Gemeente Schiedam Integriteitsonderzoek
24 augustus 2011
Inhoudsopgave 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 7.1
7.2 7.3 7.4 7.5 7.6 7.7 7.8 7.9.
7.10 7.11 7.12 7.13 7.14 7.15 7.16 8. 9.
BING Aanleiding en doel van opdracht Beperking van het onderzoek Het rapporteren van persoonlijke details Het onderzoeksproces Toetsingskader Bevindingen en beoordelingen met betrekking tot ‘dossiers’ Opdrachtverstrekking aan aannemersbedrijf
3 3 5 5 5 8 11 11
7.1.1
Opdrachtverstrekking aan VdT
11
7.1.2
Privégeschil met VdT
18
7.1.3
Relatie privégeschil – opdrachtverstrekking gemeente
22
Beantwoording vragen AD Bemoeienis aanstelling medewerker Kabinet Garantstelling gemeente voor aanschaf privéwoning Invloeduitoefening op Bezwaarschriftencommissie Inschakeling bedrijf van de zoon van de burgemeester Behandeling post van de burgemeester Inzage GBA Bouwdossier van de burgemeester
45 57 59 61 70 80 85 89
7.9.1
Bouwleges
89
7.9.2
Kapvergunning
91
7.9.3
Verbouwing en erfafscheiding
98
7.9.4
Parkeerplaats woonhuis burgemeester
105
Loket BWM Aanstelling privérelatie als afdelingshoofd Communicatie Subsidie jazzclub Donaties uit DeltaPort Donatiefonds Aanstellingsprocedure huidig gemeentesecretaris Opdrachtverstrekking aan bureau T. Omgang met extern adviesbureau Functioneren vertrouwenspersoon en klokkenluiderregeling: een (on)veilig werkklimaat Ten slotte
106 109 112 119 123 128 130 140 152
Onderzoek Schiedam | 24 augustus 2011 | 2
Gemeenteraad van Schiedam T.a.v. de voorzitter Stadserf 1 3100 EA Schiedam
Amersfoort, 24 augustus 2011
Betreft: Rapport integriteitsonderzoek Geachte mevrouw Leemhuis-Stout, Op uw verzoek hebben wij een onderzoek verricht voor de gemeente Schiedam, zoals is vastgelegd in de opdrachtbevestiging van 27 april 2011. Hierbij rapporteren wij onze bevindingen en beoordeling.
1.
BING
BING - afgeleid van Bureau Integriteit Nederlandse Gemeenten - biedt Nederlandse gemeenten gespecialiseerde adviesexpertise, onderzoeksexpertise en een vraagbaakfunctie aan op het gebied van integriteit. Het bureau richt zich daarbij exclusief op de gemeenten, wat borg staat voor specifieke branchekennis, verdieping van ervaringen en de mogelijkheid om duurzame relaties met de doelgroep te onderhouden. BING is een initiatief van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG).
2.
Aanleiding en doel van opdracht
Via de media en via anonieme meldingen zijn door de raad van Schiedam signalen ontvangen die duiden op mogelijke tekortkomingen: I. in het professionele handelen – onder andere belangenverstrengeling – van de burgemeester; II. in de integriteit van de ambtelijke organisatie; III. in de effectiviteit van de klokkenluiderregeling. Het volgende is onder meer aan BING als toelichting aangereikt: • De voormalige burgemeester (2006 – 2011) – in dit rapport aangeduid met ‘de burgemeester’ - heeft in privé een conflict met een plaatselijke aannemer. Deze aannemer heeft geklaagd dat hij vanwege dit conflict – vermoedelijk als gevolg van bemoeienissen van de burgemeester – wordt uitgesloten van werk voor de gemeente. Er wordt melding gemaakt van e-mailverkeer hierover binnen het Stadskantoor;
Onderzoek Schiedam | 24 augustus 2011 | 3
• • • • • •
De burgemeester zou bemoeienis hebben gehad bij de benoeming/een sollicitatie door een familielid van een bevriende politieke relatie; De burgemeester zou invloed hebben uitgeoefend op – het functioneren van – de Bezwaarschriftencommissie; Er zijn anonieme signalen over het verstrekken van een garantie door de gemeente voor de privéwoning van de burgemeester; Er is onduidelijkheid over de vraag wie de antwoorden op vragen van de pers over het onder de 1e bullet genoemde heeft vastgesteld; Er rijzen (deels anonieme geuite) vragen over de rol van de leiding van de ambtelijke organisatie onder meer ten aanzien van het voorgaande; Omdat anonieme meldingen en anonieme contacten met de pers gerelateerd lijken te zijn met ambtenaren is bij u twijfel gerezen of de ‘klokkenluiderregeling’ effectief is. Er is onder de huidige omstandigheden behoefte aan een veilige omgeving voor de medewerkers van de gemeentelijke organisatie om signalen over mogelijke misstanden over de gehele breedte aan de orde te stellen.
Zoals in de opdracht is vastgelegd, bestond de mogelijkheid dat – tijdens het onderzoek naar voren gekomen – aanvullende aanwijzingen van mogelijke tekortkomingen in het professionele optreden worden betrokken in het onderzoek. Ook is een beroep gedaan op de ambtenaren om zaken bij onderzoekers te melden die relevant zijn voor het onderzoek, met name ter zake van de effectiviteit van de klokkenluiderregeling. Lopende het onderzoek hebben zich de volgende aanvullende onderzoeksobjecten aangediend, die ingevolge uw opdracht in het onderzoek zijn betrokken: •
• • • • • • • • • • •
Onduidelijkheid over verstrekking van opdrachten vanuit de gemeente aan een vervoersbedrijf, waarbij het voorkomt dat één van de bestuurders van het bedrijf, een familierelatie van de burgemeester betreft; De begroting van de verbouwing van de woning van de burgemeester zou laag zijn geweest ter beperking van leges; Bouwdossier burgemeester, geschil met buren en kwestie ‘kapvergunning buren burgemeester’; Toegang tot loket BWM; Permanente inzage burgemeester in GBA; Aanstelling afdelingshoofd Communicatie; Procedure post burgemeester; Procedure benoeming gemeentesecretaris; Omgang met extern adviesbureau; Subsidie stichting J.; Donatie uit DeltaPort Donatiefonds; Opdrachtverstrekking aan en opstelling inzake huisvesting bureau T.
Op uw verzoek hebben wij een feitenonderzoek verricht naar voornoemde klachten, beschuldigingen en twijfels. Naast de rol van de burgemeester en de ambtelijke organisatie, is conform de opdracht daarbij ook de rol van het college onderzocht.
Onderzoek Schiedam | 24 augustus 2011 | 4
3.
Beperking van het onderzoek
In dit rapport komt het handelen van de burgemeester en wethouders alsmede van een aantal ambtenaren aan de orde. Het rapport beperkt zich tot slechts een beperkt deel van hun handelen, namelijk dat deel dat object van onderzoek is geweest. BING heeft naar aanleiding van publicaties in de media en daarna naar aanleiding van meldingen een aantal onderwerpen (‘dossiers’) onderzocht. Het beeld dat naar voren komt aan de hand van onderzoeksbevindingen van deze dossiers geeft derhalve geen volledig beeld van hun functioneren. De lezer dient zich dit te realiseren. In dit verband zij ook opgemerkt dat een aantal personen, zowel van binnen als van buiten de gemeentelijke organisatie, positief verklaard hebben over de inzet en de rol van de burgemeester. Deze inzet en rol van de burgemeester en de betekenis van haar fungeren voor de stad Schiedam hadden echter geen betrekking op de handelingen die onderwerp van ons onderzoek zijn geweest. Hun positieve verklaringen konden om die redenen niet worden verwerkt in dit rapport.
4.
Het rapporteren van persoonlijke details
Dit rapport bevat onder andere details over het functioneren van bestuurders en ambtenaren die mogelijk gezien zouden kunnen worden als ‘persoonlijk’. Voor bestuurders geldt niet of nauwelijks het argument van persoonlijk: transparantie en het - soms tot in detail - afleggen van verantwoording zijn inherent aan het bestuurderschap. Voor ambtenaren ligt dat genuanceerder. Tijdens het concipiëren van dit rapport is overwogen gedetailleerde bevindingen in een afzonderlijk rapport op te nemen, teneinde de opdrachtgever de gelegenheid te geven dit rapport slechts in beperkte kring te verspreiden of kennisname van dit rapport onder condities te laten plaatsvinden. Dit laatste bijvoorbeeld door raadsleden het rapport ten kantore van de griffie te laten lezen. De volgende overwegingen hebben er toe geleid te kiezen voor één rapport. Allereerst zijn wij van mening dat in deze casus juist de details zorgen voor een scherpe tekening van de grote lijnen. Eerst bij het lezen van de details wordt duidelijk hoe processen in de praktijk gewerkt hebben en welke effecten deze processen hadden op medewerkers. Tevens wordt met de detaillering recht gedaan aan de melders c.q. meldingen. Ten tweede zou een rapport op hoofdlijnen vele vraagtekens oproepen buiten de kring van raadsleden. En tenslotte: het onder toezicht kennis nemen van een zeer omvangrijk rapport op de griffie is geen sinecure en belemmert daardoor ‘de transparantie van de overheid’. De bevindingen met betrekking tot twee van de onderzoeksonderwerpen, de bemoeienis van de burgemeester met de aanstelling van een medewerker Kabinet, en de aanstelling van een privérelatie als afdelingshoofd Communicatie, rapporteren wij gelet op privacy aspecten en het feit dat de betreffende medewerker geen onderwerp van onderzoek was, in een afzonderlijke vertrouwelijke notitie. In dit rapport volstaan wij met het geven van een beoordeling van de bevindingen.
5.
Het onderzoeksproces
Wij zijn d.d. 27 april 2011 met het – toen nog beperkte - onderzoek aangevangen. D.d. maandag 23 mei 2011 hebben wij met u overlegd en heeft u besloten om naar aanleiding van meldingen het onderzoek uit te breiden. In dit hoofdstuk krijgt een aantal elementen van het onderzoeksproces de aandacht.
Onderzoek Schiedam | 24 augustus 2011 | 5
Interviews Omdat gedurende het onderzoek het aantal onderzoeksobjecten uitbreidde en als gevolg van tegenstrijdige verklaringen was het noodzakelijk met een aantal personen verschillende interviews te hebben. De volgende personen zijn door ons geïnterviewd: 28 interviews gehouden met: • de burgemeester (2x); Aan het einde van het tweede interview werd geconstateerd dat, als gevolg van het grote aantal onderzoeksonderwerpen waarin de burgemeester mogelijk een rol speelde, een derde interview noodzakelijk was. In een daaropvolgend schriftelijke reactie heeft de burgemeester bezwaren gemaakt tegen de onderzoeksaanpak en heeft zij medegedeeld dat zij vanaf dat moment slechts schriftelijk wilde communiceren. Zij heeft niet gereageerd op de twee interviewverslagen. Omdat van de interviews een opname is gemaakt, en de burgemeester conform de procedure, geen beroep heeft gedaan op het afluisteren van de band ter controle van de juistheid van het verslag, staat daarmede de correctheid van het verslag voor ons vast. Wij hebben derhalve van deze verslagen gebruik gemaakt voor dit rapport. • de portefeuillehouder Financiën (2010–heden) (2x); • de portefeuillehouder Economische Zaken (2010-heden) (2x); • de portefeuillehouder Welzijn (2010-heden) (2x); • de portefeuillehouder Bouwen & Wonen (2010-heden); • de toenmalig portefeuillehouder Facilitaire Zaken (2006-2010); • de toenmalig portefeuillehouder P&O (2006-2010); • de toenmalig portefeuillehouder Cultuur (2010-2011); • de gemeentesecretaris (2009-heden); • de directeur (2x); • de clustermanager Stedelijke Ontwikkeling (2x); • de clustermanager Dienstverlening; • de afdelingsmanager Facilitaire Zaken; • de afdelingsmanager Ruimtelijke Ontwikkeling, Vastgoed en Grondzaken; • het afdelingshoofd Juridische Zaken; • de chef Kabinet (2x); • de toenmalig voorzitter van de Bezwaarschriftencommissie (2010-2011); • een medewerker Communicatie; • de bestuurssecretaresse van de burgemeester; • een medewerker Kabinet; • de directie van VdT; • Interviewen van 25 melders. Evenals bij de burgemeester heeft de toenmalige portefeuillehouder Facilitaire Zaken (2006-2010) ondanks herhaalde verzoeken hiertoe en pogingen met hem in contact te komen, niet gereageerd op het hem voorgelegde interviewverslag. Aangezien ook hij conform de procedure geen beroep heeft gedaan op de geluidsopname ter controle van de juistheid van het verslag, staat ook de correctheid van dit verslag voor ons vast. Wij hebben derhalve van dit verslag gebruik gemaakt voor dit rapport. ICT-onderzoek Wij hebben d.d. 18 mei 2011 de opdrachtgever verzocht te bemiddelen dat wij toegang zouden krijgen tot door ons gewenste digitale gegevensbestanden en computers van betrokkenen. Het college heeft vervolgens alle betrokkenen gevraagd mee te werken aan het verzoek. Alle betrokkenen behalve de burgemeester hebben aan het verzoek voldaan. Na het college verschillende toelichtingen te hebben
Onderzoek Schiedam | 24 augustus 2011 | 6
gegeven over de proportionaliteit heeft het college 28 juni 2011 de computer van de burgemeester beschikbaar gesteld. Wij hebben de burgemeester tijdens ons tweede gesprek om een reactie gevraagd: “U refereert aan uw verzoek om mijn computer ter beschikking te stellen voor onderzoek en vraagt mij of ik inmiddels een besluit heb genomen over medewerking aan een dergelijk onderzoek. U moet weten dat anderen toegang hadden tot mijn computer en hier veel op werkten. Ik deed zelf het minst met die computer. Zo kon ik bijvoorbeeld niet alle e-mails behandelen die ik op een dag ontvang, dat was onmogelijk. Ik beschuldig niemand, maar daar mijn computer voor anderen zo toegankelijk was, heb ik geen beeld van wat ik u ter beschikking zou stellen als ik u de harde schijf zou geven. Om die reden stel ik mijn computer dan ook niet beschikbaar voor een ICT-onderzoek.” Wederhoor De voor betrokkenen – niet voor de melders - relevante bevindingen zijn aan hen voorgelegd. Van alle betrokkenen hebben wij binnen de hiervoor gestelde termijn een reactie ontvangen, inclusief de burgemeester (2006-2011). Deze reacties zijn, voor zover relevant voor de bevindingen en de beoordeling, opgenomen in de rapportage. Meldingen Een van de onderzoeksvragen betrof de effectiviteit van de klokkenluiderregeling. Impliciet hoort bij deze vraag een beoordeling van het wel of niet functioneren van het fenomeen ‘de vertrouwenspersoon’. In het algemeen is het bestaan van een angstcultuur de reden van disfunctioneren. Om dit te onderzoeken is het van belang dat ambtenaren en voormalige ambtenaren op een veilige wijze voorbeelden kunnen aanreiken van belemmeringen voor het functioneren. Over het algemeen is men slechts bereid die voorbeelden te geven mits dat niet gepaard gaat met vermelding van de naam van de melder in het onderzoeksrapport. BING heeft die vertrouwelijkheid toegezegd. De namen zijn bij BING bekend, hun legitimiteit is getoetst en hun verklaringen zijn in het onderzoeksdossier opgenomen. BING heeft 41 verzoeken per mail en telefoon ontvangen om een verklaring te kunnen afleggen. De verzoeken waren afkomstig van burgers (9), van ambtenaren en daarmede gelijk te stellen personen zoals interim personeel (29) en van voormalige medewerkers (1). Twee meldingen waren anoniem en derhalve niet herleidbaar. BING heeft op een enkele uitzondering na - zie hierna - met alle verzoekers contact gehad, hetzij door middel van een telefonisch interview hetzij door een interview tijdens een ontmoeting (25). Melders is hierbij de gelegenheid geboden om een gesprek met BING te hebben op een locatie van hun voorkeur. Meldingen van mogelijke integriteitinbreuken zijn door ons geduid bij de opdrachtgever en betrokken in het onderzoek. Meldingen die naar de mening van BING en van de opdrachtgever buiten het kader van het onderzoek vielen en ook anderszins gezien de aard en inhoud van de melding niet onderzoekswaardig waren, zijn niet betrokken in het onderzoek. Vertrouwelijke interviews en anonieme meldingen Ons heeft een bericht bereikt dat er verwarring zou hebben bestaan bij (potentiële) melders in Schiedam over de mate van vertrouwelijkheid van hun meldingen. Op de website van BING wordt in detail de door BING gevolgde procedure beschreven. De kern van deze procedure is dat BING slechts anonimiteit c.q. vertrouwelijkheid garandeert jegens personen die in het kader van de meldprocedure op eigen initiatief informatie verstrekken aan BING. Personen die uit hoofde van hun functie of betrokkenheid bij een dossier worden geïnterviewd c.q. telefonisch of schriftelijk om een reactie worden gevraagd vanwege betrokkenheid bij een dossier, worden
Onderzoek Schiedam | 24 augustus 2011 | 7
herkenbaar met functiebenaming in het rapport genoemd. De inhoud van het met hen gevoerde interview kan onderdeel uitmaken van het rapport. Van anonimiteit van deze laatste groep personen kan geen sprake zijn want een onderzoek is nu eenmaal gericht op het afleggen van verantwoording en moet de basis kunnen zijn voor het vormen van politieke oordelen en voor het nemen van maatregelen. Omdat de rapporten van BING veelal worden gepubliceerd op het internet wordt het gebruik van persoonsnamen vermeden en worden personen geduid met functiebenamingen. Als er geen eenduidige functiebenamingen beschikbaar zijn worden initialen gebruikt. Met het noemen van bedrijfsnamen wordt eveneens terughoudendheid betracht. Doorlooptijd van het onderzoek De doorlooptijd van het onderzoek is aanzienlijk verlengd omdat het aantal te onderzoeken onderwerpen in dit rapport verder aangeduid met ‘dossiers’ – van 5 naar 17 is uitgebreid. Deze uitbreiding heeft plaatsgevonden in overleg met de opdrachtgever naar aanleiding van meldingen. Als gevolg van deze uitbreiding strekte de onderzoeksperiode zich uit tot in de vakantieperioden waardoor de beschikbaarheid van een groot aantal betrokkenen terugliep.
6.
Toetsingskader
Het toetsingskader (integriteit) bestaat uit de gedragscodes voor bestuurders en ambtenaren en diverse bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), de Gemeentewet, de Ambtenarenwet en de Algemene Beginselen van Behoorlijk Bestuur. Bij het toepassen van de Algemene Beginselen van Behoorlijk Bestuur is sprake van een zogeheten ‘marginale toetsing’: Heeft een overheid in alle redelijkheid tot een besluit kunnen komen? Bepaalde beginselen zijn gecodificeerd in de Awb. Het gaat hier onder meer om de artikelen 2:4 (verbod van vooringenomenheid), 3:2 (zorgvuldige voorbereiding besluit), 3:3 (verbod van misbruik van bevoegdheden) en 3:4 uit de Awb (zorgvuldige afweging van belangen, evenredigheid). Hierna volgen de begrippen en bepalingen die in dit rapport gehanteerd c.q. genoemd worden in de beoordelingsparagrafen. Kernbegrippen en een tweetal afspraken ontleend aan de Gedragscode voor bestuurders, door de raad op 21 juni 2007 vastgesteld Dienstbaarheid Met hun bestuursfunctie staan bestuurders aan de frontlijn van de dienst aan de gemeente. Het handelen van een bestuurder is altijd en volledig gericht op het belang van de gemeente en op de organisaties en burgers die daar onderdeel van uit maken. Functionaliteit Handelingen van bestuurders dienen een aanwijsbaar verband te hebben met de functie die zij vervullen in het gemeentelijk bestuur, met het gemeentelijk belang als primaire richtsnoer. Onafhankelijkheid Het handelen van een bestuurder wordt gekenmerkt door onpartijdigheid. Bestuurders vermijden verhoudingen waarin hun persoonlijke belangen of belangen van groepen waarmee zij in contact staan enerzijds en de belangen van de gemeente anderzijds door elkaar lopen of kunnen gaan lopen. Voor zover het in hun vermogen ligt vermijden zij zelfs de schijn van belangenverstrengeling.
Onderzoek Schiedam | 24 augustus 2011 | 8
Openheid Gegeven de democratische verhoudingen waarbinnen het openbaar bestuur opereert en de verantwoordelijkheidsbereidheid die van bestuurders wordt verwacht is openheid ten aanzien van handelingen en handelingsredenen een noodzakelijke vereiste. Betrouwbaarheid Kennis en informatie waarover bestuurders uit hoofde van hun functie beschikken wordt door hen op een zodanige wijze aangewend dat daarbij geen belangen van de gemeente of van derden worden geschaad. Kennis en informatie waarover de bestuurder uit hoofde van zijn functie beschikt, wendt hij aan voor het doel waarvoor die zijn gegeven. Zorgvuldigheid Bestuurders verplichten zich ertoe aan alle individuen en instanties waarmee zij in de uitoefening van hun functie contact hebben respect te tonen, gelijke rechten toe te kennen en passende zorg te besteden. In de gedragscode zijn voorts onder andere de volgende passages opgenomen: Omgaan met vertrouwelijke informatie Van de bestuurders wordt verwacht dat zij vertrouwelijk omgaan met informatie en dat ze deze slechts gebruiken voor het doel waarvoor de informatie bedoeld is. Het oneigenlijk gebruik van kennis verkregen uit hoofde van het lidmaatschap van het college is niet aanvaardbaar;(……. ). Primus inter pares; de rol van de Burgemeester De burgemeester heeft een eigen rol ten aanzien van de gedragingen van de leden van het college Indien het vermoeden bestaat dat een collegelid een bepaling van de code overtreedt, stelt de burgemeester, hetzij uit eigen beweging, hetzij op verzoek van leden van het college, een onderzoek in en maakt de zaak aanhangig in het college. Indien zich interpretatieverschillen voordoen, bespreekt de burgemeester de kwestie met betrokkene. De overige leden van het college hebben de plicht om bij overtreding van de code door de burgemeester de zaak aanhangig te maken in het college. (…) Enkele passages uit de Gedragscode voor ambtenaren Integriteit bij de gemeente Schiedam Wat met integriteit wordt bedoeld is: wie werkt in dienst van de gemeente Schiedam is betrouwbaar en laat het eigenbelang niet de overhand krijgen. Hij of zij is zich bewust van de verantwoordelijkheid die aan de taak is verbonden en is bereid om die verantwoordelijkheid te aanvaarden. Integriteit betekent ook zorgvuldigheid en respect voor collega’s, burgers en andere partijen. Een integere medewerker weet dat hij of zij het publieke belang dient. Als burger kun je er van op aan; je weet wat je aan iemand hebt en je kunt je belangen aan hem of haar toevertrouwen. Integriteit en openheid zijn waarden die elk overheidsoptreden in een democratie behoren te kenmerken. Actieve gerichtheid op de behartiging van het publieke belang is de dagelijkse invulling daarvan. Samen staan zij garant voor de kwaliteit van de gemeentelijke dienstverlening in Schiedam. (…) Ambtelijke integriteit houdt in dat iedereen die werkzaamheden verricht in dienst van de gemeente zich ervan bewust is dat hij of zij, ieder in de eigen functie, een grote publieke instelling vertegenwoordigt die het algemeen belang van velen moet behartigen. Dat vraagt dat de medewerker zijn of haar werk verricht op
Onderzoek Schiedam | 24 augustus 2011 | 9
een professionele, verantwoorde en zorgvuldige manier, met aandacht voor dienstbaarheid en de vereiste vertrouwelijkheid. 10. Vertrouwenspersoon Klokkenluider Een medewerker moet naar beste kunnen zijn of haar functie vervullen. Zo niet, dan maakt hij of zij zich schuldig aan plichtsverzuim. Op plichtsverzuim staan sancties, zo leest men in de Collectieve Arbeidsvoorwaarden Regeling (CAR). Daarnaast zijn er in het Wetboek van strafrecht ambtsmisdrijven opgesomd, misdrijven die nog zwaarder gestraft worden juist omdat ze door een medewerker in zijn werkkring worden begaan. De gemeente Schiedam verwacht van haar medewerkers dat zij reageren wanneer er iets gebeurt op de werkplek dat in strijd is met de hiervoor genoemde gedragsregels. Dit geldt des te meer bij een vermoeden van iets wat absoluut niet kan, zoals fraude of corruptie. In alle gevallen waarin je twijfelt of iets kan of mag, spreek je je afdelingsmanager aan. Iedere medewerker mag van zijn of haar leidinggevende verwachten dat hij of zij open en respectvol met personeel omgaat en de melding vertrouwelijk weet af te handelen. Onze gemeente heeft een Regeling Klokkenluider ontwikkeld voor een efficiënte behandeling van een melding en een passende bescherming van de meldende medewerker. Een medewerker die meent te constateren dat zijn of haar melding geen gehoor vindt, kan contact opnemen met de Vertrouwenspersoon Klokkenluider Schiedam. Artikel 2:4 Awb Het verbod op vooringenomenheid is gecodificeerd in artikel 2:4 Awb, en geldt voor bestuursorganen, leden hiervan en zij die werkzaam zijn onder de verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan. Artikel 2:4 luidt als volgt: 1. Het bestuursorgaan vervult zijn taak zonder vooringenomenheid. 2. Het bestuursorgaan waakt ertegen dat tot het bestuursorgaan behorende of daarvoor werkzame personen die een persoonlijk belang bij een besluit hebben, de besluitvorming beïnvloeden. Volgens de Afdeling bestuursrechtspraak moet het persoonlijk belang ruim worden uitgelegd: het persoonlijke belang is ieder belang dat niet behoort tot de belangen die het bestuursorgaan uit hoofde van de hem opgedragen taak behoort te behartigen. Artikel 2:4 Awb ziet volgens de Afdeling bestuursrechtspraak niet alleen op feitelijke belangenverstrengeling toe, maar ook op eventuele schijn van belangenverstrengeling. Ook de schijn van belangenverstrengeling moet worden vermeden.
Onderzoek Schiedam | 24 augustus 2011 | 10
7.
Bevindingen en beoordelingen met betrekking tot ‘dossiers’
7.1
Opdrachtverstrekking aan aannemersbedrijf
In de lokale media zijn in de periode maart – april 2010 berichten verschenen over een privégeschil dat de burgemeester van Schiedam zou hebben met een lokale aannemer (hierna VdT). In de berichtgeving is daarbij gesteld dat de aannemer heeft geklaagd dat hij vanwege dit conflict – vermoedelijk als gevolg van de bemoeienissen van de burgemeester – wordt uitgesloten van werk voor de gemeente. Daarbij is melding gemaakt van e-mailverkeer binnen het Stadskantoor hieromtrent. Aan BING is gevraagd de feitelijkheden terzake in kaart te brengen. In deze paragraaf zullen de bevindingen hiervan worden gepresenteerd. Daarbij wordt allereerst ingegaan op het onderwerp ‘opdrachtverstrekking’ aan de lokale aannemer. Vervolgens zal het privégeschil van de burgemeester met de aannemer kort worden belicht. Tot slot wordt de vermeende relatie tussen beide onderwerpen (privégeschil – opdrachtverstrekking door de gemeente) belicht. 7.1.1 Opdrachtverstrekking aan VdT Naar aanleiding van een krantenbericht in het AD (d.d.9 april 2011; titel ‘Schiedamse burgemeester beschuldigd van machtsmisbruik’), zijn door raadsleden vragen gesteld aan het College van B&W over o.a. de opdrachtverstrekking aan VdT. In reactie op deze vragen, hebben de wethouders op 15 april 2011 ‘voorlopige bevindingen’ verstuurd aan de gemeenteraad. Deze bevindingen luiden: • “Een overzicht van het financiële volume van betalingen die door de gemeente Schiedam aan VdT zijn gedaan, leert ons dat in de periode 2004 tot op heden er weliswaar fluctuaties zijn geweest in het financiële volume, maar dat er sinds 2008 vanuit verschillende afdelingen wel degelijk opdrachten zijn verstrekt. • Het aanbestedingenbeleid is in de afgelopen jaren een aantal malen aangepast. U krijgt maandag 18 april op papier een overzicht aangeboden van de collegebesluiten inkoopbeleid van 1995 tot heden, inclusief onderliggende stukken. Aanscherping van de uitvoering van het aanbestedingenbeleid heeft ertoe kunnen leiden dat gekozen wordt voor andere aannemers. • Na bestudering van e-mails kan geconcludeerd worden dat, omdat het bekend is geworden dat aannemers teveel in rekening brachten bij de gemeente, zoals VdT zou hebben bevestigd, de relatie tussen de gemeente en VdT is heroverwogen. Dit heeft aanleiding gegeven nader te kijken naar contracten met deze firma. Een direct verband met de privékwestie van de familie [naam familie burgemeester] hebben wij op basis van de ons beschikbare gestelde mails op dit moment niet kunnen leggen. Wat betreft de beantwoording van de vragen gesteld door het Algemeen Dagblad hebben wij moeten constateren dat er vooralsnog geen eenduidig beeld bestaat op wiens gezag de antwoorden uiteindelijk zijn verzonden. Dat laat vanzelfsprekend onverlet dat voor deze beantwoording bestuurlijk verantwoordelijkheid wordt genomen.” In het gesprek met de portefeuillehouder Financiën (2010-heden), heeft deze over deze brief het volgende gesteld: “Toen wij deze quick-scan uitvoerden was het voor het eerst dat ik mij boog over de vraag wat de omvang van de gemeentelijke opdrachten aan VdT is. Als wethouder heb je daar geen zicht op. Dat betreft het
Onderzoek Schiedam | 24 augustus 2011 | 11
werkgebied van de managers, opdrachtverlening bereikt normaliter niet het niveau van wethouders. Het doel van de informatievergaring was om te demonteren dat VdT geen opdrachten meer krijgt. De conclusie van de quick-scan was dat er over de onderzochte jaren blijvend opdrachten zijn verstrekt aan VdT, waarbij kan worden opgemerkt dat het omzetvolume voor VdT fluctueert over de jaren. (…) Uit het overzicht van opdrachten per afdeling blijkt, dat bij Facilitaire Zaken de opdrachtverstrekking aan VdT in de loop der jaren drastisch is afgenomen. U vraagt mij of dit verband houdt met een aangepast aanbestedingsbeleid. In mijn optiek niet, aangezien dit beleid de laatste jaren eigenlijk onveranderd is gebleven. Wat ik wel weet is dat de uitvoering is aangescherpt; de gemeente is strikter gaan controleren op opdrachten/facturen. Ten aanzien van specifiek VdT heb ik (mondeling) vernomen dat zij geen concurrerende offertes leverden. Dit heb ik vernomen van de directeur, de clustermanager Middelen en het afdelingshoofd Facilitaire Zaken. Het afdelingshoofd Facilitaire Zaken zei mij dat hij in een gesprek met VdT had vernomen dat zij niet bereid waren hun opdracht- en/of factureergedrag te wijzigen. Hierop heeft het afdelingshoofd Facilitaire Zaken eigenstandig de keuze gemaakt om aan andere bedrijven opdrachten te gaan verlenen.” De portefeuillehouder Economische Zaken (2010-heden) heeft hierover verklaard: “Naar aanleiding van het AD-artikel (d.d. 9 april j.l.) heeft het college een quick-scan uitgevoerd om onder andere een beeld te krijgen van de opdrachtverstrekking vanuit de gemeente aan VdT. Uit de verzamelde gegevens viel af te leiden dat het bedrijf over de onderzochte jaren blijvend opdrachten heeft gekregen van de gemeente als geheel. Het doel van de quick scan was ook om het gerucht te ontzenuwen dat VdT geen opdrachten meer van de gemeente zou krijgen. Uit de quick scan blijkt dat er bijvoorbeeld opdrachten zijn verstrekt vanuit de afdeling Vastgoed. (…) Uit de quick-scan valt af te leiden dat de opdrachtverstrekking aan VdT vanuit de afdeling Facilitaire Zaken vanaf 2009 naar nagenoeg nihil is gedaald. U vraagt mij of ik zicht heb op de ratio daarvan. Nee. Ik was dan ook niet eerder op de hoogte van dit feit. Overigens kan je de casuïstiek ook omdraaien en de vraag stellen hoe het kan dat VdT in het verleden veel opdrachten kreeg van deze afdeling. Ik heb ook daar geen inzicht in.” BING heeft met de twee directeuren van VdT een gesprek gevoerd over deze brief van de wethouders, waarbij zij verklaarden: “Naar aanleiding van het AD-artikel is door de wethouders een ‘feitenonderzoek’ verricht. Op basis van dat onderzoek hebben zij een overzicht opgesteld met ‘geregistreerde facturen’ van VdT. Uit deze cijfers valt niet af te leiden dat ons bedrijf veel minder opdrachten c.q. veel minder werk heeft gekregen van de gemeente. Ten aanzien van deze cijfers moet echter een belangrijke kanttekening worden gemaakt. Het leeuwendeel van deze factuurbedragen komt voort uit één opdracht voor de gemeente waar wij al vele jaren (2008 – 2011) mee bezig zijn (renovatie panden Broersveld). Deze opdracht loopt in juni/juli 2011 af. Wanneer deze ene opdracht buiten beschouwing wordt gelaten, blijkt echter dat de opdrachten wel enorm zijn afgenomen. Wij hebben daarvoor zelf ook een overzicht gemaakt dat in het dossier zit, met de titel ‘Overzicht opdrachten/omzet gemeente Schiedam vanaf 2007 tot heden’.” Uit het overzicht, dat door het college aan de raad is verstrekt, kan worden afgeleid dat de totaalbedragen voor ‘geregistreerde facturen’ van VdT tussen 2007 en 2011 fluctueren. Tevens kan op basis van dit
Onderzoek Schiedam | 24 augustus 2011 | 12
overzicht worden gesteld dat de ‘geregistreerde facturen’ vanuit specifiek de afdeling Facilitaire Zaken sinds 2008 zijn gedaald van meer dan € 100.000 per jaar (2007/2008) naar nagenoeg niets (€ 98 in 2010; € 68 in 2011). Uit gesprekken met diverse ambtenaren is ons gebleken dat de opdrachtportefeuille van VdT met name het renovatiewerk voor het Broersveld (Stadsarmenschool) en de calamiteitendienst betreft. Ten aanzien van andere opdrachten is beaamd dat op specifiek afdelingsniveau aan VdT vrijwel geen opdrachten zijn verleend. Het overzicht van de omzetten van VdT 2004-2011 dat het college aan de raad ter beschikking heeft gesteld op basis van ‘een quick scan’, geeft een vertekend beeld omdat de omzetten voor een zeer belangrijk deel voortvloeien uit in het verdere verleden verstrekte opdrachten. Een overzicht van verstrekte opdrachten zou hebben laten zien dat de opdrachten teruglopen tot nagenoeg nihil. Door de directeuren van VdT is over opdrachtverstrekking aan hun bedrijf het volgende verklaard: “Van diverse ambtenaren in de gemeente hebben wij – in de loop van de tijd – verschillende keren het signaal gekregen dat ons bedrijf door de gemeente gemeden zou worden. U vraagt ons of ons dat vanuit de ambtenarij ook schriftelijk is meegedeeld. Nee, in e-mails staat dit niet één-op-één. Ik hoop dat de ambtenaren eerlijk zullen zijn en het verhaal zullen bevestigen. (…) In het verleden waren wij één van de huisaannemers van de gemeente. Daarbij hebben we altijd goed samengewerkt met de gemeente. Het is zeer opmerkelijk dat wij vervolgens nooit zijn gevraagd voor meervoudige aanbestedingen. Op basis van ons verleden ontlenen wij geen enkel recht voor opdrachten, maar je mag toch wel verwachten dat we zouden worden uitgenodigd voor aanbestedingen.” Het afdelingshoofd Facilitaire Zaken heeft in het gesprek met BING verklaard dat de gemeente sinds 2008 haar procedure voor opdrachtverlening heeft aangescherpt. Alle bedrijven waar zijn afdeling zaken mee doet (waaronder VdT) zijn hier per brief over geïnformeerd (brief d.d. 13 maart 2008). Hij heeft over opdrachtverstrekking vanuit zijn afdeling aan VdT het volgende verklaard: “VdT deed voor Facilitaire Zaken veel kleine opdrachten die onderhands en enkelvoudig aanbesteed waren en was bij wijze van spreken iedere dag op het gemeentehuis. Het ging om bijvoorbeeld kleine reparaties. Ik vroeg mij af waarom wij sommige klussen niet door ons eigen technisch personeel lieten doen. VdT bracht in relatie tot het soort werk soms hoge kosten in rekening. (…) Ik heb hierover ook een gesprek met VdT gevoerd en hierbij aangegeven dat ik voortaan vooraf wilde weten wat iets ging kosten en niet achteraf. VdT was het hiermee eens, maar er bleef sprake van het achteraf opvoeren van extra kosten. U vraagt mij of er een verslag van het gesprek met VdT is. Dat is er niet. (…) Vanaf 2008 is het opdrachtvolume van VdT voor Facilitaire Zaken gedaald om redenen zoals zojuist door mij beschreven.” In het gesprek met de directeur is ook de vraag behandeld hoe het kwam dat VdT aanzienlijk minder opdrachten kreeg van de gemeente. Hij heeft verklaard dat hij naar aanleiding van een ontmoeting in 2007 tijdens de zogeheten Brandersfeesten met één van de directeuren van VdT, vervolgens met deze directeur
Onderzoek Schiedam | 24 augustus 2011 | 13
van VdT een gesprek had gevoerd te zijnen kantore. De directeur zou tegen de directeur van VdT gezegd hebben dat hij processen binnen de gemeente bedrijfsmatiger wilde laten verlopen, onder andere ten aanzien van aanbestedingen. Volgens de directeur reageerde de directeur van VdT als volgt: “Hij zei dat er aannemers in de gemeente waren die profiteerden van het feit dat er gebrekkig controles werden uitgevoerd op facturen. Daarmee verwees hij impliciet ook naar zijn eigen opdrachten. Ik heb toen nog gekscherend gesteld dat aannemers ‘schrijven met een vork’. Hij reageerde hier op met een gniffelende lach. Naar aanleiding van het gesprek met VdT heb ik een gesprek gevoerd met het afdelingshoofd Facilitaire Zaken. Dit zal begin 2008 hebben plaatsgevonden. Ik heb hem gevraagd om opdrachten en openstaande facturen te controleren. Daarbij heb ik ook benoemd dat hij specifiek naar de facturen van VdT moest kijken. Na zijn uitzoekwerk bleek inderdaad dat er veel facturen waren, waar geen opdracht onder lag, waarbij tevens kon worden geconstateerd dat deze facturen aan de hoge kant waren. Het bleek tevens dat VdT veel klein onderhoud voor de gemeente verrichtte, waarbij de vraag kon worden gesteld waarom onze eigen technische dienst dit soort klussen niet gewoon zelf uitvoerde.” Voorts verklaart de directeur: “Naar aanleiding van de bevindingen van het afdelingshoofd Facilitaire Zaken, gekoppeld aan het gesprek dat ik met de directeur van VdT had gevoerd, heb ik tegen de – bij dit soort aanbestedingen betrokken – clustermanager en afdelingsmanagers gezegd: “We verlenen niet meer zomaar opdrachten aan derden, we gaan de uitvoering van de aanbestedingsregels aanscherpen”. Naar aanleiding van mijn gesprek en constateringen bij Facilitaire Zaken heb ik aangegeven dat we niet zomaar zaken moesten doen met VdT. In de jaren daarna liepen er drie aanbestedingen (o.a. panden Broersveld, calamiteitencontract), waarbij ik aan de voorkant van mijn medewerkers vernam dat VdT één van de gegadigden was. Daarvan heb ik toen tegen hen gezegd: “We gaan geen zaken doen met VdT, want dat ligt gevoelig.” Door de betrokken afdelingsmanager is daarbij gevraagd; “Ook niet als ze als beste uit de aanbesteding komen?” Hierop heb ik geantwoord: “Nee; als ze als beste uit een aanbesteding komen, gaan we ze de opdracht gunnen.” Het crediteuren overzicht van de afgelopen jaren (geregistreerde facturen van VdT over de jaren 2004 tot en met het 1e kwartaal van 2011), geeft daar inzicht in. Hierin is zichtbaar dat er onder anderen rekeningen zijn betaald aan VdT voor de bovengenoemde opdrachten (panden Broersveld casco, inbouw en meerwerk en calamiteitencontract). Deze opdrachten zijn door middel van een collegebesluit of ambtelijk besluit gegund.” Wij hebben tijdens interviews met diverse ambtenaren (o.a. clustermanager SO, afdelingsmanager RO/ Vastgoed) voornoemd verhaal van de directeur opgetekend. Als grondslag om geen c.q. terughoudend zaken te doen met specifiek VdT werd door de directeur gewezen op het contact dat hij met VdT had gehad. Gebleken is in het onderzoek dat deze boodschap breed binnen de ambtelijke organisatie is uitgezet (onder andere mondeling door de directeur meegedeeld aan leidinggevenden en managers, waarna het op afdelingsniveau is verspreid). Ambtenaren hebben aangegeven dat zij hiernaar hebben gehandeld (terughoudendheid wat betreft opdrachtverstrekking aan VdT) . De directeuren van VdT hebben in wederhoor over de stellingname van de directeur verklaard: “Allereerst, de directeur stelt in zijn verklaring slechts met één van ons beiden gesproken te hebben. Dat is niet juist. Bij het gesprek was ook mijn compagnon [naam tweede directeur VdT] aanwezig.(…) Er is tijdens ons gesprek niet of nauwelijks over aanbestedingen gesproken. De directeur heeft in het gesprek gesuggereerd dat de gemeente gemakzuchtig was in het kader van haar opdrachtverstrekkingen en dat daar weinig lijn in zat. De directeur heeft gesuggereerd dat er aannemers waren (maar niet beperkt
Onderzoek Schiedam | 24 augustus 2011 | 14
tot de in de gemeente gevestigde aannemers) die profiteerden van het feit dat er gebrekkige controles werden uitgevoerd op facturen. Wij hebben dat voor kennisgeving aangenomen. Wij wisten niet dat er blijkbaar gebrekkig controles werden uitgevoerd. De suggestie dat wij hebben beaamd dat sprake was van profiteren door aannemers wijzen wij van de hand. (…) Dat impliciet verwijzen naar eigen opdrachten is werkelijk volledig uit de duim gezogen. Wij hebben met de directeur gesproken (…) over de organisatie van het regiewerk. Over het feit dat dat werk veelal als spoed werd gemeld en dat we vaak klusjes moesten uitvoeren waarvan wij van mening waren dat eigen vaklieden dit ook konden doen. (…) Het fenomeen schrijven met een vork is noch in directe, noch in indirecte zin aan de orde geweest c.q. gesteld. Er is evenmin gesproken over andere aannemers (behalve dan over [naam bedrijf] maar dit dan sec als voormalig werkgever van de directeur). Nogmaals: wij hebben gesteld blij te zijn met al het werk dat we mochten uitvoeren maar dat we wel graag wilden blijven meedenken over het proces. (…) Voorts is er nog gesproken over het late betalen van nota's wegens het ontbreken van formele schriftelijke opdrachtbonnen. De directeur zou dit intern gaan opnemen met de verantwoordelijke persoon / personen. (…) Dat er een gesprek is gevoerd met het afdelingshoofd FZ is ons niet bekend maar laten we aannemen dat dit het geval is geweest. Dat er sprake was van facturen zonder dat deze gelinkt konden worden aan een fysieke inkooporder is niet verbazingwekkend. We kregen regelmatig telefonische verzoekjes en sommigen werden bevestigd met een soort van voorbedrukt en met de hand ingevuld opdrachtformulier. Dat gebeurde vaak ook niet (…) Hoe en waarom deze facturen zouden kunnen worden gekenschetst als “aan de hoge kant” legt de directeur niet uit. Tot die conclusie kan men niet komen wanneer men niet weet wat de exacte opdrachtomschrijving behelsde. De directeur legt niet uit waarom hij wilde dat specifiek naar de door VdT ingediende facturen moest worden gekeken. Wij zijn benieuwd naar die uitleg. Tot slot zijn opmerking over "waarom eigen technische dienst" dit soort klussen niet gewoon zelf uitvoerde". Dit is eigenlijk de enige opmerking die wij herkennen en die echt hout snijdt, alleen is dit juist door ons naar voren gebracht tijdens het gesprek. (…) Ten aanzien van de laatste alinea, hier gaat het wederom over aanbestedingen. Er is geen relatie met hetgeen wij met de directeur bespraken op 6 november 2007. Wij spraken voornamelijk over het veelvuldige regiewerk. Na ons gesprek met de directeur en zijn (naar hij stelt gehouden) interne gesprekken is ons nooit iets gezegd of verweten over het hanteren van te hoge prijzen of het in rekening brengen van teveel uren, noch waren er klachten omtrent kwaliteit van werk etc. Niet per brief, telefoon, mail of anders. Toch zegt hij ‘Naar aanleiding van mijn gesprek en constateringen bij Facilitaire Zaken heb ik aangegeven dat we niet zomaar zaken moesten doen met VdT.’ Op welke constateringen doelt de directeur dan? Hier insinueert hij dat het met de facturen van VdT niet pluis was, zonder dit met feiten te staven! Hij geeft toe tegen de afdelingsmanager te hebben gezegd: “We gaan geen zaken doen met VdT, want dat ligt gevoelig.” De directeur legt echter niet uit waarom dat gevoelig lag. In die jaren liepen er voor ons overigens nauwelijks door aanbesteding gegunde projecten, behalve de reeds gegunde (mega) klus aan het Broersveld. Voor deelname aan aanbestedingen wordt je doorgaans uitgenodigd. Die eer is ons in genoemde periode niet vaak te beurt gevallen. Vandaar onze verbazing toen ons op enig moment de vraag bereikte voor het offreren van een wachtdienst voor panden van de afdeling ROVG. (…) De directeur tracht met zijn afsluitende opmerking duidelijk maken dat er dus wel gewoon aan VdT is aanbesteed en op basis hiervan is gefactureerd en dat dit alles dus volgens de regels is verlopen. Hij gaat hier o.a. volledig voorbij aan het feit dat er bijv. nog de nodige offerte aanvragen liepen (met name bruggenonderhoud) waarvan wij nimmer zelfs maar een afwijzing hebben ontvangen, maar er wel van op
Onderzoek Schiedam | 24 augustus 2011 | 15
de hoogte zijn dat deze werkzaamheden door derden zijn uitgevoerd (vermoedelijk zelfs aan de hand van onze technische omschrijvingen). Sterker, er is ons inmiddels bekend dat er door een derde partij werkzaamheden zijn uitgevoerd aan bruggen voor hogere bedragen dan oorspronkelijk door ons geoffreerd. (…).” Het contact dat de directeur met VdT heeft gehad, is op enig moment – ruim 2 jaar na dat contact - door de directeur in een e-mailcorrespondentie met de burgemeester benoemd. Op 29 december 2009 heeft de burgemeester in een e-mail aan de directeur het volgende verzoek gedaan: “(…) We hebben het gesprek over VdT niet kunnen afmaken, geen punt. Maar ik heb er wel behoefte aan dat je op schrift stelt wat de firma VdT tegenover jou of jou en [naam gemeentesecretaris] heeft gezegd t.a.v. het doorberekenen aan de gemeente. Ik zal dat overigens ook doen. Wil jij zo vriendelijk zijn een dergelijk verzoek te doen toekomen.” Op 4 januari 2010 heeft de directeur hierop als volgt gereageerd: “(…) September 2007 heb ik tijdens de Brandersfeesten één van de directeuren van VdT ontmoet. Naar aanleiding hiervan heb ik een afspraak met hem en zijn collega-directeur gehad. Tijdens deze afspraak hebben we gesproken over de werkzaamheden die zij aan de gemeente leverden. Ik heb aangegeven dat er binnen enige tijd een aanbesteding ging plaatsvinden voor onderhouden van het stadskantoor en BVG en overige gemeentelijke panden. Hierop reageerde de heren dat zij dit goed vonden omdat de bedrijven (waaronder VdT zelf) die op dat moment voor de gemeente de werkzaamheden uitvoerden (vaak op regie basis (uur = factuur)) te veel uren in rekening brachten. Actueel verwezen zij op dat moment naar de inrichting van het BVG. Enerzijds omdat de gemeente de werkzaamheden niet eenduidig heeft aanbesteed. Anderzijds omdat de aannemer te veel uren in rekening brachten en de controle hierop marginaal was. Dit was dus algemeen bekend! Ik heb gevraagd of zij het dan niet nadelig zouden vinden als de aanbesteding een veel strakkere sturing op de werkzaamheden tot gevolg zou hebben. Dit vonden zij niet, daar een opdracht altijd gebaat is met een goede kwaliteit van opdracht en sturing hierop. De heren gaven aan continuïteit de voorkeur. Dit was voor mij het signaal dat we naar andere aannemers moesten uitkijken. Vooral door een goede aanbesteding en selectie. Hiertoe heb ik dan ook opdracht gegeven aan FAC.” De gemeentesecretaris heeft in een reactie aangegeven dat hij geen gesprekken met VdT heeft gevoerd, zoals in de e-mail van de burgemeester aan de directeur is gesteld. Hij heeft verklaard dat hij zich voor het eerst over de omvang van de opdrachten aan VdT heeft gebogen bij het uitvoeren van de quick scan in april 2011. De directeur heeft over de aanleiding voor de burgemeester om in december 2009 naar zijn contact met VdT te vragen aangegeven: “Wat ik mij kan herinneren is dat voor een collegevergadering begin januari 2010 besluitvorming voor lag m.b.t. een opdracht voor het project Broersveld (Verbrande Panden). Wellicht is in het kader van deze besluitvorming het bovenstaande opgevraagd.” De directeuren van VdT hebben over de terugkoppeling die de directeur over het contact met VdT aan de burgemeester heeft gemaild, het volgende verklaard:
Onderzoek Schiedam | 24 augustus 2011 | 16
”Het valt op dat de burgemeester eind december 2009 aan de directeur vraagt om nog iets op schrift te stellen over een gesprek dat -zoals eerder vermeld- reeds op 6 november 2007 heeft plaatsgevonden. Voorts geeft de directeur in zijn bericht aan de burgemeester van 4 januari 2010 aan dat hij heeft gesproken met beide directeuren van VdT. Eerder in zijn verklaring had hij het alleen over een gesprek dat hij met één directeur zou hebben gevoerd. Zoals aangegeven is dit onjuist. (...) Voor wat betreft de inrichting van het BVG gebouw is ons bekend dat we te pas en onpas werden gevraagd om hier allerlei werkzaamheden uit te voeren. De mensen die daar werkzaam waren maakten lijstjes die zij verstrekten aan ambtenaren van Facilitaire Zaken. Deze gaven dit weer door aan ons en wij gingen er mee aan de slag. Ook hier was geen sprake (voor zover ons bekend) van aanbesteding van werk doch slechts van het uitbesteden van (regie) werk. Soms moesten we vooraf een prijs indienen (ik kan me nog iets herinneren over een speciale briefkast bij de hoofdingang) waarvoor we vervolgens ook gewoon de opdracht tot uitvoering mochten ontvangen. Wij hebben besproken over een haalbare besparing van het aantal in rekening te brengen uren, wanneer zaken in het vervolg beter worden gepland en afgestemd. Dat is toch beslist wat anders dan dat wij gezegd zouden hebben dat wij teveel uren (in de zin van meer uren dan gewerkt) in rekening brachten. Dat laatste is onjuist. Vervolgens geeft de directeur aan dat hij ons gevraagd zou hebben of we het niet nadelig zouden vinden als de aanbesteding (welke dit dat ook moge zijn?) een strakkere sturing op de werkzaamheden tot gevolg zou hebben. Wij vonden dit niet naar zijn zeggen!! Dit is toch wel heel duidelijk.... De vraag of we iets niet nadelig vinden beantwoorden we met de opmerking dat we dat niet vinden. Voorts klopt dat precies met ons verzoek om te komen tot een goede kwaliteit van opdracht. En dat we dan voor continuïteit gaan is logisch. De directeur vervolgt zijn bericht met de zin : Dit was voor mij het signaal dat we naar andere aannemers moesten uitkijken. Vooral door een goede aanbesteding en selectie. Dit is een vreemde zin. Omdat er niet is gezegd dat “ook” naar andere aannemers moest worden uitgekeken, wordt opnieuw de suggestie versterkt dat VdT niet meer welkom was. Wij zijn van mening dat de toename (juridisch) van de privéproblematiek met de familie van de burgemeester ertoe geleid heeft dat er achteraf een verklaring op papier moest komen die als bewijsstuk kon dienen voor het geval er toestanden zouden ontstaan over de door de burgemeester gewenste boycot van VdT. Dat gevoel en vermoeden hebben we altijd gehad en de verklaring van de directeur inclusief de aan mij getoonde WOB documenten, alsmede de titels (namen van personen, onderwerp en data) van documenten die mij niet zijn getoond, zorgen alleen nog maar voor een versterking van onze gevoelens en vermoedens en niet in de laatste plaats, de gesprekken die ik er met ambtenaren over heb gevoerd." In interviews met wethouders is gesproken over de stellingname van de directeur en zijn contact hierover met de burgemeester. De portefeuillehouder Welzijn (2010-heden) heeft in het gesprek met BING ook het contact tussen de directeur en de burgemeester en het gesprek van de directeur met VdT aangehaald: “(…) De burgemeester heeft in het college wel gesproken over een e-mailwisseling van haar met de directeur, naar aanleiding van een gesprek dat de directeur had gehad met VdT. Ik vond dit als portefeuillehouder Economische Zaken [BING: portefeuille in periode 2006-2010] opvallend. Als men in de organisatie vindt dat dit bedrijf waardevol genoeg is voor een gesprek niet alleen met de directeur maar bovendien ook met de gemeentesecretaris had het in de rede gelegen dat ook de portefeuillehouder hiervan op de hoogte zou zijn geweest. Een dergelijke zware ambtelijke interesse voor een lokaal bedrijf als VdT lijkt zeer ongebruikelijk. Ik heb de directeur hier niet op aangesproken, aangezien toen de fase al was aangebroken dat een extern onderzoek werd overwogen.” De gemeentesecretaris heeft in reactie op de verklaring van de portefeuillehouder Welzijn zijn eerdere opmerking herhaald, dat hij niet met VdT heeft gesproken.
Onderzoek Schiedam | 24 augustus 2011 | 17
De portefeuillehouder Economische Zaken (2010-heden) heeft over het contact van de directeur met VdT en de burgemeester verklaard: “Ik heb uit de door u aangehaalde e-mail begrepen dat de directeur en directeur X van VdT elkaar na de Brandersfeesten hebben gesproken. Daarbij zou directeur X van VdT klaarblijkelijk hebben gesteld dat er door aannemers “met een hark wordt geschreven”, waarbij hij zou doelen op (te hoge) offertes en facturen. Ik vind dat een curieus verhaal, want ik zie hierbij niet het belang voor de ondernemer. Of deze aannemer wilde wellicht daarmee concurrentie uitschakelen, óf hij is goudeerlijk. En beide opties komen op mij vreemd over. Ik kan mij niet voorstellen dat je van jezelf zegt dat je teveel factureert, zoiets zou mijns inziens moeilijk te begrijpen zijn. (…) Dit verhaal van de directeur over zijn gesprek met VdT heeft hij -zo blijkt uit de ons aangereikte informatie in januari 2010 in een e-mailbericht verstuurd aan de burgemeester. Ik vind met name de timing daarvan opmerkelijk, gelet op het feit dat de besluitvorming over de opdracht van de Stadsarmenschool in diezelfde periode verliep.” Zoals reeds is gesteld is met name bij de afdeling Facilitaire Zaken de opdrachtverstrekking aan VdT drastisch afgenomen. De toenmalig portefeuillehouder Facilitaire Zaken (2006-2010) heeft over opdrachtverstrekking aan VdT aangegeven: “U vraagt mij wat ik weet over opdrachtverstrekking vanuit de gemeente aan VdT. Ik was portefeuillehouder Facilitaire Zaken (hierna FZ). Ik weet dat het bedrijf in het stadskantoor veel (onderhouds-)werk verrichtte voor de afdeling FZ. Uit het overzicht dat recentelijk door de wethouders is opgesteld, heb ik kunnen afleiden dat er recent vrijwel geen opdrachten meer door FZ aan VdT worden verstrekt op het gebied van klein onderhoud. Als betrokken portefeuillehouder heb ik daar nooit iets van vernomen. Ik vind dat opmerkelijk. Als het waar is dat er een opdracht zou zijn gegeven om door FZ minder/geen opdrachten aan VdT te verstrekken, dan is dat buiten mij om gegaan. Ik kan mij dan ook niet voorstellen dat dit gebeurd is, en als het wel het geval is, vind ik dat opzienbarend. (…) U vraagt naar mogelijke aanscherping van het aanbestedingsbeleid c.q. de gunningcriteria in mijn periode als wethouder. Bij mijn weten is in het college niet gesproken over mogelijk aangescherpt aanbestedingsbeleid. Ik kan me geen discussie in het college herinneren over aangescherpte gunningcriteria en teveel gefactureerde uren. De woorden van de burgemeester over een aangescherpt beleid in relatie tot VdT verbazen me dan ook. Als dit is gebeurd moet dit na 15 februari 2010 zijn geweest, toen ik als wethouder weg ben gegaan bij de gemeente in verband met mijn burgemeesterschap op Vlieland. Als dat beleid zou zijn aangescherpt staat dat mijns inziens overigens ook los van opdrachtverstrekking aan VdT, aangezien het (bij FZ) met name kleine (onderhouds)opdrachten betrof die buiten het aanbestedingsbeleid vallen. (…) Ik heb ook geen herinneringen aan discussies in het college over rechtmatigheid in relatie tot het aanscherpen van de uitvoering van het aanbestedingsbeleid.” 7.1.2 Privégeschil met VdT Zoals hiervoor reeds is benoemd is in de media een link gelegd tussen de opdrachtverstrekking aan VdT en het conflict dat de familie van de burgemeester heeft met VdT. Dit conflict op zichzelf ligt buiten de reikwijdte van het onderzoek door BING. Echter, om enige kennis van dit conflict te hebben zodat de
Onderzoek Schiedam | 24 augustus 2011 | 18
context kan worden geduid, is het onderwerp kort behandeld in het gesprek met de burgemeester en het aannemersbedrijf. Verder is in overige gesprekken de vraag behandeld of/hoe geïnterviewden wisten van dit conflict. In het gesprek met de burgemeester heeft zij over de privékwestie met VdT het volgende verklaard: “De aanstelling als burgemeester in Schiedam bracht met zich mee dat ik mij diende te vestigen in de gemeente. Wij (mijn familie en ik) wilden niet een ambtswoning betrekken (die er in Schiedam toen overigens ook niet was), waarop wij binnen de reguliere woningmarkt op zoek gingen naar een huis. Begin 2007 kochten wij een huis aan (oude tandartspraktijk met woning), waar veel aan moest worden verbouwd. Voorafgaand aan de verbouwing ontmoette ik bij een diner directeur X van VdT. Hij vertelde over zijn aannemersbedrijf, waarop hij zich liet voorstaan op de rijke ervaring van het bedrijf bij de verbouwing aan oude panden (voor uw informatie: later bleek dat onze woning het eerste oude pand was dat zij verbouwden). (…) Naar aanleiding van het gesprek met directeur X van VdT heb ik het aannemersbedrijf genoemd bij mijn echtgenoot als optie voor de opdracht. Mijn echtgenoot en mijn zoon namen de verbouwingstaak op zich. Wij hebben er, gelet op mijn bestuurlijke functie, bewust voor gekozen dat ik mij daar buiten hield. Afgezien van het leggen van het eerste contact met directeur X van VdT heb ik in het verdere proces van de verbouwing geen betrokkenheid gehad bij contacten met de ondernemer zoals onderhandelingen (prijsafspraken) en probleembesprekingen. De verbouwing is gestart in mei 2007 en beëindigd in november 2007 (er heeft geen oplevering plaatsgevonden). (…) In oktober 2007 was ik op enig moment in de woning toen directeur Y van VdT op bezoek kwam. Hij sprak mij aan en liet mij weten dat hij een gesprek had gevoerd op het gemeentehuis, naar aanleiding van het contact met de directeur. In dat gesprek op het gemeentehuis had directeur Y van VdT, zo liet hij mij weten, gepolst naar mogelijke gemeentelijke opdrachten in de nabije toekomst. Van de ambtenaren kreeg hij te verstaan dat de gemeente voornemens was de aanbestedingsregels aan te scherpen, hetgeen invloed zou kunnen hebben op opdrachtverlening aan aannemers. Directeur Y van VdT vertelde mij dat VdT het niet eens was met de voorgestelde plannen. Vervolgens zei hij mij: ‘Als u er niet voor zorgt dat deze plannen niet doorgaan, dan pak ik u op uw huis.’ Ik ben daar niet op ingegaan. (…) Van het gesprek met directeur Y van VdT heb ik direct melding gedaan bij de directeur. Tevens heb ik het bij een aantal collegeleden benoemd. Ten aanzien van het contact met VdT is de gemeente gewoon verder gegaan op de wijze waarop dit reeds gebeurde. (…) Na het gesprek met directeur Y van VdT is op enig moment een loodgieter langs gekomen in de woning, die naar eigen zeggen de opdracht had gekregen van VdT om ten behoeve van de bouwwerkzaamheden een gasleiding aan te leggen. Hij wilde dit aanbrengen vóór de meter. Ik was op dat moment toevallig in huis en heb hem duidelijk gemaakt hiermee te stoppen. De aanleg van een illegale gasleiding was volstrekt ongewenst. Naast het simpele feit dat wij daar niet om hadden gevraagd en ook niet wilden, was het gelet op mijn positie als burgemeester ook erg onwenselijk dat iets dergelijks werd aangebracht. (…) Nadat de loodgieter was vertrokken bleek dat hij later die dag alsnog de gasleiding had aangebracht. Toen wij dit constateerden hebben wij direct contact gelegd met Eneco, die kort hierop een controle heeft uitgevoerd. Naast het feit dat werd vastgesteld dat het inderdaad een illegale leiding betrof bleek tevens dat de wijze waarop dit was geplaatst voor een zeer gevaarlijke situatie zorgde. (…)
Onderzoek Schiedam | 24 augustus 2011 | 19
Tijdens de verbouwing van de woning ontstond een geschil tussen het bedrijf en ons. Ook dat ging feitelijk buiten mij om, omdat ook hier mijn echtgenoot en zoon deze taak op zich namen. Het kwam nog verder van mij af te staan, toen advocaten van beide partijen zich ermee gingen bemoeien. (…) In uw onderzoek is het privégeschil tussen het bedrijf VdT en onze familie niet ter zake doende. Echter, de punten die ik hierboven heb genoemd, zijn mijns inziens relevant aangezien het bestuurlijke elementen bevat. Dit zijn 1) het feit dat wij heldere afspraken hebben gemaakt over het contact met het bedrijf. Ik onthield mij van elke bemoeienis; mijn echtgenoot en zoon voerden het overleg met het bedrijf. 2) In het gesprek met directeur Y van VdT werd het privécontact politiek gemaakt door het contact met de gemeente erbij te betrekken. Ik heb van dit gesprek gelijk melding gemaakt bij diverse personen binnen de gemeente. 3) De aanleg van de gasleiding en de wijze waarop dit plaatsvond doet mij vermoeden dat het bedrijf mij mogelijk moedwillig een hak heeft willen zetten.” De directeuren van VdT hebben over hun contact met de burgemeester in het gesprek met BING verklaard: “Met verbijstering hebben wij kennis genomen van hetgeen de burgemeester aan uw bureau heeft verklaard. Allereerst wensen wij nogmaals te benadrukken dat wij steeds vertrouwelijkheid betrachten en hebben betracht ten aanzien van de rechtsverhouding met de familie [naam]. Inhoudelijk zullen wij dan ook geen mededelingen doen over de afspraken die wij met de familie [naam] hebben gemaakt en de besprekingen die wij met hen hebben gevoerd of over de geschillen die zijn voorgelegd aan de Raad van Arbitrage voor de bouw, zelfs niet nu wij zo worden geschoffeerd.” Zij hebben verklaard nog wel de volgende opmerkingen te willen maken: “VdT is niet het eerste aannemingsbedrijf geweest dat is benaderd voor het uitvoeren van de verbouwing. Naar aanleiding van perspublicaties heeft deze andere aannemer contact met ons opgenomen. Deze aannemer vertelde de onderhandelingen te hebben afgebroken, omdat de familie geen voldoende duidelijk afgekaderde afspraken wilde maken over de aanneming. Er waren teveel open einden. Helaas zijn wij de familie wel te hulp geschoten. Er moest in korte tijd heel veel werk worden verzet, omdat de verhuizing van de familie niet kon worden uitgesteld. De bewering dat wij aan haar zouden hebben gezegd dat de verbouwing van de woning van de familie de eerste door ons uitgevoerde verbouwing van een oud pand is, moeten wij weerspreken. Wij volstaan hier met de reactie dat ons bedrijf actief is in de segmenten onderhoud, verbouw, nieuwbouw, 24-uur service verlening en schadeherstel voor verzekeraars. Het bedrijf is opgericht in augustus 1903 en heeft -onder andere vanwege haar goede staat van dienst- in augustus 2003 uit handen van [naam], Commissaris van de Koningin in Zuid-Holland, de oorkonde uitgereikt gekregen behorende bij het predikaat "Bij Koninklijke Beschikking Hofleverancier.” Op de verklaring van de burgemeester dat zij zich niet met de verbouwingswerkzaamheden heeft bemoeid, heeft de directie van VdT verklaard: “De burgemeester doet voorkomen alsof zij zich niet met de uitvoering van de werkzaamheden bemoeid heeft. Het tegendeel is waar. Zo goed als alle beslissingen zijn door de burgemeester persoonlijk genomen en met ons gecommuniceerd. Zij is bij alle bouwvergaderingen aanwezig geweest en was zeer regelmatig (meer dan wekelijks) op de bouwplaats om het werk te volgen en om keuzes te maken. Pas bij de wat zij noemt “probleem besprekingen” over met name de kosten van het uitgevoerde werk was zij niet meer aanwezig. Dat liet zij over aan haar echtgenoot. De zoon van de familie [naam] is slechts één keer bij een bespreking in de woning over mogelijk te maken boekenkasten aanwezig geweest. Pas ten tijde van de
Onderzoek Schiedam | 24 augustus 2011 | 20
probleembesprekingen ging hij ook een rol vervullen. Partijen verschillen van mening over de vraag of en zo ja wanneer er is opgeleverd.” Voorts hebben zij nog de volgende reactie gegeven op de verklaring van de burgemeester: “De bespreking met de directeur van de gemeente, waaraan zij blijkbaar refereert vond niet plaats in oktober 2007 maar pas op 6 november 2007 en daar waren twee directeuren van VdT aanwezig. Andere besprekingen zijn er niet met de directeur geweest. Zie hiervoor ook onze reactie van 4 augustus j.l. op de vorige week door u gestelde vragen. Over aanbestedingen is toen bovendien niet of nauwelijks gesproken. Wat ook opvalt is dat in de lijst met correspondentie, die wij van de gemeente hebben ontvangen naar aanleiding van het WOB verzoek van het AD, in de periode oktober 2007 geen correspondentie binnen de gemeente Schiedam wordt genoemd waarin een melding zoals de burgemeester beweert die te hebben gedaan, zou kunnen zijn gedaan. Opmerkelijk is ook dat mevrouw (of het college c.q. de directeur van de gemeente Schiedam) van een dergelijk beweerd dreigement geen aangifte heeft gedaan bij de politie, waarmee in ieder geval zij toch beroepshalve een veelvuldig contact moet hebben gehad. Dit terwijl zij van allerlei andere voorvallen die zij als dreigend kwalificeerde wel melding schijnt te hebben gemaakt. Dit deel van de verklaring is door de burgemeester achteraf geheel verzonnen. Wij geloofden werkelijk onze ogen niet toen wij dit lazen. Voor wat betreft de gang van zaken rond een deel van de installatiewerken merken wij op dat deze onderwerp vormen van het civiele geschil dat wij met de familie [naam] hebben. Volstaan wordt derhalve met betwisting van hetgeen de burgemeester hier stelt. In de civiele procedure zullen getuigen dit bevestigen. Wat betreft punt 3 [BING: verklaring burgemeester over aanleggen gasleiding door VdT] willen wij alleen kwijt dat dit een schandelijke bewering is. Zoals de waard is vertrouwt hij zijn gasten. Wij hebben gedurende de gehele bouw alles in het werk gesteld met wekenlang 's avonds overwerk om de vele en steeds bijkomende werkzaamheden netjes en op tijd klaar te krijgen. Wij zijn er inmiddels, na vele gesprekken met andere toeleveranciers en de aannemer die het werk heeft laten lopen van overtuigd geraakt dat de familie [naam] ons willens en wetens opdracht heeft gegeven voor werkzaamheden, terwijl zij deze niet volledig zouden kunnen en/of willen betalen.” In gesprekken met ambtenaren en bestuurders is de vraag voorgelegd of en wanneer ze kennis hadden van het privégeschil tussen de familie van de burgemeester en VdT. De gemeentesecretaris heeft hierover gesteld: “(…) Ik weet dat de burgemeester ontevreden was over werk dat het bedrijf bij haar woonhuis had geleverd. Naar ik meen heeft zij dit ook kenbaar gemaakt bij een discussie in het college over een gemeentelijke opdracht die VdT zou uitvoeren.” De portefeuillehouder Financiën (2010-heden) heeft ten aanzien hiervan verklaard: “(…) De burgemeester heeft het op enig moment gemeld in het presidium, ten tijde van de raadsperiode 2006-2010. Ik denk dat het in 2008 of 2009 was. U vraagt of die mededeling in de gemeenteraad heeft geleid tot een discussie over VdT in relatie tot de gemeente. Nee, dat was niet het geval. De raad heeft het eigenlijk ter kennisgeving aangenomen.” De toenmalig portefeuillehouder Facilitaire Zaken (2006-2010) heeft hierover aangegeven: “(…) Ik weet dat de burgemeester daar op enig moment melding van heeft gedaan in het college. Ik vond dat verstandig van haar. Zij vertelde ons dat de aannemer – naar haar inzicht – kwalitatief ondermaats werk
Onderzoek Schiedam | 24 augustus 2011 | 21
had geleverd. Ik kan mij nog herinneren dat zij onder meer vertelde over een verkeerde aansluiting bij het aanleggen van de vloerverwarming, waardoor de kruipruimte vol was komen te staan met aardgas.” De portefeuillehouder Economische Zaken (2010-heden) heeft verklaard: “U vraagt mij wanneer ik vernam van het privégeschil van de familie [naam] met VdT. Ik meen dat ik dit redelijk kort na het ontstaan van het geschil heb vernomen. De burgemeester heeft er melding van gemaakt, ook in het college. Ik weet ook nog dat de burgemeester vóór de verbouwing navraag bij mij heeft gedaan. Zij liet mij weten dat ze een lokale aannemer wilde vragen voor de verbouwingsklus en vroeg daarbij wat ik van VdT vond. Ik heb aangegeven dat de gemeente prima ervaringen met het bedrijf had. Daarbij heb ik haar wellicht meegegeven dat dit niet kon worden gelezen als een garantie.” De portefeuillehouder Welzijn (2010-heden) heeft verklaard: “Ik heb vermoedelijk in 2008 kennis genomen van het privégeschil van de burgemeester met VdT. Destijds is (…) een traditie gestart dat het college informele gesprekken bij de burgemeester thuis voerde zonder aanwezigheid van de ambtelijke top. Ik vermoed dat ik bij een van deze bijeenkomsten heb vernomen over het privégeschil. Later is zij er nog een paar keer op teruggekomen, waarbij de burgemeester onderstreepte dat het geschil tot het privédomein behoorde.” De toenmalig portefeuillehouder Cultuur (2010-2011) heeft verklaard: “Wij hadden als college regelmatig op vrijdagochtenden informele bijeenkomsten bij de burgemeester thuis. Ik ben hier 4 keer bij aanwezig geweest. Zij heeft bij een van die bijeenkomsten een keer uitgelegd wat er privé speelde met de aannemer, wijzend op scheuren in muur. Ik heb het ook altijd als een privékwestie beschouwd en heb verder bestuurlijk ook niets gemerkt van het privégeschil met de aannemer (had ook geen portefeuilles waar aannemer bij te pas kwam). Voor mij is de kwestie pas echt begonnen n.a.v. de beantwoording van de AD-vragen in april 2011.” De directeur heeft hierover aangegeven: “U vraagt wat ik wist van het privégeschil van de familie van de burgemeester en VdT. Geen specifieke zaken, anders dan dat de aannemer slecht werk had geleverd en dat ze een geschil met het bedrijf had. Ik weet dat de burgemeester mij wel op enig moment vertelde over haar contact met het bedrijf, waarschijnlijk was dit begin 2008. Zij vertelde mij dat VdT tegenover haar had aangegeven dat als zij bepaalde kosten niet bij haar konden verhalen, zij dit wel bij de gemeente zouden halen. Later heeft zij mij een keer gevraagd om mijn contacten met VdT aan haar te beschrijven. Hierover hebben wij mailcontact gevoerd.”
