Handhavingsbeleidsplan 1.
Inleiding
1.1
Aanleiding
Artikel 8a van de Wet werk en bijstand (WWB) luidt: De gemeenteraad stelt in het kader van het financiële beheer bij verordening regels voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van bijstand alsmede van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet. Aan deze verplichting is op 15 december 2004 voldaan door de vaststelling van de Handhavingsverordening WWB. In artikel 2 van de Handhavingsverordening WWB wordt bepaald dat • het college een Handhavingsbeleidsplan vaststelt; • dat in dit plan regels worden gesteld ten aanzien van de voorkoming en de bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet; • dat dit plan tevens regels bevat over de voorlichting aan klanten over hun rechten en plichten (het handhavingscommunicatieplan), de consequenties van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet, de wijze van controle bij de aanvraag en voortzetting van de bijstand en de opsporing. In het thans voor u liggende Handhavingsbeleidsplan wordt uitwerking gegeven aan artikel 2 van de Handhavingsverordening WWB. 1.2
Ontwikkeling in handhaving
Sinds 1998 is de bestrijding van fraude in de sociale zekerheid één van de belangrijkste doelstellingen van de opvolgende kabinetten. In de successievelijke bijstandswetten (ABW, Abw en WWB) heeft handhaving een steeds sterker accent gekregen. De gemeentelijke uitvoeringspraktijk volgde deze trend. Toch is het goed stil te staan bij de gedachte dat handhaving geen op zichzelf staand doel is, maar een middel om te zorgen dat de juiste uitkering bij de juiste mensen komt. Het is een integraal onderdeel van het uitvoeringsproces gericht op evenwicht tussen rechten en plichten. De Wet werk en bijstand koppelt reïntegratie en handhaving uitdrukkelijk aan elkaar. Rechten en plichten zijn twee kanten van één medaille: het recht op een uitkering is altijd verbonden aan de plicht zich in te zetten om weer onafhankelijk van de uitkering te worden. Dit betekent dat de vaststelling van de uitkering niet alleen afhangt van de toepasselijke uitkeringsnorm en de beschikbare middelen van de belanghebbende, maar ook van de mate waarin de opgelegde verplichtingen worden nagekomen. Als uitwerking van het regeerakkoord 1998 – 2002 heeft de toenmalige minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid het project Kwaliteitsverbetering Fraudebestrijding geïnitieerd. Een uitvloeisel daarvan is het project Hoogwaardige Handhaving. In 2003 heeft de cluster Sociale Zaken al een aanzet gegeven tot een nieuw handhavingsbeleid. Daarbij is gezocht naar nieuwe methoden die extra rendement opleveren. Aansluiting werd gevonden bij het landelijk ontwikkelde concept "hoogwaardig handhaven". Dit project, waarmee het college op 26 augustus 2003 heeft ingestemd, loopt tot 2006 en is richtinggevend voor het te formuleren handhavingsbeleid. 1.3
Het concept hoogwaardige handhaving
Het hoogwaardige handhavingsbeleid is erop gericht de bereidheid tot naleving van de Wet werk en bijstand, de Ioaw en de Ioaz door de klanten te verhogen door maatregelen op het gebied van voorlichting, controle, dienstverlening en afdoening. Hoogwaardige Handhaving stoelt op de gedachte dat het gelijktijdig doorvoeren van zowel preventieve als repressieve aanpassingen in de uitvoering leidt tot verbeterde handhaving. Het wordt geacht te leiden tot een toename van het aantal klanten dat bereid is de regelgeving na te leven.
1
Tijdens de looptijd van het project is/wordt in de bedrijfsvoering van de cluster Sociale Zaken een aantal ingrijpende veranderingen doorgevoerd, welke zijn gericht op: 1. het beter en vroegtijdig informeren van klanten, waardoor zij een correct beeld krijgen van hun rechten en verplichtingen en daardoor een meer realistisch verwachtingspatroon; 2. het bevorderen van de acceptatie van wet- en regelgeving en de daarmee samenhangende controle door optimalisering van de dienstverlening en het wegnemen van onnodige belemmeringen; 3. de vroegtijdige detectie en afhandeling van fraudesignalen volgens het principe van controle op maat , waardoor de klanten ervaren dat er een hoge pakkans bestaat; 4. een daadwerkelijke, zowel proportionele als afschrikwekkende, sanctionering in het geval van geconstateerde fraude. Een eerste belangrijke stap op weg naar hoogwaardige handhaving is het formuleren van een visie (hoofdstuk 2), die wordt vertaald in concreet en meetbaar beleid (hoofdstuk 3). Vervolgens komt in hoofdstuk 4 het terugvorderingsbeleid beknopt aan de orde. In de bijlagen vindt u tenslotte de nadere uitwerking van de volgende onderwerpen: Bijlage Bijlage Bijlage Bijlage Bijlage Bijlage
1 2 3 4 5 6
Verplichtingen WWB Handhavingscommunicatieplan Communicatieprogramma Controleplan Beleidsregels terugvordering Beleidsregels verhaal
2
2.
Handhaving: definitie, doel, ambities en visie
2.1
Definitie handhaving
Onder handhaving verstaan wij alle activiteiten van de overheid gericht op het doen naleven van weten regelgeving ter bevordering van het juist benutten en toepassen van wetten en regelingen in overeenstemming met hun doel en strekking. In de sociale zekerheid is handhaving gericht op de naleving van (meestal) uitkeringsregels. Handhaving staat daarom voor alle bewust ondernomen activiteiten, die erop gericht zijn de naleving van wet- en regelgeving te bevorderen. Het gaat daarbij om zowel repressieve als preventieve activiteiten en controle als verbindende schakel daartussen. 2.1.1
Het preventieve handhavingsbeleid
Het preventieve handhavingsbeleid richt zich op het voorkomen van misbruik en oneigenlijk gebruik, op kennis van regels (door voorlichting) en alles wat bijdraagt aan de bereidheid tot naleving van regels. Preventie is belangrijk vanaf de poort, omdat daar het recht op en de hoogte van de uitkering wordt bepaald en informatie aan de klant wordt verstrekt over diens rechten en plichten. 2.1.2
Het repressieve handhavingsbeleid
Het repressieve handhavingsbeleid richt zich primair op het sanctioneren van misbruik en oneigenlijk gebruik en de terugvordering van ten onrechte uitbetaalde bedragen. Om na te gaan of de klant zich aan de regels houdt, moet er controle plaatsvinden. Controle is van belang vanaf de aanvraag tot en met beëindiging van een uitkering. Controleren kan op verschillende wijzen. In een apart controleplan zullen wij de controleaspecten verder uitwerken. Zie bijlage 4. 2.2
Doel handhaving
Het doel van handhaving in de sociale zekerheid is de bevordering van de nalevingsbereidheid van de regelgeving door uitkeringsgerechtigden en het bewerkstelligen dat de juiste uitkering aan de juiste persoon wordt verstrekt. Hiermee kan de solidariteit voor het verstrekken van uitkeringen aan mensen die daar echt recht op hebben, behouden worden. Handhaving zorgt voor draagvlak van de sociale zekerheid. 2.3
Ambities handhaving
De gemeente heeft een belangrijke maatschappelijke functie en verantwoordelijkheid inzake de uitvoering van de wettelijke sociale zekerheid, die gefinancierd wordt uit de collectieve publieke middelen. De gemeente hecht grote waarde aan het afleggen van verantwoording over de besteding van de publieke middelen. Haar maatschappelijke betrokkenheid en verantwoordelijkheid worden onder meer tot uitdrukking gebracht in een actieve en een open communicatie over de uitvoering van en het voorkomen van aanspraken op sociale uitkeringen en voorzieningen, alsmede de reïntegratie van uitkeringsgerechtigden. Haar ambities op het terrein van handhaving zijn: a. Rechtmatige uitkeringen Als het noodzakelijk is om een uitkering te verstrekken, moet dit op rechtmatige wijze geschieden. Alleen mensen die er recht op hebben, moeten een uitkering ontvangen. b. Minder bijstandsfraude Vermindering van sociale zekerheidsfraude is de tweede belangrijke doelstelling. Hoewel niet objectief is vast te stellen hoe vaak er gefraudeerd wordt, is wel duidelijk dat elke frauderende klant er één te veel is. Bovendien frustreren fraudeurs niet alleen de uitstroom uit de bijstand en daarmee ook een verlaging van de uitkeringslasten, maar tasten zij de collectieve bereidheid tot uitkeringsverstrekking aan.
3
c. Grotere mate van bereidheid tot naleving van de wet Het streven is erop gericht de klanten te stimuleren de voor de uitkering noodzakelijke gegevens zoveel mogelijk uit zichzelf te verstrekken. d. Geen "onnodige" strafrechtszaken Vermeden moet worden dat klanten door het creëren van fraudemogelijkheden door de gemeente in het strafrechtelijke circuit terechtkomen. Als de gemeente onvoldoende informeert en/of onvoldoende controleert, verhoogt zij de vermijdbare kans op misbruik en oneigenlijk gebruik. e. Optimale handhaafbaarheid Om misbruik effectief te voorkomen of te bestrijden, moet de wet- en regelgeving natuurlijk zo handhaafbaar mogelijk zijn. Ook de uitvoering moet zodanig worden georganiseerd dat er optimaal grip ontstaat op de efficiëntie, de effectiviteit en de fraudebeheersing. f. Maatschappelijk draagvlak De gemeente moet laten zien dat alleen zij die recht hebben op een uitkering deze ook daadwerkelijk kunnen krijgen. Hiermee voorkomt zij dat het draagvlak voor de sociale zekerheid afbrokkelt en voorkomt zij stigmatisering van uitkeringsgerechtigden.
2.4
Visie op handhaving: het concept hoogwaardig handhaven
Om de hiervoor genoemde ambitie waar te maken, hanteert de gemeente Best het concept hoogwaardig handhaven. In deze visie is de vormgeving van het handhavingsbeleid samengesteld uit zowel preventieve als repressieve elementen. De preventieve visie-elementen gericht op voorkoming van fraude zijn vroegtijdig informeren en het optimaliseren van de dienstverlening. De repressieve visie-elementen gericht op aanpak van fraude zijn de vroegtijdige detectie plus afhandeling en een adequate sanctionering. Deze vier visie-elementen werken wij hieronder en in paragraaf 3 verder uit. Visie-elementen gericht op voorkoming van fraude (preventie): 1. Vroegtijdig informeren
Het vroegtijdig informeren van de klant is een belangrijk visie-element. Voorkomen moet worden dat onwetendheid tot fraude leidt of dat mensen ongewenst gedrag gaan vertonen door verkeerde verwachtingen. Elke klant moet daarom zo goed mogelijk worden geïnformeerd over de voor hem of haar geldende rechten en plichten. Juiste en tijdige informatie is een noodzakelijke voorwaarde voor een transparante en klantgerichte uitvoeringspraktijk.
2. Optimaliseren dienstverlening
Voor het optimaliseren van de dienstverlening is het noodzakelijk inzicht te krijgen in de positieve en negatieve ervaringen van de klanten met de dienstverlening van de gemeente. Met het uitvoeren van klanttevredenheidsonderzoeken kunnen de zwakke plekken aangepakt worden en kunnen verbeteringen worden aangebracht in het dienstverleningsconcept. Als aanvullend onderdeel van de klanttevredenheidsonderzoeken worden klantenpanels geraadpleegd. Hierbij is het vergroten van het mogelijke gemak voor de klant en het wegnemen van organisatorische belemmeringen van belang. Door het gemak voor de klant te vergroten wordt draagvlak gecreëerd. Drempels die onnodig irritaties oproepen, zoals een bepaalde vraag of benaderingswijze en het zich niet houden aan afspraken, verkleinen de bereidheid tot naleving.
Visie-elementen gericht op aanpak van fraude (repressie): 3. Vroegtijdige detectie en afhandeling
Gestreefd wordt naar een effectieve en efficiënte controle. Dat betekent dat er tijdig fraudedetectie zal plaatsvinden met een zo efficiënt mogelijke inzet van middelen. Snelle detectie en snelle afhandeling van de fraude(signalen) moeten ertoe bijdragen dat de burger ervaart dat fraude niet loont, omdat de pakkans hoog is.
4. Daadwerkelijke sanctionering in geval van geconstateerde fraude
In het kader van de Wet werk en bijstand heeft de gemeente een nieuw sanctiebeleid geformuleerd, dat aanzienlijk strengere sancties kent dan het systeem dat onder de Algemene bijstandwet gold. Daarbij hanteert de gemeente Best een lik-opstukbeleid. De klant moet de sanctie voelen en zien als een consequentie van zijn gedrag.
4
De ambitie van de cluster Sociale Zaken is om samenhang te creëren tussen deze vier onderdelen door deze zo te positioneren en te implementeren dat onderlinge versterking plaatsvindt. Het gaat in het bijzonder om het realiseren van een balans tussen preventie en repressie. De preventieve elementen starten al bij het CWI. De gemeente Best wil het CWI betrekken bij de uitwerking en uitvoering van hoogwaardige handhaving. Maar ook het vervolgtraject van de keten, de sociale recherche, de reïntegratiebedrijven en in mindere mate de UWV´s moeten worden betrokken bij de uitwerking.
Samenhang visie-elementen hoogwaardige handhaving
Preventie:
benutten
Visie Repressie:
Vroegtijdig informeren
Draagvlak
Vroegtijdige detectie/afhandeling
Draagvlak creëren
Optimaliseren dienstverlening
Daadwerkelijk sanctioneren
5
3.
Het handhavingsbeleid
Wat willen we met (hoogwaardig) handhaven bereiken? Welke effecten beogen wij? Welke acties zetten we daartoe in? En hoe evalueren we vervolgens of we op de goede weg zitten? Deze vragen staan centraal in deze paragraaf, waarbij we de vier visie-elementen van hoogwaardig handhaven als kapstok gebruiken. 3.1
Vroegtijdig informeren: aanpak, beoogde effecten en evaluatie
3.1.1 Aanpak Door aandacht voor in- en externe voorlichting en communicatie over rechten, plichten en handhaving wil de gemeente dat (potentiële) klanten goed op de hoogte zijn van hun rechten en plichten en van de gevolgen van het niet naleven van regels en afspraken. Als klanten weten wat hun rechten en plichten zijn, kunnen zij deze ook makkelijker naleven (kenbaarheidsvereiste). De voorlichting aan klanten is tevens van belang als legitimatie voor een repressieve aanpak bij handhaving. Elke klant moet op een op de doelgroep toegesneden wijze en zo vroeg mogelijk worden geïnformeerd over zijn rechten en plichten en de controle daarop. Dit vraagt om een informatie-opmaat-aanpak van de cluster Sociale Zaken. Medewerkers van de cluster Sociale Zaken en de ketenpartners vervullen bij het vroegtijdig informeren een belangrijke rol. Zij moeten in hun gesprekken met de klanten allemaal dezelfde boodschap uitdragen. Hierdoor moeten de normen en waarden bekend worden. •
• •
•
De cluster Sociale Zaken zal aan de klant eenduidige en heldere informatie verschaffen over diens rechten en plichten. Zo worden bij het eerste gesprek (het dienstverleningsgesprek) de klanten voorgelicht over hun rechten, plichten en over de controlemethodieken van de gemeente. Bij heronderzoeken zal dit onderwerp wederom aan de orde komen. Een goede aanleiding hiervoor is het uitreiken van de infomap. In het dienstverleningsgesprek komen aan de orde (voor zover van toepassing): • kennismaking (waaronder uitleg over de rol van klantmanager) • rechten en plichten (sollicitatieplicht, enz) • niet houden aan verplichtingen (maatregelen, terugvordering) • trajectplan (activeringsafspraken, sollicitatieactiviteiten, trajectbegeleiding, reïntegratiebedrijven) • infomap (uitleg over gebruik en doel van de map) Verder zullen de klanten consequent geattendeerd worden op mogelijke voorzieningen, door tijdens elk onderzoek het gebruik van (voorliggende) voorzieningen aan de orde te stellen. De cluster Sociale Zaken heeft inmiddels de infomap als voorlichtingsinstrument geïntroduceerd om de klant te informeren over diens plichten en over datgene dat de klant van de cluster mag verwachten. De map bevat op rubriek gesorteerde informatie over de belangrijkste onderwerpen, zoals rechten en plichten, maatregelen, voorzieningen en belangrijke adressen. Nieuwe klanten krijgen de map uitgereikt bij het dienstverleningsgesprek. Ook de reeds langer in de uitkering zittende klanten hebben de map gekregen. Er is een concreet uitgewerkt handhavingscommunicatieplan ontwikkeld voor zowel de interne als de externe communicatie (Zie bijlage 2). Het onderhouden en de uitvoering van dit plan geschiedt door de werkgroep Communicatie.
3.1.2 Beoogde effecten • het voorkomen van onwetende overtreders; • het creëren van een juist verwachtingspatroon; • de klanten zijn geïnformeerd over hun rechten en plichten, over de wijze van controle en de gevolgen van het niet naleven regels en verplichtingen; • de effectieve samenwerking tussen de ketenpartners, die allen dezelfde boodschap communiceren.
6
3.1.3 Evaluatie • Door middel van periodieke klanttevredenheidsonderzoeken en het polsen van klantpanels zal worden nagegaan of de klanten goed op de hoogte zijn van hun rechten en plichten en van onze aanpak. Tevens zal worden nagegaan hoe ze de verstrekte informatie, werkwijze en aanpak (inclusief instrumenten) waarderen. • Periodiek zullen documentanalyses plaatsvinden om producten op actualiteit te controleren. Hiermee wordt de kwaliteitsmedewerker belast. • Periodiek zal de samenwerking met het CWI worden geëvalueerd.
