Een Indisch feest in de oorlog
blad 1 van 8
Een Indisch feest in de oorlog Jan ten Napel (1920-2009) was als kelner in 1936-37 werkzaam in het hotel Woudenberg. In de jaren 1938-40 voer Jan in dienst van de E.U.S.M. als hofmeester op de schepen Idonia, Tourist en Jhr. Van Gesau. In het eerste oorlogsjaar werd hij weer kelner in hotel Woudenberg. Foto links: Jan ten Napel voor het Hotel.
Weer was ik in het hotel Woudenberg terecht gekomen, nadat ik in 1938 werkzaam was bij de E.U.S.M. en Gerrit Snoek mijn baas werd. Maar door de oorlog werd het ineens helemaal anders. Er werden Duitsers op Urk gestationeerd. Allereerst kwam daar de Wasserschutz Polizei, een afdeling van de marine. Zij trokken eerst in hotel 'De Verwachting', waar Klaas Schraal de scepter voerde. Wat later vorderden zij een mooie ark en gingen daarin wonen. Ondertussen waren er ook luchtwachtsoldaten naar Urk gekomen, nadat het Duitse hoofdkwartier had vastgesteld dat geallieerde vliegtuigen een peiling deden op het midden in het IJsselmeer liggende Urk. Voor hen werd Urk dus een strategisch punt van melding. In het hotel Woudenberg werden kamers gevorderd en de burgemeester moest betalen. Daar mevrouw Woudenberg het allemaal niet zo zag zitten met haar oudere man, ging zij te rade bij burgervader Keijzer en gaf zij de burgemeester een hint om een hulp ter zijde te krijgen en daarbij noemde zij mijn naam. Daar de heer Keijzer ook commissaris van de E.U.S.M. was, sloot hij een 'deal' met mijn directeur, Gerrit Snoek. Deze zag het ook allemaal niet meer zo zitten met zijn passagiersdiensten en had een overcompleet aan personeel. Hij zond mij naar de burgemeester en die gaf, als hoofd van de politie, mij opdracht om mijn dienstverband met hotel Woudenberg weer op te nemen in verband met de komst van de Duitse luchtwachtsoldaten, ook al omdat ik buitengewoon dienstplichtige was. Die soldaten hie1den eerst wacht op de vuurtoren, maar de een of ander maakte hen wijs dat ze beter een uitzichtpost boven op het hotel zouden kunnen laten bouwen. De raadgever zag daar ook voordeel voor hem zelf in, daar hij de klus zelf wel zou kunnen uitvoeren. Aldus geschiedde. En zo kwam ik terug op het oude nest. Hoe was dat nou zo die eerste tijd na het verlies van onze vrijheid? Nu ik daar zo op terugkijk kom ik tot het besef dat het leven in die eerste oorlogsjaren gewoon doorging. Op de Noordzee werd nog gevist, alleen overdag, maar wel was op elk schip een Duitse soldaat aanwezig. Het IJsselmeer barstte van de vis, paling en snoekbaars het meest. Op de voedselbonnen was nog aardig wat te krijgen en wij dachten allemaal dat er voorraad genoeg was en dat het al met al nog wel meeviel. Wat mij opviel was dat die Duitse soldaten, als ze geen dienst hadden, het dorp ingingen en maar kochten. Zo had Gerrit de Wit eens een hele partij shampoo gekocht, maar dat liep niet zo op Urk.
Een Indisch feest in de oorlog
blad 2 van 8
Hij sleet die allemaal aan de luchtwachters. De onmogelijkste dingen (volgens ons dan) kochten zij en stuurden die naar de Heimat. Je zou die soldaten nu kunnen vergelijken met de eerste Turken en Marokkanen die naar ons land kwamen. Ook kochten de Duitsers kousen, ondergoed en andere kleding voor hun familie over de grens. Wij lachten als ze met shampoo en zeep kwamen aandragen, maar na een tijdje moesten we tot onze droefheid ervaren, dat de leiding van de Duitsers door al die pakketten op het idee kwamen om goederentreinen in te zetten om zo ons landje leeg te roven. Over een en ander maakten we ons echter in 1941 niet zo druk. Klaas Koffeman, de redacteur van de “Oprechte Urker”, organiseerde in de winter 41-42 een grote schaatstocht van Lemmer naar Urk en terug. Aangezien ik ook wel voor spektakelstukken te vinden was, gingen Klaas en ik in conclaaf om onze liefde voor het 'heitelan' in een goed passend raam te zetten.
