EEN ODE AAN LOUIS PAUL BOON 1) Beschouwing LOUIS PAUL BOON ‘BRUSSEL EEN OERWOUD’ 1) Beschouwing ‘Brussel een oerwoud’. (Oorspronkelijk verscheen deze reportage van Louis Paul Boon in 23 afleveringen in de communistische krant ‘De Roode Vaan’ in 1946 waarvan hij toen cultuurredacteur was). I. DAT GRAUWE DING GINDER 1 “Het lelijk hoge huis, dat daar precies naar iets staat te wachten – naar een straatweg, naar een ander huis om wat tegen aan te leunen – en dat door zijn vensters aan de voorzijde naar de lege vlakte en de voorbij jagende wolken kijkt, en dat door de vensters aan de achterzijde naar het grauwe ding ginder in de verte kijkt: Brussel, met de vage lijnen van een gasketel en een brouwerij en een basiliek die men aan het bouwen is – brouwerij en basiliek allebei even grijs en even groot zodat het precies tweelingen zijn, en zodat iemand hen allebei tegelijkertijd wou noemen: brasseliek”. Zo de introductie van het boek dat ons verder mee zal nemen tussen het meedogenloze contrast tussen de rijken die wegen en voetpaden leggen tussen de velden van en tussen ‘de boerkes’. 12 januari
© TEKENING MAURICE ROGGEMAN ‘Dat grauwe ding ginder’– Foto: Gino d’Artali
II. DAT GRAUWE DING GINDER 2 Van de armoedige grauwheid waar de kinderen, ook al gaan ze niet samen naar dezelfde school want sommige kinderen wonen in een lelijk hoog huis en andere in de boerderijkens en weer andere in een woonwagen maar die samen versmelten tot de voorstadswereld, spoort een tram waarvan de bel pas gaat rinkelen als ‘de nieuwe
stad’ opdoemt: Brussel, waar de armen tussen de hoge schone huizen werk hopen te vinden of een commercie te kunnen beginnen. Hun kansen zijn zo goed als nog uitzichtlozer dan daar waar ze opstapten. Toch is het allemaal verblindend: het licht, de zon en parken en mooie vrouwen en kleren. Daar zouden ze, als ze een kamertje en werk hadden, rijk worden. In Brussel een oerwoud zou alles anders zijn.
13 januari III. ZWART EILAND 1 Tussen een stuk Zenne en de vaart van Charleroi, en hoge spoorbanen, ligt een fabrieksterrein, de zwarte Zenne, en een mestplein met een open riool waar kinderen spelen. “Het mestplein wordt altijd groter. En de krabbers, die met een haak in hun hand en een zak onder hun knieën schramoelie zoeken, zijn een leger, dat immer voorwaarts rukt – zich immer voorwaarts schart – al zakken vullend, al oud wordend en zich iedere avond wat moeilijker rechtend en met hun zwarte handen hun voorhoofd afvegend, zodat er vuile strepen over hun doorgroefd gelaat komen. Ze zijn maar oude peekes die thuis zonder vuur zitten, en die slechts met de tijd van dagen een zakje extra kunnen bijeenscharrelen, dat ze dan trachten te verkopen aan wie té oud of té ziek is om op dat stinkende mestplein te zitten”. 16 januari Ik heb tot nu toe hooguit 4 pagina’s gelezen en ik kan nu al de woede voelen die Louis Paul Boon (vanaf hier LPB), anarchistisch en sociaal voelend en bewogen als hij was, moet hebben gevoeld over de schrijnende situatie waarin de armen en kanslozen moesten leven, en over de rijken die met hun protserige hoogbouw de armen zich nog armer deden voelen en hen tot sukkelaars bestempelden. IV. ZWART EILAND 2 Het zwarte eiland is niet meer en overgenomen door Brusselse speculanten die in de spoorwegen investeren naargelang de prijs van beton, steen of ijzer want ja, winst moest er gemaakt worden. 17 januari V. CITĖ 1 Ja, men is nu in de Cité of wat men echt de voorsteden zou kunnen noemen en waar armoede, ziekte en ellende troef is. Het is hier ook waar LPB Brussel een oerwoud begint te noemen. 