3.2
Optimaliseren dienstverlening: aanpak, beoogde effecten en evaluatie
3.2.1 Aanpak • Wat betreft de dienstverlening op maat zal de cluster Sociale Zaken de dienstverlening optimaliseren door de werkprocessen en het managementinformatiesysteem (inclusief meetinstrumentarium) nader in te richten op de gewenste bedrijfsvoering en handhavingspraktijk Zie o.a. de gedeeltelijke afschaffing van het rofje in de volgende alinea). • Voorts zal naast de klanttevredenheidsonderzoeken kwaliteitsmeting via klantenpanels worden ingevoerd, waarin een panel van klanten op een systematische manier wordt geïnterviewd over de kwaliteit van alle aspecten van de dienstverlening. • In de infomap wordt aangegeven wat de klant van ons mag verwachten. Het rechtmatigheidsonderzoeksformulier (rofje) Voor de vaststelling van het recht op bijstand wordt, voorafgaande aan de maandelijkse betalingen, nagegaan of er wijzigingen zijn, die relevant zijn voor het recht op en de hoogte van de bijstand. Dit gebeurt door middel van het invullen van een rechtmatigheidsonderzoeksformulier door de klant. De vragen hebben betrekking op: • de verblijfplaats van de uitkeringsgerechtigde, • de leefsituatie, • het inkomen en het vermogen, • de aanvang van een opleiding en (vrijwilligers-)werk en • de ondernomen activiteiten om aan het werk te komen. Klanten vinden het vaak een vorm van "klantje-pesten" om iedere maand weer het formulier in te vullen. Veranderingen zijn immers sporadisch. De vraag rijst of het noodzakelijk is het rofje te handhaven. Wij achten dit niet noodzakelijk. Immers nu de Algemene bijstandwet is afgeschaft, is tevens het voorschrift vervallen om maandelijks een rofje in te leveren en bovendien zijn er efficiëntere methoden om het recht op uitkering te kunnen bewaken. In een aantal pilotgemeenten is al geëxperimenteerd met het afschaffen van het rofje voor bepaalde klantgroepen. Aldaar hoeven alleen wijzigingen in de persoonlijke situatie van de klant op een mutatieformulier te worden doorgegeven. Eenmaal per half jaar wordt een statusformulier naar de klant gestuurd, dat hij moet nakijken en ondertekend moet terugsturen. Op die manier worden alle gegevens regelmatig gecontroleerd. Klanten met inkomsten worden hiervan uitgezonderd. Zij moeten wel maandelijks een rofje inleveren, omdat hun inkomensgegevens nodig zijn om de uitkering op de juiste hoogte vast te stellen. Door de koppeling met het Inlichtingenbureau wordt voorkomen, dat er grote terugvorderingen ontstaan, omdat de klant vergeten is om op het mutatieformulier te melden, dat hij inkomsten heeft verworven. Vanuit de gemeentelijke basisadministratie (gba) worden signalen verkregen die betrekking hebben op de leefsituatie en het verblijfadres van de uitkeringsgerechtigde. Hierdoor wordt voorkomen dat gedurende lange tijd ten onrechte uitkering wordt verstrekt of dat een hoger bedrag wordt betaald, dan waar de klant recht op heeft. Motieven voor deze nieuwe manier van werken zijn dat het klantvriendelijker is, dat de klantgegevens d.m.v. het statusformulier binnen een redelijke termijn bij de klant worden gecontroleerd, dat vanuit andere bronnen op redelijk korte termijn informatie beschikbaar komt en dat het tijdbesparend kan werken voor de afdeling Financiële administratie.
7
Reïntegratieklanten De WWB wil bevorderen dat klanten zo snel mogelijk aan het werk gaan. Daarom is het van belang dat de gemeente goed zicht blijft houden op de activiteiten die de klant onderneemt om dit te bereiken. Dit kan door de klant periodiek te bevragen over zijn activiteiten richting arbeidsinpassing. De verplichting om een rofje in te vullen voegt hier niets aan toe. Klanten met inkomsten uit arbeid Voor klanten met inkomsten uit arbeid beneden de bijstandsnorm, geldt dat het noodzakelijk blijft om hen maandelijks te bevragen over de hoogte van hun inkomsten en, voor zover noodzakelijk, hun inspanningen om méér inkomsten te verwerven. Dit is nodig om de hoogte van hun aanvullende bijstand te kunnen berekenen. Klanten met inkomsten uit WAO of AOW Deze inkomsten wijzigen slechts een of twee maal per jaar, zodat voor hen kan worden volstaan met status- en mutatieformulieren. Conclusie: alleen voor de klanten met arbeidsinkomsten moet het rofje worden gehandhaafd. 3.2.2 Beoogde effecten • een goede communicatie (mondeling, schriftelijk en telefonisch), duidelijke informatie, formulieren waarvan het doel duidelijk is en die goed invulbaar zijn, afstemming op doelgroepen (maatwerk) goede telefonische bereikbaarheid; • de drempels en belemmeringen in werkprocessen wegnemen voor de klant. Bijvoorbeeld: voorkomen dat informatie twee keer wordt gevraagd of dat onnodige informatie wordt gevraagd; • gestroomlijnde informatievoorziening en gegevensuitwisseling, intern en met ketenpartners; • klantvriendelijke dienstverlening (aandacht voor bejegening van de klant) en klantgerichte dienstverlening (oog voor de kaders waarbinnen we opereren); • werkprocessen gecheckt op fraudegevoeligheid. Bijvoorbeeld: informatie over inkomen uit werk via bestandsvergelijkingen is betrouwbaarder dan via vragen aan de klant; • effectieve samenwerking met ketenpartners in de optimalisering van de dienstverlening. 3.2.3 Evaluatie • via klanttevredenheidsonderzoek en (keten)partnertevredenheidsonderzoek: periodiek nagaan waar klanten en ketenpartners drempels ervaren, hoe tevreden men is over de (kwaliteit van de) dienstverlening en welke verbeteringen men wenselijk acht.
3.3
Vroegtijdige detectie en afhandeling: aanpak, beoogde effecten en evaluatie
3.3.1 Aanpak De thans gehanteerde systematiek van heronderzoeken en inkomstenverklaringen (rofjes) wordt vervangen door een efficiëntere en effectievere controlesystematiek. Deze zal bestaan uit een scala van instrumenten, zoals gesprekken met de klant, waar nodig huisbezoeken, de invoering van signaal- en risicosturing, themaonderzoeken (o.a. om in te spelen op actuele zaken), het gebruik van zgn. status- in combinatie met wijzigingsformulieren en door samenwerking met andere organisaties. We willen in minder tijd méér fraude detecteren. Daarbij hebben we behoefte aan heldere criteria voor de beoordeling en validatie van fraudesignalen, standaardisering in de aanpak van controle en opsporing waar dit mogelijk is en goed zicht op gemaakte afspraken voor de handhaving ervan. Ondersteuning door geautomatiseerde werkprocessen is hierbij van belang om relevante signalen te herkennen en aan anderen in de keten door te kunnen geven. Signaalsturing houdt in dat de intensiteit van de controle afhankelijk is van de signalen. Uit de gesprekken (intake, activering en zorg), externe bronnen (Inlichtingenbureau, CWI, GBA, SUWI-inkijk enz.) en de gegevens/documenten die de klant verschaft, kunnen signalen naar voren komen.
8
In een fraudekompas wordt opgenomen welke signalen er zijn en hoe daarmee wordt omgegaan. De signalen kunnen aanleiding geven om de klant in de gelegenheid te stellen zelf het signaal te weerleggen door het geven van argumenten, gegevens of documenten. Indien de weerlegging voldoende is, vindt decharge plaats. Is de weerlegging onvoldoende, dan gaat het signaal van groen (reguliere controle) naar oranje (intensieve controle). In het dan plaatsvindende intensievere controletraject (oranje traject) worden andere bronnen geraadpleegd en worden zonodig huisbezoeken afgelegd. Voor de wijze waarop een dergelijk onderzoek en de rapportage daarvan plaatsvindt, zijn protocollen ontwikkeld. Als uit het intensievere onderzoek blijkt dat er niets aan de hand is, vindt decharge plaats. In het andere geval kan een maatregel volgen. Is de zaak te complex of komt het schadebedrag boven de norm (€ 6000,00 of € 3000,00 bij recidive) dan wordt de sociale recherche ingezet (het rode traject). Risicosturing Bij risicosturing gaat het om het principe: hoe meer risico, hoe meer controle. De verwachting is dat er dan uiteindelijk minder benadeling plaatsvindt door vroegtijdige opsporing en door het afschrikkingseffect hiervan. Extra controles kunnen worden uitgevoerd op basis van bepaalde risicoomstandigheden. Door juist in deze situaties intensiever te controleren, wordt de pakkans vergroot. Wat betreft de controle op maat zal de gemeente Best risicosituaties benoemen waarbij een verhoogd risico van fraude verondersteld wordt. Voorbeelden van mogelijke risicosituaties vindt u in het schema hieronder. Omstandigheden die passen in een risicoprofiel worden extra gecontroleerd (het oranje traject). Het gehele systeem zal worden vastgelegd in een controleplan. Tot slot hebben de medewerkers een training fraudealertheid gevolgd. Door alert te zijn op mogelijke fraude kan in een vroeg stadium actie worden ondernomen. Schema: Voorbeeld van enkelvoudige profielen Woonfraude · kamerbewoning · dak- en thuislozensituaties · alleenstaand ouderschap (met gezinsuitbreiding) · scheiding · “verlating” · kostgangerschap · meerdere uitkeringen op één adres, · er zijn financieel afhankelijke kinderen · relatief veel verhuizingen · postadressen Inkomstenfraude · groep met bijverdiensten · risicoberoepen (horeca, autohandel, bouw, glazenwassers) · voorheen werkzaam geweest in risicobranche · ex-zelfstandigen · onduidelijkheden over (inkomsten uit) beroep · ongevoeligheid voor inkomenssancties · afspraken niet of slecht nakomen of traject afbreken · geringe sollicitatieactiviteiten
Vermogensfraude · ex-zelfstandigen
9
Algemeen · eerder fraude geconstateerd · agressief gedrag · veel beperkingen opwerpen · schuldensituaties
3.3.2 Beoogde effecten • vroegtijdig voorkomen van ten onrechte te verstrekken uitkeringen; • klantdossiers bevatten de voor fraude relevante (historische) informatie; • voorkomen dat klanten onnodig in een straftraject terecht komen; • voorkomen van langdurige terugvorderingstrajecten; • op langere termijn: verlaging van gemiddeld terug te vorderen bedragen; • fraudealerte medewerkers bij de cluster Sociale Zaken en ketenpartners; • gestroomlijnde informatie- en gegevensvoorziening en uitwisseling voor detectie van fraude; • effectieve samenwerking met ketenpartners en andere handhavingsorganisaties. 3.3.3 Evaluatie • Door middel van klanttevredenheidsonderzoeken zal periodiek worden nagegaan hoe de klanten de controle (en de pakkans) ervaren. • Periodieke analyse en evaluatie van de klantendossiers, de frauderegistratie, de frauderesultaten, enz.; • Periodieke evaluatie en bijstelling van risicoprofielen.
3.4
Daadwerkelijke sanctionering in geval van geconstateerde fraude
3.4.1 Aanpak Wie fraudeert, moet worden gestraft. Twijfelaars en regelvolgzamen moeten niet aangemoedigd worden om over de schreef te gaan. Sancties moeten een afschrikkingseffect hebben. Zij moeten ook preventief werken. Om deze redenen is in- en externe communicatie over onze aanpak en over de hoogte van de sancties van belang. Wij willen een herkenbaar "lik op stuk"-beleid voeren. Inmiddels is een nieuw sanctiebeleid geformuleerd, dat aanzienlijk strengere sancties kent dan het systeem dat onder de Algemene bijstandwet gold. Ook de Boeteverordening Wet inburgering nieuwkomers kent hogere sancties dan voorheen. De klant moet de sanctie voelen en zien als een consequentie van zijn gedrag. Terugvordering is het sluitstuk van een effectief handhavingsbeleid. Bij geconstateerde fraude wordt een haalbaar incassotraject ingezet voor terugvordering. Het aantal af te schrijven terugvorderingen zal tot een minimum beperkt moeten worden. Er zullen voorstellen gedaan worden over een systematischer uitvoering van het invorderingsbeleid. 3.4.2 Beoogde effecten • fraudeurs worden gestraft; • onterecht verstrekte uitkeringen worden teruggevorderd; • haalbare incassotrajecten; • voorkomen van fraude. Het preventieve effect zal echter moeilijk meetbaar zijn; • effectieve samenwerking met andere organisaties (o.a. het OM).
3.4.3 Evaluatie • Door middel van klanttevredenheidsonderzoeken wordt periodiek nagegaan hoe klanten de sancties ervaren. • Periodieke evaluatie van de frauderegistratie;
10
• 3.5
Periodieke evaluatie van de terugvorderings- en incassotrajecten. Handhaving en samenwerking met de ketenpartners
De cluster Sociale Zaken is bij de instroom en de reïntegratie van haar klanten afhankelijk van haar ketenpartners, zoals de CWI, het UWV, de reïntegratiebedrijven, de scholingsinstituten, enz. Vooral in langdurige trajecten, waarbij diverse partijen zijn betrokken, is het van belang dat alle aspecten van het hoogwaardig handhaven blijvend aandacht krijgen, ook van de ketenpartners. Het gaat daarbij om vragen als: • Is de klant voldoende op de hoogte van zijn (rechten én) verplichtingen? • Is de dienstverlening aan de klant optimaal, door onszelf en door de ketenpartners? • Of werpen we onnodige drempels op voor een maximale inspanning voor reïntegratie en uitstroom? Bijvoorbeeld: geven we allemaal duidelijk aan wat we van de klant verwachten en wat de klant van ons en de ketenpartners mag verwachten? Maken we heldere afspraken? Communiceren we duidelijk en voldoende? Vragen we niet allemaal steeds hetzelfde? • Komt de klant wettelijke verplichtingen en aanvullende afspraken na? Hoe controleren we dat? Welke normen hanteren we daarbij? En wat doen we als we vinden dat de klant dat onvoldoende doet? Wie komt er dan in actie? • Zijn de door de klant verstrekte gegevens nog steeds actueel (volledig en juist)? Of is er wat gewijzigd in de woon- en leefomstandigheden van de klant die (mogelijk) van invloed zijn op de (hoogte van de) uitkering? Wie is hier alert op? Waar moet aanvullende informatie heen? Wat te doen met eventuele signalen die op fraude zouden kunnen duiden? Om het hoogwaardig handhaven in de keten voldoende aandacht te geven, moet voor de gehele keten een eenduidig handhavingsinstrumentarium worden ontwikkeld. Dit is niet eenvoudig en daar komt bij dat de belangen en de cultuur van de cluster Sociale Zaken en de betrokken ketenpartners niet altijd parallel lopen. De cluster Sociale Zaken zal hierover met haar ketenpartners moeten overleggen en hieraan aandacht moeten besteden bij het afsluiten van contracten. 3.6
Handhaving en samenwerking met andere instanties
Bij de verificatie van gegevens en de opsporing en vervolging van fraude werkt de cluster Sociale Zaken intensief samen met diverse gegevensleveranciers en andere organisaties met een handhavingstaak. Dit vereist coördinatie en afstemming. Voorbeelden: • het Openbaar Ministerie, i.v.m. sancties en detenties; • politie, i.v.m. detenties, agressie en overleg in incidentele gevallen; • de Belastingdienst, i.v.m. signalen via het Inlichtingenbureau; • de Informatie Beheer Groep, i.v.m. uitwisseling studie(financierings)gegevens; • Ministerie van VROM, i.v.m. huursubsidies en uitwisseling gegevens; • het Internationaal Bureau Fraude, i.v.m. informatie uit buitenland; • de Arbeidsinspectie, i.v.m. opsporing zwart werk; • Regionaal Interventieteam en SIOD, i.v.m. opsporing complexe en grootschalige fraudezaken; • de Rijksdienst voor het Wegverkeer i.v.m. uitwisseling gegevens; • verhuurders, i.v.m. overleg en gegevensuitwisseling; • andere sociale diensten, i.v.m. informatie over uitkeringen elders, in verleden of toekomst 3.7
Verantwoording
3.7.1 Verantwoording aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid De gemeente dient zich tegenover de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) te verantwoorden over de (rechtmatige) uitvoering van de WWB aan de hand van een door de Minister vastgesteld model, het "Verslag over de uitvoering WWB" (Vodu). Een belangrijk onderdeel van het Vodu is de zgn. Bestuurlijke mededeling1 van het college, waarin het college een oordeel moet geven over de rechtmatige uitvoering van de WWB. In de WWB wordt ook een oordeel van de 1 De Bestuurlijke Mededeling is een verklaring van het college dat allerlei informatie in het Vodu correct is weergegeven, dat aan de eisen van een rechtmatige uitvoering is voldaan, dat de gegevens in het zgn. Financieel Beeld juist en volledig zijn en dat er naar waarheid over het onderdeel beleid is gerapporteerd.
11
gemeenteraad over de uitvoering gevraagd. Dit oordeel dient, in het kader van het Vodu, ook naar de Minister van SZW te worden gezonden, waarbij overigens kan worden volstaan met de notulen van een bespreking in de gemeenteraad.
Voor het Vodu en de Bestuurlijke mededeling moeten gegevens worden geleverd m.b.t. de rechtmatige aanwending van middelen van het werkdeel en het inkomensdeel2 van het Fonds Werk en Inkomen. Ook moet worden aangegeven of de gemeente heeft voldaan aan een aantal wettelijke verplichtingen (o.a. of de vereiste verordeningen zijn gemaakt). Over enkele onderwerpen hoeft alleen informatie te worden verstrekt als de financiële tekortkomingen boven een bepaalde norm uitkomen (>1% van de uitgaven + ontvangsten van het Werk- en Inkomensdeel en de bijzondere bijstand). Om de informatie-uitvraag te beperken wordt voor het Vodu alleen informatie gevraagd die niet d.m.v. statistieken en monitoren wordt verzameld. Tevens vraagt de Minister enige informatie m.b.t. het beleid (voornamelijk betrekking hebbend op het reïntegratiebeleid) en een financieel beeld, waarbij gegevens worden gevraagd t.b.v. de omvang en de berekening van het werk- en het inkomensdeel van het FWI. Na afloop van een vergoedingsjaar spreekt de accountant zich uit over de rechtmatige verstrekking van uitkeringen en de getrouwheid van de weergave die de gemeente hiervan in haar Vodu geeft. Hierbij stelt het Ministerie SZW als voorwaarde dat met 95% betrouwbaarheid de totale massa van ontvangsten en uitgaven geen fout groter dan 1% mag bevatten. Vóór de invoering van de WWB gold nog 5% foutfractie in de uitvoering.