Geert Oost, Elisabeth (Klaasje)Woudenberg en Jan ten Napel in de winter 1941-42
Daar je Klaas Koffeman midden in de nacht wakker kon maken voor een portie snert, werd dit onderwerp een passie. We moesten ons, vond hij, van de “guIle Urker zijde” laten zien. Dus als die dood-vermoeide Friezen hier aankwamen, dan moesten wij hun vetpositie weer op peil brengen door hun een goede, zeg maar heel goede, portie Urker snert voor te zetten, voor een zeer schappelijke prijs. Maar in snert horen varkenskIuiven en voor de snert moest natuurlijk een onvervalste Woudenberg kruidenbitter genuttigd kunnen worden. Split- en hele erwten was geen zorg. "Ik zorg voor de erwten", zei Klaas, "en jij zorgt voor de kruidenbitter", zei hij tegen mij. "Maar waar komen wij aan de kluif?" Diepe rimpels in onze voorhoofden, maar er waren al lichtpunten. Mevrouw Woudenberg wilde meewerken. Klaasje, want zo noemde de oude Woudenberg haar altijd, werd ook zeer nauw bij de organisatie betrokken en zij kwam op een lumineus idee. Zi j zou de commandant van de luchtwacht overhalen om via hun bonnen geen gereedgemaakt vlees aan te schaffen, maar een paar hele varkentjes, die dan door slager Bos (want die was de leverancier) zouden worden geslacht. "Dan kun jij", zei ze tot Klaas Koffeman “zo’n lekkere halve varkenskop en pootje en krabbetjes in de snert doen," "Hou op!" zei Klaas, "t zíever loopt uit mijn moend allien al als je over die spullen praot. Gief eerst maar een kruidenbittertje om wier op verhaal te koemen."· Met de varkens lukte het en Bos zorgde ruimhartig voor de spullen in de soep. Wij zorgden voor brood zonder bon, daar de Duitsers toch hun hoeveelheid niet opgebruikten. Jaawk van Pieter zorgde ook nog voor roggebrood.
Een Indisch feest in de oorlog
blad 3 van 8
Maar de alcoholhoudende drank was eerst wel een probleem, daar dan misschien met de grote toe loop onze hele maand-toewijzing zou worden op geconsumeerd. Door het ijs in de zee was dit ook nog een nadeel. Brutaal opperde ik dat ik mijnheer Kleipool van Levert & Co. zou opbellen en van hem voor deze schaatsmanifestatie wat extra jonge genever en wat brandewijn los te peuteren en hem daarvoor de lekkerste snoekbaars in het vooruitzicht zou stellen als de zee weer vrij van ijs zou zijn. Het lukte allemaal, want mijnheer Kleipool was een liefhebber van vis en vooral van het Urker recept snoekbaars te koken met wat ringetjes uien in het wateren wat nootmuskaat erover te raspen. Klaasje gaf mij daarna opdracht om de kruidenbitter te maken en nog wat beroemde kruiden voor de zaak uit Groningen te bestellen. Klaas Koffeman organiseerde dat het een lieve lust was. Veel te schilderen was er ook niet en met de 'Oprechte' (= het Urker weekblad) moest kalm aan gedaan worden, omdat papier schaars werd. In Friesland was er bekendheid aangegeven en de winter was streng, zodat alles meewerkte om de zaak te doen slagen. Wij hadden een dag voor de schaatstocht al twee wasketels met snert gekookt, "want", zei Klaas, "opgewarmde snert is veel lekkerder." 