18 januari VI. CITĖ 2 “Het zijn meestal kleine werkmensjes, die ’s morgens in halve donker optrekken met hun koffiekannetje en hun boterhammetjes en op de noen de smalle ingang van de cité binnenvallen lijk duiven die gelost zijn. En op de noen, als het werkvolk naar huis komt, dan regent het gewoonlijk – men noemt dat de nationale drets – en de reuk van hun drogende kleren mengt zich met de geur van ajuinsaus. Zij werken in de gas of op de F.F.F. en zijn eerlijk en verdienen weinig en betalen veel lasten. Ze worden bedrogen op ministeries en ze worden bedrogen in de Unipriba en op de oude markt. Zij betalen ook opcimentiemen en compensatie – ziekenkas en pensioen – en de dokter rekent twintig frank voor een kolenbon”. “… het is niet ons doel – noch van Roggeman noch van mij (LPB) - om het volk te kleineren, integendeel, het is ons doel hen een klein beetje te helpen grootmaken”. 19 januari Geen zorg LPB, ik heb het hele boek gelezen en vele notities, wel 12 A5-jes, gemaakt die ik nu – 4/6 02 13 – aan het uitwerken ben voor mijn beschouwing wat op 010313 gepubliceerd wordt, en in geen enkel woord of zin heb ik ook maar iets dergelijks ervaren. VII. AVENUE DE TERVEUREN (1) Bevolkt door wat we nu noemen de nouveau riche met een ‘chirurg’ die zowel benen afzet als maagzweren ‘behandelt’. Een schrijverke die wonder boven wonder in staat was zich in te werken in een 10-tal dagbladen, maar verdacht werd in de cocaïnehandel te zitten, en een bijna onbeduidende fabrikant en aandeelhouder met een handenvol kostende vrouw. Bij allen is het begrip voor ‘het gepeupel’ zero ook al was die vrouw zelf ooit ook een van hen. 22 januari VIII. AVENUE DE TERVEUREN (2) In de avond komen de meneren naar de Renantkoerts om daar, als een dievenbende, onderling te bedisselen wie ze hadden opgelicht en zichzelf en de ander op de schouder sloegen.
“En meneer de La Haye-Smal geeft een receptie in zijn huis aan de Avenue de Terveuren, de auto’s maken file, en madamme Dr. Françon stapt in en uit, want ze woont er vlak naast. En dan staan ze allemaal in het grote salon en in het kleine salon, met een kopje thee in hun hand, een koekje aannemend van een knecht in livrei. Zij spreken er over hun schilderijen-verzameling en hun koerspaarden, maar niet over het met blink ingesmeerde kind dat nu de hemel weet waar ergens ligt te schreien. En jonge schoolmeestertjes zonder plaats, of journalistjes of schrijvertjes, huppelen er rond met een hoge blos over hun anders bleek gelaat, en ze zijn bereid een moord te begaan als ze daardoor een hoger postje zouden kunnen bekleden”. 23 januari
IX. VIER BEROESTE NAGELEN EN EEN STUK KOSMETIK (1) LPB’s observaties zijn altijd haarscherp. Niets ontgaat hem, geen enkel detail hoe klein ook. We zijn aangekomen in de Rue Haute en het Palais de Justice en de huurkazernes. “Of ‘elk zijn kamertje’. Tussen de hoge Rue Haute en het nog hogere Palais de Justice, dat met zijn deels uitgebrande en deels door de vliegende bom uitgeklopte ogen blind naar de parochie van miserie en commerce kijkt – waar met de kermis altijd iets of iemand begraven wordt, de winter, of de dood zelf, of Hitler, en waar dan zatte wijven al gemaakt schreiende komen achteraan laveren – daar zijn de straatjes waar ge klimt en klimt, of daalt en daalt, en om de vijf stappen moet uitwijken voor een stront. Het is lelijk dat ge zoiets schrijven moet maar het is de waarheid, en daar staan de grauwe huurkazernen waarvan de ingang altijd open en donker is”. En hier ‘wonen’ de armsten der armen van wie de dromen in hun kamertje geen plek vinden, zelfs niet in het kleinste kiertje. Hier heerst de dagelijkse en nachtelijke keiharde realiteit en als ze ’s ochtends buiten komen en omhoog kijken in de hoop daar een sprankje hoop te zien, zien ze enkel grauwe luchten, en in de stegen is er een constante en ondraaglijke stank. 