Gemeenteraad van Leiden Conceptverslag van de vergadering van de raadscommissie Ruimte en Regio, aangevuld met leden van andere raadscommissies, gehouden op maandag 10 juni 2013 in het stadhuis te Leiden. De integrale gesproken tekst van de vergadering en eventuele insprekers is te beluisteren op leiden.raadsinformatie.nl.
Aanwezig: Leden commissie RR en andere raadscommissies: Leden stuurgroep Holland Rijnland: Raadsadviseur:
De heer A. Bonestroo (CDA), mevrouw M. van Dongen (PvdA), de heer E. de Graaf (SLO), mevrouw G. van Gruting (VVD), de heer T. Gubbens (D66), de heer C. Harinck (CU), de heer H. Keereweer (PvdA, voorzitter), de heer P. Kos (GL), de heer J. van der Kraats (SP), de heer A. Liemburg (PvdA) De heer J. Wienen, mevrouw T. Veninga, de heer R. van Netten Mevrouw A.M. Slink
De voorzitter opent om 19.30 uur de vergadering van de commissie Ruimte en Regio waarvoor ook de leden van alle andere commissies zijn uitgenodigd. De tijd om het zeer belangrijke onderwerp dat vanavond aan de orde is te bespreken is beperkt tot één uur. Daarom heeft deze (voor dit onderwerp uitgebreide) commissie twee weken geleden al een informatieve bijeenkomst gehad. Een aantal dagen daarvoor heeft de raad een dik memo (78 pagina’s) gekregen van het college met informatie en strategische verkenningen. Vanavond vindt een gesprek plaats met de stuurgroep positionering en profilering van de regio Holland Rijnland over de toekomst van de intergemeentelijke samenwerking binnen de regio. Naast spreker zitten de heer Wienen, burgemeester van Katwijk, mevrouw Veninga, wethouder van Nieuwkoop, en de heer Van Netten, secretaris van Holland Rijnland. Het is de bedoeling dat de vergadering vanavond de stuurgroep een standpunt meegeeft over de drie discussiepunten in de notitie ´Spijkers met koppen´. De leden worden geacht die discussiepunten te kennen. Spreker stelt voor dat eerst vanuit de stuurgroep een korte inleiding wordt gegeven over de aanleiding en het doel van deze bijeenkomst. Daarna kunnen de leden vragen stellen en vervolgens kunnen de leden hun standpunt aangeven en, als zij daar behoefte aan hebben, kunnen zij, ook met de drie gasten, debatteren over het onderwerp. Wellicht kan aan het einde een conclusie worden getrokken en een advies aan de stuurgroep worden gegeven. De heer Wienen dankt voor de gelegenheid om van gedachten te wisselen. De raad van Leiden staat bekend om de interessante discussies die daarin worden gevoerd. Leiden is bovendien de centrumstad van de regio en speelt daarom een cruciale rol in de discussie over de toekomst van de regio. Een aantal jaren geleden is Holland Rijnland begonnen met een strategische agenda. Daaraan is keihard gewerkt. Holland Rijnland denkt dat het daarmee forse resultaten heeft geboekt. De regio wil nu niet op een soort automatische piloot doorgaan, maar wil bekijken hoe de regio aankijkt tegen verdere samenwerking. Iedere gemeente kijkt kritisch naar uitgaven en naar samenwerkingsverbanden. Het is goed om met elkaar de discussie aan te gaan over de opgaven waarvoor de gemeenten de regionale samenwerking een nuttig voertuig vinden. Verder is de vraag aan de orde welke vorm die regionale samenwerking dan het beste zou kunnen hebben om de gemeenten zo goed mogelijk te bedienen en strategische opgaven van regio en gemeenten op te pakken. Dit betekent niet automatisch het doortrekken van de lijnen uit het verleden. De infrastructuuropgave speelde daarbij een centrale rol. De stuurgroep heeft voorbereidend werk gedaan. Zij heeft aan de raad van Leiden een notitie gestuurd waarin zij een aantal scenario’s schetst. De stuurgroep meent dat het goed is om, voordat zij met een stuk met haar conclusies komt, eerst nog een goed gesprek met de gemeenten te hebben en aan hen te vragen hoe zij daartegenaan kijken en wat voor hen belangrijke aandachtspunten zijn. Het is mogelijk dat de raad van Leiden al meer uitgekristalliseerde ideeën heeft over zijn aandachtspunten die de stuurgroep kan meenemen. De klankbordgroep uit de gemeenteraden heeft ook gevraagd dit te doen omdat zij het essentieel vindt dat het product niet van bovenaf wordt gedropt, maar gevoed wordt door de gedachten die in de Commissie Ruimte en Regio d.d. 10 juni 2013
2
raden zelf leven. Spreker vraagt de leden van de Leidse raad om hun ideeën en gedachten naar voren te brengen zodat daarover een gesprek kan plaatsvinden. Mevrouw Van Dongen merkt op dat de raad in de voorbereidende vergadering heeft vastgesteld dat de Leidse inventarisatie ook ter beschikking zal komen van de stuurgroep. Zij vraagt of dat is gebeurd. De heer Wienen antwoordt bevestigend. De voorzitter stelt vast dat er verder geen vragen zijn. Hij vraagt de leden om hun standpunt te geven ten aanzien van de inhoud van de samenwerking, de omvang, de scenario’s en het voorstel om in 2013 het budget met 25% te korten en de resterende 75% gedeeltelijk door middel van cofinanciering te bekostigen. De heer Harinck geeft aan dat de CU het vooral belangrijk vindt dat, als de gemeenten het zinvol vinden om bepaalde dingen gezamenlijk te doen, zij dat dan ook doen. Er zijn zaken waarvan zijn