's Morgens vroeg zette ik onze grootste pan, waar zo:n twintig liter in kon, nog op het grootste fornuis, om te zorgen dat de medewerkers ook een goede portie zouden krijgen. Het was wel moeilijk, want we moesten , om lekker warm water te krijgen, de “karrebak” (= de regenwaterbak bij de kerk) aanspreken. Misschien was dit wel het geheim van de goede snert, dat die in kerkelijk water gekookt was. Maar ik moet ook eerlijk bekennen dat ik uit onze voorraadkast een paar fikse maggiblokken ontvreemd heb en ook wat van die beroemde bouillonpoeder in dezelfde gang heb meegenomen. Vriend en vijand waren verrukt over de snert. Met onze ploeg uit het hotel kwamen we handen tekort om aan de vraag te voldoen. De tocht was een groot succes. Het weer was goed en de snert boven alle lof verheven. Zelfs slager Bos putte zich uit in complimenten terwijl hij niet eens een kruidenbitter er voor gedronken had. Nou ja, natuurlijk, de Friezen dachten dat zij het monopo/ie op kruidenbitter hadden wat smaak betreft, maar zij moesten ruiterlijk bekennen dat het spul uit de Keulse potten bij ons op Urk, het bittere spul van 'de Wildeman' in Lemmer verre overtrof. Voldaan en moe konden wij ons 's avonds om de tafel scharen en genieten van de rijkelijk van zwijnenvlees voorziene snert die ik gered had. Anders was alles opgegaan. Van links naar rechts: Jan ten Napel, Jo Gersen, Geert Oost, onbekend.
Een Indisch feest in de oorlog
blad 4 van 8
"Jongens", zei Klaas toen, "als je goeie connecties hebt is er wel eens wat te versieren." Op dat moment toverde hij een grote rookworst uit zijn binnenzak, die hij in plakjes sneed. In ieder bord deed hij, als een vader van een huisgezin, een zelfde aantal. Ik heb mij er toen over verwonderd welk een grote hoeveelheid snert Klaas naar binnen kon werken. Wij hoorden schrapende geluiden uit het hokje waar de snert was gekookt en Klaasje vroeg: "Wat is dat toch voor herrie daar achter?" "Maak je niet druk mevrouwtje. Ik heb daar een hongerige ziel het recht gegeven om de wasketels schoon te schrapen. Hij zei zelfs: jullie hadden de borden niet moeten wassen, die had ik wel schoon geslikt." "Nou mensen", zei Klaasje, "dan zal ik hem subiet een pannetje snert brengen". En alzo gebeurde het. Het opschrift voor dit verhaal was "Een Indisch feest in de oorlog", maar dit bovenstaande ging over heel andere zaken. Dat klopt, maar dit schaatsfeest was voor ons feest, waarvan ik van ik nu wat herinneringen ophaal. Het kwam eigenlijk zo door de winters, die zo streng waren in de eerste oorlogsjaren. Wij hadden als vriendenploeg, bestaande uit Piet Brouwer, Geert Oost, Jo Gerssen en ik, veel contact gekregen met oudere jongens die klant waren in het hotelbedrijf. Wij van onze kant probeerden invloed te krijgen op hun gedrag wat betreft het nuttigen van alcohol, en ik moet zeggen dat lukte wonder wel. De zaterdagavonden werden geen bras-avonden meer.
De oudere vriendenploeg in hotel Woudenberg (1941): Jan ten Napel achter de bar voor de bediening.
Maar zij hadden met hun ploeg zwaar werk om de zaken voor elkaar te krijgen en hielden dan samenkomsten in een boor-bottertje, waar wij dan vanaf tien uur een heerlijk maal gestoofde snoekbaars met heerlijke Friese aardappeltjes nuttigden. Die voorbereiding van dit late diner, dat wij gehurkt zittende met de borden op onze schoot nuttigden, noemden zij 'klauteren'. Door de aardappelen en de nootmuskaat kwam Leendert Brouwer ook onze gelederen versterken.