24 januari X VIER BEROESTE NAGELEN EN EEN STUK KOSMETIK (2) LPB loopt door naar De Does en waar wij lezers dachten het einde van alle ellende bereikt te hebben begint het pas want we worden nog meer geconfronteerd met het leven in Brussel een oerwoud. De Does, bevolkt door te vroegwijze meisjes met een kind in hun armen, gokkers en dieven en wat men zoal bedenken kan tenzij men het punt van de coma heeft bereikt zoals de bewoners. 26 januari XI. HET LEGER DES HEILS, ZONDER HEIL (1) Tsja, wat verwacht men te lezen? Rozengeur en maneschijn? Godvermillijaardenondedju., de gaarkeukens van toen zijn de ‘sociale restaurants’ van nu, waar men voor een paar Eurokes kan eten en met een bon van het OCMW voor 2 Eurokes minder. Gezegend zij de vooruitgang? Kijk maar eens goed om je heen, zoals LPB deed, en de armoede die je zal zien en als je ook maar enigszins sociaal meevoelend bent vind je zeker een manier om je steentje bij te dragen, 28 januari
© TEKENING MAURICE ROGGEMAN ‘Zwart eiland’– Foto: Gino d’Artali XII. HET LEGER DES HEILS, ZONDER HEIL (2) In de Armee de Salute kun je een kom soep (1 frank) en een bed (3 frank) ‘krijgen’. En voor 5 frank wel meer maar niemand weet wat. Misschien met een extra deken, of men slaapt alleen of je krijgt een echt bed? Hoe dan ook, als men buitengaat loopt men onder een bord waarop ‘Woon onze bijeenkomsten bij. Iedere zondagavond’ staat.
Daar staat de armee hun christelijke psalmen uit te dragen in de hoop het over te kunnen brengen. En als men niet bij de armee terecht kan is er misschien nog de Openbare Onderstand. Klinkt dat ook al zo bekend? 29 januari XIII. ZAAL ‘VAN DIJCK’ (1) Het is zondagavond en de meisjes zijn gekomen naar de danszaal in Brussel een oerwoud, en op weg ernaartoe willen ze de clochards niet zien die in vuilnisbakken op zoek zijn naar een korst brood, of het dreggen van een lijk in de vaart van Charleroi, of de deplorabele toestand van de danszaal. Het enige wat ze willen is swingen met hoog opspringende rokjes, maar wel hun saccoche stevig vasthoudend want zij weten natuurlijk ook wel dat ze in Brussel een oerwoud zijn en ze willen hun 20 frank niet verliezen. 31 januari
XIV. ZAAL ‘VAN DIJCK’ (2) En tot elf uur ’s avonds gaat het dansen door, en de meisjes hebben een glimp opgevangen van de zon van Brussel een oerwoud waar het geluk ligt. Maar alhoewel de meeste huiswaarts keren of wat voor een huis moet doorgaan, is er altijd wel 1 die in de handen valt van “de zoekende souteneur die er niet anders meer durft uit te zien dan lijk George Grosz hem getekend heeft – niet lelijk, maar met de ogen die te dicht bijeen staan lijk bij de Valse Minnaar in de Cinema, en met een geslacht dat ge dwars door zijn kleren kunt zien – die souteneur danst wat meer met haar en belooft haar de hemel weet wat en maakt haar een beetje zat – taxi – en als de grijze morgen verrast, weent ze een beetje en denkt aan haar moeder waar ze niet meer zal binnenmogen, maar dat is niets, hij weet een huis waar ze gelukkig zal zijn en veel geld verdienen met weinig te doen, juist maar een beetje vriendelijk te zijn. Voor het overige blijft alles hetzelfde, iedereen moet maar zien dat hij zijn brood verdient en zijn lasten kan betalen. En daarbij, het meisje dat te schoon was om in Brussel rond te hangen, zal wel haar moeder nog eens terugzien. In de zaal ‘Van Dijck’, in de Bobino, en bij Spillemaecker’s merkt men het niet dat er eentje weg is of dat er eentje nieuw bijgekomen is”. 1 februari XV. LA PUCELLE D’OR (1) Met een nachtleven met net nog geen clochards in de cafés, waar ze nog een beetje vertier zoeken en loeren naar dansende meisjes die door de ‘madamme’ scherp in de gaten worden gehouden en waar je voor een vingerhoedje drank 15 frank betaalt. Het zijn de nachten waar men “zich de gloriedagen herinnert toen men hier nog een brief van 1000 frank opknabbelde en wegspoelde met stromen drank, en nu weemoedig zijn vingerhoed uitdrinkt en het afstapt”. 