fractie denkt dat het goed is om dat gezamenlijk te doen, zoals de sociale agenda. Dat is nuttig gebleken en daarmee moet worden doorgegaan. Spreker ziet de economie als een gebied waarop in de regio goed kan worden samengewerkt. Dan rijst de vraagt of de structuur van Holland Rijnland de structuur is die daarvoor nodig is. Of moet die losser zijn om gemakkelijker naar een andere regio te kunnen switchen? Om deze reden is zijn fractie erg gecharmeerd van de zesde variant: een wat losser verband waarin gemeenten, als zij dat willen, dingen met elkaar kunnen doen, maar waarin zij niet aan elkaar vastzitten. Het gaat hier vaak om middellangetermijnprojecten met het risico dat de markt en de regio binnen zes jaar erg veranderd zijn. Gezien de ontwikkelingen in de metropolen ten noorden en ten zuiden van Leiden lijkt het spreker verstandig om in te spelen op wat er gebeurt. Daarom heeft zijn fractie een voorkeur voor een wat losser verband. Spreker meent dat voorzichtig moet worden omgegaan met de vraag wat de samenwerking mag kosten. Die vraag wekt de indruk dat de samenwerking iets negatiefs is waarbij geld over de schutting wordt gegooid. Maar als de gemeenten menen dat het zinvol is om samen te werken, dan moeten zij daar ook iets voor neerleggen omdat zij er zelf ook iets aan hebben. Het is goed om naar besparingen te zoeken, maar de dingen waarvan de gemeenten zien dat zij er door samenwerking beter van kunnen worden, moeten zij ook doen. Mevrouw Van Gruting denkt dat de VVD voor een groot deel kan aansluiten bij het betoog van de CU. Samenwerking van Leiden met de omliggende gemeenten is het meest aangewezen. Dat is ook voor die omliggende gemeenten het handigst. Zij ziet nu al dat verschillende verbanden andere richtingen gaan opzoeken. Dat is bijvoorbeeld bij Voorschoten en bij Alphen aan den Rijn te zien. Zij pleit er zeker niet voor om Holland Rijnland nog groter te maken door een fusie met een nog groter samenwerkingsverband. Zij zou Holland Rijnland als een informeel netwerk willen zien waarin het goed is elkaar af en toe eens tegen te komen en per gemeente de samenwerking te zoeken waar dat voor partijen nuttig is. Van daaruit kan per onderwerp worden bekeken hoeveel geld de gemeenten daarvoor vrij willen maken. Mevrouw Van Dongen vraagt of mevrouw Van Gruting dan geen vaste faciliteit wil financieren als basis en iedere keer per project wil bekijken wat het gaat kosten. Mevrouw Van Gruting denkt dat er wel wat geld nodig zal zijn om Rijnland met een informele structuur in stand te houden als een soort slapend instituut. Dat kan een keer worden vastgesteld en daar dient dan zo zuinig mogelijk mee te worden omgegaan. Zij voorziet eerder dat voor de gebieden waarop de gemeente willen samenwerken het meer projectorganisaties met projectbudgetten zullen worden. De voorzitter vraagt of mevrouw Van Dongen doelt op het toch nog voor een deel overeind houden van de aanjaagfunctie, zoals in de stukken staat, en het wat gemakkelijker kunnen aanschuiven bij andere bestuurslagen, als er een formele structuur is. Mevrouw Van Dongen denkt dat, als er helemaal geen faciliteit is om af en toe signalen afkomstig uit één gemeente op te vangen en te verspreiden naar andere gemeenten, de kans bestaat dat die projectorganisaties vanuit de gemeenten moeten worden opgericht. Daarom wilde zij weten of het geld alleen maar aan projecten moet worden gekoppeld of dat er ergens toch ook een ‘linking pin’ moet zijn.
Commissie Ruimte en Regio d.d. 10 juni 2013
3
De heer Bonestroo deelt mee dat in het CDA uitgebreid over dit onderwerp is gesproken. Al eerder is gezegd dat er sprake zou kunnen zijn van een wat losser verband. Maar het lijkt spreker een stap te ver om de organisatie maar op te heffen en om alleen in projectverband samen te werken. Aan de andere kant is wel te zien dat er vanuit de universiteiten en de biosciencesector heel duidelijk een beweging is in de richting Den Haag-Delft-Rotterdam. Het lijkt zijn fractie dan ook logisch dat Leiden daarin meebeweegt. Er ontstaat een verschuiving in de oriëntatie. Natuurlijk is het goed om met de omliggende gemeenten samen te werken, maar spreker is het wel eens met de constatering dat met de wat verder gelegen gemeenten weinig samen valt te werken omdat Leiden en die gemeenten weinig gemeenschappelijke belangen hebben. Het CDA staat wel open voor een heroriëntatie richting Den Haag-Rotterdam. De heer Gubbens merkt op dat een gemeenschappelijke regeling er is om iets te regelen. In Holland Rijnland is dat ook gebeurd op het gebied van bereikbaarheid en groen. Die doelen zijn bereikt. Het is nu tijd om de regeling om te vormen. D66 gaat meer in de richting van scenario 6, de netwerkregio. Wat de inhoud van de samenwerking betreft: het RIF-groen blijft gewoon doorlopen. Holland Rijnland kan dat prima blijven doen. Hij onderschrijft de woorden van de heer Bonestroo over de oriëntatie van de samenwerking op het gebied van de kenniseconomie. Dan wordt er toch wel naar Delft, Den Haag en Rotterdam gekeken. Spreker denkt dat dit niet bij Holland Rijnland moet worden ondergebracht. Op economisch terrein kan wat