3.7.2 Verantwoording van het college aan de gemeenteraad Het Vodu heeft slechts indirect betrekking op de verantwoording van het college aan de gemeenteraad. Op welke wijze deze verantwoording vorm wordt gegeven, is een gemeentelijke aangelegenheid. Om inzicht te geven in de uitvoering kunnen verschillende instrumenten worden gebruikt, zoals de kwartaalrapportages van de cluster Sociale Zaken, het interne controleverslag, de controleverslagen (zie 3.7.3), de kwaliteitsonderzoeken, enz. Samen met de informatie uit het Vodu leveren zij een zeer compleet beeld van de uitvoering. 3.7.3 Voorstellen In deze paragraaf wordt een aantal voorstellen gepresenteerd om verantwoording af te leggen aan het College (en de gemeenteraad) specifiek over het handhavingsbeleid. We stellen voor om daarbij een onderscheid maken tussen verantwoording over: 1. het preventieve handhavingsbeleid 2. het repressieve beleid en 3. de uitgevoerde controles (als de verbindende schakel tussen preventief en repressief beleid) 3.7.3.1. Verantwoording over het preventieve handhavingsbeleid Hierbij zal aandacht worden besteed aan de volgende aspecten van het (hoogwaardig) handhaven: • het vroegtijdig informeren (o.a. op basis van het handhavingscommunicatieplan); • de optimalisering van de dienstverlening; • de samenwerking met anderen en de aanpak hiervan in de ketenaanpak bij de reïntegratie. Hierbij kan, behalve van de kwartaalrapportages, gebruik worden gemaakt informatie uit de evaluatievoorstellen van § 3.1 en § 3.2 m.b.t. vroegtijdig informeren en optimalisering van de dienstverlening om na te gaan of beoogde effecten op dit gebied zijn gerealiseerd. 3.7.3.2 Verantwoording over het repressieve handhavingsbeleid Hierbij zal aandacht worden besteed aan de volgende aspecten: • het sanctioneren en opleggen van maatregelen; • het terugvorderingsbeleid; • de samenwerking met anderen en de aanpak hiervan in de ketenaanpak bij de reïntegratie. Hierbij kan, behalve van de kwartaalrapportages, gebruik worden gemaakt van de informatie uit de evaluatievoorstellen (§ 3.4) m.b.t. daadwerkelijk sanctioneren om na te gaan of beoogde effecten op dit gebied zijn gerealiseerd.
Hierbij gaat het met name om gegevens m.b.t. het recht en de hoogte van een uitkering, de plichten & maatregelen, het recht en de hoogte van de langdurigheidstoeslag en het recht op en de hoogte van de bijzonder bijstand.
2
12
3.7.3.3 Verantwoording over uitgevoerde controles op basis van het controleplan Hierbij zal een onderscheid worden gemaakt naar: • het controleren aan de poort en de resultaten daarvan; • het controleren bij lopende uitkeringen en de resultaten daarvan; • het controleren bij beëindiging van de uitkering en de resultaten daarvan; • de samenwerking met anderen en de aanpak hiervan in de ketenaanpak bij reïntegratie. Hierbij kan, behalve van de kwartaalrapportages, gebruik worden gemaakt van de informatie uit de evaluatievoorstellen in § 3.3 m.b.t. vroegtijdige detectie. 3.7.3.4 Beoogde effecten kwantificeren Een belangrijk aandachtspunt is nog het kwantificeren van de beoogde effecten van verschillende handhavingsactiviteiten in het kader van het hoogwaardig handhaven, in termen van meetbare resultaten en de normering daarbij. We zien de verantwoording op basis van het controleplan als de kern van de verantwoording over de handhaving van de WWB. Op basis daarvan willen we zo concreet mogelijk de resultaten van alle handhavingsinspanningen aangeven. ledere onnodig of onterecht toegekende uitkering kost de gemeente immers ongeveer € 15.000 op jaarbasis. Vanwege het belang van het controleplan en de daarop gebaseerde verantwoordingsinformatie, gaan we er hierna een korte inhoudsschets. In hoofdstuk 4 zal het controleplan integraal worden opgenomen. 3.8
Het controleplan in het kort
3.8.1 Doelen van controle Het belangrijkste doel van controle is het vaststellen van de rechtmatigheid van de uitkering. Nevendoel is het verhogen van de objectieve en subjectieve pakkans bij misbruik en oneigenlijk gebruik van uitkeringen en bij het niet nakomen van afspraken en verplichtingen. 3.8.2 Waarop richten we ons met controles? In het controleplan is vastgelegd hoe we omgaan met de gegevenscontrole en de controle van de verplichtingen van de klant. Ons streven is hierbij de controle zodanig in te richten dat het frauderisico wordt geminimaliseerd, zonder dat de gemeente verplicht is hiervoor een omvangrijk en kostbaar controleapparaat op te tuigen. 3.8.3 De gegevenscontrole richt zich op de vier toetsgebieden van de WWB, die het recht op een uitkering en de hoogte daarvan mede bepalen, te weten: • de identiteit, met inbegrip van verblijfstatus en detentie; • het inkomen en/of het werk; • het aanwezige vermogen; • de woon- en leefsituatie van de klant. 3.8.4 De controle van de verplichtingen richt zich op: • de plicht tot arbeidsinschakeling • de plicht tot het tonen van voldoende besef van verantwoordelijkheid om in het eigen levensonderhoud te voorzien; • de informatieplicht; • de medewerkingsplicht; • de identificatieplicht; • aanvullende verplichtingen op basis van met de klant gemaakte afspraken. In bijlage 1 worden deze verplichtingen nader gepreciseerd. Het integrale controleplan vindt u in bijlage 4.
13
3.9
Terugvordering en verhaal
3.9.1 Aanpak Terugvordering vloeit voort uit de gemeentelijke rol van wetgever en handhaver. Daarom zal de gemeentelijke bedrijfsvoering bepalend zijn voor het opleggen van verplichtingen aan de klant. Daarbij zal onderscheid worden gemaakt tussen uitkeringsgerechtigden en nietuitkeringsgerechtigden, tussen regelmatig betalende en niet regelmatig betalende of niet-betalende klanten en tussen "gewone" schulden en fraudeschulden. Bij de uitkeringsgerechtigden zal de aflossing geschieden door inhouding op de uitkering dan wel via pseudo-verrekening met andere uitkeringen. Bij niet-uitkeringsgerechtigden vindt incasso plaats volgens een afbetalingsregeling en bij niet (regulier) betalende niet-uitkeringsgerechtigde wordt een verscherpte incassoprocedure gehanteerd. De termijnen van aflossing, de buiten invorderingstelling en incassoprocedure zullen verder worden uitgewerkt in de beleidsregels terugvordering en in de beleidsregels verhaal. Deze vindt u in bijlage 5 en 6.
4.
Het terugvorderingsbeleid
In de Algemene bijstandswet was terugvordering een verplichting. In de Wet werk en bijstand is het een bevoegdheid van het college (artikel 58 WWB). Daarbij verlangt de wetgever dat het terugvorderingsbeleid een effectieve bijdrage levert aan een adequate fraudebestrijding. Het eerste lid van artikel 11 van de Handhavingsverordening WWB geeft aan dat het college van zijn bevoegdheid tot terugvordering gebruikmaakt. Het verplicht het college het terugvorderingsbeleid in beleidsregels vast te leggen, waarbij in de verordening reeds op voorhand de volgende fundamentele keuzen zijn vastgelegd: a. In beginsel zal de ten onrechte verstrekte bijstand geheel worden teruggevorderd. Enerzijds vanuit de gedachte dat "misdaad niet mag lonen" en anderzijds vanwege de mogelijk preventieve werking die daarvan uitgaat. Deze laatste overweging is mede een reden waarom naast terugvordering van het ten onrechte betaalde in principe ook altijd een maatregel als bedoeld in de Maatregelenverordening WWB zal worden opgelegd. b. Bij gebreke van tijdige betaling kan het college de vordering verhogen met de wettelijke rente en de op de terugvordering betrekking hebbende kosten. In de nadere regels zal in ieder geval worden bepaald dat hiertoe zal worden overgegaan wanneer de bijstand weliswaar als gevolg van fraude geheel kan worden teruggevorderd, maar de belanghebbende geen maatregel als bedoeld in de Maatregelenverordening WWB kan worden opgelegd, bijvoorbeeld omdat hij geen uitkering meer geniet. c. Om doelmatigheidsredenen kan worden afgezien van terugvordering als het om zogenaamde "kruimelbedragen" gaat. De kosten van terugvordering bedragen dan al snel meer dan de baten. De grens is gesteld op € 120,00, waarbij van indexering is afgezien. Dit geldt alleen als de belanghebbende niets te verwijten valt. Dit is bijvoorbeeld het geval bij fouten van de gemeente of wijzigingen in de omstandigheden van de klant die niet tijdig in de hoogte van het uitkeringsbedrag zijn verwerkt. Te allen tijde blijft echter het uitgangspunt dat de gemeente gehouden is om de onverschuldigd betaalde uitkering terug- en in te vorderen en daartoe ook haar incassomogelijkheden aanwendt. Indien terug- en invordering onder de € 120,00 niet mogelijk dan wel ondoelmatig blijkt te zijn, kan worden besloten om van terugvordering af te zien. Fraudevorderingen dienen altijd geheel te worden terugbetaald. Mede met het oogmerk van preventie. d. Van terugvordering kan worden afgezien indien dringende redenen daartoe noodzaken. De vraag wat dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien, kan niet in zijn algemeenheid worden beantwoord, maar zal steeds van geval tot geval aan de hand van alle omstandigheden van belanghebbende moeten worden beoordeeld. Doelmatigheidsredenen vallen hier niet onder. Tevens is niet alleen de financiële positie van de belanghebbende bepalend. Er zal mede sprake moet zijn van zwaarwegende redenen van immateriële aard.
14
e. Het college kan ook voor andere situaties bepalen dat van terugvordering wordt afgezien. Ook hierbij zal onderscheid worden gemaakt tussen terugvorderingen die het gevolg zijn van verwijtbaar gedrag en terugvorderingen die het gevolg zijn van omstandigheden die eerder buiten de schuld van belanghebbende liggen. Situaties waarin van terugvordering of verdere terugvordering zou kunnen worden afgezien zijn bijvoorbeeld: • er is sprake van problematische schulden; • het besluit om af te zien van terugvordering draagt bij aan een structurele oplossing van een problematische schuldsituatie; • de belanghebbende heeft gedurende een bepaalde periode geen betalingen verricht en het is niet aannemelijk dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten; • de belanghebbende heeft gedurende een bepaalde periode (bijvoorbeeld drie of vijf jaar) aan zijn betalingsverplichtingen voldaan. Met inachtneming van bovenvermelde beleidsuitgangspunten zijn in bijlage 5 de Beleidsregels terugvordering geformuleerd.
15
Bijlage 1
De zes verplichtingen die de WWB verbindt aan het recht op uitkering: 1. Voldoende besef van verantwoordelijkheid tonen voor de voorziening in het bestaan. De verplichting om voldoende besef van verantwoordelijkheid te tonen voor de voorziening in het bestaan van artikel 18 WWB geldt reeds vóórdat een bijstandsuitkering wordt aangevraagd. Dit betekent dat wanneer iemand in de periode voorafgaand aan de bijstandsaanvraag onvoldoende besef heeft getoond, waardoor hij niet over voldoende middelen beschikt, de bijstand kan worden afgestemd op het betoond besef. 2. De a. b.
De plicht tot arbeidsinschakeling plicht tot arbeidsinschakeling is neergelegd in artikel 9 van de WWB en is tweeledig: De plicht om naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en te aanvaarden De plicht gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling. Deze verplichtingen worden toegesneden op de klant en worden in het besluit tot het verlenen van bijstand neergelegd. De juridische basis hiervoor is de Reïntegratieverordening WWB. 3. De inlichtingenplicht Artikel 17, eerste lid, bepaalt dat de klant op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet aan het college van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling en het recht op bijstand.
4. De medewerkingsplicht De plicht van uitkeringsgerechtigden om desgevraagd het college medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van de wet, is neergelegd in artikel 17, tweede lid, WWB. De medewerkingsplicht kan uit allerlei concrete verplichtingen bestaan, zoals het toestaan van huisbezoek en het meewerken aan een psychologisch onderzoek. Artikel 18, tweede lid, noemt een gedraging die in ieder geval een schending van de medewerkingsplicht inhoudt, nl. het zich jegens het college zeer ernstig misdragen. Hiertoe behoort ook agressief gedrag en van gedrag dat in het normale menselijke verkeer in alle gevallen als onacceptabel kan worden beschouwd. 5. De identificatieplicht Artikel 17, vierde lid, bepaalt dat een ieder desgevraagd, verplicht is aan het college informatie te verstrekken over zijn identiteit, voor zover dit redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van de wet. 6. Aanvullende verplichtingen Naast algemene, voor iedere uitkeringsgerechtigde geldende verplichtingen, kent de WWB het college de bevoegdheid toe om aanvullende verplichtingen op te leggen. Het betreft verplichtingen die strekken tot arbeidsinschakeling, dan wel verband houden met de aard en het doel van een bepaalde vorm van bijstand of strekken tot vermindering of beëindiging van de bijstand. Voorbeelden van dergelijke verplichtingen: het onder behandeling stellen van een deskundige voor het oplossen van medische, psychische of problemen van andere aard, het aanvragen van kinderalimentatie of ermee akkoord gaan dat bepaalde betalingen voor noodzakelijke kosten van het bestaan rechtstreeks worden voldaan door de gemeente, dan wel akkoord te gaan met betaling van bijstand in natura (artikelen 55 tot en met 57 WWB).
16
Bijlage 2
Handhavingscommunicatieplan gemeente Best 1.
Inleiding
In artikel 3 van de Handhavingsverordening WWB wordt het college opgedragen de communicatie zodanig op te zetten en in te richten dat deze effectief kan bijdragen aan het voorkomen van misbruik en oneigenlijk gebruik van uitkeringsgelden. Daarmee is het belang van een adequate en vroegtijdige voorlichting aangegeven. Voorkomen moet immers worden dat niet-weten leidt tot niet-regelconform gedrag of dat de belanghebbenden ongewenst gedrag vertonen door onjuiste verwachtingen. Elke klant moet daarom zo goed mogelijk worden geïnformeerd over de voor hem of haar geldende rechten en plichten. De Toelichting op artikel 3 van de Handhavingsverordening WWB kondigt om deze redenen dan ook aan dat er een concreet uitgewerkt handhavingscommunicatieplan zal worden ontwikkeld voor zowel de interne als de externe communicatie en dat dit handhavingscommunicatieplan zal worden opgenomen in het Handhavingsbeleidsplan. Deze notitie beoogt hieraan invulling te geven. Het "Handhavingscommunicatieplan" beschrijft de communicatieactiviteiten van de gemeente Best in het kader van het hoogwaardig handhaven. Aan de orde komen o.a. het doel van de communicatie, de algemene boodschap die wordt uitgedragen, de te onderscheiden doelgroepen en de voorlichting per doelgroep. Als laatste volgt de planning en beschrijving van de wijze waarop de effectiviteit van de voorlichting zal worden gemeten. Het communicatieplan staat niet op zichzelf. Het moet vooral worden gezien als een op bepaalde facetten van de uitkeringsverlening gerichte uitwerking van het Communicatieplan WWB: "Best maakt er werk van" van 20 april 2004. De voor deze notitie relevante onderdelen uit dit Communicatieplan zijn hier opgenomen.
2.
Wat is het doel van (handhavings)communicatie?
Het communicatieplan van de cluster Sociale Zaken is een essentieel managementinstrument om de beleidsdoelen te realiseren – dus ook die van handhaving. De communicatiedoelen zijn afgeleid van de functies van de cluster Sociale Zaken: • Activeren naar werk (uitstroomfunctie); • Rechtmatige uitkeringen verstrekken (handhavingsfunctie); • Inkomensondersteuning bieden (zorgfunctie) Het is duidelijk dat de communicatie over handhaving samenhangt met de communicatie over activering en inkomensondersteuning. Het "Handhavingscommunicatieplan" voorziet in die samenhang. In de context van het handhavingscommunicatieplan beperken wij ons uitsluitend tot het handhavingsdeel. Door planmatig, vroegtijdig, consequent en transparant te communiceren over (hoogwaardige) handhaving, worden zowel de klanten als de medewerkers doordrongen van het belang van naleving van de gestelde regels. Zo wordt voor alle (mogelijke) betrokkenen duidelijk wat zij van Sociale Zaken kunnen verwachten en ook wat de gemeente van verschillende doelgroepen verwacht.
17
3.
Interne communicatie
Het welslagen van het handhavingsbeleid hangt grotendeels af van een goede communicatie. Zowel intern naar de eigen organisatie als naar buiten. Ten aanzien van de externe communicatie vervullen de medewerkers, met name de klantmanagers en de medewerkers inkomen, een cruciale rol. Zij hebben immers de eerste contacten met de klant en geven de eerste uitleg over rechten en plichten. Ook kunnen de medewerkers dan al eventuele fraudesignalen opmerken. En daarna zien ze de cliënt doorgaans nog regelmatig terug.
3.1
De doelstelling van de interne communicatie
Het hoofddoel van de interne communicatie is dat medewerkers niet alleen goed kunnen informeren, maar dat ze dat zelf ook willen. Het gaat erom te bereiken dat medewerkers competent zijn, d.w.z. de juiste grondhouding en beroepsattitude tonen ("willen") en de juiste kennis en vaardigheden bezitten ("kennen en kunnen"). Grondhouding
In hun omgang met klanten hanteren medewerkers de principes: "afspraak is afspraak" en "tegenover rechten staan ook plichten". Beroepsattitude
De medewerkers voeren de hoogwaardige handhaving loyaal uit en dragen er in hun werk actief aan bij. Ze beschouwen hoogwaardig handhaven als een gezamenlijke verantwoordelijkheid en onderkennen het belang van informatie op maat. Met vragen of voor ondersteuning wenden ze zich tot de daartoe aangewezen personen. Kennis en vaardigheden
De medewerkers zijn bekend met het (hoogwaardig) handhavingsbeleid van de gemeente: de doelstelling, de visie erachter, de nieuwe werkwijze, hun aandeel en verantwoordelijkheid in de uitvoering. Ze zijn tijdig op de hoogte van managementbesluiten en weten daarnaar te handelen. Dat geldt uiteraard ook voor alle (nieuwe) voorschriften rond de Wet werk en bijstand. De medewerkers kennen elkaars werkzaamheden en weten bij wie ze moeten aankloppen. Ze begrijpen dat ze een belangrijke schakel in het informatieproces vormen en zijn vaardig in het communiceren met hun klanten.