21 februari XVI. LA PUCELLE D’OR (2) Een straat en nachtleven ook die wordt bevolkt door sjacheraars die met oorlogssmokkelwaar soms handenvol geld verdienen. Het is het Brussel een oerwoud waar men of compleet ten onder gaat of net het hoofd boven water kan houden want van die handenvol geld moet er nieuwe merchandise worden gekocht en tussenpersonen worden omgekocht. 22 februari XVII. DE WERKBEURS, OPEN VAN 8 TOT 17 UUR Het is een soort arbeidsbureau anno toen, maar net zoals nu met desperate mensen die werk zoeken. Zolang het maar een beetje zekerheid biedt en redelijk betaald wordt. Maar wat de ‘koningin-werkuitdeelster’ en de desperaten verstaan onder redelijk zijn 2 botsende werelden. Daar moet ik verder geen tekeningetje bij te maken. 26 februari XVIII. DE WERKBEURS, DEZE MET DE TRAPPEN EN ZUILEN Deze is compleet anders dan de voorheen omschrevene “Want de beurs is eigenlijk in de omtrek van de beurs, op de straat en in de cafés. Daar staan ze met hun vilten hoeden en opgevulde vierkante schouders, met hun blaaskoppen en hun uilenbrillen. Ze komen uit de provincie met de boerentram of met hun luxe-auto die in een andere straat geparkeerd staat. En hun minnares is meegekomen met de tram en wacht nu ergens na het sluiten van de beurs. Ze verdringen zich op het trottoir – achter hen, aan de gevel, hangt een glazen kastje: ‘fabriek te koop: 3.850.000 fr. Zeer schoon appartement 6 piéces spacieuses 625.000 frank’ – en achter het raam zit er een 250 biljetten van 1000 frank met natte vinger te tellen, hij steekt ze weg en kijkt eens rond en drinkt zijn pint leeg. Ene met een muts vraagt aan ene met een hoed: weet ge mij geen 80.000 kilo ajuin te koop? O het is daar een oorverdovend lawaai en de chasseur van het restaurant komt op de straat roepen ‘Mr Van Ginderdeuren, telefoon’ “. 27 februari XIX. BOMA, BOMA
In een hoog hoekhuis woonde er een hoer uit Lissabon die naar Congo ging met een zwarte man maar er, verlaten en verdwalend en intussen moeder van een bijna blank kind, terug naar Brussel een oerwoud kwam, en opende er de Congobar en verhuurde er kamers. Niet dat ze de eigenaar was maar ja, je weet hoe dat gaat met een hoerenmadam. En binnen de kortste tijd woonden er alleen zwarten, de paria’s, en werd het een soort sodom en gonorrea. Dus ja, er kan altijd nog en kindje bij. Nu wel zwart. Ja, zo gaat dat in Brussel een oerwoud. 28 februari XX. STATION Een al afgeleefd gebouw met zwarte gaten als in-/uitgang en binnen een wachtzaal waar men wacht tot de loketten opengaan en half zit te slapen. Verder is het een binnen en buiten komen en gaan van gazetteverkopers en anderen die een frankske proberen te verdienen. Op straat nog meer ellende: een meisje dat zich flink werend in een taxi wordt geduwd terwijl een agent toekijkt zonder in te grijpen. Als een voorbijganger er iets van zegt zegt hij: ‘ga maar naar het bureau’. En ’s avonds in de portieken, vooral mannen die in Duitsland bij de zwarte brigade hadden gezeten maar in Brussel een oerwoud geen enkele kans hadden en een soort sans papiers waren. De ellende neemt geen einde. 