7.1.3 Relatie privégeschil – opdrachtverstrekking gemeente Zoals in paragraaf 7.1.1 is beschreven kan uit cijfers worden afgeleid – gesteund door verklaringen van betrokken ambtenaren en bestuurders – dat VdT sinds 2008 substantieel minder opdrachten heeft gekregen vanuit de gemeente Schiedam, met name bij Facilitaire Zaken. Daarnaast is het een gegeven dat de familie van de burgemeester een conflict had/heeft met VdT, hetgeen door haar is benoemd bij de gemeentelijke organisatie. Gelet op deze twee constateringen is de vraag gesteld of beide een relatie met elkaar vertonen. In deze paragraaf zal deze mogelijke relatie worden belicht.
Onderzoek Schiedam | 24 augustus 2011 | 22
Het eerste onderwerp waarop wordt ingegaan is de aanbesteding van renovatiewerkzaamheden bij de Stadsarmenschool. In de media werd de besluitvorming hieromtrent aangehaald, hetgeen volgens de journalist zou wijzen op een relatie tussen het privégeschil en opdrachtverstrekking aan VdT. Aanbesteding Stadsarmenschool Op 5 januari 2010 is een adviesnota behandeld in de collegevergadering, met betrekking tot de ‘Aanpak Herbestemming panden Broersveld 140 t/m 144 en haalbaarheidsonderzoek naar Broersvest 13’. In het ambtelijk advies staat bij het onderdeel ‘juridische aspecten’ over de aanbesteding van de werkzaamheden het volgende vermeld: “(…) Voor Broersveld zijn er een aantal zwaarwegende redenen om te adviseren te kiezen voor een enkelvoudige onderhandse aanbesteding (één offerteaanvraag). In de eerste plaats is er een reëel risico dat de aannemer die de afbouwwerkzaamheden uitvoert geen garantieverklaring afgeeft op werkzaamheden waarvoor de basis tijdens de cascofase gelegd is (b.v. de installaties onder de begane grondvloer, de aanleg van de meterkast, maar ook brandveiligheids- en geluidsisolerende maatregelen). Ook zal de afbouwaannemer geen aansprakelijkheid aanvaarden voor roetdoorslag ter plaatse van (voormalige) schoorsteenkanalen of een terugkerende brandlucht als de panden opwarmen bij bewoning. Het ontbreken van een garantie of het onderbrengen van de garantie bij twee verschillende aannemers brengt de verkoopbaarheid van de woningen in gevaar, en levert zo een aanzienlijk financieel risico voor de gemeente op. Daarnaast kan de gemeente als verkoper aansprakelijk worden gesteld, indien de cascoaannemer en de afbouwaannemer de aansprakelijkheid naar elkaar afschuiven. Het houden van een aanbesteding heeft tot gevolg dat er door de architect bestektekeningen en een bestekbeschrijving gemaakt zullen moeten worden van het nog aan te besteden deel van de werkzaamheden. Deze tekeningen en het bestek zullen namelijk contractstukken zijn bij de aanneemovereenkomst. Dit brengt extra architectkosten met zich mee (minimaal € 25.000). Daarnaast zal er door het voorbereiden en houden van een aanbesteding en het wisselen van aannemer een stagnatie in de bouwstroom optreden (kosten ca. € 1.000 p/week). Door een latere oplevering van de woningen en het afbreken en opnieuw opbouwen van de bouwplaatsinrichting zullen aanzienlijke meerkosten ontstaan. Bij meervoudig onderhandse aanbesteding kan mogelijk door marktwerking een lagere aanneemsom bereikt worden. Dit eventuele voordeel van een lage aanneemsom door meervoudige aanbesteding weegt niet op tegen het risico van onverkoopbare woningen en verhoogde aansprakelijkheid van de gemeente. Bureau Inkoop heeft aangegeven dat er in dit geval voldoende redenen zijn om in het belang van de gemeente Schiedam te volstaan met een enkelvoudige onderhandse aanbesteding. VdT zal gevraagd worden de afbouwfase te offreren. Door een onafhankelijk calculatiebureau zal deze offerte gecontroleerd worden op redelijkheid van de opgevoerde hoeveelheden en prijzen.(…)” In de collegevergadering heeft het college conform ambtelijk advies besloten, waarbij aan de vijf beslispunten één punt is toegevoegd: “6. De burgemeester laat aantekenen niet in te stemmen met de gekozen enkelvoudige aanbesteding aan de huidige contractpartij.” In het gesprek met de betrokken bestuurder is deze besluitvorming behandeld. De burgemeester heeft hierover in het eerste gesprek met BING het volgende verklaard: “Specifiek ten aanzien van opdrachten aan VdT heb ik eenmaal in het college een ander standpunt ingenomen dan mijn collega’s. Er werd gekozen voor een enkelvoudige aanbesteding en ik vond voor die
Onderzoek Schiedam | 24 augustus 2011 | 23
specifieke opdracht dat die vorm van aanbesteden niet juist was. Dat had niets te maken met het bedrijf VdT, maar alleen met de procedure van opdrachtverlening. Ik was daar overigens ook transparant over in het college.” De toenmalig portefeuillehouder Facilitaire Zaken (2006-2010) heeft hierover aangegeven: “Bij de aanbesteding van de renovatie van de Stadsarmenschool aan het Broersvest kwam het bedrijf VdT in het college ter sprake. Het bedrijf had na de brand de eerdere herstelwerkzaamheden reeds verricht (gevels stutten) en het lag dan ook voor de hand dat bij het verdere werk ook naar hen werd gekeken. De planvorming was om appartementen in het gebouw te vestigen, waarvoor een meervoudige aanbesteding zou worden gedaan. Dit was in 2010, nadat het college al kennis had genomen van het privégeschil. Ambtelijk was de opdracht aanbesteed, waarbij VdT als winnende partij uit de bus kwam. Ze waren de goedkoopste inschrijver. Toen de adviesnota hieromtrent werd behandeld in het college leidde dit tot een fikse discussie. De burgemeester gaf aan dat zij slechte ervaringen had met het bedrijf. Het bedrijf kon volgens haar de gewenste kwaliteit niet leveren en ze vond het ongewenst dat VdT de opdracht zou krijgen. Zowel ikzelf, als de wethouder Economische Zaken (2010-heden) (wij waren samen de kartrekker van het renovatieproject), hebben in die vergadering tegen de burgemeester aangegeven dat wij het niet juist vonden dat de burgemeester een privé kwestie liet meewegen in de beoordeling. In mijn herinnering heeft zij dat toen geaccepteerd, waarbij zij zich heeft onthouden van stemming over dit onderwerp. Ik heb uit het collegebesluit – dat ik recentelijk heb gezien – echter kunnen afleiden dat dit niet het geval was. De burgemeester heeft haar bedenking toch laten opnemen in het collegebesluit. (…) In zijn algemeenheid kwam het wel vaker voor dat collegeleden zich onthielden van deelname aan de beraadslaging en besluitvorming in het college. Dat gold bijvoorbeeld voor mijzelf bij een RO-onderwerp, over de ontwikkeling van een gebied waar mijn echtgenote een winkel had. In het college spraken we elkaar aan op dit soort zaken, de burgemeester deed dit ook. Zij heeft zich zelf bij bepaalde onderwerpen ook onttrokken aan de beraadslaging en besluitvorming vanwege persoonlijke betrokkenheid. (…) U stelt mij de vraag of de burgemeester ontvankelijk was voor kritiek. Ik heb niet het beeld dat dit niet het geval was.” De portefeuillehouder Economische Zaken (2010-heden) heeft hierover gesteld: “De opdracht aan VdT voor het herstel van de Stadsarmenschool aan het Broersveld (2007) kwam,naar ik heb begrepen, voort uit de calamiteitenovereenkomst die het bedrijf al met de gemeente had. Ik vond het niet onlogisch dat de gemeente met dit bedrijf een overeenkomst had, temeer daar het een lokaal bedrijf is. (…) In januari 2010 heeft het college ingestemd met een vervolgopdracht aan VdT inzake de Stadsarmenschool. De beraadslaging daaromtrent heeft het AD behaald, zoals u weet. U vraagt mij hoe e.e.a. in het college is verlopen. Eigenlijk conform hetgeen door een ex-collega is aangehaald in het krantenartikel (ik heb overigens grote moeite met het feit dat oud-bestuurders menen in de krant zaken uit het college naar voren te brengen). De burgemeester liet mij – voorafgaand aan de collegevergadering – weten dat zij niet blij was dat VdT de vervolgopdracht zou krijgen, gelet op haar slechte ervaringen met het bedrijf. Ik heb haar uitgelegd dat dit geen reden was om het bedrijf niet de opdracht te verlenen, daar de ervaringen met het bedrijf in dit project positief waren. Tijdens de collegevergadering heeft zij vervolgens formeel haar bezwaar kenbaar gemaakt. Overigens heeft de discussie in het college hierover volgens mij maar kort geduurd. (…)
Onderzoek Schiedam | 24 augustus 2011 | 24
U stelt mij de vraag of zij zich had moeten onttrekken aan de beraadslaging, gelet op haar privéconflict met het bedrijf. Nee, dat vind ik niet. Als je strikt zuiver kijkt is zij geen belanghebbende in deze en is dit geen kwestie die met belangenverstrengeling te maken zou mogen hebben. Privé blijft privé. (…) Mijn persoonlijke mening is dat ik haar opstelling weinig handig vond, al realiseer ik me ook dat er niet een direct belang van de burgemeester in deze was.” De portefeuillehouder Welzijn (2010-heden) heeft over dit besluitvormingsproces, in relatie tot het privéconflict met VdT, het volgende aangegeven: “U vraagt mij of het geschil ook steeds tot het privédomein is blijven behoren. Dat is niet het geval, in die zin dat het college in januari 2010 over het gunnen van een opdracht inzake de Stadsarmenschool heeft gesproken. De burgemeester gaf toen in het college aan dat zij niet kon instemmen met het voorstel om de opdracht aan VdT te gunnen. In het college is op dat moment wel geconstateerd dat in verband met de aanleiding, de overwegingen van de burgemeester geen rol in het besluitvormingsproces behoorden te spelen. Dit is echter niet expliciet woordelijk gewisseld. In mijn beleving had het destijds geen zware lading. Ik heb wel richting de burgemeester aangegeven dat, indien haar standpunt was gebaseerd op het privégeschil, zij zich beter had kunnen onthouden van stemming in plaats van dat ze tegenstemde. (…) U vraagt mij of de burgemeester hierop aanspreekbaar is. Ik vind wel dat de voorzitter van het college het recht heeft zich tegen veel zaken aan te bemoeien. Zij is er wel op aan te spreken, maar vermoedelijk niet voor iedereen even gemakkelijk. Ze is er karakterologisch niet de makkelijkste in en organiseert weinig zichtbare tegenspraak om haar heen. De tegenspraak die ze organiseert, organiseert ze vermoedelijk in hele kleine kring.” De toenmalig portefeuillehouder P&O (2006-2010) heeft hierover verklaard: “Het privégeschil heeft geen rol gespeeld bij besluitvorming door het college. Ten aanzien van het dossier Stadsarmenschool heeft de burgemeester wel deelgenomen aan de beraadslagingen. De burgemeester was het niet eens met het gunnen van de opdracht aan VdT. Zij is er in het college wel op gewezen dat dit niet kon. Er is aangegeven dat de privékwestie en de gunning gescheiden zaken zijn. Het feit dat de burgemeester heeft deelgenomen aan de beraadslagingen heeft op het besluit geen invloed gehad, want de opdracht is gegund aan VdT. (…) U vraagt mij of de burgemeester aanspreekbaar is op dit soort zaken. Zij is er lastig op aan te spreken, want zij ervaart dat als een gebrek aan steun aan haar. Zij is dan oprecht verontwaardigd. De burgemeester is in algemene zin doelgericht en om die reden moeilijk ontvankelijk voor andere argumenten. Soms kostte dit de overige collegeleden veel energie.” In het gesprek met de clustermanager SO is de aanbesteding voor de werkzaamheden bij Broersveld ook besproken. Zij heeft hierover verklaard: “De burgemeester heeft mij nooit gezegd dat ik geen opdracht mocht verstrekken aan VdT. In alle eerlijkheid moet ik zeggen dat ik soms wel het gevoel had dat dit speelde, maar ze heeft zich er nooit direct over uitgesproken. Zo moest ik bij de aanbesteding voor de Stadsarmenschool aan het Broersveld bij de burgemeester komen voor een gesprek over het ambtelijk advies. In dat gesprek gaf zij aan dat zij ontevreden was over de toegepaste aanbestedingsvorm. In het gesprek heeft ze met geen woord gerept over het feit dat het een mogelijke gunning aan VdT betrof. Ik had echter wel het gevoel dat dit wat vreemd
Onderzoek Schiedam | 24 augustus 2011 | 25
was, waarop ik bij de wethouders [naam portefeuillehouder Economische Zaken (2010-heden)] en [naam toenmalig portefeuillehouder Facilitaire Zaken (2006-2010)] heb gemeld ‘dat er een ambtelijk advies in het college zou komen, waar de burgemeester wat ambivalent in zit.’” De burgemeester heeft in een gesprek met BING over de aanbesteding van werkzaamheden voor Broersveld verklaard dat haar bezwaar tegen opdrachtverlening aan VdT uitsluitend was gericht tegen de enkelvoudige aanbestedingsprocedure. Volgens de burgemeester kan alleen gemotiveerd worden afgeweken van het aanbestedingsbeleid, bijvoorbeeld als specifieke expertise nodig is. Dat was volgens de burgemeester hier niet aan de orde. In het gesprek heeft de burgemeester andermaal verklaard dat volgens haar het privégeschil met VdT geen rol speelde, hetgeen volgens haar ook uit het collegebesluit blijkt. Op de vraag of zij door collegeleden is aangesproken over deelname aan de beraadslagingen en besluitvorming rond de Stadsarmenschool heeft zij gesteld dat zij niet meer zeker weet of collegeleden haar hierover hebben aangesproken. Blijkens de verklaringen van collegeleden heeft het privégeschil wel degelijk een rol gespeeld bij het bezwaar tegen de opdrachtverlening aan VdT en was het bezwaar van de burgemeester niet zozeer gericht tegen de gevoerde enkelvoudige aanbestedingsprocedure. De burgemeester heeft in reactie op de bevindingen het volgende verklaard: “Als bestuurder heb ik mij zorgen gemaakt over het feit dat de aannemer zichzelf als huisaannemer zag en ziet. Zou daar enige sprake van zijn, dan voorzag ik problemen met andere aannemers en aanbestedingen. Een dergelijk beeld kan de gemeente in de problemen brengen. Het is ook om die reden dat ik tegen de enkelvoudige aanbesteding op de Broersveld ben geweest. Meerdere aannemers leken mij aan het gevraagde kwaliteitscriterium te kunnen voldoen (…) Het collegeadvies had aangehouden of tegengehouden kunnen worden of zelfs nog extremer; door mij voor vernietiging voordragen kunnen worden. Ik heb juist gekozen als voorzitter van het college om op bestuurlijke risico’s te wijzen, niet om de aannemer dwars te zitten, dan had ik van mijn invloed of bevoegdheid gebruik kunnen maken. Ook heb ik u tijdens de interviews aangegeven niet tegen andere voorstellen aangaande de zakelijke of privésituatie van de aannemer te hebben gestemd.” Druk op ambtelijke organisatie Naast de berichtgeving over de besluitvorming rondom de Stadsarmenschool is in de media ook gewezen op e-mailverkeer waaruit zou kunnen worden afgeleid dat aan ambtenaren de opdracht was gegeven dat er minder/geen opdrachten aan VdT mochten worden verstrekt. In gesprekken met bestuurders en ambtenaren is dit onderwerp besproken. De burgemeester heeft hierover in het eerste gesprek met BING aangegeven: “Ten aanzien van de stelling dat ik mogelijk druk op de ambtelijke organisatie zou hebben gezet, om minder/geen opdrachten aan VdT te verlenen, kan ik simpel zijn: dat is pertinent onjuist. Gesteld zou zijn dat er een e-mailbericht door mij zou zijn verzonden, waaruit die mogelijke druk zou blijken. Ook daar is niets van waar.” De directeur heeft over e-mailverkeer, in het eerste gesprek met BING, gesteld: “U vraagt of er e-mails door mij zijn verstuurd waarin de boodschap met de strekking ‘geen opdrachten aan VdT, dit ligt gevoelig’ is opgenomen. Ik kan mij dit niet expliciet herinneren. Maar het zou kunnen. Ik heb op verschillende momenten bij aanbestedingen van werk aangegeven of gevraagd of de aanbestedingen op een correcte wijze zijn uitgevoerd. Specifiek heb ik gezegd dat er geen opdrachten aan of niet zomaar
Onderzoek Schiedam | 24 augustus 2011 | 26
opdrachten aan VdT mochten worden verstrekt. U stelt de vraag waarom dit specifiek voor dit bedrijf gold en niet voor andere aannemers. Het gold voor alle aannemers, zij het bij de anderen, voor mij minder expliciet. De aanleiding daarvoor was mijn gesprek met VdT. Met andere aannemers heb ik geen gesprekken gevoerd, waarbij zij zelf aangaven dat er losjes werd gefactureerd. (…) U vraagt mij of de burgemeester weet had van e-mails van die strekking die naar ambtenaren zijn gestuurd. Ik heb geen idee of de burgemeester weet had van deze communicatie door mij richting ambtenaren. Ik heb in ieder geval geen opdracht van de burgemeester gekregen (…)” Er is een causaliteit tussen mijn gesprek destijds met de directeur van VdT, mijn constateringen begin 2008 bij Facilitaire Zaken, het aanscherpen van de uitvoering van aanbesteden en de waarschuwing om bij aanbestedingen alert te zijn op VdT.(…)” De gemeentesecretaris heeft hierover verklaard: “In de media is gesproken over e-mails, waarin de opdracht zou zijn gegeven aan ambtenaren om geen/minder werk te verlenen aan VdT. U vraagt mij of ik kennis heb van die e-mails. Ik heb van horen zeggen dat er dergelijke e-mails zouden zijn. Ik heb op dit punt geen eigen waarnemingen. In het kader van de recente informatievergaring omtrent de omzetcijfers van VdT heb ik vernomen dat er een sfeer onder ambtenaren was ontstaan dat met VdT beter geen zaken meer konden worden gedaan.” Door de clustermanager SO is aangegeven: “U vraagt mij of ik een e-mail heb ontvangen of verstuurd, waarin staat ‘geen opdrachten aan VdT’. Nee, dat heb ik volgens mij niet. Ik vernam het mondeling van de directeur en vervolgens heb ik het ook in een managementbijeenkomst overgedragen aan de afdelingsmanagers. Wat wel zo is, is dat er over specifieke gevallen (b.v. signaal dat VdT betrokken was bij specifieke opdracht) mails zijn verstuurd met die boodschap.” Door de afdelingsmanager RO/Vastgoed is gesteld: “Ik heb op een bepaald moment in het MT Stedelijke Ontwikkeling de instructie van de clustermanager SO gehad om geen zaken met VdT te doen. Hier waren mogelijk zelfs de teamleiders aanwezig.” Het afdelingshoofd RO/Vastgoed is betrokken geweest bij de opdrachtverstrekking inzake een calamiteitenovereenkomst. Calamiteiten-overeenkomst De afdelingsmanager RO/Vastgoed (werkzaam bij de gemeente sinds najaar 2008) heeft over opdrachtverstrekking aan VdT en het contact dat de directeur met het bedrijf zou hebben gehad, het volgende verklaard: “Toen ik pas begon bij de gemeente waren er al geruchten rond VdT. Ik heb hier toen vragen over gesteld aan de clustermanager SO en de directeur. De boodschap was dat VdT te duur was. VdT zou ‘met 5 vingers’ schrijven. Dat had hij zelfs op een receptie met zoveel woorden tegen de directeur gezegd, beweerde laatstgenoemde. Op dat moment vond ik het een legitiem argument om voorzichtig te zijn met het doen van zaken met VdT, zeker bij kleinere opdrachten. De directeur gaf tevens aan dat het privégeschil van de burgemeester met VdT hier geen rol bij speelde. Later ben ik erachter gekomen dat de reden dat er met VdT geen zaken mochten worden gedaan, niet was omdat hij te duur was.
Onderzoek Schiedam | 24 augustus 2011 | 27
(…) Op een bepaald moment ging mijn afdeling de piketdienst voor calamiteiten aanbesteden. Mijn medewerkers gaven aan dat VdT vanwege het schaalvoordeel de goedkoopste was. Omdat ik inschatte dat hier mogelijk ellende van zou komen, heb ik dit met de clustermanager SO en de directeur besproken. Aan de clustermanager SO heb ik een e- mail geschreven om dit aan het college voor te leggen. Ik heb in de email duidelijk uitgelegd dat ik verwachte dat VdT goedkoper zou zijn wegens schaalvoordeel. Ik heb overigens alles vastgelegd in e-mails, omdat ik aan voelde komen dat dit verkeerd zou gaan. De clustermanager SO reageerde terug met een korte antwoord mail met ‘Nee’ zonder verdere toelichting. Er werd in mijn ogen niet goed op gereageerd. Ik ben vervolgens naar de directeur gestapt. De directeur gaf aan dat VdT niet goed lag in het college. Ik reageerde hierop met de opmerking dat ik dan een nota voor het college zou schrijven met alle mogelijke opties en een advies. Toen zei de directeur dat die nota het college niet zou halen. Ik bleef echter volhouden en heb aangegeven dat ik de bevoegdheid had om een contract voor de piketdienst te sluiten. Daarop gaf de directeur aan dat ik dan maar een aanbesteding met Schiedamse aannemers moest doen en referenties over VdT bij Woonplus moest opvragen. Ik had het idee dat de directeur hiermee wilde zorgen dat mijn dossier op orde was en ik op die manier zou kunnen aantonen en onderbouwen dat VdT de beste keuze was. Ik heb zijn advies ook opgevolgd. VdT bleek inderdaad de goedkoopste en had bovendien goede referenties. VdT was structureel op jaarbasis € 36.000 goedkoper, ook het uurtarief was goedkoper. (…) Ik wilde echter zeker weten dat ik draagvlak had. Om die reden heb ik e.e.a. ook met de portefeuillehouder Economische Zaken (2010-heden) besproken. Die was akkoord met VdT. Omdat ik het idee had dat ik zowel van de portefeuillehouder Economische Zaken (2010-heden) als van de directeur nu steun had, ben ik doorgegaan met het traject en heb ik zelf opdracht gegeven aan VdT. Ik heb dit overigens ook nog bevestigd in een e-mail naar de clustermanager SO. Ik hoorde hier niets meer van totdat VdT een parkeerontheffing bij de gemeente aanvroeg in het kader van de calamiteitendienst. Ze vroegen een jaarontheffing aan, wat een beetje overdreven was gezien het aantal malen dat ze er op jaarbasis gebruik van moeten maken. Blijkbaar is die aanvraag via de afdeling Veiligheid en handhaving bij de directeur binnengekomen. Hij was op een bepaald moment in bespreking met de clustermanager SO, toen ik werd gebeld door de clustermanager SO. Zij zei ‘je weet toch wat de afspraken rond VdT zijn?’ Ook stuurde ze mij e-mails waarin ze naar deze afspraken verwees. Ik moest vervolgens direct bij de clustermanager SO en de directeur komen. Dit was voor mij geen prettig gesprek. Mij werd verweten dat ik ‘fout’ had gehandeld, terwijl ik zelf oprecht vond dat ik geld had bespaard voor de gemeente. Ik heb hier wel een paar dagen moeilijk mee gehad. De directeur zei dat ik weliswaar van te voren met hem had afgestemd, maar dat ik te enthousiast was doorgegaan met VdT. Toen de aanbesteding gereed was had ik dit nog voor een finaal akkoord aan hem moeten voorleggen. Toen werd mij wel duidelijk dat kostenoverwegingen niet de reden waren dat VdT buiten de deur moest worden gehouden. VdT was tenslotte bij de aanbesteding veruit de goedkoopste inschrijver. Ik heb daarna een e-mail gekregen, bij BING bekend, waarin mij werd verzocht om te onderzoeken hoe we van het contract af konden komen. Ik had geen zin om hier aan mee te werken. Bovendien was er ook een zeer sterke verontwaardiging bij mijn teamleider en mijn medewerkers over de gehele gang van zaken. Dit leeft erg bij de medewerkers. (…) Vervolgens heb ik buiten de clustermanager SO en de directeur om wederom draagvlak gezocht bij de portefeuillehouder Economische Zaken (2010-heden). Hij steunde mij en zei letterlijk ‘het moet maar eens afgelopen zijn met die vete tussen de burgemeester en VdT. Als jij problemen krijgt, krijgt die persoon problemen met mij.’ (…) Daarna had ik weer een gesprek met de directeur en de clustermanager SO. De directeur gaf toen aan dat er over een jaar geëvalueerd moest worden en dat ik een en ander maar moest uitleggen aan de burgemeester. En dit, terwijl het niet eens de portefeuille van de burgemeester is. (…)
Onderzoek Schiedam | 24 augustus 2011 | 28
De clustermanager SO is later bijgedraaid. Zijn nam meer afstand van de directeur. Ze gaf aan dat ze mij niets meer kwalijk nam en dat ze me zou steunen en dat ze samen met mij naar de burgemeester zou gaan om het uit te leggen. Ze raadde me ook aan om de portefeuillehouder Economische Zaken (2010-heden) te informeren. Ze wist toen niet dat ik dat zelf buiten haar om al gedaan had. (…) Ik heb vervolgens via het secretariaat geprobeerd een afspraak te maken met de burgemeester. Ik heb in de e-mail ook genoemd dat het over VdT zou gaan. Er kwam echter geen enkele reactie. Daarop gaf de directeur aan dat ik maar moest laten voor wat het was. Daarna heb ik er niets meer over gehoord. (…) U vraagt mij of het mijn inschatting is dat de instructie die de directeur heeft gegeven over het niet verlenen van opdrachten aan VdT, een eigen initiatief van hem is geweest. Ik acht dit gevoelsmatig niet waarschijnlijk, ik kan hier echter geen zekerheid over geven. (…) Binnen de afdeling was men op de hoogte van het conflict dat ik had. Ik heb hier regelmatig gesprekken over gehad en alles gedeeld. Op de afdeling was ook bekend dat VdT gevoelig lag.” Wij hebben de verklaring van de afdelingsmanager voorgelegd aan de portefeuillehouder Economische Zaken (2010-heden). Hij heeft verklaard: “U legt mij inzake de aanbesteding van de calamiteitendienst voor dat de afdelingsmanager RO/Vastgoed heeft verklaard dat hij mij heeft aangesproken over de weerstand die er leek te zijn voor de gunning aan VdT. Ik zou daarbij hebben gezegd dat ik vond dat wanneer VdT het beste uit de gunning was gekomen zij de opdracht zouden moeten krijgen en dat het gelazer met VdT maar eens afgelopen moet zijn. Het zou best kunnen dat ik dat heb gezegd, het woord ‘gelazer’ is een woord dat ik gebruik en is in die zin dus herkenbaar. Ik vermoed dat ik dit gezegd heb omdat ik denk dat de aanbesteding van de calamiteitendienst in dezelfde periode speelde als de bespreking in het college inzake opdrachtverstrekking rond de restauratie van de Stadsarmenschool. De burgemeester liet mij – voorafgaand aan de collegevergadering – weten dat zij niet blij was dat VdT de vervolgopdracht zou krijgen, gelet op haar slechte ervaringen met het bedrijf. Ik heb haar uitgelegd dat dit geen reden was om het bedrijf niet de opdracht te verlenen en dat een privékwestie een privékwestie is.” Wij merken op dat blijkens de bestudeerde documentatie de aanbesteding aan de calamiteitendienst in dezelfde periode speelde als de aanbesteding van de werken inzake de Stadsarmenschool. Het proces dat de afdelingsmanager RO/Vastgoed beschrijft, wordt onderbouwd door e-mailverkeer dat wij hebben aangetroffen. In januari/februari 2010 is door de afdelingsmanager gecorrespondeerd met de clustermanager SO, die geen akkoord gaf voor opdrachtverlening aan VdT. Toen in april 2010 door de afdelingsmanager RO/Vastgoed wederom het onderwerp werd aangehaald en de clustermanager SO hier negatief op reageerde, heeft de afdelingsmanager op 9 april 2010 aan de clustermanager SO (en de directeur in CC) gemaild: “(…) Na jou ‘nee’ was mijn insteek om dit formeel via het college te laten lopen zie mijn mail aan jou van 01-02. [Naam directeur] raadde mij dit af omdat het college hier toch geen besluit over zou nemen. [Naam directeur] rade mij vervolgens aan om referenties over VdT in te winnen bij Woonplus en ook Schiedamse aannemers uit te nodigen voor de offerte. Deze insteek heb ik met jou gecommuniceerd, zie eerder genoemde mail van 4 februari. Daar heb ik geen antwoord op gekregen. Ten slotte heb ik, voordat ik de uitgaande brief heb getekend, jou zekerheidshalve hiervan op de hoogte gesteld (…)
Onderzoek Schiedam | 24 augustus 2011 | 29
Ten slotte vraag ik me nu af wat de aanleiding is dat deze discussie nu ineens start. Van [naam directeur] begreep ik dat er iets was met de vergunning die de burgemeester zou weigeren. Dat is hier niet aan de orde. Het gaat hier om een wachtdienstregeling, die alleen voor calamiteiten wordt ingezet, daarbij moet je denken aan lekkages, gebroken ruiten etc. (…)”. Later die ochtend (d.d. 9 april: 12.19 uur) is door de afdelingsmanager een e-mail verstuurd aan de clustermanager en de directeur, waarbij hij het contact met VdT aanhaalt. Hij mailt het volgende: “[naam directeur], [naam clustermanager SO], Ik snap nu de aanleiding van deze discussie, het verzoek van VdT betreft een parkeerontheffing. Ik vind dit voor die 2 á 3 klussen (max) per jaar zeer overdreven. Dus die ontheffing, die krijgen ze wat mij betreft niet. Wat ze van mij wel mogen doen is de parkeerkosten per klus bij ons declareren. Ik zal VdT laten bellen dat ze die brief maar in moet trekken. Ik hoop dat we er dan zo van af kunnen komen. De discussie over parkeren en zo zal dan via ons geregeld worden. Ik hoop dat dit een oplossing is, die voor jullie aanvaardbaar is.” Na de mail van de afdelingsmanager heeft de directeur later die middag een bericht verstuurd aan de clustermanager SO (d.d. 9 april: 17.56 uur): “[Naam clustermanager SO], Volgens mij valt het kwartje niet bij [naam afdelingsmanager RO/Vastgoed].” De volgende ochtend (d.d. 10 april 2010) heeft de clustermanager SO een e-mailbericht verstuurd aan de afdelingsmanager en de directeur: “[Naam afdelingsmanager RO/Vastgoed], We hebben hier samen uitgebreid over gesproken en ik heb je aangegeven dat ik niet wil dat wij nog verder zaken doen met VdT. Ik heb je uitgelegd dat we onszelf hierdoor in de problemen brengen. Ik heb je gevraagd in kaart te brengen wat het aanbestedingsbedrag was, wanneer het heeft plaats gevonden, waarom we voor VdT hebben gekozen en wanneer we er weer af kunnen. Ik heb je de brief van VdT meegegeven en daar heb ik deze punten met de pen bijgeschreven. De essentie is dus niet de parkeervergunning, maar het contract met VdT. Jouw oplossing is dus geen oplossing voor het door mij gestelde. Verder hebben we afgesproken in het vervolg geen zaken meer te doen met VdT. Ik heb ditzelfde ook met het uithangen van de vlaggen gehad, dat werd eerst ook door VdT gedaan en [naam gemeentesecretaris] heeft dit opgezegd en een ander gezocht. Ik hoop dat het zo helder is.” De gemeentesecretaris heeft in reactie op het concept feitencomplex verklaard dat hij geen betrokkenheid heeft gehad bij het besluit om VdT niet meer te laten vlaggen en vermoedt dat hier de vorige gemeentesecretaris mee wordt bedoeld. In reactie op dit bericht heeft de afdelingsmanager op 14 april 2010 de clustermanager SO het volgende gemaild: “[Naam clustermanager SO], Ik voer dit in jouw opdracht zo uit.
Onderzoek Schiedam | 24 augustus 2011 | 30
Ik heb afgelopen maandag hier met [naam directeur] over gehad, na afloop van ons ingeplande overleg over Woonplus. [Naam directeur] bood aan om met ons mee te denken over een oplossing. Als jij van dit aanbod gebruik wil maken, dan zal ik een afspraak organiseren en met jouw goedvinden in afwachting daarvan het opzeggen van het contract opschorten en afhankelijk stellen van de uitkomst van dit overleg. Ik heb [naam behandelend ambtenaar] inmiddels ook op de hoogte gebracht van de opdracht om het contract met VdT op te zeggen. Bij zowel [naam behandelend ambtenaar] als bij mij bestaat de behoefte om met jou te spreken over wat dit persoonlijk met ons doet. Dit is echter meer voor kennisgeving bedoeld en zal geen invloed hebben op de uitvoering van de opdracht.” In het gesprek met de clustermanager SO is bovenstaand proces besproken. Zij heeft hierover het volgende verklaard: “U legt mij voor dat bij de opdrachtgunning voor de calamiteitendienst, de afdelingsmanager RO/Vastgoed de opdracht kreeg om geen opdracht te verstrekken aan VdT. Dat is juist. In eerste instantie heb ik aangegeven dat dit onwenselijk was. Dat was ook de opdracht van de directie. Echter, op dat moment was nog onduidelijk wat de financiële consequenties zouden zijn. Het bedrijf kon een nul-uren overeenkomst leveren. Echter, onze ervaringen met het bedrijf op dat gebied waren juist beroerd. Voor incidentele klussen vroegen ze geregeld flinke bedragen. Later bleek dat de mogelijke keuze voor het bedrijf, financieel toch interessant was (kwamen beste uit aanbesteding en goede referenties van Woonplus), waarop besloten werd de opdracht aan VdT te gunnen. (…) U vertelt mij dat na de opdrachtverlening de directeur tegen de afdelingsmanager RO/Vastgoed zou hebben gezegd dat ‘hij dit maar moest gaan uitleggen bij de burgemeester’. Dat klopt. Dat heeft de directeur inderdaad – in mijn bijzijn – tegen de afdelingsmanager RO/Vastgoed gezegd. U geeft aan dat dit gesprek ging over de door VdT aangevraagde parkeervergunning voor de wacht en waakdienst. U vraagt mij of dat niet opmerkelijk was, gelet op het feit dat volgens de directeur en mijzelf, de opdracht om niet met VdT te werken op puur financiële gronden was gebaseerd. Dat was inderdaad vreemd en ik heb het daar ook met de afdelingsmanager RO/Vastgoed over gehad. Overigens heeft de burgemeester niet gereageerd op het verzoek van de afdelingsmanager RO/Vastgoed om tot een afspraak met haar te komen. Klaarblijkelijk vond ze het niet interessant om hierover te spreken. Dat spreekt weer de suggestie tegen dat de burgemeester mogelijk persoonlijk de wens had dat VdT geen opdrachten meer zou krijgen.” De gemeentesecretaris heeft in reactie op het concept feitencomplex aangegeven dat hij geen bemoeienis met deze opdracht heeft gehad en dat de clustermanager SO met ‘directie’ mogelijk de directeur bedoelt. De directeur heeft hierover aangegeven: “U geeft aan dat u uit e-mailverkeer afleidt, dat het kostenaspect-argument niet doorslaggevend was. Zo zou voor de calamiteitenopdracht door ambtenaren zijn gepleit voor VdT, aangezien zij kostentechnisch het meest interessant waren. Echter, volgens u zou dit zijn tegengehouden door de ambtelijke top (in casu: de clustermanager SO en mij). Ik zal u zeggen hoe dit verlopen is. We hebben de opdracht niet tegen gehouden maar wel nadrukkelijk gevraagd hoe de aanbesteding is verlopen. De afdelingsmanager RO/Vastgoed zat met deze opdracht in zijn maag. Na wat heen en weer gemail in de organisatie en een kort gesprek over de wijze van aanbesteden, en toen bleek dat VdT de beste offerte had aangeboden, is aangegeven dat als VdT het goedkoopst uit een aanbesteding kwam, hij de opdracht kon verstrekken. Dat heb ik gesteld toen zijn leidinggevende (de clustermanager SO) afwezig was . (…)
Onderzoek Schiedam | 24 augustus 2011 | 31
U geeft aan dat voor deze opdracht op enig moment door mij gemaild is aan de clustermanager SO ‘volgens mij is het kwartje nog niet gevallen bij de heer [naam afdelingshoofd RO/Vastgoed]’. Dat was een bericht van de clustermanager SO aan mij. In eerste instantie had de afdelingsmanager RO/Vastgoed zijn ‘dilemma’ voorgelegd bij de clustermanager SO, die daar op deze manier op reageerde. Het lijkt mij het meest gepast dat u haar vraagt voor een toelichting daarop. U zegt dat nadat door de afdelingsmanager RO/Vastgoed was besloten om door te gaan met opdrachtverstrekking aan VdT, ik zou hebben gesteld dat hij dit moest gaan uitleggen bij de burgemeester. Dat is niet juist. Hij heeft zelf aangegeven dat hij dit wilde. Hij vroeg mij ‘zal ik aan de burgemeester uitleggen waarom we hiervoor gekozen hebben?’ Naar ik heb begrepen heeft een dergelijk gesprek niet plaatsgevonden, omdat de burgemeester niet heeft gereageerd op het verzoek om een gesprek van de afdelingsmanager RO/Vastgoed. Zo heb ik terug gelezen in het emailverkeer. Overigens heeft VdT de opdracht gekregen. (…) U geeft aan dat een dergelijke aanbesteding niet binnen de portefeuille van de burgemeester valt en het om die reden niet logisch is dat ambtenaren hierover uitleg aan de burgemeester zouden moeten verschaffen. Het is intern geen geheim dat de burgemeester zich ook met andere portefeuilles bemoeit.” De verklaring van de directeur dat de e-mail met de boodschap ‘het kwartje valt niet’ een e-mail van de clustermanager SO aan hem was, is feitelijk onjuist. Het betrof, zoals wij reeds hebben beschreven, een email van de directeur aan de clustermanager SO. Bruggenonderhoud Een tweede onderwerp ten aanzien van opdrachtverstrekking aan VdT, waarover in het onderzoek vragen zijn gerezen, betreft de opdrachtverstrekking voor herstel-, conserveer- en inspectiewerken aan enkele bruggen in Schiedam. Op 13 juli 2010 is aan een aannemersbedrijf uit Rotterdam per brief meegedeeld dat zij de opdracht hebben gekregen van de gemeente Schiedam om deze herstelwerkzaamheden te verrichten voor een maximumbedrag van € 22.457 (excl. BTW). Enkele maanden eerder (d.d. 12 oktober 2009) had VdT een prijsopgave verstuurd aan de gemeente Schiedam. Uit een berekening voor de te verrichten werkzaamheden bleek dat VdT offreerde voor een bedrag van € 15.905 (excl. BTW). Op 8 december 2009 heeft een medewerker Vastgoed & Grondzaken in reactie op de prijsopgave, de volgende brief aan VdT verstuurd: “Geachte heer [naam directeur X van VdT], Hierbij deel ik u mede dat ik van uw bovenaangehaalde offerte vooralsnog geen gebruik maak om financiële redenen. Ik hoop hier binnenkort op terug te komen. (…)” Blijkens het gemeentelijk dossier is een tijd later (gedateerd op 4 mei 2010) een conceptbrief opgesteld waarin aan VdT wordt medegedeeld dat aan hen de opdracht voor de brugwerkzaamheden wordt verstrekt. In de brief wordt het geoffreerde bedrag van € 15.905 (excl. BTW) genoemd als maximum bedrag voor de werkzaamheden. Door de conceptbrief is een streep gehaald waarbij handgeschreven de tekst is toegevoegd ‘opdracht geannuleerd’. Bij de brief zit het document ‘begeleidingsformulier paraferen en ondertekenen brieven en overige documenten’. Op het blad staat vermeld dat de teamleider Regie Openbare Ruimte op 3 mei 2010 voor akkoord heeft getekend. Onderaan de pagina staat de volgende tekst: “Als gemeente doen we even geen zaken met VdT, geen opdracht dus.”
Onderzoek Schiedam | 24 augustus 2011 | 32
Uit onderzoek is gebleken dat deze opmerking op het blad is geplaatst door de afdelingsmanager Beheer Openbare Ruimte (BOR). Gevraagd om een toelichting waarom de gemeente geen zaken met VdT kon doen en vervolgens de opdracht is verleend aan een ander bedrijf die dezelfde werkzaamheden voor € 6.552 meer mocht uitvoeren heeft de procesmanager Inkoop van de afdeling BOR verklaard: “De geschreven opmerking is van de hand van [naam] als afdelingsmanager BOR. Daarna heb ik telefonisch contact gehad met de afdelingsmanager omdat ik hier verduidelijking in wilde. De afdelingsmanager heeft mij toen verteld dat hij vanuit het managementteam te horen en de opdracht had gekregen dat er voorlopig geen opdrachten meer naar VdT mochten gaan. Ik heb toen ook of van de afdelingsmanager of vanuit de wandelgangen vernomen dat het te maken zou hebben dat de burgemeester een conflict zou hebben met VdT. Ik weet dit niet exact meer. Zelf heb ik de streep door de opdracht gehaald en ‘geannuleerd’ erop vermeld en daarna de vervangende opdracht naar [naam bedrijf] geschreven.” Overig e-mailverkeer Uit bestudering van het e-mailverkeer zijn over de opdrachtverstrekking aan VdT enkele onderwerpen naar voren gekomen, die relevant zijn om te vermelden. Zoals bij het mailverkeer over de calamiteitenovereenkomst al door de clustermanager SO werd benoemd is over het ’vlaggen‘ per e-mail gecommuniceerd. Op 19 augustus 2009 heeft de clustermanager SO de volgende e-mail verzonden aan de directeur: “[Naam directeur], Ik heb aan [naam teamleider Toerisme & Cultuur] gevraagd het vlaggen protocol even in een memo aan mij te sturen. In verband met de gevoeligheid stuur ik het ook even naar jou. We hebben nu wel goede aansturing op het op tijd vlaggen maar ik heb inmiddels begrepen dat er een contract is met VdT voor de uitvoering. Dit contract loopt al geruime tijd en wordt jaarlijks herzien.” Diezelfde dag heeft de directeur de clustermanager SO de volgende reactie verstuurd: “[Naam clustermanager SO], Wat ik aan [naam afdelingshoofd RO/Vastgoed] heb gevraagd is of het vlaggen protocol weer naar FAC (de bodes) terug kan. Het is nl. altijd zo geweest. Dit is een nadrukkelijk verzoek na een aantal miskleunen. En bij het overhevelen van taken horen middelen (overigens weet ik dat VdT dit in uitvoering heeft).” Uit e-mailverkeer blijkt dat het onderwerpen ‘vlaggen’ enkele maanden later weer aan bod komt. In een e-mail van een accountmanager Ruimtelijk Gebruik aan het afdelingshoofd Facilitaire Zaken (d.d. 1 april 2010), is hierover gesteld: “(…) Nu ik heb begrepen dat aannemer VdT niet meer mag worden ingezet voor het plaatsen e.d. van vlaggen op de erkende feesten en gedenkdagen, moeten we op zoek naar een andere partij. Ik heb nog eens een overzicht gemaakt van de te verrichten werkzaamheden (bijgevoegd) en wil daarover met jou op korte termijn van gedachten wisselen in hoeverre we een aantal werkzaamheden niet zelf vanuit de gemeentelijke organisatie kunnen verrichten (…)”
Onderzoek Schiedam | 24 augustus 2011 | 33
De mailcorrespondentie over het vlaggen is voorgelegd aan de betrokken accountmanager Ruimtelijk Gebruik. Gevraagd naar een toelichting hierop heeft hij gesteld: “(…) Ik ben sinds 1975 in dienst van de gemeente Schiedam. Van 1 augustus 1979 tot 1 oktober 2008 ben ik werkzaam geweest als kabinetsmedewerker (…) Hierna heb ik op eigen initiatief, maar op advies van de clustermanager Bestuurszaken en de ad interim teamleider Communicatie en Kabinet, mijn functie opgegeven en om herplaatsing verzocht. De werkomstandigheden met de burgemeester waren onhoudbaar geworden. (…) Ik heb per 1 oktober 2008 mede gezien mijn ervaring met de stad een functie gekregen als account manager Ruimtelijk gebruik bij de cluster SO afd. Ruimtelijk gebruik team EZ, Toerisme en Cultuur. (…) Vanuit mijn functie Kabinet ben ik altijd betrokken geweest bij de aansturing van de werkzaamheden voor het vlaggenprotocol. Aanvankelijk werd dit verzorgd door de medewerkers van de dienst gemeentewerken. Toen deze dienst eind jaren ´90 werd opgeheven ging het personeel over naar de Openbare Nutsbedrijven Schiedam (ONS). Daarna is er een wat rommelige toestand ontstaan. Er kwamen steeds minder mensen beschikbaar om op zon – en feestdagen dit werk uit te voeren. Personeel kwam ook onder aansturing van een bedrijf in Wijchen. Ik meen, maar dat weet ik niet meer zeker, dat in 2001 de uitvoering van het vlaggenprotocol is toebedeeld aan VdT. Daar had ik geen omkijken naar. Dat liep uitstekend. Aan de hand van de lijst van data die wordt vastgesteld door het Ministerie van BIZA /Algemene Zaken zorgden zij nauwgezet voor het vlaggenprotocol bij het oorlogsmonument op 4 en 5 mei, de toren van de Grote Kerk en het oude Stadhuis en voor wimpels op de permanente masten bij het Stadskantoor. De wachtdienst VdT had de beschikking over de sleutels van de gemeentelijke gebouwen en alarminstallaties. Door de jaren heen is met VdT een vertrouwensrelatie ontstaan. (…) (…) In de voorgaande berichtgeving lees ik over miskleunen die zouden hebben plaatsgevonden in het vlaggenprotocol. Ik lees hieruit dat de schuld bij VdT wordt gelegd. Ik kan mij één voorval herinneren dat wellicht als stok heeft gediend. In 2009 verzorgde VdT nog het vlaggen. Op 30 april 2009 vond de aanslag in Apeldoorn plaats. Die middag kondigde de minister-president af dat de vlaggen halfstok dienden te worden gestreken. Ik was toen al weg bij Kabinet en was er een leemte ontstaan in de aansturing. Ik heb geconstateerd dat de vlaggen in Schiedam in top bleven. Gezien de relatie met de burgemeester voelde ik mij niet geroepen haar hierover te informeren. Zelf kon zij niet de juiste personen vinden, bleek later. Beroepsmatig heb ik naderhand VdT gebeld die vertelde tevergeefs op een telefoontje te hebben gewacht. Ze waren op de hoogte van het verzoek van de regering maar durfde in dit bijzondere geval niet uit eigen beweging op te treden, gezien de relatie met de burgemeester. Er moest dus worden gezocht naar een nieuwe uitvoerder. Bodes zijn nooit in beeld geweest. Die verrichten geen werkzaamheden in de stad. Daar mijn team afdeling Cultuur het budget Volksfeesten beheert, waaronder de vlaggen, werd ik er weer bij betrokken. Het leek niet verstandig zomaar een aannemer uit de omgeving van Schiedam te zoeken die dit werk ook op zon- en feestdagen wil uitvoeren. Ook speelt de vertrouwenskwestie een rol i.v.m. het in bezit hebben van sleutels van overheidsgebouwen. Daarom is het vlaggen weer onder nagenoeg dezelfde kosten ondergebracht bij IRADO, een zelfstandig bedrijf dat voorheen onderdeel was van de ONS.” Op de vraag waarom het vlaggen niet meer mocht worden uitgevoerd door VdT, heeft hij verklaard: “Vanwege persoonlijke zakelijke problemen tussen de burgemeester en VdT met betrekking tot de verbouwing van haar woonhuis aan de BK-laan. Deze verbouwing was niet naar wens van de familie van de burgemeester verlopen. Als gemeenteambtenaar mocht ik geen werk meer aan VdT opdragen.
Onderzoek Schiedam | 24 augustus 2011 | 34
Dit bestond uit de uitvoering van het vlaggenprotocol bij nationale feest- en gedenkdagen. Ik heb geprobeerd mij hiertegen te verzetten omdat ik vond dat dit niet kon en dit misbruik was van haar positie als burgemeester. Mij werd echter van hogerhand (afdelingsmanager Ruimtelijk Gebruik; clustermanager SO en directeur) opgedragen mij hier wel aan te houden.” De directeur heeft over de opdracht over het ‘vlaggen’ verklaard: “Uit e-mailverkeer zou u ook hebben afgeleid dat VdT werd afgehaald van de opdracht van de gemeente, om ’het vlaggen’ te verzorgen. Dat is juist. De burgemeester liep er tegen aan dat zij bij (het opdracht geven tot) het ophangen van vlaggen (Koninginnedag Apeldoorn) langs talrijke schijven moest om iets gedaan te krijgen. Er gingen zaken bij de uitvoering niet goed. Dit had te maken met het feit dat de gemeente deze activiteit niet goed had georganiseerd. Het was onduidelijk welke afdeling verantwoordelijk was, tevens was de procedure was niet helder. Ik heb toen aan de afdelingsmanagers Facilitaire Zaken en Ruimtelijk Gebruik gevraagd om dit op te pakken en beter te organiseren en met het Kabinet afspraken te maken over de uitvoering. Ik heb aangegeven dat ik het onwenselijk vond dat dit werk werd uitbesteed aan een extern bedrijf. Het was ook raar dat een externe partij dit verzorgde. Zoals in het eerste gesprek al gesteld, hadden we bij Facilitaire Zaken ook besloten om meer zelf uit te voeren in plaats van het inhuren van externe partijen. De burgemeester heeft met betrekking tot ‘het vlaggen’ toen gevraagd om te zorgen voor kortere lijnen en duidelijke aanspreekpunten. Inmiddels is dit goed georganiseerd. Er zijn geen zaken meer fout gegaan. Ik weet het niet zeker maar volgens mij wordt het nu uitgevoerd door de afdeling Ruimtelijk Gebruik.” De directie van VdT heeft over het onderwerp ‘vlaggen’ verklaard: “Nederland was in shock na de aanslag op Koninginnedag in Apeldoorn op 30 april 2009 en dat was voor ons niet anders. Voor die dag waren de vlaggen inderdaad door ons bedrijf gehesen. We stonden zelf niet direct stil bij het (uit eigen beweging) half stok hangen van de vlaggen en zijn hier evenmin toe verzocht door een vertegenwoordiger van onze opdrachtgever. Dat er zelfs een opdracht hiertoe was uitgevaardigd door de minister-president was ons op dat moment niet bekend. Ingeval men ons had verzocht de vlaggen half stok te hangen (en dit had gekund door het plegen van één telefoontje naar het nummer van onze 24 uur service coördinator of naar onze voorman), dan hadden we vanzelfsprekend direct aan dit verzoek gehoor gegeven. Enige dagen later vernamen wij via de verantwoordelijk ambtenaar dat er gedoe was ontstaan binnen de gemeente over het feit dat de vlaggen niet halfstok waren gehangen. Wij hebben toen aangegeven dat het half stok hangen middels een simpel telefonisch verzoek geregeld had kunnen worden. Kennelijk heeft deze kwestie ertoe geleid dat wij de betreffende werkzaamheden niet meer mochten uitvoeren. Een formele bevestiging c.q. reactie vanuit het Kabinet van de burgemeester hebben wij echter nimmer mogen ontvangen. Eerder vroeg u ons ook te willen reageren op deze kwestie (…) Wij gaven toen aan dat de kwestie is besproken bij ons op kantoor tijdens het ophalen van de vlaggenkoffer. Dit was op 12 januari 2010 (…) In eerste instantie gaf de verantwoordelijk ambtenaar [BING: accountmanager Ruimtelijk Gebruik] ons telefonisch te kennen dat hij ons hiervoor niet meer mocht inschakelen. Hij moest offertes bij andere bedrijven gaan aanvragen. Echter, toen hij bij ons op kantoor de vlaggenkoffer kwam ophalen (…) was hij zeer duidelijk in zijn uitlatingen. Hij werd gek van de poppenkast en vond het belachelijk wat er allemaal speelde. Dat zelfs een burgemeester zich druk maakte over wie dat vlaggen (een klus waar eigenlijk niemand op zit te wachten) nu wel en niet mocht doen. Ik heb zelf met de accountmanager Ruimtelijk Gebruik gesproken bij ons op kantoor en hierbij was aanwezig onze medewerker [naam]. Een formele afschrijving per post of mail hebben wij nimmer mogen ontvangen."
Onderzoek Schiedam | 24 augustus 2011 | 35
Een ander bericht dat door BING is aangetroffen betreft een e-mail van de afdelingsmanager RO/Vastgoed (d.d. 19 januari 2010) aan een viertal medewerkers van zijn afdeling: “Beste mensen, Naar aanleiding van mijn vorige mail wil ik er jullie op wijzen dat het niet verstandig is om [voornaam burgemeester] direct te beantwoorden. Laat het antwoord a.u.b. via mij lopen. De combinatie [voornaam burgemeester]/VdT ligt namelijk erg gevoelig”. BING heeft dit bericht aan de afdelingsmanager RO/Vastgoed voorgelegd en gevraagd om een toelichting. Hij heeft hierop geantwoord: “Deze e-mail had betrekking op de ‘stuurhut-kwestie’. VdT had in deze opdracht (stuurhut) wat beschermende maatregelen genomen (afzetten met hekken e.d., het pand was immers leeg). Dit is vervolgens wel normaal betaald met een factuur. Ik wilde niet dat de burgemeester er achter zou komen dat wij aan VdT opdracht hadden gegeven omdat dit bij haar gevoelig lag, had ik via instructies begrepen. Vandaar ook mijn verzoek middels bovenstaande e-mail om alle communicatie via mij te laten verlopen. De stuurhut had namelijk speciale aandacht van de burgemeester in verband met de veiligheid (asbestverontreiniging); zij wou van alle details op de hoogte worden gesteld. Dat heb ik ook gedaan middels e-mailberichten, met uitzondering dus van de inschakeling van VdT. Overigens heb ik recentelijk van de clustermanager SO begrepen dat zij de burgemeester later wel op de hoogte had gesteld van het inhuren van VdT.” De burgemeester heeft in een reactie per e-mail op de bevindingen inzake ‘de Stuurhut’ verklaard: “Het verslag lezend aangaande de asbestkwestie bij de Stuurhut, kan ik u meedelen dat ik vanaf aanvang heb geweten dat aannemer VdT activiteiten heeft verricht. Dit is mij gewoon direct functioneel door actief betrokken ambtenaren meegedeeld. Op geen enkel moment heb ik gemeend om met deze informatie iets te moeten of te willen doen. De kwestie de Stuurhut is door mij ook inhoudelijk benadert.” Door een medewerker Vastgoed is op 1 juli 2009 een e-mailbericht verstuurd, die door BING is aangemerkt als relevant. In de mail die gaat over de wachtdienst is o.a. gesteld: “(…) Je moet m.i. aansluiten bij een bedrijf die al een wachtdienst draait, en daarbij aanhaken. Het beste en voordeligste is om dat bij de fa. VdT onder te brengen die al een wachtdienst draait, bekend is met de meeste objecten van vastgoed, meerdere disciplines in huis heeft en gevestigd is (ook hun werkplaats) in Schiedam. [Naam medewerker Veiligheid] heeft goede ervaringen met hen. Probleem is dat de burgemeester een (privé) conflict heeft met de familie van de burgemeester en dat [naam medewerker Veiligheid] van haar niet meer met VdT mag werken bij calamiteiten. Om die reden zetten we VdT niet in voor het Stadserfcomplex. (…)” Gevraagd om een toelichting hierop heeft de betrokken ambtenaar gesteld: “Deze passage maakt onderdeel uit van een intern voorstel m.b.t. de keuze voor een interne of externe wachtdienstregeling voor gemeentelijke vastgoedobjecten. De passage geeft de moeizame handelswijze m.b.t. opdrachtverstrekking aan deze firma in die periode juist weer.”
Onderzoek Schiedam | 24 augustus 2011 | 36
De aangehaalde medewerker Veiligheid heeft hierover aangegeven: “Betreffende collega van Vastgoed heeft bij mij geïnformeerd met betrekking tot VdT. Ik heb aangegeven dat mij bekend was dat VdT bij de burgemeester in huis prutswerk zou hebben geleverd en dat ik van de directeur had begrepen dat VdT te duur was. Mij is daarop door hem verzocht een andere aannemer te zoeken. Inmiddels is dat [naam bedrijf E] geworden die eenzelfde wachtdienst aanbiedt en tevens alle milieu gerelateerde zaken kan afhandelen wat het voor de crisisorganisatie eenvoudiger maakt omdat alles via 1 nummer loopt. Ik heb betreffende collega wel op het hart gedrukt dat toch inschakelen van VdT niet handig zou zijn gezien het bericht vanuit de directie geen zaken met deze firma meer te doen (in verband met te hoge kosten).” De gemeentesecretaris heeft in reactie op de verklaring van de medewerker Veiligheid aangegeven, dat deze met ‘directie’ vermoedelijk de directeur bedoelt. De directeur heeft in een schriftelijke reactie verklaard zich niet te kunnen herinneren dat hij contact heeft gehad met een medewerker Veiligheid over de calamiteiten/wachtdienst en hierbij zou hebben aangegeven dat dit niet aan VdT mocht worden gegund. Hij vindt de verklaring niet logisch omdat deze dienst wel aan VdT is gegund. In januari 2011 is bij de directeur het signaal binnengekomen dat er ambtelijk contacten waren met VdT. De directeur heeft op 26 januari 2011 aan de clustermanager SO gemaild: “[Voornaam clustermanager SO], Het gerucht gaat dat [naam beleidsadviseur Klimaat] (…) zaken doet met VdT i.v.m. een energieproject. Klopt dat?” De volgende dag is deze vraag door de clustermanager SO uitgezet. Toen een antwoord hierop uitbleef is op 2 februari 2011 door de clustermanager een rappel verstuurd. Die middag is door de afdelingsmanager Ruimtelijk Gebruik als volgt gereageerd: “[Voornaam clustermanager SO], VdT zit in een werkgroep van [beleidsadviseur Klimaat] (duurzaamheid). Deze werkgroep is de laatste 2 maanden niet bij elkaar geweest en komt binnenkort ook niet bij elkaar. Samen met [namen beleidsadviseur Klimaat en teamleider Wonen en Milieu] spreek ik af hoe we zo snel mogelijk – en voor zover mogelijk op een nette manier – VdT uit de werkgroep krijgen.” Kort na deze reactie stuurt de clustermanager SO aan de afdelingsmanager Ruimtelijk Gebruik: “Hoe kan VdT nu in een werkgroep zitten?????”, waarop hij stelt “Volgens [beleidsadviseur Klimaat] vanwege hun expertise en enthousiasme met betrekking tot duurzaamheid.” Na dit antwoord van de afdelingsmanager heeft de clustermanager de directeur het volgende gemaild: “Ik heb [afdelingsmanager Ruimtelijk Gebruik] hier verder nog over gebeld en aangegeven dat het onacceptabel is. [Afdelingsmanager Ruimtelijk Gebruik] had al met [beleidsadviseur Klimaat] gesproken omdat [afdelingsmanager Ruimtelijk Gebruik] een jaar geleden in de afdeling al had aangegeven dat we niets met VdT doen. Is dus gewoon eigenwijsheid van de mensen. [Afdelingsmanager Ruimtelijk Gebruik]
Onderzoek Schiedam | 24 augustus 2011 | 37
spreekt [beleidsadviseur Klimaat] er nogmaals op aan. Verder wat de praktijk betreft, deze werkgroep is helemaal nooit bij elkaar geweest en er zal gezocht worden naar een oplossing om geen zaken met VdT te doen. Overigens hoor ik ook geluiden van college die het hier niet mee eens zijn.” De clustermanager SO heeft over deze e-mailcorrespondentie, als volgt verklaard: “U geeft aan dat uit e-mailverkeer blijkt dat de directie haar ongenoegen uitsprak over participatie van VdT in een werkgroep over duurzaamheid. Dat klopt. Ik kreeg van de directeur een mail met de vraag hoe het kan dat VdT in een werkgroep over duurzaamheid zit. Dit was duidelijk niet de bedoeling en lag in het verlengde van het gegeven dat we geen zaken met VdT deden. U vraagt of dit te maken had met kosten die gepaard gingen met deze participatie. Naar ik later heb begrepen zat VdT vrijwillig in dit project.” De afdelingsmanager Ruimtelijk Gebruik heeft over deze e-mailwisseling het volgende verklaard: “De citaten die worden aangehaald uit mij bekende mails zijn correct weergegeven. Van het citaat uit de mail van de clustermanager SO aan de directeur heb ik kennis genomen. De weergave in deze mail van het gesprek tussen mij en de clustermanager SO is correct. Ik zie geen aanleiding hierop verder te reageren.” Door de directeur is over de e-mailwisseling, het volgende gesteld: “Een ander e-mailbericht dat u heeft opgemerkt had, zo legt u mij voor, betrekking op de participatie van VdT in een werkgroep. U stelt dat ik in een e-mail gesteld zou hebben dat dit onwenselijk was. Dat is niet correct. Ik heb navraag gedaan of dit het geval was. U kunt de e-mails erop naslaan ik ken alleen de mail met deze vraag. Ik kan mij niet herinneren dat ik gemaild zou hebben dat de samenwerking met VdT in een werkgroep niet zou mogen.” Communicatie van de burgemeester over VdT Zoals eerder in de rapportage is benoemd, heeft de burgemeester gesproken met collega’s over haar privéervaringen met VdT. In gesprekken met ambtenaren en bestuurders is gevraagd of zij ook heeft gesproken over gemeentelijke opdrachtverstrekking aan VdT. De gemeentesecretaris heeft hierover verklaard: “De burgemeester heeft tegen mij en enkele andere ambtenaren laten ontvallen dat ze het verbazingwekkend vond dat er door de gemeente nog zaken met VdT werden gedaan, gelet op haar eigen ervaringen. U vraagt mij of een dergelijke boodschap niet een verhulde opdracht is aan ambtenaren om geen opdrachten meer te verstrekken. Ja, zo kan je dat inderdaad lezen. (…) Of de communicatie door de burgemeester met betrekking tot VdT een relatie heeft met de opdrachtverstrekking vanuit de gemeente, zou ik niet kunnen zeggen. Ik sta te ver af van de dagelijkse werkstroom, om iets over die mogelijke gevolgtrekking te kunnen verklaren. (…) U vraagt mij of ik de burgemeester heb aangesproken op het feit dat zij zich tegenover ambtenaren kritisch uitliet over haar privé-ervaringen met VdT. Nee, dat heb ik niet gedaan. Ik heb daar niet voor gekozen.”
