachtige beenwindsels aan te brengen, zoals soldaten toen droegen, werd hen niet gegund. Er volgde berechting, maar na een weekje kwamen beide heren alweer terug. Kennelijk vond ook de leiding dat de brandstofvoorziening niet deugde en het geval liep met een sisser af.
2
Kwartier Ozinga in Cornwerd. Met lei waarop de tekst ‘MOB 39 KWT OZINGA’, de 12-jarige Thys, geflankeerd toor moeder Tryntje Ozinga-Dijkstra en vader Ulbe Ozinga. Verder achter v.l.n.r. Folkertsma, Leeuwarden, Douwe Bakker, melkboer, Scharnegoutum, Pam de Jong, kapper, Zwolle en geheel rechts Koops, Zwartsluis. Zittend links: Visser, kapper, Leeuwarden en rechts Douwe Dijkstra van Workum.
De kazematten De winter, waarin veel geschaatst werd, ging voorbij. De mobilisatietroepen, die niet anders te doen hadden dan hun wacht te lopen bij de kazematten, doden hun vrije tijd met kaartspelen. Anders dan de kazematten op Kornwerderzand die van zwaar beton waren opgebouwd, bestonden de verdedigingswerken in de Wonsstellling uit hout en grond gemaakte veldversterkingen. Door de hoge grondwaterstand was het onmogelijk om te graven. Het gevolg was dat die bouwsels als grote molshopen boven de weilanden uitstaken, niet te camoufleren en dus makkelijk zichtbare doelen waren. Voor een lang verblijf ongeschikt met als enigste gerief een laag stro op de grond. Tegen luchtbombardementen en granaten waren de kazematten niet bestand, ze boden hoogstens bescherming tegen mitrailleurvuur en rondvliegende scherven. Het was daarom niet vreemd dat de bezetting zichzelf weinig overlevingskans toedichtte. De naam ‘Wee-ons’ die de soldaten aan de Wonsstellling gaven zegt meer dan genoeg. De kazematten noemden ze grafkelders of doodskisten en op één prijkte zelfs het naambordje: ‘De Wanhoop’.
Eén van de uit hout en grond gemaakt, zwaar beschoten kazematten, in de sector Hajum-Wons.
3
Om het afweervermogen van deze, misschien wel slechtste stelling van Nederland, iets op te voeren, werd er voor de frontlijn een waterlinie ingesteld. In mei 1940 was de waterhoogte van het IJsselmeer door de heersende windrichting echter zo laag, dat de sluis bij Makkum onvoldoende water kon binnenlaten om de inundatie op peil te houden. Veel terreingedeelten bleven droog, op andere stond slechts een paar centimeter water. Nu werden al die sombere factoren wat verzacht door de beperkte taak van de bezetting. Deze omvatte het opvangen van de op de Afsluitdijk terugtrekkende troepen. De achtervolgende vijand moet net zolang opgehouden worden totdat die troepen veilig de dijk over waren. Daarna mocht men de stelling verlaten en zelf terugtrekken achter de machtige verdedigingswerken van Kornwerderzand.
4
Gemobiliseerde militairen schaatsen achter het palenscherm van de zeedijk nabij Cornwerd. V.l.n.r. Douwe Dijkstra, Workum, Douwe Bakker, melkboer, Scharnegoutum, Folkertsma, Leeuwarden, een onbekende sergeant, Pam de Jong, kapper, Zwolle. Koops, Leeuwarden en nog een onbekende sergeant. Rechts van de militairen v.l.n.r. Thys Ozinga, Bauke Volbeda (overleden in Indië) en Feike Dijkstra (zoon van bakker Pieter Dijkstra) Cornwerd.