1 februari XXI. UNIPRIBA “En dat in het oerwoud de reclamen u overal toeroepen dat het hier best en goedkoper is, dat men gespecialiseerd is, dat men comme chez soi is – maar het is niet waar, men heeft nog maar juist uw geld of ge zijt er al te veel – het is SCHIJN – lijk de vrouw wier blondgeverfde haren al groeiende hun grijze wortels laten zien. En al wat men doet is behoeften opwekken – zien doet kopen – om u dingen op te solferen die ge niet nodig hebt”. De meisjes zijn echter blij dat ze ‘op stand’ mogen werken, ook al wordt het zwaar onderbetaald en ze op het eind van de dag uitgeput zijn vanwege het rechtop staan. Sommigen worden door hun man opgehaald: “Buiten op straat staat haar man te wachten waarmee ze zwijgend naar huis gaat, of haar lief waarmee ze al babbelend een omweg maakt, of haar kameraadjes waarmee ze al ruziemakend verdertrekt. Een meisje zegt tot haar lief of man of haar minnaar: ze hebben me afgetast. De lichten doven uit en de Unipriba is leeg en dood”. 2 maart XXII. HONDENKOERS LPB besteedt er wel anderhalve pagina aan maar hij weet dat het volk dat er komt wedden gewoon ‘mislukte goudzoekers’ zijn. 5 maart XXIII. DE MEETING “Gij die gezien hebt dat Brussel, België, Europa, DE WERELD een oewoud is waar men in hinderlaag ligt om elkander – alhoewel zeer beleefd – te bespringen en de strot af te bijten, om de eerste de rijkste de meestmet- decoraties-overladene te zijn, om te vleien wie hoger staat en te trappen wie achteraan komt, om zich rijk te moorden en de lijken op te peuzelen en de afgeknaagde beentjes in het gelaat van de werkman te smijten, om die van honger omkomen een vuil luizebed en een zure boterham met veel ceremonie aan te bieden – maar ook dáár nog veel aan te verdienen en zich verder met een schijnheilig gezicht te beroepen op GOD-DEN-HEER…”. SLOT 6 maart 2) Nawoord. Amai, na het lezen van ‘Brussel een oerwoud’ heb ik het gevoel het einde van een reis bereikt te hebben. Dit boek leest eigenlijk ook als een filmscenario * met opmerkelijke parallellen tussen hoe de situatie was in België in 1946 en nu in 2013. Parallellen ook met mijn persoonlijke kindheid en vroege jeugd alsof ik teruggeworpen werd in de tijd. Deze beschouwing is niet te lezen als een verslag van het boek maar bestaat uit een compositie van notities gemaakt tijdens het lezen van het boek, parallellen tussen toen en nu en persoonlijke ervaringen (wat er ook voor zorgt dat ik in een soort interpretatieve wijze heb geschreven) en citaten. Maar hoe mijn beschouwing ook geschreven is, ik kan in de verste verte niet tippen aan LPB! Er is 1 boek in het bijzonder dat ik lang geleden ook van LPB gelezen heb: ‘Mijn kleine oorlog’ waarvan de laatste zin (in 1 van de eerste drukken) mijn hele leven toen veranderd heeft: “Schop de wereld tot ze een geweten heeft”. Na het lezen van dat boek/die zin werd en ben ik een overtuigde anarchist. Dank je wel Louis Paul Boon, ook voor ‘Brussel een oerwoud’! * Er zou een prachtige sociaal drama film van gemaakt kunnen worden! Dit is nu al de 2de keer dat ik een artistiek idee weggeef! Ik kan alleen maar hopen dat de regisseur mij betrekt als ‘adviseur’. 3) Informatie over de uiteindelijke boekbundeling en publicatie.
Oorspronkelijk verscheen deze reportage van Louis Paul Boon in 23 afleveringen in de communistische krant ‘De Roode Vaan’ in 1946 waarvan hij toen cultuurredacteur was. Kunstschilder Maurice Roggeman maakte bij elke aflevering een tekening. In 1989 werd alles samengebracht in een boek onder de titel ‘Brussel een oerwoud’ door dichter Willem M Roggeman. De originele tekst van "Brussel een oerwoud" was zo goed als onvindbaar. Vandaar dat naar aanleiding van het 20 jarig overlijden van Louis Paul Boon, de Louis Paul Boonkring het idee opperde om deze reportages opnieuw uit te geven (in samenwerking met Literaire Kring Hugo Raes en het Louis Paul Boon Genootschap). Samen met de Culturele Centrale werd dit in 1999 een feit. Helaas is dit niet meer te koop tenzij men goede contacten heeft met antiquairs en er voldoende geld voor wilt neertellen. Het is ook nog te lenen bij bibliotheken maar geduld is dan gevraagd. Met dank aan Dorien Deloof die mij een kopie bezorgde! Gino d’Artali