3.2
De interne doelgroepen:
1. De direct betrokken medewerkers van de cluster Sociale Zaken: a. de klantmanagers (zij vormen de schakel tussen de klant en de mogelijke werkgever(s) en reïntegratiebedrijven), de medewerkers Inkomen en medewerkers Informatiebalie; b. de overige medewerkers van Sociale Zaken zoals bijvoorbeeld de kwaliteitsmedewerker, de medewerkers verhaal en terugvordering, interne controle en de medewerkers van de Administratie; c. de medewerkers van afdelingen die WWB-gerelateerde taken uitvoeren: de juristen van de afdeling Algemene Zaken (bezwaar en beroep), de afdeling Maatschappelijk Welzijn (contacten welzijnsinstellingen) en de afdeling Financiën. 2. De overige medewerkers van de gemeente Best. 3. Het bestuur: a. de gemeenteraad; b. het college van b. en w.; c. de raadsgriffie 4. De Adviesraad Sociale Voorzieningen;
18
5. De Onafhankelijke Commissie voor Behandeling Bezwaarschriften (OCBB).
De klantmanagers en de andere medewerkers
Om bij de medewerkers het gewenste – handhavingsgerichte én klantgerichte – gedrag te realiseren zullen de instructies (werkprocessen) worden aangepast, zodat duidelijk is welke informatie zij op welk moment aan wie moeten verschaffen. Via herhaalde discussie over normen en waarden in de diverse overlegsituaties wordt gewerkt aan een juiste overtuiging en attitude bij de medewerkers over hun informerende (en signalerende) rol. Vragen, knelpunten en wijzigingen kunnen op dat moment aan de orde komen. Bij wijzigingen van procedures en beleid worden de medewerkers door middel van een memo of aanpassing van de interne instructie onmiddellijk op de hoogte gebracht. De verantwoordelijkheid voor het doorgeven van wijzigingen ligt bij de clustermanager Sociale Zaken, de teamleider WIZ en de teamleider Administratie. Het management van de cluster ontvangt op maandelijkse basis managementinformatie over instroom, doorstroom en uitstroom. Daarbij wordt ook aandacht besteed aan cijfers over fraude en opgelegde maatregelen. Deze informatie wordt ook in de werkoverleggen van de teams ter sprake gebracht.
Het bestuur
De gemeenteraad De raad wordt periodiek op de hoogte gesteld via de managementsrapportages (maraps). Tevens wordt het handhavingsbeleidsplan aan de raad voorgelegd en kan de raad via de jaarrekening en programmabegroting zijn invloed aanwenden. Via de griffie kan daarnaast op ad-hoc basis het verzoek worden gedaan voor aanvullende voorlichting. Daarbij kan worden gedacht aan • thema-avonden voor de commissie • voorlichting aan overige raadsleden • voorlichten en bijpraten van individuele raadsleden Het college van b en w Het college wordt maandelijks via de maraps geïnformeerd over instroom, doorstroom en uitstroom. Ook cijfers over fraude en maatregelen worden in de marap behandeld. Het handhavingsbeleid wordt vorm gegeven in het handhavingsbeleidsplan dat door het college wordt vastgesteld. Nieuw beleid wordt door het college vastgesteld na advies van de Adviesraad Sociale Voorzieningen.
De Adviesraad Sociale Voorzieningen
Op grond van artikel 11 van de Verordening klantenparticipatie WWB heeft de Adviesraad Sociale Voorzieningen tenminste vier keer per jaar overleg met de clustermanager van Sociale Zaken. In de genoemde verordening is het aandragen van agendapunten en het doen van beleidssuggesties gewaarborgd. Dit geldt evenzeer voor onderwerpen betreffende handhaving en rechtmatigheid. Ook ten aanzien van het handhavingsbeleidsplan en wijzigingen daarvan heeft de Adviesraad Sociale Voorzieningen adviesrecht.
19
De Onafhankelijke Commissie voor Behandeling Bezwaarschriften (OCBB).
Veranderingen in de regelgeving zullen te allen tijde door de medewerker bezwaar en beroep aan de OCBB worden gecommuniceerd.
3.3
De boodschap: we pakken samen fraude aan
De boodschap is helder: de gemeente pakt fraude aan. We informeren de klant optimaal over zijn rechten en plichten. En we ondersteunen mensen die recht hebben op een uitkering. Maar mensen die géén recht hebben op een uitkering, krijgen deze ook niet. Afspraak is afspraak. Daar zijn we als gemeente (dus ook als individuele medewerkers) gezamenlijk verantwoordelijk voor. De intern uitgedragen boodschap dient door medewerkers en management, ieder vanuit de eigen rol, te worden opgepakt. De medewerker verzorgt de feitelijke communicatie, de manager stimuleert en faciliteert de medewerker hierin en spreekt hem aan op het niet-nakomen van afspraken. De toon van de boodschap naar de medewerkers is: de gemeente heeft jullie nodig om "informatie op maat" te kunnen uitvoeren, maar het is ook gewoon een onderdeel van je professionele taakinvulling. En naar het management: het is jullie taak de medewerkers hierin te ondersteunen en op naleving toe te zien.
3.4
• • • • • • • • •
De communicatiemiddelen
Bijeenkomsten Intranet GroupWise: (bij voorkeur) alleen voor het aankondigen van recent gepubliceerde nieuwsberichten op Intranet en 1:1 informatie-uitwisseling Nieuwsbrief Mailings (persoonlijke brief) Overlegstructuren: afdelingsoverleg, teamoverleg, werkgroepen Cursussen / opleidingen / workshops en trainingen Handboek voor de medewerkers Verificatie- en fraudeprotocollen
20
4.
X X
X X
X X
X
X
X
X X
X X
X X
X X X
X
X
X
X
X
X X
OCBB
X
Adviesraad Sociale Voorzieningen
X
Raadsgriffie
X X
Gemeenteraad
X X
College van b. en w.
X X X
X X
Overige medewerkers
X X X
Medewerkers afdeling Financiën
X X X X X
Medewerkers afdeling Maatschappelijk Welzijn
X X X X X
Juridisch medewerkers
Bijeenkomsten Intranet / nieuws Intranet / kennis delen Nieuwsbrief Overlegstructuren Brief / mailings Cursussen / opleidingen / workshops Handboek medewerkers Verificatie- en fraudeprotocollen
Medewerkers cluster Sociale Zaken
Doelgroep-middelen-matrix interne communicatie
Klantmanagers
3.5
Externe communicatie
Zijn de medewerkers, het management en andere interne betrokkenen eenmaal goed geïnformeerd, dan richt de communicatie zich naar buiten op de klanten. Deze moeten exact weten waar ze aan toe zijn. Maar ook andere burgers (o.a. potentiële klanten) behoren vroegtijdig te worden voorgelicht over het gemeentelijk handhavingsbeleid. Net als bij de interne communicatie gaan we hier achtereenvolgens in op: de doelstelling, de doelgroepen, de boodschap, de communicatiemiddelen, enz.
4.1
De doelstelling van de externe communicatie
Het doel van de externe communicatie is om het gedrag van de (potentiële) klant positief te beïnvloeden. Dat kan langs verschillende wegen. Daarbij wordt de doelstelling (het gewenste gedrag) geformuleerd in termen van kennis en houding.
4.2
De externe doelgroepen:
1. klanten: • bijstandsgerechtigden en hun partners • Anw-ers • Niet-uitkeringsgerechtigden 2. potentiële klanten (alle inwoners)
21
3. mogelijke werkgevers (ondernemers, welzijnsinstellingen, ondernemersorganisaties, Factor Arbeid Best) 4. contractpartners: reïntegratiebedrijven, opleidingsinstituten, ministeries, ketenpartners (samenwerkingsrelatie): CWI, IWI, uitzendbureaus, UWV, welzijnsinstellingen, Bijzonder Onderzoek (BO = sociale recherche) 5. belastingdienst 6. rechtbank 7. gemeentelijke kredietbank 8. samenwerkende gemeenten 9. Stimulansz, Divosa 10. lokale en regionale pers: Eindhovens Dagblad, Omroep Brabant, Groeiend Best, Oirschots Nieuwsblad en Lokale Omroep Best. De laatstgenoemde doelgroep is met name voor belang in het kader van de "free publicity".
Klanten Sociale Zaken
De klanten van Sociale Zaken worden op de hoogte gebracht en gehouden van de geldende regels en hun rechten en plichten door middel van: - Een informatiemap. Alle nieuwe klanten krijgen deze informatiemap bij aanvang van de uitkering. De bestaande klanten zullen ook eenmalig de informatiemap krijgen. In deze map staat informatie over Sociale Zaken in het algemeen, de rechten en plichten die verbonden zijn aan de uitkering, het maatregelenbeleid van de gemeente enz. Ook biedt de map ruimte om correspondentie van Sociale Zaken in op te bergen. - Periodiek zal aan de klanten een nieuwsbrief worden verstuurd, waarin actualiteiten of gewijzigde regels worden toegelicht. - Voor diverse onderwerpen zullen speciale klantenfolders worden ontwikkeld. - Voor afzonderlijke doelgroepen zullen speciale voorlichtingsbijeenkomsten worden georganiseerd. - Informatie voor afzonderlijke klantgroepen geschiedt door middel van persoonsgerichte mailings.
4.3
De boodschap: afspraak is afspraak
In alle vormen van voorlichting staat centraal dat iedereen een eigen verantwoordelijkheid heeft om in zijn bestaan te voorzien. Pas wanneer dit niet mogelijk is zal Sociale Zaken tijdelijk een uitkering verstrekken ("Werk boven inkomen"). Aan deze uitkering zijn duidelijke rechten en plichten verbonden. Iedereen die dat kan, zal zo snel mogelijk weer onafhankelijk van de uitkering moeten worden. De gemeente zal zo nodig ondersteuning bieden bij het vinden van werk. De kernboodschap zal daar steeds bij zijn: afspraak is afspraak en de gemeente pakt fraude serieus aan. Mensen die recht hebben op een uitkering, ontvangen deze ook. Daar zijn wel plichten aan verbonden. En mensen die ten onrechte gebruikmaken van een uitkering, worden hard aangepakt. De nadruk die in de boodschap wordt gelegd – of de manier waarop de boodschap wordt geformuleerd – kan wél steeds verschillen, afhankelijk van de ontvanger. De toon moet zakelijk zijn, maar tegelijkertijd dienstverlenend. De klant en Sociale Zaken hebben immers een zakelijke overeenkomst: beide partijen hebben rechten en plichten.
4.4
De communicatiemiddelen
De in te zetten middelen variëren van persoonlijke tot massamediale middelen. Omdat veelal sprake is van maatwerk richting de klanten, zal de nadruk liggen op persoonlijke communicatie.
22
Persoonlijk gesprek Informatiemap Persoonlijke brief / mailing Best Informatief Nieuwsbrief Website Informatiepunt / e-mail Folders Bijeenkomsten Poster(s) Persbericht
5.
X X X X X X X X X X X
X
X
X
X X
X
X
X X X X X X
X
X X
X
X
X
X
X
X
Media
Ketenpartners
Doelgroep-middelen-matrix externe communicatie
Klanten
4.5
Werkgevers Contractpartners
• • • • •
het dienstverleningsgesprek (intake) informatiemap voor klanten persoonlijke gesprekken (o.a. in de vorm van huisbezoeken) persoonlijke brieven / mailing. Ook naar ketenpartners persgesprekken Best Informatief nieuwsbrief website: nieuwsberichten en product- en procedurebeschrijvingen in de Gemeentelijke ProductenCatalogus (GPC) (inclusief te printen formulieren) Informatiepunt: informatiebalie en e-mail folder(s). bijeenkomsten/ symposia voor welzijnsinstellingen en bedrijven poster(s) persbericht(en)
Potentiële klanten
• • • • • • • •
X X
X
Planning
De planning van de diverse activiteiten geschiedt in de werkgroep Communicatie van de cluster Sociale Zaken. Het coördinatorenoverleg bewaakt de voortgang van de communicatie.
6.
Resultaatmeting
In 2005 zal wederom een klanttevredenheidsonderzoek plaatsvinden. Hierin zullen ook vragen aangaande de communicatie worden opgenomen. Verder zullen per keer meetbare communicatiedoelstellingen worden geformuleerd. De uitkomsten van deze resultaatmetingen zullen worden gebruikt voor het verbeteren van de communicatie en aanpassing van het (handhavings)communicatieplan.
23
7
Financiële consequenties
De kosten hebben betrekking op: • personeel: advies, uitvoering en overleg; personele uren van de clusters Communicatie en Sociale Zaken; • de inzet van diverse middelen. Per actie zal worden bekeken of de uitgaven passen binnen het budget.
24
Bijlage 3 Communicatieprogramma Sociale Zaken 2005
Bij het Handhavingscommunicatieplan hoort een communicatieprogramma. Het communicatieprogramma is een verdere concretisering van het Handhavingscommunicatieplan voor het jaar 2005. Per maand staat aangegeven welke communicatieactiviteiten in- en extern zullen plaatsvinden. De bedoeling van het programma is om dit gaandeweg inhoudelijk verder te verbreden tot een communicatieprogramma dat alle thema’s van de cluster Sociale Zaken raakt en dus niet alleen het terrein van de handhaving. De regie op de uitvoering van dit communicatieprogramma is ondergebracht bij de "Werkgroep communicatie Sociale Zaken". Het is de bedoeling alle in- en externe communicatie van Sociale Zaken hierin onder te brengen. Denk bijv. aan de WMO en het reïntegratiebeleid! De manager van de cluster Sociale Zaken is als voorzitter van deze werkgroep eindverantwoordelijk. De kwaliteitsmedewerker vervult als "portefeuillehouder communicatie" binnen de cluster de rol van secretaris en bewaakt dat de afspraken worden nageleefd. De werkgroep komt maandelijkse bij elkaar. Het communicatieprogramma dient daarbij als agenda en besluitenlijst tegelijkertijd. Het wordt na iedere bijeenkomst opnieuw aangevuld met actiepunten en geactualiseerd. Samenstelling werkgroep communicatie: Afdelingshoofd, communicatieadviseur, beleidsmedewerker, klantmanager, baliemedewerker en kwaliteitsmedewerker
25
Interne communicatie Werkoverleg klantmanagers (hh 1x per mnd agenderen) Januari Februari
Overleg d.d.: …. Agendapunten: -Bijeenkomst op 28/2 met wethouder en anderen vermelden Initiatief: Johan
Werkoverleg administratie (hh 1x per mnd agenderen)
Intranet
Interne nieuwsbrief en personeelsblad3
Cursus/ opleiding
Handboek/ protocollen
Overleg d.d.: …. Agendapunten: -Bijeenkomst op 28/2 met wethouder en anderen vermelden
Extra plenaire bijeenkomst stand van zaken hh 28/02
Maart Datum wg communicatie: 2 maart April Datum wg communicatie:
Initiatief: Jan
Overleg d.d.: Agendapunt:4 communicatieprogramma Initiatief: Johan
Extra plenaire bijeenkomst stand van zaken hh 28/02 Overleg d.d.: Agendapunt: communicatieprogramma Initiatief: Jan
Overleg d.d.:
Overleg d.d.:
Agendapunt: Werkprocessen en controleplan
Agendapunt: Werkprocessen en controleplan
Initiatief:
Initiatief:
Werkprocesbeschrijving in concept gereed
Plaatsen relevante documenten uitgave Interne handhaving (bijv. Nieuwsbrief beleidsplan) Thema’s: Actie: Frans5 • Afsluiting project Werkgroep
3 4 5
De werkgroep communicatie kan onderwerpen aandragen om te plaatsen, echter de redactiecommissie van het personeelsblad beslist of er wordt geplaatst of niet. Per werkoverleg wordt afgesproken wat het thema voor het volgende werkoverleg zal zijn en wie verantwoordelijk is voor de voorbereiding daarvan. Zo lang Frans ziek is lees: vervanger van Frans
26
Werkoverleg klantmanagers (hh 1x per mnd agenderen)
Werkoverleg administratie (hh 1x per mnd agenderen)
Intranet
Interne nieuwsbrief en personeelsblad3 Communicatie introduceren
Cursus/ opleiding
Handboek/ protocollen
Initiatief: werkgroep communicatie Uitgeven nà eindgesprek met wethouder ( week 17 )
Mei Datum wg communicatie:
Overleg d.d.:
Overleg d.d.:
Agendapunt:
Agendapunt:
Initiatief:
Initiatief:
Overleg d.d.:
Overleg d.d.:
Agendapunt:
Agendapunt:
Initiatief:
Initiatief:
12 mei Juni Datum wg communicatie: 9 juni
Onderzoeken mogelijkheden nieuwsflits via Schulinck Actie: Frans Ad hoc inzetten Update: Frans Deadline 30.06.05
Nieuwsbrief Thema’s: vakantieregels Initiatief: werkgroep communicatie
Inventariseren aanvullende opleidingsbehoefte
Update: Claudia Deadline einde maand Let op: ook medewerkers terugkoppelen!
1. opfriscursus 2. verdiepings-cursus Dit zowel t.a.v. handhavingsvaardigheden als algemene competenties!
27
Juli Datum wg communicatie:
Overleg d.d.:
Overleg d.d.:
Agendapunt:
Agendapunt:
Initiatief:
Initiatief:
Overleg d.d.:
Overleg d.d.:
Agendapunt:
Agendapunt:
Initiatief:
Initiatief:
Overleg d.d.:
Overleg d.d.:
Agendapunt:
Agendapunt:
Initiatief:
Initiatief:
Overleg d.d.:
Overleg d.d.:
Agendapunt:
Agendapunt:
Initiatief:
Initiatief:
7 juli Augustus Datum wg communicatie:
Artikel plaatsen Onderwerp: Initiatief: werkgroep communicatie
4 augustus September Datum wg communicatie:
Update: Frans Deadline: 30.09.05
15 september Oktober Datum wg communicatie:
Artikel plaatsen in personeelsblad. Onderwerp: resultaten project hh (4 visieelementen) Initiatief: Frans
Terugkomdag fraudealertheid organiseren
Update: Claudia Deadline einde maand Let op: ook medewerkers terugkoppelen!
Nieuwsbrief Thema’s: Initiatief: werkgroep communicatie
13 oktober Nu is het tijd om het communicatieprogramma voor 2006 op te stellen. Taak voor werkgroep communicatie Sociale Zaken. Overleg d.d.: Overleg d.d.: verdiepingscursus November Agendapunt: Agendapunt: Datum wg communicatie:
Initiatief:
Initiatief:
Overleg d.d.:
Overleg d.d.:
Agendapunt:
Agendapunt:
Initiatief:
Initiatief:
17 november December Datum wg communicatie: 15 december
Update: Frans Deadline: 31.12.05
Nieuwsbrief Thema’s: Initiatief: werkgroep communicatie
Update: Claudia Deadline einde maand Let op: ook medewerkers terugkoppelen!