Zo naderde mei 1940. Al vroeg in de ochtend van de 10e mei hadden de soldaten de handen vol aan het doorlaten van grote stromen burgers die met auto’s en autobussen naar het westen vluchtten. ’s Middags gevolgd door de eerste Nederlandse militaire detachementen uit Groningen en Drenthe. Dit ging door tot de volgende dag. Nadat omstreeks 17.00 uur de laatste Nederlandse militairen de stelling passeerden, volgde de eerste ontmoeting met de Duitsers. Het waren verkenningstroepen en door gericht mitrailleurvuur werden ze verdreven. De bezetting van de Wonsstelling vond dat hun taak er nu op zat en een deel trok zich alvast terug op de Afsluitdijk. Het opperbevel van de Wonsstelling, gezeteld in Den Helder, gaf echter bevel niemand door te laten. Groot was de verbazing van de teruggestuurde mannen. Hieronder ook de eerder genoemde ‘Goudploeg’. Met hun door paarden getrokken keukenwagens hadden zij extra tijd nodig om de dijk over te steken. Maar ook zij werden tegengehouden. Niet veel later zou één van de Harlingers tijdens de volgende beschietingen bij Houw sneuvelen en tijdelijk in de tuin voor die boerderij worden begraven. Het toch al niet bijster hoge moreel werd er niet beter op toen in de ochtend van de 12e mei de Duitse beschieting op de Wonsstelling begon. Vooral niet opdat op datzelfde moment de bezetting in Kornwerderzand de brug opblies. Even daarvoor hadden ze met man en macht alle daar achtergelaten voertuigen in het IJsselmeer geduwd, om vrij schootsveld te hebben. De troepen van de Wonsstelling moesten hun materkaal maar achterlaten en konden wel over de sluisdeuren achter de linies komen.
5
Een Duitse sloldaat bij enkele in het IJsselmeer gereden voertuigen. Foto genomen na de capitulatie.
Majoor Smid deed zijn uiterste best het diep gezonken moreel nog enigszins op te krikken en stond in z’n eentje op de aanvallende vliegtuigen te schieten. Zijn inzet overtuigde ook de meest pessimistische soldaten, met de instelling, als we dan toch worden opgeofferd, dan in ieder geval niet zonder slag of stoot, vuurde men fanatiek terug. De artilleriebeschietingen werden steeds heviger en in Cornwerd moet de bevolking nodig worden geëvacueerd. Bij de Tille (brug over de Dijksvaart) stonden een groot aantal achtergelaten autobussen o.a. van de Fa. de Jong uit St. Anna. Deze hadden een grote aantrekkingskracht op het Duitse vuur want ze werden allen doorzeefd. Ook bij de boerderij van Jan de Jong stond een autobus. Een net per motorfiets gearriveerde ordonnans keek steeds om de hoek van de schuur naar de beschietingen en werd daarbij dodelijk getroffen. De Cornwerders waren toen al onderweg richting Makkum. Ook de familie Ozinga bevond zich hierbij. Bovenop een hooiwagen kwam, inclusief bed, pake Thijs Dijkstra. Hij was al geruime tijd ernstig ziek en werd dagelijks bezocht door zuster Bosma uit Makkum. Bij het hek van Avondrust aangekomen werd de stoet tegengehouden door een Makkumer, die met een geweer de entree tot het dorp bewaakte. Om deze belangrijke taak kracht bij te zetten, schoot hij in de lucht en verbood verdere toegang. Even daarvoor was het merendeel van de Makkumers in de richting van Gaast en Workum gevlucht. De achtergelaten bezittingen werden bewaakt door enige vrijwilligers. De zieke Dijkstra mocht wel door en werd naar in schip in de haven gebracht. Onder toezicht van de plaatselijke E.H.B.O.-ers, onder wie de gebroeders Klaas en Tjeerd Holwerda, was men daar doende de bewoners van verzorgingstehuis Avondrust in te schepen. Bij het aan boord brengen van Dijkstra ging het echter mis, hij kwam hard in het ruim terecht. Zuster Bosma, die ook meeging, kon niet voorkomen dat halverwege Makkum en Hindeloopen de onfortuinlijke Thijs Dijkstra kwam te overlijden. De combinatie van ziekte en bij de val opgelopen verwondingen waren hem teveel geworden. In Hindeloopen werd hij aan de wal gebracht en begraven. Hij werd hiermee het eerste burgerslachtoffer uit Cornwerd. Enkele dagen daarna mocht de familie het graf bezoeken. Aan de noordkant van Makkum verbleef nog steeds de achtergebleven troep