meer worden samengewerkt in de Leidse regio. Wellicht kan dat zo nu en dan worden opgeschaald tot het niveau van Holland Rijnland, maar vooralsnog acht hij de samenwerking in de drie regio’s binnen Holland Rijnland voldoende. Voor activiteit op het gebied van ruimtevaart en van de universiteiten is er weer een ander niveau. Bij de sociale agenda kan strategisch worden samengewerkt. D66 meent dat Holland Rijnland kan blijven bestaan, al mogen er wel wat minder ambtenaren komen. Met mevrouw Van Gruting voelt spreker ook wel voor een cafetariamodel met mogelijkheden van opschalen en neerschalen en met samenwerking in projectvorm. De regio mag wel wat minder kosten, bijvoorbeeld 25% minder. Er zouden meer middelen kunnen worden ingezet voor cofinanciering. Mevrouw Van Gruting vraagt hoe D66 aan de 25% komt. Is dat een slag in de lucht of is erover nagedacht? De heer Gubbens denkt dat het goed is om op een bepaald moment een doelstelling neer te zetten. Volgens de voorzitter wordt dit percentage in ‘Spijkers met koppen’ genoemd als indicatie voor 2013. De heer Kos geeft aan dat wat GL betreft de regionale samenwerking in een succesvol model vooral gaat over samenwerken en investeren in de verbondenheid van de gemeenten. Dat heeft zijn fractie in de afgelopen jaren bij het zogenaamde Holland Rijnlandmodel sterk gemist. Daarnaast vraagt een regionale samenwerking om een veel betere borging in het proces in deze raad. De heer Wienen vraagt of de heer Kos dit miste in Leiden of in andere gemeenten. De heer Kos kan hooguit spreken over het gevoel dat hij in de Leidse raad heeft waargenomen ten aanzien van de samenwerking in Holland Rijnland. Spreker zit zelf namens de raad in het Algemeen Bestuur. Hij moet vaak leuren om input te krijgen voor het Leidse standpunt in dat bestuur. Vandaar zijn opmerking over borging in het proces. Het is moeilijk te organiseren. Vaak is niet helemaal duidelijk of een standpunt in het portefeuillehoudersoverleg gedeeld wordt door een commissie die hier iets over kan zeggen, of dit standpunt nog kan worden gewijzigd of dat daardoor weer allerlei regionale afspraken op hun kop worden gezet. De meeste leden hebben Holland Rijnland als een gegeven aanvaard toen zij in de raad kwamen. Zij zijn niet meegegroeid in het enthousiasme van de oprichters. Zij zien Holland Rijnland gewoon als een platform waar over dingen wordt beslist die een beetje ver van hun bed staan. GL heeft het gevoel dat de op zich goed bedoelde Kracht15bijeenkomsten wel enigszins een valse start hebben gegeven voor de discussie over de inhoud. Het abstractieniveau met termen als duurzame leefomgeving, groen en economie geeft niet de invulling waarmee spreker hier in Leiden kan uitleggen dat het een goed idee is om hieraan mee te doen. GL is voorstander van variant 5 waarin Holland Rijnland wordt gesplitst in de subregio’s Bollenstreek, Leidse regio en Rijnstreek. Met eerdere sprekers is hij het eens dat een meer hybride samenwerkingsvorm op basis van thema’s zeer gewenst is. Maar dat hoeft niet onder de noemer Holland Rijnland. Sprekers fractie volgt de opmerkingen in ‘Spijkers met koppen’ over het budget. Ook blijft de
Commissie Ruimte en Regio d.d. 10 juni 2013
4
democratische legitimering een aandachtspunt voor GL, al ging het de laatste tijd niet zo slecht. De vraag is hoe bereikt wordt dat raadsleden dit samenwerkingsverband ook voelen als iets van henzelf en dat daarin goed naar voren komt wat de raad wil. De heer Gubbens vraagt of de heer Kos een alternatief heeft voor de democratische legitimatie. De heer Kos antwoordt dat het wel steeds zoeken blijft. De commissie Onderwijs en Samenleving namens welke commissie spreker in het AB zit, ontvangt bijvoorbeeld regelmatig brieven waarin een in het portefeuillehoudersoverleg afgestemd standpunt wordt vermeld. Daar wordt dan de mening van de leden van deze commissie gevraagd. Het antwoord is dan vaak dat de besluitvorming binnen een week plaatsvindt en dat het niet mogelijk is om over deze kwestie opnieuw te onderhandelen in het portefeuillehoudersoverleg. Dan is de afstemming wel moeilijk. Spreker heeft ook meegemaakt dat hij in het AB wordt geconfronteerd met een motie uit een andere gemeente waarover hij zonder ruggespraak met zijn raad moet stemmen. Spreker vindt dit wel een probleem. De heer Wienen meent te weten dat meer dan de helft van de moties uit Leiden komt. De heer Kos constateert dat hij dan in de helft van de gevallen in de problemen zit. Er moet gezocht worden naar een optimaal proces. Daarover moeten allen nadenken. De heer Gubbens begrijpt dat ook de heer Kos eigenlijk vindt dat voor de verkiezingen het wel of niet doorgaan met Holland Rijnland moet worden geregeld en dat daarbij ook een herinrichting van het democratische legitimatieproces moet plaatsvinden. De heer Kos meent dat hier constant aan wordt gewerkt. Er wordt ook al geprobeerd om de vergaderingen in de regio beter op elkaar af te stemmen. Maar dat is nog niet voldoende. Spreker verwacht dat daarover in de Kracht15-bijeenkomsten wordt nagedacht. Hij denkt dat daar ook in de bespreking in de raad over moet worden