Onderzoek Schiedam | 24 augustus 2011 | 38
De gemeentesecretaris heeft in relatie tot opdrachtverstrekking aan VdT en zijn opmerking dat hij te ver van de dagelijkse werkstroom afstaat verklaard dat hij verantwoordelijk is voor contacten met het bestuur en de aansturing van de clusters Dienstverlening en Wijkontwikkeling. De overige clusters worden aangestuurd door de directeur. De clustermanager SO heeft over haar contact met de burgemeester over dit onderwerp gesteld: “U vraagt of ik met de burgemeester heb gesproken over het conflict tussen haar en VdT. Ja, dat heeft zij wel eens uitgesproken naar mij. Ik vermoed dat dit vorig jaar was. Ik ben toen een keer bij haar thuis geweest. Zij heeft zelf overigens niet het verband gelegd tussen de privékwestie en de opdrachtverlening door de gemeente aan VdT.” In het e-mailverkeer dat BING heeft onderzocht is een e-mailbericht aangetroffen van de burgemeester aan de clustermanager SO, waarin de burgemeester spreekt over de verbouwingwerkzaamheden aan haar privéwoning (mail d.d. 29 februari 2008). Hierin is onder meer gesteld: “[Voornaam clustermanager SO], Ik moet je nog een keer lastig vallen. Sorry, maar jij bent officieel mijn aanspreekpunt inzake mijn (toch wel omvangrijke) verbouwing. We zijn nu met het laatste staartje bezig, de veranda. Volgens aannemer VdT en onze architect mocht er vergunningvrij tot 2.75 m. uit de gevel een veranda geplaatst worden. (…) Doordat wij VdT geen extra opdracht meer willen geven (schandalig bedrijf overigens, wil ik je nog wel eens vertellen) mede omdat ze er tijdens de verbouwing geen enkel probleem van maakten om mij bestuurlijk in de problemen te brengen, heb ik jou enige weken geleden de richtlijnen opgevraagd. Dit om een ander bedrijf te informeren.” De burgemeester heeft in een gesprek met BING over deze e-mail gesteld dat zij zich deze e-mail niet meer kan herinneren. Zij acht het mogelijk dat de e-mail is gestuurd in verband met de veranda, waarbij zij aangegeven heeft dat haar familie geen zaken meer zal doen met VdT. De burgemeester veronderstelt dat aan de e-mail mogelijk iets vooraf is gegaan. Aan de burgemeester is de vraag voorgelegd waarom zij in dit geval wel direct contact had met de clustermanager SO over de verbouwing aan de woning, terwijl volgens de burgemeester de algemene afspraak was dat dit contact tussen de clustermanager SO en de architect zou plaatsvinden. Hierop heeft zij geantwoord dat zij niet weet waarom zij in dit geval wel rechtstreeks contact heeft gehad met de clustermanager SO. Daarbij heeft de burgemeester opgemerkt dat op een bepaald moment de verbouwing natuurlijk afgerond was. De portefeuillehouder Economische Zaken (2010-heden) heeft over dit onderwerp aangegeven: “U legt mij de vraag voor of in zijn algemeenheid een burgemeester (in casu de burgemeester) invloed kan uitoefenen op opdrachtverlening. In wezen niet. Van een mogelijke persoonlijke oekaze door haar heb ik niet direct iets meegekregen. Echter, ik heb wel signalen ontvangen van ambtenaren dat VdT ‘gevoelig lag’. En naar ik heb begrepen maakte de burgemeester van haar privégeschil met het bedrijf ook tegenover ambtenaren geen geheim.”
Onderzoek Schiedam | 24 augustus 2011 | 39
De toenmalig portefeuillehouder Facilitaire Zaken (2006-2010) heeft over de opstelling van de burgemeester ten aanzien van VdT in het gesprek met BING aangegeven: “Door het AD is gesteld dat er e-mails zijn waarin de boodschap is vermeld dat aan VdT minder/geen opdrachten moesten worden verstrekt. U vraagt mij of ik kennis heb van dergelijke e-mails. Dat heb ik niet. Een dergelijke e-mail heb ik nooit gezien. Als ik zo’n e-mail gezien zou hebben zou ik dat zeker nog weten. (…) U stelt de vraag of ik mij kan voorstellen dat de burgemeester een dergelijke e-mail zou versturen. In alle eerlijkheid kan ik mij situaties herinneren, waarin de burgemeester naar mijn mening niet rationeel handelde. Echter, in al die gevallen is zij daarbij gecorrigeerd c.q. geremd door collegeleden/directieleden. Ikzelf heb haar daar ook wel eens op aangesproken. U vraagt wat voor gesprek dat was. De aard van de boodschap maakt het per definitie een gesprek dat niet prettig is. (…) U vraagt mij naar voorbeelden van dergelijk handelen, waarbij wij de burgemeester hebben aangesproken. Ten aanzien van haar conflict met het bedrijf VdT is dat – naast de aanbesteding van de Stadsarmenschool – in twee gevallen gebeurd. Het eerste geval betrof een subsidieverstrekking aan directeur X van VdT. Directeur X van VdT is al jarenlang privé goed bevriend met de directeur van de gemeente. Ik heb begrepen dat beide gezinnen met regelmaat bij elkaar over de vloer komen. De burgemeester was niet gelukkig met dit goede contact tussen beiden. Directeur X van VdT woont met zijn gezin in een monumentaal pand. Voor een grote verbouwing aan zijn woning kon de familie van directeur X van VdT gebruik maken van een gemeentelijke monumentensubsidie. Deze subsidieverstrekking is in het college ter sprake gekomen, waarbij de burgemeester zich hevig verzette. Ik vond dat erg opmerkelijk. Een tweede geval betrof een opdracht dat VdT verrichte na een brand bij een monument. Bij die brand was duidelijk dat er snel stutwerk moest worden verricht. Door de brandweer is toen ter plaatse besloten dat VdT dit moest doen. Hierover heeft de burgemeester zich later in het college kritisch uitgelaten. Ik heb overigens geen zicht op verdere contacten tussen de burgemeester en de brandweer. Of deze kritiek ook naar hen is uitgesproken en of dat vervolgens gevolgen had voor opdrachten vanuit de brandweer aan VdT, zou ik niet weten. Ik wil benadrukken dat de zorgvuldigheid van de besluitvorming in ieder geval nooit in het geding is geweest. Als de burgemeester druk uitoefende is dit weerstaan door de overige collegeleden en heeft dit geen invloed gehad op het genomen besluit”. De directeur heeft in een schriftelijke reactie op deze verklaring gesteld dat hij privé niet bevriend is met een directeur van VdT. Naar zijn zeggen is er sinds 2007 sprake van summier en zakelijk contact. Door de portefeuillehouder Welzijn (2010-heden) is gesteld: “U vraagt mij of er naast het dossier Stadsarmenschool nog andere voorvallen zijn waarbij het privégeschil van de burgemeester een rol speelde. De burgemeester is er niet kinderachtig in om haar ongenoegen over VdT te uiten. Ik ken echter geen andere dossiers waar zij concreet druk heeft uitgeoefend. (…) U legt mij voor dat het expliciet door de burgemeester uiten van haar ongenoegen over VdT, mogelijk impact heeft op de organisatie. Ik kan me hier wel iets bij voorstellen, met name dat zoiets effect heeft op het middenkader. Dit moet dan echter gecorrigeerd worden door de ambtelijke top. Ik ben wel verwonderd over deze ambtelijke e-mails. Als ik het eerder had geweten, hadden wij er een bestuurlijke discussie over kunnen voeren.”
Onderzoek Schiedam | 24 augustus 2011 | 40
Ten aanzien van e-mailverkeer van ambtenaren over opdrachtverstrekking aan VdT heeft de portefeuillehouder Welzijn (2010-heden) gesteld: “U refereert aan mogelijke e-mails van ambtenaren, waarin is gesteld dat opdrachtverlening aan VdT moeilijk en gevoelig ligt. Ik heb van ambtenaren wel begrepen dat dergelijke e-mails bestaan en dat afdelingsmanagers zich onder druk gezet hebben gevoeld door hogere ambtenaren. Dit betreft met name de afdelingsmanager RO/Vastgoed, die zich onder druk gezet voelde door de clustermanager SO. Of die druk afkomstig was van de ambtelijke top en/of de burgemeester, weet ik niet. Ik acht het niet onaannemelijk dat de ambtelijke top hier in naam van de burgemeester eigenstandig in heeft gehandeld.” De directeur heeft over dit vraagstuk het volgende verklaard: “Wat ik wel heb gemerkt dat in zijn algemeenheid wel zo is, is dat het voor collega’s lastig was om onbevangen de contacten met VdT te onderhouden, aangezien een ieder wist van het verhaal van de burgemeester. (…) De burgemeester is altijd open geweest over haar privéproblemen met VdT. U vraagt mij of ambtenaren de verhalen van haar over het privégeschil wellicht hebben opgevat als een opdracht om niet meer met VdT te werken. Dat weet ik niet of ambtenaren dat zo hebben gelezen. Ikzelf in ieder geval niet. (…) Uiteraard zijn er wel gesprekken gevoerd tussen ambtenaren, waarin werd gesproken over ‘gevoeligheid van VdT bij de burgemeester’. Men wist natuurlijk wel van het privégeschil dat het gezin van de burgemeester had met het bedrijf. Ik kan mij best voorstellen dat ambtenaren hierdoor het gevoel kregen dat VdT gevoelig lag.” De gemeentesecretaris heeft ten aanzien hiervan gesteld dat hij zich kan aansluiten bij de verklaring van de directeur. Hij verwijst expliciet naar alle informatie die op verzoek van het college door hem c.q. onder zijn verantwoordelijkheid ambtelijk is verzameld en de reactie van de loco-burgemeester op deze aangeleverde informatie. [BING: Hierbij wordt gerefereerd aan de brief aan de raad van 15 april 2011]. BING heeft de burgemeester voorgelegd dat er diverse e-mails van ambtenaren zijn, waarin is gesteld dat opdrachtverlening aan VdT gevoelig ligt of woorden van dergelijke strekking. De burgemeester heeft hierover gesteld dat VdT één van de bedrijven is waar men binnen de organisatie in algemene zin alert op is. Zij heeft daaraan toegevoegd dat – naarmate zij langer in Schiedam zat – zij steeds meer verhalen over VdT hoorde. Volgens haar gingen er verhalen over omkoping en is het een bedrijf met een bepaalde reputatie. Naar haar zeggen zijn er meer van ‘dat soort bedrijven’. De burgemeester is door BING voorgelegd dat zowel op ambtelijk als bestuurlijk niveau door haarzelf kenbaar is gemaakt dat haar familie een privégeschil met VdT had. Ook aan de burgemeester is daarbij de scenarioschets voorgelegd of het mogelijk is dat bij ambtenaren hierdoor het beeld is ontstaan dat opdrachtverlening aan VdT gevoelig ligt. Zij heeft daarover verklaard dat als je (bestuurder/ambtenaar) weet wat er speelt, de interpretatie dat het gevoelig ligt, niet raar is. Volgens de burgemeester zou het dus best kunnen dat dit door ambtenaren zo is opgepakt. Zij merkt daarbij op dat zij ambtenaren derhalve niets kwalijk neemt. De burgemeester heeft in het gesprek aangegeven dat zij niet weet waarom de directeur en de clustermanager SO ‘de boodschap’ de organisatie in hebben gestuurd.
Onderzoek Schiedam | 24 augustus 2011 | 41
Beoordeling Uit het onderzoek is gebleken dat sinds 2008 ambtelijk de boodschap is verspreid dat ‘voorzichtigheid moet worden betracht in contacten met VdT’. Uit de feiten blijkt dat dit ambtelijk is opgevolgd, hetgeen (onder meer) heeft geleid tot een substantiële afname in opdrachtverstrekkingen aan het bedrijf. Weliswaar is uit het onderzoek niet gebleken dat de burgemeester zelf expliciet opdracht heeft gegeven het aannemingsbedrijf uit te sluiten van opdrachten voor de gemeente, zij heeft door haar optreden echter hetzelfde effect bereikt. Uit de feiten blijkt namelijk dat de burgemeester, op verschillende momenten ten overstaan van verschillende personen, zowel individuele collegeleden als in het college en ambtenaren, de slechte kwaliteit van het werk van, en haar slechte relatie met, de aannemer duidelijk kenbaar heeft gemaakt. De burgemeester had zich moeten realiseren dat deze opmerkingen het gedrag van haar toehoorders en hun ondergeschikten zou beïnvloeden. Dit temeer gezien haar “directieve stijl van leidinggeven” . Het optreden van de burgemeester heeft blijkens het onderzoek in alle lagen van de organisatie waar contacten waren met VdT geleid tot het beeld dat VdT ‘gevoelig’ ligt en dat daar geen zaken mee gedaan moesten worden. In een situatie dat algemeen bekend is dat een burgemeester een geschil heeft met een relatie van de gemeente en het om een materieel geschil gaat, mag van een burgemeester verwacht worden dat hij/zij maatregelen neemt om de schijn van belangenverstrengeling te vermijden. De burgemeester had in deze casus naar onze mening – als het onderwerp aan de orde was – signalen aan de organisatie moeten geven die juist contra waren aan de signalen zoals in dit hoofdstuk beschreven. De toenmalig portefeuillehouder Facilitaire Zaken (2006-2010) heeft verklaard dat de burgemeester zich kritisch heeft uitgelaten in het college over een besluit van de brandweer dat VdT stutwerkzaamheden mocht verrichten naar aanleiding van een brand in een monumentaal pand en dat zij zich verzette tegen het verlenen van een monumentensubsidie aan een directeur van VdT, die in een monumentaal pand woonde. De burgemeester heeft deze verklaring voorgelegd gekregen en niet bestreden. De burgemeester heeft tevens deelgenomen aan de beraadslagingen en besluitvorming in het college rond de gunning van de opdracht inzake de Stadsarmenschool en heeft een aantekening laten maken “niet in te stemmen met de gekozen enkelvoudige aanbesteding aan de huidige contractpartij”. Zij heeft ons verklaard dat dit was omdat zij het oneens was met de gevolgde procedure. Blijkens interviews met collegeleden en de beantwoording van de AD-vragen speelde hier niet een bezwaar over de gevolgde procedure een rol, maar het conflict dat de burgemeester privé met de aannemer heeft. Gelet op de aard van de aantekening (niet haar portefeuille, contrair met technisch ambtelijk advies) en de timing (parallel aan het privéconflict tussen de familie van de burgemeester en het bedrijf) is het naar onze mening aannemelijk dat de aantekening verband hield met het privégeschil. Behalve dat de aannemer op een enkele uitzondering na geen opdrachten meer ontving, is de aannemer in voorkomende gevallen ook geweerd in situaties waar kosten geen rol spelen. Zo is ambtelijk de instructie gegeven om de aannemer uit een overlegorgaan te weren, waar de aannemer op vrijwillige basis aan deelnam en is het bruggenonderhoud niet aan de aannemer gegund, ondanks dat zij een offerte hadden ingediend die ongeveer € 7.000 lager lag dan de één na laagste offerte van het bedrijf dat de opdracht heeft gekregen. De verklaringen die – met name door de directeur - zijn gegeven, dat men scherper is gaan kijken naar VdT vanwege kostenaspecten, houden op basis van de bevindingen geen stand.
Onderzoek Schiedam | 24 augustus 2011 | 42
Naar onze mening heeft de burgemeester met haar handelen haar privébelang verstrengeld met het belang van de gemeente. Haar handelen is daarmee in strijd met de kernbegrippen ’dienstbaarheid’ (Het handelen van een bestuurder is altijd en volledig gericht op het belang van de gemeente…), ‘onafhankelijkheid’ (belangenverstrengeling) en ‘zorgvuldigheid’ ( geen toekenning gelijke rechten) van de Gedragscode voor bestuurders. De betrokkenheid bij de beraadslaging en besluitvorming in het college aangaande de opdracht Broersveld, is naar onze mening strijdig met artikel 58 van de Gemeentewet en levert strijdigheid met artikel 2:4 Awb op. [BING: artikel 58 Gemeentewet is voor het college de equivalent van artikel 28 Gemeentewet, waarin is bepaald dat een raadslid niet deelneemt aan de stemming over een aangelegenheid die hem rechtstreeks of middellijk persoonlijk aangaat]. Overige collegeleden Het college heeft direct en indirect herhaaldelijk kennis kunnen nemen van de negatieve houding van de burgemeester jegens VdT, gebaseerd op haar privéconflict met het bedrijf. Het college had naar onze mening de burgemeester hierop - dwingender - moeten aanspreken, aangezien voorzien had kunnen worden dat deze opstelling gevolg zou kunnen hebben op de ambtelijke houding ten aanzien van het bedrijf. Niet gebleken is dat de burgemeester door de wethouders hier effectief op is aangesproken. Door dit na te laten, is ruimte geboden dat bij ambtenaren het beeld kon ontstaan dat zij, op last van het bestuur, geen zaken meer mochten doen met VdT. Zoals hiervoor reeds is aangehaald heeft de burgemeester deelgenomen aan de beraadslagingen en besluitvorming inzake de gunning van een opdracht aan de aannemer en heeft laten aantekenen, dat zij niet instemt met de gekozen enkelvoudige aanbesteding aan de huidige contractpartij. Dit valt mede het college te verwijten. In de gedragsregels voor het college is bepaald dat collegeleden de plicht hebben om bij een overtreding van de code door de burgemeester dit in het college aanhangig te maken. Het college heeft dit naar ons oordeel onvoldoende gedaan en onvoldoende inspanning gepleegd om onafhankelijkheid van het besluitvormingsproces te borgen. Enkele collegeleden hebben vergoelijkend verklaard dat de burgemeester weliswaar tegen heeft gestemd, maar dat dit niet van invloed is geweest op de inhoud van het genomen besluit. Hiermee wordt de strekking van artikel 2:4 Awb onvoldoende onderkend, waarin aan het bestuursorgaan de verantwoordelijkheid wordt toegekend ervoor te waken dat oneigenlijke belangen een rol spelen in het besluitvormingsproces. Ambtenaren De directeur heeft de burgemeester, het college en leidinggevenden binnen de organisatie een terugkoppeling gegeven van een gesprek onder vier ogen met een directeur van VdT. Deze terugkoppeling - de directeur van VdT zou toegeven hebben dat hij c.q. zijn collega’ met een vork schrijven en dat zou mogelijk zijn doordat de procedures van de gemeente niet toereikend zijn - heeft grote impact gehad op het imago van VdT en de bereidheid bij ambtenaren tot het verstrekken van opdrachten. VdT bestrijdt dat er een dergelijke mededeling is gedaan. Volgens VdT waren er, in tegenstelling tot wat de directeur aan ons heeft verklaard [BING: namelijk één directeur van VdT], twee directeuren van VdT aanwezig bij het gesprek. Het komt ons en een aantal geïnterviewden, waaronder de portefeuillehouder Economische Zaken (2010-heden), onwaarschijnlijk voor dat een aannemer dergelijke mededelingen doet in aanwezigheid van zijn collegadirecteur. Zoals beschreven houden de verklaringen dat kostenaspecten een rol speelden op basis van de bevindingen geen stand.
Onderzoek Schiedam | 24 augustus 2011 | 43
Door de verspreiding van deze boodschap, waarbij hij aan zijn hiërarchisch ondergeschikten een directief heeft meegegeven heeft de directeur naar onze mening gehandeld in strijd met de ambtelijke gedragscode die voorschrijft dat een ambtenaar zijn werk op een professionele en zorgvuldige wijze verricht. Door de verspreiding van deze boodschap heeft de directeur naar onze mening getracht te maskeren wat de daadwerkelijke reden was dat specifiek aan dit bedrijf geen opdrachten meer mochten worden verstrekt. De opstelling van de directeur en de clustermanager SO jegens de afdelingsmanager RO/Vastgoed inzake de aanbesteding van de calamiteitendienst is blijkens de verklaring van de afdelingsmanager en bestudeerd e-mailverkeer zowel door de afdelingsmanager als zijn medewerkers als vervelend en ongemakkelijk ervaren. Wij beoordelen deze opstelling als intimiderend en strijdig met de ambtelijke gedragscode die voorschrijft dat een ambtenaar zijn werk op een professionele en zorgvuldige wijze verricht.
Onderzoek Schiedam | 24 augustus 2011 | 44
7.2
Beantwoording vragen AD
Zoals in paragraaf 7.1 reeds is beschreven hebben de media in maart – april 2011 veelvuldig aandacht gehad voor het privégeschil tussen VdT en de burgemeester. Daarbij hebben journalisten enkele keren ook vragen gesteld aan de gemeente. Voor het AD-artikel d.d. 9 april 2011, zijn door de krant op 8 april 2011 vragen gesteld aan de gemeente. Ten aanzien van de beantwoording van deze vragen is onduidelijkheid ontstaan over de bestuurlijke afstemming hiervan. Hierover is in de voorlopige bevindingen van de wethouders (d.d. 15 april 2011) het volgende gesteld: “(…) Wat betreft de beantwoording van de vragen gesteld door het Algemeen Dagblad hebben wij moeten constateren dat vooralsnog geen eenduidig beeld bestaat op wiens gezag de antwoorden uiteindelijk zijn verzonden. Dat laat vanzelfsprekend onverlet dat voor deze beantwoording bestuurlijk verantwoordelijkheid wordt genomen.” Uit ons onderzoek is gebleken dat de onduidelijkheid betrekking heeft op bestuurlijke afstemming door de betrokken medewerker Communicatie met de burgemeester. Afstemming antwoorden met de burgemeester De burgemeester heeft – na het verschijnen van het artikel op 9 april 2011 – tegenover collegeleden aangegeven dat zij geen kennis had van de antwoorden die op 8 april 2011 zijn verstuurd aan het AD. De portefeuillehouder Financiën (2010-heden) heeft hierover verklaard: “Het artikel dat op 9 april jl. is verschenen in het AD gaat verder dan de antwoorden die door de gemeente zijn gegeven. Ten aanzien van de antwoorden heeft de burgemeester tegenover ons ontkend dat zij de laatste (definitieve) versie heeft gezien. De burgemeester heeft ook aangegeven het niet als haar rol/taak te zien om na te vragen of de vakafdelingen en/of wethouders betrokken zijn bij het opstellen van de antwoorden.” De portefeuillehouder Welzijn (2010-heden) heeft hierover aangegeven: “U vraagt mij wat de burgemeester heeft verteld over het proces van beantwoording van de vragen van het AD. Zij heeft aangegeven dat zij op vrijdagavond telefonisch contact met de medewerker Communicatie heeft gehad. Volgens de burgemeester heeft zij toen aangegeven dat de kwestie zo persoonlijk was dat zij er afstand van nam. Dit gesprek met de medewerker Communicatie zou over de finale versie van de beantwoording zijn gegaan.” De betrokken ambtenaar, een medewerker Communicatie, stelt zich op het standpunt dat hij de antwoorden wel met de burgemeester heeft afgestemd. Daarbij heeft de medewerker Communicatie een feitenrelaas opgesteld met zijn leidinggevenden (toenmalige afdelingshoofd Communicatie en de directeur), waarin hij het proces van beantwoording heeft samengevat. De burgemeester heeft over dit twistpunt in het eerste gesprek met BING verklaard: “Door de journalist van het AD [naam journalist] zijn op 7 april 2011 een drietal vragen gestuurd aan de gemeente. Eén van deze vragen had betrekking op mijn privégeschil. Deze vraag heb ik doorgeleid naar onze advocaat. De andere twee vragen waren voor de gemeente. Ikzelf heb daar niets mee gedaan, omdat
Onderzoek Schiedam | 24 augustus 2011 | 45
dat mij niet aangaat in de zin dat ik het initiatief tot begeleiding van de afhandeling van vragen bestuurlijk niet kan nemen. (…) Nadat de vragen door de afdeling Communicatie waren behandeld, werden op 8 april 2011 wéér vragen gesteld door [naam journalist]. Ik vond de vragen over mijn vermeend handelen suggestief en het greep mij aan dat de krant er maar op door bleef gaan. De ambtenaren wilden de vragen snel beantwoorden. De directeur was ook bij dit gesprek aanwezig en hij zei mij dat dit een mooie kans was om te laten zien dat de ambtelijke organisatie achter mij stond. Ik had mijn bedenkingen bij snelle beantwoording door de gemeente. Mij leek het op dat moment verstandiger om rust te betrachten. Toen de ambtenaar Communicatie vervolgens vroeg naar mijn visie ten aanzien van de wijze van beantwoording heb ik gezegd dat ik er niet meer over wilde weten. Ik was er persoonlijk klaar mee en was van mening dat de afdeling dit zelf moest afhandelen. Ik was van mening dat het tempo van afhandeling veel te snel was en dat beter aangesloten kon worden bij de vragen van gelijke strekking die een dag eerder waren ingediend. Ik vond en vind nog steeds het tempo van beantwoording van de vragen niet handig. Het is beter om even rustig na te denken.(…)” De betrokken medewerker Communicatie heeft in het gesprek over de beantwoording van de vragen van 8 april 2011, tegenover BING aangegeven: “De antwoorden op de vragen van vrijdag werden opgesteld met behulp van informatie van de vakafdelingen en input van de burgemeester zelf. Ik heb dit in samenspraak met de directeur gedaan. Ten aanzien van het proces van beantwoording van de vrijdag-vragen heb ik een feitenrelaas opgesteld, samen met het (toenmalig) afdelingshoofd Communicatie en de directeur. (…) Ik zend bijgaand ook een aantal e-mails met correspondentie tussen mij en de burgemeester over het beantwoorden van de vragen. (…) Nadat ik, mede op basis van de info van de vakafdelingen, concept antwoorden had opgesteld heb ik de concept antwoorden – conform procedure – eerst voorgelegd aan de directeur. Deze gaf aan dat de burgemeester akkoord was. Na het (schriftelijk) akkoord van de directeur heb ik de concepttekst naar de burgemeester verzonden ter verificatie. Ik heb haar vervolgens gebeld om deze tekst door te nemen. Zij was akkoord met de tekst met daarbij één kanttekening. In de concepttekst werd ook het onderwerp “beraadslaging opdracht VdT in college” benoemd. De burgemeester wilde dat die passage wat scherper werd geformuleerd. Zij wilde de toevoeging dat zij haar “privé-ervaring met het bedrijf had laten meewegen bij haar stemgedrag in het college”. Ondanks dat haar anders is geadviseerd. Nadat ze dit had gemeld heb ik haar deze toevoeging nog voorgelezen, waarop ze zei dat het zo akkoord was. De burgemeester heeft vervolgens bij mij aangegeven dat ze het zat was en zei “ik zie het wel.” Hierop heb ik de tekst naar de krant verzonden. Na het verzenden aan de krant, heb ik nog contact gehad met het (toenmalig) afdelingshoofd Communicatie over het opstellen van de antwoorden. (…) Diezelfde avond kreeg ik van de journalist het concept artikel gemaild die het AD de volgende dag wilde publiceren. Ik heb dit artikel vervolgens toch per e-mail nog naar de burgemeester verstuurd, waarbij ik haar ook nog heb ge-sms’t om aan te geven dat het artikel in haar mailbox zat. Zij stuurde me vervolgens een sms met de mededeling ‘goed gedaan’. (ook te lezen in feitenrelaas.) (…)
Onderzoek Schiedam | 24 augustus 2011 | 46
De volgende ochtend publiceerde het AD het artikel, dat ik de vorige avond reeds ontvangen had (en had doorgestuurd naar de burgemeester). De publicatie leidde ertoe dat er dezelfde dag een crisisberaad werd belegd, waarvoor ik ook werd uitgenodigd. Hier waren o.a. de clustermanager SO, het (toenmalig) afdelingshoofd Communicatie, de directeur, de gemeentesecretaris en de burgemeester bij aanwezig. Bij die bijeenkomst is niet gesproken over het proces van beantwoording van vragen, zoals het de dag ervoor was verlopen. Dus ook niet dat, als er iets in die antwoorden niet goed was, een rectificatie zou moeten komen. (…) Later die middag, toen de burgemeester was vertrokken, vertelde de portefeuillehouder Economische Zaken (2010-heden) dat de burgemeester niet blij was met de wijze van beantwoording. Ze had hem daarbij gemeld dat zij de laatste versie van antwoorden niet had gezien. (…) Ik vond dat een absurde stellingname van de burgemeester. Uiteraard heb ik die laatste versie met haar besproken. Ik heb haar de concept versie gestuurd en na ons contact is een gewijzigde versie verstuurd naar de krant. De beantwoording zoals deze in het artikel van het AD is opgenomen is overeenkomstig de aanpassing die op haar verzoek nog is gedaan (dus ondanks een ander advies). Dat kunt u zo verifiëren, aangezien er verschil zit tussen de conceptversie die ik naar de burgemeester heb toegestuurd en de versie die ik na ons contact naar de krant heb gestuurd. Daarnaast zou ik het niet in mijn hoofd halen om eigenstandig antwoorden te versturen, zonder het akkoord van de burgemeester. De burgemeester is nogal controlerend, het was geen optie om dit niet vooraf te bespreken. Het feit dat de burgemeester nu beweert dat zij de antwoorden niet heeft gezien vind ik absoluut niet netjes. Daarmee wordt mijn professionaliteit in twijfel getrokken en dat vind ik kwalijk. Zij heeft zelf de passage over het meespelen van de privékwestie aangescherpt. Ik heb dit met haar besproken en ze heeft het ook nog kunnen zien omdat ik haar de vrijdagavond ervoor het concept artikel nog heb gemaild. (…) U stelt mij de vraag met wie ik contact had voor informatie van de vakafdelingen. Voor de vragen van 8 april was dat met de directeur en met het afdelingshoofd RO/Vastgoed. Mogelijk had de directeur zelf weer contact met de clustermanager SO om aan informatie te komen.” In het feitenrelaas waar de ambtenaar naar verwijst staat het door hem beschreven proces omschreven. Dit feitenrelaas is, zoals de ambtenaar Communicatie al stelde, gezamenlijk opgesteld met het (toenmalig) afdelingshoofd Communicatie en de directeur. De directeur heeft over de beantwoording en het feitenrelaas het volgende verklaard: “Wanneer er vragen door journalisten worden gesteld is het standaard procedure dat de medewerker van Communicatie hierover met een betrokken bestuurder contact heeft. In dit geval was het logisch dat de communicatiemedewerker over de beantwoording van de vragen contact had met de burgemeester. (…) Op de bewuste vrijdag van de AD-vragen (8 april j.l.), heb ik met de burgemeester driemaal gebeld. Ik was die middag vrij thuis. In die gesprekken stelde ze mij een aantal vragen, onder andere over de subsidie voor de jazzclub, waar haar echtgenoot bij betrokken is. Ik heb haar bij deze vragen aangegeven ze uit te zetten bij de medewerker Communicatie, die was op het werk en kon dit oppakken. (…) Medio die dag had de medewerker Communicatie antwoorden op de vragen geformuleerd. Deze heeft hij in concept naar mij gemaild. Ik was globaal akkoord met de beantwoording. Over deze antwoorden is met de
Onderzoek Schiedam | 24 augustus 2011 | 47
burgemeester gesproken. De definitieve versie heb ik die dag niet meer gekregen. De procedure is dat de laatste persoon die communiceert en akkoord vraagt aan de bestuurder de medewerker Communicatie is. (…) Naar aanleiding van de onduidelijkheid die was ontstaan over het opstellen van de antwoorden heb ik gebeld met de medewerker Communicatie om het proces scherp te krijgen. Hij heeft mij verteld dat hij met de burgemeester inderdaad had gebeld voor een laatste check. In dat gesprek heeft de burgemeester nog bij antwoord 1 een gewijzigde formulering voorgedragen, zo vertelde de medewerker Communicatie mij. Nadat deze quote was toegevoegd kreeg de medewerker Communicatie groen licht van de burgemeester. U vraagt wat de toevoeging was van de burgemeester. Het ging over de beraadslaging in het college. De originele passage was dat de gemeente ‘niet uit de school klapt over beraadslaging in het college’. Hier heeft de burgemeester een wijziging doorgevoerd. (…) Van dit proces (opstellen antwoorden op vragen AD) hebben wij een verslag gemaakt. Ik zal u dit verslag verstrekken.” Door de medewerker Communicatie is de e-mailcorrespondentie overgelegd, die hij met collegaambtenaren en de burgemeester over de AD-vragen op 8 april heeft gevoerd. De eerste conceptversie van antwoorden heeft de medewerker Communicatie om 13.04 uur aan het (toenmalig) afdelingshoofd Communicatie verzonden. Na contact met hem hierover te hebben gehad is vervolgens door de medewerker Communicatie een herziene versie aan de directeur verstuurd (13.29 uur). Bij deze laatste email had de medewerker Communicatie het volgende bericht gevoegd: “Beste [naam directeur], Hierbij de vragen en in het zwart gedrukt de voorstelantwoorden voor het AD. Als jij je hierin kunt vinden bespreek ik het uiteraard nog met de burgemeester.” Na afstemming met zowel het (toenmalig) afdelingshoofd Communicatie en de directeur heeft de medewerker Communicatie om 14.55 uur de concept antwoorden naar de burgemeester verstuurd. In de begeleidende e-mail heeft de medewerker Communicatie daarbij gesteld: “Beste [naam burgemeester], Bijgaand de vragen van het AD en dikgedrukt de voorgestelde antwoorden.” In de Word-bijlage met de concept antwoorden staat o.a. opgenomen: “Klopt het dat [naam burgemeester] in een collegevergadering een aantekening heeft laten maken toen de restauratie van de Stadsarmenschool werd gegund aan bouwbedrijf VdT? Zo ja, wat was daarvan de reden? Bestaat er een verband tussen de tegenstem van mevrouw [naam burgemeester] en het privégeschil dat zij heeft met VdT? Zo nee, waarom heeft ze dan toch tegengestemd? Het is in zijn algemeenheid niet gebruikelijk dat wat in het college besproken wordt openbaar is. Behalve het besluit zelf uiteraard. Dit is nodig omdat collegeleden in de vergadering vrij met elkaar van gedachten
Onderzoek Schiedam | 24 augustus 2011 | 48
moeten kunnen wisselen. Dit is bijvoorbeeld hetzelfde bij colleges van Gedeputeerde Staten en bij vergadering van het Kabinet. Het besluit over de gunning van de werkzaamheden aan VdT is door het college, waaronder dus de burgemeester, genomen en goedgekeurd. VdT heeft overigens twee opdrachten gehad. Zowel voor het casco herstel van de panden, als in een later stadium (in 2010) de opdracht voor de inrichting van de panden. We kunnen hier ook voor een directere aanpak kiezen en minder de verdediging opzoeken door het volgende te stellen: De burgemeester stemt tegen omdat zij met dit bedrijf slechte ervaring heeft wat betreft het werk dat zij leveren. Het is dan ook logisch dat de burgemeester voor bouwprojecten in de stad een goede kwaliteit gewaarborgd wil hebben en dat zij twijfelt of VdT dat wel kan bieden.” De medewerker Communicatie heeft desgevraagd zijn eerdere verklaring herhaald en ons nogmaals verklaard dat hij het aangescherpte tekstvoorstel heeft gedaan naar aanleiding van een verzoek van de burgemeester ‘om wat feller en scherper in de beantwoording’ te gaan zitten. Naar zijn zeggen stonden beide opties nog in het concept, omdat de keuze uiteindelijk aan de burgemeester was voor welke variant gekozen zou worden. Hij heeft aangegeven dat de burgemeester vervolgens voor de scherpere variant heeft gekozen en deze nog wat verder heeft aangescherpt. Naar aanleiding van deze versie zou er volgens de medewerker Communicatie telefonisch contact zijn geweest tussen de medewerker Communicatie en de burgemeester. Hierop heeft de medewerker Communicatie naar eigen zeggen de antwoorden definitief gemaakt, waarna hij om 17.01 uur de antwoorden naar het AD heeft verstuurd. Ten aanzien van de eerder aangehaalde vragen van het AD zijn de volgende – definitieve – antwoorden verstuurd: “Gezien de persoonlijke ervaring van de burgemeester met het bedrijf gecombineerd met het voorstel voor enkelvoudige aanbesteding heeft zij dit gedaan. VdT heeft overigens drie opdrachten gehad. Zowel voor het casco herstel van de panden, als in een later stadium (in 2010) de opdracht voor de inrichting van de panden. Recentelijk is daar ook een opdracht voor meerwerk bijgekomen voor het bedrijf, waarmee ook de burgemeester heeft ingestemd.” Na het versturen van de antwoorden heeft de medewerker Communicatie diezelfde avond (d.d. 8 april, 21.15 uur) van de journalist van het AD het artikel ontvangen dat de volgende ochtend geplaatst zou worden. Nadat het artikel bekend was heeft de medewerker Communicatie een SMS bericht verstuurd aan de burgemeester (volgens burgemeester ontvangen op 9 april 2011, om 7.31 uur): “Beste mevrouw [achternaam burgemeester], Weet dat u niet meer wilde lezen, maar vind de inhoud van artikel van dien aard dat ik het u toch gemaild heb i.p.v. dat u het morgen uit de krant haalt. Ook in overleg met [voornaam directeur]. Dan weet u dat als u wilt het kunt lezen en anders de mail niet hoeft te bekijken. Groet [voornaam medewerker Communicatie]”. Om 22.37 uur (8 april) heeft de medewerker Communicatie het artikel doorgemaild naar de burgemeester, met de begeleidende tekst:
Onderzoek Schiedam | 24 augustus 2011 | 49
“Bijgaand het artikel. Zoals gesmst vind ik de inhoud dermate ingrijpend door o.a. quotes erin dat ik toch denk dat ik u minstens het artikel alvast moet mailen. Ik heb dat ook even met [voornaam directeur] overlegd, evenals over de inhoud. Ik heb nog contact gehad met de journalist en een aantal dingen toegevoegd die het standpunt van de gemeente verduidelijken, zoals over de e-mails, aanbestedingstrajecten en het feit dat u niet altijd tegen VdT heeft gestemd. Hij gaf aan dat in het artikel, dat hij op een aantal fronten nog aan het herschrijven/aanpassen was, dit als overweging meeneemt. Ik heb hem dat zeer dringend aangeraden. Mocht dit niet gebeuren stel ik voor morgen op onze site en Twitter etc. hierop te reageren.” BING heeft de medewerker Communicatie gevraagd naar een toelichting op de passage “een aantal dingen toegevoegd”, in relatie tot de afstemming met de burgemeester. Hij heeft hierover verklaard: “Aan het artikel zijn door mij geen feitelijkheden of aanpassingen van de antwoorden toegevoegd. Dat is ook te zien in het artikel omdat de door ons verzonden antwoorden overgenomen zijn door het AD, zonder latere wijzigingen. Zoals in het reeds overhandigde feitenrelaas ook staat heb ik met de journalist gebeld nadat ik het artikel gelezen had om de in mijn ogen tendentieuze toon wat aangepast te krijgen. Daarvoor heb ik een aantal dingen aan de journalist toegevoegd, zoals bijvoorbeeld het feit dat ik de term ‘VdT was ten einde raad’ wel erg een eigen mening van de krant vond. Over de e-mails heb ik toegevoegd dat ik vond dat zij (het AD) dat niet zomaar konden zeggen, zonder dat wij de e-mails voorgelegd hebben gekregen. Het gesprek is dus enkel over nuanceringen gegaan.” De burgemeester heeft over de beantwoording van de AD vragen verklaard dat de medewerker Communicatie en de directeur op vrijdagmiddag samen bij haar zijn langs geweest over de beantwoording van de vragen. Volgens de burgemeester is er toen ook discussie geweest over de snelheid van beantwoording, aangezien de burgemeester naar eigen zeggen niet helemaal begreep waarom er nou zo snel gereageerd moest worden op die vragen. De burgemeester heeft tegenover BING verklaard dat zij vervolgens heeft gezegd ‘geef gewoon geen antwoord’. Op een later moment heeft zij naar eigen zeggen tegen beide heren gezegd ‘ik ga naar huis en wil het niet meer weten’. Volgens de burgemeester heeft de medewerker Communicatie haar vervolgens toch de beantwoording per e-mail aangereikt, maar deze e-mail heeft zij naar eigen zeggen niet meer gelezen. Wat zij wel heeft gedaan – zo heeft ze in het gesprek met BING aangegeven – is dat ze op zaterdagochtend de medewerker Communicatie nog een sms heeft gestuurd met de boodschap dat ze het allemaal wel begreep. De burgemeester heeft in het gesprek gewezen op het feit dat niet zij, maar een collega-collegelid gezien de aard van de vragen vakinhoudelijk de portefeuillehouder is [BING: de portefeuillehouder Beheer Openbare Ruimte en Bouwen & Wonen]. Volgens haar was een eerdere beantwoording van vragen [vragen van Telegraaf] met deze portefeuillehouder afgestemd en had zij hier geen betrokkenheid bij. De burgemeester is verbaasd dat dit niet is gebeurd bij de beantwoording van de vragen van het AD, aangezien zij er vanuit ging dat dit wel zou gebeuren. Aan de burgemeester is voorgelegd dat de medewerker Communicatie heeft aangegeven dat hij de aangepaste beantwoording van vraag 1 met de burgemeester had afgestemd. De burgemeester heeft hierover aangegeven dat dit niet waar is. Daarbij heeft zij andermaal opgemerkt dat zij niet weet waarom door de medewerker Communicatie geen afstemming is gezocht met de portefeuillehouder BOR, Bouwen & Wonen. De stellingname van de directeur dat hij op vrijdag 8 april 3 keer contact heeft gehad met de burgemeester over de antwoorden wordt door de burgemeester ontkend.
Onderzoek Schiedam | 24 augustus 2011 | 50
Afgaand op de stelling van de burgemeester dat zij de definitieve antwoorden niet heeft gezien, zou de medewerker Communicatie antwoorden hebben verstuurd naar het AD zonder een fiat van een bestuurder. Deze stellingname is in gesprekken met bestuurders en ambtenaren behandeld. De clustermanager Dienstverlening heeft hierover aangegeven: “Door de burgemeester is gesteld dat zij de definitieve antwoorden niet heeft gezien. Het lijkt mij eerlijk gezegd zeer onwaarschijnlijk dat antwoorden worden verstuurd zonder autorisatie van de betrokken bestuurder, wie dat op dat moment ook was. De betrokken ambtenaren (het (toenmalig) afdelingshoofd Communicatie en de medewerker Communicatie) functioneren naar mijn mening professioneel. Ik schat ook de medewerker Communicatie niet in als iemand die op eigen houtje vragen beantwoordt, zonder autorisatie van de betrokken bestuurder.” Het afdelingshoofd Juridische Zaken heeft gesteld: “Ten aanzien van de beantwoording van vragen: het lijkt mij zeer onwaarschijnlijk dat er antwoorden op vragen zouden zijn gestuurd zonder autorisatie van de betrokken bestuurder. Alle persberichten worden gelezen door bestuurders. Mede gelet op de gevoeligheid kan ik mij voorstellen dat in dit geval zowel de burgemeester als een andere bestuurder hier naar hebben gekeken. Het (toenmalig) afdelingshoofd Communicatie heeft me verteld dat de antwoorden ambtelijk zijn opgesteld.” De portefeuillehouder Economische Zaken (2010-heden) heeft verklaard: “Gelet op mijn eigen ervaring als portefeuillehouder met de beantwoording van vragen had ik geen reden om te twijfelen aan het proces van beantwoording zoals dit werd geschetst door de betrokken communicatieadviseur en andere betrokkenen. Tot een half jaar geleden was hij ook mijn vaste communicatiemedewerker. Ik heb goede ervaringen met hem. Ik ken de werkwijze van medewerkers van de afdeling Communicatie en ik ken de werkwijze van de betrokken medewerker Communicatie. Hij heeft nooit zonder mijn fiat schriftelijke vragen van de pers beantwoord.” (…) Het uiteindelijke antwoord dat door de gemeente op de eerste vraag van het AD is gegeven vind ik niet slim; een eerder geconcipieerd antwoord leek mij een stuk gepaster. Gelet op het verschil tussen de concept antwoorden en de definitieve antwoorden en de onderliggende e-mailcorrespondentie lijkt het mij zeer aannemelijk dat de burgemeester de concept antwoorden heeft gezien.” De bestuurssecretaresse van de burgemeester heeft hierover aangegeven: “(…) U vraagt mij of de betrokken bestuurder kennis moet hebben gehad van de antwoorden. Dat denk ik wel. Meestal is er een standaard laatste check door de bestuurder voor het de deur uitgaat. Wel heeft de betrokken medewerker Communicatie het soms druk of is hij niet aanwezig. Het kan zijn dat e.e.a. hierdoor anders is gelopen. Ik kan het niet zeggen. Hierover kunnen alleen de medewerker Communicatie en de burgemeester iets zeggen. De burgemeester is een control freak. Zij wil altijd alles zien en is iemand van het “fine tunen”. De medewerker Communicatie zal niet snel zonder haar toestemming antwoorden hebben verstuurd, zeker niet door de toestanden op dat moment over de kwestie met de aannemer. Ik weet dit alleen niet zeker.”
Onderzoek Schiedam | 24 augustus 2011 | 51
De portefeuillehouder Welzijn (2010-heden) heeft gesteld: “U vraagt mij wat de gebruikelijke procedure is wanneer het bestuurlijk-politieke zaken betreft. Dat hangt van de definitie van bestuurlijk-politiek gevoelig af. U geeft aan dat deze kwestie zonder enige twijfel als bestuurlijk-politiek gevoelig te kwalificeren is en vraagt mij of ik de medewerker Communicatie inschat als iemand die zonder het fiat van de betrokken bestuurder iets de deur uitdoet. Dat is niet mijn ervaring. Ik durf mijn handen voor hem in het vuur te steken. Het kan zijn dat de burgemeester die bewuste vrijdagavond dingen uit emotie heeft gezegd. Een ander scenario is dat ze zich achteraf heeft laten adviseren.” De portefeuillehouder Financiën (2010-heden) heeft verklaard: “In de kwestie over het stuk in het AD vraagt u naar de rol van de heer [naam], die volgens u toen communicatie in portefeuille had. Communicatie heeft altijd bij de burgemeester gelegen. De heer [naam] deed volgens mij IT. In 2010 kreeg de burgemeester volgens mij de portefeuilles P&O en Communicatie. U vraagt of de heer [naam] hier geen rol bij gespeeld zou moeten hebben. Volgens mij niet in zijn vermeende rol als portefeuillehouder Communicatie. Ik heb mij wel afgevraagd waarom de burgemeester dit zelf wilde doen. Ze had ook 1e loco [naam] of de portefeuillehouder Bouwen & Wonen (2010-heden) hiervoor kunnen benaderen. Een aantal zaken had betrekking op het vakgebied van de portefeuillehouder Bouwen & Wonen. U vraagt naar mijn mening achteraf. Dan denk ik: wat ongelofelijk stom. Door de inhoud van de antwoorden is het bruggetje tussen privé en openbaar neergelaten. Daarna is er een reactie gekomen van de gemeenteraad. Ik heb het onbegrijpelijk gevonden dat daar waar de burgemeester steeds alle zaken strikt gescheiden heeft gehouden, zij nu zo heeft gehandeld (…) U vraagt mij naar wat het college heeft ondernomen om te voorkomen dat privé belangen zich vermengden met gemeentelijke belangen. Juist de burgemeester verklaarde dat zij privézaken en publiekszaken strikt gescheiden wilde houden. U vraagt of ik voorbeelden heb van strijdigheden. Nee, ik heb wel enige verbazing bij mijzelf geconstateerd na de kapvergunningszaak en grote verbazing op 9 april, de kwestie met het artikel in het AD. Ik ging er vanuit dat de burgemeester verzending geautoriseerd had. Ze had eerder alle zaken hierover zelf geregeld. Als je dan zakelijk en privé gescheiden wilt houden dan zijn dit niet de antwoorden die je moet hebben. U vraagt mij of ik weet hoe die erfafscheidingszaak is afgelopen en of hierover is gecommuniceerd. Op beide vragen is het antwoord nee.” Wij besteden in de rapportage nog aandacht aan de kwesties inzake de kapvergunning en de erfafscheiding. De portefeuillehouder Bouwen & Wonen (2010-heden) heeft verklaard: “U houdt mij voor dat is verklaard dat ik geen rol heb gehad bij de beantwoording van de vragen van het AD, maar mogelijk wel een rol had moeten hebben. Dat is opvallend, want Communicatie is zoals gezegd niet mijn portefeuille, maar was de portefeuille van de burgemeester. Vakinhoudelijk was er ook geen aanleiding voor een rol van mijn kant (…) Het is ook geen regel dat alle collegeleden naar een beantwoording van persvragen moeten kijken. Achteraf bezien was het in deze casus wel beter geweest om de beantwoording van vragen te delen met andere wethouders. De meest aangewezene lijkt mij daartoe de eerste loco-burgemeester.”
Onderzoek Schiedam | 24 augustus 2011 | 52
Overig Naast de onduidelijkheid over afstemming met de burgemeester is in gesprekken met ambtenaren en bestuurders ook het proces van beantwoorden in zijn algemeenheid behandeld. Daarbij zijn twee onderwerpen veelvuldig benoemd: de afstemming met overige collegeleden en de snelheid van beantwoording. Ten aanzien van de afstemming van overige collegeleden hebben meerdere bestuurders aangegeven dat ze verbaasd waren, dat zij niet zijn betrokken bij de beantwoording. Zo heeft de portefeuillehouder Financiën (2010-heden) verklaard: “Voor de vragen van het AD van vrijdag 8 april zijn zowel ik als mijn collega-wethouders niet geconsulteerd voor de beantwoording daarvan. Gelet op de aard en de achtergrond van de vragen had dit wellicht wel in de rede gelegen. (…) De antwoorden die naar het AD zijn verzonden vind ik opmerkelijk. Met deze beantwoording werd een privé kwestie in het publieke domein gebracht. Als ik de betrokken portefeuillehouder was geweest, had ik gezegd dat dit zo niet de deur zou uitgaan. Daarnaast, als ik de burgemeester was geweest, zou ik mij ook niet actief met de beantwoording hebben bemoeid, maar mij even hebben teruggetrokken en een collegawethouder hebben verzocht als betrokken portefeuillehouder te opereren. In alle opzichten is sprake van een vreemde gang van zaken met betrekking tot de wijze waarop de beantwoording is verlopen.” De portefeuillehouder Economische Zaken (2010-heden) heeft hierover gesteld: “U vraagt mij of het in mijn optiek verstandig was geweest, wanneer voor deze vragen ook een andere bestuurder was geconsulteerd. Ja, gelet op het feit dat het een privékwestie van de burgemeester raakt, had dat mijns inzien wel in de rede gelegen. In ieder geval de loco-burgemeester had er naar mijn mening bij betrokken moeten worden, maar ook collega’s die een inhoudelijke betrokkenheid hadden. Een mogelijk argument waarom dit niet is gebeurd was volgens de betrokkenen de gewenste spoedige beantwoording van de vragen.(…)” De medewerker Communicatie heeft ten aanzien van het feit dat hij slechts afstemming heeft gezocht met de burgemeester het volgende gesteld: “Eerder in de week werd duidelijk dat het AD/RD met een groot artikel bezig was over de burgemeester. Dit heb ik met de burgemeester besproken (zoals in eerder gesprek met BING gemeld). Hierbij is ook de vraag gesteld of ik alles met haar moest afstemmen. Zij (de burgemeester) gaf aan dit op te pakken en het was dus naar haar inzicht dit onderwerp bij zich te houden of te delen met de andere portefeuillehouders. De ‘lead’ lag bij de burgemeester. Het is niet ongebruikelijk dit op deze manier met een bestuurder af te spreken en/of af te stemmen als een onderwerp mogelijk over meerdere portefeuilles gaat. Het is door haar wel gedeeld met de directeur en de gemeentesecretaris en door mij met mijn leidinggevende de heer V.d. M. Het is binnen de bestuurscultuur van de gemeente Schiedam zo dat het niet in dank wordt afgenomen als men buiten medeweten van de bestuurder om andere bestuurders informeert zonder overleg. Het college heeft het conflict totdat het artikel was gepubliceerd, beschouwd als een privéconflict. Dit heeft
Onderzoek Schiedam | 24 augustus 2011 | 53
de locoburgemeester bij de bijeenkomst op de zaterdag na het verschijnen van het artikel aangegeven. De bestuurders waren mogelijk niet direct van deze vragen op de hoogte, maar wisten wel dat er al e.e.a. rond de burgemeester/VdT speelde, mede door artikelen die eerder in het AD waren verschenen.” Een ander kritiekpunt betreft de snelheid van beantwoording. Hierover heeft de portefeuillehouder Financiën (2010-heden) gesteld : “Ten aanzien van de vragen vind ik eerlijk gezegd zelf dat er onnodig veel haast is gemaakt met de beantwoording. De afdeling Communicatie was ogenschijnlijk van mening dat er gelijk geantwoord moest worden. Ik vraag me af wat daar de waarde van is. Ik zou het op die vrijdagmiddag als burgemeester “on hold” hebben gezet.” De clustermanager SO heeft hierover verklaard: “Mijn persoonlijke mening over de beantwoording is dat het verstandiger was geweest wanneer die beantwoording even op zich had laten wachten. Die vrijdag hadden we niet moeten antwoorden.” De portefeuillehouder Economische Zaken (2010-heden) heeft ten aanzien hiervan verklaard: “(…) Ikzelf vraag mij af waarom deze antwoorden zo snel moesten worden geleverd door de gemeente en waarom dit zo is geadviseerd door Communicatie. Ik ben van mening dat, afgezien van enkele specifieke onderwerpen zoals wanneer de volksgezondheid in het geding is, haast niet geboden is en dat de gemeente – en dus niet de krant – de snelheid van beantwoording bepaalt.” De medewerker Communicatie heeft over de opmerkingen over de reactiesnelheid aangegeven: “Al eerder werd duidelijk welke kant het AD met haar vragen op zou gaan (…) Hierop werd door zowel de burgemeester als de directeur aangegeven dat deze vragen (vrij eenvoudig) te beantwoorden waren door onder andere het aanbestedingsverhaal waardoor VdT minder opdrachten heeft gehad. Toen de vragen uiteindelijk dan ook feitelijk door het AD werden gesteld op vrijdag, hadden wij een deel van de antwoorden al ‘klaar’. De directeur (als vertegenwoordiger van de vakafdeling en diegene die voor de inhoud van de vragen moet zorgen) heeft deze vakinhoudelijk beantwoord, in afstemming met de verantwoordelijke afdeling (clustermanager SO). (Het is gebruikelijk dat de vakafdeling de antwoorden in eerste instantie opstelt, omdat de afdeling Communicatie niet van elke beleidsafdeling tot in detail de antwoorden en het beleid kan weten). Het is dus niet zo dat wij vrijdag pas voor het eerst van alle vragen hoorden en deze toen in alle haast hebben moeten beantwoorden. Een aantal vragen wisten wij uiteraard nog niet. Deze konden ook die dag al worden beantwoord, deels omdat wij de informatie daarvoor hadden en omdat de burgemeester aangaf daar op te kunnen antwoorden zonder uitstel. Bovendien was het AD aan het ‘jagen’ op de burgemeester. Wij wisten dus niet wat er zou gebeuren als wij niet die vrijdag zouden antwoorden. Wij wisten wel dat het AD zeer veel informatie had en er dus een groot risico was dat als wij niet op vrijdag zouden antwoorden er een eigen verhaal van het AD in de krant zou komen zonder dat wij daarop hadden gereageerd. Dan loop je, ook al zou je een dag later alsnog reageren, altijd achter de feiten aan. In het hele proces heeft geen van de betrokkenen geopperd dat wij wel erg snel met het beantwoorden van de vragen gingen en dat zij er langer over moesten nadenken. De burgemeester heeft uiteindelijk groen licht voor het beantwoorden van deze vragen en dus ook op deze termijn gegeven.”
Onderzoek Schiedam | 24 augustus 2011 | 54
De toenmalig portefeuillehouder Cultuur (2010-2011) heeft over het proces verklaard: “Ik zat op donderdagavond 14 april in het theater. Dat speelde dus na de kwestie vragen AD, toen ik heel vlak daarvoor de portefeuille P&O over had genomen, gezien de situatie. Daar is mij verzocht of ik op het Stadskantoor kon komen. Daar aangekomen bleek er op die donderdagavond een soort communicatiecrisisteam bijeengekomen te zijn - onder leiding van het ad interim hoofd Communicatie n.a.v. een brief, zogenaamd namens de ambtenaren van Schiedam, verschenen op Schiedamstad. Een roddel website. Ik vond het een overtrokken toestand, ik moest en zou reageren en zo bestuurlijk afstand nemen van inhoud en van aantijgingen van de laatste tijd en management en bestuurder openlijk steunen. Uiteindelijk is het een door mij geschreven heel korte quote en een door mij ondertekende brief aan het personeel geworden (inhoudelijk moeilijk te reageren op anonieme reacties en gebruik alsjeblieft de gebruikelijke kanalen of kom melden bij ons om aan de bel te trekken). Wat mij verbaasde was de verschrikkelijke claim/druk die deze mensen ervoeren om zo snel mogelijk ondersteuning aan burgemeester en management te geven via een officieel persbericht, met een quote van mij, en zag dat als een reactie op de dagen ervoor. Ik ben daar niet in mee gegaan. Die ochtend erop is echter het interim hoofd Communicatie naar huis gestuurd door de gemeentesecretaris na een woordenwisseling, omdat er niet genoeg steun werd ondervonden door de burgemeester vanuit communicatieve hoek. Ik hoorde dat later op de dag, toen iedere betrokkene al huiswaarts was (…) Ik heb de beantwoording van de AD-vragen pas gezien nadat het bericht in het AD is verschenen, in kopie, tijdens het eerste spoedoverlegje hierover met de collega wethouders. Ik vond de beantwoording onverstandig en tevens maakte het de kwestie een bestuurlijk issue. Bleef zelf rustig, hanteerde de lijn onderzoek, burgemeester buiten arena tot die tijd en CdK informeren en daar advies vragen over communicatie (…) Ik denk dat er over de antwoorden is gecommuniceerd tussen de burgemeester en ambtenaren en dat de burgemeester er achteraf afstand van heeft genomen (…) U houdt mij voor dat het achteraf afstand van het proces nemen een impliciete beschuldiging van de burgemeester richting de betrokken ambtenaren zou betekenen. Ik ben er van overtuigd dat er geen berichten de deur uit zijn gegaan zonder dat ambtelijk toestemming gevraagd is aan de burgemeester, het is onwaarschijnlijk op grond van mijn ervaringen, dat dit zonder toestemming van de betrokken portefeuillehouder gebeurde (…) U vraagt mij of de rest van het college mee heeft gedacht bij de beantwoording. Nee, de rest van het college heeft niet meegedacht bij de beantwoording.” De gemeentesecretaris heeft in reactie op de verklaring van de toenmalig portefeuillehouder Cultuur (20102011) verklaard dat het interim afdelingshoofd Communicatie niet door hem naar huis is gestuurd en hij zich ook geen woordenwisseling kan herinneren. Beoordeling Op basis van de voorliggende bevindingen achten wij het om een aantal redenen niet aannemelijk dat de medewerker Communicatie de beantwoording van de AD-vragen, in het bijzonder de eerste vraag over het stemgedrag van de burgemeester in het college, eigenstandig heeft beantwoord zonder de burgemeester te consulteren en haar akkoord te vragen c.q. te hebben verkregen: 1. Een dergelijk scenario ligt gezien de politiek-bestuurlijke gevoeligheid van de kwestie en de wijze waarop de burgemeester intern door medewerkers wordt ervaren en gepercipieerd, niet in de rede; 2. Zowel collegeleden als ambtenaren hebben aangegeven in algemene zin de werkwijze van de medewerker Communicatie te kennen en een dergelijk scenario om die reden onwaarschijnlijk te achten;
Onderzoek Schiedam | 24 augustus 2011 | 55
3.
4.
5.
De overige collegeleden hebben verklaard niet te zijn betrokken bij de beantwoording van de vragen van het AD en dat zij zich over het proces hebben verbaasd. Dit zou, de stelling van de burgemeester volgend, hebben betekend dat de beantwoording eigenstandig door ambtenaren is gedaan zonder enige bestuurlijke consultatie en afstemming; Wij achten het niet aannemelijk dat de medewerker Communicatie de volgende verklaring verzint: “Zij was akkoord met de tekst met daarbij één kanttekening. In de concepttekst werd ook het onderwerp “beraadslaging opdracht VdT in college” benoemd. De burgemeester wilde dat die passage wat scherper werd geformuleerd. Zij wilde de toevoeging dat zij haar “privé-ervaring met het bedrijf had laten meewegen bij haar stemgedrag in het college”; Blijkens verklaringen en vastgesteld e-mail en sms verkeer is er op vrijdag 8 april herhaaldelijk contact met de burgemeester geweest over de beantwoording van de AD-vragen.
Wij achten het aannemelijk dat de burgemeester, nadat het artikel was gepubliceerd en de ontstane commotie tot een crisisberaad leidde, met terugwerkende kracht afstand heeft genomen van haar betrokkenheid bij het proces. Wij beoordelen dit als onzorgvuldig jegens de bij de beantwoording van de vragen betrokken ambtenaren. Door in strijd met de waarheid te verklaren betracht de burgemeester geen transparantie en legt zij geen verantwoording af. Het AD stelde vragen inzake mogelijke belangenverstrengeling door de burgemeester. Het getuigt dan van het verstrengelen van belangen als de burgemeester zich daar zelf mee inlaat als betrokken bestuurder. Zij had vanaf den beginne de verantwoordelijkheid voor de beantwoording nadrukkelijk bij een ander collegelid moeten leggen.
Onderzoek Schiedam | 24 augustus 2011 | 56
7.3
Bemoeienis aanstelling medewerker Kabinet
De raad heeft via de media en anonieme meldingen signalen ontvangen die betrekking hebben op de mogelijke bemoeienis van de burgemeester met de aanstelling van een familielid van een bevriende politieke relatie als medewerker Kabinet. Nadat wij het onderzoek hadden afgerond hebben wij besloten de ruim 12 pagina’s gedetailleerde bevindingen, gelet op privacy aspecten en gelet op het feit dat de betreffende medewerker geen onderwerp van onderzoek was, in een afzonderlijke vertrouwelijke notitie aan de opdrachtgever te rapporteren Wij volstaan in dit rapport met het geven van een beoordeling van onze bevindingen. Beoordeling Met betrekking tot de aanstelling van de medewerker Kabinet blijkt uit de feiten dat: • De burgemeester de betreffende medewerker bij de gemeente heeft geïntroduceerd, zij het indirect; • Blijkens een in het personeelsdossier aanwezige e-mail de burgemeester zich met zijn aanstelling heeft bemoeid; • Er geen vacature bestond; • Er geen taakomschrijving en functieprofiel aanwezig was en – blijkens de verklaring van de betreffende medewerker Kabinet – nog steeds niet is; • De gebruikelijke procedures van selectie, benoeming, aanstelling (verlengde korte dienstverbanden) en salariëring (verhoging naar schaal 8) niet gevolgd zijn; • Een medewerker Kabinet heeft verklaard dat hij zaken op het Kabinet prima zelf afkon en meer nadeel dan voordeel heeft ondervonden van het aanstellen van de betreffende medewerker Kabinet; • Dat zowel de clustermanager Dienstverlening als de burgemeester signalen hebben ontvangen dat de betreffende medewerker niet naar behoren functioneerde; • Er aanwijzingen zijn van misbruik van positie (bij de aanstelling in interne e-mail richting een ambtenaar aangeven “dat zij verwacht dat de medewerker voor 6 maanden wordt aangesteld” en bij het beschermen van de medewerker inzake diens functioneren) en aantoonbaar de schijn van belangenverstrengeling is opgeroepen; • Dat er gewaarschuwd is voor het inherente risico van deze medewerker door de chef Kabinet (zie ook paragraaf 7.6 over inhuren bedrijven zoon van de burgemeester); • De burgemeester de betreffende medewerker een aantal keren persoonlijk en direct heeft aangestuurd en dat niet via zijn leidinggevende heeft gedaan; • De burgemeester de chef Kabinet, die zich kritisch opstelde jegens deze medewerker, hiervoor correctief heeft bejegend. De burgemeester heeft in dit dossier naar onze mening gehandeld in strijd met de kernbegrippen ‘zorgvuldigheid’ (geen gelijke rechten), ‘onafhankelijkheid’ (belangenverstrengeling c.q. schijn van belangenverstrengeling) en ‘betrouwbaarheid’(schaden van de belangen van de gemeente) van de Gedragscode voor bestuurder 2007. Ambtenaren De clustermanager Dienstverlening heeft verklaard dat de betreffende medewerker Kabinet is aangesteld na een lange zoektocht naar een gekwalificeerde medewerker voor een nog te creëren functie van junior medewerker Kabinet. Wij beoordelen deze verklaring als ongeloofwaardig en in strijd met de feiten.
Onderzoek Schiedam | 24 augustus 2011 | 57
Nergens blijkt uit de bevindingen dat er sprake was van een lange zoektocht. Een zoektocht ligt ook niet in de rede als de betreffende functie nog niet bestaat en nog gecreëerd moet worden. De verklaring van de clustermanager Dienstverlening dat de burgemeester geen rol heeft gespeeld bij de aanstelling is in strijd met de feiten; uit e-mailverkeer blijkt dat de burgemeester wel een rol heeft gespeeld. De handelwijze van de clustermanager Dienstverlening jegens de chef Kabinet beoordelen wij als laakbaar. De clustermanager Dienstverlening heeft verklaard dat er verzachtende omstandigheden waren waardoor de betreffende medewerker Kabinet niet functioneerde, zoals een gebrek aan sturing en een veelvuldig wisselende leiding. Dit gebrek aan sturing is ondervangen toen de chef Kabinet werd aangesteld, die mede als taak kreeg om structureel leiding en sturing te bieden aan de betreffende medewerker Kabinet. Toen door de betrokken medewerker Kabinet werd geklaagd over de strakke aansturing, is de chef Kabinet echter niet gesteund door de clustermanager Dienstverlening. Dit terwijl uit het onderzoek gebleken is dat intern afdoende duidelijk was dat de betreffende medewerker niet naar behoren functioneerde en de betreffende medewerker deze sturing en leiding juist nodig had. De clustermanager Dienstverlening heeft de chef Kabinet niet gesteund toen de burgemeester een correctieve interventie jegens de chef Kabinet pleegde. Nadat de chef Kabinet ziek is geworden, heeft de clustermanager Dienstverlening zich laatdunkend uitgelaten over haar. Zo heeft hij onder meer haar ziek zijn in een e-mail aan de advocaat van de chef Kabinet in twijfel getrokken en aangegeven dat zij haar leidinggevende functie niet aankan, een stelling die haaks staat op de functioneringsbeoordeling die zij een half jaar eerder van de clustermanager Dienstverlening heeft gekregen. Er is door medewerkers verklaard dat de wijze waarop de chef Kabinet door de clustermanager Dienstverlening is bejegend, onterecht is. Wij beoordelen het handelen van de clustermanager Dienstverlening als onzorgvuldig jegens de chef Kabinet en strijdig met de vereisten van goed ambtenaarschap zoals vastgelegd in artikel 125 Ambtenarenwet, artikel 15:1 uit de CAR/UWO alsmede het bepaalde in de gedragscode voor ambtenaren.