28
Externe communicatie Informatiemap uitgave folders
Nieuwsbrief klanten
Actieve benadering pers
Best Informatief (gemeente pagina)
Website
Organiseren bijeenkomsten/ bijzondere eenmalige activiteiten
Direct mail aan externe partners
Januari Februari PM: ad hoc6 maart Datum wg communicatie: 2 maart Update infomap:
April Datum wg communicatie:
Folders vakantieregels meezenden met mailing nieuwsbrief: verzenden los van de nieuwsbrief
Uitgave d.d. … • handhaving • langdurigheidstoeslag • instellen publieksbalie beneden
Artikel over langdurigheidstoeslag Actie: …
Update voor handhaving nodig? Actie: Frans Normbedragen vermelden
Bespreken verslag van de bijeenkomst op 24/2 in Kadans. Uitzetten op afdeling en vervolgacties benoemen en inplannen
Brief aan partners over nieuwe werkwijze Actie:…
Initiatief: Frans Initiatief: Jaap… Let op: bij update vooraf melden in werkoverleggen! Vóór 01.05.05 Mei Datum wg communicatie: 12 mei
6
Let op: deze eerst ook intern en evt. bij ketenpartners verspreiden!! Persbericht over actief controleren naleven vakantieregels Actie: Frans (ism Lianne)
HOU IN DE GATEN WANNEER ER SUCCESSEN ZIJN GEBOEKT IN FRAUDEONDERZOEKEN> OOK HIERAAN PUBLICITEIT SCHENKEN!!
29
Informatiemap uitgave folders
Juni Datum wg communicatie : 9 juni
Beoordelen of update nodig is. Actie: Frans? Let op: bij update vooraf melden in werkoverleggen! Vóór 01.07.05
Nieuwsbrief klanten
Thema’s: • vakantieregels (rappel aan folders) • nieuwe normbedragen bijvoegen • PM Initiatief: Frans Let op: deze eerst ook intern en evt. bij ketenpartners verspreiden!
Actieve benadering pers
PM: ad hoc
PM: ad hoc Juli
Best Informatief (gemeente pagina)
Website
Organiseren bijeenkomsten/ bijzondere eenmalige activiteiten
Direct mail aan externe partners
PM: Formele wijzigingen uitkeringsregels en normbedragen
Update Actie: Frans
Datum wg communicatie: 7 juli PM: ad hoc Augustus Datum wg communicatie: 4 augustus September Datum wg communicatie: 15 september
Beoordelen of update nodig is. Actie: Frans? Let op: bij update vooraf melden in werkoverleggen! Vóór 01.10.05
Uitgave d.d. tweede helft september Thema’s: PM Initiatief: Frans Let op: deze eerst ook intern en evt. bij ketenpartners verspreiden!
PM: persbericht over gedifferentieerde controle Actie: Frans (ism Lianne)
30
Informatiemap uitgave folders
Nieuwsbrief klanten
Actieve benadering pers
PM: ad hoc Oktober Datum wg communicatie:
Best Informatief (gemeente pagina)
Website
Organiseren bijeenkomsten/ bijzondere eenmalige activiteiten
Direct mail aan externe partners
Update Actie: Frans of Lianne
13 oktober Nu is het tijd om communicatieprogramma 2006 op te stellen!! Taak voor werkgroep communicatie PM: ad hoc November Datum wg communicatie: 17 november December Datum wg communicatie: 15 december
Beoordelen of update nodig is. Actie: Frans Let op: bij update vooraf melden in werkoverleggen! Vóór 01.01.06!
Uitgave d.d.: Thema’s: Initiatief: Frans
PM: ad hoc
NB: instrumenten “dienstverleningsgesprek”, uitreiken infomap aan nieuwe klanten en gerichte correspondentie worden permanent ingezet. Uitvoering door klantmanagers, kwaliteitsbewaking door coördinatoren.
31
Deel 4: Controleplan gemeente Best
1.
Inleiding
Artikel 6 van de Handhavingsverordening luidt: 1. Het college draagt zorg voor de totstandkoming van een controleplan. 2. Het controleplan bevat het beleid ten aanzien van de wijze van controle en het omgaan met geconstateerde onregelmatigheden. 3. In het controleplan wordt opgenomen dat het college, zo mogelijk, op basis van signaalsturing, risicosturing en risicoprofielen onderzoek doet naar de rechtmatigheid van de verstrekte uitkering. 4. In het controleplan wordt tevens opgenomen dat het college bij beëindiging van de bijstand, binnen door het college nader te bepalen termijn, onderzoek doet naar de reden van beëindiging van de uitkering en het college op basis van dit onderzoek een besluit neemt met betrekking tot de rechtmatigheid van de uitkering en de wederzijds tussen het college en de belanghebbende resterende verplichtingen en de afhandeling daarvan. 5. Het controleplan wordt opgenomen in het Handhavingsbeleidsplan bedoeld in artikel 2. Voor u ligt het controleplan. Het doel van het controleplan is het vaststellen van de rechtmatigheid van de uitkering. Een controleplan is noodzakelijk nu de regelgeving, die op de in artikel 6 van de Handhavingsverordening genoemde onderdelen betrekking had7, met de komst van de WWB is verdwenen. Toch zal ook onder de WWB moeten worden gecontroleerd of de door de klant verstrekte gegevens juist zijn en of hij aan zijn verplichtingen voldoet. Tevens zal het de klant duidelijk moeten zijn, welke gegevens hij verplicht is te verstrekken, in welke vorm en op welke wijze de controle hierop zal plaatsvinden. In het kader van de Tijdelijke stimuleringsregeling Hoogwaardige Handhaving (Stct. 2003,20) heeft de gemeente Best zich verbonden "Controle op maat" te implementeren. Het concept van Hoogwaardig Handhaven, met name de risico- en signaalsturing, wordt daarbij verfijnd en toepasbaar gemaakt. Dit is vastgelegd in het meerjarenplan Hoogwaardig Handhaven 2003-2006, dat een onderdeel is van het Activiteitenplan behorend bij de subsidieaanvraag Hoogwaardige Handhaving gemeente Best van augustus 2003. De voorschriften van de Rau beperkten de mogelijkheden van een efficiënte aanpak van de rechtmatigheidscontrole. Sociale Zaken wil, nu de Rau voor de WWB is afgeschaft, een nieuw en doeltreffend controlesysteem implementeren, gebaseerd op de vier visie-elementen van Hoogwaardige Handhaving. Deze visie-elementen zijn ook in het handhavingsbeleidsplan opgenomen. Ook zal bij de controle gebruik worden gemaakt van signaal- en risicosturing en zal de mogelijkheid van themacontroles worden geïntroduceerd. Met het vervallen van de Rau voor de Abw-klanten per 1 januari 2004 is ook de verplichting om reguliere heronderzoeken uit te voeren vervallen. Ook de daarop betrekking hebbende gemeentelijke onderzoeksplannen hebben op dat punt geen gelding meer. De Rau blijft overigens van kracht voor de Ioaw, de Ioaz, de Bbz en de Wik. Voor deze groepen blijven dus de periodieke rechtmatigheidsonderzoeken en de beëindigingsonderzoeken gehandhaafd. Het vervallen van de voormalige heronderzoeksverplichting neemt niet weg, dat ieder jaar aan de gemeenteraad en aan het ministerie van Sociale Zaken verantwoording moet worden afgelegd over de rechtmatigheid van de uitvoering van de WWB. Deze verantwoording geschiedt door middel van het Vodu (Verslag over de uitvoering), een financiële jaaropgave en een verklaring van een accountant, waarin deze aangeeft of de gemeente al dan niet correct de rechtmatigheid van de verstrekte uitkeringen heeft vastgesteld. Verder kost iedere onterecht toegekende uitkering de gemeente elk jaar 7
Bedoeld wordt de Regeling administratieve uitvoeringsvoorschriften Abw, IOAW en IOAZ 1996 (Rau)
32
ongeveer € 15.000. Alleen al deze laatste reden zou een voldoende motief moeten zijn om een systeem van afdoende controles in te voeren. Voor ons is evenwel belangrijker dat de uitkering alleen terecht komt bij degenen, die daar ook recht op hebben. Met de invoering van de WWB zijn voor Controle op maat de volgende documenten van belang: • de Handhavingverordening; • de Maatregelenverordening; • het Handhavingsbeleidsplan; • het Controleplan en • het fraudekompas 1.1
Korte risicoanalyse van de WWB
Elke wet - hoe goed doordacht ook - draagt het risico van fraude in zich. De risico’s van de WWB zijn voor een deel terug te voeren op het feit dat de uitkeringsverstrekking verregaand afhankelijk is van de door de klant zelf verstrekte informatie, bijvoorbeeld over diens leefvorm en woonsituatie. Of en hoeveel een klant werkt en of en hoeveel inkomen of vermogen hij heeft, zal bovendien moeten worden gecontroleerd aan de hand van andere gegevensbronnen. Op deze wijze kan het risico tot aanvaardbaar niveau worden teruggebracht. Administratieve controle (bureauonderzoek, gegevensvergelijking met andere bronnen) helpt Sociale Zaken een eind op weg. Maar lang niet alle vormen van fraude zijn administratief detecteerbaar. De medewerkers zullen voor feitelijke waarnemingen (bijvoorbeeld: huisbezoek, telefonisch raadplegen mogelijke werkgevers, verhuurders, etc.) op pad moeten gaan om de risico’s te verkleinen. Het op pad gaan is echter een dure wijze van controleren. Het vergt veel tijd. Door selectief te controleren kan de efficiency en effectiviteit toenemen. De kunst is de controle zo in te richten, dat de risico’s van onterechte uitkeringsverstrekking worden geminimaliseerd en dat een omvangrijk en duur controleapparaat wordt vermeden. De controle richt zich enerzijds op het vaststellen van de rechtmatigheid van de uitkering anderzijds op de doelmatigheid van de uitkeringsverstrekking. Zij begint al aan de poort. • De rechtmatigheidscontrole. Alleen degene, die recht heeft op een uitkering, mag deze krijgen. Vervolgens moet tijdens de looptijd van de uitkering worden nagegaan of de situatie van de klant niet is veranderd en of de klant zich aan zijn verplichtingen houdt. Een ander doel van controle is het vergroten van de objectieve en van de subjectieve pakkans. Het vergroten van de objectieve pakkans geschiedt de risico’s vooraf te analyseren. De objectieve pakkans is afleidbaar van het aantal geconstateerde fraudegevallen of het aantal niet toegekende uitkeringen. De subjectieve (beleving van de) pakkans wordt vergroot door op het juiste ogenblik zichtbaar extra te controleren. De medewerkers van Sociale Zaken laten zien dat zij fraudealert reageren op signalen. Dit doen zij door extra door te vragen, extra gegevens van de klant te vragen, maar ook door direct te reageren. Sociale Zaken laat zien dat de organisatie alert en professioneel handelt. De medewerkers detecteren de risico’s in de mededelingen van klanten professioneel door hantering van het fraudekompas en de bijbehorende protocollen. • De doelmatigheidscontrole. Naast controle van de gegevens moet Sociale Zaken ook controleren of de klant zich aan zijn verplichtingen houdt. De klant moet gevraagde informatie op tijd leveren, verschijnen op een oproep, zich legitimeren etc. Sociale Zaken verwacht van de klant dat deze meewerkt aan het (weer) in eigen onderhoud kunnen voorzien. De klant moet actief werken aan zijn reïntegratie. Hij moet actief zoekgedrag tonen, gebruik maken van de voorzieningen en algemeen geaccepteerde arbeid aanvaarden. Deze verplichtingen worden door Sociale Zaken nauwgezet gecontroleerd. Door de klant (vroegtijdig) te informeren over de werkwijze, over de controles die plaatsvinden, over de sancties en over de resultaten van de controles, wordt de subjectieve beleving van de pakkans beïnvloed. De sancties zijn vastgelegd in de Maatregelenverordening.
33
1.2
Achtergrond en kader
De cluster Sociale Zaken verstrekt maandelijks ongeveer 470 uitkeringen in het kader van de WWB, de Bbz, de Ioaw en de Ioaz. De cluster bestaat uit de teams Werk, inkomen en zorg, Administratie en Stafbureau. Hij heeft een formatie van 27 fte (34 medewerkers), waarvan 8,77 fte (12 medewerkers) klantmanagers en 3,8 fte (4 medewerkers) medewerkers inkomen de klant bedienen. Nieuwe WWBaanvragen worden ingenomen door de CWI te Eindhoven. In de gemeente Best is in 2003 klantmanagement ingevoerd. De ontwikkeling van klantmanagement is een meerjarenproces. De functie zal namelijk in de praktijk moeten groeien. Er bestaat een functiescheiding tussen rechtmatigheid en doelmatigheid. De medewerkers inkomen controleren de rechtmatigheid van de uitkering en de klantmanagers richten zich op de doelmatigheid van de uitkering: zij begeleiden de klant richting arbeidsmarkt. Zij onderhouden rechtstreeks contact met de klanten en zij zijn het eerste aanspreekpunt voor de klanten. De medewerkers inkomen hebben slecht klantcontact voorzover de uitkeringsverstrekking dit vraagt, maar zij zijn geen rechtstreeks aanspreekpunt voor de klanten. De gemeente Best wil door middel van het project Hoogwaardige Handhaving, handhaving meer gestructureerd in de bedrijfsvoering integreren en het onderwerp in samenhang brengen met de overige doelstellingen van de organisatie. De cluster Sociale Zaken wil het handhavingsbeleid zodanig verbeteren dat er duidelijk zicht komt op wat er wordt gedaan, zowel op het gebied van preventie als dat van repressie. Daarmee wil zij bereiken dat de effectiviteit van de inspanningen op het gebied van handhaving wordt vergroot. 1.3
Het Handhavingsbeleidsplan
Onder handhaving verstaan wij alle activiteiten van de overheid gericht op het doen naleven van weten regelgeving ter bevordering van het juist benutten en toepassen van wetten en regelingen in overeenstemming met hun doel en strekking. In de sociale zekerheid is handhaving gericht op de naleving van (meestal) uitkeringsregels. Handhaving staat daarom voor alle bewust ondernomen activiteiten, die erop gericht zijn de naleving van wet- en regelgeving te bevorderen. Het gaat daarbij om zowel repressieve als preventieve activiteiten en controle als verbindende schakel daartussen. In het handhavingsbeleidsplan worden regels gesteld ten aanzien van de voorkoming en de bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet. Tevens bevat het regels over de voorlichting aan klanten over hun rechten en plichten, de consequenties van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet, de wijze van controle bij de aanvraag en voortzetting van de bijstand en de opsporing. Het handhavingsbeleidsplan is een uitwerking van artikel 2 van de Handhavingsverordening WWB. Het geeft een raamwerk waarbinnen de gemeente handelt bij de toepassing van de preventieve en repressieve middelen die haar ter beschikking staan Een van de in het handhavingsbeleidsplan geformuleerde doelen is het meer frauderesistent maken van de uitvoeringsorganisatie. Op basis van de pijlers van de WWB en door middel van een helder en consequent beleid zal een goede naleving en handhaving met een preventieve werking worden bevorderd. Dit heeft betrekking op zowel de uitvoering door de medewerkers als op de uitstraling naar (potentiële) klanten. Door middel van de Tijdelijke stimuleringsregeling Hoogwaardige Handhaving wil de gemeente Best zowel het handhavingsbeleid aanscherpen als het daarbij bijbehorende activiteitenplan uitvoeren om elementen van Hoogwaardig Handhaven te implementeren. Hiertoe worden de werkprocessen inhoudelijk en op fraudegevoeligheid beoordeeld. De werkprocessen worden, op basis van het "Controle op maat"-principe, gericht op een regulier en intensief controletraject. Daartoe is een fraudekompas ontwikkeld en zijn protocollen (stappenplannen) samengesteld, die aangeven welke acties er kunnen worden ondernomen bij fraudesignalen. De stappenplannen betreffen zowel het reguliere als het intensieve controletraject.
34
1.4
Meerjarenplan Hoogwaardig Handhaven 2003 -2006
De gemeente Best wil door middel van het project Hoogwaardige Handhaving, handhaving meer gestructureerd in de bedrijfsvoering integreren en het onderwerp in samenhang brengen met de overige doelstellingen van de organisatie. De cluster Sociale Zaken wil het handhavingsbeleid zodanig verbeteren dat er een duidelijk zicht ontstaat op wat er wordt gedaan, zowel op het gebied van preventie als van repressie. Daarmee wil zij bereiken dat de effectiviteit van de inspanningen op het gebied van handhaving wordt vergroot. In het meerjarenplan Hoogwaardig Handhaven (2003-2006) zijn de doelen van handhaving en de ambitie op Hoogwaardige Handhaving op basis van de visie-elementen, vroegtijdig informeren, optimaliseren dienstverlening, vroegtijdige detectie en daadwerkelijk sanctioneren, volledig uitgewerkt. Het meerjarenplan 2003-2006 zal medio 2005 worden geëvalueerd. Tevens zal dan kritisch gekeken worden of het beleid een herijking verdient, mede in het licht van de nieuwe Wet Werk en Bijstand.
1.5
Uitgangspunten van controle op maat
De uitgangpunten voor de denkwijze over en uitvoering van controle op maat zijn: 1. De klant is betrouwbaar (groen) tot het tegendeel blijkt of tot er een aanleiding is voor decharge (vrijstellen van verdenking van de klant); 2. Vertrouwen is goed, maar controleren is beter. Daarmee wordt de klant tegen zich zelf beschermd en wordt afglijden naar ongewenst gedrag voorkomen; 3. Object van controle zijn zowel de inspanningsverplichtingen die de klant moet nakomen als de gegevens die volledig, juist en tijdig verstrekt moeten worden; 4. Bij een inconsistentie of vraagteken wordt de klant zelf aan het werk gezet en is zelf verantwoordelijk om een toelichting te geven in een gesprek of om algemene of specifieke administratieve gegevens te verstrekken. De klant wordt zo in gelegenheid gesteld zelf het signaal te weerleggen; 5. De klant wordt intensief gecontroleerd als er aanleiding (een inconsistentie, een fraudesignaal, een vraagteken) toe is. Het doel is daarbij decharge; 6. De klant wordt bij verwijtbaar gedrag zowel naar de informatieplicht als naar de verplichtingen gesanctioneerd middels een lik op stuk beleid; 7. De klant wordt bij voorkeur administratief gesanctioneerd; 8. De klant wordt strafrechtelijk benaderd als er voldoende feiten en omstandigheden zijn. Het strafrechtelijke traject heeft tot doel bewijsmateriaal te vergaren, zodat door een rechter beoordeeld kan worden of er een overtreding, dan wel misdrijf, heeft plaatsgevonden (Conform de vervolgingsrichtlijnen uitkeringsfraude van het Openbaar Ministerie).