gedacht. Er moeten inderdaad stappen worden gezet. De heer Liemburg merkt op dat de PvdA het met de vorige sprekers eens is wat betreft de thema’s. Maar het sociale domein ontbreekt nog. Dat mag op regionaal niveau niet achterblijven. Daar gebeurt nu al veel goeds. Het lijkt hem noodzakelijk en eigenlijk verplicht om hier in de toekomst op regionaal niveau iets mee te doen. De thema’s sociaal domein, economie en duurzame leefomgeving zouden de hoofdmoot van de samenwerking moeten vormen. De PvdA ziet de toekomstige samenwerking niet in de vorm van dichtgetimmerde gemeenschappelijk regelingen die in hoge mate geïnstitutionaliseerd zijn. De huidige omvang is soms nodig, bijvoorbeeld voor de strategische samenwerking. Afschaffing daarvan zou betekenen dat het kind met het badwater wordt weggegooid. Maar de oriëntatie is veelal iets meer lokaal. Er bestaat vaak meer affiniteit tot de subregio’s in Holland Rijnland. Zijn fractie sluit zich dan ook aan bij scenario 6: een netwerkorganisatie voor de regionale samenwerking met een grotere vrijheid voor de gemeenten en met de mogelijkheid om over de grenzen van Holland Rijnland heen te kijken, bijvoorbeeld op het gebied van de economie. Daar is Leiden iets meer op het zuiden georiënteerd. De PvdA kan zich erin vinden om in tijden van bezuinigingen kritisch te kijken naar nut en noodzaak van uitgaven op regionaal niveau. De al eerder genoemde 25% is wellicht enigszins uit de lucht gegrepen. Zijn fractie kan het daar in eerste instantie wel mee eens zijn, maar ziet graag nog wel een onderbouwing van dat percentage. De heer Gubbens hoort dat de heer Liemburg onderschrijft dat op het gebied van economische samenwerking wordt gekeken naar Delft en Rotterdam, bijvoorbeeld met de oprichting van de regionale ontwikkelingsmaatschappij. Maar uit de bijeenkomst van Economie071 komt eigenlijk naar voren dat de economische kracht zich eigenlijk meer in het noordelijke segment van de Randstad ontwikkelt. Moet Holland Rijnland meer naar het noorden gaan op het gebied van economische samenwerking of naar het zuiden? Volgens de heer Liemburg valt er niet tussen de twee te kiezen. De kracht van een netwerkorganisatie is juist dat die allebei kan doen. Leiden kan met gemeenten die meer op het zuiden zijn gericht actie in die richting ontwikkelen en met andere gemeenten wellicht meer naar het noorden kijken. In een netwerkorganisatie hoeven dergelijke keuzes niet expliciet te worden gemaakt. De heer Van der Kraats meent dat Holland Rijnland geen doel op zich is. Het is wel een nuttig platform voor het maken van beleid dat de gemeenten beter gezamenlijk kunnen maken dan apart.
Commissie Ruimte en Regio d.d. 10 juni 2013
5
Dat is voor de SP de kern. Daar moeten zaken als financiën en grootte aan worden opgehangen. Evenals de CU wil zijn fractie geen uitspraak doen over de financiën. Het hangt er helemaal vanaf wat Holland Rijnland inhoudelijk gaat doen. Als dat goed wordt gedaan, dan kost dat geen geld, maar levert het geld op. De inhoud is niet alleen duurzaamheid en infrastructuur, maar ook jeugdzorg en welzijn. Die taak zal steeds groter en belangrijker worden. Wat dit betreft ziet de SP wel een vaste plek voor dit democratisch ietwat moeilijke platform. Hiervoor is een vastere structuur nodig dan alleen een netwerkorganisatie. De SP is voorstander van een mengvorm van de scenario’s 5 en 6. Wat de grootte betreft moet Holland Rijnland niet alleen aansluiten bij de inhoud van het beleid maar ook een beetje bij een natuurlijke omvang die nog goed te besturen is en waar de leden ook nog een gevoel bij hebben. Vandaar dat zijn fractie uitkomt bij scenario 5, omdat die omvang niet te groot is om de zaken te kunnen vertalen naar de gemeenten, maar groot genoeg om allerlei schaalvoordelen te realiseren, en bij de netwerkorganisatie van scenario 6, omdat bepaalde zaken beter op projectbasis kunnen worden opgepakt. Spreker denkt dan vooral aan het economische terrein. Er moet vooral goed worden gekeken naar de inhoud. Uitgewerkt moet worden wat de gemeenten beter samen kunnen doen en wat ook uit democratisch oogpunt beter lokaal kan worden gedaan. Daarop moeten grootte en financiën worden afgestemd. De heer Liemburg merkt op dat de heer Van der Kraats kiest voor scenario 5 omdat dat scenario meer gericht lijkt te zijn op de kleinere regio’s. Maar scenario 5 houdt ook een opsplitsing in in drie kleinere subregio’s die zich daarna dan gaan aansluiten bij en zich gaan richten op andere verbanden. De heer Van der Kraats stelt dat dit dan gebeurt als netwerkorganisatie. Bepaalde zaken pakt Leiden met één of enkele andere gemeenten op, bijvoorbeeld met Den Haag, Delft en Rotterdam. Daarom is de SP voor een mix van scenario 5 en scenario 6. De heer De Graaf sluit zich grotendeels aan bij het betoog van de PvdA. De SLO ziet ook meer in een netwerkorganisatie, zoals voorgesteld in scenario 6. Voor het budget staat zijn fractie wel achter het idee van ‘Spijkers met koppen’. Het mag wel wat minder. De SLO ziet het liefste dat de relatie met de omliggende gemeenten veel vrijer is, dat er geen bestuurslagen tussen zitten en dat er gewoon