Cornwerders. Daar, vlakbij het kerkhof, verleenden Ulbe Ozinga en Pieter de Jong assistentie bij de begrafenis van Rintje Kuiper. Deze was, weliswaar een natuurlijke dood gestorven, maar bij gebrek aan mankracht in het verlaten Makkum werd de plotselinge hulp zeer op prijs gesteld. Terwijl de beide hulpdragers mee het dorp in gingen om bij Foekema in ’t Hert een borrel te halen besloot de rest van de Cornwerders naar de boerderij van Herre-Gees (Yntema) te gaan. Op Boeyenkamp werden ze hartelijk ontvangen. In Makkum namen Ozinga en De Jong afscheid van de achterblijvers en vertrokken weer met hun wagen, getrokken door het paard Roosje, via de Engwierderlaan naar Boeyenkamp. Halverwege, ongeveer ter hoogte van de boerderij van Op de Hoek, lag een Nederlandse 6
vrachtwagen op zijn kant. De berm bezaaid met dekens, jassen e.d. Even verderop lag zelfs een motorfiets, alles achtergelaten door gevluchte Nederlandse militairen. De heren bedachten zich niet al te lang en laden zoveel mogelijk attributen op de wagen, ook de motor werd meegenomen in de hoop op betere tijden. In Cornwerd waren in die dagen wel een stuk of acht fanatieke motorrijders, voor zo’n kleine plaats een ongekend aantal. Aangevuld met nog enkele Zurichers, zoals Jappie ‘Knyn’ Nadema vormden ze een soort motorclub. Op Boeyenkamp aangekomen sloeg de twijfel toe, dit kan wel eens gevaarlijk voor ons worden, al die spullen hier. Besloten werd door te rijden naar Sotterum en de buit daar onder de aardappelbult van Engele en Ulbe Tjeerdema te verstoppen. De beide broers waren ook gemobiliseerd en dus niet aanwezig. Voor het melken kwam iedere dag halfbroer Rommert langs. Deze kwam met een emmer melk uit de schuur en zag plotseling een soldatenjas half achter de aardappelbult. Hevig geschrokken en niet wetende wat te doen, zette hij de emmer neer en maakte zich uit de voeten. Zoals hij later verklaarde: “Dan hadden ze in ieder geval iets te drinken!”.
De boerderij Boeyenkamp, gelegen tussen Engwier en Sotterum (foto uit 1955)
Ondertussen ging op de Boeyenkamp Herre-Gees voor in het gebed, werd de voorkamer als slaapplaats ingericht voor de vrouwen in ’t bûthûs voor de mannen. Enkele anderen zochten een plaatsje in de gang, waar allerlei vodden lagen. ’s Nachts werden ze daar opgeschrikt door hevig lawaai, ratten? Snel naar de anderen in de schuur. De volgende dag werd de oorzaak ontdekt, katten! Ontelbare katten bevolkten de boerderij, een rat had hier geen enkele overlevingskans. ’s Morgens op 14 mei zei Ulbe Ozinga tegen Durk Piers dat hij in Cornwerd wilde kijken, samen met zoon Thys en enkele anderen gingen ze door de landerijen naar het dorp. Het was een ravage, ramen waren gesneuveld en het wemelde van de Duitsers. Thuis aangekomen stond het geldkistje geopend op tafel. Nu zaten daar alleen de waardepapieren in maar Ulbe werd witheet. Vloekend gooide hij zijn beurs op tafel en schreeuwde tegen de aanwezige Duitsers: “Als het jullie daar om gaat dan is hier mijn geld”. Schouderophalend keken ze hem aan, wat de reactie was is onbekend. Op dat moment werd de lucht vervuld door oorverdovende knallen en zocht iedereen dekking. Nabij het viaduct op de Kop van de Afsluitdijk stonden twee stuk Duits geschut die Kornwerderzand onder vuur
7
namen. Deze mobiele kanonnen, z.g. Flak 8.8 maakten een apart huilend geluid, iedere keer gevolgd door een echo. Plotseling sloegen links en rechts zware granaten in. Er werd vanaf Kornwerderzand met groot geschut teruggeschoten. Naar later bleek, kwamen die schoten van de kanonneerboot Johan Maurits van Nassau die vanuit de Doove Balg in de Waddenzee de Duitse artillerie bestookte. Het schip vuurde ruim honderd schoten af met z’n drie 15 cm kanons en zorgde ervoor dat de Duitse artillerie tot zwijgen werd gebracht. Dit wachtten de Cornwerders echter niet af. Geschrokken door het hevige schieten vluchtten ze naar Sotterum. Niet ieder schot van de Johan Maurist was overigens raak. Zo zagen ze een voltreffer in het kleine, enige, stukje land van ‘Wite’ Willem Bergsma. Er was niets van over, volledig omgeploegd.