Een Indisch feest in de oorlog
blad 5 van 8
Nu ik er aan terugdenk is het met een beetje weemoed, dat wij in die beroerde tijd van oorlog toch zo'n goede band met elkaar hadden. De oudere ploeg. waartoe Gerritt Ekkelenkamp, Jacob (de Witte), Appien van Trui en Auke van Slooten en later ook wel Teunis van Willem van Pieter behoorden, had het de hele zaterdag druk om te 'klauteren', dat wil zeggen om te zorgen dat de spullen voor het diner er kwamen. En hoe of ze het versierden, het kwam altijd voor elkaar. Er was wel een beetje onrust vooraf of 'meneer', dat was ik, ook goed 'geklauterd' had om wat spiritualiën bijeen te krijgen. Dit was altijd oké, want ik had een goede afspraak met mijn bazin gemaakt, dat ik voor die jongens hun toewijzing mee mocht nemen. Zo hielden we het alcoholgebruik in goede sporen en wij aten als dikkerds. Er werden natuurlijk in dat vooronder de wonderlijkste vethalen en vertelsels opgedist onder het nuttigen van onze maaltijd. Toen ik later nog eens de oude Gerrit Ekkelenkamp ontmoette, zei hij zo in een gesprek: "Weetje wel, dat ondanks de oorlog wij een fijne tijd hadden toen wij zo samen in het bolletje zaten. Je was een strenge meneer, want afspraak was dat als iemand zich voor de tijd te buiten zou gaan, de zaak niet meer door zou gaan”. “Ja voorzitter (zo noemden we Gerrit destijds) je weet, het heeft geholpen, want ieder hield zich aan de afspraken. Door al deze zaken, kwamen we op het idee om eens een feest met die andere ploeg en nog wat genodigden te gaan vieren. Het moest een bijzondere avond worden. Mevrouw Woudenbergwas vroeger in Indië (het tegenwoordige Indonesië) geweest en was pikineur(se) in het maken van een van een Indische rijsttafel. Met de jonge- en wat oudere ploeg boorden wij deze kennis aan en vroegen of zij deze maaltijd voor ons wilde bereiden.
Gerrit Ekkelenkamp en Mw Woudenberg tijdens het feest.
De voorzitter Gerrit Ekkelenkamp sprak in goed Nederlands nog een opwekkend woord tot haar en zij was voor het plan gewonnen. "Maar", zei zij, "het moet wel een bijzondere avond worden," De zaak zou gesloten worden, "en je begriept wel" vervolgde zij, "het moet netjes gaan en geen dronkemansboel." Op erewoord werd haar dit bevestigd en wij zouden uitkienen hoe of wij een bijzondere en toch goede avond zouden opzetten. Met de 'klauterploeg' werd druk overlegd en opeens zei iemand: "Als we nu eens allemaal in het wit gaan," "Da's goed"
Een Indisch feest in de oorlog
blad 6 van 8
zei Gerrit Ekkelenkamp, "maar de voorzitter gaat dan in het zwart gekleed." Aldus werd besloten, maar je kon allemaal toch geen witte doktersjas aantrekken, en toen was daar een oud marineman die zei: "Weet je wat, wij proberen allemaal een wit marine-uniform te krijgen." Na veel overwegingen werd het een gewaagd stuk genoemd om in witte marineuniformen onder het oog van de Duitsers een Indische rijsttafel te nuttigen. De kogel ging toch door de kerk, toen wij het mevrouw Woudenberg voorstelden, want zij opperde het plan om de commandant, Otto, ook uit te nodigen. Die zou dan moeten zorgen dat de andere soldaten niet beneden mochten komen en door de deur naast de keuken naar buiten moeten gaan. Zo werd alles afgesproken en toen moest op jacht worden gegaan om in het diepste geheim witte marine-uniformen zien te krijgen. Order werd gegeven om er met niemand over te praten en ik moest maar zien wie op het feest zouden worden uitgenodigd. En zo voltrokken zich in het diepste geheim de voorbereidingen voor het feest. Geert Oost werd aangesteld als 'hoffotograaf van de gouverneur-generaal der koningin. Klaasje zou dan als 'koningin' figureren. Lampionnen werden opgeduikeld en andere versieringen gemaakt. Mevrouw was wel twee dagen in de weer om de rijsttafel gereed te maken. Hoe of ze allemaal aan de spullen gekomen is, is mij nu nog een raadsel, want er was zelfs gebakken banaan in verwerkt.
