Handhavingsbeleidsplan kwaliteit kinderopvang gemeente Schiedam
Schiedam
2012
Inhoudsopgave Aanleiding......................................................................................................................... 2 Relevante Wet- en regelgeving ......................................................................................... 3 Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Wko) ............................................ 3 Regeling Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen ....................................... 4 Beleidsregels werkwijze toezichthouder kinderopvang ......................................................... 4 Besluit kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen (en de onderliggende Ministeriële Regeling (Regeling kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen). ...................................... 4 Boetebeleid Wet kinderopvang ................................................................................................. 4 Verordening Kinderopvang Schiedam ..................................................................................... 5 Verordening Peuterspeelzalen Schiedam 2011 ..................................................................... 5 Andere wet- en regelgeving ....................................................................................................... 5 Kinderopvang in Schiedam ............................................................................................... 6 Overzicht kindercentra gemeente Schiedam .......................................................................... 6 Taken en verantwoordelijkheden ...................................................................................... 7 Landelijk Register Kinderopvang en Peuterspeelzalen ......................................................... 7 Jaarverslag Wet kinderopvang .................................................................................................. 7 Toezicht op naleving van de kwaliteiteisen van de Wko, de Regeling Wko, de Ministeriele regels en de gemeentelijke verordening ............................................................. 8 Controle op kwaliteitseisen aanbod voorschoolse educatie ................................................. 8 Handhaving .................................................................................................................................. 9
Het afwegingsmodel ........................................................................................................ 9
Start handhavingtraject ................................................................................................... 9
Samenvatting handhavingtraject: ................................................................................ 10
Bijlage 1.......................................................................................................................... 11 Boetebeleidsregels Wet Kinderopvang en kwaliteiteisen peuterspeelzalen (Wko)) ... 11 Bijlage 2.......................................................................................................................... 16 Afwegingsmodel handhaving kinderopvang 2012 ............................................................ 16
1
Aanleiding Voor u ligt het “Handhavingsbeleidsplan kwaliteit kinderopvang gemeente Schiedam” dat samen met de Boetebeleidsregels Wet kinderopvang (bijlage 1) en het Afwegingsmodel kinderopvang 2012, (bijlage 2), één geheel vormt. In het beleidsplan wordt uiteengezet hoe toezicht en handhaving binnen de kinderopvang zijn ondergebracht in de gemeente Schiedam. Op 1 januari 2005 is de Wet kinderopvang (Wko) in werking getreden. Deze wet regelt enerzijds de financiering van de kinderopvang, waarbij het uitgangspunt is dat kinderopvang een zaak van ouders, werkgever en overheid is en ook gefinancierd wordt door deze drie partijen. Anderzijds regelt de wet de kwaliteit van kinderopvang. De verantwoordelijkheid voor het bieden van voldoende kwaliteit is nadrukkelijk bij de ondernemers in deze sector neergelegd. Met ingang van 1 augustus 2010 is de naam van de wet gewijzigd in Wet kinderopvang en kwaliteiteisen peuterspeelzalen (Wko). Dit is het gevolg van de inwerkingtreding van het wetsvoorstel OKE (Ontwikkelingskansen door kwaliteit en educatie) per genoemde datum. Met dit wetsvoorstel zijn ook peuterspeelzalen onder de werking van de wet kinderopvang gebracht in een apart hoofdstuk 2. Deze wet OKE zorgt ervoor dat de kwaliteitseisen van de peuterspeelzalen veel meer in lijn zijn met die van kinderopvangcentra. De GGD en de Inspectie van het Onderwijs krijgen een rol in het toezicht, waardoor niet alleen in de wetgeving, maar ook in het toezicht op kinderopvang en peuterspeelzalen, sprake is van meer harmonisatie. In de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (hierna: Wko) is vastgelegd dat gemeenten eindverantwoordelijk zijn voor het naleven van de kwaliteitsregels voor kinderopvang via toezicht en handhaving. Het toezicht is toegewezen aan de GGD als gemeentelijke gezondheidsdienst. Gemeenten rapporteren over toezicht en handhaving aan de Inspectie van het Onderwijs, die hierover vervolgens rapporteert aan het ministerie. Met ingang van 6 juni 2012 geldt er op basis van de wet, ter vervanging van de Ministeriële beleidsregels (die door een uitspraak op 21 december 2011 van de afd. rechtspraak van de Raad van State buiten werking waren gesteld) een nieuw Besluit kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen en een onderliggende Ministeriële Regeling (Regeling kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen). Deze gewijzigde beleidsregels hebben geleid tot nieuwe toetsingskaders voor dagopvang, buitenschoolse opvang, gastouderopvang, voorscholen en peuterspeelzalen. Om als gemeente de nieuwe regels te kunnen handhaven, is het huidige gemeentelijke handhavingsbeleid hier op aangepast. De VNG heeft hiervoor een nieuw Afwegingsmodel 2012 ontworpen waarin de wetswijzigingen verwerkt zijn en de verwijzingen naar de Beleidsregels kwaliteit zijn vervangen door verwijzingen naar het Besluit kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen en de onderliggende Ministeriële Regeling (Regeling kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen).