per project afspraken worden gemaakt met de gemeenten die daarbij betrokken zijn. De voorzitter denkt dat er een zekere lijn zit in de standpunten van de fracties. Hij laat het aan de gasten over om te bepalen waarover zij nog met de leden van de commissies willen discussiëren. De heer Wienen hoort ook een duidelijke tendens in de verschillende bijdragen. Iedereen zoekt wel naar netwerkachtige structuren en worstelt toch ook wel enigszins met de vraag wat er inhoudelijk bij hoort. Spreker begrijpt dat. Juist de netwerkstructuur biedt de mogelijkheid om te variëren en om sommige dingen wel en andere niet meer in samenwerkingsverband te doen. Maar ook merkt hij dat fracties worstelen met de vraag of binnen een netwerkstructuur een verband mogelijk is dat net iets meer stevigheid geeft. Daar zou hij op door willen gaan. De meeste fracties noemen scenario 5 als mogelijkheid. Scenario 5 houdt eigenlijk in dat het samenwerkingsverband uit elkaar valt. Want er staat in dat de Rijnstreek zijn oriëntatie zoekt bij Midden-Holland, de Bollenstreek bij ZuidKennemerland en Leiden/Katwijk meer bij de zuidkant. Dat zijn middelpuntvliedende krachten. Dan groeien de regio’s uit elkaar en dan zijn het heel andere regio’s waarin nog een samenwerking bestaat. Het verbaast spreker dat de combinatie met die netwerkstructuur van scenario 2 helemaal niet is genoemd. Het lastige van een netwerkachtige structuur met een heel kleine staf is dat het ook erg onverplichtend kan worden. De kracht van Holland Rijnland was het vermogen om voor een aantal grote projecten verplichtingen ten opzichte van elkaar aan te gaan, veel geld bijeen te brengen, een stevige lobby op te zetten en een resultaat te bereiken. Als dat iedere keer weer per onderwerp helemaal moet worden georganiseerd zonder geïnstitutionaliseerde samenwerking, wordt dat veel lastiger. In de oude samenwerking waren gemeenten soms bereid iets verder te kijken dan het directe eigenbelang. De stuurgroep denkt dat in een netwerkstructuur de kans vrij groot is dat gemeenten alleen kijken naar het directe belang en anders niet thuis zijn. Dat maakt het lastiger om, als het nodig is, met elkaar stevigheid te ontwikkelen. Spreker noemt scenario 2, omdat de regio vrij onlangs gekozen heeft voor een uitbreiding met de Rijnstreek. De gedachte was om door de samenwerking een wat groter volume te krijgen. Voor Leiden was het voordeel dat het achterland van Leiden aan de ene kant en aan de andere kant bij elkaar komt. Maar Alphen aan den Rijn blijkt mede onder invloed van de fusie toch wat meer gaan kijken naar de ontwikkelingen in het Groene Hart, in Midden-Holland en zelfs over de provinciegrens heen in de richting van Utrecht en Woerden. De vraagt rijst dan of een dergelijke samenwerking in een omvang van ongeveer het huidige Holland Rijnland nog veel
Commissie Ruimte en Regio d.d. 10 juni 2013
6
perspectief heeft. De vraag is dan ook of een basissamenwerking die meer is dan een puur netwerk in het oude Holland Rijnland ook niet een alternatief is. Is dat überhaupt nog in beeld bij de leden van de raad van Leiden en in hoeverre zien zij het voordeel van net iets meer vermogen om met elkaar geïnstitutionaliseerd een besluit te nemen met daarnaast de mogelijkheid voor andere onderwerpen netwerkachtig te opereren? Mevrouw Veninga vraagt hoe de leden denken over de rol van de centrumgemeente Leiden in de regio. Daar heeft zij niemand over gehoord. Hoe kan de rol van de centrumgemeente worden ingevuld in de scenario’s 5 en 6? Is Leiden dan nog steeds centrumgemeente of gaat dat dan uit elkaar? Sommigen hebben gezegd dat de gemeenten heel flexibel met elkaar om moeten kunnen gaan en niet in die vaste verbanden moeten zitten. Haar vraag is dan of deze leden Holland Rijnland dan tot nu toe als niet flexibel hebben ervaren en daarvan los willen komen of dat deze wens op andere gedachten stoelt. Mevrouw Van Gruting heeft de groei van Leiden en omgeving nog wel meegemaakt evenals de latere aansluiting van de Bollenstreek en andere gebieden. Die samenwerking bewees zich het beste met het regionale investeringsfonds (RIF). Dat had een enorme meerwaarde omdat het daar ging om grote infrastructurele projecten waarvoor draagvlak en draagkracht in de regio moest worden gerealiseerd. Zij voorziet nu niet iets dergelijks dat een regionaal investeringsfonds moet rechtvaardigen. Zij voorziet wel dat het goed is dat op bepaalde punten wordt samengewerkt, maar dat is afhankelijk van het onderwerp. Leiden zal graag zien dat de universitaire werelden van Leiden, Rotterdam, Delft en zelfs Amsterdam op elkaar aansluiten. De rol van de gemeente daarin is redelijk beperkt. Maar dat is van een andere orde dan bijvoorbeeld een regionaal groenplan. Zij heeft al gezegd dat het voor Leiden interessanter is om met de direct omliggende gemeenten samen te werken. Zij denkt dat voor bepaalde onderwerpen een vastere structuur nodig kan zijn als lobbyorganisatie en als aanjager. Zij zou dat niet structureel willen hebben. De heer Kos begrijpt de opmerkingen van de heer Wienen wel vanuit een soort bestuurlijke blik. Maar op dat punt gaat het juist mis