Onderzoek Schiedam | 24 augustus 2011 | 58
7.4
Garantstelling gemeente voor aanschaf privéwoning
De raad heeft anonieme signalen ontvangen die betrekking hebben op een mogelijke garantstelling door de gemeente voor de privéwoning van de burgemeester. De burgemeester heeft hierover in een eerste interview verklaard: “Eén van de onderwerpen betreft mogelijke ondersteuning vanuit de gemeente voor de aankoop van mijn privéwoning. Ook daar is niets van waar. Ik heb nooit iets gevraagd aan de gemeente en heb logischerwijs ook nooit iets gekregen van de gemeente. Sterker nog: in principe zouden wij met onze oude woning een beroep kunnen doen op een financiële bijdrage voor funderingsherstel. Dit betreft een gemeentelijke regeling. Hiervan hebben wij voor onszelf gesteld dat wij dat niet wilden.” Wij hebben het Kadaster geraadpleegd teneinde de wijze van financiering van de woning vast te stellen en te bezien of er aanwijzingen zijn voor een garantstelling door de gemeente. In de bestudeerde hypotheekakten hebben wij geen verwijzingen naar een garantstelling aangetroffen De portefeuillehouder Economische Zaken (2010-heden) heeft verklaard: “Dit is bij mijn weten een waar ‘broodje aap’ verhaal. In de krant zijn losstaande feiten aan elkaar gekoppeld, waarna de stelling is ingenomen dat de gemeente een garantie zou hebben afgegeven voor de privéwoning van de burgemeester. De enige financieringsrelatie van de gemeente met de privéwoning, betreft de beveiliging van haar woning. Die kosten zijn door de gemeente betaald. Wellicht ten overvloede voor uw informatie; gemeentelijke garanties zijn opvraagbaar. Het valt dus eenvoudig te verifiëren of er in het geval van de privéwoning van de burgemeester sprake van is. We verstrekken zelden een gemeentegarantie. Indien de gemeente zich garant had gesteld zou dit buiten mij als (toenmalig) portefeuillehouder Financiën om zijn gegaan.” De portefeuillehouder Economische Zaken heeft aanvullend verklaard inzake de financieringsrelatie van de gemeente met de privéwoning van de burgemeester: “Deze uitspraak dateert van 23 mei (…) en op dat moment was deze veronderstelling juist. Deze was gebaseerd op het feit dat het college een krediet beschikbaar heeft gesteld ten behoeve van de beveiliging van de woning naar aanleiding van een onderzoek naar de beveiliging van de woning van de burgemeester naar aanleiding van bedreigingen aan haar adres (en overigens ook aan het adres van een andere bestuurder). Naar ik van ambtelijke zijde en van de kant van de wethouder Financiën heb begrepen is er uiteindelijk door de burgemeester geen beroep gedaan op het beschikbare krediet.” De portefeuillehouder Financiën (2010-heden) heeft verklaard: “Dit vraagstuk is reeds door het college uitgezocht en beantwoord naar aanleiding van vragen vanuit de raad. Ik moet eerlijk zeggen dat ik het opmerkelijk vind dat dit onderwerp onderdeel uitmaakt van uw opdracht.” Ook uit de overige interviews zijn geen aanwijzingen naar voren gekomen dat er sprake zou zijn van een garantstelling door de gemeente. Over het bouwdossier en de betaalde leges hebben wij meldingen
Onderzoek Schiedam | 24 augustus 2011 | 59
ontvangen. De bevindingen inzake het bouwdossier en de betaalde leges geven wij weer in een separate paragraaf. Beoordeling Wij hebben op basis van de voorliggende bevindingen geen aanwijzingen dat er sprake is van een gemeentelijke garantstelling voor de woning van de burgemeester.
Onderzoek Schiedam | 24 augustus 2011 | 60
7.5
Invloeduitoefening op Bezwaarschriftencommissie
Er zijn signalen ontvangen dat de burgemeester invloed zou hebben uitgeoefend op – het functioneren van – de Bezwaarschriftencommissie. De (toenmalig) voorzitter van de Bezwaarschriftencommissie (20102011) heeft over de kwestie in het gesprek met BING het volgende verklaard: “De kwestie is in een notendop de volgende. De burgemeester vond dat de mogelijkheid moest worden besproken om ‘hangende een zaak overleg te voeren met de commissie over een zaak’. Wat mij betreft is dat volstrekt onjuist, daar het haaks staat op de noodzakelijke onafhankelijkheid van de Bezwaarschriftencommissie. Er is voor een college ook genoeg ruimte om in een bezwaarschriftenprocedure te communiceren middels een verweerschrift en ter zitting. Ik heb hiervoor sinds 1986 in diverse andere gemeenten gewerkt en een dergelijke voorgestelde werkwijze heb ik nog nooit meegemaakt. (…) Bij mijn kennismakingsgesprek als voorzitter heeft de burgemeester aangekaart dat zij het belangrijk vindt dat ‘wanneer er zaken spelen, zij er graag van verneemt’. Klaarblijkelijk is deze wens door de burgemeester anders bedoeld dan ik heb begrepen. Ik ging er vanuit dat zij hiermee ruimte bood voor de commissie om opmerkingen te maken over patronen die we in bezwaren/adviezen waarnemen. Zo kan ik mij voorstellen dat als er bij de commissie veel bezwaren binnen komen die betrekking hebben op de kwaliteit van een bepaalde vakafdeling en dat de commissie het waardevol vindt om dat te benoemen bij de gemeente ter verhoging van de kwaliteit van de gemeentelijke organisatie. Met deze wens aan mij en de commissie bleek dat de burgemeester volstrekt andere intenties had dan ik dacht.” In ons onderzoek is gebleken dat er een gesprek heeft plaatsgevonden tussen de voorzitter van de Commissie Bezwaarschriften, de burgemeester en het afdelingshoofd Juridische Zaken. Het afdelingshoofd Juridische Zaken heeft over dit gesprek en hetgeen daaraan vooraf ging, tegenover BING verklaard: “U vraagt mij wat ik kan zeggen over het contact tussen de burgemeester en de commissie Bezwaarschriften, dat mogelijk heeft geleid tot onenigheid tussen beiden. In november 2010 gaf de commissie (Kamer I) een advies over een gevoelige zaak. Het betrof de kwestie ‘X’. Het ging over een heer die in het verleden was veroordeeld voor ontucht met minderjarigen en tegenwoordig nog gymles gaf aan kinderen. Het college vond dat zij tegen deze situatie moest optreden. Daarbij besloten zij een pandverbod op te leggen. Juridisch gezien kon dat niet, althans was dat zeer discutabel en dat hadden wij ambtelijk ook aan het college laten weten. Echter, de keuze van de burgemeester om toch in te zetten op deze vorm van handhaving snapten wij wel. U vraagt op welke grond het college het pandverbod oplegde. Zij baseerden dit besluit op grond van mogelijke verstoring van de openbare orde. (…) Bezwaarde maakte bezwaar tegen deze beslissing en de commissie Bezwaarschriften besloot het bezwaar gegrond te verklaren. Dat was ook weinig verrassend, gelet op de juridische problemen. (…) Het advies van de commissie is door een medewerker van het team Veiligheid besproken met de burgemeester. De burgemeester heeft toen namens het college aan mij gevraagd of de commissie mogelijk andermaal zou kunnen kijken naar het advies. Zij hadden inhoudelijk geen moeite met het advies, maar wilden gezien de bestuurlijke gevoeligheid van het dossier graag een toevoeging aan het advies, om de bestuurlijke context ook een plek te geven in het advies. De burgemeester vroeg of de commissie gezien de gevoeligheid niet nogmaals naar de merites van de kwestie wilde kijken. Aanvankelijk heb ik de
Onderzoek Schiedam | 24 augustus 2011 | 61
burgemeester geadviseerd om dat niet te doen. De burgemeester wilde echter achteraf niet het verwijt kunnen krijgen dat de gemeente in een dergelijk gevoelig dossier niet zou optreden. De adviezen van de commissie zijn namelijk niet alleen belangrijk, maar ook openbaar. (…) Ik heb vervolgens gewikt en gewogen en de keuze gemaakt om de suggestie van de burgemeester toch voor te leggen aan de commissie. Het verzoek van de burgemeester was ongebruikelijk, maar het was duidelijk geen vorm van druk. Ik heb met de (toenmalig) voorzitter van de commissie Bezwaarschriften (2010-2011) een gesprek gevoerd, waarin ik het verzoek van de burgemeester kenbaar maakte. Het verzoek was of de commissie - wetende van de bestuurlijke context - mogelijk bereidheid zou willen tonen om een enkele zin aan het advies toe te voegen, waarbij de onafhankelijkheid van de commissie en van het advies uiteraard buiten kijf zou staan. Als ik het idee had gehad dat de onafhankelijkheid van de commissie in het geding zou komen had ik niet meegewerkt aan het verzoek van de burgemeester. (…) U vraagt of het voorstel, om een passage toe te voegen, door de burgemeester is behandeld in het college. Ja, dat heeft zij afgestemd met het college. Ik weet niet precies meer op welk moment. Zij waren het daar mee eens. (…) U stelt de vraag wat de waarde zou zijn van een toevoeging, aangezien het de inhoud van het advies (gegrond verklaring) niet zou veranderen. Het belang zat hem in het feit dat het advies een openbaar stuk is. Mogelijk zou het later in een juridische geschil relevant kunnen zijn dat de commissie deze bestuurlijke context ook in haar vizier had.” De burgemeester heeft hierover aangegeven: “Onder de nieuwe voorzitter zijn er de afgelopen tijd twee gevoelige dossiers geweest, waarbij wij in alle eerlijkheid niet blij waren met het advies van de commissie. Dit was een uitspraak over een burenruzie en een uitspraak over een zedenzaak. Bij beide was onze kritiek niet zozeer gericht op de inhoud van het advies, maar had voornamelijk betrekking op de wijze van formulering. Met name bij het advies over de zedenzaak vond het college de formulering zeer ongelukkig. Het afdelingshoofd Juridische Zaken heeft hierop een gesprek gevoerd met de (toenmalig) voorzitter van de commissie Bezwaarschriften (2010-2011). In dat gesprek bleek dat de (toenmalig) voorzitter van de commissie Bezwaarschriften (2010-2011) niet te bewegen was om de discussie aan te gaan over het advies. Hierop heb ik zelf, na aankondiging in het college, een gesprek gevoerd met de (toenmalig) voorzitter van de commissie Bezwaarschriften. Ik heb daarin gemeld wat voor ons de gevoeligheden waren over de formulering van het advies. Ook in mijn gesprek met haar bleek dat zij niet de discussie wilde aangaan hierover.” De burgemeester heeft in een e-mail van 20 januari 2011 aan het afdelingshoofd Juridische Zaken, in ‘cc’ naar de afdelingsmanager Veiligheid, over het gesprek met de toenmalig voorzitter van de commissie onder andere gesteld: “(…) Al met al kan ik er geen andere conclusie aan verbinden dan het woord: stuitend (…) Haar bereidwilligheid om bestuurlijke empathie te tonen wist zij zeer goed te verbergen, haar houding was zelfs stuitend (…) Ook gaf de voorzitter aan dat de zichtbare attitude van onze 2 ambtenaren, de verdedigers van ons besluit, op zijn minst laconiek, ongeïnteresseerd en niets toevoegend was. Ik wil hier graag een reactie van jullie als leidinggevenden op hebben. En wil graag weten welke maatregelen jullie nemen om dit te voorkomen (…) Zij gaat dus volstrekt voorbij aan de maatschappelijke onrust die ontstaat als een
Onderzoek Schiedam | 24 augustus 2011 | 62
burgemeester in de wetenschap verkeert dat een veroordeelde man op misbruik minderjarige ‘gewoon zijn werk kan doen’ (…) Tot slot lijkt de voorzitter een selectief geheugen te hebben t.a.v. de kennismakingsgesprekken en installatiebijeenkomst. Acht ik onacceptabel (…) Als mevrouw niet terugkomt op haar houding wil ik met [naam afdelingshoofd Juridische Zaken] verder praten over hoe nu verder. Dit is onbetrouwbaar en zeer risicovol en daar pas ik voor (…) Deze situatie dient aangepakt te worden.” Wij merken op dat de uitspraak over de burenruzie geen betrekking heeft op het privégeschil van de burgemeester met haar buren waaraan wij ook aandacht besteden in de rapportage, maar op een andere kwestie. De burenruzie waar hier door de burgemeester op wordt gedoeld in haar verklaring heeft betrekking op een door de burgemeester op basis van de APV opgelegde dwangsom van € 500 per overtreding wegens (vermeende) overschrijding van geluidsnormen, met een maximum van € 10.000. Blijkens geraadpleegde open bronnen heeft deze kwestie geleid tot vragen in de Tweede Kamer. De betreffende burger heeft destijds bezwaar gemaakt tegen het dwangsombesluit. De commissie Bezwaarschriften heeft het bezwaar ontvankelijk en gegrond verklaard. De commissie heeft procedurele fouten geconstateerd en vond de motivering van het dwangsombesluit gebrekkig. Het dwangsombesluit was uitsluitend gebaseerd op klachten van omwonenden. Drie rapportages van handhavingsambtenaren voldeden niet, omdat zij niet zelf de vermeende geluidsoverlast waarover klachten bestonden, hebben gemeten. De gemeente had bovendien nagelaten om adequaat te omschrijven welk gedrag de burger in het vervolg precies achterwege diende te laten. Uit de gesprekken is gebleken dat de burgemeester ten aanzien van een specifiek advies van de commissie over een zedenzaak een tekstvoorstel heeft voorgelegd bij de voorzitter van de commissie. Het afdelingshoofd Juridische Zaken heeft over dit tekstvoorstel aan BING het volgende laat weten: “(…) Het tekstvoorstel is (…) niet ‘op papier’ voorgelegd in een gesprek met de (toenmalig) voorzitter van de commissie Bezwaarschriften (2010-2011). Het tekstvoorstel is in commissieverband besproken (secretaris en commissie); ik was daar zelf niet bij. Met de burgemeester heb ik wel vooraf besproken dat ik (via de secretaris) een tekstsuggestie aan de commissie zou doen; die suggestie zou dus neerkomen op toevoeging van een of enkele zinnen met de strekking van ‘de commissie heeft er overigens begrip voor dat de burgemeester…’. De commissie zag dus geen grond in een tekstaanpassing. Later volgde het gesprek tussen de (toenmalig) voorzitter van de commissie Bezwaarschriften (2010-2011) en de burgemeester, waar ik inderdaad bij aanwezig ben geweest.” De (toenmalig) voorzitter van de Bezwaarschriftencommissie (2010-2011) heeft over het tekstvoorstel en het daaropvolgende gesprek het volgende verklaard: “De burgemeester maakte haar verzoek kenbaar in een gesprek in januari 2011. Dit gesprek heeft 1,5 uur geduurd. Bij dit gesprek was tevens het afdelingshoofd Juridische Zaken aanwezig, die geen actieve rol in het gesprek had. Naast het algemene verzoek om de mogelijkheid te bespreken over “overleg hangende een zaak”, had de burgemeester ook over een specifiek dossier een verzoek. Er speelde op dat moment een zedenzaak (kindermisbruik), waarover de commissie Bezwaarschriften kort daarvoor een advies had uitgebracht. Ten aanzien van dit advies gaf de burgemeester aan dat ze graag een redactionele wijziging wilde in het advies van de commissie. Daarbij lag een tekstvoorstel ter tafel. Ik weet de letterlijke inhoud van deze toevoeging niet meer, maar het tekstvoorstel zou een wijziging in de opbouw van ons advies hebben betekend en niet zozeer een inhoudelijke wijziging. Een dergelijk verzoek had ik in mijn carrière nog
Onderzoek Schiedam | 24 augustus 2011 | 63
niet gehad. Het is bij adviezen waar ik bij betrokken was ook nooit gebeurd dat een advies van de commissie werd gewijzigd, nadat het advies al was uitgebracht. (…) Het tekstvoorstel dat de burgemeester in het gesprek voorlegde was eerder die maand al via het secretariaat dat door de afdeling Juridische Zaken wordt gevoerd, bij de commissie Bezwaarschriften binnengekomen. Toen hadden wij met de commissie dit verzoek al besproken, waaruit bleek dat we hieraan geen gevolg wilden geven. In het gesprek met de burgemeester herhaalde ik het standpunt van de Kamer dat wij geen wijziging wilden aanbrengen in het advies.” Over het tekstvoorstel is op 17 december 2010 door het afdelingshoofd Juridische Zaken een e-mail verstuurd aan de burgemeester. Hierin staat het volgende: “(…) Gisteravond heeft de bezwarencommissie het verzoek tot (beperkte) aanpassing besproken zoals wij dat woensdag bespraken. Ik kon er helaas zelf niet bij zijn, maar ik had het e.e.a. uitgebreid met de secretaris van de commissie besproken. De secretaris had in overleg met mij een nieuw concept gemaakt, in welk concept de commissie zich wel expliciet uitdrukte zich rekenschap te hebben gegeven van het door de burgemeester te dienen (maatschappelijk) belang van rust in de samenleving. Tevens is daarin de slotzin van ‘niet in redelijkheid kunnen komen tot…’, aangepast in de trant van ‘naar het oordeel van de commissie binnen de bestaande juridische onvoldoende reden tot…’. Helaas heeft de commissie uitgesproken geen grond te zien voor die aanpassingen; zie ook de mail van [naam (toenmalig) voorzitter commissie Bezwaarschriften (2010-2011)] hieronder. De commissie heeft aangegeven vanzelfsprekend het bestuurlijk te dienen (maatschappelijk) belang te hebben meegewogen, zowel ter zitting/raadkamer als ook gisteravond weer. Maar ze meent zich te moeten beperken tot haar rechtmatigheidsoordeel. Dit zeker in deze zaak met een al uitgebracht advies. De commissie neemt daarbij mee, zegt ze, het gegeven dat u de mogelijkheid heeft om bij de beslissing op bezwaar e.e.a. nader te duiden (mijn toevoeging: dat behoeft geen contrair te zijn maar komt neer op een nadere toelichting). De commissie zou het daarnaast plezierig vinden om in zijn algemeenheid met u te spreken over rolopvatting en werkwijze van de commissie.(…)” In reactie op dit bericht heeft de burgemeester diezelfde dag het volgende e-mailbericht verstuurd aan het afdelingshoofd Juridische Zaken: “Beste [naam afdelingshoofd Juridische Zaken], Zeer spijtig dat je zelf niet aanwezig kon zijn. De commissie zou zichzelf niet serieus nemen als ze in dit stadium zouden ontkennen bestuurlijke belangen niet te hebben meegewogen. Het grote probleem is dat zij daar in hun verwoording geen blijk van geven. Uiteraard is bekend dat ik/wij kan/kunnen afwijken, dat neemt niet weg dat het advies van de commissie een kolfje naar de hand van bezwaarmakers is. Als ik nu moet constateren dat wij helaas commissieleden hebben die niet de bestuurlijke empathie hebben en wanneer ik nu al moet spreken over rolopvatting, dit terwijl wij zoveel energie hebben gestoken in de samenwerking. Dan kan ik niet anders dan constateren dan dat wij niet de juiste personen hebben benoemd. Ik vind dit buitengewoon teleurstellend. Ik stel voor toch het gesprek met [naam toenmalig voorzitter commissie Bezwaarschriften (2010-2011)] aan te gaan voordat ik een besluit neem op het advies. Dit omdat wanneer ik besluit het advies niet over te nemen, ik ook optimaal gebruik zal maken van een bestuurlijk maatschappelijke uitleg. Ik denk dat gezien de huidige actuele discussies, de commissie niet op
Onderzoek Schiedam | 24 augustus 2011 | 64
begrip van onze samenleving mag rekenen. Daarmee ondermijnt de commissie in brede zin haar eigen positie. Ik acht dat niet wenselijk.” Het tekstvoorstel dat aan de commissie Bezwaarschriften is voorgelegd, waar het afdelingshoofd Juridische Zaken naar verwijst in de e-mail, betreft het volgende [BING: vetgedrukte invoeging is tekstvoorstel]: “(…) Omdat naast de vrees voor recidive door de burgemeester geen andere gronden naar voren zijn gebracht waarop geoordeeld kan worden dat er ernstig moet worden gevreesd voor het ontstaan van verstoring van de openbare orde, is van een situatie die tot onverwijld ingrijpen ter bescherming van de veiligheid noopt naar het oordeel van de commissie onvoldoende sprake. De commissie heeft zich er overigens goed rekenschap van gegeven dat het door de burgemeester te dienen belang van de maatschappelijke rust tot het onderhavige bevel heeft geleid. Echter vormt dit enkele gegeven onvoldoende basis om tot dit bevel over te kunnen gaan. ” Door de burgemeester is niet gesteld dat het college kennis had van het concrete tekstvoorstel bij het specifieke advies van de Commissie Bezwaarschriften. BING heeft in gesprekken met collega-bestuurders gevraagd naar de afstemming hierover in het college. De portefeuillehouder Financiën (2010-heden) heeft over dit onderwerp als volgt verklaard: “Ik heb vernomen van het “conflict” tussen de voormalig voorzitter van de Bezwaarschriftencommissie (2010-2011) en de burgemeester. Hierover heeft de burgemeester melding gemaakt in het college. Zij had een gesprek gevoerd met de toenmalig voorzitter van de Bezwaarschriftencommissie (2010-2011), waarop later de toenmalig voorzitter van de Bezwaarschriftencommissie (2010-2011) haar ontslag heeft aangeboden. U vraagt mij naar de inhoud van het gesprek tussen de toenmalig voorzitter van de Bezwaarschriftencommissie (2010-2011) en de burgemeester. De burgemeester heeft in het gesprek gemeld dat wij (college) ontevreden waren over de gang van zaken wat betreft de advisering van de commissie. Daarbij zou zij concreet twee voorbeelden hebben benoemd. U vraagt mij of dit de kwestie X. betrof. Dat weet ik niet. Die naam hoor ik voor het eerst. Die voorbeelden zijn bij mijn weten niet inhoudelijk benoemd in het college. (…) U vraagt mij of in het college een tekstvoorstel is behandeld, dat mogelijk ingepast/toegevoegd diende te worden in een advies van de commissie. Ik kan mij dat niet herinneren. Bij mijn weten is de advisering door de commissie geen agendapunt in het college geweest. Ik vermoed ook dat het onderwerp is behandeld aan het einde van de vergadering, bij de “uitwisseling”. (…) Ik weet dat de burgemeester het jammer vond dat de toenmalig voorzitter van de Bezwaarschriftencommissie (2010-2011) niet open stond voor haar opmerkingen. De burgemeester meende een goed verhaal te hebben, maar daar deed de voorzitter niets mee.” De portefeuillehouder Economische Zaken (2010-heden) heeft hierover aangegeven: “Wat ik hiervan weet is, dat de burgemeester melding maakte in het college dat haars inziens de toenmalig voorzitter van de Bezwaarschriftencommissie (2010-2011) niet goed zou functioneren. De toenmalig voorzitter van de Bezwaarschriftencommissie (2010-2011) had naar de mening van de burgemeester wel eens de neiging om voor “rechter” te willen spelen en jurisprudentie te willen creëren voor de gemeente. Het gevoel leefde dat ze teveel optrad als rechter in plaats van toetser. Dat gevoel werd door leden van het
Onderzoek Schiedam | 24 augustus 2011 | 65
college herkend. Op enig moment heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen de burgemeester en de toenmalig voorzitter van de Bezwaarschriftencommissie (2010-2011), waarna de toenmalig voorzitter van de Bezwaarschriftencommissie (2010-2011) is opgestapt als voorzitter van de commissie. (…) Ik weet dat er een specifiek advies was, dat de aanleiding was voor de burgemeester om een gesprek aan te gaan. U vraagt mij of daarbij door de burgemeester in het gesprek een tekstvoorstel is voorgelegd om een advies aan te passen. Dat zou ik niet weten, ik was dan ook niet bij het gesprek aanwezig. De insteek van het gesprek was dat de burgemeester de gevolgen van de adviezen in de praktijk wilde bespreken en dan met name dat dit soms lastig uitvoerbaar is. Het doel van het gesprek was dan om hier mogelijk begrip voor te creëren bij de toenmalig voorzitter van de Bezwaarschriftencommissie (2010-2011). Het is volgens mij niet verkeerd om gevolgen van een advies met de commissie te bespreken en de context van een dossier en een besluit aan de commissie kenbaar te maken, zonder daarbij de onafhankelijkheid van de commissie uit het oog te verliezen.” De portefeuillehouder Welzijn (2010-heden) heeft hierover verklaard: “Begin 2011 heeft de burgemeester ons in de zogeheten informatieronde, aan het eind van een collegevergadering, verteld dat er een discussie speelde met de commissie Bezwaarschriften. Ik heb geen specifiek beeld aan de mededeling van de burgemeester overgehouden, dat dit een concrete casus betrof en dat het over de voorzitter van de commissie ging. Pas in april 2011 kreeg ik dit inzicht. Ik heb ook pas op een later moment vernomen dat de commissieleden ontslag hadden genomen. (…) U legt mij voor dat de burgemeester de voorzitter van de commissie mogelijk een tekstvoorstel heeft gedaan om een advies aan te passen. Ik had hier geen kennis van. Een tekstvoorstel voorleggen om een advies van de commissie aangepast te krijgen moet je niet doen. Dat is onverstandig.” De portefeuillehouder Bouwen & Wonen (2010-heden) heeft verklaard: “Ik wist dat de burgemeester moeite had met het functioneren van de commissie Bezwaarschriften. Zij bracht haar onvrede over de commissie wel eens in het college, maar deze onvrede was niet zozeer een collectief collegestandpunt (…) Ik heb pas achteraf vernomen dat de burgemeester een gesprek had gehad met de voorzitter van de commissie (…) U vraagt mij of de burgemeester een tekstvoorstel in het college heeft gebracht om een advies van de commissie aangepast te krijgen. Dat staat me niet bij. Het zou me achteraf gezien ook verbazen als ze dit wel met ons had gedeeld. Ik zeg dit met sterk voorbehoud, maar haar kennende doet ze zoiets zelfstandig (…) Ik heb zelf in mijn portefeuilles met de commissie Welstand te maken en probeer de rolverdeling tussen college en commissie Welstand zuiver te houden. Vanuit mijn eigen persoonlijke integriteitprincipes kan ik het me niet voorstellen dat ze ons een tekstvoorstel heeft voorgelegd om een advies van de commissie Bezwaarschriften aangepast te krijgen.” De toenmalig portefeuillehouder Cultuur (2010-2011) heeft verklaard: “De burgemeester heeft in het college aangegeven dat de toenmalig voorzitter van de commissie niet begreep dat de bestuurlijke werkelijkheid een andere was dan die van de rechtbank. Dit had betrekking op een zedenzaak (die ik overigens niet ken). Ze gaf aan dat het advies van de commissie anders geformuleerd had moeten worden en dat ze heel veel moeite had met de commissie, omdat die over het algemeen niet snapte hoe bestuurders moesten opereren in de praktijk en wat de wijze van formulering dan betekende (bestuurlijke sensitiviteit ontbrak naar haar mening). Wij hebben waarschijnlijk toen de
Onderzoek Schiedam | 24 augustus 2011 | 66
burgemeester hierover aangehoord, zo ook haar voornemen om er met de toenmalige voorzitter over te praten. Al had ik niet het idee dat ze on speaking terms waren, er leek al sprake te zijn van eerdere aanvaringen en als wethouders hebben we zeker niet aangeraden om er nog meer mee te doen, zeker niet in juridische zin of om de commissie tot andere inzichten te brengen over een specifieke zaak. Ik kan me alleen voorstellen dat ik (en anderen) opmerkingen hebben gemaakt in de trant van kijk nog eens goed naar verordening/reglement of het staat ons altijd vrij om onderbouwd contrair te gaan als dat aan de orde is, meer is er niet aan de orde geweest in de uitwisseling. (…) De burgemeester heeft geen tekstvoorstel ingebracht in het college, dat heb ik zeker niet zo meegekregen. Als ze een tekstaanpassing heeft voorgesteld aan de toenmalig voorzitter is dat helemaal niet verstandig (onafhankelijkheid commissie).” De portefeuillehouder Welzijn (2010-heden) heeft verklaard: “U schetst dat de burgemeester en de bezwaarcommissie een conflict hadden over een specifiek dossier, een ‘zedenzaak’. Er was een geschil over het advies van de commissie. De burgemeester heeft aanhangig gemaakt in het college dat zij een discussie had. U vraagt mij of de bewering klopt dat ‘het college zeer ongelukkig zou zijn geweest met de formulering van dat advies in dat dossier’. De burgemeester gaat ver in het delen van zaken met het college, zeker als het gaat over zedenzaken. U schetst dat het gevoelige zaken zijn. Dat klopt, er zit gevoeligheid in. Ze moeten ook door de betreffende verantwoordelijke goed worden opgepakt, maar ik heb ook wel details gehoord en dan haak ik af. Niet dat ik het niet belangrijk vind, maar zo zit ik er mentaal in. Daar ben ik geen wethouder voor geworden. Ik heb de herinnering dat ze iets verteld heeft waar ze ongelukkig over was. Dat zou een zedenzaak geweest kunnen zijn. Als het college ergens ongelukkig mee is dan is het college bij monde van de burgemeester hierover geïnformeerd. Als ze daarbij aangeeft dat het tot bestuurlijk gedoe kan leiden wat we niet willen, dan ben ik in de basis bereid hier steun aan te geven. U vraagt mij waarom het college dan niet verder vraagt naar het advies maar wel aangeeft dat ‘het college ongelukkig is over de formulering’ terwijl er een andere weg gekozen had kunnen worden door het college. Ik wist niet dat discussie ging om een vastgesteld advies. Ik kreeg de indruk dat het een concept advies was en er nog geen definitief advies was. Maar als een advies definitief gegeven is, dan moet je niet op deze manier hiermee omgaan, zeker niet met een rechter als commissievoorzitter.” Wij stellen vast dat de verklaringen van collegeleden over het feit of de onvrede van de burgemeester over de commissie Bezwaarschriften door collegeleden werd herkend en gedragen niet eenduidig zijn. Ook de clustermanager Dienstverlening heeft zich in het gesprek met BING kritisch uitgelaten over de stelling dat de burgemeester een tekstvoorstel heeft overlegd aan de commissie Bezwaarschriften. Hij heeft verklaard: “U legt mij voor dat door de burgemeester een tekstvoorstel zou zijn voorgelegd, ter inpassing in het advies van de commissie. Als dat inderdaad zo is, vind ik dat niet kunnen. Een dergelijke handelwijze vind ik ongepast. De formele procedures omtrent hoor- en wederhoor bieden ook voldoende mogelijkheden om informatie te delen. Het college heeft namelijk altijd de mogelijkheid om gemotiveerd af te wijken van een advies van de commissie en heeft tevens de gelegenheid om in het verweerschrift contra-argumenten aan te dragen. (…) Als het een eis van de burgemeester betrof dat een tekstvoorstel zou worden overgenomen door de commissie kan ik mij wel voorstellen dat de voorzitter dit dermate onwenselijk vond dat zij zich genoodzaakt zag op te stappen.”
Onderzoek Schiedam | 24 augustus 2011 | 67
Naar aanleiding van het verzoek van/gesprek met de burgemeester heeft de toenmalig voorzitter van de Commissie Bezwaarschriften besloten haar ontslag in te dienen. Later hebben de andere leden van Kamer 1 eveneens hun ontslag aangeboden. De (toenmalig) voorzitter van de Commissie Bezwaarschriften heeft hierover gesteld: “De dag nadat de burgemeester bij mij het verzoek neergelegde in het bewuste gesprek heb ik besloten om mijn functie op te zeggen. Dit heb ik in een brief aan het college en een separate brief aan de burgemeester kenbaar gemaakt. Op mijn brief van 27 januari 2011 aan het college heb ik geen antwoord ontvangen. Dat is wel vreemd omdat zij de benoemende instantie zijn. Op de brief aan de burgemeester kreeg ik per brief van 4 februari 2011 een antwoord van de burgemeester, waarin zij liet weten dat ik in haar optiek onvoldoende inspanning had geleverd om tot een oplossing te komen. In het gesprek met haar had ik duidelijk aangegeven wat mijn bezwaren waren. Ik had haar in het gesprek aangeven dat ik daarover wilde nadenken. Het leek mij niet zinvol om staande het gesprek te vertrekken. Herhaling van argumenten achtte ik zinloos (…) Toen de andere commissieleden van Kamer 1 vernamen van deze gang van zaken, hebben twee besloten om hun functie neer te leggen. Of bij andere kamers ook mensen zijn gestopt naar aanleiding van deze kwestie weet ik niet.” Wij hebben de collegeleden gevraagd naar hun wetenschap over de inhoud van het gesprek van de burgemeester met de toenmalig voorzitter van de commissie en over de brief van 27 januari 2011 die hierover is verstuurd naar het college door de toenmalig voorzitter. De portefeuillehouder Economische Zaken (2010-heden) heeft verklaard: “U vraagt mij of de burgemeester het college een terugkoppeling heeft gegeven op het gesprek dat zij met de toenmalig voorzitter heeft gehad. Ik weet niet meer of zij dit direct na dit gesprek heeft gedaan. Misschien is naar aanleiding van het opstappen van de toenmalig voorzitter wel in het college besproken dat we verbaasd waren over haar opstappen en later de overige leden van de commissie (…) U legt mij voor dat de toenmalig voorzitter de reden van haar opstappen per brief kenbaar heeft gemaakt aan zowel de burgemeester persoonlijk als aan het college en geeft aan dat de toenmalig voorzitter heeft verklaard dat het college nooit heeft gereageerd op de brief. Ik begrijp uit uw informatie dat de burgemeester wel een brief aan de commissie heeft en dat de afhandelende afdeling (de brief van de toenmalig voorzitter is waarschijnlijk behandeld door de afdeling Juridische Zaken, waarvan de burgemeester portefeuillehouder was) daarmee de brief aan het college ook als afgehandeld zag.” De portefeuillehouder Bouwen & Wonen (2010-heden) heeft verklaard: “Ik ben niet bekend met een brief die de toenmalig voorzitter heeft geschreven aan het college, waarin zij de reden van haar vertrek toelicht.” De portefeuillehouder Financiën (2010-heden) heeft verklaard: “(…) Het advies van de commissie waarmede de burgemeester ongelukkig was is niet besproken in het college. De opzeggingsbrief van de voorzitter van de bezwaarcommissie is niet voorgelezen aan het college en heeft die brief ook niet gekregen. Er is dus ook niet op geantwoord. U vraagt mij waarom er niet voor gekozen is door het college om het advies, gemotiveerd, naast zich neer te leggen. Ik weet het niet. Wij hebben een en ander voor kennisgeving aangenomen. De burgemeester wilde een politiek invoelend
Onderzoek Schiedam | 24 augustus 2011 | 68
standpunt van de toenmalig voorzitter van de commissie en kreeg dat niet. Ik heb voor mijzelf geconcludeerd dat de dames niet voor elkaar hebben willen wijken. De burgemeester stelt dat het college zeer ongelukkig was met het advies. Ik kan mij niet herinneren dat ik kennis heb genomen van die stelling of dat ik het gelezen heb. U vraagt mij of de burgemeester niet door het college is gecoacht in dit proces. Dat hebben we niet gedaan.” Beoordeling Een commissie Bezwaarschriften dient onafhankelijk van het bestuursorgaan te functioneren. Immers: de geloofwaardigheid van de commissie komt in het geding indien het beeld ontstaat dat de commissie ontvankelijk is voor het op voorstel van het bestuursorgaan aanpassen van adviezen. Het bestuursorgaan heeft zowel in de bezwaarprocedure zelf als in de beslissing op bezwaar de gelegenheid zijn standpunt en motivering kenbaar te maken. Daarnaast kan het college langs formele weg gemotiveerd afwijken van een advies van de commissie en heeft het de gelegenheid om in het verweerschrift contra-argumenten aan te dragen. Door het doen van een tekstvoorstel aan de commissie heeft de burgemeester - ook al was dit voorstel niet gericht op een inhoudelijke aanpassing van het advies - de onafhankelijke rol van de commissie miskend. Hierdoor is de toenmalig voorzitter van de commissie in verlegenheid gebracht. De burgemeester heeft bovendien een advies van het afdelingshoofd Juridische Zaken om dit niet te doen, genegeerd. Het voorleggen van een tekstvoorstel om een advies van de commissie aan te passen beoordelen wij als ongepast en strijdig met het kernbegrip zorgvuldigheid (onvoldoende respect tonen richting de commissie en voor de rol van de commissie) uit de Gedragscode voor bestuurders. Uit het onderzoek is niet gebleken dat de burgemeester inhoudelijk afstemming heeft gezocht met het college over haar tekstvoorstel aan de Commissie Bezwaarschriften. De burgemeester heeft verklaard dat het college het geformuleerde advies over de zedenzaak ongelukkig vond, maar heeft niet verklaard dat het betreffende tekstvoorstel in het college is behandeld. Zij heeft slechts verklaard in het college te hebben aangekondigd in gesprek te gaan met de toenmalig voorzitter van de commissie. De collegeleden hebben verklaard niet op de hoogte te zijn geweest van het feit dat er een tekstvoorstel is ingediend bij de commissie, maar dat zij slechts op de hoogte waren van het feit dat de burgemeester ontevreden was over het functioneren van de commissie. Zij hebben verklaard geen herinnering te hebben aan het door de burgemeester aan het college voorleggen van een tekstvoorstel en in voorkomende gevallen hebben zij tevens verklaard geen herinnering te hebben aan het feit dat de onvrede van de burgemeester over de commissie een concrete casus (zedenzaak) betrof. Zij hebben verklaard niet bekend te zijn met de brief aan het college van de voorzitter van de commissie, waarin deze haar vertrek toelicht. Het is niet duidelijk of de opzeggingsbrief van de voorzitter aan het college het college ook heeft bereikt. Het naar aanleiding van deze kwestie opstappen van de voltallige commissie Bezwaarschriften (Kamer 1) was echter wel bekend bij het college en had, zeker gezien het door de burgemeester aangekondigde gesprek, aanleiding kunnen en naar ons oordeel ook moeten zijn voor het college voor een gesprek en vervolgens voor een schriftelijke reactie. Het college heeft door dit na te laten gehandeld op gespannen voet met het kernbegrip ‘zorgvuldigheid’ (respect jegens de commissie c.q. voorzitter) uit de Gedragscode voor bestuurders 2007.
Onderzoek Schiedam | 24 augustus 2011 | 69
7.6
Inschakeling bedrijf van de zoon van de burgemeester
Tijdens het onderzoek zijn op 25 mei 2011 in de media berichten verschenen over de mogelijke bemoeienis van de burgemeester met het verlenen van opdrachten aan onderneming C. Dit betreft blijkens de Kamer van Koophandel een besloten vennootschap die personenvervoer over de weg en door de lucht verricht, waarvan de zoon van de burgemeester (mede)bestuurder is. BING heeft over dit dossier bovendien drie meldingen ontvangen, waarvan de eerste op 24 mei 2011. De drie melders hebben aangegeven dat zij anonimiteit wensen. Twee van de drie meldingen spreken daarnaast over een poging van de burgemeester om de afdeling P&O in gesprek te laten gaan met het bedrijf J., een andere vennootschap waarvan blijkens de Kamer van Koophandel de zoon van de burgemeester (mede)bestuurder is. Deze vennootschap houdt zich bezig met bemiddeling op het gebied van human resources. De opdrachtgever heeft ons verzocht de krantenberichten en de meldingen in het onderzoek te betrekken. Eén van de drie melders heeft verklaard dat de opdrachtverlening aan onderneming C. in het geheim zou zijn gegaan. Melder stelt intern te hebben vernomen dat de burgemeester de betreffende medewerker Kabinet zou hebben gevraagd onderneming C. in te schakelen. Melder zegt daarnaast van het afdelingshoofd P&O te hebben vernomen, dat de burgemeester hem onderneming J. heeft aanbevolen. Eén van de melders heeft verklaard dat de betreffende medewerker Kabinet onderneming C. heeft ingeschakeld en dit heeft geregeld met de zoon van de burgemeester. Melder stelt dat hij uit eigen waarneming weet dat de betreffende medewerker Kabinet ‘close’ is met de familie van de burgemeester en heeft hiervan voorbeelden geschetst. Melder geeft aan dat de betreffende medewerker Kabinet de onderhandelingen met onderneming C telefonisch en per e-mail voerde, dat de betreffende medewerker Kabinet hem heeft verteld dat niemand van de opdrachtverlening aan onderneming C. mocht weten en dat de burgemeester hiervan op de hoogte was. Volgens melder speelde een en ander zich in februari 2010 af. Wij hebben de facturen (inclusief BTW) inzake opdrachtverlening aan onderneming C. ingezien: • • • • •
Factuur d.d. 28 februari 2010, geadresseerd aan de betreffende medewerker Kabinet. Het betreft busverhuur op 19 februari 2010 in verband met afscheid wethouder (€ 1.184,05); Factuur d.d. 11 juni 2010, geadresseerd aan de bestuurssecretaresse van de burgemeester. Het betreft busverhuur naar Leeuwarden voor 3 dagen in verband met het VNG congres (€ 2.891,70); Factuur d.d. 4 februari 2011, geadresseerd aan de bestuurssecretaresse van de burgemeester. Het betreft busverhuur voor een rit Schiedam-Maassluis-Schiedam (€ 416,50); Factuur d.d. 16 maart 2011, geadresseerd aan de bestuurssecretaresse van de burgemeester. Het betreft busverhuur voor een rit Schiedam-Vlaardingen-Schiedam (€ 940,10); Factuur d.d. 31 mei 2011: € 595. Het betreft busverhuur in het kader van een retraite.
Wij hebben tevens de bij de facturen onderliggende offertes opgevraagd. Het betreft de volgende geoffreerde diensten: • •
Factuur d.d. 28 februari 2010: geen onderliggende offerte beschikbaar; Factuur d.d. 11 juni 2010: € 2.295 exclusief BTW. Bus met chauffeur voor 3 dagen. 7 personen, 10 persoons luxe bus. De prijs is gebaseerd op maximaal 8 uren op de eerste dag en 8 uren op de laatste dag. Tarief is exclusief maaltijdvergoedingen en overnachtingen van de chauffeur;
Onderzoek Schiedam | 24 augustus 2011 | 70
• •
•
Factuur d.d. 4 februari 2010: € 350 exclusief BTW. Luxe mini-bus (8 persoons) met chauffeur voor 7 personen van 12.30 uur tot 14.30 uur; Factuur d.d. 16 maart 2011: € 395 exclusief BTW. Bus met chauffeur voor 12 personen voor 1 dag naar Delta hotel Vlaardingen. Terugrit zelfde tarief. Contactpersoon namens de gemeente: de gemeentesecretaris; Factuur d.d. 31 mei 2011: € 650 exclusief BTW. Bus met chauffeur voor 12 personen voor 2 dagen (Schiedam-Noordwijk en vice versa).
De eerste factuur is gecodeerd met de kostensoort ‘bestuursondersteuning/Kabinet’ (kostensoort 5440000). De overige facturen zijn gecodeerd op kostensoort ‘college’ (kostensoort 6001100). Ons is gebleken dat de facturen geparafeerd dienen te worden door de besteller en de budgethouder. De factuur van 28 februari 2010 is, zo heeft hij bevestigd, als besteller geparafeerd door de betreffende medewerker Kabinet. De clustermanager Dienstverlening heeft geparafeerd als budgethouder. De factuur van 11 juni 2010 is bij het kopje ‘besteller’ geparafeerd door een andere medewerker dan de bestuurssecretaresse van de burgemeester, aangezien deze toen langere tijd afwezig was. De budgethouder die heeft geparafeerd is de directeur. De factuur van 4 februari 2011 is als besteller geparafeerd door de bestuurssecretaresse van de burgemeester en als budgethouder door de directeur. De factuur van 16 maart 2011 is bij het kopje ‘besteller’ geparafeerd door een andere medewerker dan de bestuurssecretaresse van de burgemeester, hoewel zij wel de besteller was en naar eigen zeggen ook aanwezig was op dat moment. De directeur heeft als budgethouder geparafeerd. De bestuurssecretaresse van de burgemeester heeft over het inhuren van onderneming C. verklaard: “Ik heb de berichtgeving in de krant gelezen over de inhuur van onderneming C. Ikzelf ben betrokken geweest bij de opdrachtverstrekking aan dat bedrijf. Bij mijn weten was dit voor het VNG-congres in Leeuwarden (2010), het VNG-congres van dit jaar (2011) en een retraite in Vlissingen, die uiteindelijk wel is doorgegaan maar ergens anders heeft plaatsgevonden (…) Toen ik eind 2009 begon als secretaresse van de burgemeester, moest ik direct zaken regelen voor het VNG-congres. Zo moest er onder meer vervoer worden geregeld voor het college. Ik heb hierop gebeld naar het Kabinet, waarbij ik de betreffende medewerker Kabinet sprak. Hij zei mij dat ik hiervoor onderneming C. kon benaderen. Ik meen ook te herinneren dat hij zei dat hij het bedrijf kende. Vervolgens heb ik contact gelegd met het bedrijf, waarbij ik sprak met de heer [naam]. U vraagt mij of ik op dat moment wist dat één van de eigenaren van het bedrijf, de zoon van de burgemeester was. Nee, dat wist ik toen nog niet (…) Toen ik een jaar later wederom voor het VNG-congres vervoer moest regelen, wist ik al wel van de relatie tussen onderneming C. en de burgemeester. Dat hoorde ik van collega’s binnen de gemeente (tamtam). Ik heb mij toen ook afgevraagd ‘is het wel handig dat zij die opdracht voor de gemeente uitvoeren?’. Ik heb daar toen niets mee gedaan, ook omdat de directie verantwoordelijk was voor het tekenen van de facturen. Zij hadden er kennis van (directie is in deze de gemeentesecretaris en de directeur) (…) U legt mij een factuur voor van onderneming C. voor werkzaamheden van februari 2010. Volgens mij heeft die factuur betrekking op het afscheid van de heer [naam], die toen burgemeester werd in Vlieland. Daar is het college inclusief gemeenteraad naartoe geweest. De medewerker Kabinet heeft dit naar mijn weten georganiseerd (…) Bij de meeste facturen die u mij laat zien ben ik de besteller. Ik vind het raar dat mijn handtekening niet op alle facturen staat waar ik de besteller was, aangezien de besteller ook moet tekenen (…) Achteraf denk ik ‘had ik maar gezegd dat dit misschien niet verstandig was’. Dan had ik wellicht de burgemeester hiermee kunnen beschermen. Daarbij
Onderzoek Schiedam | 24 augustus 2011 | 71
moet ik wel opmerken dat als ik steviger leidinggevenden zou hebben, ik eerder geneigd zou zijn geweest om dit wel aan te kaarten.” Wij hebben de bestuurssecretaresse gevraagd of zij op enig moment rechtstreeks van de burgemeester opdracht heeft gekregen om onderneming C. in te schakelen. Zij heeft hierover verklaard dat de burgemeester haar nooit direct opdracht heeft gegeven. Voorts heeft zij verklaard: “Wel heb ik de tweede keer aan haar voorgesteld onderneming C. in te schakelen aangezien we rondom groepsvervoer al eerder zaken met onderneming C. hadden gedaan. Zij heeft dit toen niet afgewezen.” De betreffende medewerker Kabinet heeft over het inschakelen van onderneming C. verklaard: “Ik moest een bus regelen voor de trip naar Vlieland en de normale busleverancier kon niet. Toen heb ik nagedacht en ik realiseerde mij dat er een vervoersbedrijf aan het eind van de Utrechtsebaan in Den Haag zat. Ik ben namelijk goed in het onthouden van dingen waar ik met de auto langs rijd (…) U geeft aan dat dit verhaal u ongeloofwaardig en wel heel erg toevallig overkomt en dat u wilt dat ik opnieuw vertel hoe ik bij onderneming C. ben gekomen. Ik wist dat de zoon van de burgemeester vervoersdiensten aanbood. Ik heb hem hierover een keer kort op de Brandersfeesten gesproken. Ik kende hem via de hockey (…) U vraagt mij of de burgemeester mij opdracht heeft gegeven om onderneming C. in te schakelen. Ik heb nooit opdracht van de burgemeester gekregen om onderneming C. in te schakelen Het was mijn eigen initiatief, ik dacht dat ik de zoon van de burgemeester op deze manier ook kon helpen. Ik heb bij het inschakelen van onderneming C. niet de link met de burgemeester gelegd. Achteraf is dat naïef. Ik zag op dat moment de risico’s niet. Ik dacht niet na over de gevolgen, ik werkte er ook nog niet zo lang (…) Ik heb per e-mail contact gehad met onderneming C. over Vlieland (…) Het vervoer voor het VNG Congres is door de bestuurssecretaresse van de burgemeester geregeld. U legt mij voor dat zij heeft verklaard dat zij mij heeft gebeld met de vraag welk bedrijf ingeschakeld kon worden. Als ik haar hierover heb gesproken, zal ze gevraagd hebben welk bedrijf ik de vorige keer had ingeschakeld. De exacte inhoud is mij onbekend, want ik sprak haar heel veel.” De betreffende medewerker Kabinet spreekt derhalve de verklaringen van twee melders tegen, dat hij opdracht van de burgemeester heeft gekregen en dat dit geheim moest blijven. De directeur heeft ons op 27 mei per e-mail laten weten dat hij met stomheid geslagen was over berichtgeving in de media ten aanzien van onderneming C. Hij heeft aangegeven dat hij aanvullende informatie had die hij met BING wilde delen. Wij hebben op 30 mei telefonisch met de directeur gesproken. Hij heeft in dit gesprek verklaard: “Als het gelegenheden betreft waar B & W bij is betrokken, is het altijd de burgemeester c.q. haar secretariaat en/of het kabinet die het organiseert (…) Mei 2010 kreeg ik een vraag van de secretaresse van de burgemeester: Kunnen wij het vervoersbedrijf van de zoon van de burgemeester inschakelen voor het vervoer naar het VNG congres? Dit was terwijl zij telefonisch contact had met de betreffende medewerker Kabinet. Mijn antwoord was een stellig ‘nee dat kan niet’. De secretaresse wierp daarop tegen dat de prijs lager was dan de reguliere leverancier en dat er geen ander vervoer meer te verkrijgen was. Ik heb aangegeven dat als de prijs lager is dan de reguliere leverancier, het technisch een goede inkoop is. Maar dat het in dit geval daar niet om gaat. Ik merkte dat het gesprek niet werd begrepen en dat de secretaresse aanstalten maakte om ‘ja’ te zeggen door de telefoon. Ik heb toen gezegd ‘stop, stop, stop’. Ik heb
Onderzoek Schiedam | 24 augustus 2011 | 72
vervolgens gezegd dat het niet kunnen krijgen van passend vervoersmiddel eerst met de burgemeester overlegd moest worden (…) Toen ik later een ontmoeting had met de burgemeester, kwam de secretaresse (…) binnen en die riep zoiets als ‘De directeur vond het een goede inkoop, dus is akkoord om zaken te doen met het vervoersbedrijf’. Na een in mijn ogen verwarrend gesprek is de secretaresse uit de kamer van de burgemeester vertrokken. Omdat ik het een verwarrend gesprek vond was het voor mij noodzakelijk om het gesprek richting de burgemeester af te concluderen. Ik heb toen tegen haar gezegd ‘dat dit niet zo kan’ en adviseerde haar om dit in de eerst volgende collegevergadering te overleggen met het college of minimaal de loco-burgemeester (…) Omdat ik niet zeker was of de secretaresse het goed had begrepen ben ik nog naar haar toe gegaan en heb herhaald dat ik tegen de burgemeester heb gezegd dat ze eerst met het college moest overleggen. Tevens heb ik aangegeven dat ze daarop moest wachten. Hierop gaf de secretaresse aan dat het vervoersmiddel dan wellicht niet meer beschikbaar zou zijn. Hierop heb ik aangegeven dat het niet anders kan (…) Na de collegevergadering koppelt de gemeentesecretaris altijd terug aan mij en anderen over hetgeen besproken is in het college. Ik heb hem toen gevraagd of de burgemeester het vervoersvraagstuk in het college besproken had. Dit bleek niet het geval. Ik heb toen aangenomen dat er een alternatief was gevonden (…) Ik ben met vakantie naar Rome gegaan. Ik ben niet mee geweest naar het VNG congres. Later heb ik de betreffende factuur getekend zonder te realiseren dat het het bedrijf van de zoon van de burgemeester betrof. Later heb ik kennelijk nog andere facturen getekend. Ik kende immers de naam van de onderneming toen nog niet (…) Onlangs had het college een ‘heidag’ in Noordwijk. Ook dat vervoer naar Noordwijk is verzorgd door het bedrijf van de zoon van de burgemeester. De factuur is nog niet binnen (…) Het vervoer voor het aanstaande VNG congres was ook bij dit bedrijf ingekocht, maar dat wordt of is door het college gecanceld.” Wij hebben de directeur de verklaring van de bestuurssecretaresse voor wederhoor voorgelegd, dat hij kennis had van het inschakelen van onderneming C. Hij heeft hierover verklaard: “Zoals ik op 30 mei jl. heb aangegeven was ik vooraf kort betrokken bij een gesprek over een vervoersprobleem voor het VNG congres in 2010. Over de vraag m.b.t. het inzetten van de onderneming van de zoon van de burgemeester heb ik na het gesprek aangegeven dat dit niet kon en dat het vervoersprobleem en oplossing in het college besproken moest worden. Het zou beter zijn geweest als ik na mijn vakantie een signaal had gekregen dat de opdracht daadwerkelijk was geplaatst. Ik had dit bespreekbaar kunnen maken met mijn leidinggevende, de gemeentesecretaris. M.b.t. het accorderen van de facturen heb ik eerder verklaard dat ik de naam van de onderneming van de zoon van de burgemeester toen niet kende en derhalve de facturen niet als zodanig heb geïdentificeerd. Ik heb de facturen beoordeeld op de gebruikelijke zaken (doel, prijs en beschikbaar budget). Deze weken niet af van het gebruikelijke en heb ik geparafeerd.” Wij hebben de bestuurssecretaresse van de burgemeester de verklaring van de directeur van 30 mei 2011 voor wederhoor voorgelegd. Zij heeft verklaard: “Met grote verontwaardiging heb ik de verklaring van de directeur gelezen. Ik kan er niets anders van maken dan dat hier kennelijk iemand in het nauw probeert ten koste van een ander het strijdveld ongeschonden te verlaten. Ik herken mij dan ook geenszins in de betreffende verklaring en distantieer mij hiervan!” De gemeentesecretaris heeft op de vraag of hij bekend was met het inschakelen van onderneming C. en of hij wist dat dit een bedrijf van de zoon van de burgemeester is, verklaard:
Onderzoek Schiedam | 24 augustus 2011 | 73
“Neen dat wist ik niet. Facturen werden ook niet door mij ondertekend. De aanname van de bestuurssecretaresse is dus onjuist. Wel heeft de burgemeester in het “koffieoverleg” dat vrijwel elke morgen plaatsvond, aangegeven dat zij zich een (enkele) keer onveilig voelde bij taxichauffeurs. In algemene zin hebben we toen gewisseld hoe belangrijk het is dat daarin de burgemeester kan beschikken over een vaste chauffeur. Zij gaf aan dat haar zoon goed zicht had op bedrijven van naam en faam. Ik heb mij niet gerealiseerd dat de burgemeester überhaupt zou overwegen haar eigen zoon in te huren.” De bestuurssecretaresse heeft aanvullend verklaard: “Mij werd op enig moment door de burgemeester gevraagd om voor vervoer te zorgen naar Leeuwarden ten behoeve van het VNG congres. Ik heb de betreffende medewerker Kabinet gevraagd welk bedrijf ik kon benaderen. Hij stelde voor om onderneming C. te nemen. Hij gaf daarbij aan dat het bedrijf van de zoon van de burgemeester was en dat zij duur waren. Dat zij inderdaad duur waren heb ik geconstateerd toen ik de offerte binnen kreeg. De tweede keer heb ik vervoer geregeld naar Maassluis ten behoeve van het 3stedenoverleg. Toen ik voor de derde keer voor vervoer moest zorgen – naar Vlissingen ten behoeve van collegeretraite – heb ik aan de burgemeester gevraagd of het weer het bedrijf van haar zoon moest zijn. Zij bevestigde dat. Toen heb ik gevraagd of dat wel verstandig was (dit was omstreeks eind februari/begin maart 2011) ‘Stel dat de burgers of de media hier achter komen, heeft u dan geen probleem’, heb ik gevraagd. De burgemeester gaf aan dat zij het met de gemeentesecretaris had besproken en dat hij het goed vond. Ik ben toen naar de gemeentesecretaris gelopen om dat te checken. Die was niet op zijn plaats en toen heb ik het probleem aan zijn secretaresse uitgelegd. Een dag later kreeg ik van de secretaresse bericht dat het gesprek tussen de gemeentesecretaris en de burgemeester iets anders was verlopen. Ik heb het toen maar opgegeven.” Wij merken op dat de gemeentesecretaris in één van de offertes van onderneming C. is genoemd als contactpersoon namens de gemeente. Over het feit dat hij in een offerte van onderneming C. is genoemd als contactpersoon namens de gemeente heeft de gemeentesecretaris verklaard: “Mijn secretaresse heeft eenmalig mijn telefoonnummer doorgegeven aan de taxichauffeur. Ik vermoed dat daardoor in de offerte mijn naam is genoemd. Verder blijf ik bij mijn eerdere verklaring en derhalve neem ik ook afstand van de uitspraken van de burgemeester (inschakelen onderneming C. en onderneming J.)” De betreffende medewerker Kabinet heeft verklaard: “Over de opdrachtverstrekking aan onderneming C. heb ik nooit vragen gehad, ook niet van de directeur. Ook over de facturen zijn nooit vragen gesteld, door wie dan ook. Sinds dit onderzoek wordt er echter wel scherper naar facturen gekeken, heb ik opgemerkt (…) U vraagt mij of het realistisch is dat de burgemeester geen weet had dat ze in een bus van haar zoon heeft gezeten. De burgemeester kon het niet geweten hebben. De bus was van de firma B. en niet van de zoon van de burgemeester.” Blijkens verklaringen van collegeleden waren de bussen niet herkenbaar als bussen van onderneming C. Er is verklaard dat onderneming C. uitsluitend de chauffeur levert, maar zelf ook bussen inhuurt om vervoersdiensten aan te kunnen bieden.
Onderzoek Schiedam | 24 augustus 2011 | 74
In een mail van 24 mei 2011 aan de portefeuillehouder Economische Zaken (2010-heden), de clustermanager Dienstverlening en het interim hoofd Communicatie heeft de burgemeester over het door de gemeente inhuren van bedrijven van haar zoon, geschreven: “Nu stelt men weer de vraag over het vervoer. Al ons groepsvervoer gaat via [naam bedrijf]. Alleen ons groepsvervoer gaat via anderen. Omdat wij eerder wat kleine irritaties hadden, te grote bus voor te bescheiden aantal personen, stoppen op Broersveld waardoor veel irritatie en nog een paar dingen, is gezocht naar een passende oplossing. Het Kabinet kwam uit bij onderneming C., hoogste notering google. Nu wordt de vraag opgeworpen of er ‘zaken’ met onderneming C. worden gedaan. Ik heb daartoe geen opdracht verstrekt. Mijn zoon heeft zich nimmer bemoeid met de contacten en is nooit aanspreekpersoon geweest. Onderneming C. heeft bewust gekozen om geen winst te maken op deze paar ritjes (zijn op één hand te tellen). Men factureert vooraf zonder tijdbegrenzing of beperkingen (…) Het is niet moeilijk om je voor te stellen dat alle ritten door het bedrijf alleen maar als ondersteuning en servicedienst naar de gemeente Schiedam gezien worden. Het bedrijf wil gewoon goed doen. [voornaam portefeuillehouder Economische Zaken], jij weet dat onderneming J. (ander bedrijf van mijn zoon, waar mijn zoon ook in het tonen van goodwill buiten is gebleven) een jaar lang gratis diensten aan Schiedam (P&O) heeft aangeboden. Dit zonder voorwaarden voor na dat jaar. Dit alleen om Schiedam kosten in de advertenties voor P&O te besparen. Heren, zonder enige vorm van winstbejag of voordeel zetten wij ons in voor de stad. Ik niet alleen als burgemeester, maar mijn gehele gezin. Mijn gezin vraagt zich inmiddels af wanneer de stad zich voor ons inzet.” Wij merken op dat onderneming C. blijkens de verklaring van de betreffende medewerker Kabinet niet naar voren is gekomen via google, maar omdat de betreffende medewerker Kabinet de zoon van de burgemeester kende via de hockey. Wij hebben overigens met de zoektermen ‘personenvervoer’ en ‘groepsvervoer’ google geraadpleegd. Ons is gebleken dat onderneming C. dan niet voorkomt op de eerste twee pagina’s. Zoals beschreven is ons door twee melders gemeld dat de burgemeester het afdelingshoofd P&O heeft benaderd met het voorstel dat P&O eens moest gaan praten met onderneming J, met de mededeling dat dit bedrijf van haar zoon is. Eén van de melders heeft aangegeven dat een dergelijk voorstel van de burgemeester altijd een dreigende ondertoon had. Geen gehoor geven aan een verzoek van de burgemeester was volgens melder mogelijk funest voor je baan. Het afdelingshoofd P&O heeft desgevraagd de meldingen bevestigd. In een e-mail d.d. 25 januari 2011 van de burgemeester aan het afdelingshoofd P&O staat het volgende: “Wij plaatsen altijd aardig wat advertenties. Met de werving zijn aardig wat kosten gemoeid. Nu wil de situatie dat mijn zoon een internetsite heeft waar je vacatures op kunt plaatsen en ook voor de werving. Ik heb met hem gesproken en is bereid onze vacatures kosteloos te plaatsen. Ik vind dat wij maar eens moeten proberen of dit iets voor ons kan zijn. Ik heb dit al met de directeur besproken, dit omdat het mijn zoon betreft. Voor de uitwerking en verdere info zou ik het fijn vinden wanneer je met mijn zoon contact opneemt.” Onderaan de e-mail zijn de contactgegevens van de zoon van de burgemeester weergegeven. Het afdelingshoofd P&O heeft ons verklaard dat het tot een kennismakingsgesprek met de compagnon van de zoon van de burgemeester is gekomen, maar dat dit niet tot een vervolg heeft geleid.
Onderzoek Schiedam | 24 augustus 2011 | 75
Wij hebben de directeur in een derde gesprek op 16 juni 2011 gevraagd of hij bekend is met onderneming J. en hem de e-mail van 25 januari 2011 van de burgemeester voorgelegd. Hij heeft het volgende verklaard: “U stelt de vraag wat ik kan zeggen over het gemeentelijk contact met onderneming J. Dat is een bedrijf van de zoon van de burgemeester. Ik kan mij niet herinneren dat ik daar met de burgemeester over heb gesproken. Het enige dat zij heeft gezegd is in zijn algemeenheid dat haar zoon een eigen bedrijf heeft. Op enig moment vernam ik van het afdelingshoofd P&O dat hij van de burgemeester het verzoek had gekregen om gebruik te maken van de diensten van onderneming J. Dat was vlak na mijn vakantie dit voorjaar. Ik heb toen gelijk gezegd dat hij dat niet moest doen (…) U legt mij een e-mail van januari 2011 voor van de burgemeester aan het afdelingshoofd P&O, waarin staat dat zij haar verzoek aan het afdelingshoofd P&O vooraf met mij besproken heeft (contact met onderneming J. door P&O). Deze e-mail ken ik niet en ik kan mij absoluut niet herinneren dat zij dit met mij besproken heeft. En als het al besproken zou zijn, zou ik hebben gezegd dat we dat niet moeten willen. Ik zou haar dat hebben ontraden (…) Het bijzondere en vervelende aan deze e-mail is - net als bij onderneming C. - dat ik het gevoel krijg dat ik ergens in word gesleurd door de burgemeester, waar ik verder geen betrokkenheid bij heb. Het merkwaardige bij onderneming C. was, dat ik een vraag kreeg van haar bestuurssecretaresse hierover, terwijl ik eigenlijk nooit gevraagd wordt voor pietluttigheden. Ik heb zowel de bestuurssecretaresse als de burgemeester geadviseerd om niet onderneming C. in te schakelen en e.e.a. ook in het college te bespreken, omdat het ongepast is. Ik denk dat ook de bestuurssecretaresse het gevoel had dat het niet goed zat en het daarom met mij wilde delen. Ik denk dat zij, net als ik, hierin verzeild is geraakt. Het zou overigens wel een dilemma zijn geweest als er op geen andere manier meer een bus had kunnen worden geregeld (…) U stelt mij de vraag of, gelet op o.a. de inhuur van het bedrijf van haar zoon, de burgemeester een gebrekkige antenne heeft voor mogelijke gevoeligheden. Ik weet niet of dat het is. Mijn gevoel is dat er gedurende lange tijd te weinig tegenspraak is geweest.” Wij hebben collegeleden gevraagd in hoeverre zij bekend waren met onderneming C. en onderneming J. en het feit dat dit bedrijven van de zoon van de burgemeester betreft. De portefeuillehouder Economische Zaken (2010-heden) heeft verklaard: “Er zijn vijf ritten met het college geweest waarbij gebruik is gemaakt van onderneming C.: Vlieland, het VNG congres, Vlaardingen, Maassluis en Noordwijk. Noordwijk betrof een retraite dat een week voor ons eerste gesprek op 23 mei plaatsvond. Overigens ben ik niet meegegaan naar Vlieland. Een zesde rit, naar het VNG-Congres in Twente, is afgezegd (…) U vraagt mij of het inhuren van onderneming C. door de burgemeester of de gemeentesecretaris ooit in het college is besproken/voorgelegd. Dat is niet gebeurd, maar het had wat mij betreft overigens niet per definitie onbespreekbaar geweest. Inhuur kan als ze aantoonbaar de goedkoopste zijn en de beste kwaliteit leveren: het proces van opdrachtverlening moet dan wel transparant zijn. De burgemeester heeft wel enkele malen trots gemeld dat haar zoon een bedrijf had. U legt mij een e-mail van 24 mei 2011 van de burgemeester aan mij, de clustermanager Dienstverlening en het hoofd Communicatie voor, waarin zij stelt dat ik wetenschap had van onderneming J. Ik citeer: ‘[voornaam] jij weet dat onderneming J. ( ander bedrijf van mijn zoon, waar mijn zoon is ook in het tonen van de goodwill buiten is gebleven ) een jaar lang gratis haar diensten aan Schiedam (P en O) heeft aangeboden. Dit zonder voorwaarden voor na dat jaar. Dit alleen om Schiedam kosten in de advertenties voor P en O te besparen.’ Toen ik deze mail ontving, had ik net informatie binnengekregen dat de gemeente onderneming C. had ingehuurd en ik was dan ook verbaasd over de mail. De inhoud van deze mail heb ik gedeeld met de collega’s. Het was ons inziens een heel emotionele e-mail. Het enige wat ik van onderneming J. weet is dat
Onderzoek Schiedam | 24 augustus 2011 | 76
de burgemeester mij vertelde dat haar zoon een bedrijf had op het gebied van personeel. Ze gaf aan dat haar zoon goede ideeën had over hoe het beter zou kunnen bij de gemeente Schiedam. Toen heb ik aangegeven dat als hij goede ideeën had, hij altijd kon gaan praten met de gemeente. Dat hij een gesprek met de afdeling P&O heeft gehad, heb ik pas achteraf gehoord. Ik zie geen kwaad in een dergelijk gesprek, maar het mag geen verwachtingen vooraf wekken en naar mijn beleving zou het ook een vrijblijvend gesprek zijn.” De portefeuillehouder Financiën (2010-heden) heeft verklaard: “U vraagt mij of er ooit iets is doorgedrongen vanuit de burgemeester en de gemeentesecretaris naar het college over het inhuren van deze twee bedrijven als eigendom van de zoon van de burgemeester. U vraagt of het zichtbaar was aan de buitenkant van de busjes. Het waren zwarte busjes en verder heb ik er geen beeld meer van. Als er al een naam op stond, dan beslist heel klein. U vraagt of het mij bekend was dat ik in een busje van de zoon zat of dat andere collegeleden dat hebben geweten. Nee, helemaal niet. Als andere collegeleden dat zouden hebben geweten, dan zouden ze andere informatie hebben gehad. Er is onderweg ook geen toespeling op gemaakt en ook geen grapjes. Als ik het wel geweten had, dan zou ik de burgemeester hebben aangesproken. Ten aanzien van onderneming J. kan ik zeggen dat dat ook nooit besproken is, maar ik weet wel dat er door de burgemeester een nogal emotionele e-mail is gezonden aan de portefeuillehouder Economische Zaken waarin onderneming J. ter sprake kwam. Ze was toen met ziekteverlof. Eerst was ze met ziekteverlof, daarna met verlof en daarna ontslag. Dat was de eerste en laatste keer dat ik daarvan hoorde. Die mail was van 25 mei 2011.” [BING: de betreffende e-mail is van 24 mei 2011]. De portefeuillehouder Bouwen & Wonen (2010-heden) heeft verklaard: “De burgemeester heeft in het college nooit gesproken over onderneming C. of in algemene zin over de bedrijven van haar zoon gesproken (…) Ik heb pas achteraf over de onderneming J. vernomen. Dit is in het college genoemd toen er door het AD vragen waren gesteld over onderneming C. De portefeuillehouder Economische Zaken gaf daarbij aan dat hij van dat bedrijf en de relatie met de burgemeester op de hoogte is.” De portefeuillehouder Welzijn (2010-heden) heeft verklaard: “U vraagt mij of hierover ooit iets in het college genoemd is. In mijn herinnering niet. Als het gaat over onderneming C.,dan sprak de burgemeester, als moeder, wel trots over het bedrijf van haar zoon. Maar als moeder is dat niet vreemd. Onderneming J. is niet aan het college aangeprezen. U vraagt mij wat ik zou hebben gedaan als de burgemeester zou hebben gevraagd, zal mijn zoon u rijden. Als het een calamiteit is en het zou een belangrijk en invloedrijk bedrijf zijn, waarbij alles wel netjes is vastgelegd, dan zou het niet ondenkbaar zijn. Het moet wel transparant zijn. Maar met de wetenschap dat het een klein bedrijfje is en dat er op de markt veel van dat soort bedrijven zijn, dan moet je er niet aan beginnen. U vraagt hoever ik daarin zou zijn gegaan. In deze case, niet aan beginnen. Zowel voor de gemeente als voor dat bedrijfje. De markt biedt voldoende mogelijkheden voor een andere leverancier. U vraagt mij waarom niemand van het college de burgemeester hierover heeft aangesproken. In het vorige college was de eenheid door de verschillende partijlijnen behoorlijk afgenomen. De vier wethouders konden daarvoor geen goede modus vinden.”