2
Relevante Wet- en regelgeving Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Wko) De Wko stelt aan instellingen voor kinderopvang de eis dat de houder zorg draagt voor kinderopvang die bijdraagt aan een goede en gezonde ontwikkeling van kinderen in een veilige omgeving. Met ingang van 1 januari 2010 is de Wko gewijzigd. Het merendeel van de wijzigingen heeft betrekking op de gastouderopvang en op het voorkomen van misbruik en oneigenlijk gebruik. Bij Wet van 7 juli 2010 is vanuit het zogenaamde wetsvoorstel Oke (ontwikkelingskansen door kwaliteit en educatie) de Wet kinderopvang gewijzigd in de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen. Na inwerkingtreding van de wetswijziging per 1 augustus 2010 geldt een landelijk kwaliteitskader voor peuterspeelzalen. Er zijn globale eisen (‘verantwoorde kinderopvang’) en concrete eisen: o.a. een verplichte verklaring omtrent het gedrag (VOG) voor personeel in de kinderopvang, een risico-inventarisatie veiligheid en gezondheid, het instellen van een oudercommissie en het gebruik van de Nederlandse taal. De sector (ondernemers en ouders) heeft de globale eisen via zelfregulering verder ingevuld in landelijke normen (Convenant kwaliteit kinderopvang). Het gaat dan bijvoorbeeld over het aantal leidsters in verhouding tot het aantal kinderen, eisen aan het ruimtegebruik en de beroepskwalificatie. De rijksoverheid heeft deze normen overgenomen in regels en deze normen, samen met de concrete eisen uit de wet, toetsbaar uitgewerkt in toetsingskaders voor de GGD. De instellingen zijn dus zelf verantwoordelijk voor de eigen kwaliteit van het aanbod. Per januari 2012 zijn enkele wetswijzigingen doorgevoerd met betrekking tot toezicht en handhaving op voorzieningen voor kinderopvang en peuterspeelzalen. Dit betreft bijvoorbeeld de doorontwikkeling van risicogestuurd toezicht en de inwerkingtreding van de registratiebepalingen voor de peuterspeelzalen in het LRKP De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) heeft met het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) overeenstemming bereikt over nieuwe afspraken over het systeem van toezicht en handhaving en de daarbij behorende kosten. Deze nieuwe afspraken zijn:
Jaarlijks worden alle kindercentra, buitenschoolse opvanglocaties en gastouderbureaus
op locatie geïnspecteerd (dus een dekking van 100%).
De intensiteit van het toezicht wordt afgestemd op het risicoprofiel dat van de
locatie wordt gemaakt. Vanaf 2012 wordt de controle op kinderopvang voorafgaand aan de opname in het LRK steviger en wordt een nieuwe methode van risicogestuurd toezicht toegepast op de kwaliteit van de kinderopvang. Ondernemers met een laag risico worden onderworpen aan een lichter toezichtsregime en ondernemers met een hoog risico krijgen te maken met een zwaarder toezicht.
Na controle van de gastouder bij de toegang tot het stelsel (toetsingskader A +
toetsingskader B) wordt jaarlijks per gastouderbureau een percentage van het gastouderbestand gecontroleerd. De omvang van de steekproef wordt bepaald op basis van het risicoprofiel van het gastouderbureau. Om binnen het financiële kader te blijven kan er gevarieerd worden in de intensiteit van de inspectie. Ook kunnen gemeenten variëren met het aantal te inspecteren gastouders. Dit bevindt zich in een bandbreedte van 5%-30%.
3
Regeling Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen In de wet is in aan aantal artikelen de mogelijkheid opgenomen om nadere regels te stellen. Het gaat vooral om regels voor uitvoering van de gemeentelijke taken, zoals de tegemoetkoming kosten kinderopvang, deskundigheidseisen gastouders en beroepskrachten voorschoolse educatie, administratie van gegeven bij kindercentra en gastouderbureaus en het gemeentelijk jaarverslag. Deze uitvoeringsregels zijn opgenomen in de Regeling Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen.
Beleidsregels werkwijze toezichthouder kinderopvang Ter uitvoering van het toezicht in de kinderopvang heeft de staatssecretaris Beleidsregels werkwijze toezichthouder kinderopvang (uitvoering art.1.64 Wko) vastgesteld. Als bijlagen bij de Beleidsregels zijn per opvangsoort toetsingskaders vastgesteld. De toetsingskaders zijn opgesteld door GGD Nederland, in opdracht van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. In de Toetsingskaders wordt een inhoudelijke uitwerking gegeven van de kwaliteitsaspecten, ingedeeld naar domeinen en voorwaarden. Vastgelegd is naar welke kwaliteitsaspecten de toezichthouder kijkt. De verschillende vormen van onderzoek (onderzoek na melding, regulier onderzoek, incidenteel onderzoek en nader onderzoek) vinden plaats op basis van dit kader. Aan de hand van de toetsingskaders komt de toezichthouder tot een oordeel over de mate waarin aan de basiskwaliteitseisen van de betreffende opvangsoort wordt voldaan. De kwaliteitsaspecten die de toezichthouder beoordeelt zijn ingedeeld naar domeinen. Elk domein kent verschillende voorwaarden, criteria waarop wordt getoetst of wordt voldaan aan de kwaliteitsvoorschriften van de Wko.
Besluit kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen (en de onderliggende Ministeriële Regeling (Regeling kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen). Zoals bij de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen al staat beschreven, zijn kinderopvanginstellingen zelf verantwoordelijk voor de kwaliteit van het aanbod. Hiertoe hebben aanbieders en afnemers in de kinderopvang de globale eisen die de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen stelt aan de branche, vertaald in gedetailleerde kwaliteitseisen voor de kinderopvang. Dit heeft geresulteerd in een Convenant kwaliteit kinderopvang. De eisen die in het Convenant worden gesteld aan de houder van een kindercentrum of gastouderbureau, hebben gediend als uitgangspunt voor het thans geldende Besluit kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen en de Regeling kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen. Het Besluit geeft uitleg aan de globale kwaliteitsnormen van de wet. In artikel 1.57a van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen is de bevoegdheid van de minister om beleidsregels vast te stellen juridisch verankerd.