met het samenwerkingsverband. Die gezamenlijke strategische vuist is mooi. In de Kracht15-bijeenkomsten hoort hij dat, als de regio iets wil uit de ruif van het topsectorenbeleid, dat gezamenlijk moet worden gedaan. Maar de vraag van mevrouw Veninga is interessanter. Wat is een centrumgemeente en wat verbindt mensen in deze regio? Als betrokkenen dat gaan opsommen en aangeven wat de inwoners van de Leidse regio belangrijk vinden en wat misschien in groter verband belangrijk is, zoals jeugdzorg, schouwburg en regionaal groen, dan is de vorm daarvoor wel te vinden. De heer Wienen wijst erop dat, als er geen verband meer is waar gemeenten elkaar ‘stevig’ ontmoeten, en er een vrijblijvende samenwerking ontstaat, het de vraag is of die centrumgemeente die centrumrol nog wel kan vervullen. In scenario 5 is Leiden niet meer de centrumgemeente, maar een volstrekt perifere, kleinere gemeente in een metropoolregio. Dit soort discussies is volgens de heer Kos interessant, maar op dit moment is Holland Rijnland een volstrekt lege huls. Als de heer Wienen evenals spreker wil dat de samenwerking weer waarde en betekenis krijgt, dan moet worden begonnen met groeien van klein naar groot. De ontwikkeling verloopt niet vanuit een strategische vuist naar een vorm, maar vanuit wat de gemeenten verbindt naar een goede discussie met elkaar en naar de juiste vorm die daarbij hoort. De heer Wienen probeert het concreet te maken. De vraag was wat de Leidse raadsleden belangrijke onderwerpen voor samenwerking vinden en welke vorm daar dan bij hoort. Dat is precies de volgorde die de heer Kos aangeeft. Als hij het goed begrijpt, dan zegt de heer Kos dat voor hem een aantal onderwerpen belangrijk is waarbij hij andere regionale verbanden essentieel vindt. Dat kan. Daarom kwam de stuurgroep ook met die vraag. De heer Van der Kraats denkt dat de heer Kos eigenlijk al heeft aangegeven wat die natuurlijke schaalgrootte is waarop gemeenten met elkaar kunnen werken. De SP vindt het inderdaad minder belangrijk om groter te worden om het groot zijn. Als het samenwerkingsverband groter moet worden, dan moet dat op basis van gemeenschappelijke doelstellingen. Beide regio’s moeten dan gemeenschappelijke doelstellingen formuleren waar zij beide iets aan hebben en waar zij beide achter gaan staan. Een te groot Holland Rijnland staat te ver af van de raadsleden en van de burgers en zal daardoor in de loop van de tijd minder krachtdadig worden. Zijn fractie is voorstander van de
Commissie Ruimte en Regio d.d. 10 juni 2013
7
vastigheid van scenario 5. Als het groter wordt, dan moet dat op projectbasis gebeuren door middel van een netwerkorganisatie. De heer Wienen begrijpt dat de basis eigenlijk de Leidse regio is. In scenario 5 wordt gesproken over Leiden/Katwijk. Maar eigenlijk hoort hij dat het gaat om de samenwerking van de vijf gemeenten rondom Leiden. De heer Van der Kraats vond het idee van een centrumgemeente wel een goed begrip. Voor welke gemeenten is Leiden een centrumgemeente? Als er voor één samenwerkingsverband eigenlijk twee centrumgemeenten zijn, dan denkt hij dat er uiteindelijk een soort schizofreen beleid ontstaat. Een constructie met één centrumgemeente voor een gebied met een natuurlijke schaal lijkt spreker beter uit te leggen. Mensen zullen zich daar meer bij betrokken blijven voelen, zowel in de grote gemeente als in de kleine. Scenario 5 schetst drie stukken. Het zouden er ook twee kunnen zijn, het oude Holland Rijnland van voor de uitbreiding en Alphen aan den Rijn en omgeving. Het moet niet alle drie bij elkaar zijn, ook al is daartoe besloten. Mevrouw Veninga vraagt of de heer Kos ook Alphen aan den Rijn als een centrumgemeente ziet. De heer Kos antwoordt bevestigend. Volgens de heer Liemburg is Holland Rijnland op dit moment niet helemaal een lege huls. Vooral in het sociale domein wordt daar veel waardevol werk verricht. Van de PvdA mag dat zo blijven. In de afgelopen jaren is die grotere schaal nodig gebleken. Dat zal in de toekomst ook belangrijk blijven. Als er binnen de regio enkele centrumgemeenten zijn binnen het huidige Holland Rijnland en als die hun verantwoordelijkheid nemen, dan blijft binnen een netwerkorganisatie die aanjaagfunctie ook niet achterwege. Zo wordt die vrijblijvendheid enigszins gecompenseerd. De heer Bonestroo kan zich hierbij wel aansluiten. De gemeenten moeten niet het kind met het badwater weggooien door de vaste structuur meteen helemaal overboord te werpen. Hij kan zich in de aanjaagfunctie wel vinden, zij het dat de gemeenten dan in een losser verband met elkaar werken. Maar dat laat onverlet dat er ook een andere oriëntatie gaat ontstaan, juist vanuit de economische ontwikkeling. De heer Harinck merkt op dat het aspect waar de heer Bonestroo net over sprak het lastige punt was voor de CU. Aan de ene kant wordt vrijheid gegarandeerd om te kiezen voor projecten, maar aan de andere kant moet worden voorkomen dat het vrijblijvend wordt. Op dit punt kan spreker zich wel vinden in de woorden van de heer Wienen. Dan is het einde zoek en wordt het iedereen voor zich. Er is wel een gegarandeerde basis nodig waardoor partijen