1.6
Werkwijze controle op maat
Hoogwaardig Handhaven is sterk gericht op het vroegtijdig ontdekken van fraude. Gericht controleren wordt daarom steeds belangrijker. De controle begint aan de poort en door de poortwachtersfunctie anders in te richten krijgt de beoordeling van de rechtmatigheid van de uitkering in een vroeg stadium het juiste accent. Daarnaast is een periodieke controle van het lopende bestand van groot belang want de situatie van de klant kan altijd veranderen. Een manier om gericht te controleren is door middel van signaalsturing. Zodra er een signaal van mogelijk onrechtmatig handelen binnenkomt, wordt actie ondernomen. Het proces van signaalsturing verloopt volgens het stoplichtmodel.
35
Signalen uit interne en externe bronnen, intake, beëindigingonderzoek en risicogebieden
Opsporing Soc. Rech.
Intensieve controle volgens protocollen
Reguliere controle Fraudekompas raadplegen Doorvragen op signalen Specifiek gegevens uitvragen
Aanvraag
-
Lopende uitkering
-
Einde uitkering
Alle reguliere controles (van toepassing op alle klanten) vinden plaats in het groene traject, Wanneer er vanwege een signaal of een risico aanleiding is voor een nader onderzoek, vindt er een intensieve controle in het oranje traject plaats. Mocht blijken dat er een opsporingsonderzoek nodig is, dan vindt dit onderzoek plaats in het rode traject. De signalen voor nadere onderzoeken kunnen voortkomen uit de reguliere " groene" controles, zoals bestandsvergelijkingen met het Inlichtingenbureau, maar bijvoorbeeld ook via een externe melding of naar aanleiding van een risicoprofiel. Om de medewerkers te ondersteunen in het stoplichtmodel, is het fraudekompas ontwikkeld. Dit is een handleiding waarin per signaal staat beschreven hoe op het signaal moet worden gereageerd. Ook wordt er gewerkt aan de hand van risicogestuurde onderzoeken. Hierbij wordt onderzoek verricht naar risico’s bij die groepen klanten waarvan het vermoeden bestaat dat er een verhoogd risico bestaat op onrechtmatig gedrag ten aanzien van een bepaald risico. De groepen worden samengesteld aan de hand van structureel geconstateerde risico’s en in dit controleplan wordt verduidelijkt hoe de vaststelling van de risico’s tot stand is gekomen, welk risico (soort fraude) bij een bepaalde groep aanwezig is en welke aanpak voor een bepaalde groep geschikt is. Indien blijkt dat het risicoprofiel van een groep klanten veel meer voorkomt in het klantenbestand dan verwacht, wordt een projectaanpak overwogen, waarbij projectcontrole wordt toegepast op het geheel of een deel van het klantenbestand. Uitgangspunt is dat naast de benoemde risico’s ook andere criteria van toepassing kunnen zijn, zoals een buurt, een beroepssector of een leeftijdscategorie in combinatie met bepaalde levensomstandigheden. 1.7
Opbouw van document controle op maat
In dit document over controle op maat wordt in het volgende hoofdstuk de controle aan de poort en de gegevenscontrole van het lopende bestand beschreven, de procesgang van signaalsturing komt in het derde hoofdstuk aan de orde en de procesgang van risicosturing in het vierde hoofdstuk.
36
In het vijfde hoofdstuk vindt u de werkwijze m.b.t. het statusformulieren het dienstverleningsgesprek. Tevens komen de overige controlemiddelen van de rechtmatigheid daar aan de orde. In hoofdstuk zes worden de meetpunten managementinformatie voor signaal- en risicosturing behandeld en hoofdstuk 7 bevat de berekening die ten grondslag ligt aan de inzetbare personele capaciteit voor de uitvoering van dit controleplan in 2005. In hoofdstuk 8 zijn per aandachtsgebied overzichten opgenomen van de activiteiten die de uitvoerende werkzaamheden faciliteren. Hoofdstuk 9 bevat als bijlage de werkwijze met status- en mutatieformulieren zoals die zal gelden vanaf de invoering van het nieuwe systeem.
37
2.
Controle aan de poort en gegevenscontrole van het lopende bestand
2.1
Controle aan de poort
De poortwachtersfunctie wordt anders ingericht. In samenwerking met de CWI wordt de gegevensverzameling verbeterd en gegevensoverdracht gestroomlijnd. De klant krijgt een huisbezoek als hij behoort tot een groep, waarvoor de ervaringen met signaal- en risicosturing indicatie geven. Experimenten met weloverwogen huisbezoeken laten zien dat een huisbezoek vóór of aan het begin van een uitkering loont. Het doel van het huisbezoek is echter ook het in beeld brengen van de zorgvraag. Een huisbezoek vindt niet plaats als het mogelijk is het recht op uitkering volledig langs administratieve weg vast te stellen. Om de rechtmatigheid vast te stellen zijn de volgende zaken van belang: 1. Het dossier (inclusief eventuele gegevens van een vroegere bijstandsperiode) moet goed op orde zijn en gescreend zijn op signalen; 2. De klantmanagers en medewerkers inkomen moeten in staat zijn de rechtmatigheid vast te stellen en voorlichting over rechten, plichten en de controlesystematiek van Best te geven. Om de rechtmatigheid bij de poort vast te stellen zet Sociale Zake de volgende instrumenten in: 1. het compleet maken van de gegevens; 2. de verificatie van de gegevens; 3. het, in voorkomende gevallen, afleggen van een huisbezoek; 4. het afhandelen van het onderzoek aanvraag levensonderhoud WWB. Deze instrumenten worden hierna toegelicht. Ad 1 Het compleet maken van de gegevens Om de gegevens compleet te maken blijft het dossier een belangrijke basis voor de beoordeling van de rechtmatigheid. Na de overdracht van het dossier vanuit de CWI naar Sociale Zaken wordt vastgesteld of het dossier volledig is. Is dit niet het geval, dan wordt de klant schriftelijk verzocht om de benodigde informatie. Er wordt een checklist van te leveren bewijsstukken opgesteld voor de volledigheid en de juistheid van de documenten. Via de checklist wordt ingespeeld op mogelijke documentfraude. Ad 2 Verificatie en validatie van gegevens In het administratieve onderzoek worden de gegevens geverifieerd door het vaststellen van de geldigheid van de documenten en door vergelijking met gegevens in andere bestanden (GBA, RDW, SUWI-inkijk etc). Vervolgens worden de gegevens inhoudelijk afgewogen. In de verificatie- en validatiematrix staat beschreven op welke wijze dat moet gebeuren. De verificatie- en validatiematrix is opgebouwd aan de hand van de vier toetsgebieden van de wet: a. identiteit met verblijfstatus en detentie; b. inkomen/ werk; c. vermogen; d. woonsituatie. Ad 3 Huisbezoek Het huisbezoek heeft als doel de controle van de rechtmatigheid en het in beeld brengen van de zorgvraag. Het huisbezoek wordt door twee medewerkers uitgevoerd. Het huisbezoek bestaat uit vier stappen: 1. introductie van medewerkers; 2. waarneming van zorg- en rechtmatigheidsaspecten; 3. bij onduidelijkheden maken van een vervolgafspraak; 4. rapportage en mogelijk een verwijzing voor zorg.
38
Ad 4 Het afhandelen van het onderzoek aanvraag levensonderhoud WWB De bijstandsaanvraag wordt zoveel mogelijk administratief afgehandeld. Daarbij worden de aan de eisen van Hoogwaardig Handhaven getoetste stappen van het werkproces Aanvraag Levensonderhoud gebruikt. Het aanvraagonderzoek wordt afgerond met een beschikking.
2.2
Gegevenscontrole van het lopende bestand
Naast een goede poortwachtersfunctie is de controle van het lopende bestand van groot belang. De situatie van de klant kan gedurende de uitkering veranderen. Conform de Rau kregen alle klanten maximaal om de 18 maanden een rechtmatigheidsheronderzoek en maandelijks een rechtmatigheidsonderzoeksformulier (rof). Zij zullen in de overgangssituatie maandelijks een rechtmatigheidsonderzoeksformulier ter invulling blijven ontvangen. Afhankelijk van het risicogebied zoals omschreven in hoofdstuk 4, waarin een klant zich bevindt, wordt in de overgangsperiode selectief gebruik van de bestaande heronderzoeksformulieren en van rechtmatigheidsgesprekken met de klanten. Verder is Sociale Zaken aangesloten op het Inlichtingenbureau (IB) en wordt gebruik gemaakt van de onderzoekscapaciteit van de sociale recherche van Eindhoven. De controles zullen op een andere manier worden ingericht. Geconstateerde en vastgelegde signalen zullen aanleiding zijn voor gerichte heronderzoeken naar de rechtmatigheid van uitkeringen. Risicobeoordeling zal een tweede invalshoek zijn om de aard en frequentie van heronderzoeken ten aanzien van doelgroepen klanten te bepalen. Zodra de systeemtechnische en organisatorische randvoorwaarden aanwezig zijn, zal een nieuw in te voeren status- en mutatieformulier het signaleren en controleren van gegevens vereenvoudigen voor zowel Sociale Zaken als voor de klant. Dit nieuwe formulier om periodiek de rechtmatigheid van de uitkering te onderzoeken zal tevens het rechtmatigheidsonderzoeksformulier vervangen. Periodieke rechtmatigheidsonderzoeken voor klanten met een uitkering Ioaw, Ioaz en Bbz blijven ook in de eindsituatie ongewijzigd. Het beëindigingsonderzoek voor alle klanten wordt geïntensiveerd. Signaalgestuurde onderzoeken Een signaalgestuurd onderzoek is een gericht, beperkt onderzoek over een onderwerp waarover een signaal is binnengekomen. We onderscheiden verschillende typen signaalonderzoeken: • Tips van externen worden vastgelegd volgens een protocol dat aangeeft, wanneer een tip leidt tot een werkimpuls voor een signaalonderzoek; • Signaal opgemerkt door medewerkers (fraudekompas, controles, waarnemingen etc); • Signaal uit een administratieve bron. Het signaalonderzoek wordt een zichtbare activiteit (een beoordeling van een fraudesignaal) van Sociale Zaken. De administratieve medewerkers, de medewerkers inkomen en de klantmanagers krijgen een duidelijke taak en houvast bij het signaleren en beoordelen van fraudesignalen. Daarnaast reageert Sociale Zaken op alle tips die binnenkomen. Intensieve controle wordt uitgevoerd als het signaalonderzoek onvoldoende duidelijkheid verschaft. Een intensieve controle is een onderzoek (oranje traject) aan de hand van protocollen (stappenplannen) naar een onopgehelderd signaal. Bij een intensieve controle worden andere (administratieve) bronnen geraadpleegd. Denk aan de RDW, de energiebedrijven, de woningcorporaties etc. Onderdeel van een intensieve controle is vaak een huisbezoek en/of een confronterend gesprek. Risicosturing onderzoeken Risicogestuurde onderzoeken worden uitgevoerd op grond van geïnventariseerde risico’s of door het benoemen van thema ’s. De cluster Sociale Zaken analyseert waar de risico’s liggen en vervolgens richt hij zijn heronderzoeken zo in dat zo goed mogelijk op deze risico ’s wordt ingespeeld. Deze risico’s betreffen veelal: • het inkomen, het werk en het vermogen;
39
• de woonsituatie. Elke twee jaar stelt Sociale Zaken vast bij welke groepen Sociale Zaken welk risico loopt. Per groep wordt vastgesteld wat de beste wijze van onderzoeken is. Dit kan zijn: een huisbezoek, een confronterend gesprek, andere bronnen raadplegen, verplichtingencontrole en gerichte schriftelijke controle. Bestandsvergelijkingen worden uitgevoerd waaronder het reageren op de maandelijks beschikbaar komende informatie van het Inlichtingenbureau. Een systematische uitwisseling met de GBAbestanden zal een belangrijke informatiebron bieden. De bestandsvergelijkingen zullen leiden tot risicogestuurde heronderzoeken. Uitgebreid Status- en mutatieformulier zorgt voor signalen Zoals beschreven in de bijlage bij het controleplan zal het rechtmatigheidsonderzoeksformulier te zijner tijd worden vervangen door een uitgebreid status- en mutatieformulier. Iedere klant krijgt dan in een minimale frequentie van x per jaar een dergelijk formulier toegestuurd, waarop een aantal van de bij Sociale Zaken bekende gegevens van die klant en zijn gezins- en financiële situatie staan vermeld. Door het zelf te vergelijken met de actualiteit van zijn gegevens en eventuele wijzigingen in te vullen, te ondertekenen en in te sturen verklaart de klant dat de informatie juist is, zodat het recht op uitkering (weer) kan worden vastgesteld. De klanten die tot een risicogroep behoren, krijgen het formulier in een grotere frequentie toegezonden. Alle klanten krijgen de plicht om tussentijdse wijzigingen met dit formulier binnen één week door te geven. De groep klanten met inkomsten uit werk krijgt maandelijks het formulier toegezonden waarop de klant moet aangeven waar hij of zij heeft gewerkt, hoeveel inkomsten werden ontvangen, op welke dagen en op welke tijden. Het formulier bevat de gegevens op basis waarvan een uitkering wordt berekend. De klant moet het formulier ondertekend terugsturen Periodiek rechtmatigheidsonderzoek naar de Ioaw/Ioaz- en Bbz-uitkeringen Klanten met een Ioaw/Ioaz- en Bbz-uitkering blijven hun heronderzoekstermijn houden conform het "Onderzoeksplan 2003 - 2008 Gemeente Best". Voor de meeste klanten zal dat doorgaans 18 maanden zijn. Deze onderzoeken geschieden schriftelijk. Het uitgangspunt vormt het rechtmatigheidsheronderzoeksformulier dat aan de klant wordt gestuurd. Na ontvangst worden de gegevens van het formulier geverifieerd en gevalideerd. Indien uit deze vergelijking blijkt dat er een verschil bestaat, vindt een gesprek met de klant plaats. Naar aanleiding van het gesprek wordt een rapport opgesteld. Op basis van het rapport wordt besloten of de uitkering wordt voortgezet. Als er geen gesprek plaatsvindt, wordt het rechtmatigheidsonderzoek administratief afgehandeld. Beëindigingsonderzoek Bij beëindiging van de uitkering worden in een laatste onderzoek de wederzijdse rechten plichten van de klant en van Sociale Zaken vastgesteld. Onderzocht wordt of de uitkering sinds het vorige onderzoek tot de beëindigingsdatum rechtmatig is ontvangen. De medewerker inkomen voert dit onderzoek uit en raadpleegt alle beschikbare bronnen. Bij twijfel over de onderzochte gegevens vindt een confronterend gesprek met de klant plaats. Over de resultaten en de eventuele vervolgacties rapporteert de medewerker ten behoeve van de verdere administratieve en eventuele juridische afhandeling. Het beëindigingsonderzoek WWB vindt plaats binnen zes maanden na beëindiging van de uitkering. Klanten met een Ioaw/Ioaz- en Bbz-uitkering moeten op grond van artikel 3 van de Regeling administratieve uitvoeringsvoorschriften IOAW, IOAZ en Bbz 2004 uiterlijk zes maanden na de laatste maand waarin de betaling van de uitkering heeft plaatsgevonden, een besluit hebben ontvangen met betrekking tot de wederzijds tussen de gemeente en de belanghebbende resterende verplichtingen en de afwikkeling daarvan.
40
3.
Procesgang signaalsturing: detecteren, onderzoeken en afhandelen van signalen
3.1
Doel van signaalsturing
Signaalsturing houdt in dat de intensiteit van de controle afhankelijk is van de signalen. Signaalsturing is de tegenhanger van de periodieke algemene controles zoals die op grond van de Rau voor iedereen golden. Er wordt in het kader van beoogde vroegtijdige detectie van (fraude)signalen gestreefd naar een gerichte inzet van de beperkte controlecapaciteit, zodat efficiencywinst ontstaat. De vroegtijdige detectie begint bij de behandeling van de aanvraag van een uitkering en speelt gedurende de lopende uitkering en de beëindiging van de uitkering een rol. Ook bij bemiddeling naar werk (het starten van een reïntegratietraject) kunnen signalen optreden die nader onderzocht moeten worden. Denk bijvoorbeeld aan een klant die zijn afspraken met een reïntegratiebedrijf niet nakomt en hier geen geldige reden voor kan geven. 3.2
Hoe werkt signaalsturing bij de gegevenscontrole?