Boetebeleid Wet kinderopvang Binnen de handhaving kunnen twee typen sancties onderscheiden worden, te weten herstellende sancties en bestraffende sancties. Deze typen sancties bestaan naast elkaar en derhalve kunnen sancties van een verschillend type tegelijkertijd worden opgelegd. In artikel 5:2 Awb wordt bepaald wat onder een bestraffende sanctie wordt verstaan: Een bestraffende sanctie bestraft een overtreding die ‘in het verleden’ begaan is. Er is dus een overtreding geconstateerd en dat feit wordt bestraft. De vorm van een bestraffende sanctie onder
4
de wet is de bestuurlijke boete. Een bestuurlijke boete kan apart maar ook gelijktijdig met een herstellend handhavingstraject worden opgelegd. De Wko regelt in artikel 1.72 de mogelijkheid van het opleggen van een bestuurlijke boete. Hiervoor moet de gemeente een boetebeleid hebben als onderdeel van het totale handhavingsbeleid kinderopvang. De boete kan een aanvulling zijn op de herstellende sancties en wordt vooral (maar niet uitsluitend) ingezet bij overtredingen met een hoge prioriteit, bijvoorbeeld als een beroepskracht op de groep staat (of heeft gestaan) zonder (geldige) verklaring omtrent gedrag of als er te weinig beroepskrachten aanwezig zijn. De VNG heeft als advies aan gemeenten de nota boetebeleid opgesteld (bijlage 1). De gemeente Schiedam zal de bestuurlijke boete, indien nodig, inzetten.
Verordening Kinderopvang Schiedam Een aantal in de Wko benoemde doelgroepen kan een beroep doen op de gemeente voor het betalen van een deel van de kosten die zij maken voor kinderopvang. De vergoeding door de gemeente van een deel van deze aangeduid met de term ‘tegemoetkoming’. Artikel 1.25 van de (gewijzigde) Wko bepaalt dat de gemeenteraad bij verordening regels vaststelt omtrent de tegemoetkoming van de gemeente. In deze verordening worden de hoofdlijnen van het proces van toekenning van de tegemoetkomingen door de gemeente vastgelegd.
Verordening Peuterspeelzalen Schiedam 2011 In het landelijk beleidskader kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen zijn geen kwaliteitseisen voor de ruimte en inrichting van peuterspeelzalen opgenomen. De VNG heeft daarom in overleg met het toenmalige ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) een modelverordening opgesteld waar de ontbrekende regels in zijn opgenomen. De verordening peuterspeelzalen Schiedam 2011, vastgesteld op 9 juni 2011, is op basis van deze modelverordening van de VNG opgesteld.
Andere wet- en regelgeving Naast de eisen van de wet Kinderopvang, gelden ook eisen uit andere wet- en regelgeving (deze worden door “eigen” inspecteurs gecontroleerd). Dit zijn o.a.: Bestemmingsplan Wet algemene bepaling omgevingsrecht (Wabo) Vergunning Brandweer Wet Collectieve Preventie (Wcpv) Arbeidsomstandighedenwet (Arbo) Diverse wettelijke regelingen zoals Warenwet, Warenwetbesluit Speelgoed, Waterwetbesluit Kinderbedden en boxen, Besluit veiligheid attractie- en speeltoestellen, het Attractiebesluit, Wet klachtrecht cliënten zorginstellingen CAO kinderopvang
5
Kinderopvang in Schiedam De kinderopvang stelt ouders in de gelegenheid de zorg voor kinderen te combineren met betaalde arbeid. Terwijl ouders werken, moeten zij erop kunnen rekenen, dat hun kind op een professionele wijze wordt opgevangen. De kinderopvang heeft tot taak om kinderen tussen 0 en 13 jaar op een verantwoorde wijze opvang te bieden. Kinderopvang kent verschillende vormen van opvang: kinderdagverblijven (KDV), buitenschoolse opvang (BSO), gastouderopvang, peuterspeelzalen. Hieronder worden kort de verschillende vormen van opvang toegelicht. kinderdagverblijven bieden opvang voor kinderen van 0 tot 4 jaar; buitenschoolse opvang is opvang van kinderen van 4 tot en met 12 jaar vóór en na schooltijd en in de schoolvakanties; gastouderopvang is een kleinschalige vorm van opvang en kan zowel dagopvang als naschoolse opvang aanbieden. Een gastouder mag maximaal zes kinderen tegelijkertijd opvangen (inclusief de eigen kinderen). De opvang dient plaats te vinden op het woonadres van de gastouder of van de vraagouder. peuterspeelzalen: een voorziening waar peuterspeelzaalwerk plaatsvindt, gericht op de verzorging, de opvoeding en het bijdragen aan de ontwikkeling van kinderen uitsluitend bestemd voor kinderen vanaf de leeftijd van twee jaar tot het tijdstip waarop die kinderen kunnen deelnemen aan het basisonderwijs.
Overzicht kindercentra gemeente Schiedam In Schiedam zijn op dit moment 59 locaties voor kinderdagverblijven (Kdv) en buitenschoolse opvang (BSO) ingeschreven in het landelijk register kinderopvang (LRKP). Hiernaast staan 97 gastoudervoorzieningen geregistreerd. Schiedam heeft momenteel twee gastouderbureaus. De peuterspeelzalen (25 in totaal) staan sinds 2012 allen geregistreerd in het landelijk register peuterspeelzalen (LRKP). Hieronder volgt een overzicht van de huidige houders kinderopvang en peuterspeelzalen met het aantal aangesloten locaties.