bij elkaar worden getrokken, ook al heeft de een er soms net iets minder zin in dan de ander. Maar zij moeten het daar dan wel met elkaar over eens zijn. Dan komt de lastige vraag op welk verband dat dan moet zijn. Die vraag is zo moeilijk te beantwoorden omdat de niveaus verschillen. Voor het ene onderwerp, bijvoorbeeld de sociale agenda, zou dit een goed niveau kunnen zijn. Maar voor een ander onderwerp zou dit niveau net niet handig zijn. Dat zou beter op een hoger niveau kunnen worden aangepakt. Spreker vindt het moeilijk om daar een evenwicht in te vinden. De heer Gubbens brengt naar voren dat volgens D66 de vorm de inhoud volgt. In de eerste plaats moet er invulling worden gegeven aan de inhoud. Op dit moment is dat de duurzame samenleving met het RIF-groen. Er kan een vervolg worden gegeven aan de ontwikkelingen in de regio op basis van biosciences. Maar vooralsnog ziet spreker hier weinig ontwikkelingen. Hij ziet hier ook geen direct belang voor Leiden. Op dit moment is er niet echt een gezamenlijke agenda. Daarom is zijn fractie vooralsnog meer voor het cafetariamodel, dus voor een netwerkorganisatie. Dat betekent scenario 6. Holland Rijnland biedt wel een platform voor bestuurders en politici uit deze regio. Zij kunnen elkaar hier ontmoeten. Die structuur kan in stand worden gehouden, maar het mag voor spreker wat minder zijn. Als de drie subregio’s separaat worden bekeken, dan zouden die overlegstructuren in eerste instantie binnen die drie subregio’s kunnen functioneren. Een paar keer per jaar zouden zij kunnen worden opgeschaald tot het niveau van Holland Rijnland. De heer Wienen merkt op dat vaak wordt gezegd dat voor de sociale agenda de huidige omvang een heel bevredigende is. De veiligheidsregio is nog groter. Ook Midden-Holland hoort daarbij. Voor onderwerpen als ruimtelijke ordening en groeninvesteringen blijkt de oude regio Holland Rijnland nog
Commissie Ruimte en Regio d.d. 10 juni 2013
8
steeds een bepaalde rol te spelen. Dat was in de voorbereidingsgroep een overweging om niet te proberen alles in dezelfde omvang te gaan doen, maar naar de onderwerpen te kijken en daar dan het goede schaalniveau bij te zoeken. Spreker hoort van iedereen eigenlijk dat de uitdaging is om een structuur te vinden waarbij de regio niet in stukken valt, waar de gemeenten elkaar tegenkomen en waar zij kunnen beslissen bij iets aan te haken. Ook heeft spreker duidelijk gehoord dat hier breed de opvatting leeft dat Leiden de mogelijkheid moet hebben om, als haar strategische belangen dat verlangen, bij grotere samenwerkingsverbanden aan te haken. Dat geldt zeker als het gaat om wetenschap en kenniseconomie. Als dat de twee hoofdlijnen zijn, dan is het wellicht mogelijk om te zoeken naar de vormen die zich het beste lenen voor die verschillende invalshoeken. Dat kan per keer gebeuren, maar het is ook mogelijk dit te inventariseren en er een structuur aan te hangen. De leden van de Leidse raad hechten minder aan de structuur. Maar zij vinden toch wel dat het niet zo vrijblijvend moet worden dat het risico ontstaat dat er geen plek meer is waar vertegenwoordigers van gemeenten elkaar kunnen aanspreken en met elkaar beslissingen kunnen nemen. Spreker vraagt of hij de richting waarin de Leidse raadsleden denken concreet kan aangeven als: zoek een vorm en een structuur die per onderwerp net een wat andere schaal heeft, zoek naar de netwerkachtige structuur en zoek naar ruimte voor strategische opgaven ook buiten de grenzen waarbinnen nu wordt gewerkt. De voorzitter denkt dat dit wel de grootste gemene deler is. De heer Van der Kraats denkt dat aansluiten bij de inhoud wel het gemeenschappelijke thema is dat hier naar boven komt. Het laatste punt van de heer Wienen moet dienstig zijn aan het eerste. Voor zover er überhaupt vastigheid bestaat, moet dat dienstig zijn aan de inhoud en betrekking hebben op zaken die de gemeenten beter samen kunnen regelen dan alleen. Het is geen doel op zich. De heer Bonestroo wil hieraan toevoegen dat een dergelijke samenwerking ook zou moeten leiden tot versterking van de samenwerking binnen de Leidse regio. Het beeld is wel ontstaan dat de regionale samenwerking de samenwerking in de Leidse regio wat in de weg heeft gestaan. Het ene zou het andere wat meer moeten gaan versterken. De voorzitter merkt op dat dit ook bleek uit de bestuurskrachtmeting. Hij merkt op dat mevrouw Veninga heeft gevraagd of de Leidse raadsleden Holland Rijnland als niet flexibel hebben ervaren. De heer Van der Kraats meent dat de heer Kos al heeft verteld hoe het in de praktijk gaat. Het is moeilijk om de besluiten nog aan te passen. De heer Wienen maakte daar nog een grapje over door te zeggen dat de helft van de moties uit Leiden komt. De Leidse raadsleden dienen graag wijzigingsvoorstellen in, maar dat is wel lastig. Dat is een probleem in de structuur. Als het zou lukken om de raadsleden beter te betrekken bij de besluitvorming en als het gemakkelijker zou zijn om via een motie deelbelangen naar voren te laten komen, dan zou het beter werken. De heer Wienen merkt op dat de heer Kos heeft gezegd dat hij het lastig vindt om in een