Onderzoek Schiedam | 24 augustus 2011 | 77
“U vraagt mij waarom niemand van het college de burgemeester heeft aangesproken op aspecten van werkwijze of bestuurstijl. Hoewel alle wethouders naar mijn overtuiging wel eens aanleiding hadden voor moeizame discussies en die ook wel hebben gevoerd, hebben we dit nooit collectief, vanuit een meer algemeen perspectief aan de orde gesteld. Waar ik bij de start van de vorige bestuursperiode een stevig eendrachtig gevoel tussen de wethouders heb ervaren, is dat zeker vanaf medio 2008 behoorlijk afgenomen, waarbij zaken sneller partijpolitiek werden gemaakt. Tegen die achtergrond kon daarvoor geen goede modus worden gevonden.” De portefeuillehouder Welzijn (2010-heden) heeft in reactie op de bevindingen verklaard dat hij wenst te benadrukken dat de passage in zijn verklaring over het aanspreken van de burgemeester niet sec over onderneming C. ging. Dat kon naar zijn zeggen ook niet, omdat uit de voorafgaande passage van meerdere geïnterviewde wethouders blijkt, dat deze niet op de hoogte waren. De toenmalig portefeuillehouder Cultuur (2010-2011) heeft verklaard: “Ik heb hiervan pas vernomen via de krant. Ik wist ook niet wat de zoon van de burgemeester deed trouwens. Ik heb ook niet gelet op waar de bus vandaan kwam, ook niet bij het laatste VNG-Congres in Ulft. Ik ken in deze streek de vervoerders helemaal niet en heb ook niet gezien dat het bedrijf ‘C’ heette (…) Ik heb over de inhuur van een bedrijf van de zoon van de burgemeester intern nooit eerder signalen gekregen. Het is ook nooit in het college aan de orde gesteld door de burgemeester of de gemeentesecretaris. Als ik het geweten had, was ik nooit ingestapt.” De burgemeester heeft over dit onderwerp verklaard dat zij niet betrokken is geweest bij het besluit om onderneming C. in te huren. Zij heeft naar eigen zeggen voor aanvang van de 2e rit (naar het VNG Congres) van haar zoon te horen gekregen dat het bedrijf door de gemeente was ingehuurd. Dit, omdat het bedrijf haar vroeg om nadien te laten weten hoe de rit was geweest. Volgens de burgemeester heeft het bedrijf een dienst verleend zonder winst te maken en zonder er reclame mee te maken en was het bedrijf eigenlijk niet gelukkig met de opdrachtverstrekking. Zij heeft hierop aangegeven dat zij er eigenlijk ook niet gelukkig mee was. Volgens de burgemeester was het college tevreden met het vervoer naar het VNG Congres en heeft het college de gemeentesecretaris dit ook medegedeeld. Toen is naar haar zeggen ook aan de orde gekomen dat het om een bedrijf van haar zoon ging. Zij heeft naar eigen zeggen toen aangegeven dat een en ander niet was geregeld door haar zoon, maar door diens compagnon. Over de ritten in 2011 heeft de burgemeester naar eigen zeggen pas recent vernomen, zij vermoedt dat deze geregeld zijn door de gemeentesecretaris of haar bestuurssecretaresse. De burgemeester ontkent dat zij en haar bestuurssecretaresse door de directeur gewaarschuwd zijn voor het inschakelen van onderneming C. Dit is volgens haar niet logisch, omdat de directeur de facturen ‘voor akkoord’ heeft getekend en het volgens haar ook in de rede ligt dat de directeur dit dan met de gemeentesecretaris zou hebben besproken. Zij heeft aangegeven niet te weten dat onderneming C. de eerste keer is benaderd door de betreffende medewerker Kabinet. Inzake onderneming J. heeft zij verklaard dat in een overleg met het afdelingshoofd P&O, een clustermanager, de gemeentesecretaris en de directeur door haar is aangegeven dat in het kader van de bezuinigingen ook naar de wervingskosten gekeken moest worden. Zij heeft aangegeven dat P&O met onderneming J. moest gaan praten over het gratis op de website plaatsen van advertenties. De anderen zouden toen hebben aangegeven dat als het gratis was, het dan mooi was. Iedereen wist dat het om het bedrijf van haar zoon ging, volgens de burgemeester. In het kader van de kostenbesparingen is toen ook
Onderzoek Schiedam | 24 augustus 2011 | 78
nog over het vervoer gesproken. De burgemeester heeft naar eigen zeggen, toen onderneming C. ter sprake kwam, aangegeven ‘niet doen’. Zij heeft verklaard dat inschakeling van onderneming J, zoals in de e-mail van 25 januari 2011 door haar gesteld, wel degelijk met de directeur is besproken. Naar haar zeggen kent de directeur de bedrijven van haar zoon, omdat de directeur bij sociale gebeurtenissen regelmatig met haar zoon praat. Beoordeling De burgemeester Uit de feiten blijkt dat de burgemeester weet heeft gehad van de inschakeling van onderneming C. Zij heeft nagelaten reeds bij de eerste kennisneming daarvan de relatie te verbreken c.q. te verbieden. Wij beschikken over een verklaring dat zij gewaarschuwd is voor belangenverstrengeling. De relatie tussen de gemeente en de onderneming van haar zoon heeft zich voortgezet tot het moment van publicaties in de media. De verklaringen van de burgemeester dat zij de opdrachtverstrekking aan onderneming C. niet prettig vond en dat zij een keer zou hebben aangegeven om dat niet te doen, zijn om verschillende redenen ongeloofwaardig. Zo heeft de burgemeester aan de afdeling P&O voorgesteld om met onderneming J. te gaan praten, tevens een bedrijf van haar zoon. Wij kwalificeren de samenwerking tussen de gemeente en de onderneming C als belangenverstrengeling. De burgemeester heeft gehandeld in strijd met het kernbegrip onafhankelijkheid’ (belangenverstrengeling) van de Gedragscode voor bestuurders. Daarnaast heeft de burgemeester in strijd met de waarheid verklaard door in een e-mail van 24 mei 2011 aan te geven dat onderneming C. naar voren was gekomen omdat het de hoogste notering bij google had. Blijkens de verklaring van de betreffende medewerker Kabinet heeft hij onderneming C. ingeschakeld omdat hij de zoon van de burgemeester kent via de hockey. De burgemeester heeft gestimuleerd dat er een samenwerking tot stand zou komen tussen de gemeente en een andere onderneming van haar zoon: onderneming J. Ook al zou de door de burgemeester beoogde samenwerking niet leiden tot facturatie, dan zou deze vorm van samenwerking de schijn van belangenverstrengeling hebben opgeroepen, concurrentievervalsing tot gevolg kunnen hebben en een reëel gevaar van belangenverstrengeling in zich hebben gehad. Het handelen van de burgemeester in dit dossier is in strijd met het kernbegrip ‘onafhankelijkheid’ van de Gedragscode voor bestuurders. Ambtelijke top De ambtelijke top was, vroeg of later, op de hoogte van de inschakeling van de onderneming van de zoon van de burgemeester. Zij heeft niet correctief ingegrepen. De verklaringen van de gemeentesecretaris en de directeur dat zij niet van de opdrachtverlening hebben geweten, beoordelen wij als onwaarachtig. Met name de bestuurssecretaresse heeft intern signalen afgegeven en de vraag gesteld of de opdrachtverlening wel wenselijk was, gezien het feit dat het een onderneming van de zoon van de burgemeester betrof. Overige collegeleden Het is niet aantoonbaar dat de wethouders wisten dat bij de diverse ritten gebruik is gemaakt van de diensten van een bedrijf van de zoon de burgemeester.
Onderzoek Schiedam | 24 augustus 2011 | 79
7.7
Behandeling post van de burgemeester
Een melder heeft de volgende melding gedaan: Het betreft de procedure dat alle post die aan de burgemeester was gericht, ongeopend en ongeregistreerd door DIV naar de burgemeester moest worden gestuurd. Dit betreft ook WOB-verzoeken, bezwaarschriften en klachten van burgers. Destijds heeft de bestuursassistent [naam] bij DIV aangegeven dat dit de procedure moet zijn. De bestuursassistent is door melder omschreven als iemand die zich gedroeg als een soort tweede burgemeester. Aanvankelijk heeft DIV nog de werkwijze proberen te hanteren dat de burgemeester het originele stuk (digitaal) ontving en er meteen een kopie naar de vakafdeling ging. Ook dit was niet akkoord voor de burgemeester en is DIV verboden. De melder heeft nog geprobeerd dit zo in stand te houden, maar er is DIV ook een verbod opgelegd om een kopie naar de vakafdeling te sturen. De burgemeester heeft de teamleider bij een overleg over de postafhandeling vermanend, met de vinger in het gezicht, toegesproken “Oh wee als je mijn post nog een keer durft te openen.” Melder heeft deze postkwestie intern herhaaldelijk aan de orde gesteld bij leidinggevenden/management, en ook de huidig portefeuillehouder Economische Zaken (2010-heden) is volgens melder op de hoogte van de kwestie. Dit heeft echter niet geleid tot aanpassingen van de procedure. Het gaat melder niet om het beschadigen van personen, maar sec om de procedure, die volgens melder niet deugt en risico’s voor de organisatie en voor het bestuur c.q. de burgemeester oplevert. De organisatie verliest het overzicht omdat stukken ongeopend en ongeregistreerd naar de burgemeester gaan, waardoor bijvoorbeeld WOBverzoeken of bezwaarschriften te lang blijven liggen en niet tijdig worden afgehandeld. Vervolgens krijgen de vakafdelingen en DIV de schuld als het daardoor fout loopt in een zaak. DIV heeft een jaartelling bijgehouden, het betreft ongeveer 650 stukken op jaarbasis die aan de burgemeester gericht zijn. Het team DIV ergert zich er volgens melder aan dat als het mis gaat door deze procedure, zij continue de schuld in de schoenen geschoven krijgen. Als er per abuis 1 envelop wordt geopend, hangt binnen ‘no time’ de bestuursondersteuning van de burgemeester aan de lijn en wordt men op vervelende toon toegesproken dat dit toch echt niet nog een keer moet gebeuren. De burgemeester zou in Voorschoten dezelfde werkwijze hebben gehanteerd ten aanzien van post, is melder gebleken toen melder toevallig een keer een ambtenaar van de gemeente Voorschoten sprak op een bijeenkomst. Aldus de melder. Wij hebben een tweede melding ontvangen over de procedure met betrekking tot post: Melder geeft aan dat niet alleen de burgemeester, maar ook andere collegeleden (de huidige portefeuillehouder Welzijn) hebben aangegeven dat alle aan hen persoonlijk gerichte post niet geregistreerd mag worden, maar eerst door hen moet worden ingezien voordat deze post eventueel geregistreerd wordt. Men doet volgens melder alsof er sprake is van privé post, dit speelt met name bij de burgemeester. Zij verbiedt DIV stukken eerst te registreren. Ambtenaren, waaronder melder, hebben herhaaldelijk bij de toenmalige gemeentesecretaris, de huidige gemeentesecretaris en de clustermanager Dienstverlening aangegeven dat deze procedure strijdig is met de vereisten van een goede afhandeling van post en registratie van documenten. Bovendien loopt de gemeente risico’s op het gebied van bijvoorbeeld afhandeltermijnen (zoals bij bezwaarschriften). In de praktijk is het ook nog eens zo dat als het dan
Onderzoek Schiedam | 24 augustus 2011 | 80
inderdaad fout gaat in een dossier, de vakafdelingen de schuld krijgen terwijl een brief dan gewoon te lang op het bureau van de bestuurder is blijven liggen. Hoe het momenteel loopt, weet melder niet. Beide melders hebben aangegeven dat anonimiteit niet noodzakelijk is. De bestuurssecretaresse heeft over de procedure met betrekking tot post voor de burgemeester verklaard: “De post voor de burgemeester werd iedere dag bij mij afgegeven door de afdeling DIV. Ik opende haar post. De burgemeester wilde niet dat haar post door de afdeling DIV werd geopend c.q. geregistreerd (Teamleider DIV weet hier alles van). Dit was overigens niet conform de postprocedure die er geldt binnen de gemeente Schiedam.” De gemeentesecretaris heeft op de vraag of hij bekend was met de signalen, verklaard: “Ja, het is juist dat, na besluitvorming hierover door het college van B&W, de door u genoemde bezwaren naar voren zijn gebracht. Het betrof overigens een besluit van het college waarin (opnieuw) werd vastgesteld dat ambtelijk feitelijk anders werd gehandeld dan eerder expliciet bestuurlijk was besloten. In de praktijk bleek dat de ambtelijk (voorgestelde) werkwijze niet werkte en leidde tot voldongen feiten die bestuurlijk niet meer konden worden gerepareerd. De in de notitie genoemde argumenten waren derhalve op hoofdlijnen bestuurlijk gewogen. In het genoemde overleg met de gemeentesecretaris en de clustermanager Dienstverlening heb ik het voorgaande toegelicht en is gezamenlijk geconcludeerd dat ‘de uitzonderingen’ tot het uiterste moesten worden beperkt.” Wij hebben de portefeuillehouder Welzijn (2010-heden) de betreffende meldingen voorgelegd in een interview. Hij heeft verklaard: “U legt mij voor dat u meerdere meldingen heeft ontvangen, waarin is gesteld dat aan de burgemeester en andere collegeleden geadresseerde post niet door DIV geregistreerd zou mogen worden en rechtstreeks naar het betreffende collegelid gestuurd moet worden. U stelt dat in de meldingen is aangegeven dat e.e.a. intern herhaaldelijk is aangekaart, maar niet tot een wijziging heeft geleid. U stelt dat in de meldingen is gesteld dat deze werkwijze risico’s oplevert en dat, wanneer zaken als gevolg van deze werkwijze inderdaad verkeerd lopen, de vakafdelingen vervolgens de schuld krijgen van de burgemeester c.q. het bestuur. Ik heb persoonlijk ervaring dat aan mij geadresseerde brieven mij veel te laat bereikten. Dit duurde soms weken. Met name bij aangetekende brieven, op naam gesteld, is dat onacceptabel. Ik heb toen, in 2007 of 2008, aangegeven dat persoonlijk geadresseerde brieven en aangetekende brieven rechtstreeks naar de geadresseerde moeten worden doorgeleid. Het is mijn ervaring dat dit in andere organisaties ook voorkomt. Een instructie dat dergelijke post niet door DIV geregistreerd mag worden, is mij niet bekend. Ik ken geen formele instructies hieromtrent, daar is nooit over gesproken in het college.” Nadien hebben wij van de portefeuillehouder Welzijn (2010-heden) nog de volgende schriftelijke toelichting van zijn secretaresse op de postprocedure ontvangen: “Mij werd toen ik hier kwam werken verteld dat alleen post voor de burgemeester rechtstreeks bij de secretaresse van de burgemeester werd neergelegd. De burgemeester wilde eerst zelf de post bekijken en daarna werd de post naar DIV gestuurd zodat het kon worden ingeschreven. Idee hierachter was volgens mij dat de post dan sneller onder ogen van de burgemeester zou komen zodat er sneller actie ondernomen kon worden. Maar ook dat post die persoonlijk gericht werd aan de burgemeester niet eerst in de toren
Onderzoek Schiedam | 24 augustus 2011 | 81
terecht kwam. Deze werkwijze geldt alleen voor de burgemeester. Post voor de wethouders gaat via DIV en komt dan bij het secretariaat terecht. Post die aangetekend is voor jou [BING: portefeuillehouder Welzijn] wordt persoonlijk aan je overhandigd of wanneer je er niet bent, aan de secretaresse.” Ons is diverse interne correspondentie aangereikt inzake dit onderwerp. Hieruit is ons gebleken dat een beleidsadviseur Bestuur in oktober 2008 bij DIV heeft aangegeven dat de burgemeester niet blij was dat DIV een klacht over de burgemeester had ingeboekt. Blijkens een e-mail van 3 oktober 2008 van de teamleider DIV aan de clustermanager Dienstverlening werd het door DIV inboeken van de betreffende klacht “hoog opgenomen”. De teamleider DIV heeft blijkens de e-mail in algemene zin begrepen dat de burgemeester het liefst al haar post direct en ongeopend wil ontvangen, zonder dat de post is ingeboekt door DIV. De teamleider DIV heeft in een e-mail van 23 oktober 2008 aan de clustermanager Dienstverlening aangegeven zich onder protest te schikken naar de wens van de burgemeester en heeft hem gevraagd of hij dit nog met de burgemeester zou gaan opnemen. Uit de ons ter beschikking gestelde correspondentie en documentatie blijkt dat de teamleider DIV intern herhaaldelijk bij de ambtelijke leiding de juridische risico’s heeft benoemd van deze procedure: er is gerefereerd aan strijdigheid met artikel 12 van de Archiefwet (verplichting om post te registreren op datum, afzender en inhoud), aan het feit dat het overzicht verloren wordt en mede hierdoor behandelingstermijnen overschreden worden alsmede aan het feit dat enveloppen met datumstempel worden weggegooid, wat negatieve gevolgen kan hebben in eventuele juridische procedures. De teamleider DIV heeft herhaaldelijk aangegeven dat de betreffende procedure naar haar mening strijdig is met het transparantiebeginsel en het dienstverleningsconcept (monitoren afhandeling publieksbrieven). Op 17 november 2009 heeft de bestuurssecretaresse van de burgemeester intern een e-mail verstuurd met de volgende mededeling: “Alle correspondentie + telefonie bestemd voor de burgemeester moet rechtstreeks naar mij toe (…) en niet naar DIV. Dit wijkt dus af van de procedure.” De teamleider DIV heeft per e-mail van 18 november 2009 gereageerd: “Ik hoop dat e.e.a. rondom de post nu weer beter geregeld kan worden, want ik heb al herhaaldelijk aangekaart dat sommige dingen door deze afwijkende procedure niet goed lopen. De organisatie heeft hier veel last van, maar tegelijk durft niemand het bij de burgemeester aan te kaarten.” De teamleider DIV heeft in de betreffende e-mail wederom de juridische en organisatorische pijnpunten van de gevolgde procedure benoemd. Op 26 april 2011 heeft zij dit opnieuw gedaan in een uitgebreide e-mail aan een bestuurssecretaresse. De gemeentearchivaris heeft per e-mail van 24 februari 2011 aan de gemeentesecretaris zijn bezorgdheid geuit over de wijze waarop B&W meent te moeten omgaan met de aan het college of collegeleden gerichte post. Hij heeft aangegeven dat er geen sprake is van persoonlijke post, maar dat er wel met post wordt omgegaan alsof het persoonlijke post betreft. Door het gebrek aan registratie lopen de voortgangsbewaking c.q. afhandelingtermijnen een risico. Ook de gemeentearchivaris heeft in zijn e-mail gerefereerd aan de verplichtingen die voortvloeien uit de Archiefwet. Wij hebben de collegeleden gevraagd of zij bekend zijn met de procedure en de signalen over de risico’s die hierover intern zijn afgegeven.
Onderzoek Schiedam | 24 augustus 2011 | 82
De portefeuillehouder Economische Zaken (2010-heden) heeft verklaard: “U legt mij voor dat u meldingen heeft dat er intern herhaaldelijk signalen zouden zijn afgegeven over de risico’s van de procedure die wordt gehanteerd m.b.t. post voor de burgemeester. In een melding is ook gesteld dat deze signalen ook aan mij gericht waren. Ik weet dat de afdelingsmanager Archief wel eens iets over de wettelijke bepalingen vanuit de Archiefwet heeft gezegd, maar ik weet niet meer of dit sec betrekking had op de procedure inzake post voor de burgemeester (…) U vraagt mij of de procedure inzake post voor de burgemeester in het college is besproken. Ik kan niet met zekerheid zeggen of dit door de burgemeester in het college zou zijn besproken.” De portefeuillehouder Financiën (2010-heden) heeft verklaard: “U vraagt mij of ik bekend was met de herhaaldelijk door ambtenaren bekritiseerde procedure dat de post van de burgemeester niet mocht worden ingeboekt en rechtstreeks naar haar moest worden verzonden. Hiervan was ik niet op de hoogte. Als iets aan mij gestuurd wordt, dan wordt het ingeboekt. Het is voor het eerst dat ik dat hoor. Als ik dat gehoord had dat zij dat zo deed, dan zou ik het opmerkelijk hebben gevonden. Alles wat binnen komt wordt ingeboekt en ik vind dat ook een logische gang van zaken.” De portefeuillehouder Welzijn (2010-heden) heeft nog aanvullend over dit onderwerp verklaard: “U vraagt mij of ik bekend was met de herhaaldelijk bekritiseerde procedure dat de post van de burgemeester niet mocht worden ingeboekt. Wat is hiervan bij het college bekend dat ambtenaren dit een goede procedure vonden? Dat is bij mij aan tafel nooit aan de orde gebracht. In het vorige gesprek was ik daar erg door verrast (…) Ik ben geen wethouder geworden om me bezig te houden over interne procedures. Ik ben er altijd van uitgegaan dat alle post wordt ingeboekt. Het beeld dat het andersom is, is gewoon een diametraal beeld. Ik heb navraag gedaan bij mijn eigen secretaresse. U vraagt mij wat ik er van vind en of mijn post wel wordt ingeschreven. Ik vind dat alle post moet worden ingeschreven. U vraagt mij of ik aan de bel had getrokken als ik er van geweten had. Ja, er is echter één categorie, als hij op naam staat, ongeacht bestuur of een ambtenaar, en het is persoonlijk of persoonlijk en vertrouwelijk, dan moet die enveloppe worden overhandigd aan die persoon. Als de ontvanger dan besluit om er iets anders mee te doen, dan heb ik daar geen zicht op. Ik weet dat het niet overal hetzelfde gaat binnen de overheid.” De toenmalig portefeuillehouder Cultuur (2010-2011) heeft verklaard: “U legt mij voor welke procedure wordt gehanteerd met betrekking tot post voor de burgemeester. Ik wist dit niet, ik vind het geen goede zaak dat post niet ingeboekt wordt (op welke manier dan ook) (…) Het zou kunnen dat de burgemeester dit wel in het college heeft besproken, maar dit moet dan voor mijn tijd geweest zijn. Ik vind het wel in de rede liggen dat ze dat in het college heeft besproken, want er waren regelmatig vergelijkbare zaken aan de orde in het college.” De burgemeester heeft verklaard dat alle post binnenkomt bij DIV en daar wordt geregistreerd. Alleen persoonlijk aan haar gerichte en vertrouwelijke brieven gaan rechtstreeks naar het secretariaat van de burgemeester. Sollicitaties bijvoorbeeld laat ze niet inboeken door DIV, haar bestuursondersteuner houdt hier een aparte map voor bij. Zij denkt dat andere collegeleden eenzelfde procedure volgen, met name de portefeuillehouder Welzijn (2010-heden). Ze stelt van hem te weten dat hij nog wel eens stukken laat liggen, maar dat zij zelf heel snel is met het in de organisatie brengen van post. Op de vraag of zij bekend is
Onderzoek Schiedam | 24 augustus 2011 | 83
met het feit dat er intern signalen zijn afgegeven over de risico’s die aan deze procedure kleven, heeft zij verklaard dat zij weet dat met DIV discussie is geweest over het doorsturen van aangetekende brieven. Zo is een keer een aangetekende brief waarin zij werd bedreigd, wekenlang op een afdeling blijven liggen. Volgens de burgemeester werd de sense of urgency binnen de organisatie onvoldoende gevolgd. Zij heeft verklaard te weten dat DIV niet blij is met de huidige procedure en dat de overige collegeleden op de hoogte zijn van de procedure omdat deze herhaaldelijk aan de orde is geweest in het college. Beoordeling Uit de bevindingen blijkt dat: •
• • •
de burgemeester mede naar aanleiding van een over haar ontvangen en door DIV geregistreerde klacht, de procedure heeft ingevoerd dat alle post die aan haar is geadresseerd, ongeopend en ongeregistreerd naar haar moet worden doorgezonden, en deze niet door DIV mag worden geregistreerd; dat deze procedure door tal van betrokkenen herhaaldelijk bekritiseerd is; dat bij het afgeven van deze signalen de juridische risico’s benoemd zijn; dat deze procedure niet door het college is vastgesteld noch goedgekeurd.
Klachten over de behandeling van de post zouden naar onze mening dienen te leiden tot aanpassing van gedrag van de behandelaars van de post en niet tot een aanpassing in de routing van de post. Deze gewijzigde routing in combinatie met de gebrekkige communicatie daarover en in combinatie met het gedrag van de burgemeester zoals elders beschreven in dit rapport, heeft bij de betreffende afdeling zowel gevoelens opgeroepen van gebrek aan vertrouwen bij de leiding als een gebrek aan vertrouwen in een correcte en transparante afhandeling van de post door de burgemeester.
Onderzoek Schiedam | 24 augustus 2011 | 84
7.8
Inzage GBA
De burgemeester heeft op een bepaald moment permanente inzage in de Gemeentelijke basisadministratie (GBA) gevraagd en gekregen. Doel van permanente inzage alsmede inzagerechten zouden zijn vastgelegd en de burgemeester zou tevens een geheimhoudingsplicht hebben ondertekend. De reden van permanente inzage zou zijn gelegen in de rol die de burgemeester heeft op het gebied van openbare orde en veiligheid. Bijvoorbeeld het snel kunnen achterhalen van de gezinssamenstelling bij huiselijk geweld. Er zijn 3 meldingen over dit onderwerp ontvangen. Eén van de melders stelt dat ambtenaren dit echter ook snel voor haar kunnen nakijken en dat het onwenselijk is dat de burgemeester op deze wijze toegang heeft tot de persoonsgegevens van de inwoners van Schiedam. Twee melders hebben aangegeven anoniem te willen blijven, de andere melder heeft verklaard dat anonimiteit niet noodzakelijk is. Op 8 januari 2010 heeft de burgemeester per e-mail aan de afdelingsmanager Frontoffice, het volgende verzoek gedaan: “Ik zou graag geautoriseerd willen worden voor de uitgebreide GBA. Ik heb zoveel info nodig over incidenten aangaande Schiedammers en nu ook in het nazorg/IBS/huiselijk geweld traject, dat ik niet meer uitkom met de info via veiligheid. Zij kunnen niet ver genoeg in het GBA, bovendien betreft het niet zelden info welke alleen aan de burgemeester wordt verstrekt. Ook de weekenden spelen parten. Kun je mij tevens uitleggen (eventueel via een mail) hoe deze toegang werkt?” Door de afdelingsmanager Frontoffice (tevens beheerder GBA) en de privacyfunctionaris GBA, is een verklaring opgesteld over de inzagerechten van de burgemeester in GBA (verklaring d.d. 7 juli 2011). Deze verklaring luidt: “In het najaar van 2009 heeft zich in Schiedam een incident voorgedaan, waarbij op een zaterdagnacht twee volwassenen op last van de politie de toegang tot hun woning is ontzegd. Overeenkomstig de wettelijke voorschriften is de toegangsontzegging getekend door de burgemeester. Op maandagochtend bleek echter dat zich in de woning twee kinderen bevonden. Dit was voor de burgemeester aanleiding om de manager KCC (toen nog afdeling Frontoffice), tevens Beheerder GBA, mondeling te vragen om toegang tot de GBA. Dit om te voorkomen dat dusdanig schrijnende gevallen zich nogmaals kunnen voordoen. Zeer veel mensen binnen de gemeente hebben toegang tot de GBA omdat dit noodzakelijk is voor de uitvoering van de publiekrechtelijke taken en hiertoe wettelijke grond bestaat. Hierbij kun je denken aan Gemeentelijke Belastingen, de leerplichtambtenaren, Werk & Inkomen, het Interventieteam en Vergunning & Handhaving. Omdat ook de functie van burgemeester taken en bevoegdheden behelst die gebruik van authentieke persoonsgegevens noodzaken, zoals bovenstaand voorbeeld toont, is eind december 2009 door ons besloten de burgemeester inzagerecht te verschaffen tot de GBA. De applicatiebeheerder GBA heeft op het moment van het overhandigen van de inloggegevens, een korte cursus verzorgd over het gebruik van de softwareapplicatie, terwijl de beheerder GBA de burgemeester nader gewezen heeft op de privacyaspecten van de GBA. Ook is zij uitdrukkelijk voorgelicht over de eis van doelbinding (je mag alleen opzoeken wat en wie je voor je functie nodig hebt) en de protocolleringsplicht (elke individuele handeling van elk individu met inzagerechten wordt opgeslagen, opdat altijd kan worden gecontroleerd dan wel nagegaan of eenieder zich aan de regels houdt).
Onderzoek Schiedam | 24 augustus 2011 | 85
In de aanloop naar de driejaarlijkse Audit GBA, voor Schiedam gepland in het tweede kwartaal van 2010, is onder de verantwoordelijke portefeuillehouder, de burgemeester, besloten een aantal documenten te actualiseren en de processen en procedures omtrent de GBA aan te scherpen. De procedure ter verkrijging van inzagerecht in de GBA was hiervan onderdeel. De burgemeester heeft zich hierbij altijd heel betrokken getoond. Nadat de gemeenteraad op 17 december 2009 unaniem de nieuwe Verordening GBA gemeente Schiedam 2010 heeft vastgesteld, heeft het college op 5 januari 2010 de bijbehorende Bijlagen bij de Verordening GBA 2010 vastgesteld. Dit is nogmaals bekrachtigd op 12 januari van hetzelfde jaar. Desbetreffende verordening is kaderstellend en borgt onder meer dat gemeenteambtenaren, in overeenstemming met de Wet GBA en de Wet op de Basisregistraties, moeten kunnen beschikken over correcte en actuele persoonsgegevens die zij nodig hebben voor de vervulling van hun publiekrechtelijke taken. Anderzijds is middels desbetreffende verordening geborgd dat de levenssfeer van de inwoners van Schiedam niet onevenredig kan en mag worden geschonden. (…) Met vaststelling van de Bijlagen zijn de criteria en de procedure inzake (het verkrijgen van) inzagerecht formeel vastgelegd. Nadat enkele voorbereidende werkzaamheden zijn verricht is op 4 februari overgegaan tot implementatie van de nieuwe criteria: middels een e-mailschrijven zijn de medewerkers die gebruik maken van authentieke persoonsgegevens en hun leidinggevende geïnformeerd over de nieuwe criteria en de nieuwe procedure. Gedurende de opwerkfase van de verordening en bijbehorende bijlagen is de burgemeester vanzelfsprekend betrokken geweest bij de inhoud hiervan. Kort na de verspreiding van eerdergenoemde email, heeft zij het formulier ‘aanvraag toegang GBA’ ingevuld, ondertekend en ingeleverd. Volgens de procedure is deze – na advisering door de Privacyfunctionaris GBA – vervolgens door de beheerder GBA en de Beveiligingsfunctionaris GBA beoordeeld op publiekrechtelijke grond en noodzaak en geaccordeerd. Begin maart is de burgemeester erop geattendeerd dat zij de geheimhoudings- en integriteitsverklaring gebruik GBA nog moest ondertekenen om haar inzagerecht te formaliseren. Dit heeft zij gedaan op 19 maart van 2010. Op de verklaring zelf is echter handmatig de datum 19 maart 2009 ingevuld. Ons inziens is de enige mogelijke verklaring hiervoor dat de burgemeester een slordigheid heeft begaan; desbetreffend formulier bestond immers een jaar tevoren nog niet. vervolgens is op 30 maart 2010 de toegang opnieuw verleend. De toegang is afgesloten nadat de toenmalig burgemeester (2006-2011) haar ontslag had ingediend bij de Commissaris van de Koningen, op 20 juni van dit jaar.” In bovenstaande verklaring wordt verwezen naar een e-mailschrijven over de nieuwe criteria. Op 4 februari 2010 is door de Privacyfunctionaris GBA een e-mail verstuurd aan de gebruikers over de nieuwe regels. In de e-mail worden de gebruikers ook gewezen op geheimhoudings- en integriteitsverklaring. Hierover staat vermeld: “(…) Het niet naleven van de bepalingen in desbetreffende verklaring kan leiden tot intern onderzoek en rapportage. De geheimhoudings- en integriteitsverklaring zal dan ook worden toegevoegd aan je personeelsdossier. Als je de verklaring niet tijdig terugstuurt, wordt je toegang tot Key2Burgerzaken afgesloten. (…) Bijgaande verklaring moet door jezelf en je afdelingsmanager worden ondertekend en vóór maandag 22 februari verstuurd worden aan [naam afdelingsmanager Frontoffice]. Zij is door het college benoemd tot beheerder GBA.” Zoals in de verklaring valt te lezen heeft de burgemeester de geheimhoudings- en integriteitsverklaring op 19 maart 2010 ondertekend [BING: datum ondertekening is 19 maart 2009, dit is vermoedelijk een vergissing]. Door de afdelingsmanager Frontoffice is over het tekenen van de verklaring, dat is gebeurd na de uiterste inleverdatum, het volgende verklaard:
Onderzoek Schiedam | 24 augustus 2011 | 86
“Nadat de termijn voor het inleveren van de geheimhoudings- en integriteitsverklaringen op 22 februari verstreken was, was er sprake van een gedoogperiode. Dit omdat de reactietermijn van 2 weken in de praktijk zeer (te) ambitieus bleek: slechts circa 15% van de 319 medewerkers die per 4 februari 2010 geautoriseerd waren, heeft binnen de termijn de ondertekende verklaring in weten te leveren. De lengte van de gedoogperiode is van tevoren uiteraard niet gecommuniceerd (maar was ook niet door ons “hard” gedefinieerd). Het op 22 februari afsluiten van 250 medewerkers is nooit een mogelijkheid geweest, aangezien dit de hele bedrijfsvoering van de gemeente lam zou leggen en burgers zou duperen. Na 22 februari bleven de ondertekende verklaringen binnendruppelen. Voor ons was er geen reden om grove maatregelen te treffen, het proces liep gestaag. En op 19 maart 2010 heeft ook de burgemeester desbetreffende verklaring ondertekend en bij ons ingeleverd. Begin mei is de balans opgemaakt. Van 91 medewerkers was nog geen enkele reactie gekomen. Derhalve is op 6 mei 2010 vervolgens aan alle afdelingsmanagers een herinnering- en waarschuwingsmail verzonden met een overzicht van die medewerkers die niet hadden aangegeven niet meer aan de voorwaarden te voldoen en hun geheimhoudings - en integriteitsverklaring niet hadden ingeleverd. Tevens is op 6 mei door de privacyfunctionaris GBA van mijn afdeling aan de applicatiebeheerder van mijn afdeling de opdracht gegeven die mensen af te sluiten die zelf hadden aangegeven niet (meer) aan de voorwaarden te voldoen. Op 17 mei 2010 is vervolgens aan de applicatiebeheerder opdracht gegeven de mensen die hun geheimhoudings- en privacyverklaring nog altijd niet hadden ondertekend en ingeleverd, af te sluiten. Dit is ook direct gedaan.” Ten aanzien van het gebruik van GBA door de burgemeester heeft de afdelingsmanager Frontoffice tegenover BING verklaard: “De burgemeester voldeed op het moment van de autorisatie-aanvraag aan de voorwaarden als gesteld in de verordening GBA 2010 en de daarbij behorende bijlage. Dit algemeen verbindend voorschrift is na vaststelling door de gemeenteraad voorgelegd aan het onafhankelijke College Bescherming Persoonsgegevens. Ook na vaststelling van de striktere voorwaarden door het college van burgemeester en wethouders op 5 januari 2010 waren er meer dan voldoende juridische gronden om de autorisatie van de burgemeester gestand te doen houden. De burgemeester heeft de nieuwe gestandaardiseerde procedure voor de aanvraag gevolgd en heeft dus geen voorkeursbehandeling of iets dergelijks gekregen noch gevraagd. Iedere gemeente in Nederland is wettelijk verplicht een periodieke audit te laten verrichten door een door de Minister van Binnenlandse Zaken aangewezen onafhankelijke audit instelling. Deze audit bevat controle op alle (beveiligings-)processen rondom de GBA, de privacywaarborging van alle ingeschreven inwoners en de inhoudelijke kwaliteit van de opgenomen persoonsgegevens. In Schiedam heeft deze GBA-audit in juni 2010 plaatsgevonden. Door de auditor [naam externe partij] zijn ten aanzien van de autorisaties en de procedure hieromtrent geen onregelmatigheden geconstateerd, respectievelijk aanbevelingen gedaan. Het staat buiten kijf dat in zijn algemeenheid een burgemeester functioneel over authentieke persoonsgegevens, zoals bewoningssituatie, moet kunnen beschikken. Het is aan een burgemeester zelf te beslissen of hiertoe ook directe inzage middels een autorisatie in de GBA noodzakelijk is. Op basis van de Wet GBA en de lokale verordening heb ik als afdelingsmanager Frontoffice, tevens beheerder GBA, geen aanleiding gezien om haar aanvraag te weigeren.” Beoordeling Het onderzoek heeft geen aanwijzingen opgeleverd dat de permanente inzage is gevraagd en verstrekt op grond van belangen, anders dan die van openbare orde en veiligheid. De burgemeester heeft de bijbehorende geheimhoudings- en integriteitsverklaring ondertekend en het protocol is ook ingericht op het
Onderzoek Schiedam | 24 augustus 2011 | 87
kunnen onderzoeken en vaststellen van gebruik voor doeleinden, anders dan de vastgelegde doeleinden waarvoor permanente inzage is gevraagd. De burgemeester is in dezen niet anders behandeld dan iedere ander die inzagerechten voor de GBA heeft. Blijkens de verklaring van de afdelingsmanager heeft de in juni 2010 uitgevoerde audit geen onregelmatigheden opgeleverd.
Onderzoek Schiedam | 24 augustus 2011 | 88
7.9.
Bouwdossier van de burgemeester
Er zijn twee meldingen ontvangen die betrekking hebben op het bouwdossier van de burgemeester. Beide melders hebben anonimiteit verzocht. Het bouwdossier van de burgemeester heeft een relatie met het geschil dat de burgemeester heeft met haar buren. In de volgende paragrafen beschrijven wij de bevindingen inzake de diverse onderdelen waarover meldingen zijn ontvangen. 7.9.1 Bouwleges Wij hebben een melding ontvangen over het mogelijk te weinig bouwleges betalen door de burgemeester in verband met (ver)bouwwerkzaamheden aan en bij haar woning. Voor verbouwingen/werkzaamheden op het perceel van het gezin van de burgemeester zijn in de loop der jaren diverse vergunningen afgegeven. Sinds 2007 zijn 3 vergunningen verleend, waarvoor leges in rekening zijn gebracht. Dit zijn: 1) een sloopvergunning voor het gedeeltelijk slopen van de woning (d.d. 16 maart 2007), 2) een bouwvergunning voor het vergroten en verbouwen van de woning (d.d. 28 maart 2007) en 3) een bouwvergunning voor een gedeeltelijke verhoging van de erfafscheiding (d.d. 5 december 2007). Voor de sloopvergunning (verleend op 16 maart 2007 - aangevraagd op 7 maart 2007) is een bedrag van € 201,75 aan legeskosten in rekening gebracht. In de brief van de gemeente aan de aanvrager (echtgenoot van de burgemeester), waarin het legesbedrag is genoemd, is gesteld dat de hoogte van de leges conform de legesverordening is. Voor de berekening van de leges is een bedrag van € 20.000 aan sloopkosten gehanteerd. Dit bedrag komt overeen met het geraamde bedrag dat in o.a. de vergunningaanvraag is genoemd. In de ‘Verordening op de heffing en invordering van leges 2007’ (inwerkingtreding 1 januari 2007) staat onder 35h opgenomen dat voor een sloopvergunning met sloopkosten tussen € 0 en € 50.000, 1% van de sloopkosten als legeskosten wordt berekend. Het in rekening gebrachte bedrag aan legeskosten is derhalve conform de legesverordening. Ten aanzien van de bouwvergunning voor het ‘vergroten en verbouwen van de woning’ (aangevraagd op 6 maart 2007 door de echtgenoot van de burgemeester) is aan legeskosten € 2.695 in rekening gebracht (vergunningdatum 28 maart 2007). Ook in de gemeentelijke brief aan de aanvrager over deze kosten is aangegeven dat de hoogte van de leges conform de legesverordening is. Het totaalbedrag dat is genoemd bij de bouwkosten, dat leidend is geweest voor de hoogte van de leges, betrof € 135.000. Dit bedrag wordt ook genoemd als totaal aan bouwkosten in andere documenten (o.a. gemeentelijk adviesformulier verzoek vergunning). Het gemeentelijk dossier bevat geen onderbouwing voor de geraamde bouwkosten. De door de burgemeester opgegeven (vergunningsplichtige) verbouwingskosten zijn in verhouding tot de vermoedelijke totale kosten gering (circa 13%). De in rekening gebrachte legeskosten zijn overeenkomstig de legesverordening (lid 35a), welke voorschrijft dat de bouwleges € 2.065 bedragen plus 1,8% over de bouwkosten boven de € 100.000. De derde vergunning waarvoor leges zijn berekend, betreft de vergunning voor het ‘gedeeltelijk verhogen van de erfafscheiding’ (zie verder paragraaf 5.6.3 over de vergunningaanvraag). In de vergunningaanvraag
Onderzoek Schiedam | 24 augustus 2011 | 89
(d.d. 23 oktober 2007, aangevraagd door de burgemeester als privépersoon) is voor de bouwkosten geen bedrag genoemd (er is een vraagteken ingevuld). Het gemeentelijk dossier bevat geen andere documentatie waaruit de geraamde bouwkosten kunnen worden afgeleid. Voor de vergunning (d.d. 5 december 2007) is een legesbedrag van € 69 in rekening gebracht, waarbij in de brief aan de aanvrager kenbaar is gemaakt dat voor bouwkosten een bedrag van € 1.000 is gehanteerd. In het dossier is een document aangetroffen waarop staat vermeld dat de kosten “ambtshalve op € 1.000 zijn bepaald”. Afgaande op deze bouwkosten is het legesbedrag, overeenkomstig met het gestelde in de legesverordening (lid 35a), hetgeen voorschrijft dat voor bouwkosten tot € 15.000, de legeskosten 2,2% van de bouwkosten bedragen met een minimumbedrag van € 69. Wij hebben de wijze waarop de hoogte van de bouwleges ten aanzien van de erfafscheiding zijn bepaald voorgelegd aan de afdelingsmanager Vergunningen & Handhaving. Hij heeft verklaard: “Deze vraag is mij gesteld terwijl ik op vakantie ben. Zonder de stukken te kunnen raadplegen kan ik niet anders reageren door te verwijzen naar de door de aanvrager aangegeven bouwkosten van €1000,- zodat de leges op het minimumbedrag van € 69,- moeten worden gesteld. Uitgaande van de door u aangeleverde teksten zou dit correct moeten zijn” De vraag is voorgelegd aan de afdelingsmanager Vergunningen & Handhaving of in zijn algemeenheid de geraamde bouwkosten in de vergunningaanvraag de enige raming is van bouwkosten die wordt gehanteerd om de legeskosten vast te stellen. Hij heeft hierover aangegeven: “Het is correct dat in zijn algemeenheid de door de aanvrager afgegeven raming van de bouwkosten de basis is voor het berekenen van de legeskosten. Daarnaast wordt op basis van kennis en ervaring beoordeeld of een ingeleverde raming redelijk is.” Op de vraag hoe het kan dat het gemeentelijk dossier geen andere documentatie bevat waaruit de geraamde bouwkosten kunnen worden afgeleid heeft de afdelingsmanager Vergunningen & Handhaving gesteld: “De legeskosten worden berekend over de vergunningplichtige onderdelen van de werkzaamheden die worden uitgevoerd. De aanvraag is beoordeeld door onze meest ervaren plantoetser, deze heeft op basis van de ingediende plannen én op basis van zijn ruime ervaring geconstateerd dat de aangegeven bouwsom meer dan redelijk was. Dat het totaal aan kosten voor de niet-bouwkundige aanpassingen aan de woning het bedrag van € 135.000 ruim heeft overschreden kan kloppen aangezien een groot deel van de werkzaamheden niet-vergunningplichtige werkzaamheden betroffen. Ik hecht er waarde aan hierbij te verklaren dat naar ons inzicht leges zijn geheven over een naar alle redelijkheid in te schatten correcte bouwsom. Suggesties als zouden er twijfels mogen zijn over de hoogte van de leges zijn naar mijn mening absoluut onjuist.” De afdelingsmanager heeft desgevraagd aanvullend verklaard dat bij bouwvergunningaanvragen door de aanvrager geen onderbouwing van de opgegeven geraamde bouwkosten hoeft te worden ingediend. Aan de burgemeester is voorgelegd dat BING een melding heeft ontvangen dat (de familie van) de burgemeester mogelijk te weinig zou hebben betaald aan bouwleges. De burgemeester heeft verklaard: “Ik zie hier geen risico, dat de gecalculeerde bouwkosten te laag waren. De clustermanager SO heeft keurig alle meldingsplichtige zaken gemeld. Ik heb nooit vernomen dat hierbij zaken niet goed gingen.”
Onderzoek Schiedam | 24 augustus 2011 | 90
Wij hebben de burgemeester - teneinde de bij de aanvragen opgegeven geraamde kosten te kunnen toetsen - schriftelijk gevraagd om een onderbouwing (offerte of raming) van de geraamde kosten zoals deze zijn opgevoerd in de diverse vergunningaanvragen, aangezien deze niet voorhanden waren in het gemeentelijke dossier. De burgemeester heeft ons in eerste instantie schriftelijk medegedeeld dat er sprake is van een privékwestie en dat het geen gemeentelijke aangelegenheid betreft op welke wijze zij de verbouwing e.d. heeft gefinancierd. Wij hebben vervolgens ons verzoek herhaald met de mededeling dat ons verzoek geen betrekking heeft op de financiering, maar op het vaststellen van de juistheid van de betaalde bouwleges. De burgemeester heeft hierop gereageerd met de mededeling dat ons verzoek betrekking heeft op dossiervorming bij de gemeente en heeft ons naar de gemeente verwezen. Beoordeling Inzake de kwestie bouwleges hebben wij niet kunnen vaststellen of de vastgestelde en betaalde bouwleges zijn gebaseerd op onderbouwde ramingen/offertes die bij de vergunningaanvragen zijn ingediend. Ten aanzien van het plaatsen van het hekwerk blijkt uit het dossier dat de kosten ambtshalve op € 1.000 zijn geraamd. De onderbouwingen zijn niet in het gemeentedossier voorhanden. Ons is door de afdelingsmanager Vergunningen & Handhaving verklaard dat aanvragers van een vergunning geen onderbouwing bij de opgegeven geraamde bouwkosten hoeven aan te leveren. Blijkens deze verklaring is de burgemeester niet anders behandeld dan iedere andere aanvrager van een vergunning. Wij beoordelen deze procedure als niet-transparant; het is nadelig voor de mogelijkheid om de wijze waarop de te betalen leges zijn vastgesteld, te toetsen en te controleren. Dit is met name van belang als het een bestuurder van de gemeente zelf betreft. Ten aanzien van het plaatsen van het hekwerk blijkt uit het dossier dat de kosten ambtshalve op € 1.000 zijn geraamd. Het is op zijn minst opvallend te noemen dat deze kosten ambtshalve zijn bepaald en blijkbaar niet zijn bepaald op basis van een door aanvrager aangeleverde, onderbouwde raming. De burgemeester heeft niet voldaan aan ons verzoek om informatie te verschaffen die een onderbouwing kan vormen voor de vergunningen c.q. leges teneinde suggesties dat er te weinig leges zou zijn betaald, te kunnen weerleggen. 7.9.2 Kapvergunning Aan de bewoner van het perceel naast de woning van de burgemeester is op 17 mei 2010 een kapvergunning verleend. Ten aanzien van deze kapvergunning, de uitvoering van de kap, de opstelling van de gemeente hieromtrent en de betrokkenheid van de burgemeester daarbij, zijn vragen gerezen. Op 4 augustus 2010 heeft de burgemeester de clustermanager SO het volgende e-mailbericht verstuurd: “Beste [voornaam clustermanager SO], Ik heb voor mijn buurman op nummer 41 een kapvergunning afgegeven waarin duidelijk vermeld stond dat de boom niet gekapt mocht worden tijdens het broedseizoen. Dat is echter wel gebeurd. Je begrijpt, ik heb om handhaving gevraagd. Nu is mijn buurman aangeschreven door de afdelingsmanager Vergunningen & Handhaving. Daarop heeft de buurman geantwoord dat hij een erkende hovenier heeft laten vaststellen dat er geen vogelnestjes in zaten. Voor de afdelingsmanager Vergunningen en Handhaving is het nu afdoende.
Onderzoek Schiedam | 24 augustus 2011 | 91
Echter, de hovenier is de hovenier die dagen in de tuin het onderhoud heeft verzorgd. Ik kan mij herinneren dat ik een onafhankelijke verklaring nodig had en niet die van de hovenier die in mijn opdracht de kap uitvoert. Gezien de gevoeligheid, graag jouw advies. Als het kan wel graag handhaving.(…)” Door de clustermanager SO is op 5 augustus 2010, de volgende reactie hierop verzonden: “Beste burgemeester, Als wij een kapvergunning verlenen dan nemen wij letterlijk in de vergunning de tekst op ‘Dat gedurende het broedseizoen op grond van artikel 10 en 11 van de Flora en Faunawet geen bomen mogen worden gekapt, tenzij deze vooraf zijn gecontroleerd op de aanwezigheid van nesten en/of broedsels van vogels’. Hiermee geven we een voorwaarde weer van landelijke wetgeving, waarvoor niet wij het bevoegd gezag zijn maar waar het ministerie van LNV het bevoegd gezag voor is. Wij kunnen deze wetgeving niet zelf handhaven. Bij een geconstateerde overtreding kunnen wij de Algemene Inspectie Dienst (AID) in kennis stellen van onze bevindingen. Onze stadsecoloog geeft altijd aan dat het controleren van aanwezigheid op nesten door een onafhankelijke deskundige moet gebeuren. Echter, nergens in de wet of regelgeving staat dat een nestvrij verklaring door een onafhankelijke deskundige moet worden gegeven. Dit maakt de bewijslast dat het door de hovenier is gebeurd die tevens ook het onderhoud van de tuin verricht bijzonder lastig. Ik zal intern ook aan de afdelingsmanager BOR laten weten dat onze stadsecoloog dergelijke uitspraken niet moet doen. Nu uw vraag tot handhaving en mijn advies. Uiteraard snap ik de situatie en daarmee ook uw verzoek. In deze zou ik u toch willen adviseren om geen handhavingsverzoek bij de AID in te dienen omdat er wel een hovenier heeft gekeken en wij niet kunnen aantonen dat hier andere krachten in het spel zijn. Ik vermoed dat de AID niet zal begrijpen dat wij hier melding van maken omdat zij de achtergrond niet kennen en er een verklaring van nestvrij is.” De burgemeester heeft op 26 augustus 2010 een reactie verstuurd op het bericht van de clustermanager SO: “Beste [voornaam clustermanager SO], Ik heb hier even over moeten nadenken, je wil namelijk niet weten hoeveel overlast en ellende wij van deze man ondervinden. [Naam medewerker Veiligheid] is ook van alles op de hoogte, heeft ook al eens gezegd: “lijkt mij niet onverstandig als wij deze man eens gaan beschouwen.” Eén grote ellende omdat hij denkt dat de gemeente een ambtswoning heeft opgeknapt. Als wij dan als overheid iets ondertekenen (in deze specifieke situatie ikzelf, waarbij ik allereerst gevraagd heb of er wel een vergunning nodig was omdat het in deze een hele oude stam zonder kruin betreft) moeten we wel kunnen waarmaken wat we schrijven. Overigens weet ik zeker dat er vogeltjes in nestelden, dit omdat ik dit persoonlijk vooraf heb gecontroleerd en specifiek aandacht aan heb besteed bij de ondertekening van de vergunning. Het was overigens niet mijn intentie om dit te laten gebeuren, want nogmaals ik dacht dit te vermijden door het niet vergunningplichtig te maken. Maar als we dan toch een vergunning afgeven en wel met mijn handtekening, dan moet ik ook op het gestelde in de vergunning kunnen terugvallen.
Onderzoek Schiedam | 24 augustus 2011 | 92
Deze man houdt hele exposés over onze woning en onze activiteiten, de rechter heeft er al 3 maal naar gekeken, ook de rechter begrijpt niets meer van deze man. De rechter geeft zelf aan dat de buurman punten blijft benoemen en koestert, heeft naar de drijfveer gevraagd van de buurman. Wij hebben inmiddels ons huis te kopen gezet. Ik kan niet naast iemand blijven wonen die geen oplossing wil maar het dispuut koestert. Ik vraag jou nadrukkelijk wel erop toe te zien dat alle communicatie naar derden over onze woning via jou verloopt. Graag wil ik ook geïnformeerd worden over eventuele vragen. “ Om de context van de e-mailwisseling tussen de burgemeester en de clustermanager SO te kunnen duiden is het zinvol dat een korte toelichting op het proces wordt gegeven. Op 17 mei 2010 heeft de gemeente een kapvergunning verleend voor het kappen van een meidoorn (vergunningaanvraag d.d. 9 maart 2010). Naar aanleiding van de vergunning is op 30 juni 2010 door de afdelingsmanager Vergunningen & Handhaving een brief geschreven over het ‘kappen tijdens broedseizoen’. Hierin staat opgenomen: “(…) In deze kapvergunning is duidelijk aangegeven dat gedurende het broedseizoen (15 maart t/m 15 juli) er van de kapvergunning geen gebruik kan worden gemaakt, tenzij deze vooraf zijn gecontroleerd op en vrij bevonden van nesten en/of broedsels van vogels. (…) Inmiddels hebben wij geconstateerd dat de betreffende meidoorn in de periode vanaf de datum van het verlenen van de kapvergunning tot op heden, is gekapt. Het kappen heeft dus plaatsgevonden tijdens het broedseizoen. Gelet op het bovenstaande verzoeken wij u ons een verklaring te overleggen waaruit blijkt dat er geen nesten en/of broedsels van vogels in de (gekapte) meidoorn aanwezig waren. Indien u hieraan geen gevolg geeft, dan overwegen wij hiervan melding te doen bij de Algemene Inspectiedienst van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.(…)” In reactie op deze brief heeft de aanvrager op 17 juli 2010 (binnengekomen d.d. 20 juli 2010) een brief verzonden. Hierin is door de aanvrager gesteld: “(…) De meidoorn is inderdaad in de betreffende periode gekapt en vooraf is geconstateerd dat de boom vrij was van nesten en broedsels. Hiermee is dus voldaan aan de door u in de kapvergunning gestelde voorwaarde. (…) Dat u mij deze brief stuurt baart mij wel zorgen. Ik ben er van overtuigd dat ik keurig volgens de vigerende wet- en regelgeving heb gehandeld, maar blijkbaar bent u daar niet van overtuigd; daarom natuurlijk uw brief. Voor zover ik heb kunnen constateren heeft u geen controle bij mij uitgevoerd, niet voor, niet tijdens en niet na de kap. Ik ben er van overtuigd dat ik bij een controle aan u nadere uitleg had kunnen gegeven waardoor uw brief niet nodig was geweest (…) Om te voorkomen dat deze zaak een eigen leven gaat leiden (…) wil ik mijn naam van alle blaam laten zuiveren. Daarom verzoek ik u van deze zaak melding te doen bij de Algemene Inspectiedienst (…) Mocht ik de wet hebben overtreden dan aanvaard ik daarvan de gevolgen. Mocht dat niet zo zijn dan is mijn naam gezuiverd en verwacht ik geen verder schrijven meer van u over deze zaak. Graag ben ik bereid dit onderwerp bij mij aan huis, waar u de situatie zelf kunt beoordelen, met u te bespreken. In de bijlage vindt u nog een verklaring van mijn hovenier aangaande de controle op de aanwezigheid van nesten en/of broedsels.”
De bijlage waar de aanvrager naar verwijst, betreft de volgende verklaring van de hovenier (d.d. 5 juli 2010):
Onderzoek Schiedam | 24 augustus 2011 | 93
“Op uw verzoek en naar aanleiding van de verstrekte kapvergunning van de gemeente Schiedam heb ik op 8 juni j.l. voorafgaand aan het kappen van de boom in uw tuin, geconstateerd dat deze vrij was van nesten en/of broedsels van vogels. Op basis van deze constatering zijn wij aangevangen met de kapwerkzaamheden.” Door BING is het proces over de kapvergunning en daarbij de e-mailwisseling tussen de burgemeester en de clustermanager SO besproken met de clustermanager SO. De clustermanager SO heeft hier desgevraagd over verklaard: “Het eerste bericht waar u mij over bevraagd is een e-mailwisseling met de burgemeester van augustus 2010. Op 4 augustus 2010 heeft de burgemeester mij een bericht gestuurd over een kapvergunning die zij had afgegeven voor haar buurman. De kapvergunning heeft zij afgegeven op basis van de mandaatregeling, die mijns inziens niet meer voldoet. Het verlenen van een kapvergunning is normaal gesproken gemandateerd aan het management. In de e-mail wijst zij erop dat in haar optiek er handhavend moet worden opgetreden (boom gekapt tijdens broedseizoen), waarbij ik om advies word gevraagd. Ja, dat klopt. Ik heb dat verzoek van haar gekregen en heb daar in mijn optiek zorgvuldig op gereageerd (BING: mail d.d. 5 augustus 2010). Ik heb haar ten eerste aangegeven dat handhaving in een dergelijke kwestie onder de taken van de AID valt. Ik heb haar geadviseerd om geen handhavingsverzoek bij de AID in te dienen omdat ons was gebleken dat er niet in strijd met de vergunning was gekapt; er waren geen vogelnestjes in de boom aanwezig bij de kap. Het is juist dat zij vervolgens enkele weken later heeft gereageerd (BING: mail d.d. 26 augustus 2010), dat zij persoonlijk erg last heeft van het handelen van de buurman en haar beklag doet dat er niet handhavend kan worden opgetreden. Voor mij was het hier duidelijk dat belangen door elkaar gingen lopen. Als u aangeeft dat uit de e-mail helder te lezen valt dat zij er privé op gebrand was dat er handhavend opgetreden zou worden, dan moet ik dat bevestigen. (…) U geeft mij aan ook een mail in mijn mailbox te hebben gevonden waaruit blijkt dat ik deze mail ook heb doorgestuurd naar de gemeentesecretaris. Dat is juist. Deze e-mailwisseling met de burgemeester heb ik toegezonden naar de gemeentesecretaris. Hij heeft hier echter niets mee gedaan. Bij mijn weten heeft hij de burgemeester hier niet op aangesproken. Het enige dat ik weet is dat de gemeentesecretaris dergelijke e-mails die hij kreeg van mij en collega’s doorgeleide naar zijn secretaresse die ze in een map verzamelde. Als het goed is heeft de gemeentesecretaris dus een map staan met diverse berichten over opmerkelijke verzoeken van de burgemeester. (…) U vraagt mij wat ik vind van deze houding van de gemeentesecretaris. De gemeentesecretaris is in mijn optiek volstrekt onzichtbaar. In alle eerlijkheid: als hij wat vaker ‘nee’ had gezegd of een weerwoord had geleverd, hadden wij het allemaal wat makkelijker gehad.” De gemeentesecretaris heeft hierover verklaard: “Ik gaf eerder aan op dit moment zelf geen dossierstudie te kunnen doen. De aanname dat mails zonder nadere interventies in een map terecht komen is uiteraard onjuist. Dagelijks werd met de secretaresse gewisseld welke acties wenselijk waren en werden na bespreking in het directieoverleg uitgezet. Ik verwijs kortheidshalve naar deze actielijsten. Voor de monitoring en afhandeling werd in eerste aanleg de
onderlinge portefeuilleverdeling met de directeur als uitgangspunt genomen. In dit geval voor het cluster SO. Mijn secretaresse vervulde daarnaast een actieve en adequate rol (voortgangsbewaking).
Onderzoek Schiedam | 24 augustus 2011 | 94
De omvang van de ‘cc’ gewoonte in Schiedam maakte het bovendien noodzakelijk adressant expliciet te verzoeken of en welke actie noodzakelijk was. Ook in dat opzicht reageerde mijn secretaresse alert en deskundig. Ik kan mij niet herinneren dat de problematiek van de kapvergunning eerder besproken is geweest dan het moment waarop bestuurlijk nadere informatie is verzocht (zie hierboven). De clustermanager SO heeft als werkwijze bij gevoelige dossiers de portefeuillehouder en de overige betrokken bestuurders volledig te informeren. De wenselijkheid van interventies op dit dossier kan ik mij niet herinneren. Wat betreft ‘mijn onzichtbaarheid’ deel ik haar stelling niet. Juist op gevoelige dossiers hebben wij samen intensief overlegd en daar prioriteit aan gegeven. Ik geef er wel de voorkeur aan om de spanning tussen bestuurlijke wensen en ambtelijke inzichten achter de schermen op te lossen. Ja (en) cultuur (randvoorwaarden invullen voor oplossingsrichtingen in plaats van ‘nee’ verkopen).” De afdelingsmanager Vergunningen & Handhaving heeft over het proces het volgende aangegeven: “Er was ons bekend dat er sprake was van een gevoelige situatie met betrekking tot de onderlinge verhoudingen tussen de burgemeester en haar buurman. Deze gevoeligheid heeft er dan ook toe geleid dat alle communicatie met de aanvrager schriftelijk heeft plaatsgevonden. Het klopt dat de buurman een kapvergunning heeft aangevraagd voor een boom in zijn tuin nabij de erfafscheiding met de burgemeester (in mijn herinnering ging het om een dode stobbe - enkel een boomstam van enkele meters hoog zonder kruin, begroeid met Hedera). De burgemeester heeft persoonlijk geconstateerd dat deze boom is gekapt tijdens het broedseizoen en heeft vervolgens verzocht om handhaving. Ook klopt het dat onze stadsecoloog de burgemeester heeft gemeld dat kappen alleen mag nadat een onafhankelijk deskundige een nestvrij verklaring heeft afgegeven. Vanwege het feit dat de burgemeester persoonlijk aandrong op handhaving heb ik een brief laten uitgaan naar de buurman waarin ik hem heb verzocht om een nestvrij verklaring. Toen als reactie hierop schriftelijk de verklaring van buurman kwam, vergezeld van een door de hovenier ondertekende nestvrij verklaring, heb ik de clustermanager op de hoogte gebracht van onze bevindingen en ons standpunt dat we feitelijk niets in handen hadden om te kunnen handhaven. In de vergunningsvoorwaarden staat namelijk niet dat er een onafhankelijk deskundige een nestvrij verklaring moet geven, met de verklaring van de eigen hovenier heeft de aanvrager dus ruimschoots voldaan aan de genoemde voorwaarde. Bij het opstellen van de schriftelijke reactie van de clustermanager van 5 augustus 2010 aan de burgemeester is ruimschoots gebruik gemaakt van mijn eerdere e-mail aan haar met daarin mijn hiervoor genoemde reactie. Ondanks het feit dat de burgemeester persoonlijk heeft aangedrongen om in deze zaak over te gaan tot handhaving ben ik van mening dat wij op juridische gronden juist hebben gehandeld door dit niet te doen.” Op de vraag wie de initiatiefnemer was voor de brief van 30 juni 2010, heeft hij verklaard: “De brief die ik op 30 juni 2010 heb laten uitgaan is geschreven nadat de burgemeester had verzocht om handhaving naar aanleiding van het feit dat zij had geconstateerd dat haar buurman illegaal een boom had gekapt tijdens het broedseizoen. Het feit dat de burgemeester een handhavende actie wilde is mij meegedeeld door mijn clustermanager.” Op de vraag waarom de kapvergunning (d.d. 17 mei 2010) is ondertekend door de gemeentesecretaris en de burgemeester heeft de afdelingsmanager Vergunningen & Handhaving verklaard:
“Normalerwijs worden (kap)vergunningen door mij in mandaat verleend tenzij het om vergunningen gaat waarbij sprake is van bestuurlijke gevoeligheid. Gelet op het feit dat bekend was dat er sprake was van een
Onderzoek Schiedam | 24 augustus 2011 | 95
gespannen verhouding tussen de burgemeester en haar buurman voelde ik mij genoodzaakt geen gebruik te willen maken van mijn mandaat waardoor de gemeentesecretaris en de burgemeester de vergunning, namens het college, hebben getekend.” De afdelingsmanager heeft aangegeven dat hij deze reactie vanaf zijn vakantieadres heeft gegeven, zonder navraag te hebben kunnen doen. Het zou naar zijn zeggen kunnen zijn “dat hij op dat moment ook geen mandaat had.” Wij hebben de mandaatregeling bestudeerd. Ons is gebleken dat het mandaat om kapvergunningen te verlenen op ambtelijk niveau ligt, en sinds 2009 is gemandateerd aan de toenmalige afdeling Bouwen & Milieu, tegenwoordig de afdeling Vergunningen & Handhaving genaamd. Ons is gebleken dat deze in 2009 uitgevoerde mandaatwijziging niet in de mandaatregeling was geformaliseerd en dat dit in februari 2010 met terugwerkende kracht is gerepareerd teneinde een rechtmatigheidsverklaring van de accountant te kunnen verkrijgen. Blijkens de ontvangen documenten zijn in 2009 90 kapvergunningen afgegeven door de clustermanager SO en de afdelingsmanager Vergunningen & Handhaving. De afdelingsmanager Vergunningen & Handhaving heeft bij het aanleveren van de mandaatregelingen schriftelijk aangegeven: “Er is geen ambtelijke adviesnota gemaakt voor de kapvergunning, er is dus ook geen collegebesluit in die zin. Het feit dat de kapvergunning is getekend door zowel burgemeester als gemeentesecretaris, beiden namens het college, is een besluit op zich. (dit was op dat moment ook een reguliere procedure vanwege het ontbreken van mandaten, deze vergunning is op dezelfde wijze verleend als alle andere kapvergunningen in die periode.)” Uit de besluitenlijsten blijkt dat de aan de bewoner van BK-laan 41 op 17 mei 2010 verleende kapvergunning niet in het college is behandeld. De opmerking van de afdelingsmanager Vergunningen & Handhaving dat het in die periode (2010) de gebruikelijke procedure was dat de burgemeester een kapvergunning ondertekende is strijdig met de in februari 2010 met terugwerkende kracht gerepareerde mandaatregeling waaruit blijkt dat het mandaat op ambtelijk niveau lag. Bovendien zijn in 2009 door de clustermanager SO en de betreffende afdelingsmanager 90 kapvergunningen verleend. In de mandaatregeling zijn in artikel 4 en 5 uitzonderingsgronden voor ambtelijke mandaten opgenomen: Artikel 4 Een namens het college van burgemeester en wethouders te nemen besluit wordt ter nadere besluitvorming aan het college voorgelegd : a. indien het voornemen bestaat tot aanvulling of afwijking van het tot dan toe gevoerde beleid; b. indien er, behoudens zaken met een routinematig karakter, rekening mee moet worden gehouden dat het college van burgemeester en wethouders op zijn verantwoordelijkheid voor het te nemen besluit zal worden aangesproken; c. indien uit het te nemen besluit financiële gevolgen kunnen voortvloeien die leiden tot overschrijding van de budgettaire kaders;
d. indien de betrokken portefeuillehouder of de burgemeester (in de hoedanigheid van bestuurlijk coördinator) zulks kenbaar heeft gemaakt.