Naam houder
Aantal locaties Kdv
Aantal locaties BSO
Aantal locaties peuterspeelzalen
Komkids bv
11
25
14
Mundo
5
6
‘t Planzoentje
1
1
Sweres
1
Lawson
2
Academia
2 2
SWS
9
SIKO
1
Primo
1
Coolkidz
1
Cruz
1
1
Totaal zijn er 2165 kindplaatsen beschikbaar in de kinderopvang (KDV en BSO) en 391 kindplaatsen bij gastoudergezinnen in Schiedam.
6
Taken en verantwoordelijkheden Landelijk Register Kinderopvang en Peuterspeelzalen Met de wetswijziging die per 1 januari 2010 van kracht is geworden zijn gemeenten verantwoordelijk voor de vulling en kwaliteit van het Landelijk Register Kinderopvang (LRK). Gegevens uit het LRK zijn openbaar via www.landelijkregisterkinderopvang.nl. Sinds 2012 zijn de peuterspeelzalen hier aan toegevoegd en is de naam gewijzigd in Landelijk Register Kinderopvang en Peuterspeelzalen (LRKP). Ouders kunnen hierin controleren, of de kinderopvang waarvan zij gebruik maken is geregistreerd. Ouders die gebruik maken van kinderopvang die niet is opgenomen in het LRKP hebben geen recht op kinderopvangtoeslag van de belastingdienst. Alle kindercentra zijn, voordat de exploitatie van start kan gaan, verplicht zich aan te melden bij het college, zodat ze kunnen worden opgenomen in het Landelijk Register Kinderopvang en Peuterspeelzalen “het LRKP” (art. 1.45 en volgende van de Wko). Een gastouderbureau dient zich aan te melden in de gemeente waar het bureau statutair gevestigd is. Het adres waar de gastouderopvang daadwerkelijk plaatsvindt, is niet van belang voor de registratie. De houder dient elke wijziging van de gegevens die opgenomen staan in het landelijk register (LRKP) mee te delen aan het college. De houder wordt vervolgens schriftelijk op de hoogte gesteld van opname van de (gewijzigde) gegevens in het register. Het college heeft zelf ook de mogelijkheid om wijzigingen in het register aan te brengen, indien is gebleken dat de opgenomen gegevens niet overeenstemmen met de werkelijke situatie. Ook van deze wijziging wordt de houder schriftelijk op de hoogte gesteld. Het college kan overgaan tot verwijdering van gegevens uit het register als de houder daartoe een verzoek heeft ingediend of als is gebleken dat de houder het kindercentrum niet langer exploiteert. Daarnaast kan het college tot verwijdering van gegevens overgaan, indien uit het inspectieonderzoek blijkt dat de houder naar verwachting niet dan wel niet langer voldoet aan de kwaliteitseisen van de wet en de op de wet gebaseerde regelgeving.
Jaarverslag Wet kinderopvang De Minister van OCW houdt toezicht op de rechtmatigheid en doeltreffendheid van de uitvoering van de wettelijke taken door het college (art. 1.68 Wko). Het zogenaamde tweedelijnstoezicht wordt onder gezag van de Minister van OCW uitgevoerd door de Inspectie voor het Onderwijs. Het college stelt jaarlijks voor 1 mei een verslag vast van alle toezicht- en handhavingstaken die de gemeente in een kalenderjaar in het kader van de Wet kinderopvang heeft verricht (art. 12 lid 1 Regeling Wko). Het verslag bevat een overzicht en geeft inzicht in: de uitgevoerde onderzoeken door de toezichthouder, gespecificeerd naar onderzoek; de situaties die aanleiding hebben gegeven tot een incidenteel onderzoek; de wijze waarop de onderzoeken zijn uitgevoerd; de onderzoeksresultaten; de wijze waarop handhaving van de kwaliteitseisen heeft plaatsgevonden.
7
Het college zendt het verslag naar de gemeenteraad en naar de minister. De minister stelt jaarlijks een verslag op van de werkzaamheden in het kader van het tweedelijntoezicht van het voorafgaande kalenderjaar (art. 1.70 Wko). Het verslag wordt naar de Tweede Kamer gestuurd. Het gemeentelijke jaarverslag heeft dus twee belangrijke functies: 1) de beoordeling van het gemeentelijke toezicht op het aanbod van kinderopvang; 2) de verzameling van aanvullende informatie ten aanzien van de effectiviteit van het systeem van het eerstelijntoezicht Wet kinderopvang.
Toezicht op naleving van de kwaliteiteisen van de Wko, de Regeling Wko, de Ministeriele regels en de gemeentelijke verordening Voor het naleven van de kwaliteitseisen van de Wko en de aanvullende regelingen houdt het college toezicht op de kindercentra. De gemeente is verplicht de directeur van de GGD als toezichthouder aan te wijzen (art. 1.61 lid 1 WKO). Op 13 maart 2012 heeft het college van burgemeester en wethouders ‘van Schiedam aan deze verplichting voldaan. De directeur van de GGD mandateert GGD- ambtenaren inspecties uit te voeren. Afhankelijk van de situatie kunnen de volgende inspecties plaatsvinden: 1) na aanvraag voor registratie van een nieuw te starten kindercentrum of peuterspeelzaal; meldingsonderzoek; 2) na de start van de exploitatie: onderzoek na aanvangsdatum exploitatie 3) jaarlijks: regulier onderzoek 4) bij geconstateerde tekortkomingen: nader onderzoek; 5) na een signaal of bijvoorbeeld op basis van gemeentelijk beleid: incidenteel onderzoek. Aan de hand van de bevindingen komt de inspecteur tot een afgewogen oordeel of het kindercentrum of peuterspeelzaal wel of niet voldoet aan de landelijke kwaliteitseisen. De inspecteur vormt een oordeel aan de hand van: documentenonderzoek, waaronder het reglement van de oudercommissie, het pedagogisch beleidsplan, de risico-inventarisatie en de Verklaring(en) Omtrent het Gedrag; de inrichting en het gebruik van alle ruimtes waar kinderen kunnen komen; observaties: hoe wordt er met kinderen omgegaan, onder meer naar aanleiding van het pedagogisch beleidsplan; gesprekken met de pedagogisch medewerkers over hun werkwijze; een gesprek met de locatieverantwoordelijke over de werkwijze op het kindercentrum of bij de peuterspeelzaal; schriftelijk of persoonlijk contact met de oudercommissie.