vergadering over een motie te moeten beslissen zonder dat hij daarover zijn achterban heeft kunnen beraadslagen. Omgekeerd heeft Leiden soms ook de behoefte om bij te kunnen sturen, maar dan zitten andere gemeenten met diezelfde afweging. Het hoort dus wel enigszins bij dit soort samenwerking dat dit lastig is. Eigenlijk verwoorden de heren Kos en Van der Kraats met elkaar de beide kanten van het probleem. Soms wil iemand iets veranderen, maar dan is dat onhandig omdat de ander het lastig vindt om dan een mening te bepalen. Maar omgekeerd worden afgevaardigden uit Leiden geconfronteerd met iets van een andere gemeente en vragen zij zich af of de raad dat wil. De heer Van der Kraats gaat het er niet om dat Leiden haar zin krijgt. Het gaat erom dat, als iemand een wijzigingsvoorstel indient, alle andere gemeenten de tijd krijgen om hierover goed na te denken. Dan kan iedereen een verstandig besluit nemen over een wijzigingsvoorstel. Dat is nu wel eens lastig. De heer Wienen wijst erop dat de huidige structuur maakt dat een proces vrij lang duurt. Bijvoorbeeld de behandeling van een voorstel over de woningverdeling duurt erg lang doordat Holland Rijnland twee keer heeft teruggekoppeld naar de afzonderlijke gemeenten. Aan hen is gevraagd of zij het voorstel wilden aanpassen. Pas dan vindt de besluitvorming plaats. Dit wordt gedaan om te voorkomen dat het een voorstel wordt waar niets aan kan worden veranderd. Volgens de heer Liemburg komt de roep om meer flexibiliteit van iedereen hier voor het grootste deel niet voort uit onvrede over hoe het nu gaat. Bij de opgaven waar Holland Rijnland voor stond, werkte
Commissie Ruimte en Regio d.d. 10 juni 2013
9
het prima. Daar hebben de gemeenten met elkaar mooie successen geboekt. Maar de opgaven en de thema’s die nu zijn geïdentificeerd, vragen soms om iets meer flexibiliteit. Dat is de aanleiding om ervoor te pleiten om iets meer aan een netwerkorganisatie te denken. De heer Gubbens komt terug op de democratische legitimatie. Soms worden onderwerpen helemaal kapot vergaderd omdat de belangen van verschillende delen van de regio zo tegengesteld zijn dat er geen daadkrachtige oplossing uit komt. Voorbeelden zijn de 30% beleidsvrijheid bij het woningverdeelsysteem en de kantorenstrategie. Spreker vraagt zich dan af of dit de juiste schaalgrootte is om tot een daadkrachtig besluit te komen. De heer Kos is benieuwd naar de manier waarop nu recht wordt gedaan aan de vraag van mevrouw Veninga over de betekenis van de centrumgemeente voor Leiden zelf en voor de omliggende gemeenten. Dat heeft spreker niet in de conclusie op hoofdlijnen gehoord, anders dan dat uit die discussie wel eens de vorm kan komen die de heer Wienen heeft beschreven. De voorzitter vraagt de heer Kos zijn opmerking te verduidelijken. De heer Kos is het erg eens met wat de heer Van der Kraats daarover zei. Als het eerste gevoel is dat dat er ongeveer uit zou moeten komen, dan zouden een paar passen terug moeten worden gemaakt naar de inhoud. Want dan wordt eigenkijk al een antwoord gegeven op een vormvraag: de regio zonder de laatst aangesloten gebieden. Dat lijkt een logisch verband. Maar dan zou Holland Rijnland eigenlijk naar de onderdelen moeten gaan om te kijken wat de gemeenten verbindt en wat het betekent om centrumgemeente te zijn. Dan komt iemand automatisch op het antwoord dat de heer Wienen zojuist in de conclusies heeft gegeven. Maar als dat antwoord nu al als conclusie wordt getrokken, dan vreest spreker dat noodzakelijke stappen worden overgeslagen. Dat zou zonde zijn, want dat geeft juist waarde aan het verband. De heer Wienen begrijpt dat de heer Kos meent dat Leiden zelf hierover iets kan vinden, maar dat het eigenlijk erom gaat dat wordt nagegaan bij de gemeenten of zij dat zelf zo zien. Dat is dan een basis om hiermee aan de slag te gaan. De voorzitter stelt voor om het hierbij te laten. Hij ziet dat iedereen erg ongeduldig wordt. De door de heer Wienen getrokken conclusie was wel duidelijk. Er zal meer aandacht moeten zijn voor de positie van de centrumgemeente Leiden. Daar zal Leiden zelf ook meer aandacht voor moeten vragen. De heer Gubbens vraagt hoe het proces verder gaat verlopen. De voorzitter wilde afsluiten door dat te vragen. De conclusies lijken hem duidelijk. Hij denkt dat de heer Wienen daarmee uit de weg kan. De heer Wienen denkt dat zij in elk geval nog een aardige discussie zullen opleveren in de stuurgroep. Maar de bedoeling is dat de stuurgroep uiteindelijk een notitie voorlegt. Daarover wordt nog een gezamenlijke bijeenkomst met de raden belegd. De stuurgroep gaat aan de hand van de input uit alle gemeenteraden proberen om niet met zes scenario’s te komen, maar met een voorstel dat dan een redelijk draagvlak moet hebben. Dat gaat de stuurgroep met raadsleden bespreken. Uiteindelijk leidt dat tot een voorstel dat aan de raden wordt voorgelegd. De voorzitter stelt vast dat de aanwezigen zich daarin kunnen vinden. Hij wenst de leden van de stuurgroep veel succes op hun ronde langs de andere gemeenteraden. De voorzitter sluit de vergadering om 20.34 uur.
Commissie Ruimte en Regio d.d. 10 juni 2013