Onderzoek Schiedam | 24 augustus 2011 | 96
Artikel 5 Een namens de burgemeester te nemen besluit wordt ter nadere besluitvorming aan de burgemeester voorgelegd : a. indien het voornemen bestaat tot aanvulling of afwijking van het tot dan toe gevoerde beleid; b. indien er, behoudens zaken met een routinematig karakter, rekening mee moet worden gehouden dat de burgemeester op haar/zijn verantwoordelijkheid voor het te nemen besluit zal worden aangesproken; c. indien uit het te nemen besluit financiële gevolgen kunnen voortvloeien die leiden tot overschrijding van de budgettaire kaders: in dit geval is besluitvorming door het college noodzakelijk; d. indien de burgemeester zulks kenbaar heeft gemaakt. Wij stellen op basis van de bevindingen vast dat alleen artikel 4d of 5d mogelijk aan de orde kan zijn geweest bij de aan de bewoner van BK-laan 41 door de burgemeester verleende kapvergunning. Het betreft een besluit dat namens het college is genomen, maar waarvan de burgemeester in formele zin niet de bestuurlijk coördinator of portefeuillehouder is. Dit sluit een rechtmatige toepassing van artikel 4d uit. Een rechtmatige toepassing van artikel 5d kan uitgesloten worden omdat er in formele zin geen sprake is van een namens de burgemeester te nemen besluit; het betreft een namens het college te nemen besluit. Wij hebben collegeleden gevraagd naar de afgegeven kapvergunning door de burgemeester. De portefeuillehouder Financiën (2010-heden) heeft verklaard: “Over de kapvergunning ben ik pas later op de hoogte gebracht dan in de periode zelf. Ik heb daarover gesproken met de portefeuillehouder Bouwen & Wonen (2010-heden). U vraagt of, indien het mijn portefeuille zou hebben betroffen, ik de zaak dan naar mij toe had getrokken. Ja, ik zou het zeker bij mijzelf gehouden hebben. Je bent als bestuurder erg kwetsbaar en je houdt collega’s zo veel mogelijk uit de wind (…)” De portefeuillehouder Economische Zaken (2010-heden) heeft verklaard: “U vraagt mij waar het mandaat ligt om een kapvergunning te verlenen. Volgens mij is dit normaliter gemandateerd op ambtelijk niveau. U vraagt mij of de kapvergunning die aan de buren van de burgemeester is verleend, in het college is behandeld. Ik weet vrijwel zeker dat dit niet het geval is, omdat dit niet gewoon is. Wel heeft zij ons gemeld dat er een geschil met de buren rond een boom speelde. U vraagt mij of het mij bekend was dat de burgemeester inzake de kap van een boom door de buren een verzoek om handhaving heeft neergelegd bij de clustermanager SO. Dat was mij niet bekend.” De portefeuillehouder Bouwen & Wonen (2010-heden) heeft in algemene zin over het privégeschil van de burgemeester met de buren verklaard: “Ik heb pas recent achteraf vernomen dat deze kwestie ook speelde (…) U legt mij voor hoe de burgemeester blijkens de bevindingen ambtenaren onder druk heeft gezet en getracht heeft te gebruiken in deze kwestie. De burgemeester had nooit ambtenaren mogen benaderen over een zaak die haar privé aangaat. Haar buren hebben bijvoorbeeld niet de beschikking over een ambtenarenapparaat, maar dat is niet het enige wat verschil maakt. Zij had eigenlijk deze kwestie moeten neerleggen bij een andere
wethouder om de objectiviteit te waarborgen. Tevens heb ik moeite met het feit dat zij, zoals u mij voorhoudt, ambtenaren onder druk heeft gezet en hun integriteit heeft aangetast. Dat duidt op
Onderzoek Schiedam | 24 augustus 2011 | 97
machtsmisbruik. De laatste tijd zijn er wel eens ambtenaren bij mij langs geweest om hun hart te luchten, waaronder de clustermanager SO inzake het gedoe met de kapvergunning voor de buren. Normaliter betreft het verlenen van een kapvergunning een ambtelijk mandaat. Het is onverstandig geweest van de burgemeester om een kapvergunning voor de buren persoonlijk te ondertekenen.” Beoordeling Ons is uit verklaringen gebleken dat de burgemeester de kapvergunning voor de buren, in afwijking van de mandaatregeling (ambtelijk mandaat), zelf heeft ondertekend. Wij beoordelen dit als ‘onhandig’ en als strijdig met het kernbegrip onafhankelijkheid uit de Gedragscode voor bestuurders. Het had in de rede gelegen voor de burgemeester om zich niet met de vergunningverlening te bemoeien teneinde iedere vorm van belangenverstrengeling of de schijn daarvan te voorkomen. Het betreft in de oorsprong geen bestuurlijk gevoelige zaak waardoor het ambtelijke mandaat niet ter discussie stond. De burgemeester heeft er een gevoelige zaak van gemaakt door zich actief met de vergunningverlening te bemoeien. Het verzoek tot handhaving jegens de buren dat de burgemeester heeft gedaan richting de clustermanager SO, beoordelen wij als strijdig met de kernbegrippen onafhankelijkheid en zorgvuldigheid uit de Gedragscode voor bestuurders. Bovendien beoordelen wij dit handelen als ‘abus de pouvoir’ (misbruik van positie, ook wel aangeduid met ‘machtsmisbruik’). De burgemeester heeft getracht haar positie als burgemeester te gebruiken in een geschil dat zij had met de buren door ambtenaren onder druk te zetten om in strijd met hun professionele overtuiging tot handhaving over te gaan c.q. om aan een ambtenaar te vragen de AID te verzoeken tot handhaving over te gaan.
7.9.3 Verbouwing en erfafscheiding Wij hebben een melding ontvangen dat de burgemeester in strijd met de vergunning heeft gebouwd en dat handhavend optreden hiertegen door de burgemeester tegen zou zijn gehouden. In de melding is ook gesteld dat de burgemeester een erfafscheiding (hekwerk) over de erfgrens van de buren heeft gebouwd. Zoals in paragraaf 5.6.1 reeds is benoemd is op 23 oktober 2007 een bouwvergunning aangevraagd voor het ‘gedeeltelijk verhogen van de erfafscheiding’ (ingeboekt bij gemeente op 24 oktober 2007). Het aanvraagformulier is door de burgemeester als privépersoon ingevuld en ondertekend. Naar aanleiding van de aanvraag is op 5 december 2007 het besluit genomen de vergunning te verlenen, nadat het college op 4 december 2007, conform ambtelijk advies had besloten ‘in afwijking van het advies van de Commissie Welstand en Monumenten de aanvraag van een lichte bouwvergunning t.b.v. [adres privéwoning burgemeester] te verlenen’. Ons is uit de documenten gebleken dat de burgemeester niet aanwezig was bij de collegevergadering waar is besloten de lichte bouwvergunning in afwijking van het welstandsadvies te verlenen. Blijkens het onderliggende ambtelijk advies “is uit overleg met de aanvrager gebleken dat het hekwerk slechts bedoeld is als geleidehekwerk voor beplanting en in de definitieve situatie dus niet meer zichtbaar zal zijn. Dit overwegende acht het college het advies van de CWM slechts onnodig kostenverhogend en slechts gericht op de korte termijn. Het eindresultaat zal in beide gevallen namelijk gelijk zijn: een groene erfafscheiding.”
Wij hebben de clustermanager SO gevraagd naar de suggestie dat er niet-handhavend zou zijn opgetreden tegen het in afwijking van de vergunning bouwen. Zij heeft verklaard:
Onderzoek Schiedam | 24 augustus 2011 | 98
“U legt mij voor dat er meldingen zijn waarin wordt gesteld dat de familie [achternaam burgemeester] in afwijking van de bouwvergunning heeft gebouwd, waarbij handhavend optreden door ambtenaren zou zijn tegengehouden. Daar is mij niets van bekend en het is ook niet waar. Er is een vergunning aangevraagd voor de bouw van een rechte garagepoort en voor het dak. Ik weet dat de familie ervoor heeft gekozen om het dak niet te verbouwen, ik dacht wegens geldgebrek, waardoor geen gebruik is gemaakt van dit gedeelte van de vergunning. Verder is er iets geweest met een afvoer en was er in mijn herinnering een aanwijzing van de gemeente ten aanzien van de achterkant van het gebouw waar een stukje weg moest, in verband met het feit dat het slecht gefundeerd was. De aanpassingen zijn slechts meldingsplichtig en niet vergunningsplichtig (…) Uiteindelijk is van de verbouwing een opleveringsrapport verschenen, dat ik met de burgemeester heb besproken. Er waren in het huis enkele zaken die niet volledig conform afspraak waren, maar aan de buitenkant was er niets bijzonders. Het merendeel van de aanpassingen was inpandig. De burgemeester en ik hebben de punten in het rapport één voor één doorlopen en hebben besproken hoe er gehandeld moest worden. Aangezien er wat de buitenkant van het huis betreft niets uit het rapport bleek dat afweek van de vergunning, waren er geen aanpassingen/wijzigingen noodzakelijk. Dit rapport kunt u opvragen bij het afdelingshoofd Vergunningen & Handhaving (…) U legt mij voor dat de burgemeester heeft aangegeven dat zij zich niet heeft bemoeid met de verbouwing en dat het contact uitsluitend verliep tussen de architect en mij. Dat is grotendeels juist. Echter, de burgemeester heeft mij wel een paar keer gemaild met vragen en zoals ik aangaf hebben we dus samen het opleveringsrapport besproken. Dat zij dus volledig niet betrokken zou zijn geweest bij de verbouwing houdt volgens mij dus geen stand. Ze heeft op een bepaald moment ook ruzie met de architect gekregen.” Wij hebben e-mailberichten aangetroffen, die betrekking hebben op de erfafscheiding. Uit de e-mails blijkt dat de burgemeester intern herhaaldelijk heeft verzocht om naar de erfgrens met de buren te kijken en actieve bemoeienis had. Door een ambtelijk toezichthouder is op 27 januari 2010 het volgende e-mailbericht verstuurd aan de clustermanager SO: “De 2 kopieën die ik deze ochtend heb afgegeven betreft het eerste vergunde bouwplan wat niet gerealiseerd is. Dit betreft een totaal ander bouwplan dan wat wel gerealiseerd is. Het plan dat wel gerealiseerd is, waar ik 2 bouwtekeningen van heb en wat ik gisteren heb laten zien bij de burgemeester, heeft inderdaad 2 ingangen, 1 aan de linker zijgevel t.b.v. de voormalige praktijk en 1 aan de voorgevel t.b.v. de woning. Deze 2 ingangen zijn nog steeds zo aanwezig. Betreft de toegepaste stenen van de beide woningen het volgende. Ik ben ter plaatse gaan kijken. Toen ik op de openbare straat stond en naar de gevel van pand nr. 39 stond te kijken kwam de dochter van de burgemeester naar buiten met de vraag wat ik aan het doen was. ik stelde dat ik bij de gemeente Schiedam werk en op verzoek van haar moeder naar de stenen van de woning kwam kijken. Zij stelde dat ze momenteel nogal achterdochtig is in verband met diverse bedreigingen. Ik heb haar vervolgens gevraagd of ik ook even in de achtertuin mocht kijken naar de stenen van zowel pand 39 als van pand 41. Zij wilde eerst even telefonisch overleggen met haar moeder. Gaandeweg kwam de echtgenoot van de burgemeester aanrijden en hij heeft mij toegelaten tot de achtertuin.
Onderzoek Schiedam | 24 augustus 2011 | 99
Het volgende heb ik geconstateerd. De buitengevels van pand BK-laan 39 zijn opgebouwd uit: bont rode niet bezande vormbaksteen. De buitengevels van pand BK-laan 41 inclusief de buitenwanden van de bijbehorende garage en de kolommen op de erfgrens zijn opgebouwd uit rode machinale handvormsteen. Het ziet er naar uit dat de garage en de kolommen gelijk met de bouw van het huis op nr. 41 zijn gerealiseerd." De clustermanager SO heeft deze e-mail diezelfde dag doorgestuurd naar de burgemeester: “Beste burgemeester, Ik heb nogmaals gevraagd in de materie van de tekeningen te duiken, mede gelet op uw informatie dat er achter in uw tuin ook iets is weggehaald dat mogelijk aan de garage van de buren heeft gezeten. Verder heb ik gevraagd na te gaan of er een zij-ingang is vanwege de toenmalige praktijk. Ook heb ik gevraagd of er nog ergens foto’s te vinden zijn uit die tijd en tenslotte heb ik gevraagd om het type stenen te controleren. Hieronder treft u de bevindingen aan.” Later die dag heeft de burgemeester hierop als volgt gereageerd: “[Voornaam clustermanager SO], Fijn dat je zo meedenkt. Dit moet opgelost worden. De controle op de stenen vond vanmiddag volstrekt onverwacht plaats. Ik was niet thuis en heb nog niet met de familie kunnen spreken. Mijn dochter wist niet wat de bedoeling was en zag onze ambtenaar (nu ben ik zijn naam weer kwijt) op het erf/grindpad bij nr. 41 lopen zonder enige reserve. Dat maakte haar alert. Mijn echtgenoot en mijn zoon kwamen samen met onze advocaat thuis toen onze ambtenaar op lokatie nr. 41 liep. Onze advocaat vond dit een buitengewone situatie. Toch hebben ze hem te woord gestaan. Ik had het liever geweten, had ik hem kunnen ontvangen en kunnen begeleiden in een aantal zaken. Dit voelt niet goed, onafhankelijkheid is goed, maar hieruit blijkt geen empathie.” In het gesprek met de clustermanager SO heeft BING vragen gesteld over bovenstaande e-mailwisseling. De clustermanager SO heeft als volgt verklaard: “Een andere e-mailwisseling die u heeft aangetroffen gaat over de erfafscheiding. U heeft een e-mailbericht gezien, waarin ik een mail doorstuur van een ambtelijk toezichthouder aan de burgemeester met een begeleidende tekst. U vraagt mij om een toelichting hierop (d.d. 27 januari 2010). Dit is mijns inziens een kwestie die volledig privé was, maar waar de burgemeester ons toch om advies/ondersteuning vroeg. De familie van de burgemeester had een dispuut met de buren over de erfafscheiding en de burgemeester heeft de vraag zodanig gesteld, dat het leek of het ging om een illegale verbouwing van de buurman in het verleden. Tot 5 keer toe heeft zij mij gevraagd naar de kwestie te kijken, waarbij ik onder meer gesprekken met haar heb gevoerd in aanwezigheid van een inspecteur en de afdelingsmanager, met de perceeltekeningen erbij. Voor ons kwam het over dat de buurman waarschijnlijk in zijn recht stond en hier heb ik de burgemeester ook professioneel op gewezen. De familie van de burgemeester heeft zelf het hek van de buurman gesloopt en een nieuw hek over de erfafscheiding van de buren geplaatst. De burgemeester stond er echter herhaaldelijk op dat er een onderzoek zou plaatsvinden. Ik heb hierop besloten dat een ambtenaar onaangekondigd een bezoek zou brengen bij de woningen om de situatie nogmaals te bestuderen. Toen dit was gebeurd heb ik de bevindingen van de ambtenaar gemaild naar de burgemeester. Uit deze bevindingen blijkt duidelijk dat de kolommen waaraan de erfafscheiding is bevestigd behoren bij het huis van de buurman. Haar reactie was – wederom – dat uit het handelen weinig
Onderzoek Schiedam | 24 augustus 2011 | 100
begrip bleek voor de situatie. Het is correct als u zegt dat ze de e-mail afsluit met ‘Dit voelt niet goed, onafhankelijkheid is goed, maar hieruit blijkt geen empathie.’ Ik heb deze slotopmerking opgevat als een teken dat ze wilde dat ik aan haar kant zou gaan staan in het geschil met de buurman. Als u stelt dat zij daarmee heeft geprobeerd mij voor het karretje te spannen in deze privékwestie, dan kan ik dat bevestigen. (…) U vraagt mij of ik in mijn werk geen ongemakkelijk gevoel heb ervaren bij verzoeken van de burgemeester die een privékwestie betroffen. Dat heb ik inderdaad, maar ik ben er altijd goed mee omgegaan zonder ook mijn professionele werkrelatie met de burgemeester te schaden.” De ambtelijk toezichthouder heeft over het controlebezoek en de daaropvolgende e-mailwisseling tussen de clustermanager SO en de burgemeester verklaard: “Vanuit mijn geheugen, het volgende. In een eerder stadium was door de clustermanager SO aan mij gevraagd om te onderzoeken of de nieuw aangebrachte erfafscheiding in de voortuin tussen het pand van de burgemeester en het pand van de buren, zijnde BK-laan 41, op grond behorende bij de woning van de burgemeester stond. Volgens mij was deze vraag op initiatief van de burgemeester. Ik heb toen archief onderzoek gedaan en heb ter plaatse de zaak bekeken. Ik ben toen tot de conclusie gekomen dat de nieuwe erfafscheiding ruim op grond van de buren was gesitueerd. Enige tijd daarna ben ik samen met de clustermanager SO bij de burgemeester geweest en heb ik mijn bevindingen voorgelegd. De burgemeester stelde dat mijn bevindingen niet juist waren. Zij stelde: de stenen van de kolom voor de erfafscheiding zijn niet gelijk aan de stenen van het huis nr. 41 en ook stelde zij dat de garage behorende bij woning nr. 41 later was gebouwd en los stond van de woning en dat de garage van een afwijkende steen was opgemetseld. Ook stelde zij dat de zijgevel van de garage van haar was en op haar grond stond. Omdat de burgemeester één en ander zo stellig beweerde ging ik aan mijn eigen bevindingen twijfelen. Er is toen afgesproken dat ik één en ander nog nader zou onderzoeken. Diezelfde dag of de dag erna heb ik weer de oude bouwtekeningen bestudeerd en ben ter plaatse weer gaan kijken. Ik ben toen tot de conclusie gekomen dat het gestelde door de burgemeester niet klopte met de werkelijkheid en dat mijn eerdere constateringen correct waren. Dit “weer gaan kijken” is vanaf de openbare straat gebeurd. Toen ik dat aan het doen was kwam de dochter van de burgemeester naar buiten zoals in mijn e-mail gesteld. En gaandeweg kwam de echtgenoot van de burgemeester thuis samen met 2 heren (zie mijn e-mail). Over het gestelde dat de dochter van de burgemeester mij op het grindpad van woning nr. 41 zag lopen, het volgende. Ik weet vrijwel zeker dat ik het pad naar de voordeur van woning nr. 41 niet heb betreden. Over het gestelde dat de echtgenoot van de burgemeester (met zoon en advocaat) bij thuiskomst zagen dat ik op locatie nr. 41 liep, weet ik voor 100% zeker dat dit niet waar is. Ik stond nog aan de poort van het hekwerk rond de woning van de familie van de burgemeester na het gesprek met de dochter. Wat de burgemeester met “hieruit blijkt geen empathie” in haar mail bedoelt is mij onduidelijk. Ik heb in mijn optiek gewoon gedaan wat mij gevraagd is.” Ten aanzien van de discussie over de erfafscheiding merkt BING op dat de kantonrechter op 15 april 2011 uitspraak heeft gedaan inzake het geschil tussen de familie van de burgemeester en haar buren. Daarin staat - verwijzend naar het voortraject - dat aan de gedaagde partij (in casu de familie van de burgemeester) is toegelaten bewijs te leveren dat:
Onderzoek Schiedam | 24 augustus 2011 | 101
“5. eiser toestemming gaf voor het op de huidige plek plaatsen van het hekwerk bedoeld als erfafscheiding dan wel dat het hekwerk geplaatst is op precies dezelfde plaats als de oude erfafscheiding; 6. eiser toestemming gaf voor het plaatsen van het hekwerk met klimop tegen de garagemuur van eiser en voor het daartoe gaten in de muur boren dan wel dat het hekwerk geplaatst is op precies dezelfde plaats als de oude erfafscheiding.” Uit de uitspraak blijkt (lid 2.3) dat de gemachtigde van gedaagde ter zitting heeft verklaard de betwisting van de door eiser te bewijzen stellingen niet langer te handhaven. De uitspraak van de kantonrechter is onder meer dat gedaagde dient: “Over te gaan tot het verwijderen van het hekwerk van het erf van eiser althans tot het verplaatsen van het hekwerk van het terrein van eiser naar de erfgrens over te gaan.” Uit de uitspraak kan worden afgeleid dat de (familie van de) burgemeester door de rechter in het ongelijk is gesteld, wat betreft haar stellingname over de erfafscheiding. In de uitspraak is voorts gesteld: “Ad X - tot betaling van een direct opeisbare dwangsom van € 1.000,-, althans een door de rechtbank te bepalen dwangsom, voor elke dag of dagdeel daarvan dat gedaagde in verzuim blijft aan het onder I tot en met IX gevorderde te voldoen” De te betalen dwangsom is in de uitspraak gesteld op een maximum van € 15.000. Wij hebben collegeleden gevraagd in hoeverre zij bekend waren met de kwestie ‘erfafscheiding’ en het juridische geschil van de burgemeester met haar buren. De portefeuillehouder Financiën (2010-heden) heeft verklaard: “U vraagt mij of dit bekend was. Ja, van ruzie met de buren was ik op de hoogte. Officieel is er niets van besproken in het college. Niet-officieel was ik door de burgemeester op de hoogte gebracht dat zij flinke problemen had met de buren en het leken mij ‘lastige’ buren.” De portefeuillehouder Economische Zaken (2010-heden) heeft verklaard: “Het was binnen het college bekend dat de burgemeester onenigheid had met haar buren. Het college wist echter niet dat er sprake was van een juridisch geschil dat via de rechtbank liep. Het werd me pas duidelijk toen ik het las in de krant (…) U geeft mij een toelichting op het geschil over de erfafscheiding dat liep en vraagt mij of ik weet heb van het feit dat de burgemeester ambtenaren herhaaldelijk onder druk heeft gezet om haar kant te kiezen en de stellingname in te nemen dat zij de erfafscheiding niet over de erfgrens van de buren had geplaatst. De problemen rond de woning waren mij bekend, maar dit wist ik niet. Indien zoiets zich voordeed zou ik als ambtenaar naar mijn portefeuillehouder stappen, zoals het hoofd Vastgoed, maar ook anderen dit ook richting mij hebben gedaan als het over VdT ging.”
Onderzoek Schiedam | 24 augustus 2011 | 102
De portefeuillehouder Welzijn (2010-heden) heeft verklaard: “U vraagt mij wat het college wist over de kwestie over erfafscheiding met de buurman. Het was op een informele manier bekend dat er ‘gedoe’ was. U vraagt hoe dat juridische traject is afgelopen. Voor een deel was het privaatrecht dus weinig interessant. Op de manier waarop ze het vertelde leek het alsof ze aan het langste eind zou trekken als ze het op een nette manier zou doen. Dat was op basis van haar informatie. U vraagt mij of ik de uitkomst ervan ken. Tot april wist ik er niet van, van het privaat-stuk (…) U vraagt mij of ik wist dat er tussen de clustermanager SO en de burgemeester spanning was. Specifiek over die kwestie weet ik dat niet. Ik wist van de clustermanager SO dat er pittige gesprekken tussen haar en de burgemeester zijn gevoerd. Maar meer dan eens hebben de clustermanager SO en ik het gehad over het feit dat de burgemeester juist wel scherp grenzen kon trekken tussen privé en publiek en dat de clustermanager SO daar juist weer waardering voor had. U vraagt mij of de clustermanager SO zich wel eens heeft beklaagd over de VdT-affaire. Zeker niet voor april. De clustermanager SO zit er erg genuanceerd in. U vraagt naar de andere clustermanagers. Die zitten hier nooit aan tafel. Hun rolinvulling is voor mij minder duidelijk. Ik weet niet of dat komt door externe factoren.” De toenmalig portefeuillehouder Cultuur (2010-2011) heeft verklaard: “Ik wist niet dat er sprake was van een geschil met haar buren. Ze heeft bij een bijeenkomst bij haar thuis alleen een keer gezegd ‘kijk, dat is mijn buurman die me begluurt en overal moeilijk over doet’. Ze heeft nooit kenbaar gemaakt dat er een juridische procedure liep in mijn aanwezigheid, ik heb dat achteraf moeten vernemen via de media.” De burgemeester heeft ons verklaard dat zij zich, met betrekking tot contacten met de gemeente, volstrekt afzijdig heeft gehouden van de verbouwing en dit heeft overgelaten aan haar echtgenoot en de architect. Ook heeft zij intern herhaaldelijk kenbaar gemaakt een scheiding te hanteren tussen privézaken en gemeentebelang. Ons is uit tal van verklaringen en e-mailverkeer gebleken dat de burgemeester zich regelmatig heeft bemoeid met kwesties die betrekking hadden op bebouwing bij en de verbouwing van haar huis: • • •
Erfafscheiding/hekwerk, inclusief ondertekenen vergunningaanvraag; Veranda; Opleveringsrapport n.a.v. verbouwing
Blijkens een verklaring van de directie van VdT was zij ook aanwezig bij bouwvergaderingen en bemoeide zij zich actief met de verbouwing. Deze verklaring is voorgelegd aan de burgemeester en niet door haar weersproken. De burgemeester heeft in een reactie per e-mail op de bevindingen het volgende verklaard: “In uw gespreksverslagen/bevindingen geeft u de aannemer en anonieme melder een breed podium. In mijn schrijven van 28 juni j.l. heb ik u gevraagd of zich (anoniem) de buurman bij u gemeld heeft. In uw reactie van een maand later gaat u hier niet op in. Ik constateer dat u met de inbreng van deze anonieme melder wel ‘de boer op’ bent gegaan. Daarentegen heeft u mij niet om een reactie gevraagd. Ook niet als schriftelijke aanvullende informatie. Ik heb u niet voor niets gevraagd of de buurman zich bij u heeft gemeld.
Onderzoek Schiedam | 24 augustus 2011 | 103
Het beantwoorden van mijn vraag had u kunnen ondersteunen. Ik denk dat u met uw handelwijze een aanzienlijk risico neemt (…) In het dispuut met de buurman is slechts sprake van een gerechtelijk tussenvonnis van 24 december 2010. In dit tussenvonnis doet de rechter alleen uitspraak in ons voordeel. Voor wat betreft andere punten vraagt hij aanvullende informatie. Om veiligheidsredenen (vraag het crisismanagement en hoofd afdeling Veiligheid) hebben wij gemeend versneld een einde te moeten maken aan de procedure met de buurman. Wij hebben de rechter laten weten dat wij onze veiligheid en directe woonomgeving belangrijker achten dan het voorzetten van de procedure. Wij hebben aangegeven bij de rechtbank ‘dat de buurman mag laten weten wat hij wil’. Daartoe zijn door de advocaat van de buurman en door onze advocaat afspraken gemaakt en op papier gezet. Na deze overeenstemming tussen de advocaten heeft de buurman gemeend deze afspraken te moeten laten betekenen. Wij hebben aan onze toezegging gedaan bij de rechtbank zonder voorwaarde voldaan. Wij hebben er kennis van dat de buurman de media opzoekt en het doet voorkomen alsof de rechter op basis van de aangereikte bewijslast uitspraak heeft gedaan. Dat is onjuist. Er is geen sprake van een uitspraak op basis van bewijslast, niet anders dan het tussenvonnis. Daarbij merk ik nogmaals op dat de buurman van ons heeft mogen aangeven wat hij nu uiteindelijk wil. Wij zijn hem tegemoet gekomen op punten waar wij zelfs schriftelijke getuigenverklaringen van hebben en foto’s om anders de bewijzen. Immers met toestemming van de buren is de erfafscheiding geplaatst. Niet door ons, maar door deskundigen. Pas na ¾ jaar kwam de buurman hier op terug. Het geschil is dus op ons voorstel beslecht en niet op basis van bewijslast waarop de rechter uitspraak heeft gedaan. Het betreft in deze betekening van afspraken. Wij hebben een einde aan het geschil willen maken en ook gemaakt. Verder merk ik op dat er door ons meerdere aangiftes en meldingen bij de politie zijn gedaan tegen de buren. Onze veiligheid was en is in deze leidend.” Beoordeling De burgemeester heeft bij herhaling getracht ambtenaren zover te krijgen dat zij haar standpunt onderschreven dat haar familie het hekwerk niet over de erfgrens van de buren heeft gebouwd. Objectieve vaststellingen van ambtenaren dat er wel over de erfgrens is gebouwd door de familie van de burgemeester, heeft zij keer op keer terzijde geschoven. Kenmerkend is de opmerking van de burgemeester “onafhankelijkheid is goed, maar ik proef geen empathie.” Wij beoordelen het handelen van de burgemeester als strijdig met de kernbegrippen onafhankelijkheid en zorgvuldigheid uit de Gedragscode voor bestuurders. Bovendien beoordelen wij dit handelen als ‘abus de pouvoir’ (misbruik van positie, ook wel aangeduid met ‘machtsmisbruik’). De burgemeester heeft haar positie als burgemeester misbruikt in een (civiel) geschil dat zij had met de buren door ambtenaren ertoe proberen te brengen dat zij haar stellingname over de erfgrens zouden overnemen. Dat dit met een zekere druk gepaard is gegaan blijkt uit de verklaring van een ambtenaar dat hij na een gesprek bij de burgemeester aan zijn eigen bevindingen omtrent de erfscheiding begon te twijfelen. Zoals gebleken is uit de gerechtelijke uitspraak had de ambtenaar geen reden om te twijfelen aan zijn bevindingen, anders dan de wijze waarop de burgemeester zich heeft opgesteld. Ambtenaren Wij stellen vast dat zowel de clustermanager SO als de overige betrokken ambtenaren onder moeilijke omstandigheden - druk van de burgemeester - hun onafhankelijkheid en professionaliteit hebben weten te behouden.
Onderzoek Schiedam | 24 augustus 2011 | 104
7.9.4 Parkeerplaats woonhuis burgemeester In melding(en) zijn twijfels geuit over de rechtmatigheid van de parkeersituatie voor de woning van de familie van de burgemeester en de vergunning die de familie daarvoor heeft. De burgemeester heeft een parkeerontheffing gekregen van de gemeente, waarbij - volgens een melder – door betrokkenen is gesteld dat dit te maken had met veiligheidsoverwegingen. Melder trekt dit argument in de melding in twijfel. Uit het gemeentelijk dossier is gebleken dat de gemeente veiligheidsmaatregelen heeft getroffen bij de privéwoning van de burgemeester. Zo bevat het dossier een preventie-advies (medio 2009) over aanvullend cameratoezicht bij de woning. Aanleiding hiervoor waren gevallen van intimidatie/bedreiging aan het adres van de gemeente én het privéadres van de burgemeester. De betrokken medewerker Veiligheid heeft een toelichting gegeven op de parkeerontheffing: “Het was een maatregel die op dat moment naar aanleiding van bedreigingen en blokkade van de woning direct is uitgevoerd om de mobiliteit te waarborgen. De kosten hiervoor bedroegen € 150 voor het plaatsen van het bord. Het betreffen niet meerdere parkeerplaatsen, maar één parkeerplaats. Het bord is op verzoek van de burgemeester na haar ontslag verwijderd.” Op de vraag of deze ontheffing ook wordt benoemd in rapportages/adviezen over veiligheidsmaatregelen bij het woonhuis van de burgemeester, heeft de medewerker Veiligheid verklaard: “Nee, daar zijn geen stukken van.” Beoordeling Er zijn op basis van de voorliggende bevindingen geen aanwijzingen dat de parkeerontheffing voor de woning van de burgemeester is verleend voor andere doeleinden dan overwegingen die betrekking hebben op de veiligheid.
Onderzoek Schiedam | 24 augustus 2011 | 105
7.10
Loket BWM
Bij het loket Bouwen Wonen Milieu (BWM) is voor iedere burger informatie opvraagbaar die een openbaar karakter heeft. De burgemeester zou blijkens een melding via de ambtelijke lijn (clustermanager SO) de opdracht hebben verstrekt dat ‘naar boven toe’ gesignaleerd moet worden wanneer iemand bij het loket BWM informatie over het perceel c.q. het bouwdossier van de burgemeester zou opvragen. Deze mocht niet langer zonder meer verstrekt worden. Destijds werd deze opdracht gegeven met als reden dat veiligheidsoverwegingen hieraan ten grondslag lagen. Met de kennis van nu beschouwt melder deze opdracht echter als mogelijk in relatie tot het civielrechtelijke conflict dat de burgemeester heeft met de buren. De opdracht wordt nu gezien als een poging van de burgemeester de buren te beletten informatie op te vragen over het bouwdossier van de burgemeester. Melder heeft aangegeven dat anonimiteit geen absolute noodzaak is. Wij hebben e-mails aangetroffen die betrekking hebben op de opdracht inzake het loket BWM. Op 26 augustus 2010 is door een teamleider van het Frontoffice (FO), om 11.59 uur het volgende e-mailbericht verstuurd aan de beleidsadviseur organisatieontwikkeling cluster SO: “Beste [voornaam beleidsadviseur organisatieontwikkeling cluster SO], Ik heb de collega’s van de balie Bouwen, Wonen en Milieu in persoon geïnformeerd. In de GBA heb ik een signalering op het adres geplaatst. Als dit adres geselecteerd wordt komt er een pop-up scherm met de volgende tekst: BELANGRIJK! Indien er navraag naar dit adres gedaan wordt direct [voornaam afdelingsmanager Frontoffice (FO)], [voornaam teamleider TDK/FO] of [voornaam teamleider TIK/FO] op de hoogte stellen. Informatie niet eerst verstrekken aan de vrager. (…)” Kort na verzending van dit e-mailbericht (12.09 uur), heeft de teamleider het volgende bericht gestuurd aan de teamleider TDK/FO en de afdelingsmanager FO: “Hoi [voornaam teamleider TDK/FO] en [voornaam afdelingsmanager FO], Er speelt iets rond het adres van de burgemeester. Vanochtend ben ik door [naam beleidsadviseur organisatieontwikkeling SO] geïnformeerd. Indien er navraag naar dit adres gedaan wordt moet de clustermanager SO direct geïnformeerd worden. Bij afwezigheid van de clustermanager SO moet [naam afdelingsmanager projecten SO] benaderd worden. Ik heb de BWM-collega’s [drie voornamen medewerkers] persoonlijk op de hoogte gesteld. Omdat er geen tam-tam gemaakt mag worden heb ik in Key2 een signaal op het adres laten zetten om in geval van navraag eerst [voornaam teamleider TDK/FO], [voornaam afdelingsmanager FO] of mij op de hoogte te stellen. Dan kunnen wij de clustermanager SO of de afdelingsmanager projecten SO bellen.” Door de betrokken teamleider is op 15 februari 2011 een notitie opgesteld naar aanleiding van het voorgaande. Deze notitie luidt:
Onderzoek Schiedam | 24 augustus 2011 | 106
“Donderdag 26 augustus 2010 rond 9.00 uur word ik gebeld door de managementassistente van de clustermanager SO. Ik moet om 11.30 uur bij haar komen. Er mag niet verteld worden waar het over gaat. Om 11.30 uur meld ik me bij de kamer van de clustermanager SO. Daar zitten veel managers van SO (afdelingshoofden en teamleiders) die net een bijeenkomst afsluiten. De clustermanager SO geeft aan zelf weg te moeten maar dat [naam beleidsadviseur organisatieontwikkeling cluster SO] het gesprek over neemt. [Naam beleidsadviseur organisatieontwikkeling cluster SO] geeft mij namens de clustermanager SO een opdracht om geen enkele informatie over de woning van de burgemeester aan derden te verstrekken. Bijvoorbeeld bij de balie Bouwen, Wonen en Milieu. Op mijn vraag of dit met bedreigingen te maken heeft (dat speelde in die periode) werd bevestigend beantwoord. Aansluitend heb ik de collega’s van de balie BWM geïnformeerd over de situatie. Ook heb ik op het bewuste adres in de GBA een signalering geplaatst om in geval van informatieverzoeken eerst één van de leidinggevenden van de afdeling FO te informeren. Aansluitend stuurde ik twee e-mails. [BING: bovengenoemde e-mails] De betrokken teamleider heeft over de signalering in GBA en zijn notitie daaromtrent het volgende verklaard: “In het gesprek met de beleidsadviseur organisatieontwikkeling van SO heb ik geverifieerd of er een verband tussen de opdracht van de clustermanager SO en de destijds spelende bedreigingen richting de toenmalige burgemeester bestond. Dit werd mij bevestigd waarop ik de opdracht van de clustermanager SO uiterst serieus heb genomen. Ik had verder geen enkele aanleiding te twijfelen aan de opdracht en het belang daarvan. Het plaatsen van signaleringen in het programma Key2Burgerzaken is voor onze afdeling de meest geëigende wijze om (binnen de afdeling) breed te communiceren en instrueren over allerlei zaken betreffende specifieke personen of adressen. Daarom heb ik ook in deze situatie voor een signalering gekozen (…)” Zoals in paragraaf 7.9.2 is beschreven, is op 26 augustus 2010 door de burgemeester een e-mailbericht verstuurd aan de clustermanager SO, waarin de burgemeester ingaat op de kwestie ‘kapvergunning’, aangeeft dat ze veel hinder ondervindt van de buurman en opmerkt ‘ik vraag jou nadrukkelijk wel erop toe te zien dat alle communicatie naar derden over onze woning via jou verloopt.’ Dit laatste verzoek is derhalve op dezelfde ochtend gedaan van de dag dat de clustermanager SO diverse managers SO naar haar kantoor liet komen, waarna werd meegedeeld dat er geen informatie aan derden mocht worden verstrekt over de woning van de burgemeester. Wij hebben dit in een gesprek met de clustermanager SO voorgelegd. Zij heeft hierover gesteld: “U legt mij voor dat één van de meldingen ingaat op een specifieke afspraak ten aanzien van inzage bij het loket BWM met betrekking tot het perceel van de privéwoning van de burgemeester. U vraagt mij of dit te maken heeft met het conflict dat de familie van de burgemeester had met hun buren en of dit bedoeld was om de buurman van de familie van de burgemeester te beletten informatie te verzamelen. Nee, die zaken staan volledig los van elkaar. Wat er bij het loket BWM is afgesproken is het volgende. Op enig moment kwam er meer media-aandacht voor de privézaken van de burgemeester en daarbij ook voor haar woning. Aangezien de woning van de burgemeester meerdere dossiers betrof en e.e.a. vrij complex was, heb ik - in overleg met het afdelingshoofd Juridische Zaken - afgesproken dat bij een verzoek om inzage in dossiers
Onderzoek Schiedam | 24 augustus 2011 | 107
met betrekking tot die woning, een expert van de afdeling erbij zou komen om een toelichting te geven op het dossier. Bovendien wilden we niet dat er zaken uit het dossier zouden verdwijnen; het ging wel om de woning van de burgemeester (veiligheid). Recentelijk heeft het AD inzage gevraagd in het dossier en is dit verzoek verlopen volgens de afgesproken procedure. Voor de duidelijkheid; deze afspraak had dus niets te maken met mogelijke inzage verzoeken door de buurman. Die had zelf daarvoor al vaker informatie opgevraagd, dus hij was al in het bezit van de stukken.” Beoordeling De clustermanager SO heeft aangegeven dat toenemende media-aandacht voor privézaken van de burgemeester, aspecten van veiligheid en de complexiteit van het bouwdossier van de burgemeester, heeft geleid tot de beschreven maatregel. Het is echter niet helder waarom, als het bouwdossier zo complex is, een dergelijke maatregel niet al eerder is ingesteld. De verbouwingswerkzaamheden zijn immers reeds in 2007 begonnen. Dat er veiligheidsaspecten spelen ten aanzien van de woning van de burgemeester was ook in de periode voor de betreffende e-mail al aan de orde. De maatregel inzake ‘loket BWM’ is op dezelfde dag genomen als de mailwisseling tussen de burgemeester en de clustermanager SO over de kapvergunning van de buurman en ten tijde van het geschil met de buurman over de erfgrens. Het verzoek van de burgemeester aan de clustermanager SO om alle vragen van derden om inzage in het bouwdossier van de burgemeester via de clustermanager SO te laten lopen, is in dezelfde e-mail gedaan. Wij achten het aannemelijk dat er een verband bestaat tussen de opdracht van de burgemeester dat ‘naar boven toe’ gesignaleerd moet worden wanneer iemand bij het loket BWM informatie opvraagt over het perceel c.q. het bouwdossier van de burgemeester en de geschillen tussen de burgemeester en de buurman. Gezien het feit dat de opdracht in een e-mail is gedaan waarin de kapvergunning van de buurman aan de orde was, is de schijn van belangenverstrengeling gewekt en is derhalve gehandeld in strijd met het kernbegrip ‘onafhankelijkheid’ uit de Gedragscode voor bestuurders.
Onderzoek Schiedam | 24 augustus 2011 | 108
7.11 Aanstelling privérelatie als afdelingshoofd Communicatie De raad heeft via anonieme meldingen signalen ontvangen die betrekking hebben op de mogelijke bemoeienis van de burgemeester met de aanstelling van een privérelatie als afdelingshoofd Communicatie. Nadat wij het onderzoek hadden afgerond hebben wij besloten de ruim 10 pagina’s gedetailleerde bevindingen, gelet op privacy aspecten en gelet op het feit dat de betreffende medewerker geen onderwerp van onderzoek was, in een afzonderlijke vertrouwelijke notitie aan de opdrachtgever te rapporteren. Rapporten van BING worden niet zelden op ruime schaal verspreid en via internet kunnen namen voor lange tijd en zonder de context ‘bewaard’ blijven. BING wil dit graag vermijden. BING vermijdt daarom in haar rapporten het gebruik van persoonsnamen. BING hanteert daarom functiebenamingen en, zoals in dit hoofdstuk, als functiebenamingen niet beschikbaar zijn of te verwarrend werken, initialen. Wij volstaan in dit rapport met een weergave van de meldingen en een beoordeling van onze bevindingen. Een melder heeft de volgende melding gedaan: De gemeente was al enige tijd op zoek naar een afdelingshoofd Communicatie. De zoektocht naar een geschikte kandidaat verliep moeizaam. Eind 2009 kwam de vraag aan de adviescommissie om een advies uit te brengen over de geschiktheid van de heer V.d. M. en de heer W. De heer V.d. M. had al aangegeven dat hij geen permanent afdelingshoofd wilde worden, maar wel als kwartiermaker wilde fungeren. De heer W. was bij eerdere sollicitaties voor afdelingshoofd Juridische Zaken en medewerker Communicatie al afgewezen. De heer W. voerde samen met zijn echtgenote tevens een communicatiebureau, dat opdrachten verrichtte voor de gemeente. De adviescommissie bestond uit de clustermanager Dienstverlening, het afdelingshoofd P&O, 3 medewerkers Communicatie (waaronder [naam] en [naam]) en een secretaris. De commissie heeft advies uitgebracht aan de burgemeester en gemeentesecretaris. P&O is vervolgens aan de slag gegaan met een ontwikkel assessment en het laten opstellen van een juridisch advies door een externe (C.) Dit juridisch advies was t.a.v. de mogelijke belangenverstrengeling die kon optreden zeer strikt. De clustermanager Dienstverlening heeft vervolgens extern een tweede advies (MG.) gevraagd, dat iets minder streng was maar nog wel allerlei voorwaarden en waarborgen benoemde voor een eventuele aanstelling van de heer W. Het eerste juridische advies heeft bij het advies aan het college geen rol meer gespeeld, alleen het tweede advies was bijgevoegd. Dit advies aan het college is door de clustermanager Dienstverlening opgesteld. Het college heeft besloten de heer W. aan te stellen met inachtneming van de in het advies gestelde voorwaarden. De gemeentesecretaris heeft zich daarna ingespannen om deze voorwaarden niet opgenomen te krijgen in de aanstellingsovereenkomst. Deze inspanning heeft de gemeentesecretaris geleverd zonder dat hij de heer W. ooit gezien of gesproken had, want hij was zelf net gemeentesecretaris geworden. Het is onaannemelijk dat de gemeentesecretaris zich uit eigen beweging zo heeft ingespannen. Dit is vermoedelijk onder druk van de burgemeester gebeurd. De burgemeester heeft aangegeven dat de heer W. de ideale schoonzoon was. De aanstellingsbrief zit volgens melder in het personeelsdossier van de heer W. Een tweede melder heeft eenzelfde melding gedaan: Melder heeft kennis van de aanstelling van de heer W. Deze heer solliciteerde op de functie van afdelingshoofd Communicatie. Naast de heer W. was er ook een externe kandidaat, de heer Van de M. Aan het einde van het gesprek met W. heeft het afdelingshoofd P&O aangegeven dat hij het niet zag zitten met
Onderzoek Schiedam | 24 augustus 2011 | 109
de heer W: hij was geen capabele man voor de functie van afdelingshoofd Communicatie. De voorzitter van de commissie (de clustermanager Dienstverlening) liet hierop weten dat hij ‘met die boodschap niet terug kon’. Vervolgens heeft het afdelingshoofd P&O afgedwongen dat de heer W. een assessment moest doen, dit met de hoop dat daaruit zou blijken dat hij niet geschikt was. Echter, in plaats van een selectieassessment werd een ontwikkel-assessment uitgevoerd. Dit betekende in de praktijk dat de heer W. al aangenomen was. Bij de aanstelling van de heer W. speelde ook diens echtgenote een rol, die een eigen reclamebureau heeft. Door het afdelingshoofd P&O is hiervoor een adviesnota geschreven met als boodschap ‘niet doen’. Daarbij had het afdelingshoofd P&O afgestemd met de gemeentesecretaris en met een jurist voor een gedegen onderbouwing. Door het college is hierop echter een ‘second opinion’ opgevraagd bij een jurist, waardoor de conclusie milder werd. Melder duidt op de mogelijkheid dat het een publiek geheim is dat de heer W. een persoonlijke relatie was van de burgemeester. Beide melders hebben aangegeven anonimiteit geen absolute noodzaak te vinden.
Beoordeling De burgemeester Uit de bevindingen blijkt: • • • •
•
• • • •
Dat de burgemeester en haar echtgenoot de heer W. en diens echtgenote kenden via de jazzclub; Dat de heer W. eerder is afgewezen voor de functie van medewerker Communicatie; Dat er over de geschiktheid van de heer W. als afdelingshoofd Communicatie gerede twijfels bestonden en dat deze twijfels zijn bevestigd door het uitgevoerde assessment; Dat na een overleg tussen de burgemeester en de clustermanager Dienstverlening het eerste externe juridische advies terzijde is geschoven en een tweede juridisch advies is gevraagd. Het eerste advies is naar onze mening een bij de situatie passend en correct advies. Niettemin wordt een tweede advies gevraagd. Dit – minder stringente - advies roept bij de praktische uitvoering daarvan integriteitrisico’s op en stelt voorwaarden voor de aanstelling; Dat vermoedelijk op instigatie van de burgemeester een tweede juridisch advies is gevraagd, gezien de verklaring van de clustermanager Dienstverlening dat het eerste advies terzijde is geschoven in een overleg dat hij heeft gehad met de burgemeester; Dat het eerste juridische advies niet samen met het tweede juridische advies bij de ambtelijke adviesnota aan de burgemeester en de portefeuillehouder P&O is gevoegd; Dat in het ambtelijk advies de in het tweede juridische advies genoemde voorwaarden voor aanstelling zijn opgenomen; Dat conform ambtelijk advies is besloten door uitsluitend de burgemeester en dat de paraaf van de toenmalig portefeuillehouder P&O ontbreekt; Dat de betreffende voorwaarden niet in het aanstellingsbesluit zijn opgenomen en het aanstellingsbesluit ook anderszins geen voorwaarden en bepalingen bevat die belangenverstrengeling moeten voorkomen.
Wij beoordelen het handelen van de burgemeester als strijdig met het kernbegrip onafhankelijkheid (voorkomen belangenverstrengeling c.q. de schijn van) uit de Gedragscode voor bestuurders 2007. Ook al had zij de portefeuille Communicatie, het had gezien haar relatie tot de heer W. in de rede gelegen dat de aanstelling bestuurlijk zou zijn afgehandeld door de portefeuillehouder P&O.
Onderzoek Schiedam | 24 augustus 2011 | 110
Daarnaast achten wij het op basis van de voorliggende bevindingen aannemelijk dat het tweede, minder stringente externe juridische advies door de clustermanager Dienstverlening is aangevraagd op verzoek van de burgemeester. Blijkens verklaring van de clustermanager is tot het tweede advies besloten in een overleg met de burgemeester. Hiermee is op zijn minst de schijn gewekt dat er behoefte bestond om zo flexibel mogelijk te kunnen omgaan met eventuele opdrachtverstrekkingen aan bureau F., terwijl er juist alle aanleiding was om een en ander zo strak en helder mogelijk te organiseren teneinde het risico op belangenverstrengeling of de schijn daarvan te voorkomen. De verklaring van de burgemeester dat zij ‘via via’ heeft vernomen over de sollicitatie van de heer W. beoordelen wij als ongeloofwaardig. Uit de voorliggende bevindingen blijkt dat de heer W. de kandidaat van de burgemeester was. Ambtenaren De clustermanager Dienstverlening heeft bij de voorgenomen aanstelling van het afdelingshoofd Communicatie naar onze mening het belangenverstrengelingelement niet op zijn juiste waarde onderkend: de echtgenote van het aanstaande afdelingshoofd heeft een communicatiebureau dat regelmatig diensten verricht voor de gemeente. Vervolgens heeft hij, na een gesprek met de burgemeester, een duidelijk negatief advies van een advocatenkantoor ter zijde gelegd. Zijn verklaring dat dit kantoor onvoldoende rekening heeft gehouden met het huwelijksregime van de heer W. geeft blijk van onvoldoende besef van de risico’s omtrent belangenverstrengeling. Vervolgens heeft hij een tweede advies gevraagd waarin een aanstelling onder voorwaarden acceptabel geacht werd, waarbij hij als argument heeft gegeven dat het eerste advies niet deugde en dit te wijten was aan de wijze waarop de afdeling P & O de opdracht tot dit eerste advies had verstrekt. Het tweede advies roept, zoals eerder vermeld, integriteitrisico’s op. Uitsluitend dit laatste advies is aan het college voorgelegd. De geadviseerde voorwaarden zijn niet in het door hem ondertekende aanstellingsbesluit opgenomen. Dat dit volgens de clustermanager Dienstverlening mogelijk is gebeurd omdat “de voorwaarden nog verder verfijnd moesten worden”, kan geen argument zijn. Indien dit aan de orde was, had het in de rede gelegen het aanstellingsbesluit nog niet te ondertekenen. Wij beoordelen het handelen van de clustermanager Dienstverlening als onzorgvuldig en strijdig met de vereisten van goed ambtenaarschap zoals vastgelegd in artikel 125 Ambtenarenwet, artikel 15:1 uit de CAR/UWO alsmede het bepaalde in de gedragscode voor ambtenaren. Ook de gemeentesecretaris heeft naar onze mening het element van belangenverstrengeling onvoldoende onderkend. Het had bovendien in de rede gelegen dat hij erop had toegezien dat de betreffende voorwaarden in het aanstellingsbesluit zou worden opgenomen, toen hierover eenmaal bestuurlijk een besluit was gevallen. Het had op zijn weg gelegen om de burgemeester te wijzen op het risico om zich als portefeuillehouder Communicatie met dit dossier te bemoeien.
Onderzoek Schiedam | 24 augustus 2011 | 111
7.12
Subsidie jazzclub
Door een Schiedamse stichting voor een jazzpodium (hierna ‘Stichting J’) is een subsidieaanvraag ingediend. Ten aanzien van de subsidieaanvraag is een melding ingediend. De burgemeester zou blijkens een melding betrokken zijn bij subsidieverlening aan de jazzclub waarbij haar echtgenoot betrokken is. Het aanvankelijke negatieve ambtelijk advies (subsidie aanvraag te laat ingediend en subsidie aanvraag voldeed niet aan de ASV) zou onder druk van de burgemeester via de ambtelijke lijn (clustermanager SO) van tafel zijn geveegd. De toekenningsbeschikking zou door de burgemeester zelf zijn ondertekend. Melder heeft aangegeven dat anonimiteit niet noodzakelijk is. Door Stichting J is een subsidieaanvraag voor een bedrag van € 5.000 ingediend, gedateerd op 21 december 2009, die op 11 augustus 2010 is ingeboekt bij de gemeente Schiedam. Onderaan de brief subsidieaanvraag staat namens Stichting J de naam van de echtgenoot van de burgemeester genoemd, in de hoedanigheid van voorzitter van Stichting J. De brief is niet ondertekend. Op de dag van ontvangst (11 augustus 2010) is tevens een ontvangstbevestiging verzonden door de gemeente aan de stichting. In deze brief is gesteld: “(…) Hierbij bevestigen wij de ontvangst van uw brief d.d. 21 december 2009 met betrekking tot een subsidieaanvraag. Uw brief is op 11 augustus 2010 ingeschreven onder nr. (…). De brief is in behandeling genomen bij SO – Ruimtelijk Gebruik. U kunt bij eventuele vervolgcorrespondentie refereren aan zaaknummer (…). Wij bieden u hierbij onze excuses aan voor het feit dat uw eerdere aanvraag niet juist behandeld is waardoor de behandeling van de aanvraag vertraging heeft opgelopen. (…)” Voor de behandeling van de subsidieaanvraag is door een beleidsmedewerker Cultuur een adviesnota voorbereid (d.d. 18 augustus 2010) voor behandeling in het College van B&W. Het advies luidt ‘de subsidieaanvraag [Stichting J] niet in behandeling te nemen’. In de onderbouwing, zoals opgenomen in onderliggend ambtelijk advies, is onder meer gesteld: “Op 11 augustus 2010 heeft de gemeente Schiedam een aanvraag voor tussentijdse subsidie van Stichting J ontvangen voor jazzconcerten voor de bewoners van de Waterweg in de periode september 2009 tot en met juni 2010. De aanvraag kan niet in behandeling worden genomen omdat de aanvraag na de in de ASV 2006 genoemde termijn van 8 weken voor aanvang van de activiteit is ingediend. Het niet in behandeling nemen van een subsidieaanvraag is niet gemandateerd en is dus een bevoegdheid van B&W.” Bij het ambtelijk advies zat een concept brief, waarin het besluit om de subsidieaanvraag niet in behandeling te nemen kenbaar wordt gemaakt aan de stichting. Deze brief zou worden ondertekend door de gemeentesecretaris en de burgemeester. Uit het voorblad van de adviesnota van de beleidsmedewerker Cultuur valt af te leiden dat de afdelingsmanager het advies ‘voor akkoord’ had geparafeerd (d.d. 26 augustus 2010). Melder heeft over de gang van zaken verklaard dat er paniek bij de afdelingsmanager Ruimtelijk Gebruik ontstond toen bleek dat de aanvraag niet gehonoreerd kon worden. De aanvraag is toen door hem met de portefeuillehouder Cultuur besproken en zij zou toen hebben aangegeven “dat als de aanvraag niet gehonoreerd kon worden, dat nu eenmaal zo was.” De adviesnota zou vervolgens volgens melder naar het
Onderzoek Schiedam | 24 augustus 2011 | 112
college zijn doorgeleid maar kwam weer terug, met de mededeling van de clustermanager SO dat de subsidie hoe dan ook verleend moest worden.” Melder heeft vervolgens overleg gevoerd met het afdelingshoofd Juridische Zaken, die aangaf dat het link was om af te wijken van de ASV en het advies gaf de aanvraag niet te honoreren. Om de behandelend ambtenaar in bescherming te nemen heeft melder toen het dossier samen met de afdelingsmanager Ruimtelijk Gebruik onder zich genomen. Zij zijn samen naar de directrice van het Stedelijk Museum [BING: tevens bestuurslid Stichting J.] gegaan om een oplossing te vinden. Uiteindelijk is als oplossing gekozen om de aanvraag te behandelen als een aanvraag voor het nieuwe seizoen (2011). Volgens melder is er een voorschot van € 4.500 uitgekeerd en volgt nog eens € 1.000 als de concerten voorbij zijn. Het jaar erna zou dan worden gekeken hoe om te gaan met een eventuele nieuwe aanvraag. Ons is gebleken dat de betreffende ambtelijke adviesnota in een stafoverleg met de toenmalig portefeuillehouder Cultuur (2010-2011) is besproken, maar dat haar paraaf ‘voor akkoord’ ontbreekt. Procedureel betekent dit dat de nota niet kan worden doorgeleid naar het college. Blijkens een verslag d.d. 10 september 2010 (overleg 30 augustus 2010) van een portefeuillehoudersoverleg met de toenmalig portefeuillehouder Cultuur (2010-2011) is in het overleg afgesproken dat de portefeuillehouder het ambtelijk advies om de subsidie niet te verstrekken zal bespreken met de burgemeester. Blijkens het verslag was de afdelingsmanager Ruimtelijk Gebruik bij het overleg aanwezig en was de clustermanager SO afwezig. Blijkens de geraadpleegde besluitenlijsten uit die periode (juli 2010 tot en met september 2010) is het ambtelijk advies niet behandeld in het college. De opsteller van het ambtelijk advies heeft hierover aangegeven: ”Deze adviesnota heb ik teruggekregen zonder collegebesluit.” Op 20 september 2010 is een brief verstuurd aan Stichting J, naar aanleiding van hun subsidieaanvraag (gedateerd op 21 december 2009, ingeboekt bij gemeente op 11 augustus 2010). In deze brief, die is gericht aan de voorzitter van Stichting J, is onder meer vermeld: “Op 11 augustus 2010 hebben wij uw aanvraag ontvangen voor een tussentijdse subsidie ten behoeve van een tweede seizoen jazzconcerten voor de bewoners van de Waterweg in Schiedam. Zoals reeds met u besproken zullen wij deze aanvraag beschouwen als een subsidieaanvraag voor de periode vanaf september 2010 tot en met juni 2011. Voor dit project wordt aan u, onder de voorwaarden zoals vastgesteld in de Algemene Subsidieverordening 2006 (ASV 2006), een tussentijdse subsidie verleend van maximaal € 5.000 (…)” Door BING is aan de beleidsmedewerker Cultuur een toelichting gevraagd over het contact tussen de gemeente en de voorzitter van Stichting J, voorafgaand aan de brief van 20 september 2010. Zij heeft hierover verklaard: “Via mijn oud-collega de heer D. is destijds contact geweest tussen de gemeente en de voorzitter van Stichting J. Omdat er geen besluit was genomen door het college van B&W en de adviesnota terugkwam is er op advies van dhr. D. ambtelijk besloten om de subsidieaanvraag toch te honoreren, op voorwaarde dat Stichting J in het volgende jaar zou starten met de activiteiten waarvoor subsidie werd aangevraagd. Ik heb het advies van dhr. D. opgevolgd.”