Controle op kwaliteitseisen aanbod voorschoolse educatie Net als voor het regulier peuterspeelzaalwerk, moeten gemeenten volgens de gewijzigde Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen toezien op de naleving van de kwaliteitseisen voor voorschoolse educatie. Ook hier is GGD aangewezen als toezichthouder. In alle kinderdagverblijven waar door de gemeente gesubsidieerde voorschoolse educatie wordt gegeven, beoordeelt de GGD in opdracht van de gemeente of aan de in de AMvB genoemde kwaliteitseisen voor voorschoolse educatie wordt voldaan. Er komt hiervoor een landelijk
8
toetsingskader. De bevindingen worden toegevoegd aan het al jaarlijks uitgebrachte rapport van de GGD. De GGD stuurt het GGD rapport standaard toe aan het kinderdagverblijf/de peuterspeelzaal en de gemeente. Wanneer er op de kwaliteitseisen tekorten worden geconstateerd, geeft de GGD vanuit de signalerende rol bij het toezicht op de voorschoolse educatie het rapport in afschrift ook aan de Inspectie van het Onderwijs. De Inspectie van het Onderwijs gaat toezicht houden op de educatieve kwaliteit van de voorschoolse educatie op een peuterspeelzaal of kinderdagverblijf aan de hand van een toezichtkader voorschoolse educatie.
Handhaving Als uit het rapport van de inspecteur blijkt dat een houder van kinderopvang, gastouderbureau, gastouder of peuterspeelzaal niet voldoet aan één of meer kwaliteitsvoorwaarden gaat de gemeente over tot handhaving. De gemeente hanteert het Afwegingsmodel Handhaving Kinderopvang van de VNG (bijlage 2) bij het uitvoeren van de handhavingacties die nodig zijn als een houder van een kindercentrum, een gastouderbureau, voorziening voor gastouderopvang of een peuterspeelzaal niet voldoet aan één of meer kwaliteitseisen van de Wko en het Besluit kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen en de onderliggende Ministeriële Regeling (Regeling kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen).
Het afwegingsmodel
Het afwegingsmodel zoals dat is bijgevoegd, is gebaseerd op het model dat door de VNG is opgesteld. In het afwegingsmodel zijn de algemeen geldende regels opgenomen die de gemeente hanteert bij het overtreden van de kwaliteitseisen. Het beschrijft de stappen die moeten worden gezet bij het toepassen van de verschillende sanctiemogelijkheden. Daarnaast stelt het model de termijnen, die staan voor de verschillende stappen. In het afwegingsmodel staan bij de toelichting de verschillende vormen van sancties omschreven, waarbij onderscheid is gemaakt in een herstellende sanctie en een bestraffende sanctie. Er zijn tijdelijke Beleidsregels kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen vastgesteld ten behoeve van enkele aanvullende VOG bepalingen. Het afwegingsmodel anticipeert hierop, vooruitlopend op de wetgeving. De gemeente Schiedam neemt in principe het afwegingsmodel handhaving kinderopvang van de VNG over. Handhaving is echter maatwerk en zal in elke situatie apart afgewogen moeten worden. Daarom zal de gemeente Schiedam waar nodig gemotiveerd afwijken van het model.
Start handhavingtraject
Het gemeentelijk handhavingtraject begint direct na ontvangst van het inspectierapport van de GGD. De GGD geeft in het rapport een handhavingadvies aan de gemeente. In het rapport is het ‘Overzicht bevindingen toezichthouder per inspectiedomein’ de basis voor het afwegen van de te ondernemen handhavingactie. In dit overzicht beschrijft de toezichthouder per domein de context van de voorwaarden waar de houder niet aan voldoet. Ook de resultaten van eventueel door de inspecteur toegepast overleg en overreding worden hierin genoemd. De gemeente kan de
9
aangegeven verzwarende of verzachtende omstandigheden, de inspanning van de houder etc. mee laten wegen bij het beoordelen van de te nemen handhavingactie. De gemeente kan in bijzondere gevallen, voordat de eerste juridische stap van aanwijzing wordt gezet, overwegen eerst een schriftelijke waarschuwing te geven. Ook kan overwogen worden eerst op basis van mondelinge overreding de houder te bewegen de overtreding te herstellen. Zowel de waarschuwing als de overreding heeft geen juridische status en betekenen daarom een uitstel van het handhavingtraject.
Samenvatting handhavingtraject:
1) In principe start het gemeentelijk handhavingtraject direct na ontvangst van het definitieve inspectierapport van de GGD. 2) Op basis van het 'Afwegingsmodel Handhaving Kinderopvang' wordt bepaald welke maatregel genomen wordt. 3) In dit Afwegingsmodel zijn ook de hersteltermijnen vastgelegd. De eerste (juridische) stap is meestal het opleggen van een aanwijzing, fase 1. Hiernaast kan ook een bestuurlijke boete worden opgelegd. 4) In geval de GGD al een bevel heeft gegeven, kan het bevel beschouwd worden als fase 1. In dit geval kan de gemeente de aanwijzing overslaan en direct overgaan naar fase 2: een andere maatregel opleggen. 5) De gemeente kan, voordat de eerste juridische stap van aanwijzing wordt gezet, overwegen eerst een schriftelijke waarschuwing te geven of op basis van een mondelinge overreding de houder te bewegen de overtreding te herstellen.