Vooraan, l n r: Gerrit Ekkelenkamp, mw Woudenberg, Jan ten Napel, commandant Otto, onbekend.
De avond verliep zoals we ons hadden voorgesteld. Er was zelfs muziek. De man van de jongste dochter van de oude Hendrik Kramer was een goede harmonicaspeler en hij begeleidde onze zang. Later kwam dan de commandant van de luchtwacht ook mee-eten nadat hij zijn dienst overgegeven had.
Een Indisch feest in de oorlog
blad 7 van 8
Het was een geluk dat hij bijna geen woord Hollands verstond, vooral toen wij aan onze liederen van heimwee naar de vooroorlogse tijd inzetten zoals: "In naam van Oranje doe open de poort" en "Blonde Mientje heeft een hart van prikkeldraad". Niet zo hard, om de Duitsers boven niet te tarten, want Hans uit Keulen verstond zeer goed Hollands en sprak het ook wel. Zo vierden we dan met een vijandelijke bezetting toch een feest.
Feestavond in hotel Woudenberg.
Nu ik er over nadenk, zijn er wel mensen naar eenconcentratiekamp gestuurd voor een zwakkere uiting van vaderlandsliefde. Wij tartten de zaak door alle witte matrozen-uniformen die op Urk aanwezig waren op te scharrelen en deze uitbundig te dragen. Later had dit muisje nog een staartje, want Hans, de echte nazi onder de luchtwachters, had zich beklaagd in Zwolle over ons feest. Uit Zwolle werd aan de Wasserschutz Polizei opdracht gegeven om dit te onderzoeken. Zo kregen we dus Willy in het hotel, met zijn mooiste uniform aan, om als politieman deze klacht te onderzoeken. Mevrouw riep Otto te hulp, en deze eenvoudige boer uit Silezië wist meteen wie of het gedaan had om zijn optreden op ons feest in een kwaad daglicht te stellen. Hij was woest en mevrouw moest hem kalmeren en hem rustig laten vertellen dat hij een "schone Abend" had gehad. Willy kreeg een fles cognac mee om op de ark een feestje te bouwen en het rapport op te maken. Het eind van het liedje was dat kameraad Hans na drie weken werd overgeplaatst. Urk had gewonnen, want wij wisten ook wat van Willy en zijn chef, want die knepen weer een oogje dicht bij het smokkelen van paling. Zo verhuisde ook wat gerookte paling naar Zwolle, tegelijkertijd met het rapport over de zogenaamde 'verzetssamenkomst'.
Een Indisch feest in de oorlog
blad 8 van 8
Ik bleef niet lang meer in het hotel en ging in dienst bij de P.T.T. Toch kwam ik Hans na een tijdje weer tegen, want Urk had zijn hart gestolen en hij had net zo lang 'gelobbyd', nadat Otto was vertrokken, tot het hem gelukt was weer op Urk te komen. Hij was blij verrast toen hij mij met een brieventas over de schouders zag. "Ach so, Sie sind nicht mehr im Hotel". "Nein, mein lieber Hans", antwoordde ik, "und Sie sind auch nicht mehr krank". Hans kleurde, want dat smoesje had hij rondgestrooid. Ik zei tegen Hans dat we daar in Holland een goed spreekwoord voor hadden: “ horen, zien en zwijgen". Hans lachte, hij had zijn lesje geleerd. Zo moesten wij nog drie jaar verder en konden wij ons lesje leren.
Jenne, Jan en Hiltje, werknemers in Hotel Woudenberg.