Onderzoek Schiedam | 24 augustus 2011 | 113
Op de vraag of deze subsidieverstrekking conform de voorschriften in de ASV 2006 is, heeft de beleidsmedewerker Cultuur geantwoord: “Ja. Volgens artikel 2.1 lid 2 van de ASV 2006 kan een aanvraag voor een tussentijdse subsidie gedurende het hele jaar worden ingediend tot 8 weken voordat met de activiteit waarvoor de subsidie wordt aangevraagd een begin wordt gemaakt. Omdat de subsidie is verleend voor de periode september 2010juni 2011 was de aanvraag volgens de ASV 2006 ruim op tijd ingediend.” Wij hebben het afdelingshoofd Juridische Zaken gevraagd of zij geconsulteerd is over de aanvraag. Zij heeft verklaard: “Ik kan me herinneren dat aan mij in eerste instantie mondeling is gevraagd of een subsidie die niet binnen de ASV past (want te laat ingediend) alsnog gehonoreerd kan worden. Wat ik precies gezegd heb weet ik niet meer, maar het zal zijn geweest iets in de trant van: als je het precies wilt weten moet ik de benodigde stukken zien (dat zeg ik standaard). Ik zal mondeling aangevuld hebben dat normaliter een dergelijke aanvraag buiten behandeling wordt gesteld (onze ASV regelt dat B & W in die gevallen een aanvraag buiten behandeling kan stellen). Ik zal in dat kader bij doorvragen van de afdeling ook waarschijnlijk gerefereerd hebben aan de hardheidsclausule van de ASV, die wellicht voor de afdeling een mogelijkheid bood voor het geval er bijzondere omstandigheden aan de orde zouden zijn (ook dat is standaard: die clausule kan worden toegepast, als er sprake is van bijzondere omstandigheden; het is aan de afdeling om te motiveren of er sprake is van dergelijke bijzondere omstandigheden). Later ontving ik een advies aanvraag van de afdeling op een concept-adviesnota (met als concept-beslispunt: buiten behandeling stellen'). Ik weet niet meer wat JZ daarop geadviseerd heeft en kan dat helaas ook niet meer terugvinden. Ik heb niet meer teruggehoord wat het vervolg op de procedure is geweest en heb dus ook geen weet van 'de oplossing', zoals u dat schetst.” Wij hebben het afdelingshoofd Juridische Zaken tevens gevraagd of de gekozen oplossing om de aanvraag te behandelen als een aanvraag voor het volgend seizoen binnen de bepalingen van de ASV past en of dergelijke oplossingen vaker worden toegepast. Zij heeft verklaard: “Op uw vraag of de gekozen 'oplossing' (aanvraag behandelen alsof het een aanvraag voor een volgend seizoen is, terwijl dit niet uit de aanvraag blijkt) een vaker toegepaste oplossing is en of deze oplossing past binnen de bepalingen van de ASV antwoord ik als volgt: Het is mij niet bekend of het in dit geval op de wijze zoals u die schetst is gegaan; het is in ieder geval niet een 'oplossing' die ik vaker zie binnen de gemeente. De situatie zoals u die schetst past in beginsel niet binnen de ASV. Het kan echter wel voorkomen dat aanvragers bv. na indiening van de aanvraag in de gelegenheid worden gesteld hun aanvraag te verduidelijken als bv. niet duidelijk is voor welk jaar de aanvraag dient.” Door de clustermanager SO is over de subsidie aan Stichting J. het volgende verklaard: “U stelt dat er meldingen zijn over een subsidie aan de jazzclub. Daar kan ik kort over zijn: met die subsidie is niets mis gegaan. U vraagt mij of er verband is met de e-mail die u in mijn mailbox hebt gevonden waarin de burgemeester vragen stelt over deze subsidie aanvraag. Ik kan daar bevestigend op antwoorden. Wat er gebeurd is, is het volgende. Op enig moment vroeg de burgemeester per e-mail waarom de subsidieaanvraag die de jazzclub had ingediend, nog niet was behandeld. Zij stelde dat de aanvraag al in september 2009 was ingediend en dat zij daarover al diverse keren was aangesproken in de stad en dat zij
Onderzoek Schiedam | 24 augustus 2011 | 114
ook al diverse keren navraag had gedaan bij de directie hieromtrent. Daarbij zei de burgemeester dat de jazzclub al diverse malen navraag hierover had gedaan bij de gemeente. Ik vond dat vreemd, omdat ik er zelf nooit iets over had gehoord; de e-mail van de burgemeester was het eerste signaal dat ik kreeg. Uw constatering dat de burgemeester in haar mail aangeeft dat zij dit bij mij navraagt op verzoek van haar echtgenoot lijkt mij duidelijk, dat staat in de mail. Ik heb de vraag uitgezet bij de afdeling, waarna bleek dat er geen aanvraag bij de gemeente was binnengekomen. Hierop heb ik contact laten leggen met mevrouw [naam bestuurslid Stichting J] en uitgelegd dat er geen aanvraag bij de gemeente was. Zij volhardde in de stelling dat deze aanvraag wel was ingediend, waarna ik de aanvraag bij de jazzclub heb op laten halen . Het stuk dat ik kreeg betrof overigens geen kopie van de verstuurde aanvraag, maar een computerdocument met daarin een aangemaakte datum. De datum was niet van september 2009 maar van 21 december 2009. Ik heb in mijn antwoord mail aan de burgemeester dit ook duidelijk gesteld. (…) De aanvraag zou zijn verstuurd op 21 december 2009, maar dit werd door ons behandeld in augustus 2010. Aangezien de aanvraag in december al te laat was voor de activiteit waarvoor het werd aangevraagd (programmering september 2009 – juni 2010), is de aanvraag afgewezen. U legt mij voor dat er wel een subsidie is uitgekeerd. Dat is juist. Wij hebben de aanvraag gebruikt voor een subsidieverlening voor het seizoen erna (september 2010 – juni 2011), dit op verzoek van de jazzclub zelf. Dat is overigens niet iets onoorbaars. Het gebeurt vaker dat partijen met een repeterende subsidieaanvraag verzoeken om de aanvraag van jaar ervoor te hanteren. U geeft aan dat in de melding is gesteld dat volgend jaar dan wel weer gekeken zou worden hoe met een nieuwe subsidieaanvraag om te gaan. Dat is niet juist, er is dit jaar nog niets aangevraagd en dus ook niets uitgekeerd. (…) U laat mij de toekenningbrief zien die aan de jazzclub is verstuurd, waar handtekeningen op staan. U vraagt mij of ik weet van wie de handtekening is, die staat bij de kop ‘budgethouder’. Dat is de handtekening van de afdelingsmanager Ruimtelijk Gebruik.” Door de afdelingsmanager Ruimtelijk Gebruik is over de subsidie aan de jazzclub en zijn betrokkenheid daarbij het volgende verklaard: “Ik onderschrijf de door de clustermanager SO afgelegde verklaring, inclusief mijn betrokkenheid.” De toenmalig portefeuillehouder Cultuur (2010-2011) heeft verklaard: “U legt mij voor dat de burgemeester intern ambtenaren heeft benaderd met de mededeling dat er al een tijdje een aanvraag lag die nog steeds niet in behandeling was genomen. Dit wist ik niet, haar bemoeienis is buiten mijn gezichtsveld gebeurd (…) Ik heb destijds wel vernomen in mijn werkoverleg dat de aanvraag zoek zou zijn geraakt. Ik heb in datzelfde overleg de, later wonderbaarlijk boven water gekomen aanvraag gezien, en vond het een rare brief. Deze leek geantedateerd en was bovendien niet ondertekend of ingeboekt als brief van december van het jaar ervoor. Voor mij was het als portefeuillehouder Cultuur duidelijk: de aanvraag voldeed niet aan de bepalingen van de ASV omdat hij te laat was ingediend en moest afgewezen worden, dus akkoord met advies.” De toenmalig portefeuillehouder Cultuur (2010-2011) heeft over het vervolg van het proces verklaard: “U legt mij voor dat de behandelend ambtenaar heeft verklaard dat zij de adviesnota om de aanvraag af te wijzen, retour heeft gekregen zonder collegebesluit. Dat verbaast me en maakt me ongerust. Naar mijn idee
Onderzoek Schiedam | 24 augustus 2011 | 115
heb ik deze adviesnota namelijk ‘voor akkoord’ geparafeerd en is deze vervolgens wel degelijk in het college behandeld en is er conform besloten (afwijzen). U vraagt mij of de burgemeester heeft deelgenomen aan de beraadslagingen. Dat weet ik niet meer. Ik weet alleen nog dat ze zei ‘als ze te laat zijn met de aanvraag, dan zijn ze te laat en de subsidieverordening geldt ook voor hen.” Wij hebben de toenmalig portefeuillehouder na het gesprek en bij het voorleggen van het gespreksverslag, medegedeeld dat ons inmiddels was gebleken dat de betreffende adviesnota niet in het college is behandeld aangezien het onderwerp niet voorkomt op de besluitenlijsten uit de betreffende periode. Zij heeft vervolgens aanvullend verklaard: “Omdat u mij schriftelijk liet weten dat er geen besluit conform was genomen, heb ik met de bestuursassistente die bij deze overleggen zat en de afspraken en adviesnota’s bijhield, gepoogd om het te reconstrueren. Tijdens het overleg over deze adviesnota werd mij geadviseerd door de ambtenaren om er eerst met de burgemeester over te praten gezien de gevoeligheid, het zoekraken van de brief (de burgemeester had portefeuille Dienstverlening) en de betrokkenheid van haar man (wat de ambtenaren gevoelig vonden). Ik ben toen naar de kamer van de burgemeester gegaan en heb gezegd dat de brief boven tafel was en dat de subsidieaanvraag te laat was, dus dat die afgewezen werd. In dit hele korte gesprek gaf ze een reactie zoals vernoemd. Dit gesprek was dus op de kamer van de burgemeester en niet aan de collegetafel, terwijl de bestuursassistente wachtte. En vervolgens heb ik direct teruggekoppeld dat het gesprek was geweest en dat de adviesnota conform door kon. En zowel de bestuursassistente als ik waren er van overtuigd dat dat proces dus ingezet was en dat het gewoon conform besloten en afgehandeld was zonder verdere discussie (er waren vaker afwijzingen aan de orde in relatie tot de voorwaarden en voor mij was het geen opvallende, andere situatie). Waar de dwingende interventie vandaan kwam dat het links of rechtsom anders moest, zoals u mij meldde over de inbreng van betreffende melder aan het onderzoeksteam, dat weet ik echt niet, al geloof ik direct dat dat is gebeurd. En de nota is blijkbaar niet conform behandeld, want dit is niet terug te vinden op besluitenlijst. Ik kan er me niet anders bij voorstellen dan dat er een ambtelijke interventie is geweest van hogerhand, maar waarom buiten mij en mijn reeds gegeven instemming om, en waarom er geen contact is geweest met mij of de bestuursassistente als het stuk niet doorgeleid kan worden omdat er vermeend een handtekening van mij miste, weet ik niet. Naderhand werden door het AD vragen gesteld over de betreffende subsidie en de reactie erop was dat deze was geweigerd voor dat seizoen vanwege de te late indiening en dat de subsidie voor het komende seizoen wel toegekend was, omdat de aanvraag aan de voorwaarden voldeed. Dit persbericht is met mijn toestemming naar buiten gegaan en deed mij niet vermoeden dat er meer aan de hand was (…) U houdt mij voor dat de aanvraag vervolgens alsnog in behandeling is genomen en dat er voor een oplossing is gekozen waarbij de aanvraag als een aanvraag voor het nieuwe seizoen zou worden behandeld. Deze oplossing, zonder blijkbaar ook een formele afwijzing van de oorspronkelijke aanvrager, was mij toen niet bekend. Het is wel zo dat het op zich een activiteit was die voor subsidie in aanmerking kon komen als aan tijdigheid aanvraag voldaan werd en verder verwijs ik naar wat ik inbreng over het persbericht in de vorige vraag.” Wij hebben de clustermanager SO voorgelegd dat er nooit een collegebesluit is genomen over de subsidieaanvraag en de onderliggende adviesnota. De clustermanager SO heeft aangegeven dat dit haar verbaast omdat de afwijzingsbrief in het digitale systeem (Corsa) staat geregistreerd en dat normaliter betekent dat een collegebesluit is genomen. Ze heeft aangegeven dat de aanvraag ook feitelijk niet is gehonoreerd en dat de aanvrager vervolgens in een overleg heeft verzocht om de aanvraag te behandelen als een aanvraag voor het nieuwe seizoen. Volgens haar is er dus feitelijk sprake van handelen conform de
Onderzoek Schiedam | 24 augustus 2011 | 116
ambtelijke adviesnota, maar zonder dat hier een collegebesluit aan ten grondslag ligt. Zij heeft ontkend dat zij met de ambtelijke adviesnota terug is gegaan naar de afdeling met de mededeling dat de aanvraag hoe dan ook gehonoreerd moest worden, zoals in de melding is gesteld. Zij heeft verklaard niet op de afdeling te zijn geweest voor deze kwestie en dat zij vanaf het begin van mening was dat de aanvraag niet gehonoreerd kon en moest worden voor het seizoen waarop de aanvraag betrekking had. Zij heeft desgevraagd ontkend dat zij door de burgemeester is benaderd met het verzoek om de aanvraag alsnog te honoreren. Zij is alleen via de e-mail door de burgemeester benaderd met de mededeling dat er een aanvraag zou zijn ingediend die nog niet in behandeling was genomen. Zij heeft aangegeven dat het wel de intentie van de burgemeester was om haar op het spoor te zetten van het honoreren van de aanvraag, aangezien de burgemeester in haar e-mail sprak over een aanvraag uit september 2009, terwijl dit niet waar bleek, omdat de aanvraag dateerde van 21 december 2009. Wij hebben getracht de afdelingsmanager Ruimtelijk Gebruik telefonisch aanvullende vragen te stellen over het stafoverleg bij de toenmalig portefeuillehouder Cultuur (2010-2011) en wat er na dit stafoverleg is gebeurd. Aangezien hij telefonisch niet bereikbaar was, hebben wij hem schriftelijk vragen gesteld. Hij heeft per e-mail gereageerd. Op de vraag wie de portefeuillehouder Cultuur in het stafoverleg heeft geadviseerd om de aanvraag met de burgemeester te bespreken heeft hij geantwoord: “Tijdens de staf van de toenmalig portefeuillehouder Cultuur (2010-2011) d.d. 30 augustus 2010 is door de plaatsvervangend clustermanager SO en mij aan de portefeuillehouder geadviseerd het ambtelijke advies om de subsidieaanvraag 2009/2010 niet toe te kennen met de burgemeester te bespreken. Dit, omdat er een relatie is met de burgemeester (echtgenoot).” Op basis van het organogram van de gemeente Schiedam en de in het verslag van het betreffende stafoverleg gemelde aanwezigen, stellen wij vast dat met de plaatsvervangend clustermanager SO de afdelingsmanager Projecten wordt bedoeld. Wij hebben de afdelingsmanager gevraagd waarom de adviesnota om de aanvraag af te wijzen niet naar het college is doorgeleid voor besluitvorming conform advies, als zowel de toenmalig portefeuillehouder en de burgemeester het eens waren met de afwijzing (zoals door de toenmalig portefeuillehouder is verklaard). Tevens hebben wij gevraagd op wiens initiatief er alsnog is gekeken of de aanvraag gehonoreerd kon worden. Hij heeft hierop verklaard: “In de terugkoppeling van de toenmalig portefeuillehouder is gemeld dat de burgemeester het eens was met het niet toekennen van de subsidie 2009/2010. Naar aanleiding hiervan heb ik contact gehad met de indiener en gemeld dat de subsidieaanvraag 2009/2010 niet zal worden gehonoreerd in verband met de overschrijding van de termijnen. De indiener gaf in het gesprek aan dat de stichting voornemens was om voor 2010/2011 een gelijkluidende subsidieaanvraag in te dienen. Besloten is toen de subsidieaanvraag van 2009/2010 als ingetrokken te beschouwen, waardoor de adviesnota niet meer in procedure hoefde te worden gebracht.” Wij hebben de afdelingsmanager hierop gevraagd waarom, in afwijking van de normale procedure van een collegebesluit en een schriftelijke mededeling dat de aanvraag was afgewezen, er in deze casus voor is gekozen om zonder collegebesluit de aanvrager mondeling mede te delen dat de aanvraag was afgewezen. Tevens hebben wij gevraagd op wiens initiatief hiervoor gekozen is.
Onderzoek Schiedam | 24 augustus 2011 | 117
De afdelingsmanager heeft aanvullend schriftelijk verklaard: “Met de indiener is door mij conform afspraak contact op genomen om te laten weten wat de voortgang was.” Wij hebben de afdelingsmanager naar aanleiding van deze verklaring gevraagd met wie intern de afspraak is gemaakt om mondeling contact met de aanvrager op te nemen. Hij heeft schriftelijk verklaard: “Ik ken geen afspraak binnen de gemeente om contact met indiener op te nemen. Ik heb uit eigener beweging met indiener mondeling contact gezocht. Dit heb ik, zoals eerder aangegeven, gedaan vanwege de afspraak met indiener om te laten weten wat de voortgang is. Daarnaast zou ik ook met indiener contact hebben gezocht uit fatsoen en vanwege de onderlinge relatie. Namens het bestuur van Stichting J. heeft namelijk de directeur van het Stedelijk Museum als indiener opgetreden. Daarmee heeft de gemeente een zakelijke relatie en wordt met enige regelmaat overleg gevoerd.” De burgemeester heeft verklaard: “(…) Ik heb geen enkele rol in dit dossier gehad.” Beoordeling Uit de bevindingen blijkt dat de burgemeester zich actief heeft bemoeid met de opvolging van een subsidie aanvraag c.q. overleg met de portefeuillehouder heeft gehad over deze aanvraag van een stichting waar haar echtgenoot bestuurder is. De aanvraag is ondertekend door de echtgenoot van de burgemeester. De schijn is opgeroepen dat haar bemoeienis effecten heeft gehad: • Het lijkt er op dat de aanvraag niet tijdig is ingediend, hetgeen heeft geleid tot behandeling van de aanvraag (gedateerd in december 2009) in augustus 2010; • Blijkens de verklaring van het afdelingshoofd Juridische Zaken is de gekozen oplossing er een die ze niet vaker ziet binnen de gemeente en in beginsel niet binnen de ASV past. De burgemeester heeft er naar onze mening onverstandig aan gedaan om zich met het dossier te bemoeien en heeft daardoor de schijn van belangenverstrengeling opgeroepen. De burgemeester heeft in strijd met de werkelijkheid verklaard geen bemoeienis te hebben gehad met het dossier. Zij heeft daarmede gehandeld in strijd met de gedragscode.
Onderzoek Schiedam | 24 augustus 2011 | 118
7.13
Donaties uit DeltaPort Donatiefonds
Er zou blijkens een melding aan een lid van de Rotary een donatie uit het DeltaPort Donatiefonds zijn gedaan. De burgemeester is volgens de melding bestuurlijk betrokken bij dit fonds. Deze donatie zou onder druk van de burgemeester buiten de reguliere procedure (zonder aanvraagformulieren e.d.) zijn gedaan. Achteraf zouden, om de accountant te misleiden, in overleg met de burgemeester alsnog aanvraagformulieren zijn ingevuld en geantedateerd. De ondertekening van deze formulieren zou zijn gedaan door de directrice van de bibliotheek. Melder heeft om anonimiteit verzocht.
Inleiding Donatiefonds Het DeltaPort Donatiefonds doneert aan niet-commerciële instellingen en organisaties ten bate van doelen en projecten op het gebied van welzijn, cultuur en sport. Het fonds kent lokale adviescommissies die met een eigen fondsbudget donaties kunnen doen. De burgemeester was ten tijde van de betreffende casus voorzitter van een regionale adviescommissie. Ons is medegedeeld dat de huidig waarnemend burgemeester deze functie inmiddels vervult. Wij beschouwen deze functie derhalve als een qualitate qua functie. Op de website van het DeltaPort Donatiefonds staan de criteria genoemd waaraan een aanvraag moet voldoen: “Het verzoek voor een donatie voor een lokaal project moet worden ingediend bij de secretaris van een lokale adviescommissie. Zij treden op als brievenbus, beoordelen en handelen de aanvragen af. Het verzoek moet duidelijk onderbouwd en goed gedocumenteerd zijn en vergezeld gaan van: • Een beschrijving van het doel/project waaruit opgemaakt kan worden dat het aan de criteria voldoet, • Een overzicht van de financiële positie van de aanvrager. In het verzoek dient een indicatie te worden gegeven van het aantal personen aan wie de donatie ten goede komt (het bereik). • In het verzoek dient tevens een indicatie te worden gegeven van de mate van zelfwerkzaamheid van de aanvragende organisatie bij de realisatie van het doel/project. Hierbij is naast de daadwerkelijke uitvoering van werkzaamheden tevens fondsenwerving, organisatie van sponsoracties en dergelijke inbegrepen. • Een begroting van het doel/project met overzicht van andere subsidie/sponsor bijdragen. • Naam, adres, rekeningnummer met tenaamstelling van de aanvrager.” Op de website van het DeltaPort Donatiefonds staan ten aanzien van een donatie de volgende criteria genoemd: “Projecten die in aanmerking komen voor donatie moeten aan de volgende voorwaarden voldoen: De donatie moet ten goede komen aan een niet-commerciële organisatie of instelling die actief is op het gebied van welzijn, cultuur of sport binnen de betreffende (deel)gemeente in het werkgebied van het DeltaPort Donatiefonds en wordt hoofdzakelijk bedoeld voor de inwoners van de betreffende (deel)gemeente of regio. • De te verstrekken donatie moet daadwerkelijk en volledig worden aangewend voor het doel waarvoor de donatieaanvraag was ingediend. Bovendien is een donatieaanvraag eenmalig van karakter, met andere woorden: meerjarige verplichtingen worden niet aangegaan.
•
Onderzoek Schiedam | 24 augustus 2011 | 119
• • •
• • • • • •
Het doel/project heeft een openbaar karakter, toegankelijk en zichtbaar voor iedereen. Het doel/project heeft een breed draagvlak - steun van andere fondsen, instanties, instellingen. Het doel/project heeft het karakter van stimuleringssteun om verwezenlijking van een nieuw initiatief mogelijk te helpen maken, zoals rechtstreekse bestedingen voor de aanschaf van materiaal, voor investeringen of voor organisatiekosten. Uitgesloten zijn: Behalve de verzoeken die niet aan bovengenoemde criteria voldoen, komen ook de volgende aanvragen niet voor behandeling in aanmerking: De doelstelling van de aanvragende organisatie of instelling is strijdig met de doelstellingen van Deltalinqs, Havenbedrijf Rotterdam of de Mainport Rotterdam, Verzoek voor een doel/project waarvan de opbrengst voor het merendeel ten goede komt aan buitenlandse doeleinden, Verzoek van onderwijsinstelling voor projecten die beperkt zijn tot de directe gebruikers (bijvoorbeeld leerlingen en leerkrachten), Verzoek van kerk/kerkelijke instantie met betrekking tot gebouwen die niet erkend zijn als monument en/of niet multifunctioneel gebruikt worden, Verzoek voor een project dat vergoeding is van economische schade of waardevermindering van vastgoed/ zaken, Verzoek voor een doel/project dat wordt aangewend voor het oplossen van problemen van en/of met personen of groeperingen die schade of hinder ondervinden van Mainport Rotterdam of daar gevestigde bedrijven.”
De burgemeester heeft verklaard: “U legt mij voor dat u een melding heeft ontvangen over een donatie uit het DeltaPort Donatiefonds aan een lid van de Rotary. De aanvraagformulieren zouden volgens de melding achteraf zijn ingevuld en geantedateerd. Ik ben voorzitter van het Schiedamse deel van het fonds. Samen met 3 andere bestuursleden doen wij donaties aan goede doelen. Er is altijd sprake van een besluit van 4 personen. De aanvragen worden gemeld bij een ambtenaar. Ik kan mij herinneren dat ik een keer een aanvraag van een lid van de Rotary via de e-mail heb ontvangen. Ik heb dit ook gemeld in het college. Ik ben zelf lid van de Rotary, maar kom er al een jaar niet meer. Ik heb geen idee meer voor welke activiteiten de donatie werd aangevraagd. Ik heb de e-mail voor behandeling doorgezet naar de ambtelijk secretaris of de chef Kabinet. Dat er achteraf aanvraagformulieren zouden zijn ingevuld, zegt mij niets. Het zijn de behandelend ambtenaren die aanvragen behandelen en richtlijnen stellen. Zij zullen ook met de overige bestuursleden gesproken hebben.”
Donatie aan glossy magazine (Sterke Vrouwen) Op 5 november 2009 heeft [naam verzoeker] een e-mail verstuurd aan de burgemeester, waarin zij hulp vraagt in een zoektocht naar mogelijke sponsoren: “(…) Ik heb meteen een vraag. We hebben voor die glossy (magazine van 52 pagina’s) van verschillende sponsors een beetje geld gekregen. Ik sponsor er zelf al (…) aan omdat ik het belangrijk vind dat het er
Onderzoek Schiedam | 24 augustus 2011 | 120
komt. We komen echter nog steeds € 1.635 tekort. Heb jij nog ergens een potje waarmee we dit gat kunnen dichten? (…) Het betreft een glossy magazine over ‘Sterke Vrouwen jaar 2009’, waarvoor de aanvraagster blijkens bestudeerde correspondentie al sponsorbijdragen had ontvangen, maar nog met een financieel tekort zat. De aanvraagster had hier al een presentatie over gehouden bij de Rotary Club Schiedam. Aanvraagster heeft de burgemeester de suggestie gedaan dat de ‘glossy’ door de burgemeester als relatiegeschenk zou kunnen worden uitgereikt bij de nieuwjaarsreceptie. Blijkens bestudeerde stukken heeft de burgemeester als voorzitter van de lokale adviescommissie op een bepaald moment besloten dat aanvragen voortaan niet meer zouden worden besproken in een overleg met alle bestuursleden, maar per e-mail zouden worden afgehandeld. Ten aanzien van de donatie ten bate van het glossy magazine heeft de burgemeester in een voorstel gesteld dat het project ‘Sterke Vrouwen’ in 2008 niet in aanmerking kwam voor een donatie, gezien de begroting van € 131.000. Op 22 oktober 2008 is blijkens de e-mail “door de commissie” besloten dat er € 1.000 gereserveerd zou worden, indien het project ‘Sterke Vrouwen’ een concreet deelproject zou weten aan te dragen. Het magazine kan volgens de burgemeester gezien worden als een concreet deelproject. Op 8 november 2009 heeft de burgemeester een reactie verstuurd, die zij vervolgens heeft doorgestuurd aan een medewerker Kabinet (d.d. 17 november 2009), die als ambtelijk secretaris betrokken is bij de lokale adviescommissie. In haar reactie heeft de burgemeester gemeld: “(…) Ik ga proberen via een fonds waar ik voorzitter van ben en mijn kabinetsmedewerker secretaris. Ik stuur deze mail ook door aan [naam medewerker Kabinetszaken]. [Naam medewerker Kabinetszaken], wil jij via een bel-rondje kijken of er draagvlak is bij de andere bestuursleden voor een bijdrage?” Door de medewerker Kabinetszaken is naar aanleiding van deze e-mail op 23 november 2009 een bericht verstuurd aan de overige drie bestuursleden van de lokale adviescommissie. In de e-mail heeft de medewerker Kabinetszaken uiteengezet wat de aanvraag behelst en wat de financiële consequenties zijn voor het fonds wanneer het verzoek wordt ingewilligd. Door twee van de drie leden wordt per e-mail positief gereageerd op het voorstel. In het dossier ontbreekt een reactie van het derde lid van de adviescommissie. Kort na deze reacties heeft de medewerker Kabinetszaken een e-mail ontvangen van een medewerker van de aanvragende partij: “Op verzoek van [naam directer Bibliotheek Waterweg] geef ik u hierbij het rekeningnummer van Bibliotheek Waterweg door betreffende de toezegging van het Deltaport Donatiefonds voor € 1.635. (…)” Op 8 februari 2010 is een brief verstuurd door de medewerker Kabinetszaken, gericht aan de directeur van de Bibliotheek Waterweg over de toegekende donatie: “Geachte mevrouw, Hierbij deel ik u mede dat de adviescommissie Schiedam van het Deltaport Donatiefonds het bestuur heeft geadviseerd u een bedrag van € 1.635 toe te kennen als een financiële bijdrage t.b.v. productie glossymagazine Sterke Vrouwen.
Onderzoek Schiedam | 24 augustus 2011 | 121
Op 7 januari 2010 is genoemd bedrag reeds door het bestuur van het Deltaport Donatiefonds overgemaakt (…)” Voor de donatie-aanvraag is een aanvraagformulier ingevuld door de directeur van de Bibliotheek Waterweg. In deze aanvraag, ondertekend op 30 september 2010, is het beoogde donatiebedrag (€ 1.635) genoemd als gevraagde donatiebedrag. Blijkens de aanvraag is er sprake van 14.500 gebruikers en 257.134 ‘bezoekers’ per jaar. Dit heeft geen betrekking op de organisatie ‘Sterke Vrouwen’ maar op de bibliotheek zelf. Wat het aantal leden van ‘Sterke Vrouwen’ en de verspreidingskring (aantallen) van het glossy magazine is, is echter niet gespecificeerd in de aanvraag; er zijn geen aantallen genoemd. Blijkens de ingediende begroting heeft de gemeente Schiedam voor een bedrag van € 2.500 pagina’s in het glossy magazine gekocht die de gemeente zal invullen, onder andere met een voorwoord van de burgemeester. Uit diverse publicaties, waaronder een publicatie op de website van Sterke Vrouwen, is ons gebleken dat de burgemeester is betiteld als leider/aanvoerster van de Sterke Vrouwen. Zo staat op de website van Sterke Vrouwen: “De Sterke Vrouwen Ploeg Schiedam is een groeiende groep vrouwen van 18 tot 88 jaar die in Schiedam wonen of werken. We zijn vrouwen die in 2009 elke 8e van de maand in een ontspannen sfeer samenkomen om elkaar te inspireren en te informeren om tot nieuwe samenwerkingsverbanden in de stad te komen. We staan open voor elkaars ideeën en vertellen elkaar graag over onze eigen plannen waarbij andere vrouwen zich kunnen aansluiten. Meestal komen we bijeen in Bibliotheek Waterweg van Schiedam dat als platform dient. In juni kwamen we samen in Galerie Jabelle aan de Lange Haven en in oktober komen we samen in Galerie Conny Paap aan de Nieuwstraat. We hebben een ploegleider: burgemeester [naam]. Zij gaf op 8 januari 2009 de aftrap.” Beoordeling De burgemeester heeft als voorzitter van de commissie ingestemd met een donatie aan een organisatie waarvan zij blijkens de website van deze organisatie aanvoerder/frontvrouw is. Hierdoor is ten minste de schijn van belangenverstrengeling opgeroepen. In het onderhavige geval had zij zich bij de aanvraag afzijdig moeten houden en deze moeten laten beoordelen door haar medebestuursleden. De aanvraag is overigens procedureel niet ingediend en afgehandeld conform de criteria van het fonds. Weliswaar is er geen sprake van een geantedateerde aanvraag, zoals in de melding is gesteld, maar het aanvraagformulier is wel achteraf ingevuld. In het aanvraagformulier zijn bovendien getallen genoemd die betrekking hebben op bibliotheekgebruik, maar er zijn geen aantallen genoemd c.q. er is onvoldoende indicatie gegeven ten aanzien van de verspreidingskring/het bereik van het glossy magazine. De donatie heeft bovendien betrekking op een feitelijk exploitatietekort dat reeds bestond bij de productie van het glossy magazine.
Onderzoek Schiedam | 24 augustus 2011 | 122
7.14
Aanstellingsprocedure huidige gemeentesecretaris
De toenmalige portefeuillehouder P&O (2006-2010) heeft in een gesprek het volgende verklaard over de procedure die heeft geleid tot de aanstelling van de vorige en huidige gemeentesecretaris: “Toen de heer M. werd aangesteld als gemeentesecretaris, had ik daar een andere mening over dan de burgemeester. Zij was voorstander van de heer M., ik niet. Ik vond het namelijk van wezenlijk belang dat het een sterk persoon zou zijn. De adviescommissie was ook unaniem negatief, maar zij hebben uiteindelijk schriftelijk een positief advies afgegeven. Omdat de burgemeester en ik vanuit de selectiecommissie niet tot een eensluidend advies konden komen, is de voordracht van de heer M. aan het voltallige college voorgelegd. De heer M. is vervolgens aangesteld (…) Nadat de heer M. was vertrokken, is de directeur interim secretaris geweest. De directie was van mening dat de functie van gemeentesecretaris en directeur wel gecombineerd kon worden De directeur zou dan de hoogst verantwoordelijke worden. Het college was het hier echter niet mee eens. Vervolgens is de vacature voor gemeentesecretaris opengesteld. De burgemeester, de directeur en ik zaten in de selectiecommissie. Er waren zes kandidaten door het selectiebureau voorgedragen. Een was de huidig gemeentesecretaris, een ander was een jonge en minder ervaren kandidaat. Deze jonge kandidaat vond ik niet geschikt omdat hij te weinig gewicht had, de burgemeester echter wel. Op een bepaald moment stelde de burgemeester in het bijzijn van de directeur opeens voor dat de directeur samen met de jonge kandidaat de ambtelijke leiding zou gaan vormen. Hiermee plaatste de burgemeester mij voor een dilemma, door dit in het bijzijn van de directeur voor te stellen. Ik wilde hier zonder hem over praten met de burgemeester om hem niet in verlegenheid te brengen en te beschadigen ten opzichte van zijn ondergeschikten, maar hij verliet de zaal echter niet. Hierdoor begon ik mij af te vragen of hij soms van dit opzetje afwist. Ik kreeg het gevoel dat er een spel werd gespeeld. Het frappante was namelijk dat de adviescommissie aan het eind van de dag namelijk met precies hetzelfde voorstel als de burgemeester kwam. Dit, terwijl de directeur zich formeel niet eens kandidaat had gesteld voor de functie van gemeentesecretaris. Voor mij was dit geen toeval meer. De volgende morgen ben ik bewust vroeg naar het Stadskantoor (7.30 uur) gegaan om hier met de burgemeester over te spreken. Ik heb haar toen gezegd ‘dit flik je me niet nog een keer.’ Ik voelde me gemanipuleerd. Het is echter lastig je vinger erachter te krijgen, omdat de burgemeester handig opereert.” Wij hebben onderzoek in e-mailverkeer verricht en ook correspondentie over dit onderwerp aangetroffen. Blijkens een e-mailwisseling van 14 mei 2009 tussen de burgemeester (voorzitter selectiecommissie) aan de clustermanager SO (voorzitter adviescommissie) vond de adviescommissie 1 kandidaat benoembaar, en 4 kandidaten onbenoembaar. Naar aanleiding hiervan hebben wij een gesprek gehad met de clustermanager SO. Zij heeft desgevraagd verklaard: “(…) Ikzelf ben twee keer betrokken geweest bij deze procedure en heb beide keren een erg vervelende ervaring gehad met de burgemeester (…) Voor de aanstelling van de huidige gemeentesecretaris (proces mei 2009) was ik voorzitter van de adviescommissie. De overige leden van deze commissie waren de raadsgriffier, de voorzitter van de OR en het afdelingshoofd P&O. Er waren vijf kandidaten die zich op één dag presenteerden. Van deze kandidaten vonden wij er vier niet-benoembaar en één benoembaar, met daarbij twee aandachtspunten. Deze kandidaat was de huidige gemeentesecretaris. De burgemeester was de voorzitter van de selectiecommissie. Aan het einde van de dag kwam zij met het voorstel om de directeur aan te stellen als gemeentesecretaris, met daarbij één van de andere (jonge) kandidaten (…) als
Onderzoek Schiedam | 24 augustus 2011 | 123
directeur. Dit betrof een kandidaat die door ons als niet-benoembaar was gekwalificeerd. Wij hebben gelijk aangegeven dat we daar niet in mee wilden gaan; de directeur was geen kandidaat en derhalve niet benoembaar. Daarnaast hadden we een kandidaat die benoembaar was (…) Toen wij de burgemeester de volgende dag ons schriftelijk advies toezonden hebben wij gesteld dat er één kandidaat benoembaar was en dat was de huidige gemeentesecretaris. Mondeling liet zij weten dat dit vervelend was omdat ‘ze dit al minder stellig in het college had aangegeven.’ Wij hielden echter voet bij stuk, waarop de huidige gemeentesecretaris is benoemd (…) Ik weet dat de burgemeester het advies van de adviescommissie (prohuidige gemeentesecretaris) niet wilde delen met de collegeleden. Ik heb derhalve dit advies afzonderlijk aan de collegeleden gedeeld, zodat zij er wel kennis van hadden (…) Een week later heb ik van de toenmalig portefeuillehouder Facilitaire Zaken (2006-2010) vernomen dat de burgemeester een heel ander verhaal had verteld in het college. Volgens hem had zij in het college gesteld ‘dat de clustermanager MO en ik haar hadden aangesproken op het vrouwentoilet en daar hebben gepleit voor de aanstelling van de directeur’ en dat dit ook hetgeen was dat zij in het college verteld had. Toen werd mij duidelijk waarom zij zo moeilijk deed over het advies van de adviescommissie (…) Ik vond dit verbazingwekkend en eerlijk gezegd ronduit stuitend (…) Ik vond de gang van zaken erg vervelend temeer ik twee jaar daarvoor een vergelijkbare kwestie had meegemaakt. In 2007 was ik ook betrokken bij de adviescommissie voor de aanstelling van een gemeentesecretaris. Voorzitter van de adviescommissie was toen [naam]. Ook daar waren een aantal kandidaten, waarbij wij er één geschikt vonden. De selectiecommissie wilde graag de heer M., maar dat was niet de kandidaat die wij geschikt vonden. Dit leidde tot een patstelling, waarbij diverse gesprekken hebben plaatsgevonden tussen afzonderlijke leden van de adviescommissie en de selectiecommissie. Bij mij kwam op enig moment de burgemeester langs op mijn werkkamer, waarbij ik het gevoel kreeg dat zij mij verzocht het advies te herzien. Ik heb haar gezegd dat ik dat niet zou doen en niet gediend was van het gesprek. Ik heb begrepen dat toenmalig interim secretaris [naam] eenzelfde gesprek bij de voorzitter van de adviescommissie heeft gevoerd. Uiteindelijk was het voorstel van de burgemeester om met beide commissies om te tafel te gaan zitten en nogmaals de situatie te bespreken. Kort na aanvang van dit gesprek kwam de heer M. binnen, waarop de burgemeester aan de adviescommissie vroeg ‘of wij hem wilden uitleggen waarom wij tegen zijn aanstelling waren’. Ik ben later nog met M. wat gaan drinken om een en ander recht te zetten (…) Wat nog relevant is om te melden, is dat de namen van kandidaten waren uitgelekt. Ik kreeg toen op een bepaald moment een opdracht om een verklaring af te leggen of ik gelekt had en anders of ik wist wie dat gedaan heeft via de e-mail. Deze e-mail moest gestuurd worden naar het adres van fysiotherapie [naam echtgenoot burgemeester]. Ik heb deze mail inderdaad verstuurd naar fysiotherapie [naam echtgenoot burgemeester] (…) Ook mijn mede adviescommissie leden hebben dit gedaan. Wij hebben dit onderling ook aan elkaar laten weten (…)” De toenmalig portefeuillehouder Facilitaire Zaken (2006-2010) heeft verklaard: “Ten aanzien van de directeur heb ik u nog aanvullende informatie voor u. Na het vertrek van de heer M. als gemeentesecretaris heeft de directeur enige tijd als interim-gemeentesecretaris gefunctioneerd. Vervolgens heeft de directeur ook gesolliciteerd op de functie van gemeentesecretaris, maar deze functie is naar de heer R. gegaan. De kandidatuur van de directeur had – voor zover ik mij kan herinneren - een positief advies van de adviescommissie, maar een negatief advies van de selectiecommissie. In de selectiecommissie zaten de toenmalig portefeuillehouder P&O (2006-2010) en de burgemeester. Ik heb vernomen dat de burgemeester aan de directeur had laten weten dat zij zijn sollicitatie niet handig vond. Toen ik hiervan vernam, wist ik nog niet van het privécontact tussen de directeur en een directeur van VdT.”
Onderzoek Schiedam | 24 augustus 2011 | 124
De directeur heeft in een schriftelijke reactie op deze verklaring gesteld dat hij privé niet bevriend is met een directeur van VdT. Naar zijn zeggen is er sinds 2007 sprake van summier en zakelijk contact. Wij merken op dat de verklaring van de toenmalig portefeuillehouder Facilitaire Zaken (2006-2010) niet overeenstemt met de verklaringen van zowel de clustermanager SO als de toenmalig portefeuillehouder P&O (2006-2010), die beiden hebben verklaard dat het de burgemeester is geweest die de directeur als kandidaat voor de functie van gemeentesecretaris naar voren heeft geschoven. Wij hebben de toenmalig portefeuillehouder Facilitaire Zaken (2006-2010) de verklaring van de clustermanager SO voorgelegd. Een verklaring inzake hetgeen hij haar na afloop van een collegevergadering zou hebben medegedeeld over wat de burgemeester in het college zou hebben verklaard. De toenmalig portefeuillehouder heeft verklaard dat hij zich dat niet kan herinneren en het hem niet bekend klinkt. Hij heeft verklaard dat de directeur in die periode interim secretaris was en dat hij destijds heeft begrepen dat de directeur zichzelf naar voren had geschoven. Dit is in het college zo gemeld, maar buiten de formele vergadering. Er is naar zijn zeggen in het college over gesproken omdat de directeur zich hiermee naar mening van het college in een lastige positie bracht. Als adviseur van het college speelde hij namelijk een rol bij de keuze voor een nieuwe gemeentesecretaris. Wij hebben de directeur gevraagd wat het standpunt van de adviescommissie en de selectiecommissie, in casu de burgemeester, was ten aanzien van de benoembaarheid van de heer R. Hij heeft verklaard: “De heer R. werd door beide commissies benoembaar geacht. Dus ook door de burgemeester. Dit is teruggekoppeld in het college en na een gesprek van de heer R. met het college is hij benoemd.” Wij hebben de collegeleden gevraagd naar hun wetenschap over de wijze waarop de procedure inzake de aanstelling van de huidige gemeentesecretaris is verlopen. De portefeuillehouder Economische Zaken (2010-heden) heeft verklaard: “Volgens mij is de procedure tot zijn aanstelling niet heel vlot verlopen. Ik weet dat er ook meerdere kandidaten waren. Als college ging onze voorkeur uit naar de heer R. Ik vond de heer R. ook de enige benoembare kandidaat van de aan ons voorgelegde kandidaten (…) Naar mijn weten was er echter weinig draagvlak in het college om de directeur te benoemen in deze functie ook omdat hij goed functioneerde als directeur. De voorkeur voor het college ging daarnaast uit naar een externe kandidaat en dat hebben wij ook aangegeven (…) U legt mij voor dat de adviescommissie tegen de directeur was omdat hij formeel ook geen kandidaat was, en dat zij de heer R. de enige benoembare kandidaat vonden. U legt mij voor dat de clustermanager SO en de toenmalig portefeuillehouder P&O hebben verklaard dat de burgemeester in de procedure opeens de directeur naar voren heeft geschoven als kandidaat. U vraagt mij wat de burgemeester in het college heeft gezegd over de kandidatuur van de heer R. Dat weet ik niet meer precies, maar wel dat zij voor zijn benoeming was. Ik weet dat de burgemeester niet enthousiast was over de directeur als kandidaat (…) U houdt mij voor dat de clustermanager SO heeft verklaard van de toenmalig portefeuillehouder Facilitaire Zaken te hebben vernomen dat zij [BING: de burgemeester] de directeur in het college heeft voorgedragen, en dat zij tot deze voordracht was overgehaald op het damestoilet door de clustermanager SO en de clustermanager Middelen. Ik durf niet te zeggen of dit zo gezegd is door de burgemeester, maar gezien wat ik eerder heb aangegeven is dit niet logisch.”
Onderzoek Schiedam | 24 augustus 2011 | 125
De portefeuillehouder Welzijn (2010-heden) heeft verklaard: “U vraagt mij of er door de burgemeester in het college is aangegeven wie volgens haar en volgens de adviescommissie de meest geschikte kandidaat was. Er waren weinig kandidaten en dus hebben we heel pragmatisch als college het tweede gesprek gevoerd met de heer R. U vraagt mij of de directeur ook kandidaat was. Ik weet niet of hij interesse had en ook niet of hij zich heeft gemeld. We waren als bestuurders van mening dat er intern geen geschikte kandidaat was. De directeur was wel even waarnemend gemeentesecretaris geweest. Hij werd expliciet waarnemend genoemd, dus zonder vervolg. U vraagt mij of ik weet of er door clustermanagers invloed op de burgemeester is uitgeoefend om van mening te veranderen. Ik weet wel dat er discussie is geweest met de adviescommissie. Het zou best kunnen zijn dat dat ging over de directeur. U geeft aan dat de clustermanager SO en de clustermanager Middelen mogelijk op de burgemeester zouden hebben ingepraat om om te slaan. Ik weet van de clustermanager SO dat zij een andere opvatting had en de burgemeester heeft ook met ons gedeeld dat er andere meningen waren.” Wij hebben de directeur tevens om een reactie gevraagd op de voorliggende verklaringen, dat de burgemeester hem heeft voorgesteld als gemeentesecretaris, waarbij de jonge kandidaat de functie van directeur zou gaan vervullen. Hij heeft verklaard: “Deze tweede optie heeft zij inderdaad tijdens een evaluatiegesprek tussen selectie- en adviescommissie ingebracht. Enkele dagen daarna heb ik nogmaals aangegeven (bij de selectiecommissie: de wethouder P & O, burgemeester en de leden van de adviescommissie; griffier, voorzitter OR en de clustermanager SO) dat ik geen kandidaat ben. Deze keuze had ik in eerdere fase al gemaakt.” De directeur bevestigt hiermee de verklaringen, dat de burgemeester hem als kandidaat heeft voorgedragen. De gemeentesecretaris heeft verklaard: “Het bureau Z. heeft dit proces begeleid. Ik begreep dat sprake is geweest van unanieme benoeming. De burgemeester heeft gebruik gemaakt van de mogelijkheid om referenties in te winnen bij mijn vorige werkgever (burgemeester) en stelde vast dat het enthousiasme over mijn functioneren ongebruikelijk goed was.” De burgemeester heeft in reactie op de bevindingen verklaard: “Voor de selectie waren er 2 commissies. Een bestuurlijke en een ambtelijke. In de bestuurlijke commissie had ook de directeur zitting. Het is correct dat ik na het eerste selectiegesprek gecharmeerd bleef van een jonge enthousiaste (al gemeentesecretaris) kandidaat. Echter in beide commissies werd hij o.a. door zijn leeftijd als niet benoembaar geacht. De ambtelijke commissie hield na de selectiegesprekken slechts 1 benoembare kandidaat over. Aan de orde kwam of de directeur zich alsnog kandidaat wilde stellen. Omdat ik van mening ben dat de directeur door het college voorafgaand aan de procedure gevraagd had moeten worden door het college als dan niet op voorstel van een ambtelijke inbreng, voorzag ik in deze fase van de procedure een afbreukrisico voor de directeur. Ik heb gemeend open en transparant deze ‘levende’ vraag in te moeten brengen in de bestuurlijke selectiecommissie. Daarop heeft de directeur in een relatief vertrouwelijke omgeving nogmaals de gelegenheid gehad om zelf aan te geven dat hij geen kandidaat was. Een door de bestuurlijke selectiecommissie tweede geschikte kandidaat, trok zich terug na
Onderzoek Schiedam | 24 augustus 2011 | 126
het gesprek met de ambtelijke commissie. Op voorstel van het college heb ik met deze kandidaat nog telefonisch contact gehad. Het college had graag een keuze gehad. Echter deze kandidaat was van mening dat het gesprek met de ambtelijke selectiecommissie geen enkele basis vormde voor samenwerking. Hij was niet bereid om met het college te spreken. Zo bleef er dus maar 1 kandidaat over, de heer R., om het tweede selectiegesprek met het voltallige college in te gaan. Het college heeft zich in die tijd afgevraagd of het toeval was dat er maar 1 kandidaat overbleef of dat er sprake zou kunnen zijn van toch ambtelijk inbrengen van de kandidatuur van de directeur. Echter ik voorzag een afbreukrisico/ een teleurstelling voor de directeur om in deze fase ingebracht te worden. Immers bestuurlijk draagvlak had voor de procedure kenbaar gemaakt moeten worden.” Beoordeling Uit de bevindingen volgt dat de burgemeester bij de sollicitatieprocedure voor de huidige gemeentesecretaris de directeur naar voren heeft geschoven als kandidaat, ondanks dat deze zich formeel niet kandidaat had gesteld. Uit de voorliggende verklaringen van de (toenmalige) collegeleden volgt dat de burgemeester omtrent de kandidatuur van de directeur, door wie dit was voorgesteld en het standpunt van de adviescommissie hierover, onjuiste mededelingen in het college heeft gedaan. Wij beoordelen het handelen van de burgemeester als strijdig met de kernbegrippen zorgvuldigheid (geen respect voor de onafhankelijke rol van de adviescommissie) en openheid (misleidende informatie omtrent de gang van zaken en de kandidatuur van de directeur in het college brengen) uit de Gedragscode voor bestuurders.
Onderzoek Schiedam | 24 augustus 2011 | 127
7.15
Opdrachtverstrekking aan bureau T.
Een melder heeft de volgende melding gedaan: De portefeuillehouder Welzijn (2010-heden) maakt gebruik van bureau T.(melder heeft ons een KvK uittreksel verstrekt). Dit bureau organiseert projecten op basisscholen met betrekking tot kunst, cultuur en sport. Dit bureau zit volgens melder in een pand zonder bestemming en zij zouden ook de herinrichting van de Groenelaan begeleiden. Eigenaar van dit bureau is mevrouw G. Haar echtgenoot zou op de PvdA kieslijst hebben gestaan en voorzitter van PvdA Schiedam zijn geweest. Naar mening van melder is hier mogelijk sprake van belangenverstrengeling bij de portefeuillehouder door dit bureau in te schakelen voor opdrachten. De melder heeft aangegeven anonimiteit te wensen. Wij hebben alle door de gemeente vanaf 2006 aan het bureau verstrekte opdrachten en subsidies bestudeerd. Hieruit zijn geen aanwijzingen naar voren gekomen dat het bureau wat betreft opdrachtverstrekking en subsidiering bevoordeeld wordt door de huidige portefeuillehouder Welzijn (2010heden). Wij hebben vastgesteld: •
• • • •
Dat bij meerdere opdrachtverstrekkingen externe partijen zoals scholen, bewonersorganisaties, wijkverenigingen e.d. betrokken zijn en dat opdrachten in voorkomende gevallen in opdracht van deze partijen worden uitgevoerd; Dat meerdere subsidie aanvragen zijn afgewezen; Dat meerdere portefeuillehouders alsmede de burgemeester betrokken zijn geweest bij subsidieverstrekkingen; Dat meerdere subsidieverstrekkingen gezien de beperkte financiële omvang gemandateerd op ambtelijk niveau, en door diverse (sub)afdelingen zijn afgehandeld; Dat het bureau de herinrichting van de Groenelaan begeleidt, maar dat er geen aanwijzingen zijn dat hier sprake is van bevoordeling. Het betreft een plan waarvan het bureau een belangrijke initiatiefnemer is en waarvoor blijkens het dossier niet meerdere kandidaat-partijen zich hadden gemeld voor de uitvoering.
Wij hebben in e-mailverkeer diverse documentatie aangetroffen over het in strijd met het bestemmingsplan gevestigd zijn van dit bureau. Blijkens een ambtelijke notitie uit 2008 (precieze datum onbekend en opsteller onbekend) was het bureau gevestigd in een gebied waar de bestemming Wonen op ligt. Vervolgens is het bureau blijkens de notitie naar een adres in een gebied verhuisd, waar het bestemmingsplan de activiteiten van het bureau eveneens niet toestaat. Dit is kenbaar gemaakt aan het bureau. In de notitie is gesteld dat de portefeuillehouder Welzijn (2010-heden) in een werkoverleg op 14 april 2008 heeft gesteld “dat hij het initiatief een warm hart toedraagt en dat hij een gesprek aangaat met de initiatiefnemer. De wethouder wil graag dat er met een open mind naar wordt gekeken.” Blijkens de notitie heeft de clustermanager SO vastgehouden aan het RO-advies dat het bureau niet op het nieuwe adres gevestigd kan worden en wordt op verzoek van de portefeuillehouder bekeken of het gebruik privaatrechtelijk toegestaan kan worden, te weten persoonsgebonden. Dit betekent volgens de notitie feitelijk dat een gedoogbeschikking moet worden afgegeven en dit advies nog naar het college moet. In een chronologie over dit dossier staat als conclusie beschreven: “als het bedrijf daar moet blijven dan ziet de afdeling geen andere mogelijkheid meer dan gedogen.”
Onderzoek Schiedam | 24 augustus 2011 | 128
Blijkens de chronologie is handhaving op het oude adres eerder opgeschort in verband met de voorgenomen verhuizing naar een andere locatie. De portefeuillehouder Welzijn (2010-heden) heeft over dit onderwerp verklaard: “De uitkomst van deze besluitvorming zie ik als een politiek-bestuurlijk compromis. Naar mijn mening was het wenselijk de situatie te legaliseren. De collega wonen/handhaving wilde juist handhaven. Dit is aan de collegetafel besproken, met genoemde uitkomst. De kwestie is op de bestuurlijke tafel gekomen, nadat de betreffende onderneemster hiervoor bij mij aandacht had gevraagd. Zij had zich gevestigd in het pand naar haar zeggen, nadat zij bij de Stadswinkel de inschatting had gekregen dat dat geen problemen zou opleveren. Vervolgens kreeg ze van de gemeente het formele signaal dat het niet kon. Juist in deze periode was ik als portefeuillehouder EZ het thema wijkeconomie nieuw leven aan het inblazen. Niet alleen in Schiedam, maar ook als woordvoerder van de G27 (inmiddels G32), de organisatie van grote steden. Voor de leefbaarheid, sociale cohesie en werkgelegenheid van en in wijken is het essentieel dat bedrijvigheid in die wijken wordt gestimuleerd. Dan is het bizar om een initiatief dat hierin past te difficulteren. Het (vooroorlogse) pand heeft formeel weliswaar een woonbestemming, maar is indertijd gebouwd als winkel en woning. Waar het winkeldeel van het pand vervolgens vermoedelijk langere tijd een woonfunctie heeft gehad, is het helemaal niet raar om op een gegeven moment het woondeel een economische functie te geven. In het kader van de actualisering bestemmingsplannen zullen in de toekomst dergelijke initiatieven juist de ruimte krijgen, of zelfs aangemoedigd worden. Hoewel het naar mijn mening de voorkeur genoot te anticiperen op het nieuwe bestemmingsplan, kon ik leven met het gedogen. Een pragmatische reden om in casu te gedogen en niet te handhaven was, dat het maar zeer de vraag was wanneer de kwestie gejuridiseerd zou worden, de gemeente aan het langste eind zou trekken.” Wij hebben in e-mailverkeer tevens een agenda voor een overleg op 1 september 2010 met de burgemeester aangetroffen. Bij agendapunt 16 staat genoemd “Bureau T.: voorzichtig met subsidie.” Omdat het onderwerp niet tot de portefeuille van de burgemeester behoort, hebben wij de portefeuillehouder Welzijn (2010-heden) gevraagd of hij bekend is met het feit dat dit onderwerp in een overleg met de burgemeester is behandeld, en of het vaker voorkwam dat de burgemeester zich met zijn portefeuille of portefeuilles van andere collegeleden bemoeide. De portefeuillehouder heeft niet gereageerd op onze wederhoor. Wij hebben de gemeentesecretaris gevraagd of hij het bureau kent. Hij heeft verklaard het bureau niet te kennen en dat een en ander tot de verantwoordelijkheden van de directeur en de clustermanager SO behoort. Beoordeling Uit de bevindingen blijkt niet dat er aanwijzingen zijn dat bureau T. een voorkeursbehandeling van de portefeuillehouder Welzijn (2010- heden) krijgt, zoals in de melding is gesuggereerd. Het in strijd met de bestemming gedogen van de vestiging van het bureau op een locatie met een woonbestemming is blijkens de verklaring van de portefeuillehouder Welzijn een collegebesluit en het resultaat van een bestuurlijk compromis. De portefeuillehouder heeft, los van de RO-aspecten die met gedogen zijn gemoeid en hoe gedogen zich verhoudt tot gemeentelijk handhavingsbeleid, inhoudelijke argumenten aangedragen voor zijn wens om niet tot handhaving over te gaan. Er zijn geen aanwijzingen dat oneigenlijke belangen een rol spelen bij het standpunt van de portefeuillehouder.
Onderzoek Schiedam | 24 augustus 2011 | 129
7.16
Omgang met extern adviesbureau
Twee melders hebben (gezamenlijk) de volgende melding gedaan: Naar aanleiding van gevoelens van onveiligheid zijn enkele ambtenaren (ambtenaar P&O, vertrouwenspersoon, ARBO-deskundige) met elkaar in gesprek gegaan. Van dit gesprek is een verslag gemaakt, waar een weinig positief beeld naar voren komt ten aanzien van sociale veiligheid onder ambtenaren. De gesignaleerde onveiligheid wordt met name ervaren met betrekking tot de ambtelijke leiding en het college. Dit verslag is besproken met de directie, omdat de bevindingen ernstig waren. Er zat enige tijd tussen de opleverdatum van het verslag en het gesprek met de directeur en de gemeentesecretaris. In het gesprek ging de directie in het geheel niet in op de inhoud, maar wezen zij erop dat het frappant was dat ze nu pas met die informatie kwamen. Dit standje leidde feitelijk af van de inhoud. De inhoud is niet goed aan de orde geweest en het gesprek is in mist geëindigd. In het verslag staat de angstcultuur beschreven, die er o.a. voor heeft gezorgd dat alle creativiteit van ambtenaren in de kiem wordt gesmoord. Mensen durven hun hoofd niet (meer) boven het maaiveld uit te steken. Bij bepaalde bestuurders is daarbij sprake van intimiderend gedrag en een intimiderende houding richting ambtenaren. Kort na dit verslag over de sociale onveiligheid was er een trainingstraject verzorgd door een extern bureau. Bij dit traject wilde het bureau managers inzicht geven hoe zij zelf collega’s aanspreken op hun gedrag. Ter voorbereiding heeft het bureau eerst gesprekken gevoerd met alle managers (van circa een half uur). Van deze gesprekken werden korte verslagen gemaakt, die later door het bureau konden worden gebruikt om de managers te confronteren met hun eigen uitspraken (spiegelen). Uit de gesprekken ontstond een ernstig negatief beeld. Door het bureau zijn deze verslagen samenvattend in rapportvorm gegoten, om daarbij de managers/organisatie een spiegel voor te houden. Deze bevindingen waren aanleiding om een gesprek aan te gaan met de directie (gemeentesecretaris en directeur). In het gesprek met de directie werd het bureau volledig afgebrand, waarbij werd ingegaan op vormzaken (geen hoor- en wederhoor, slecht bureau). Wederom werd de focus op het proces gelegd en niet op de inhoud. Er was namelijk geen sprake van een onderzoek met hoor en wederhoor. Gelet op de aard en de waarde van de bevindingen zijn vervolgens de directieleden gepasseerd en is een gesprek gevoerd met de burgemeester. In het gesprek liet de burgemeester, volgens de melding, weten dat ze blij was met de informatie. De volgende dag werd een gesprek ingepland met de burgemeester, het bureau, en de directie. Melder geeft aan dat in dat gesprek het bureau weer werd afgebrand, maar nu door de burgemeester en na een minuut was het gesprek afgelopen. De burgemeester gooide het bureau er per direct uit, terwijl er voor diezelfde dag al trainingen stonden ingepland. Men is ongehoorzaam geweest richting de burgemeester door de trainingen toch af te maken. Een derde melder heeft hetzelfde incident gemeld: In opdracht van P&O is een bureau ingeschakeld voor het geven van trainingen aan managers/leidinggevenden. Als input voor de trainingen wilde het bureau op basis van een algemene vragenlijst (10 vragen) gesprekken met 50 managers aangaan. Toen het bureau deze gesprekken ging voeren kwam het bureau erachter dat niemand durfde te praten. Achter de schermen, off the record, zijn alle managers echter ‘leeggelopen’ en hebben ze verteld wat ze ervaren, met name gevoelens van onveiligheid. Het bureau heeft toen aan P&O teruggekoppeld wat hun ervaringen waren en hebben de
Onderzoek Schiedam | 24 augustus 2011 | 130
vraag gesteld of het nog wel zinvol was deze trainingen te verzorgen, gezien de angstige houding van de managers. P&O vond dit signaal zo ernstig dat zij het bureau heeft gevraagd de ervaringen/bevindingen op papier te zetten. Dit heeft het bureau gedaan. Vervolgens is P&O op basis van dit stuk in gesprek gegaan met de gemeentesecretaris en de directeur. In plaats van dat de inhoud werd opgevat als serieus signaal, ontplofte de gemeentesecretaris echter. De gemeentesecretaris gaf aan “oh wee als de burgemeester hierachter komt.” Het bureau moest vervolgens op gesprek komen bij de burgemeester. Voor dit gesprek was een uur ingepland. Het bureau stond echter na een paar minuten al buiten, nadat de burgemeester hen had medegedeeld dat zij een inferieur bureau waren en dat ze per direct geen enkele opdracht meer mochten uitvoeren voor de gemeente. Een vierde melder heeft gemeld: Melder geeft aan dat er op een bepaald moment een tevredenheidsonderzoek onder managers is gehouden. Bij een breed management overleg is de gemeentesecretaris verschrikkelijk tekeer gegaan tegen de managers n.a.v. de uitkomsten. Hij dreigde met consequenties. Dat was de grootste fout die hij kon maken. Als er al een angstcultuur heerst, moet je volgens melder niet gaan dreigen met consequenties. Dan is de bereidheid om open kritiek te geven nog minder. De manier waarop de gemeentesecretaris ermee om ging was symptoom bestrijding. De gemeentesecretaris was aangesteld om de samenwerking en de veiligheid binnen de organisatie te bevorderen. Dat is hem niet gelukt. De rol van de directeur is melder altijd een raadsel gebleven. De twee gezamenlijke melders en de vierde melder hebben aangegeven dat anonimiteit geen noodzaak is. De derde melder heeft aangegeven dat de melding als een anonieme melding behandeld moet worden. Wij hebben de betreffende ‘evaluatie intakegesprekken met 45 leidinggevenden’ van het bureau met instemming van het bureau, aangereikt gekregen door een melder. Ons is hierbij medegedeeld dat intern de opdracht was gegeven deze rapportage te vernietigen, maar dat hier geen gehoor aan is gegeven. Tevens zijn de betreffende trainingen, buiten medeweten van de burgemeester, volgens melders toch afgemaakt. In de betreffende evaluatie is aangegeven dat met 45 teamleiders en afdelingsmanagers een intake gesprek is gehouden. De intake gesprekken waren bedoeld als input voor de training ‘coachend leiderschap en bespreken competenties met medewerkers’. Samengevat waren de bevindingen van de intake gesprekken: • • • •
• •
er heerst veel angst om het gesprek aan te gaan en zich uit te spreken. De angst zit in de eerste plaats in henzelf; ze durven niet te gaan staan en vertonen conflictmijdend gedrag; de kwaliteit van leidinggeven is discutabel; ze zijn voornamelijk prestatiegericht op inhoud en niet tot weinig gericht op het welzijn en de ontwikkeling van de medewerkers. Deze beperkte mate van gerichtheid komt voort vanuit angst en behoefte te presteren; ze geven de druk en onveiligheid door naar beneden (aan medewerkers) en houden daarmee de cultuur van onveiligheid, zoals ze deze zelf ervaren, in stand; de mate van pro-activiteit van leidinggevenden is minimaal; ze handelen veelal vanuit angst, persoonlijke impulsen (onbewust) en zijn reactief;
Onderzoek Schiedam | 24 augustus 2011 | 131
•
de mate van zelfreflectie op alle niveaus is beperkt aanwezig of ontbreekt.
Persoonlijke ontwikkeling op coachend leidinggeven is noodzakelijk. Van een goede leidinggevende mag verwacht worden dat hij/zij rust uitstraalt en zorgt voor een veilige omgeving en een dempende factor is voor wat betreft negatieve emoties.” Over de burgemeester hebben de geïnterviewde 45 leidinggevenden blijkens de evaluatie het volgende aangegeven in de intake gesprekken: • • • • •
“haar houding en gedrag worden ervaren als dominant, directief, onveilig en overambitieus; men vindt de houding van de burgermeester niet correct, haar eigen belangen staan vaak voorop; wethouders volgen haar gedrag, waardoor ook zij als veeleisend en dominant worden ervaren; men vindt haar te controlerend op de uitvoering en zij houdt zich niet aan de afspraken van de organisatiestructuur, zij laat geen vertrouwen zien in de ambtelijke organisatie; zij onthoudt zich niet van vriendjespolitiek.”
De gemeentesecretaris heeft verklaard: “Recentelijk is een training gegeven, waarbij de rapportage in eerste instantie is gedeeld met de directie en het hoofd P&O. Het bestaan van de rapportage is voorts mondeling gemeld aan de toenmalige wethouder P&O waarbij werd afgesproken de rapportage met de burgemeester te bespreken. Naar mijn idee was de typering die in de rapportage werd gegeven van de burgemeester, weinig tactvol. Hierop heb ik de burgemeester geadviseerd de rapportage niet te verspreiden (imago schade bestuur/organisatie) en de thema’s mee te nemen in het plan van aanpak voor de doorontwikkeling van organisatie. In een overleg met de directie, hoofd P&O en de burgemeester zijn afspraken gemaakt over de verdere inzet van het bureau dat de training verzorgde.” Naar aanleiding van de reactie van de gemeentesecretaris op het concept gespreksverslag is door BING een aanvullende vraag gesteld ten aanzien van de verantwoordelijkheid voor het ‘afstoppen’ van het rapport van het bureau dat de training verzorgde. Hierop is door de gemeentesecretaris verklaard: “Naar aanleiding van de aanvullende vraag merk ik op dat in een gezamenlijk overleg (burgemeester, directie en hoofd P&O) het bureau is gewezen op het gebrek aan inzicht met betrekking tot de impact van de rapportage op de bestuurlijke opgave zoals die er ligt. Het college heeft vervolgens geen kennis meer genomen van de rapportage.” De directeur heeft verklaard: “U vraagt mij naar het contact met het bureau dat in opdracht van de gemeente gesprekken had gevoerd met managers. Het bedrijf had eerst verkennende gesprekken gevoerd, die de basis zouden vormen voor het vervolgtraject. Van deze gesprekken hadden zij een samenvatting op papier gezet en die bevindingen waren niet mals, waarbij ik moet opmerken dat het voor mijzelf overigens nog wel mee viel. Uit de bevindingen viel te lezen dat er sprake was van een angstcultuur op alle leidinggevende niveaus. U vraagt mij wat er is gebeurd met deze bevindingen. De afspraak met de burgemeester was om deze bevindingen in het plan van aanpak voor de nieuwe organisatie op te nemen (…) U vraagt mij of het klopt dat de
Onderzoek Schiedam | 24 augustus 2011 | 132
gemeentesecretaris zich fel uitliet over de bevindingen. Dat is juist. Hij vond dat je dergelijke bevindingen niet zo kon opschrijven. Vervolgens is er context bij de bevindingen aangebracht door het bureau. Deze herziene versie is vervolgens besproken met de burgemeester, de directie en P & O in bijzijn van het bureau. De burgemeester was niet te spreken over de geleverde kwaliteit en het bureau en liet weten dat ze niet verder wilde met het bedrijf. Zij vond de kwaliteit van het geleverde werk slecht. Ik heb haar nog aangegeven een deel van de opdracht af te laten maken, maar dat advies is niet overgenomen.” Over het verloop van het gesprek bij de burgemeester heeft hij desgevraagd nog aanvullend verklaard: “In mijn herinnering is na een toelichting van het bureau, op de resultaten van de intakegesprekken met de leidinggevenden en een eerste reactie van de gemeente, aan hen gevraagd om even op de gang te wachten zodat wij de mogelijkheid hadden te overleggen. Naar mijn herinnering vonden de burgemeester en de gemeentesecretaris beide dat we beter geen zaken meer konden doen met het bureau omdat zij zich niet aan de opdracht hadden gehouden. Ook niet nadat ik had voorgesteld om ze deze opdracht af te laten maken en de intakeresultaten als gemeente zelf op te pakken. Nadat de personen weer binnen waren geroepen heeft de burgemeester tegen het bureau gezegd dat de gemeente niet meer met hen verder wilde en dat het gesprek was beëindigd.” Het bureau heeft desgevraagd een verklaring afgelegd over de gang van zaken. Over de intake gesprekken voor de trainingen heeft het bureau verklaard: “Na het voeren van de eerste serie gesprekken bleek, dat veel managers het prettig vonden om een persoonlijk gesprek te hebben waarin zij met een neutrale partij van gedachten konden wisselen. Maar ook dat zij het lastig vonden om zich open te stellen voor de doelstelling van de training en om de vragen uit de vragenlijst te beantwoorden. Telkens bleek dat managers hun dagelijkse werkzaamheden als dermate druk ervaren, dat zij niet (altijd) toekomen aan het thema ‘ontwikkeling van eigen personeel’ en ‘personeelsgesprekken’. Thema’s die hierbij continu terugkeerden waren: het gevoel geen controle over de eigen agenda te hebben, teveel opdrachten van bovenaf te ervaren, maar ook de angst om nee te zeggen en daarmee afgestraft te worden. Veel leidinggevenden ervoeren geen positieve begeleiding van hogere managers in de lijn maar eerder een versterkend negatief signaal naar beneden in de organisatie; veel opdrachten moesten meteen worden uitgevoerd, waardoor er geen tijd was voor reflectie en of kritische vragen en er altijd agendaconflicten en ad-hoc besluitvormingen ontstonden. Tijdens de intakegesprekken hebben wij geprobeerd zo goed mogelijk de vragenlijst af te lopen, maar waar er emoties speelden over bovengenoemde onderwerpen hebben wij ook hier aandacht aan besteed. Daarbij hebben wij, naast een luisterend oor, de deelnemers ook aangegeven dat het wel zo kan zijn dat er op organisatorisch niveau problemen spelen, maar dat elke manager zelf altijd ook een eigen verantwoordelijkheid behoudt om controle te houden over de eigen agenda, het kritisch beoordelen van opdrachten van bovenaf en het ontwikkelen en motiveren van het eigen personeel. Ook in het vervolg van de intake gesprekken kwamen eerder genoemde thema’s terug, zonder dat hier expliciet naar gevraagd werd; de zin van een training werd betwijfeld, de noodzaak om deze training ook aan de burgemeester, directie en clustermanagers te verzorgen werd aangegeven en weer kwam het thema onveiligheid als een rode draad terug. Ook in de tweede serie gesprekken is er door ons voor gekozen om zoveel mogelijk de vragenlijst als basis voor de gesprekken te gebruiken. Een aantal leidinggevenden heeft hierbij aangegeven geen behoefte te hebben aan het doorlopen van de vragenlijst en er was bij enkelen ook argwaan over de training. Zo is uitgesproken dat zij huiverig waren wat er met de uitkomsten van de gesprekken (is dit gesprek anoniem, wat gebeurt er met de uitkomsten?) en de training zou gebeuren (ik durf niet te laten zien wat ik wel en niet kan want ik
Onderzoek Schiedam | 24 augustus 2011 | 133
ben bang daarop afgerekend te worden). De rode draad van onveiligheid in de organisatie was inmiddels zo sterk uit de gesprekken naar voren gekomen dat wij dit in een vervolgafspraak gericht op de voorbereiding van de training hebben gecommuniceerd aan het hoofd van afdeling P&O (…) Hij gaf aan dat deze rode draad herkenbaar was vanuit andere trajecten en trainingen. Hij heeft ons gevraagd om een beknopt, puntsgewijs verslag op te stellen omtrent de uitkomsten van de intakegesprekken.” Over het gesprek met de gemeentesecretaris en de directeur heeft het bureau onder andere verklaard: “De directie, [namen], heeft ons op basis van wat zij terug hoorde uit de gesprekken uitgenodigd om verslag te doen van de thema’s die speelden in de intakegesprekken. Wij zijn ingegaan op de uitnodiging van de directie om verslag te doen van de inhoud van de intakegesprekken, uiteraard op anonieme basis. Allereerst omdat er vanuit de directie een duidelijke behoefte lag om kennis te nemen van de inhoud van de gesprekken. Maar daarnaast ook omdat er vanuit ons de behoefte was om de directie te adviseren op de gevoelens die speelden in de organisatie. Met als reden dat het thema ‘onveiligheid’ kennelijk zo’n centraal thema in de organisatie van de gemeente Schiedam was, dat het de solidariteit, creativiteit en productiviteit sterk verminderde. Daarnaast beïnvloedde het in hoge mate het slagen van welke training of welk project dan ook. Op 15 maart 2011 is er over dit onderwerp overleg geweest met ons, hoofd P&O en de directie van de gemeente Schiedam. Tijdens dit overleg hebben we in de eerste plaats de ontwikkelpunten van de organisatie in het algemeen en van de managers zelf besproken. Kort samengevat kwam deze reflectie neer op het volgende: omdat de managers in zo’n sterke mate gericht waren op overleven en het voorkomen van fouten, reageerden managers vooral ad hoc op opdrachten, zonder hun eigen visie te ontwikkelen of kritische vragen te stellen. Door deze ad-hoc reacties puilden hun agenda’s uit van afspraken en was integraal management lastig. Managers waren hierbij in eerste instantie geneigd naar anderen, de burgemeester, directie en bestuur, te wijzen en zichzelf als slachtoffer te zien van omstandigheden, waardoor zij reageerden, in plaats van ageerden. Wij hebben aan de directie aangegeven dat managers allereerst een eigen verantwoordelijkheid hebben voor agendabeheer, omgang met personeel en integraal management. Daarnaast hebben we de directie ook meegegeven dat zij zelf een belangrijke rol spelen in de bestaande cultuur. Door managers is tijdens de gesprekken bijvoorbeeld aangegeven dat zij er sterk de behoefte aan hebben dat de directie de taak op zich neemt een positieve buffer te zijn tussen vragen van het bestuur en de ambtelijke organisatie. Niet om hierbij de beantwoording van alle vragen die speelden tegen te houden, maar wel om hierin structuur aan te brengen en veiligheid en vertrouwen te bieden aan de organisatie als geheel. Hierdoor zou de beantwoording van vragen en opdrachten op een meer gestructureerde en effectieve wijze kunnen plaatsvinden. Uit de intake gesprekken kwam naar voren dat managers vonden dat de directie weliswaar daadkracht en wilskracht liet zien, maar ook dat zij als dominant en onveilig werden gezien. Door deze houding leefde er in de organisatie het gevoel dat zij meer aan de kant van het bestuur stonden dan aan de kant van de ambtelijke organisatie. Wat wij in onze opleidingen en trainingen meegeven aan deelnemers, is o.a. dat ontwikkeling van mensen en organisaties nooit stopt en dat elk ontwikkelpunt positief is. Vanuit die insteek meenden wij dat het niet alleen eerlijk was om de uitkomsten van de intake gesprekken zoals boven verwoord terug te geven aan de directie, zodat zij goed weten wat er speelt, maar ook dat het daarnaast van belang is, dat ook de directie haar ontwikkelpunten zou leren kennen, net zo goed als de 45 managers die bij ons de training volgden. Als managers in de training door ons geconfronteerd zouden worden met hun eigen houding en gedrag, reactieve keuzes en angst, was het van belang dat de directie deze verantwoordelijkheid ook zou nemen. Voorbeeldgedrag van hogere leidinggevenden is een van de belangrijkste criteria voor het slagen van een cultuuromslag en daarnaast een voorwaarde voor wat betreft veiligheid.