In schema ziet dit er als volgt uit
Inspectierapport
Beoordeling Voldoet
Afronden
Voldoet niet
onderdeel per voorwaarde
Bestuurlijke Boete
(waarschuwing)
Fase 1: Aanwijzing + hersteltermijn
Voldoet
10
Afronden
Voldoet niet
Fase 2: sancties
Bijlage 1 Boetebeleidsregels Wet Kinderopvang en kwaliteiteisen peuterspeelzalen (Wko)) De Boetebeleidsregels Wet Kinderopvang vormen samen het met het Afwegingsmodel handhaving kinderopvang een geheel. Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd is de Wko artikel 1.72.
Handhaving in het algemeen Het college van burgemeester en wethouders ziet op grond van artikel 1.61 van de Wko toe op de naleving van de eisen uit de Wko. Om aan deze handhavingverplichting uitvoering te geven kent de Wko diverse handhaving- en sanctiemiddelen. Zo zijn er: • De aanwijzing of het bevel • Bestuursdwang • Last onder dwangsom • Exploitatieverbod • Uitschrijving uit het register • Bestuurlijke boete In dit stuk zal verder worden ingegaan op de bestuurlijke boete. In de toelichting wordt het gehele proces dat vooraf is gegaan aan het besluit om een bestuurlijke boete op te leggen nader besproken. De Boetebeleidsregels zijn overgenomen uit de VNGboetebeleidsregels. De bestuurlijke boete Eén van de handhavinginstrumenten is de bestuurlijke boete. De bestuurlijke boete is een instrument om de naleving van de Wko te bevorderen. Deze wordt geregeld in de art. 1.72, 1.80 en 1.86 van de Wko. Op grond van artikel 1.72 van de Wko is het college bevoegd ter zake een aantal overtredingen een bestuurlijke boete op te leggen. Deze boetebeleidsregels hebben betrekking op overtredingen die in relatie staan met (het toezicht op) de kwaliteitsnormen en enkele andere verplichtingen. Bij de boetebeleidsregels wordt schending van de informatieverplichtingen als bedoeld in artikel 1.28 van de Wko buiten beschouwing gelaten, de maximale boetebedragen hiervoor zijn wel in artikel 1.72 Wko bepaald. Het college kan in de volgende situaties een bestuurlijke boete opleggen: 1) In geval van overtreding van een of meer van de bepalingen bij of krachtens de artikelen 1.45 tot en met 1.60 van de Wko (hoofdstuk I, paragraaf 1, 2, en 3). 2) In geval de houder een opgelegde aanwijzing of bevel niet nakomt (art 1.65 van de Wko). 3) In geval de houder een kinderopvangcentrum blijft exploiteren terwijl op grond van artikel 1.66 van de Wko aan hem een exploitatieverbod is opgelegd. 4) In geval de houder weigert zijn medewerking te verlenen aan een toezichthouder (5:20 Awb). 5) In geval een houder niet onverwijld melding doet van wijzigingen op grond van art 1.47 lid 1 van de Wko Het college legt geen boete op in de volgende situaties: 1) Indien de overtreder aannemelijk maakt dat elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt. 2) Indien de houder, zijnde een natuurlijk persoon (en geen rechtspersoon), is overleden. Het college geeft met deze boetebeleidsregels invulling aan zijn beleidsvrijheid ten aanzien van zijn bevoegdheid tot het opleggen van een bestuurlijke boete. Daarbij wordt aandacht besteed aan de situaties waarin tot oplegging van een bestuurlijke boete wordt overgegaan en verder aan de wijze waarop de hoogte van een boete in een concreet geval wordt vastgesteld.
11
Hoogte van de bestuurlijke boete Een bestuurlijke boete mag ten hoogste € 45.000 bedragen. De hoogte van de boete moet op grond van artikel 1.72, tweede lid, van de Wko worden afgestemd op: 1) de ernst van de overtreding; 2) de mate waarin de overtreding de (rechts)persoon kan worden verweten; 3) de omstandigheden waarin die persoon verkeert. Bij de vaststelling van de hoogte van de boete maakt het college onderscheid tussen overtreding van de bij of krachtens Afdeling 3 en 4 van de enerzijds en de (informatie)verplichtingen op grond van artikel 5:20 van de Awb, anderzijds. In geval van overtreding van de bepalingen van de Awb en de Wko gelden in beginsel de volgende boetebedragen.