Het werkproces signaalsturing is opgesteld aan de hand van het verloop van het proces van de uitkering: aanvraag, lopende uitkering en beëindiging van de uitkering. Signaalsturing heeft overigens niet alleen betrekking op de rechtmatigheid maar ook op de doelmatigheid van de uitkering. Er kunnen dus ook signalen optreden bij klanten die bemiddeld worden naar werk/scholing. Uit de gesprekken (intake, activering, rechtmatigheid, etc.) en de gegevens c.q. documenten die de klant verschaft, kunnen onduidelijkheden naar voren komen. Deze signalen zijn aanleiding voor de klantmanager of medewerker inkomen om de klant in de gelegenheid te stellen zelf het signaal te weerleggen door het aanleveren van argumenten, gegevens of documenten (groene traject). Indien de weerlegging onvoldoende is, vindt er een overdracht plaats naar het intensieve controletraject (oranje traject) en vervolgens zonodig naar de opsporingsdienst (rode traject). De veronderstelling is dat gevallen waarin een (fraude)signaal (meteen) nader onderzocht wordt, meer oplevert dan ongerichte controles. Of dat in de uitvoeringspraktijk van Sociale Zaken Best ook zo is, zal later moeten blijken aan de hand van analyses van resultaten achteraf. 3.3
Signalen uit bronnen leiden tot werkimpulsen
Uit verschillende bronnen kunnen enkelvoudige of uit meerdere bronnen samengestelde signalen bij elkaar komen in de backoffice waar ze, al dan niet gebundeld, als werkimpuls worden doorgesluisd naar de klantmanager of medewerker inkomen. Interne signalen kunnen afkomstig zijn uit voortgangsgesprekken met de klanten over reïntegratie, activering en zorg, uit de ontvangen controle- en wijzigingsformulieren en door analyse van dossiergegevens. Externe signalen worden ontleend aan diverse gegevensbestanden zoals het IB, rapportages van reïntegratiebureaus en tips van derden. 3.4
De procesgang signaalsturing in het groene traject
De klantmanager of medewerker inkomen bepaalt of overzichtelijke en enkelvoudige signalen kunnen worden afgedaan binnen het reguliere traject. De medewerker krijgt een werkimpuls en roept de klant op om zijn of haar verhaal zodanig plausibel te maken, dat het leidt tot decharge of tot een intensievere aanpak. De medewerker rondt de controle af en rapporteert over zijn bevindingen. Het reguliere controleproces bestaat uit routinematige (administratieve) controleprocedures die worden uitgevoerd door de klantmanager of medewerker inkomen. Die zal naar aanleiding van een signaal zelf de eerste acties moeten ondernemen. De keuze om deze verificatiehandelingen uit te laten voeren door de klantmanager/medewerker inkomen zelf is dat zij op deze manier fraudealert blijven. Zij zullen in een gesprek doorvragen op een signaal en eventueel de klant verzoeken om specifieke gegevens te overleggen of een algemene gegevensuitvraag doen bij de klant en indien noodzakelijk daarna een specifieke gegevensuitvraag. De medewerker beoordeelt hoe het traject
41
verder zal verlopen (groen, oranje, rood). In sommige (grens)gevallen zal de sociale recherche om advies worden gevraagd, waarna een afweging zal plaatsvinden voor overdracht naar het oranje traject of naar het rode traject. 3.5
De procesgang signaalsturing in het oranje traject
Signalen, die niet strafrechtelijk maar wel serieus van aard zijn, worden als werkimpuls opgeboekt. De klantmanager of medewerker inkomen kan op verschillende manieren reageren. Naast gespreksvoering en huisbezoek kan ook samen met een collega of een sociaal rechercheur (in de rol van adviseur/waarnemer) het traject worden voortgezet. Afhankelijk van het risico wordt aan de hand van stappenplannen (protocollen) bekeken op welke wijze de klant professioneel tegemoet getreden kan worden. De medewerker rondt de controle af en rapporteert, zonodig in overleg met de sociale recherche, over zijn bevindingen. Na overdracht van signalen uit het reguliere traject, start in het oranje traject een intensieve controle naar de geconstateerde signalen. Het oranje traject is ondergebracht bij de klantmanager of medewerker inkomen, die een beroep kan doen op ondersteuning van de Sociale Recherche. In het oranje traject wordt tevens gebruik gemaakt van controleren om de klant heen. Afhandeling van de fraudesignalen in het oranje intensieve controletraject geschiedt volgens signaalspecifieke onderzoeksprotocollen voor intensieve controle (stappenplan samenwoning/niet verblijven of stappenplan verzwegen vermogen/inkomen). Na het raadplegen van specifieke administratieve bronnen moet de keuze worden gemaakt of de uitkering wordt gewijzigd of ongewijzigd wordt voortgezet of dat het dossier wordt overgedragen aan de Sociale Recherche (rode traject). 3.6
De procesgang signaalsturing in het rode traject
Signalen, die onderzoek vergen in een opsporingstraject, worden overgedragen aan de sociale recherche voor nader onderzoek. De medewerker van Sociale Zaken blijft verantwoordelijk voor de voortgang van het onderzoek en meldt tussentijds eventuele nieuwe signalen aan de sociale recherche. De sociaal rechercheur rondt het onderzoek af en rapporteert over zijn bevindingen. Het opsporingstraject, binnen het stoplichtenmodel is dit het rode traject, wordt uitgevoerd door de sociaal rechercheurs die bij hun onderzoek gebruik kunnen maken van bijzondere opsporingstechnieken en dwangmiddelen. Dwangmiddelen zijn in het kader van de strafvordering aan te wenden bevoegdheden, waardoor daadwerkelijk, anders dan door tenuitvoerlegging van een straf of maatregel, inbreuk wordt gemaakt op rechten en vrijheden van personen8. Wat zijn dwangmiddelen? • staande houden; • aanhouden; • ophouden voor verhoor; • doorzoeking van de woning, pand of bedrijf van verdachte; • beslag; • uitlevering van stukken door derden; • onderzoek aan kleding en lichaam (fouilleren); Naast deze dwangmiddelen, die alleen mogelijk zijn door tussenkomst van de Officier van Justitie dan wel de rechter-commissaris, heeft de sociale recherche ook de mogelijkheid om specifieke opsporingstechnieken in te zetten zonder dat dit leidt tot een strafrechtelijke procedure, dan wel gebruikt kunnen worden in een administratiefrechtelijk onderzoek. Specifieke opsporingstechnieken: • stelselmatige observaties; • waarnemingen ter plaatse; • volgen van betrokkene; • verhoren; • horen van getuigen en deskundigen 8
Prof. mr. G.J.M. Corstens: Het Nederlandse strafprocesrecht, 2e druk, p. 337
42
• intensief huisbezoek; • buurtonderzoek De afhandeling van de signalen in het rode strafrechtelijke (opsporing)traject geschiedt volgens de eigen protocollen van de Sociale Recherche.
43
4.
Procesgang risicosturing: ontwikkelen, legitimeren en benutten van risicoprofielen
4.1
Doel en uitgangspunten van risicosturing
Bij risicosturing worden klanten die voldoen aan een risicoprofiel extra gecontroleerd. Het is een aanvulling op signaalsturing. Het kan plaatsvinden in het systeem van signaalsturing, immers het voldoen van een klant aan een risicoprofiel is een signaal dat nader onderzocht gaat worden. Dit geldt zowel bij de aanvraag, de lopende uitkering als bij de klant die in een reïntegratietraject zit. Op basis van de risicosturing kan het controleapparaat optimaal worden ingezet: alle klanten hebben recht op controle en sommigen hebben recht op extra controle. Uitgangspunten voor risicosturing: 1. De risicoprofielen moeten administratief traceerbaar zijn; 2. De risicoprofielen mogen niet gebaseerd zijn op etniciteit of stigmatiserend zijn; 3. Alvorens klanten binnen een bepaald risicoprofiel worden benaderd of projectcontroles worden uitgezet, moet er een onderzoeksprotocol zijn uitgewerkt of een projectplan waarin de volgende punten uitgewerkt worden: • administratieve beschrijving van het risicoprofiel naar kwaliteit en kwantiteit; • voorbereidend onderzoek: kenmerken van het profiel, gedragsuitingen in de risicosituatie, beste onderzoeks- en opsporingsmethode, welk accent op verificatie en validatie; • Wat kun je de klant vragen (gegevens, bewijsstukken); • validatie van externe bronnen (om de klant heen); • feitelijke waarneming; • confronterend gesprek en ondersteuning middels protocollen. 4.2
Hoe werkt risicosturing?
Als er sprake is van een administratief vast te stellen situatie van verhoogd risico aan de hand van risicoprofielen, vindt intensieve controle plaats. De risicosturing krijgt langs twee kanten vorm: • De klant komt langs en de medewerker vult de scorekaart in. Op grond van een lage score krijgt de klant een behandeling volgens het groene traject. Op grond van een hoge score zal een intensief (oranje) traject worden gevolgd; • Doordat het gehele klantenbestand wordt gesproken, is het mogelijk een bestandsanalyse uit te voeren. Alle klanten worden groepsgewijs op grond van de risicoscore ingedeeld in een laag of hoog risicoprofiel. Aan de hand hiervan kan per klant de frequentie waarmee de rechtmatigheidsonderzoeken plaats moeten vinden worden vastgesteld. Tevens kunnen deze gespreken worden gebruikt om de klanten voor te lichten; • Het is de bedoeling dat alle klanten op den duur volgens de kenmerken van de scorekaart een score krijgen. Klanten van wie binnen het systeem van de signaalsturing signalen vastgesteld zijn en die op grond daarvan een rechtmatigheidsonderzoek krijgen, worden tevens gescoord op de risicoanalyse. 4.3
Onderzoekstermijnen
Alle klanten zullen in een laag of in een hoog risicoprofiel worden ingedeeld. Binnen deze twee profielen zal een aantal specifieke groepen worden onderscheiden, die specifiek, afhankelijk van het risico, zullen worden benaderd: • Klanten, die worden ingedeeld in risicoprofiel hoog, zullen een aangepaste heronderzoekstermijn krijgen, die korter is dan 18 maanden. In deze rechtmatigheidsonderzoeken zal de nadruk liggen op het specifieke frauderisico dat bij een bepaalde groep hoort; • De groep klanten, die wordt ingedeeld in risicoprofiel laag, zal eens per 18 maanden worden opgeroepen voor de rechtmatigheidscontrole. Het belangrijkste doel van deze gesprekken is vooral voorlichting. Vanwege het lage risico op fraude zou deze groep eigenlijk helemaal niet opgeroepen hoeven te worden. We doen dit tocht, omdat deze groep anders helemaal uit beeld verdwijnt.
44
Voor alle klanten geldt dat ongeacht het risicoprofiel signaalsturing wordt toegepast. Ieder signaal dat binnenkomt, zal nader worden onderzocht. 4.4
Hoe zijn de risicogroepen tot stand gekomen?
In het kader van het project Hoogwaardige Handhaving is in overleg met de medewerkers (ervaringsdeskundigen) een aantal risicogroepen benoemd uit een landelijke inventarisatie van risicogroepen. Over de meest voorkomende risicogroepen ontstond, gebaseerd op de werkervaringen van de medewerkers, consensus. Bij het vaststellen van risicogroepen blijkt op dit moment de onmogelijkheid om in alle gevallen bepalende gegevens uit het systeem te halen. Dit betekent dat een aantal risicogroepen alleen getraceerd kan worden door dossieronderzoek. Een dergelijke klus is zodanig tijdrovend dat het de mogelijke meerwaarde van het onderzoek teniet doet. Voor dit moment is gekozen voor een slagvaardige en pragmatische aanpak. Risicoprofielen worden liefst administratief detecteerbaar geformuleerd, maar praktijkervaringen, al dan niet van elders, kunnen eveneens bepalend zijn om een risicoprofiel te definiëren en daar actie op te zetten. Het administratieve systeem zal worden verbeterd, zodat in de toekomst meer ingespeeld kan worden op een betere administratieve afbakening van de te onderzoeken risicoprofielen. Duidelijk moet zijn dat risicoprofielen niet statisch zijn. Bepaalde risico’s, die tot fraude leiden, zijn voor de fraudeur niet meer lucratief en worden gemeden, wanneer deze succesvol worden opgespoord. Andere vormen van fraude zullen ontstaan. Door voortdurend alert te zijn op risico’s kunnen nieuwe risico’s en risicoprofielen worden benoemd. 4.5
Risicogroepen, risico’s en de aanpak per risicogroep
Het belangrijkste onderdeel van risicosturing is het controleren van de rechtmatigheid op basis van het risicoprofiel (hoog/laag) waarin een klant is ingedeeld. Hieronder volgt een opsomming van de geselecteerde risicogroepen. In elke groep zijn specifieke, soms meerdere (fraude)risico 's aan te geven. Het risico binnen een bepaalde groep bepaalt de manier van controleren. Risicoprofiel hoog Risicogroep 1
Risico's Aanpak
Risicogroep 2
Risico's
Aanpak
Woonsituatie waarbij meerdere mensen op één adres woonachtig zijn. Deze groep heeft betrekking op alleenstaanden of alleenstaande ouders, die inwonend zijn dan wel inwoning hebben. Bij deze groep is een verhoogd risico op woonfraude. Er kan mogelijk sprake zijn van een gezamenlijke huishouding. De aanpak bij deze groep zal vooral gericht zijn op het controleren van de woonsituatie. Dit kan door middel van een huisbezoek, maar bijvoorbeeld ook d.m.v. een intensieve controle van de gegevens (bijv. op wiens naam staat het huurcontract, wie betaalt de rekeningen?). Klanten met inkomsten uit (deeltijd)arbeid. Het betreft hier de klanten met inkomsten uit arbeid of zelfstandig bedrijf. Deze groep klanten heeft al langere tijd inkomsten en zeker in bepaalde beroepen bestaat het risico dat er meer inkomsten zijn dan worden opgegeven. Risico: verzwegen inkomsten door gedeeltelijk zwart of wit werk dat niet of te laat wordt opgegeven. Bij deze groep is een actieve aanpak via de klantmanager de beste aanpak. Als iemand al in deeltijd werkt, is mogelijk uitbreiding van het aantal uren een optie. Dit leidt vervolgens weer tot uitstroom uit de uitkering. Ook controle van de Sociale Recherche is in tweede instantie een nuttige aanpak.
45
Risicoprofiel laag Risicogroep laag
4.6
• Klanten van 65 jaar en ouder. • Klanten die succesvol een reïntegratietraject volgen.
Rapportage over de kwaliteit van gehanteerde risicoprofielen als selectie-instrument
De waarde van het gehanteerde risicoprofiel als selectie-instrument wordt regelmatig geëvalueerd binnen het werkoverleg van Sociale Zaken. Periodiek moet de doeltreffendheid van de risicoprofielen als selectie-instrument gemeten worden en worden vergeleken met de detectiewaarde van algemene (niet risicogestuurde) controles. Niet (meer) renderende profielen worden vervangen door nieuwe wel renderende profielen.
46
5.
Controlemiddelen: statusformulier, dienstverleningsgesprek en overige middelen
Sociale Zaken maakt voor haar controlewerkzaamheden tijdens de overgangsperiode gebruik van vier controlemiddelen: • rechtmatigheidsonderzoeks- en heronderzoeksformulieren; • dienstverleningsgesprekken; • gegevensuitwisseling door tussenkomst van het Inlichtingenbureau; • Suwinet – Inkijk Deze controlemiddelen worden hieronder nader beschreven.
5.1
Het rechtmatigheidsonderzoeks- en heronderzoeksformulier: rechtmatigheidscontrole
Voor de overgangsperiode naar de invoering van een status- en mutatieformulier zal de huidige werkwijze van rechtmatigheidscontrole met gebruik van rechtmatigheids- en heronderzoeksformulieren worden gehandhaafd. Hieronder volgt de bestaande werkwijze, aangevuld met tijdelijke aanpassingen. Rechtmatigheidsonderzoekformulier: Hier het bestaande doel en de werkwijze van het gebruik van het ROF opnemen, in aangepaste vorm gedurende de overgangsperiode. Actie door Johan en Annelie zoals afgesproken in de vergadering van de projectgroep op 2.2.05. Heronderzoekformulier: Hier de tijdelijk aan te passen procedure voor de heronderzoeken opnemen, actie door Johan en Annelie (projectgroep 2.2.05)
5.2
Het dienstverleningsgesprek
Bij hoogwaardige handhaving krijgt preventie van fraude veel aandacht. Immers door misbruik te voorkomen blijven zowel de klant als Sociale Zaken verschoond van vervelende en dure gevolgen. De vruchten van preventie zijn vooral te oogsten, door de klant vroegtijdig te informeren over diens rechten en plichten en dit te combineren met een optimale dienstverlening. Hiervoor is het dienstverleningsgesprek ontwikkeld. Daarin wordt al direct aan het begin van de relatie tussen klant en klantmanager rechten en plichten helder uiteengezet. Wat mag de klant van Sociale Zaken verwachten? En omgekeerd: wat verwacht Sociale Zaken van de klant? De voordelen voor Sociale Zaken zijn: • lagere uitvoeringskosten door minder maatregel- en invorderingsactiviteiten; • imagoverbetering omdat de klant een positief beeld krijgt van de dienstverlening van Sociale Zaken, hetgeen leidt tot een afname van klachten; • een betere naleving van de regels en daarmee vroegtijdige borging van de rechtmatigheid. De voordelen voor de klant zijn: • vroege en betere voorlichting over rechten en plichten en daardoor in staat zijn zelfstandig de juiste beslissing te nemen; • minder maatregelen en/of terug te betalen uitkeringsgelden; • behoed worden voor de gevolgen van strafvervolging; • meer mogelijkheden om zelf het heft in handen te nemen.
47
5.2.1
Het dienstverleningsgesprek in grote lijnen
Het dienstverleningsgesprek is een eenmalig kennismakingsgesprek van de klant met de klantmanager. De klant wordt op een beknopte, servicegerichte wijze voorgelicht over de dienstverlening door Sociale Zaken en hij krijgt inzicht in de daaraan verbonden rechten en plichten. Dit inzicht geeft de klant zekerheid, leidt eerder tot acceptatie van de verplichtingen en daarmee tot de bereidheid om deze na te leven. Het dienstverleningsgesprek combineert, op een voor beide partijen efficiënte manier, activiteiten die voor een rechtmatige en doelmatige uitvoering noodzakelijk zijn, t.w.: • voorlichting over rechten en plichten; • uitreiking van de informatiemap; • informatie over het minimabeleid; • bevorderen van een goede relatie met de klant. 5.2.2
Voor welke klanten is het dienstverleningsgesprek bedoeld?
Het dienstverleningsgesprek is bedoeld voor klanten die een klantmanager toegewezen hebben gekregen, t.w.: • klanten met een uitkering voor de kosten van levensonderhoud (WWB, Bbz, Ioaw en Ioaz); • klanten met een periodieke bijzondere bijstandsuitkering. Het gaat dus om klanten met wie voor kortere of langere tijd contact zal worden onderhouden. Klanten die incidenteel gebruikmaken van de dienstverlening van Sociale Zaken, zoals aanvragers van incidentele bijzondere bijstand zijn van het dienstverleningsgesprek uitgezonderd. 5.2.3
Wat komt ter sprake in het dienstverleningsgesprek?
Het dienstverleningsgesprek kent verschillende onderdelen of gespreksonderwerpen. Al naar gelang de doelgroep zullen ze alle of slechts voor een deel aan de orde komen. a.
Korte kennismaking
De klantmanager legt in het kort uit wat zijn rol is in de relatie met de klant, wat zijn taken en verantwoordelijkheden zijn tijdens het dienstverleningsproces. Met andere woorden: Wat mag de klant verwachten en wat verwacht de klantmanager van de klant? b.