Duitse opname van het 8.8 Flak geschut tijdens de beschieting van Kornwerderzand
Vanuit Sotterum vertrok het gezin Ozinga naar Nijland naar familie van Pieter de Jong. De andere in de loop van de dag teruggekeerde Cornwerders werden, het was net melkerstijd, door de Duitsers gesommeerd naar de kerk te gaan. Daar werden ze opgesloten. Voor de deur kwam een wachtpost. Moest er iemand naar het toilet, dan liep hij mee. Er werd gevreesd dat men als gijzelaar voor de Duitse troepen uit de Afsluitdijk opgestuurd zou worden. Later werd bekend dat de Duitsers iets dergelijks van plan waren. De burgemeester van Harlingen was al overgehaald om de overgave van Kornwerderzand op te eisen om zo represailles te voorkomen. Hij wachtte echter op de toestemming van de Commissaris van de Koningin in Friesland. Zover hoefde het niet te komen want de volgende dag capituleerde Nederland na het bombardement op Rotterdam en het dreigement dat meer steden dit afgrijselijke lot zouden volgen. De niet overwonnen bezetting van Kornwerderzand moet zich daarbij neerleggen.
Duitse stoottroepen in dekking op de Afsluitdijk
8
Het te lang vasthouden aan de Wonsstelling zorgde voor onnodige slachtoffers aan Nederlandse zijde. Toch moeten in deze strijd, en de daaropvolgende pogingen Kornwerderzand te bereiken, talrijke doden aan Duitse kant zijn gevallen. De berichten hierover zijn tegenstrijdig. Er zijn bronnen die spreken over vrachtwagens vol lijken, die ’s nachts door Noord-Nederland reden in oostelijke richting. In de officiële legerverslagen is hier niets over te vinden. In tegenstelling met teruggevonden Duits telegramverkeer uit die periode waarin te lezen is dat men, behalve met onverwacht zware tegenstand, ook te maken had met aanzienlijk verliezen in eigen gelederen. Uit propaganda-oogpunt werd dit echter verzwegen en nabij het viaduct op de Kop kwam demonstratief het graf van Erns Abrahams. Daarop een eenvoudig houten kruis met zijn helm. Volgens de Duitsers de enige dode die gevallen was bij de strijd om de Afsluitdijk. Later kreeg buurteplicht van Zurich de opdracht, zijn in een zak geborgen lijk op te graven, waarna het naar Duitsland werd afgevoerd.
1945 In Cornwerd is het weer druk. Evenals in de omringende dorpen zijn er veel evacués ondergebracht, onder meer uit het Limburgse Swalmen. In huize Ozinga is zoon Abe dan al weer lange tijd teruggekeerd. In de meidagen van 1940 vervulde hij zijn diensplicht in Hardenberg. Bij de Duitse aanval moest het onderdeel zich terugtrekken over de IJssel. In de overhaastte vlucht richting Waterlinie Amsterdam bleef de kist met persoonlijke eigendommen, waaronder zijn viool, achter. Weliswaar waren naam en adres op de kist geschilderd. Maar de verbazing was groot toen ruim twee weken later bericht kwam dat de verloren gewaande spullen terecht waren en opgestuurd werden. In het dorp ging het gerucht dat er in Makkum ossen waren gesignaleerd. De beesten waren door de Duitsers losgelaten in een perceel weiland aan de Leane. Een vijftal jongeren vatte het plan op naar Makkum te gaan om de ossen te bekijken. In de Sottumerbocht aangekomen stuitte ze op een Duitse motorfiets met zijspan die het vertikte. De daarnaast staande officier gelastte de jongens de motorfiets in de richting van de Kop te duwen. Zelf volgde hij boven op de zeedijk. Het viel niet mee met die zware motor en het werd er ook niet beter op toen de officier plotseling begon te schieten. Geschrokken keken ze op. Boven op de dijk stond hij met zijn pistool op meerkoeten te schieten. Bij de wegversperring op de Kop aankomen dachten de jongens dat hun taak erop zat. De officier beval echter het hek te openen en de motor tot voor de deur van het officierenverblijf te duwen. Hierop vroeg een van de dappersten: “Nu hebben we zeker wel wat sigaretten verdien?” Tot ieders verbazing kregen ze die ook nog. Tijdens de bevrijding zijn de meeste ossen gesneuveld door Canadees vuur. Een aantal is in de Makkummer magen verdwenen. Er viel niet tegen te slachten. De resterende kadavers zijn door de opgepakte N.S.B.ers onder dwang begraven in een grote kuil langs de huidige Strânwei op de Zuidwaard. 