Bepaling Boete Bepaling 5:20 Awb 1.45 Wko 1.47 lid 1 Wko 1.65 Wko
1.66 Wko lid 1 of lid 2
Boete € 2.500 € 10.000 € 500 Zie de genoemde bedragen bij de desbetreffende bevelen/aanwijzingen in het afwegingsmodel handhaving kinderopvang € 10.000
In de bijlage wordt een nadere toelichting op deze bedragen gegeven. In het geval de overtreder in de afgelopen drie jaar al eerder is beboet voor eenzelfde type overtreding kan het college de boete verhogen. Daarbij is irrelevant of de in het verleden gepleegde overtreding(en) al dan niet betrekking hadden op hetzelfde kindercentrum of gastouderopvang waarvoor de nieuwe boete wordt opgelegd. Bepalend is of de overtreder als houder al eerder een boete is opgelegd. Het college hanteert de volgende verhogingen als richtsnoer in geval van recidive. Bepaling
Verhoging op de basisboetebedragen per herhaling
Maximum
5:20 Awb 1.45 Wko 1.47 lid 1 Wko 1.65 Wko
€ 600 € 2.500 € 500 Genoemde bedragen in afwegingsmodel handhaving kinderopvang € 2.500
€ 3.700 € 18.500 € 45.000 € 45.000
1.66, lid 1 of lid 2 Wko
€ 18.500
Hoofdstuk 3 van de Wko (kwaliteitsnormen) en hoofdstuk 4 van de Wko De Wko kent globale kwaliteitsnormen. De hoogte van de boete is afhankelijk van de mate waarin de desbetreffende wettelijke kwaliteitsnormen niet zijn nageleefd. In de Beleidsregel kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen en het VNG Afwegingsmodel handhaving kinderopvang zijn deze kwaliteitsnormen uitgewerkt in concrete gedragingen en/of verplichtingen. De mate waarin de wettelijke kwaliteitsnormen niet zijn nageleefd wordt vastgesteld aan de hand van deze concrete gedragingen of verplichtingen die in de Boetebeleidsregels zijn overgenomen. Het college heeft met in achtneming van artikel 1.72, lid 1 en 2, van de Wko aan elke gedraging of verplichting een bedrag gekoppeld. De hoogte van deze bedragen is afgestemd op de prioritering van de overtreding. Een hoge prioritering betekent dat er ook in algemene zin sprake is van een ernstige overtreding terwijl aan minder ernstige overtredingen een lage(re) prioritering is toegekend. Mede gelet op het in artikel 1.72 van de Wko neergelegde boetemaximum heeft dit geleid tot de volgende verdeling.
12
Prioritering Hoog Gemiddeld Laag
Bedrag € 4.000 - € 10.000 € 2.000 - € 5.000 € 0 - € 2.500
Per overtreding is binnen deze bandbreedte een bedrag vastgesteld waarbij mede acht is geslagen op de aard en het aantal gedragingen waaruit de overtreding bestaat. De ‘totale’ boete voor deze overtreding is over deze onderdelen verdeeld. De hoogte van de boete wordt in eerste instantie vastgesteld door de verschillende onderdelen van een overtreding bij elkaar op te tellen. Als bijlage 2 is een voorbeeld toegevoegd. Tot slot kan het college bij de vaststelling van de boete boeteverhogende en boeteverlagende omstandigheden betrekken. Dit kan ertoe leiden dat van de vastgestelde bedragen per overtreding wordt afgeweken. Daarbij wordt gedacht aan een verhoging dan wel verlaging van 10% van het basisboetebedrag per omstandigheid. Als boeteverhogende omstandigheden kunnen onder meer in aanmerking worden genomen: de omstandigheid dat de houder al eerder eenzelfde type overtreding heeft gepleegd. Daaronder wordt ook een overtreding in een ander kindercentrum of gastouderbureau van dezelfde houder begrepen; de omstandigheid dat de overtreding betrekking heeft op een kindercentrum waar meer kinderen worden opgevangen; de omstandigheid dat de overtreding in verhoogde mate aan de houder kan worden verweten. Hiervan kan sprake zijn indien de overtreding met opzet is gepleegd of als de overtreding heeft voortgeduurd nadat de houder er nadrukkelijk op is gewezen; de omstandigheid dat de overtreder door de verboden gedraging een aanzienlijk voordeel heeft verkregen; de omstandigheid dat de overtreding een direct gevaar heeft opgeleverd voor de veiligheid of gezondheid van personen; een andere omstandigheid die naar het oordeel van het college aanleiding geeft tot verhoging van de boete. Als boeteverlagende omstandigheden kunnen onder meer in aanmerking worden genomen: de omstandigheid dat de overtreder uit eigen beweging derden, aan wie direct of indirect door de overtreding schade is berokkend, schadeloos heeft gesteld; de omstandigheid dat de overtreding betrekking heeft op een kindercentrum waar meer dan XX kinderen worden opgevangen. In geval van gastouderopvang speelt deze omstandigheid geen rol. een andere omstandigheid die naar het oordeel van het college aanleiding geeft tot verlaging van de boete.
13
Toelichting op het boetebeleid Het vaststellen van boetebeleid vergemakkelijkt het opleggen van een boete. Ook komt het de rechtszekerheid ten goede, daar inzichtelijk is hoe bepaalde overtredingen bestraft kunnen worden. Een bestuurlijke boete is een punitieve sanctie, met andere woorden er is sprake van bestraffing. Hierdoor is het opleggen van een bestuurlijke boete een met veel waarborgen omkleed proces. Voor het toepassen van bestuurlijke boete is Titel 5.4. van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. Het traject dat uiteindelijk kan leiden tot het opleggen van een boete Het is helemaal niet de bedoeling heel snel over te gaan tot het opleggen van een boete. De bestuurlijke boete is vaak een sluitstuk van een handhavingproces en is dan een van de uiterste middelen die ingezet zullen worden. Voordat een boete wordt opgelegd heeft er al een lang traject van handhaving plaatsgevonden, echter helaas zonder dat het gewenste resultaat is bereikt. In dat geval kan door het college worden besloten een boete op te leggen. Mogelijke stappen die voorafgaand aan een boetebesluit kunnen zijn gezet zijn: een inspectie door de