Onderzoek Schiedam | 24 augustus 2011 | 134
Wij hebben tijdens het gesprek ervaren dat beide heren van de directie de feedback uit de intakegesprekken niet als ontwikkel/leerpunt zagen, maar als een aanval op hun persoon. Zij waren in het gesprek met name gericht op het willen uitzoeken hoe het kon dat er ‘zulke uitspraken’ waren gedaan en door wie en hoe het kon dat deze uitspraken zoveel verschilden met hun eigen beeld van de organisatie. Zij hebben hierbij ook aangegeven dat zij niet wilden dat de uitkomsten in groter verband bekend zouden worden en ook niet aan het bestuur gecommuniceerd zouden worden. De focus lag met name op het beperken van de, in hun ogen, ontstane schade. Hierbij misten zij wat ons betreft het belangrijkste punt namelijk het feit dat de gevoelens van onveiligheid er simpelweg waren, los van de vraag waar die vandaan kwamen en zonder over schuld te praten (…) In het gesprek hebben wij meerdere malen aangegeven, dat het absoluut geen aanval op de directie betrof en dat managers zelf ook een onderdeel waren van het thema onveiligheid, door de manier waarop zij met zaken omgingen. En dat wij de directie graag van dienst wilden zijn in het ombuigen van houding en gedrag binnen de organisatie van ‘reactief’ naar ‘proactief’. De directie stond tijdens dit gesprek niet open voor deze positieve inkleuring van de uitkomsten, die het ons inziens juist wel was. Tijdens de intakegesprekken hadden veel managers aangegeven zich ‘veilig genoeg te voelen’ om eerlijk te zijn, weer ‘hoop te hebben dat de organisatie zich zou kunnen ontwikkelen’, en zich na lange tijd weer gezien te hebben gevoeld. Wat ons betrof positieve munitie om te kunnen bekijken welke mogelijkheden er waren om de effectiviteit en productiviteit van de managers en de organisatie te verbeteren. Wij hebben de directie geadviseerd om in de, op dat moment, aankomende managementbijeenkomst zaken luchtig te communiceren en alleen te melden dat zij op de hoogte waren van de uitkomsten van de intake, zonder verder in te gaan op de uitkomsten. Maar wel aan te geven aan de slag te gaan met de uitkomsten. Waarbij het belangrijkste doel zou zijn, dat de managers zouden weten dat hun signalen bekend waren bij de directie, dat zij hun mening mochten geven zonder afgestraft te worden en dat de directie zich zou bezinnen op de stand van zaken. Helaas werd enige tijd later duidelijk dat zij zich niet met dit advies hadden geconformeerd met alle gevolgen van dien. De managers hebben op een onprettige manier te horen gekregen dat het onacceptabel was dat er gepraat werd over anderen. Op geen enkele manier hadden zij steun of positiviteit ervaren vanuit de directie, eerder was hun gevoel van onveiligheid verder bevestigd. Een deel van de managers heeft er tijdens of direct na de bewuste managementbijeenkomst voor gekozen zichzelf te verdedigen door afstand te nemen van de uitkomsten, standpunten terug te trekken en aan te geven waar zij door ons als bureau ‘ in een val waren gelokt’ om standpunten in te nemen. Gelet op de onveiligheidsgevoelens die bij de deelnemers en de rest van de organisatie speelden, was dit een begrijpelijke reactie. Zonder dat dit nodig was heeft de directie op dat moment gekozen voor ‘damage control’ daar waar in eerste instantie geen ‘damage’ was maar een nieuw begin. Pas na de uitspraken van de directie was er sprake van echte ‘damage’ mede doordat de uitkomsten van de intake gesprekken als eenmalig incident werden bestempeld. In gesprekken met medewerkers van afdeling P&O maar ook met de deelnemers van de training bleek echter dat het thema onveiligheid niet alleen uit deze intake gesprekken naar voren was gekomen maar kennelijk ook al eerder in andere trajecten en onderzoeken een centrale rol hadden gespeeld welke echter toen niet zijn opgepakt door de betrokken organisaties. De uitkomsten van de intake gesprekken waren dus geen novum en allerminst onbekend bij de directie.” Over het gesprek bij de burgemeester heeft het bureau verklaard: “(…) Kort daarna ontvingen wij een verzoek tot een gesprek met de burgemeester. Wij hebben bij het hoofd P&O aangegeven graag een gesprek te willen met de burgemeester, echter bij voorkeur zonder de directie
Onderzoek Schiedam | 24 augustus 2011 | 135
vanwege hun aandeel in het ontstane ervaren gevoel van onveiligheid bij de managers en deze juist dient te worden besproken. De wijze van ‘persoonlijk maken’ van de directie in het eerdere gesprek gaf ons geen vertrouwen op een goede afloop van dit gesprek. Later zou blijken dat dit verzoek niet gehonoreerd zou worden. Ook hebben wij aangegeven er vooralsnog wel vanuit te gaan dat de intentie van de burgemeester gericht is op een goede beoordeling van de situatie en positief zal worden ingestoken. Het hoofd P&O had hier alle vertrouwen in. Het gesprek met de burgemeester vond plaats op 1 april 2010 in aanwezigheid van de gemeentesecretaris, de directeur, het afdelingshoofd P&O, mijn collega [naam] en ondergetekende. Op verzoek van hoofd P&O was er ten behoeve van het gesprek met de directie een kort en puntsgewijs overzicht opgesteld op basis van de uitkomsten van de intakegesprekken. Omdat dit gesprek ons niet was bevallen hadden wij voor de burgemeester een wat uitgebreider verslag gemaakt met aanleiding, werkwijze, uitkomsten en onze visie. Dit verslag zou aan de burgemeester worden gegeven ter voorbereiding op het gesprek. De burgemeester had het verslag echter niet ontvangen en op verzoek van hoofd P&O werd op het laatste moment nog een kopie gemaakt zodat de burgemeester deze nog net voor het overleg kon doorlezen. Op het moment dat de secretaresse van de burgemeester haar het kopie gaf kwamen wij binnen en werden wij voorgesteld. De burgemeester had het verslag dus niet kunnen lezen maar op mijn vraag op dat moment of ze het stuk gelezen had, gaf zij ja als antwoord. Dit was echter niet mogelijk en daarmee een leugen. Met deze leugen was de toon gezet voor het gesprek. Wij ontvingen enkele gesloten vragen van de burgemeester waarop elk gegeven antwoord bij voorbaat als niet goed werd bestempeld door de burgemeester. Zij verhief in dit gesprek haar stem, veroordeelde onze werkwijze en opstelling en zonder wederhoor of gedegen onderzoek gaf zij binnen vijf minuten aan klaar te zijn met het gesprek. Wij kregen van haar te horen dat wij geen trainingen meer mochten verzorgen binnen de gemeente Schiedam, dat wij geen opdrachten meer zouden krijgen in de toekomst en dat wij ook direct van deze opdracht af werden gehaald. Aangezien wij nog diezelfde dag een training zouden geven en er dus deelnemers op ons wachtten, hebben wij gevraagd aan de burgemeester hoe zij wilde dat wij dit zouden communiceren. Wij hebben daarbij aangegeven wat het effect kan zijn op de huidige omstandigheden wanneer wij na een gesprek met de burgemeester per direct van een opdracht zouden worden afgehaald omdat wij het risico hadden genomen om de signalen van de managers bespreekbaar te maken. De burgemeester wenste hierover niet meer in gesprek te gaan met ons en sommeerde ons haar kamer te verlaten, hetgeen geschiedde. Hierbij mochten wij van geluk spreken, volgens de burgemeester, dat we niet direct buiten het pand gezet werden. Na ongeveer 10 minuten belde een aangeslagen hoofd P&O ons op met het verzoek nog even terug te keren op de bestuursvleugel. Daar werd ons door de gemeentesecretaris, in het bijzijn van de directeur en hoofd P&O, medegedeeld dat wij de nog gepland staande trainingen mochten voortzetten maar alleen in het bijzijn van het afdelingshoofd P&O, die toezicht zou houden opdat wij geen informatie zouden verspreiden die kwaad zou doen aan de gemeente Schiedam. Na dit gesprek hebben wij nog nagepraat met het afdelingshoofd P&O, het proces besproken en samen met hem de afgegeven boodschap van zowel de burgemeester als de directie zo ‘veilig mogelijk gemaakt’ voor de managers opdat het onze doelstelling was en is om deelnemers in positiviteit te laten leren.” Wij hebben de clustermanager SO in een tweede gesprek gevraagd of zij bekend is met de bevindingen van het bureau en de wijze waarop hier intern mee is omgegaan. Zij heeft verklaard: “U vraagt mij of ik kennis heb van het rapport van het bureau. Inhoudelijk heb ik daar geen kennis van, omdat ik zelf niet zou meedoen aan de training van het bureau. Echter, ik weet dat op enig moment bij een grote managementbijeenkomst, de gemeentesecretaris een verhaal vertelde over de bevindingen van het bureau en aangaf dat hij ontstemd was over deze bevindingen. Hij vond het schrijnend dat collega’s zich zo
Onderzoek Schiedam | 24 augustus 2011 | 136
hadden uitgesproken over de organisatie. Op dat moment had ik geen idee waar het over ging, omdat ik niet betrokken was bij het traject van het bureau en als directie-lid ook niet was geïnformeerd, maar later begreep ik waar het over ging. Het paradoxale was dat uit de bevindingen bleek dat er sprake was van een angstcultuur. Echter, door de opstelling van de gemeentesecretaris werd alle initiatief om hieraan te gaan werken volledig de kop in gedrukt. U vraagt mij of de gemeentesecretaris ook sprak over de burgemeester, in relatie tot de [naam bureau] bevindingen. Volgens mij niet specifiek. Ik weet wel dat de gemeentesecretaris aangaf dat hij het ongepast vond dat collega’s oordelen gaven over elkaar en bestuurders.” Wij hebben de gemeentesecretaris de bevindingen voorgelegd voor een reactie. Hij heeft hierop verklaard: “Uw schets, voorafgaande aan de vraag, geeft geen compleet beeld en bevat een aantal onjuistheden. Onjuist omdat de rapportage van het bureau door mij niet is opgevat als een persoonlijke aanval en dat ik niet op de inhoud zou zijn ingegaan. Ik neem daar verre afstand van. Een uiterst relevant onderwerp als ‘angstcultuur’ vraagt om een zorgvuldig en professioneel proces. Daarop waren mijn interventies gericht. Ik heb de toenmalige portefeuillehouder P&O terstond geïnformeerd over het bestaan van de rapportage en gevraagd of zij over de inhoud wilde beschikken. Zij gaf aan, gelet op de rolverdeling met de burgemeester ( Samen Schiedam ), dat ik dit met de burgemeester moest bespreken. Op het eerste moment van overleg met de burgemeester heb ik de rapportage aangereikt. Zij gaf er de voorkeur aan deze (in alle rust) thuis te willen lezen. De urgentie heb ik bij haar benadrukt. De burgemeester had van de inhoud een slapeloze nacht en vond de wijze waarop de conclusies waren beschreven misselijkmakend.[ BING: Het bureau heeft verklaard dat hen bij het gesprek met de burgemeester bleek dat ze het niet of niet goed had gelezen.] Het gesprek met het bureau vond plaats in aanwezigheid van de burgemeester, de directeur, het hoofd P&O en mijzelf. Het bureau is verzocht om een toelichting waarin de burgemeester alle ruimte bood om de argumenten te wisselen. De twee vertegenwoordigers van het bureau zijn verzocht, in afwachting van nadere beraadslaging en besluitvorming, de kamer te verlaten. Gezamenlijk werd tot besluitvorming gekomen voor wat betreft de noodzakelijke interventies. De burgemeester stelde onder meer vast dat het bureau niet beschikte over bestuurlijke empathie, incompetentie van 1 van de trainers en geen inzicht op de complexiteit van de Schiedamse opgave. Besluit: training afmaken ( inclusief meer sturing door hoofd P&O) en geen verdere vervolgopdrachten. Met de inhoudelijke bevindingen van het bureau heb ik, na overleg met de burgemeester, een extern adviseur van naam en faam ingeschakeld. Ik verwijs daarbij naar de adviesnota, de daarbij behorende bijlage (advies externe adviseur) en het daaraan voorafgaand proces met leidinggevende en stakeholders uit de organisatie (guiding coalition). Voorts heb ik het thema veiligheid/angst expliciet aan de orde gesteld in het kennismakingsgesprek met de bedrijfsarts. Daarbij waren de burgemeester, het hoofd P&O, en de clustermanager Middelen. Het viel mij overigens op dat geen van de overige ambtelijke deelnemers aan het gesprek op het onderwerp verder ingingen. Desgevraagd gaven zij aan op dat moment de geboden mogelijkheid niet zo begrepen te hebben.” De gemeentesecretaris heeft nog aanvullend verklaard dat hij afstand neemt van de bewering dat hij gedreigd zou hebben met consequenties.
Onderzoek Schiedam | 24 augustus 2011 | 137
De directeur heeft in een schriftelijke reactie aangegeven dat hij afstand neemt van de verklaring van het bureau, dat hij de bevindingen van de intake gesprekken als een persoonlijke aanval zag. Dat is naar zijn zeggen niet het geval. Hij heeft zijn verklaring herhaald dat het onderwerp een plek zou gaan krijgen in het Plan van Aanpak voor de doorontwikkeling van de organisatie. Collegeleden hebben desgevraagd verklaard geen kennis te hebben van de intake gesprekken met de leidinggevenden en managers door het bureau en de hierop volgende gebeurtenissen. De portefeuillehouder Economische Zaken (2010-heden) heeft desgevraagd nog het volgende verklaard: “U houdt mij voor dat de bevindingen hebben geleid tot een gesprek bij de burgemeester, en dat uit verklaringen blijkt dat de burgemeester het bureau stevig heeft toegesproken en vervolgens op straat heeft gezet. Het zegt me niets, maar ik vind het verbijsterend om te horen. U vraagt mij of ik het ondenkbaar acht dat de burgemeester op een dergelijke manier optreedt. Ik ben niet bij het gesprek geweest en kan dus niet hierover oordelen, maar ik acht het niet onmogelijk. Ik heb in vijf jaar ook enige malen onenigheid met haar gehad, maar dit was dan wel vanuit een gelijkwaardige positie. De toon van die gesprekken was ook niet altijd even prettig ,maar wij losten onze problemen daarna wel weer op (…) De vraag is of de door het bureau geconstateerde angstcultuur alleen betrekking heeft op de burgemeester, of dat deze ook richting het college wordt ervaren.” De burgemeester heeft verklaard dat zij een terugkoppeling van de gemeentesecretaris en de directeur heeft gekregen over de bevindingen van het bureau, naar aanleiding van een bijeenkomst in het Delta Hotel. De gemeentesecretaris heeft hierbij volgens de burgemeester aangegeven dat ‘wij’ ons niet herkenden in de bevindingen. Vervolgens heeft in het bijzijn van de gemeentesecretaris en de directeur een gesprek met het bureau plaatsgevonden met de burgemeester. Mogelijk was ook het afdelingshoofd P&O aanwezig. De gemeentesecretaris heeft volgens de burgemeester in dit gesprek het bureau stevig toegesproken, waarna het bureau binnen 10 minuten weer buiten stond. Desgevraagd heeft de burgemeester over de signalen dat sprake was van een angstcultuur, aangegeven dat ze intern aan de slag zijn gegaan met de bevindingen van het bureau, maar dat je een angstcultuur ook moet relativeren. Volgens haar is er binnen de organisatie sprake van een schaamteloze neiging om naar boven te schoppen en heeft men de neiging om met de vinger naar elkaar te wijzen. Wij merken op dat de verklaring van de burgemeester over de gang van zaken in het gesprek met het bureau strijdig is met de voorliggende meldingen en verklaringen, waarin is gesteld dat het de burgemeester was die het bureau op stevige toon terecht heeft gewezen en de deur heeft gewezen. Ook de verklaringen van de gemeentesecretaris en de directeur zijn strijdig met de voorliggende meldingen en verklaringen, met name de verklaring van het bureau. De burgemeester heeft in het tweede gesprek naar aanleiding van dit onderwerp nog in meer algemene zin verklaard over het functioneren van de gemeentesecretaris en de stand van zaken binnen de organisatie. Wij zullen deze verklaringen weergeven in de paragraaf over de organisatiecultuur.
Onderzoek Schiedam | 24 augustus 2011 | 138
Beoordeling De burgemeester Het externe adviesbureau had, ter voorbereiding op een training, 45 managers kort geïnterviewd. De informatie die uit deze interviews kwam – die een zelfde beeld geeft als in ons onderzoek is gebleken – had moeten dienen als input voor de training van leidinggevenden. Gezien de ernst van de bevindingen zijn deze gerapporteerd aan de ambtelijke top en de burgemeester. Zowel de gemeentesecretaris, de directeur als de burgemeester hebben het duidelijke en ernstige signaal als een aanval gezien in plaats van een kans: deze rapportage had een positieve start kunnen zijn voor een cultuurverandering. De rapportage van het adviesbureau alsmede de wijze waarop het bureau vervolgens is behandeld geeft een beeld van de cultuur die aangestuurd werd door de burgemeester en in stand werd gehouden door de ambtelijke top. Het handelen van de burgemeester in dit dossier is in strijd met de kernbegrippen ‘zorgvuldigheid’ (gebrek aan respect jegens het bureau alsmede geen passende zorg jegens de ambtelijke organisatie) en ‘betrouwbaarheid’(schaden van de belangen van de gemeente) van de Gedragscode voor bestuurder 2007. Een burgemeester fungeert, ook blijkens de gedragscode, als primus inter pares ten aanzien van het onderwerp integriteit. Door te handelen zoals zij heeft gedaan, heeft zij aan deze rol en verantwoordelijkheid geen invulling gegeven en is zij ernstig tekort geschoten. Gemeentesecretaris en de directeur De gemeentesecretaris en de directeur hebben in dit dossier, een primair ambtelijk/organisatorisch dossier, een zelfstandige tekortschietende rol gespeeld: zij kunnen zich in dit dossier niet verschuilen achter de ‘daadkracht’ van de burgemeester. Wij beoordelen hun handelen als onzorgvuldig jegens de ambtelijke organisatie (geen passende zorg) en strijdig met de vereisten van goed ambtenaarschap zoals vastgelegd in artikel 125 Ambtenarenwet, artikel 15:1 uit de CAR/UWO alsmede het bepaalde in de gedragscode voor ambtenaren.
Onderzoek Schiedam | 24 augustus 2011 | 139
8.
Functioneren vertrouwenspersoon en klokkenluiderregeling: een (on)veilig werkklimaat
Beschouwing In principe zijn bij een gemeente de burgemeester en de gemeentesecretaris qua positie potentieel de personen met de meeste invloed op de integriteitcultuur. Als zij stevig acteren in negatieve zin, dan vereist het een extra inspanning van de volgende laag van cultuurdragers om dit acteren te ‘compenseren’. De burgemeester heeft in het college op het gebied van integriteit een ‘primus inter pares rol’ (zie 6 Toetsingskader). De belangrijke positie van de burgemeester in dit kader wordt onderstreept door het voornemen om de burgemeesters wettelijk verantwoordelijk te maken voor de bestuurlijke integriteit in hun gemeente. De Gemeentewet zal hiertoe worden aangepast. Een niet acterende burgemeester kan door een krachtig acterende gemeentesecretaris vervangen worden. De twee volgende cultuurdragers hebben minder invloed maar zijn niettemin belangrijk: het MT (hoger geplaatste leidinggevenden; in Schiedam ‘de directie’, bestaande uit de gemeentesecretaris en de directeur) en de wethouders. De leden van het MT zijn van belang in hun dagelijkse leidinggevende positie in het uitdragen en invullen; de wethouders vanwege hun status richting de organisatie en hun potentiële macht c.q. controlerende functie richting de burgemeester. Slecht voorbeeldgedrag van MT leden en van wethouders heeft een zeer negatieve invloed op het ethisch werkklimaat in een organisatie. De buitenste cirkel van cultuurdragers wordt gevormd door de raad: van beperkte invloed maar niet zonder invloed op de ambtelijke organisatie. Als de burgemeester een sterke positieve rol vervult op het integriteitvlak, dan is dat niet alleen van belang voor het ‘neerzetten’ van een goede cultuur maar dan is er tevens een belangrijke mogelijkheid voor correctie van lagere cultuurdragers ingebouwd: ambtenaren kunnen bij de burgemeester terecht met hun twijfels bij de gedragingen van leden van het MT of wethouders. MT-leden en wethouders zijn zich van dit correctiemechaniek bewust en dat beïnvloedt weer in positieve zin hun gedrag. Een goed ethisch werkklimaat maakt het ook mogelijk dat mensen elkaar rechtstreeks aanspreken op grensoverschrijdend gedrag, zonder dat ze bang hoeven te zijn voor negatieve consequenties. De vertrouwenspersoon – bij Schiedam ‘de vertrouwenspersoon klokkenluiderregeling’– is de nooduitgang voor het geval de normale deuren als bespreken met de direct leidinggevende en met MT c.q. burgemeester zijn gesloten. Een vertrouwenspersoon functioneert goed als degenen die de functie invullen het vertrouwen verdienen en krijgen van de medewerkers. Een vertrouwenspersoon verdient het vertrouwen als hij enerzijds zorgvuldig omgaat met meldingen en anderzijds als hij resultaat weet te boeken. Bevindingen Tijdens ons onderzoek hebben wij signalen verzameld die verklaren waarom de normale kanalen voor kritiek - zijnde (1) opmerkingen maken bij de direct leidinggevende, (2) opmerkingen maken via een hoger leidinggevende, en (3) opmerkingen bespreken met vertrouwenspersoon al dan niet met gebruikmaking van de klokkenluiderregeling - gezien het lekken naar de media kennelijk niet functioneerden. Onze bevindingen zijn als volgt ingedeeld: 1. Observaties van melders. 2. Bevindingen uit interviews. 3. Bevingen uit het onderzoek van de 16 dossiers. 4. Observaties van de vertrouwenspersoon.
Onderzoek Schiedam | 24 augustus 2011 | 140
1 Observaties van melders Bijna alle melders hebben – ten dele geëmotioneerd – getuigd van een onveilige cultuur. Enkele meldingen van ernstige integriteitinbreuken mochten wij niet rapporteren omdat anonimiteit onmogelijk was of omdat de vrees voor verlies van anonimiteit bij de melders te groot was. Enkele melders die zich gemeld hebben na vertrek van de burgemeester hebben hun melding willen terugtrekken toen bekend werd wie de interim burgemeester werd. Er bestaat bij hen vrees voor repercussies als gevolg van vermeende banden tussen de voormalige burgemeester en de huidige waarnemend burgemeester. Melders (9) hebben totaal 14 incidenten gemeld die betrekking hebben op de organisatiecultuur, in het bijzonder de wijze waarop de burgemeester in voorkomende gevallen met medewerkers c.q. leidinggevenden van medewerkers om is gegaan. Deze meldingen zijn afkomstig uit diverse vakafdelingen. De rode draad in de gemelde incidenten is de volgens melders intimiderende en somtijds rancuneuze wijze waarop de burgemeester is omgegaan met medewerkers die in haar ogen een fout hadden begaan, ongeacht of deze fout ook feitelijk aan de medewerker toe te rekenen viel. Blijkens de meldingen hebben diverse medewerkers zich ziek gemeld of is zelfs de aanstelling beëindigd, los van de vraag of dit arbeidsrechtelijk wel kon en welke kosten hier mee gemoeid waren. Leidinggevenden die getracht hebben het voor hun medewerker op te nemen, zijn – blijkens de meldingen – om die reden zelf ook ‘in de gevarenzone’ beland. Enkele melders hebben een opmerking van de directeur aangehaald die hij intern zou hebben geuit: “Je kunt beter je medewerker laten vallen, dan de burgemeester.” Wij hebben de betreffende opmerking voorgelegd aan de directeur. Hij heeft hierover verklaard: “U geeft aan dat uit gesprekken het beeld ontstaat dat ambtenaren vooral ‘zelf willen overleven’. Dat beeld herken ik wel. Men is vaak bezig met lijfsbehoud. U legt mij voor dat in gesprekken de uitdrukking ‘je kan beter je medewerker laten vallen, dan de burgemeester’ is gebezigd. Die is wat gechargeerd, maar ik herken dit wel.” Blijkens ontvangen meldingen is er sprake van een hoge omloopsnelheid van medewerkers op de bestuursvleugel. Op de bestuursvleugel is volgens ontvangen meldingen sprake van 18 personeelsmutaties binnen 1,5 jaar. Met name de burgemeester en de portefeuillehouder Welzijn (2010-heden) zijn omschreven als bestuurders bij wie de omloopsnelheid van medewerkers hoog ligt. Collegeleden vertrouwen elkaar volgens melders ook niet. Er is sprake van intimiderend gedrag en een verdeel en heers tactiek. Er is bestuurlijk en ambtelijk sprake van eilandjes. Volgens melders verkeert de ambtelijke top in een spagaat tussen enerzijds grenzen stellen richting het bestuur en staan voor de organisatie en anderzijds het blijven voldoen aan de wensen van het bestuur. De ambtelijke top wordt overvoerd door het bestuur, de agenda’s zijn te vol en het ritme is ‘killing’. Maar als je het niet volhoudt, word je door het bestuur uitgespuugd, aldus de melders.
2
Bevindingen uit interviews
In interviews met de burgemeester, de gemeentesecretaris, de directeur en clustermanagers is door hen gesproken over de kerntakenanalyse en de cultuur binnen de organisatie. Zoals reeds eerder beschreven
Onderzoek Schiedam | 24 augustus 2011 | 141
in dit rapport, in de paragraaf over het externe trainingbureau, heeft de burgemeester verklaard dat de door het bureau gesignaleerde angstcultuur gerelativeerd moet worden. “De organisatie heeft de stelselmatige neiging om naar boven te schoppen en met de vinger naar elkaar te wijzen.” Zij heeft - evenals de gemeentesecretaris en de directeur - ook verklaard dat er wel degelijk opvolging is gegeven aan de bevindingen van het bureau en dat zij naar aanleiding van de bevindingen iedere ochtend koffie met de gemeentesecretaris heeft gedronken en er met hem over heeft gesproken. Volgens de burgemeester hanteert de gemeentesecretaris een soort verdeel en heers tactiek. Er heerst naar haar zeggen intern veel ongenoegen over de ambtelijke top, ook bij clustermanagers en afdelingshoofden. Ze heeft andere collegeleden hiervoor gewaarschuwd. Ter voltooiing van de reorganisatie zou de gemeentesecretaris een kerntakenanalyse maken. Haar bleek bij de eerste versie in oktober/november 2010, dat deze door de directie niet met de clustermanagers was besproken, zoals de gemeentesecretaris had beweerd. Naar het idee van de burgemeester hebben de gemeentesecretaris en de directeur samen iets bedacht en de rest niet serieus gehoord. Ook bleek de burgemeester dat er sprake was van veel bilaterale overleggen van de directie met collegeleden. Naar zeggen van de burgemeester is de kerntakenanalyse van de gemeentesecretaris toe aan zijn 3e of 4e versie. De gemeentesecretaris heeft over de kerntakenanalyse en de cultuur verklaard: “Met de burgemeester heb ik intensief contact. De kern van ons contact is dat wij samen het vraagstuk proberen op te lossen hoe we de organisatie weer op de rit krijgen. De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat dit een langlopend en moeizaam traject is. Het feit dat besluitvorming hieromtrent uitblijft, zorgt voor spanning in de ambtelijke organisatie (…) U vraagt naar de sfeer binnen de organisatie. Ik merk uit gesprekken met ambtenaren dat de relatie tussen ambtenaren en bestuurders flink onder druk staat. Het bestuur heeft een vrij directieve bestuursstijl, waarbij met name de burgemeester en de portefeuillehouder Welzijn (2010heden) een erg hoge meetlat van kwaliteit hanteren voor de ambtenaren (…) U vraagt of in rapporten/adviezen aan de gemeente, mogelijke problemen ten aanzien van de organisatiecultuur zijn benoemd. Dit is het geval. Ik weet dat [naam bureau] heeft gekeken hoe de relatie tussen de bestuurders en de ambtenaren kon worden verbeterd. Zij hebben een rapportage opgesteld, maar bij mijn weten is dit rapport niet vastgesteld door het bestuur. Het college was in deze opdrachtgever. Ook in een rapportage van [naam bureau], dat betrekking had op grondexploitaties, zijn kritische opmerkingen gemaakt over de relatie tussen het bestuur en de ambtelijke organisatie. Dit rapport is in concept in het college besproken. Voor zover ik weet is ook dit rapport niet vastgesteld. Tevens weet ik dat in 2008 een MTO (Medewerkers Tevredenheids Onderzoek) is gehouden. Van die rapportage heb ik geen kennis, daar ik toen nog niet in dienst was (…) U stelt de vraag of het klopt dat adviesnota’s eerst een fiat van de portefeuillehouder nodig hebben, voordat zij in het college kunnen worden behandeld. Dat is juist. Ik ben zelf reeds enige tijd bezig met een adviesnota over de doorontwikkeling van de ambtelijke top. Deze nota ligt op dit moment bij de burgemeester. Dit advies is reeds vaker door mij aan haar voorgelegd, waarop zij het teruglegde bij mij voor revisie. U vraagt mij hoe vaak dit is gebeurd. De adviesnota die nu bij haar ligt, is de 16e versie. De algemene lijn in haar kritiek, is dat zij zich afvraagt of het voorgestelde advies de meeste gepaste oplossing is (…) U vraagt of de burgemeester zich naar mijn mening teveel bemoeit met het advies. Nee, dat zou ik niet direct zeggen. Echter, het effect van dit proces is wel dat het tot veel onrust leidt onder de ambtelijke top. De problemen in de organisatie zijn gedurende het traject alleen maar groter geworden (…) Ik heb haar houding niet gezien als een vorm van ‘misbruik van macht’. Ik heb het wel ervaren als een obstakel om een buitengewoon belangrijk proces doorgang te laten vinden. Haar opstelling leidt ertoe dat de directeur en ik weinig ruimte hebben om de ambtelijke koers uit te zetten. U vraagt mij of de directeur achter mijn adviesnota staat. Ja. Ik heb de steun van hem (…) U stelt mij de vraag wat de burgemeester van mijn
Onderzoek Schiedam | 24 augustus 2011 | 142
functioneren vind. Een kritiekpunt van haar is dat ik naar haar idee ’geen doorpakker’ ben. Gelet op de gang van zaken omtrent de adviesnota (16e versie), lijkt deze kritiek vanuit haar paradoxaal.” De gemeentesecretaris heeft in de vervolgfase van het onderzoek schriftelijk verklaard dat er geen sprake is van 16 versies, maar dat de kerntakenanalyse inmiddels aan de 26e versie toe is. Volgens de gemeentesecretaris dateert de 1e versie van april 2010 en de laatste versie van april 2011. Naar zijn zeggen bestaat de verspreidingskring uit de burgemeester als portefeuillehouder, de directie, clustermanagers, het breed management overleg (BMO) en is er ook regelmatig in bilaterale overleggen over gesproken met wethouders. Blijkens zijn verklaring zijn de directie en een meerderheid van het GMT akkoord en is door het GMT wel benadrukt dat de benoemingsprocedure zorgvuldig dient te zijn, dat de verworvenheden van ‘Samen Schiedam’ behouden moeten blijven en dat de communicatie beter moet. De kerntakenanalyse moet door de burgemeester als portefeuillehouder geaccordeerd worden. De gemeentesecretaris heeft ons een overzicht verstrekt van data van overleggen. Blijkens het overzicht heeft hij tussen 26 april 2010 en 31 maart 2011 8 bilaterale overleggen met de burgemeester gevoerd over de kerntakenanalyse. Bovendien is er blijkens het overzicht tussen 1 maart 2010 en 13 april 2011 7 maal met de burgemeester overlegd in aanwezigheid van de directeur. De directeur heeft verklaard: “Ten aanzien van de bestuurscultuur, kan ik het volgende zeggen. Als referentiekader heb ik mijn collega’s in de regio. In contacten met hen kan ik afleiden dat de verhouding tussen bestuur en ambtenaren in Schiedam ingewikkeld is (…) U vraagt om een toelichting op de ingewikkeldheid. In het college zitten veel wethouders, waarbij veel onderwerpen portefeuille-overschrijdend zijn. Zo kan het zijn dat bij een bepaald onderwerp wel 3-5 portefeuillehouders betrokken zijn. Daar komt bij dat ambtenaren voor adviezen eerst een akkoord moeten hebben van de portefeuillehouder voordat het behandeld kan worden in het college. Hierdoor komt het geregeld voor dat ambtelijke adviezen erg lang blijven liggen voordat ze het college bereiken. De stijl die bestuurders daarbij hanteren is vrij stevig. Dit gebeurt collegebreed en is iets dat ik sinds mijn komst al zie. Het staat los van de politieke kleur van bestuurders; het is gewoon de Schiedamse stijl van besturen. Deze vorm van bestuurlijke betrokkenheid leidt ertoe dat zeker op dit onderdeel de organisatie vermoeid raakt (…) De gemeenteraad van Schiedam controleert het college erg op detailniveau. Dit heeft tot gevolg dat ook het college erg op detailniveau zit, ten aanzien van ambtelijke adviezen. De ambtelijke organisatie staat hierdoor regelmatig flink onder druk. Als ik kijk naar mijn eigen rol, zie ik dat ik weinig bewegingsruimte heb om te functioneren (…) Of er een causaal verband bestaat tussen de bestuurscultuur en de werking van de klokkenluiderregeling en de vertrouwenspersoon, durf ik niet te zeggen. Ik sluit echter niet uit dat die relatie er is (…) Toen ik aantrad bij de gemeente, was de organisatie verwaarloosd. Er was weinig structuur en richting; de organisatie was eigenlijk los zand. Vervolgens hebben we met het neerzetten van de nieuwe organisatiestructuur ‘Samen Schiedam’ gezamenlijk getracht processen en sturing strakker te maken. Dit kan tot wrijving hebben geleid bij ambtenaren, die gewend waren ‘in los zand’ te opereren (…) U vraagt of ambtenaren bij mij komen als zij tegen (integriteit) problemen aanlopen. Dat komt voor. Ambtenaren laten daarbij geregeld weten dat bestuurders hen geen ruimte bieden bij ambtelijke advisering en zich teveel met details bemoeien. Ook zijn er medewerkers die de burgemeester ‘erg stevig’ vinden. Wanneer ambtenaren hun beklag doen over bestuurders, komt de bejegening door bestuurders ook geregeld ter sprake (…) U vraagt mij of er in relatie tot het onderwerp ‘veilige organisatie’ in het verleden sprake is geweest van cultuurtrajecten. Dat is het geval, maar ik ben persoonlijk geen voorstander van separate cultuurtrajecten. Voor mijn gevoel zijn dat soort trajecten weinig effectief.”
Onderzoek Schiedam | 24 augustus 2011 | 143
In een tweede gesprek heeft hij verklaard: “Er spelen een aantal zaken wat betreft de cultuur. Enerzijds is de kern van het probleem dat ambtenaren in Schiedam niet gewend zijn om aangesproken te worden. Er is sprake van strakkere lijnen ten behoeve van het afleggen van verantwoording. Er bestaat soms echter een soort anarchisme onder een deel van de ambtenaren, voor wat betreft taakinvulling. Daarnaast is het een feit dat de grenzen tussen het bestuur en het management zijn vervaagd. Dat was ook één van de constateringen van de huidig interimgemeentesecretaris. De stevigheid bij de ambtelijke top is hier gaandeweg de jaren verdwenen. Dat begon met de heer M. die niet stevig genoeg was voor de rol van gemeentesecretaris. Vervolgens heb ik even de taak van secretaris vervuld, waarbij ik wel mijn best heb gedaan om gezond tegenwicht te bieden. En na mijn periode is er weer een secretaris gekomen, die geen stevige positie heeft kunnen opbouwen (…) De gemeentesecretaris en ik zijn al tijden bezig met een adviesnota over de inrichting van de organisatie (topstructuur), en de opdracht om een plan van aanpak te maken. Daar zijn inmiddels ongeveer 15 versies van. Zo is het advies om de clustermanagement laag te laten verdwijnen, zodat afdelingsmanagers weer meer ruimte krijgen (en mogelijkheden voor groei) en de verantwoordelijkheden laag ik de organisatie te leggen Tot op heden is door de portefeuillehouder (de burgemeester) dit stuk niet ingebracht voor besluitvorming in het college. Het college heeft er echter wel weet van. Via bilateralen met wethouders hebben de gemeentesecretaris en ik het concept vaker besproken.” De clustermanager SO heeft verklaard: “U legt mij voor dat de gemeentesecretaris bezig is met een adviesnota over de herinrichting van de ambtelijke top. Dat is juist. Sinds december 2009/januari 2010 is de gemeentesecretaris al bezig met ideeën om de top anders in te richten. De plannen die hij had werden niet gedragen door het clustermanagement. Dit heeft tot onrust geleid en dat is nog niet veranderd, omdat er nog steeds geen vastgesteld advies is. U legt mij voor dat u van de directie heeft begrepen dat de burgemeester het stuk tegenhoudt en dat er inmiddels veel (>10) versies zijn van deze adviesnota. Ik ben niet bekend met veel versies. De eerste versie die ik heb gezien is van oktober 2010 en dat is tevens ook de enige versie die ik ken. Overigens zou ik mij kunnen voorstellen dat de burgemeester het niet eens was met het advies, want dat waren wij (de clustermanagers) ook niet.” Ons onderzoek bevestigt de bevindingen van het trainingbureau - genoemd in paragraaf 7.16 - en de ervaringen van zowel melders als de vertrouwenspersonen, dat er sprake is van een angstcultuur die ook onder leidinggevenden heerst. Ook de bevindingen van het bureau ten aanzien van hoe de burgemeester wordt ervaren, komt in de gesprekken met melders en geïnterviewden terug: • • • • • • •
Dominant en directief; Duldt geen tegenspraak; Intimiderend en bedreigend; Manipulerend; Rancuneus; Past verdeel en heers tactiek toe; Handelt op basis van persoonlijke voorkeuren en doet aan vriendjespolitiek.
Uit de gesprekken met geïnterviewden en melders is ons gebleken dat deze angstcultuur volgens geïnterviewden en melders door de volgende factoren wordt veroorzaakt:
Onderzoek Schiedam | 24 augustus 2011 | 144
• •
• • •
•
•
•
Het college zit teveel op details en wil te vaak op de stoel van de ambtelijke organisatie gaan zitten; De ambtelijke top - gemeentesecretaris en directeur - wordt als onvoldoende stevig gezien om het college weerwerk te bieden en is vooral steeds bezig geweest de burgemeester c.q. het college te ‘pleasen’; Leidinggevenden voelen zich niet beschermd door de ambtelijke top; Medewerkers voelen zich onvoldoende beschermd door de ambtelijke top en leidinggevenden; Er wordt sinds enige jaren met targets gewerkt, waarop afdelingen en mensen (kunnen) worden afgerekend. Door het afgerekend kunnen worden op targets, een onvoldoende stevige ambtelijke top en de neiging van het college om op de stoel van de ambtelijke organisatie te gaan zitten, komt een integrale werkwijze niet van de grond en is iedereen eerst en vooral bezig met overleven. Er is sprake van een vechtcultuur tussen college en ambtelijke top. Geïnterviewden en melders hebben aangegeven dat het college op de posities van gemeentesecretaris en directeur personen hebben aangesteld die onvoldoende stevig zijn. Het college is vervolgens ontevreden over het functioneren van de ambtelijke organisatie en gaat regelmatig op de stoel van de ambtelijke top zitten. De ambtelijke top is om die reden vooral bezig het bestuur te ‘pleasen’ teneinde te kunnen overleven. Deze cultuur van angst en overleven sijpelt door naar alle lagen van de organisatie. De angst die onder leidinggevenden heerst leidt tot een sterke drang tot controle: medewerkers mogen blijkens de gehouden gesprekken niet de samenwerking met collega’s van andere afdelingen zoeken zonder dat dit via de eigen leidinggevende loopt. In de gesprekken is door meerdere geïnterviewden en melders aangegeven dat intern het gevoel leeft dat er sprake is van sterk schommelende dagkoersen: de ene dag ben je een geweldige medewerker of leidinggevende, de andere dag deugt er opeens niets meer van je en moet je uitkijken dat je positie niet in gevaar komt.
De burgemeester is in de gesprekken gekwalificeerd als een belangrijke drager van deze cultuur. Volgens geïnterviewden en melders hanteerde zij een verdeel en heers tactiek, zowel richting de ambtelijke organisatie als richting collegeleden. Er was blijkens de gehouden gesprekken zowel bij de ambtelijke organisatie als bij collegeleden sprake van een bepaalde mate van angst voor de burgemeester. In de gesprekken is echter ook aangegeven dat de cultuur niet uitsluitend aan de persoon van de burgemeester kan worden opgehangen, maar dat ook het college drager is van deze cultuur. Wij hebben de organisatie- en bestuurscultuur in gesprekken met (voormalig) collegeleden aan de orde gesteld. Meerdere (voormalig) collegeleden hebben de burgemeester geschetst als iemand die een politieke agenda heeft en niet boven de partijen staat en handelt. De burgemeester is in één gesprek omschreven als ambitieus en dominant en iemand die zich in voorkomende gevallen in meerdere mate dan wenselijk, mengt in portefeuilles van wethouders. Zij is in gesprekken gekwalificeerd als iemand die geen tegenspraak organiseert en zowel bestuurlijk als ambtelijk ook geen tegenspraak duldt. “Haar mening is de mening en zij bespreekt haar problematiek of oplossingen niet met anderen.” De directieve stijl van leidinggeven door de burgemeester wordt door collegeleden herkend, evenals de hoge omloopsnelheid van personeel op met name de bestuursvleugel. Blijkens de gehouden gesprekken hebben met name de burgemeester en de portefeuillehouder Welzijn (2010-heden) in het college een kritische en overwegend negatieve grondhouding ten aanzien van de ambtelijke organisatie. Uit de gesprekken met collegeleden is niet gebleken dat integriteit en integriteitbeleid de afgelopen jaren op de agenda van het college hebben gestaan. Ook de bevindingen van het trainingsbureau hebben voor de burgemeester geen aanleiding gevormd om als portefeuillehouder P&O en primus inter pares het onderwerp hoog op de agenda te plaatsen. Niet gebleken is dat collegeleden hebben getracht het onderwerp te agenderen.
Onderzoek Schiedam | 24 augustus 2011 | 145
Wij merken op dat wij tijdens het onderzoek hebben vastgesteld dat de angst onder medewerkers afnam, nadat de burgemeester haar vertrek bekend had gemaakt. Ons is gebleken dat deze angst weer opkwam zetten met de aanstelling van de huidige (waarnemend) burgemeester. De waarnemend burgemeester wordt door een aantal geïnterviewden gezien als een verlengstuk van de voormalige burgemeester. Enkele melders hebben ons verzocht hun melding te vernietigen. Het college heeft besloten, in zijn vergadering van 5 juli 2011, dat de portefeuille P&O tijdelijk berust bij de waarnemend burgemeester, dit op verzoek van de wethouders. Met name het feit dat de waarnemend burgemeester de portefeuille P&O heeft gekregen, baarde enkele melders zorgen. 3 Bevindingen uit het onderzoek van de 16 dossiers Zonder uitputtend te zijn volgt hier een aantal signalen ontleend aan het onderzoek van de dossiers: 1.
2. 3.
4. 5.
Bijna alle door ons geïnterviewde ambtenaren die wij uit hoofde van het onderzoek hebben geïnterviewd hebben verklaard dat zij geen kritiek durfden te geven via de geëigende kanalen. “Met kritiek geven zet je je baan op het spel.” Illustratief is ook de opmerking die de directeur intern heeft geuit “Je kunt beter je medewerker laten vallen dan de burgemeester.” Volgens verklaringen van personen die rechtstreeks contact hebben met de burgemeester duldde de burgemeester geen tegenspraak: “Je moet het met haar eens zijn of je kop gaat er af.” Een kritisch tegengeluid geven of het proberen te bewaren van de eigen ambtelijke professionaliteit en integriteit leverde in voorkomende gevallen een reactie van de burgemeester op dat zij een gebrek aan bestuurlijke empathie ervoer; Een adviesbureau heeft 45 leidinggevenden geïnterviewd: de antwoorden geven een beeld van onveiligheid; Indien kritiek werd geuit volgde daaruit geen aandacht voor het gerapporteerde maar op het feit dat er kritiek werk geuit. Voorbeelden: a. Vergelijk de reactie van de ambtelijke top en de burgemeester op de rapportage van het trainingsbureau; b. Een clustermanager en de directeur hebben zich op enig moment bij de portefeuillehouder Financiën gemeld. De portefeuillehouder heeft daarover verklaard: “U vraagt mij of ik wel eens met
clustermanagers heb gesproken die, met de deur dicht, aandacht hebben gevraagd voor zaken die niet lekker voelden. Ja, de clustermanager SO en de directeur hebben hier aan tafel gezeten en aangegeven dat ze door de burgemeester onder druk werden gezet in bepaalde zaken. Zij hebben mij toen gezegd dat zij onder ede dit zouden verklaren. De clustermanager van SO heeft dat opmerkelijk genoeg een week later teruggenomen. Ik heb 2x met de clustermanager gesproken. De eerste keer in aanwezigheid van de directeur en de tweede keer zonder. Dat is het enige met betrekking tot ‘onveiligheid’ dat ambtenaren met mij hebben besproken. De clustermanager en de directeur waren zichtbaar aangeslagen, geëmotioneerd. Zij wilden duidelijk stoom afblazen. Ik heb de inhoud van voornoemd gesprek direct voorgelegd aan de burgemeester. Ik heb daarbij geen namen genoemd maar het is niet zo moeilijk voor haar om te deduceren wie dat geweest moeten zijn. Zij bestreed dat zij ambtenaren onder druk had gezet. Ik heb de clustermanager gevraagd waarom zij haar verklaring weer introk. Zij antwoordde dat zij een week eerder onder druk onjuist verklaard had, in het weekend extern advies had ingewonnen, afstand wilde nemen en geen gedoe wilde.”
Onderzoek Schiedam | 24 augustus 2011 | 146
De clustermanager heeft ons verklaard dat zij kort na haar gesprek met de portefeuillehouder telefonisch door de burgemeester ter verantwoording werd geroepen. Zij heeft daarom haar actie ‘teruggetrokken’.
4 Observaties van de vertrouwenspersonen Wij hebben een gesprek gehad met de vertrouwenspersonen over de organisatiecultuur. Zij hebben verklaard dat er bij de gemeente sprake is van een afrekencultuur. Medewerkers voelen zich sociaal onveilig. Deze onveiligheid wordt niet door medewerkers onderling (horizontaal) ervaren, want het aantal bij de vertrouwenspersonen gemelde incidenten dat betrekking heeft op pesten of andere ongewenste vormen van gedrag, is beperkt. De sociale onveiligheid wordt vooral in de hiërarchische lijn ervaren, dus in relatie tot leidinggevenden. Ons is een bijdrage van de vertrouwenspersonen voor het ‘burgerjaarverslag 2010’ aangereikt. Hierin staat onder andere vermeld: “(…) Ten eerste blijkt dat de kennis van de spelregels bij functioneringsgesprekken en beoordelingstrajecten, zowel bij leidinggevenden als bij medewerkers, onvoldoende is. Dit roept misverstanden en miscommunicatie op. Ten tweede is het voor de medewerker in dergelijke situaties moeilijk om ondersteuning en informatie te krijgen binnen de gemeentelijke organisatie (…) Tevens blijkt dat de leidinggevende vaak afwijzend en negatief reageert op betrokkenheid van een vertrouwenspersoon bij een arbeidsconflict gerelateerde klacht. De vertrouwenspersonen betreuren dit. Tot slot bleek, bij het contact dat leidde tot een officiële klacht bij de klachtencommissie, dat er veel onduidelijkheid binnen de organisatie is over het bestaan en het functioneren van de klachtencommissie. De procedure was onbekend, de klachtencommissie was onbekend en de klachtenbrief kwam bij de betrokken teamleider terecht. Dit leidde tot veel frustratie bij de klager aangezien het nemen van een dergelijke stap al heel emotioneel is. De vertrouwenspersonen vragen aandacht voor deze aspecten. De vertrouwenspersonen signaleren de afgelopen jaren een toenemend gevoel van sociale onveiligheid en onzekerheid in de gemeentelijke organisatie (…)” In het ‘jaarverslag 2010’ van de vertrouwenspersoon klokkenluiderregeling is het volgende vermeld: “De gesprekken met deze medewerkers hebben duidelijk gemaakt dat als belangrijke factor bij het verkleinen van kansen op het ontstaan van integriteitschendingen geldt dat sprake dient te zijn van een klimaat waarin medewerkers zich voldoende veilig weten om dergelijke signalen (tijdig) af te geven. Reeds in 2009 is overleg gevoerd tussen de vertrouwenspersonen ongewenste omgangsvormen, de vertrouwenspersoon klokkenluiderregeling en het management van de gemeente Schiedam aangaande het bevorderen van sociale veiligheid. De vertrouwenspersonen constateren dat deze gesprekken niet hebben geleid tot zichtbare maatregelen om de positie van medewerkers in dat opzicht te verbeteren. Eveneens wordt geconstateerd dat het invoeren van een ambtseed en Gedragscode niet toereikend zijn indien niet verder vorm wordt gegeven aan integriteitsbeleid in de gemeente Schiedam. Als onderdeel van de bevorderen van integriteit geldt dat ambtenaren zich voldoende beschermd moeten weten om zaken die niet goed lopen te duiden, bij voorkeur bij de eigen leidinggevenden maar ook, indien nodig, buiten de hiërarchische lijnen van de gemeentelijke organisatie.” Op ons verzoek heeft de vertrouwenspersoon klokkenluiderregeling een toelichting op papier gezet:
Onderzoek Schiedam | 24 augustus 2011 | 147
“Binnen en buiten de overheid zijn sociale onveiligheid, intimidatie, en machtmisbruik verschijnselen van alle tijden. In de relatie werkgever - werknemer is er altijd sprake van een machtsverhouding. Die verhouding wordt problematisch als deze scheef komt te liggen temeer als blijkt dat een dergelijke ontwikkeling niet wordt opgemerkt of wel wordt opgemerkt en vervolgens wordt genegeerd. Dit lijkt de laatste jaren bij de ambtelijke organisatie van de gemeente Schiedam in toenemende mate aan de orde te zijn. Toch is dat niet af te zien aan de hoeveelheid contacten die werden gezocht met de vertrouwenspersonen in het kader van de integriteitsregelingen (ongewenste omgangsvormen en klokkenluiderregeling). In 2011 bijvoorbeeld werd tot op heden bij de vertrouwenspersoon Klokkenluiderregeling slechts een tweetal zaken aangemeld. Met name in situaties waar sprake is van veranderende verhoudingen, bijvoorbeeld bij organisatieveranderingen, speelt sociale veiligheid een belangrijke rol. De werknemer komt in verzet als verhoudingen scheef komen te liggen en hij/zij onder druk komt te staan, maar het ontbreekt kennelijk aan vaardigheden en instrumenten om hiermee adequaat om te gaan, dit te verhelpen of zelfs maar effectief aan de orde te stellen. Dit kan leiden tot een spanningsveld. De leidinggevende weet soms geen andere inzet dan zijn macht te gebruiken of het probleem te negeren. De werknemer gaat zich verdekt opstellen vanuit de gedachte “ als ik niet word gezien kan mij ook niets overkomen”. Dergelijke verhoudingen zijn natuurlijk niet vol te houden. Gevolg kan zijn ontslag nemen of krijgen, (gedwongen) overplaatsing naar een andere functie. Verloop en verzuim zijn indicatoren die iets zeggen maar lang niet gezien kunnen worden als betrouwbare graadmeters. Er is wel een groot afbreukrisico: namelijk zelfbeschadiging en demotivatie bij de werknemer, afname van loyaliteit en toename van onderhuids verzet (zowel individueel als groepsgewijs) jegens de ambtelijke organisatie. In de dagelijkse praktijk van Schiedam is ervaren dat er de laatste jaren een verharding is waar te nemen: er wordt sneller afgerekend. Dit heeft niet alleen te maken met een managementvisie, met de kwaliteit en visie van personen op sleutelposities maar misschien ook met spelletjes die gespeeld worden. Verharding kan leiden tot duidelijkheid ten aanzien van het behalen van beoogde doelen maar kan ook doorschieten in strategieën die gericht zijn op zelfbescherming en eigenbelang. Om dit tijdig te signaleren is het van belang dat er een organisatie komt die streeft naar openheid over belangen maar openheid over ook de invloed die de politiek heeft op besluitvorming binnen het gemeentelijke apparaat. Die invloed lijkt onderschat te worden. De krachten die onder de oppervlakte spelen moeten boven tafel worden gebracht en inzichtelijk worden gemaakt. Uit de mate waarin gebruik wordt gemaakt van de vertrouwenspersoon klokkenluiderregeling blijkt dat in de eerder beschreven omstandigheden de klokkenluiderregeling niet goed werkt. Een angstcultuur nodigt niet uit om misstanden te melden. Zelfs het bespreken van een misstand op anonieme basis maakt de melder kwetsbaar omdat beschrijving van situaties vaak herleid kan worden naar enkele personen. Een melding van een misstand heeft alleen zin als op voorhand vertrouwen aanwezig is in de voorspelde gevolgen van die melding met andere woorden schiet ik er wat mee op of bijt ik mijzelf? Enige voorbeelden uit de praktijk van Schiedam; - Klagers ervaren onder druk te worden gezet om bepaalde ongewenste werkzaamheden te verrichten, een bepaald soort negatief gedrag en denigrerende bejegening te moeten verdragen dan wel te vertonen. Het gaat hier om personen die een tijdelijke aanstelling hebben en in afwachting zijn van een vaste aanstelling. Dit levert een afhankelijkheidspositie op. Na het verkrijgen van die vaste aanstelling is de medewerker onderdeel geworden van die “bijzondere” cultuur en is er geen prikkel meer om daarvan afstand te nemen. - Misbruik maken van urenregistratie door ontbreken toezicht leidinggevende.
Onderzoek Schiedam | 24 augustus 2011 | 148
- Inwerken van nieuwe medewerker zonder duidelijke afspraken over bevoegdheden, mandatering en werkwijze ( geen SMART benadering) is basis voor conflict. - Conflict tussen medewerkers leidt niet tot interventie waardoor dat conflict zich voortsleept, verhard en misbruik van macht wordt gestimuleerd. Met betrekking tot signaleringen van medewerkers uit verschillende onderdelen van de gemeentelijke organisatie aangaande integriteitproblemen die niet hebben geleid tot meldingen van integriteitsschending bij het College wordt het volgende opgemerkt. De gesprekken met deze medewerkers hebben duidelijk gemaakt dat als belangrijke factor bij het verkleinen van kansen op het ontstaan van integriteitschendingen geldt dat sprake dient te van een klimaat waarin medewerkers zich voldoende veilig weten om dergelijke signalen (tijdig) af te geven. Reeds in 2009 is overleg gevoerd tussen de vertrouwenspersonen ongewenste omgangsvormen, de vertrouwenspersoon klokkenluidersregeling en het management van de gemeente Schiedam aangaande het bevorderen van sociale veiligheid. De vertrouwenspersonen hebben geconstateerd dat deze gesprekken niet hebben geleid tot zichtbare maatregelen om de positie van medewerkers in dat opzicht te verbeteren. Eveneens wordt geconstateerd dat het invoeren van een ambtseed en Gedragscode niet toereikend zijn indien niet verder vorm wordt gegeven aan integriteitsbeleid in de gemeente Schiedam. Als onderdeel van het bevorderen van Integriteit geldt dat ambtenaren zich voldoende beschermd moeten weten om zaken die niet goed lopen te duiden, bij voorkeur bij de eigen leidinggevenden maar ook, indien nodig, buiten de hiërarchische lijnen van de gemeentelijke organisatie. In verschillende notities hebben mijn collega en ik aandachtpunten en adviezen gegeven die weinig tot geen aandacht hebben gehad.” In november 2002 heeft het college de verordening Regeling Klokkenluiders Gemeente Schiedam vastgesteld. Besloten is toen ook om de gemeente Schiedam te laten aansluiten bij de landelijke Commissie Klokkenluiders gemeentelijke overheid. De medewerkers van de gemeente zouden dienovereenkomstig worden geïnformeerd. Wij hebben de vertrouwenspersoon de vraag gesteld of de aansluiting en de communicatie daarover had plaatsgevonden. Na een aanvankelijke ontkenning – gebaseerd op een reactie P&O – heeft de vertrouwenspersoon ons medegedeeld dat – gebaseerd op inmiddels verricht onderzoek door P&O – aansluiting heeft plaatsgevonden. Over de aansluiting is volgens P&O niet gecommuniceerd met de medewerkers. Beoordeling Inleiding Uit de bevindingen kan afgeleid worden waarom de normale kanalen voor kritiek - zijnde (1) opmerkingen maken bij de direct leidinggevende, (2) opmerkingen maken via een hoger leidinggevende, en (3) opmerkingen bespreken met vertrouwenspersoon al dan niet met gebruikmaking van de klokkenluiderregeling - niet functioneerden: een angstcultuur – onvoldoende veilig voelen om zaken bij leidinggevenden aan te kaarten – en een onbekendheid onder de medewerkers met de procedure melden en de adressering van meldingen.
Onderzoek Schiedam | 24 augustus 2011 | 149
De burgemeester De burgemeester is in de gesprekken gekwalificeerd als een belangrijke drager van de angstcultuur. Volgens geïnterviewden en melders hanteerde zij een verdeel en heers tactiek, zowel richting de ambtelijke organisatie als richting collegeleden. Er was blijkens de gehouden gesprekken zowel bij de ambtelijke organisatie als bij collegeleden sprake van een bepaalde mate van angst voor de burgemeester. In de gesprekken is echter ook aangegeven dat de cultuur niet uitsluitend aan de persoon van de burgemeester kan worden opgehangen, maar dat ook het college drager is van deze cultuur. De e-mail die de burgemeester heeft geschreven over haar gesprek met de toenmalig voorzitter van de commissie Bezwaarschriften is illustratief voor haar werkwijze en bejegening van ambtenaren, functionarissen en andere partijen. Er is in meerdere onderzochte dossiers sprake van een werkwijze en bejegening die gebaseerd is op machtsdenken en intimidatie en in voorkomende gevallen voorbij gaat aan wet- en regelgeving, het scheiden van publieke en persoonlijke belangen alsmede de onafhankelijkheid en eigenstandige professionele verantwoordelijkheid van personen en gremia. Personen of gremia die niet ‘meebuigen’ worden door de burgemeester al snel een gebrek aan bestuurlijke empathie verweten, zo blijkt uit meerdere dossiers. De burgemeester heeft nagelaten maatregelen te bevorderen die een veilige cultuur bevorderen en er op toe te zien dat een belangrijk onderdeel van integriteitbeleid - zorgen voor een ‘uitlaatklep’: melden via de vertrouwenspersoon met gebruikmaking van de klokkenluiderregeling – was geïmplementeerd. De burgemeester als primus inter pares op het terrein van integriteit is naar onze mening op de thema’s cultuur en integriteit ernstig tekort geschoten. College Ons onderzoek heeft in het merendeel van de dossiers schendingen van de gedragscode door de burgemeester aangetoond. Schendingen die ten dele samenhangen met of voortvloeien uit de ‘stijl van leidinggeven’ van de burgemeester. Diezelfde ‘stijl’, in combinatie met het onvermogen tot correctie bij de gemeentesecretaris en directeur, had een angstcultuur tot gevolg. De wethouders hebben die cultuur waargenomen óf, voor zover zij ontkennen dat zij over die waarnemingen beschikten, hadden die cultuur moeten waarnemen. Bij passende aandacht voor de ontwikkeling en implementatie van een integriteitbeleid naar hedendaagse eisen, zou het een en ander aan de orde zijn geweest en zou bijsturing hebben kunnen plaatsvinden. Ook hebben de wethouders kennis genomen van enkele concrete schendingen: het dossier VdT, het voorstellen van de onderneming van J., en de perikelen rondom de Commissie Bezwaarschriften. Deze schendingen hadden een signaal moeten zijn dat het onderwerp ‘belangenverstrengeling’ onvoldoende op de radar stond van de burgemeester. Daarnaast ontstond door het ´wegkijken´ van de wethouders in deze gevallen het risico dat – ingevolge artikel 2:4 van de Awb – het college als bestuursorgaan niet meer onbevooroordeeld was in haar besluitvorming dan wel dat de schijn hiervan ontstond. Het college is naar onze mening ernstig tekortgeschoten in haar taak met betrekking tot integriteit. Mede hierdoor wordt het college blijkens de ontvangen meldingen intern ook beschouwd als mededrager van de angstcultuur. Hierbij dient aangetekend te worden dat de verwijtbaarheid hiervan aan de individuele wethouders van verschillende orde is. Voor gedetailleerde informatie hierover verwijzen wij naar de individuele dossiers die in dit rapport zijn beschreven.
Onderzoek Schiedam | 24 augustus 2011 | 150
De ambtelijke top In deze casus rekenen wij tot de ambtelijke top de gemeentesecretaris en directeur alsmede de clustermanagers. Uit de bevindingen blijkt dat de gemeentesecretaris tal van signalen heeft ontvangen inzake de heersende angstcultuur. Hij heeft noch richting burgemeester noch richting het college signalen afgegeven en om maatregelen verzocht, noch heeft hij zelf richting de organisatie maatregelen getroffen. Uit verklaringen blijkt zelfs dat hij richting leidinggevenden boos is geworden toen hem de bevindingen van de intake gesprekken door het adviesbureau (zie paragraaf 7.16) bekend werden. Hij heeft hierdoor de ervaren gevoelens van onveiligheid bestendigd. Ook is hij als hoogste leidinggevende in een aantal gevallen niet of onvoldoende voor zijn mensen gaan staan in situaties dat dat wel in de rede had gelegen. De directeur heeft niet geacteerd door corrigerend op te treden. Hij heeft weliswaar een keer een melding gedaan bij een collegelid maar heeft daar vervolgens geen vervolg aan gegeven. In het dossier van VdT speelde hij een bedenkelijke rol (stemmingmakende terugkoppeling van een in het verleden gevoerd gesprek met de directie van VdT) . Een belangrijk deel van de melders en geïnterviewden, waaronder collegeleden, hebben jegens ons het vermoeden geuit dat de directeur het lek naar de pers zou zijn. Wij vermelden dit nadrukkelijk niet om hem op deze wijze indirect van iets ernstig te beschuldigen zonder dat daarvoor bewijs bestaat, doch als teken dat de directeur kennelijk niet wordt gezien als een loyaal persoon jegens de organisatie en het personeel. Zo’n directeur houdt eerder een angstcultuur in stand dan dat hij hem bestrijdt. Uit de feiten blijkt dat clustermanagers in talrijke situaties geen weerstand hebben geboden tegen onredelijke en/of onzakelijke maatregelen en handelingen. Echter, in een situatie dat je leidinggevenden – in casu de burgemeester, de gemeentesecretaris en de directeur – op één lijn zitten, een lijn die bovendien impliciet en expliciet gesteund wordt door collegeleden, dient er enig begrip te zijn voor het feit dat de volgende managementlaag, de clustermanagers, onvoldoende weerstand hebben geboden. Daarmee willen wij geen afbreuk doen aan de eigen verantwoordelijkheid die in hun positie van hen mag worden verwacht; ‘je rug recht houden’ is een belangrijk element van integriteit. Van de clustermanager SO hebben wij geconstateerd dat zij enkele keren weerstand heeft geboden en haar professionaliteit, onafhankelijkheid en integriteit in die gevallen heeft weten te bewaren. Dit betreft met name verzoeken die de burgemeester richting haar deed in het geschil dat de familie van de burgemeester heeft met hun buren en bij de selectieprocedure inzake de aanstelling van een gemeentesecretaris. De clustermanager Dienstverlening heeft naar onze mening met name in het dossier ‘aanstelling medewerker Kabinet’ blijk gegeven van een handelwijze die past binnen de door de directeur geuite opmerking “je kunt beter je medewerker laten vallen dan de burgemeester.” Wij hebben deze houding bij de clustermanager Dienstverlening ook vastgesteld bij zijn schriftelijke reacties op door ons gestelde feitelijke vragen. Deze reacties kenmerken zich door het, zonder dat de vragen hier aanleiding toe gaven, enerzijds het consequent verdedigen van de burgemeester en anderzijds het in twijfel trekken van de psychische gesteldheid, professionaliteit en integriteit van diverse medewerkers, zowel binnen als buiten zijn cluster. De gehele ambtelijke top kan verweten worden dat zij – sinds 2002 – niet hebben gesignaleerd dat eerder genoemde ‘uitlaatklep’ – klokkenluiderregeling - niet was geïmplementeerd.
Onderzoek Schiedam | 24 augustus 2011 | 151
9.
Ten slotte
Dit rapport mag uitsluitend aangewend worden ten dienste van de doelstelling van het onderzoek. Het is niet toegestaan dit rapport – of delen daaruit – aan te wenden voor andere doeleinden.
Hoogachtend,
J. ten Wolde Directeur
Onderzoek Schiedam | 24 augustus 2011 | 152