16-17 april: Cornwerd ligt weer onder vuur, nu van de zijde van de Canadese bevrijders. Men had geleerd van de meidagen in 1940 en een aantal Cornwerders had een soort van schuilkelder gemaakt. Al loerde ook hier weer een gevaar, voor de Canadezen was het onderscheid tussen een schuttersput of een schuilplaats niet duidelijk. Ze schoten derhalve eerst. Dit overkwam Marten Yntema. Door uitgebreid met zijn hemd te zwaaien wist hij de bevrijders duidelijk te maken dat hij aan de goede kant stond. De schuilkelder van Jan de Jong had zelfs twee ingangen en was door middel van stropakken verdeeld in een mannen- en vrouwenverblijf. Bouke, één van de jongere mannen moest nodig, maar voelde zich dusdanig bespied door de vrouwenafdeling dat het niet slaagde. Daarop verliet hij de schuilplaats en sloop naar de keuken.. De beschietingen namen weer in alle
9
hevigheid toe. Rondom kon je de inslagen voelen. Voor het keukenraam ontwaarde hij Tjerk van Malsen. Deze liet een knetterende vloek los, gevolgd door: “Daar gaan mien netten ok nog!”. Een fosforgranaat viel precies op de netten die de visserman op het land had uitgelegd om te drogen. Het was trouwens toch een vreemd en vooral triest gezicht. Overal in het veld lagen dode koeien omringd door vuurtjes veroorzaakt door de uiteenspattende fosforgranaten. Nu de zon opkwam kwamen deze spontaan tot ontbranding. De meeste schade aan huizen en boerderijen werd dan ook veroorzaakt door de verspreid geraakte fosfordeeltjes. Vooral de houten goten bleken kwetsbaar. Voor Jan de Jong reden om rigoureus alle goten van zijn boerderij te rukken waardoor brand uitbleef. De Canadezen hadden de situatie al snel onder controle. Mem Tryntsje Ozinga ging op sokken over de Molendijk naar hij ouders in Wons. Thys ging met zijn oudere broer Abe naar Parrega. Daar aangekomen waren de broers zeer verbaasd over de losbandigheid van de Parregaaster schonen die, open en bloot in het veld, de Canadese bevrijders wel zeer persoonlijk bedankten voor de herwonnen vrijheid. Tot slot. In Cornwerd vielen bij de bevrijding onder de bewoners geen doden te betreuren. Alleen Otte Folkertsma raakte gewond. Wel schoten de Canadezen nabij de Cornwerdertille twee Duitsers van de fiets die trachten naar Makkum te ontkomen. De strijd om Makkum werd pas de 18e april beslist. De lijken bleven al die tijd liggen. Nadien werden ze met paard en wagen opgehaald door de gemeentereiniging van Wonseradeel. Achteloos werden de lichamen op de kar gesmeten, waarbij gedurende de gehele reis naar Pingjum een voet buiten de wagen bungelde. Men keek er niet vreemd meer van op, de oorlog had de mensen hard gemaakt. Het zou nog lang duren voor het leven weer normaal werd. Kort na de bevrijding zou het oorlogsgeweld nog een dodelijk slachtoffer op de Afsluitdijk maken. Op zijn 57e verjaardag, op 12 mei, ging Romke Beintema, die in Makkum bij de gereformeerde kerk woonde, nog even naar zijn schapen. Die graasden op de z.g. treinbaan op de Afsluitdijk aan de Zuricher kant. Men vermoede dat Beintema een ontsnapt dier zocht, de tankversperring passeerde in het daar nog aanwezige mijnenveld terechtkwam.
10