GGD-inspecteur; overleg over het inspectierapport met de houder door de GGD-inspecteur; aanschrijving of bevel met een hersteltermijn; herinspectie n.a.v. de aanwijzing of het bevel met hersteltermijn; toepassing handhavinginstrument anders dan een bestuurlijke boete n.a.v. niet nakomen aanschrijving of bevel; herinspectie; voornemen om bestuurlijke boete op te leggen. Bovenstaande opsomming is niet voorgeschreven of uitputtend, maar geeft weer dat er al vele momenten zijn geweest waarop de houder op een overtreding is gewezen en de houder ook vele mogelijkheden heeft gehad de overtreding te beëindigen. Als dit alles niet tot een oplossing heeft geleid kan dat reden zijn voor het college om te besluiten een bestuurlijke boete op te leggen met als overweging de houder voor het niet nakomen te bestraffen. Een bestuurlijke boete kan, als bestraffende sanctie echter ook naast het herstellende sanctietraject worden opgelegd. In dat geval worden sancties van een verschillend type tegelijkertijd opgelegd. Een voorbeeld hiervan is het opleggen van een bestuurlijk boete bij het niet aanwezig zijn van een geldige VOG. Het herstellende traject bestaat dan uit het binnen twee weken overleggen van de VOG. De bestuurlijke boete wordt dan als bestraffende sanctie ingezet omdat de VOG bij indiensttreding niet aanwezig was (strafbaar feit) Hoogte van de boete bij overtreding van art 1. 45, 1.47 lid 1, 1.65 en 1.66 van de Wko en art 5:20 van de Awb De overtreding van artikel 1.66 van de Wko, artikel 5:20 van de Awb en artikel 1.45, lid 1, van de Wko betreffen een strafrechtelijk delict. De boetebedragen hiervoor zijn dan ook afkomstig uit het strafrecht. De andere 2 overtredingen zijn vastgesteld in het licht van het boetebeleid. Het verdient aanbeveling om ook deze 5 overtredingen aan het Afwegingsmodel toe te voegen om het gehele boetebeleid bij elkaar te houden. Overtreding van artikel 5:20 van de Awb is een strafrechtelijk delict, geregeld in art 184 Wetboek van Strafrecht. Artikel 184 Sr: 1) Hij die opzettelijk niet voldoet aan een bevel of een vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast of door een ambtenaar belast met of bevoegd verklaard tot het opsporen of onderzoeken van strafbare feiten, alsmede hij die opzettelijk enige handeling, door een van die ambtenaren ondernomen ter uitvoering van enig wettelijk voorschrift, belet, belemmert of verijdelt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie.
14
2) Met de in het eerste gedeelte van het vorige lid bedoelde ambtenaar wordt gelijkgesteld ieder die, krachtens wettelijk voorschrift, voortdurend of tijdelijk met enige openbare dienst is belast……… 3) Met een vordering of handeling als bedoeld in het eerste lid wordt gelijkgesteld een vordering of handeling van de schipper of gezagvoerder van een luchtvaartuig die een bevoegdheid uitoefent of een verplichting vervuld, welke hem als zodanig is toegekend of opgelegd bij een bepaling van het Wetboek van Strafvordering. Onder schipper wordt begrepen hij die het hoogste gezag uitoefent op een overeenkomstig artikel 136a, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering aangewezen installatie. 4) Indien tijdens het plegen van het misdrijf nog geen twee jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige wegens gelijk misdrijf onherroepelijk is geworden, kan de gevangenisstraf met een derde worden verhoogd. De overtreding van artikel 1.45 en 1.66 van de Wko zijn economische delicten, gesanctioneerd in de Wet op de Economische Delicten WED). In artikel 1 en art 6 WED wordt bepaald dat deze overtredingen beboet kunnen worden met een boete van de 4e categorie. Boetecategorieën De categorieën zijn als volgt opgebouwd: Eerste categorie Tweede categorie Derde categorie Vierde categorie Vijfde categorie Zesde categorie
Tot € 370 Tot € 3.700 Tot € 7.400 Tot € 18.500 Tot € 74.000 Tot € 740.000
Voorbeeld Uit een inspectierapport komt naar voren dat de accommodatie en inrichting van een kindercentrum waar dagopvang plaatsvindt niet voldoet aan eisen. Het college heeft aan de houder in dit verband een aanwijzing opgelegd. De houder heeft de aanwijzing op de volgende punten niet nageleefd. 1. De stamgroepen beschikken niet over een afzonderlijke vaste groep ruimte; 2. De binnenspeelruimte is niet ingericht in overeenstemming met het aantal op te vangen kinderen; 3. Er is geen afzonderlijke slaapruimte voor kinderen tot anderhalf jaar. Domein 4. Accommodatie en inrichting Binnenruimte 4.1. Binnenspeelruimte 1. Elke stamgroep beschikt over een afzonderlijke vaste groep ruimte. 2. Er is minimaal 3,5m² bruto oppervlakte in de groepsruimte 3. De binnenspeelruimte is ingericht in overeenstemming met het aantal op te vangen kinderen 4. De binnenruimte is passend ingericht in overeenstemming met de leeftijd van de op te vangen kinderen 4.2. Slaapruimte 1 Er is een afzonderlijke slaapruimte voor kinderen tot anderhalf jaar. 2 De slaapruimte is ingericht in overeenstemming met het aantal op te vangen kinderen.
Prioriteit
Boete (in €)
hoog 2.000 3-3,5 m2: 2000 <3m2: 4.000 2.000 2.000
2.500 2.500
Aangezien de houder de aan hem opgelegde aanwijzing niet of onvoldoende heeft nageleefd, zal het college overwegen om een bestuurlijke boete op te leggen. De hoogte van de boete wordt afgestemd op de mate waarin de aanwijzing niet is nageleefd door bij de bepaling van de hoogte van de boete alleen te letten op de punten waarop de houder in gebreke is gebleven. Dit betekent dat de boete in dit geval in beginsel € 6.500 zal bedragen, te weten € 2.000 voor de eerste, € 2.000 voor de tweede en € 2.500 voor de derde gedragingen.
15
Bijlage 2 Afwegingsmodel handhaving kinderopvang 2012 (apart bijgevoegd)
16