Aanvullende informatievergaring
Wanneer het dienstverleningsgesprek plaatsvindt, is het recht op uitkering in principe al een feit. Wel kan de klantmanager aanleiding zien om de klant om nadere informatie te vragen. Bijvoorbeeld omdat het dossier nog bepaalde onduidelijkheden bevat of omdat de klantmanager meer inzicht wil krijgen in de klant. En wellicht ziet hij nieuwe of andere aanknopingspunten voor een "goed gesprek". Want het blijft uiteraard belangrijk om tijdens het gesprek attent te zijn op inconsistenties in het verhaal van de klant, en daar vervolgens op door te vragen. c.
Voorlichting aan de klant
De klantmanager geeft tijdens het dienstverleningsgesprek voorlichting over drie onderwerpen: • De rechten en plichten van de klant. Tegelijk met de toekenningsbeschikking heeft de klant een bijlage met een opsomming van rechten en plichten toegestuurd gekregen. De klantmanager legt uit wat die rechten en plichten voor de klant persoonlijk betekenen. Ook vertelt hij wat de consequenties kunnen zijn als de klant de informatie- en inspanningsverplichtingen niet nakomt; • De werkwijze en de daarmee samenhangende procedures bij Sociale Zaken, zoals informatie over openingstijden van Sociale Zaken, het telefonisch spreekuur (en de discipline die daarbij van de klant is vereist) en het gebruik van het controle- en wijzigingsformulier. Daarnaast actieve sturing op doelmatigheid, door goede uitleg over de vervolgdienstverlening: de toeleiding naar een reïntegratiebedrijf, de uitvoering van het reïntegratieplan of een tijdelijke ontheffing van de arbeidsverplichtingen. De controle op de verplichtingen en de periodieke afspraak over het volgen van het traject. Ook informatie over mogelijkheden van reïntegratie en de rol die de klant zelf kan spelen, zijn van groot belang;
48
• De overige dienstverlening. De klantmanager geeft een korte uitleg over de bijzondere bijstand en gaat bij de klant na of die een dergelijke voorziening of andere voorzieningen nodig heeft, zoals bijvoorbeeld schuldhulpverlening etc.. Afhankelijk van de behoefte van de klant, geeft de klantmanager hem specifieke folders of brochures mee. Leidraad bij de voorlichting is het doornemen van de informatiemap die de klant van Sociale Zaken ontvangt. 5.3
Gegevensuitwisseling door tussenkomst van het Inlichtingenbureau
De stichting Inlichtingenbureau (IB) is een organisatie die zorg draagt voor gegevensuitwisseling tussen sociale diensten en een aantal andere instanties. Deze instanties (de zgn. bronnen) zijn vooralsnog: • het UWV voor gegevens over inkomsten uit arbeid en inkomsten uit sociale verzekeringen; • de belastingdienst voor gegevens over inkomsten uit vermogen (rente) en gegevens over bankrekeningen; • de Informatiebeheer Groep (IBG) voor gegevens over inkomsten uit studiefinanciering en inschrijving bij het hoger onderwijs; • de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) voor gegevens over detentie van klanten. Om de samenloop van inkomsten te signaleren geeft de gemeente elektronisch aan het IB door welke personen bijstand ontvangen. Aan de hand van deze opgave zet het IB een elektronische vraag uit bij de bovengenoemde instanties. Zo kan worden vastgesteld of een persoon in een bepaalde periode naast een uitkering van de gemeente ook andere inkomsten had. Dit wordt een samenloopsignaal genoemd. Het IB geeft aan de gemeente Best door welke samenloopsignalen zijn vastgesteld. Het is vervolgens aan de gemeente om te onderzoeken of er sprake is van inkomsten die niet zijn gemeld door de klant en in hoeverre vervolgacties noodzakelijk zijn. Het IB registreert de volgende gegevens van persoon die bijstand ontvangen: • sociaal-fiscaalnummer • naam, adres en woonplaats • periode van uitkering • signaal van samenloop tussen periode van uitkering en andere inkomsten (brongegevens). In de wet SUWI (artikel 62) is het gebruik van het IB door de gemeente verplicht gesteld.
5.4
Suwinet-Inkijk
Suwinet-Inkijk is het instrument waarmee medewerkers van de ketenpartners CWI, UWV en Sociale Diensten direct toegang krijgen tot relevante gegevens voor en over klanten. Suwinet-Inkijk bevat gegevens die afkomstig zijn van de CWI, Sociale Diensten, GBA en VIS. CWI levert gegevens over inschrijvingen bij de CWI en gegevens over beroepservaring en opleidingen die een persoon gevolgd heeft. De gegevens van Sociale Zaken hebben betrekking op uitkeringen en uitkeringsaanvragen in het kader van de WWB. De gegevens van het UWV hebben betrekking op arbeidsrelaties en uitkeringsverhoudingen. CWI ’s, Sociale Zaken en UWV leveren daarnaast allerlei NAW-gegevens. Deze gegevens worden ook geleverd door de GBA, de authentieke bron voor persoonsinformatie. Naast de genoemde persoonsgegevens levert Suwinet-Inkijk - door aansluiting op het Verificatie Identificatie Systeem (VIS) - gegevens over de status van identiteitsbewijzen. Van identiteitsbewijzen uit verschillende landen kan op die manier worden vastgesteld of zij als vermist of vervalst staan geregistreerd.
49
6.
Meetpunten voor signaal- en risicosturing
6.1
Waarom meten
De reden waarom het proces van "Controle op maat" gemeten moet worden is tweeledig: • Zelfsturing team: mogelijkheden scheppen om periodieke aansturing van het controle op maatsysteem (signaal- en risicosturing) door het team zelf te laten plaatsvinden; • Verantwoording afleggen naar management en bestuur met betrekking tot: o Toegevoegde waarde van de verschillende schakels in de controleketen door het zichtbaar maken van resultaten en effecten die na afloop vast te stellen zijn; o Inzet van mensen en middelen door het zichtbaar maken van de werkstroom (input, selectie, behandelingstrajecten, afhandelingstrajecten, resultaat en afloop). Een eerste moment om de effecten van Controle op maat te meten is eind 2005. Het gehele klantenbestand is dan gecategoriseerd en er is tegen die tijd ervaring opgedaan met signaalsturing. Eind 2006 is een volgend meetpunt, controle op maat is dan volledig operationeel (inclusief risicosturing). Vervolgens zal jaarlijks een evaluatie plaatsvinden. 6.2
Meetpunten in werkstroom (bedrijfsvoering)
Hieronder staan de meetpunten die in de werkstroom zijn te onderscheiden: 1. Input
• aantal fraudesignalen: a. naar soort: woonsituatie, inkomsten, vermogen, identiteit; b. naar bron: derden (waaronder kliks), instanties (Suwinet, IB), intern (GBA-, dossier- en gespreksgegevens; c. naar risicogebied: risicogebied 1, risicogebied 2, enz.
2. Selectie
• • • • •
aantal aantal aantal aantal aantal
dossieronderzoeken; intensieve controlezaken; huisbezoeken; opsporingszaken; niet in behandeling genomen zaken (evt. oorzaak).
3. Producten oranje traject
• • • • • • • • • •
aantal rapportages dossieronderzoeken met gevolg aantal rapportages dossieronderzoeken zonder gevolg aantal rapportages intensieve rechtmatigheidsonderzoeken op signaal met gevolg aantal rapportages intensieve rechtmatigheidsonderzoeken op signaal zonder gevolg aantal rapportages intensieve rechtmatigheidsonderzoeken op risico met gevolg aantal rapportages intensieve rechtmatigheidsonderzoeken op risico zonder gevolg aantal rapportages op projectaanpak met gevolg aantal huisbezoeken met gevolg aantal huisbezoeken zonder gevolg aantal huisbezoeken dat leidt tot rapportage/toeleiding naar SR
4. Producten rode traject
• • • • •
aantal aantal aantal aantal aantal
rapportages met gevolg rapportages zonder gevolg processen-verbaal met gevolg processen-verbaal zonder gevolg strafzaken met gevolg
50
• aantal strafzaken zonder gevolg
5. Behandeling
• Aantal zaken dat tijdens of na intensieve controle of heronderzoek wordt overgedragen naar het opsporingstraject.
6. Afhandeling
De afhandeling dient te worden uitgesplitst naar fraudesoort, traject (groen, oranje en rood) en naar medewerker: • totaal en gemiddeld brutofraudebedrag; • totaal en gemiddeld terugvorderingsbedrag (alleen voor fraudevorderingen); • totaal bedrag maatregelen (alleen maatregelen die betrekking hebben op de inlichtingenplicht);
7. Resultaat
Gevolgen voor uitkering, in aantallen: • ongewijzigd; • herziening; • intrekking; • beëindiging.
Nog te ontwerpen: • verificatie- en validatiematrix • procedure behandeling tips
51
7.
Capaciteitsberekening
In dit hoofdstuk een berekening te maken van de inzetbare capaciteit voor de geplande rechtmatigheidsonderzoeken
Actie Johan en Annelie
52
8.
Implementatie controleplan 2005
8.1
Implementatie
Zolang Sociale Zaken in 2005 niet beschikt over het nieuwe systeem, zullen de rechtmatigheidsonderzoeken worden verricht volgens een eenmalige procedure, die geldt voor de overgangsperiode. De te ondernemen acties voor de omzetting van de uitkeringen naar de WWB, en het na gewogen keuze zoveel mogelijk gelijktijdig houden van dienstverleningsgesprekken in combinatie met rechtmatigheids- en doelmatigheidsgesprekken zullen een zo efficiënt mogelijk beslag leggen op de personele capaciteit. Hieronder zijn de in de tijd te ondernemen acties, gerubriceerd naar invalshoek en soort activiteit, in schema gebracht. Het is uitdrukkelijk de bedoeling dat dit activiteitenoverzicht ieder jaar tijdig geactualiseerd wordt voor de in het daaropvolgende jaar te ondernemen activiteiten. 8.2
Personeel
Instructie
Taakverdeling
Werkafspraken
Capaciteit
Inzet
Planning
Randvoorwaarden
Voortgangsbew.
Verantwoordw.
Januari Februari Maart April Mei Juni Juli Augustus September Oktober November December
8.3
Organisatie
Doelstelling Januari Februari Maart April Mei Juni Juli Augustus September Oktober November December
53
8.4
Systeem
Rechtmatigheid
Doelmatigheid
Omzetting
Dienstverlening
Signalen
Januari Februari Maart April Mei Juni Juli Augustus September Oktober November December
54
9. Bijlage. Invoering van status- en mutatieformulieren na de overgangsperiode Bij het "oude" heronderzoek werd de klant steeds opnieuw naar dezelfde gegevens gevraagd. Zowel voor Sociale Zaken als voor de klant is dat een omslachtige en weinig effectieve werkwijze. Het gaat er immers alleen maar om te bezien of er veranderingen zijn opgetreden, die moeten leiden tot een verandering van de rechten of de plichten. De traditionele handelswijze wordt daarbij omgekeerd: De klant moet actief worden en de veranderingen en mutaties zelf melden. In Best is gekozen voor een combinatie van een status- en mutatieformulier. Na de overgangsperiode zullen met de invoering van dit formulier het huidige rechtmatigheidsonderzoeksformulier en het heronderzoekformulier vervangen worden. De linkerkolom van het nieuwe formulier bevat een set reeds bekende persoonsgegevens. De klant moet het vooraf ingevulde formulier verifiëren en binnen één week ondertekend terugsturen. Eventuele wijzigingen geeft hij in de rechterkolom aan. Een wijziging kan een reden zijn voor een rechtmatigheidsonderzoek. Het maandelijkse rechtmatigheidsonderzoeksformulier (rof) wordt afgeschaft en vervangen door het status- en mutatieformulier. Klanten hebben een meldingsplicht als er veranderingen zijn in o.a. de persoonlijke omstandigheden, in de gezinssituatie, het inkomen en het vermogen. In dat geval dienen zij deze wijzigingen binnen één week door middel van het statusformulier aan Sociale Zaken te melden. Klanten met inkomsten krijgen elke maand een mutatieformulier, dat zij eveneens binnen één week moeten terugsturen. Als klanten het status- en mutatieformulier hebben ingestuurd, krijgen zij automatisch een nieuw formulier. Klanten die AOW hebben, krijgen in februari en september een status- en mutatieformulier, omdat dan de hoogte van de AOW wijzigt. 9.1
Wat is het doel van de nieuwe procedure?
In de nieuwe opzet worden dus het gebruikelijke heronderzoeksformulier en het rofje afgeschaft en vervangen door het status- en mutatieformulier. De nieuwe procedure zal naar verwachting de medewerking van de klant verbeteren en diens bereidheid vergroten om de regels na te leven. Voor Sociale Zaken is het voordeel van het status- en mutatieformulier boven het huidige heronderzoek, dat er veel minder onnodige energie wordt gestoken in de gevallen van "geen bijzonderheden". Daarentegen gaat meer aandacht uit naar gevallen met een groter risico op fraude. De mate van controle wordt dus, conform het idee van hoogwaardig handhaven, bepaald door enerzijds de verandering in de rechten en verplichtingen en anderzijds door het ingeschatte frauderisico. Daarnaast is het maandelijkse inlichtingenformulier (rofje) niet direct noodzakelijk als bewijslast in het strafrechtelijke traject. De nadruk komt nu meer te liggen op het verzwijgen van informatie in plaats van op valsheid in geschrift. Het laatste is overigens veel moeilijker te bewijzen. De WWB en meer specifiek de Maatregelenverordening maken het mogelijk meer effectief en efficiënt te sturen op een administratief sanctietraject. 9.2
Het status- en mutatieformulier bij rechtmatigheidscontrole
Het status- en mutatieformulier is een samengesteld formulier met een onderdeel controle van de status van de klantgegevens (linkerkolom) en een onderdeel wijzigingsgegevens (mutaties in de rechterkolom). Het formulier bevat alle onderwerpen die relevant zijn voor het controleren van de rechtmatigheid van de uitkeringsverstrekking. Het formulier is overzichtelijk, goed leesbaar en gemakkelijk in te vullen. De klant hoeft niet langer allerlei gegevens in te vullen die al bij Sociale Zaken bekend zijn, maar slechts te controleren of de bekende gegevens nog juist zijn. Het is ook niet nodig dat de klant opnieuw opgeeft dat hij inkomsten heeft. Deze verplichting had hij immers al bij de
55
uitkeringsaanvraag en wijzigingen worden tussentijds via het statusformulier gemeld. Daarnaast controleert Sociale Zaken de werkbetrekkingen van alle klanten via het Inlichtingenbureau (IB). Dit geldt, zij het in wat mindere mate, ook voor het vermogen. Controle vindt hier eenmaal per jaar plaats door een bestandsvergelijking met de rentebase van de Belastingdienst. De in de linkerkolom afgedrukte (status)gegevens beperken zich tot de identiteit van de klant en diens partner, de inwonende kinderen (en of zij financieel afhankelijk zijn), eventuele huisgenoten, en de uitkering van de voorafgaande maand (normsoort, leefvorm, norm toeslag en inkomstenkorting). Als de gegevens kloppen, moet de klant het formulier voor akkoord ondertekenen en vervolgens retourneren. Kloppen de gegevens niet, dan moet de klant dit aangegeven op het onderdeel mutatie van het formulier (rechterkolom). Het status- en mutatieformulier moet in zijn geheel binnen de gestelde termijn worden geretourneerd. Levert de klant het formulier helemaal niet in, dan kan dit leiden tot het opschorten van het recht op bijstand of, eventueel na een hersteltermijn, tot het beëindigen van de uitkering. 9.3
Het status- en mutatieformulier: direct op de hoogte van alle wijzigingen
Via het status- en mutatieformulier brengt de klant Sociale Zaken door middel van het onderdeel mutatie op de hoogte van alle wijzigingen die invloed kunnen hebben op (de hoogte van) de uitkering. De klant vult het formulier alleen in als er inderdaad iets in zijn situatie is veranderd. Het klinkt eenvoudig, maar er kunnen zich nogal wat veranderingen voordoen, die de klant moet doorgeven. Verhuizing, samenwonen, nieuwe bankrekening, gezinsuitbreiding etc. Ook klanten met incidentele inkomsten gebruiken het formulier. De klant ontvangt dan maandelijks automatisch een nieuw exemplaar van Sociale Zaken met daarop een uiterste inleverdatum. De klant stuurt dit formulier iedere maand ingevuld terug. 9.4
Inleveren status- en mutatieformulier: te laat of onjuist ingeleverd?
De termijn voor het doorgeven van wijzigingen is van groot belang. Zo gauw er ook maar iets wijzigt in de situatie van de klant, is deze verplicht dit binnen één week via het status- en mutatieformulier bij Sociale Zaken te melden. Als de klant het formulier onjuist invult of niet op tijd bij Sociale Zaken inlevert, kan een maatregel worden opgelegd. Levert de klant het formulier helemaal niet in, dan kan dit leiden tot het opschorten van het recht op bijstand of zelfs tot het beëindigen van de uitkering.
56
Deel 5: Beleidsregels terugvordering WWB gemeente Best
ALGEMEEN Beleidsregel 1 Bevoegdheid Burgemeester en wethouders maken gebruik van de bevoegdheid tot: a. het herzien of intrekken van het toekenningsbesluit ingevolge artikel 69 lid 3 van de Algemene bijstandswet (Abw) of artikel 54 lid 3 van de Wet werk en bijstand (WWB); b. het terugvorderen van ten onrechte verleende bijstand zoals neergelegd in de artikelen 78 tot en met 90 van de Abw en de artikelen 58 tot en met 60 van de WWB.
HERZIENING EN INTREKKING Beleidsregel 2 Herziening of intrekking van het toekenningsbesluit Een besluit tot toekenning van bijstand wordt herzien of ingetrokken indien: a. het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting als bedoeld in artikel 17, eerste lid, WWB of de artikelen 28, tweede lid en 29, eerste lid, van de Wet Suwi, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand; b. anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend. Van het nemen van een herzienings- of intrekkingsbesluit kan op grond van dringende redenen worden afgezien.
TERUGVORDERING Beleidsregel 3 Terugvordering Bijstand wordt teruggevorderd in de gevallen zoals vermeld in deze beleidsregels. Beleidsregel 4 Ten onrechte verleende bijstand Burgemeester en wethouders vorderen bijstand terug van de belanghebbende voorzover deze bijstand: a. ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend; b. in de vorm van een geldlening is verleend en de uit de geldlening voortvloeiende verplichtingen niet of niet behoorlijk worden nagekomen; c. voortvloeit uit gestelde borgtocht; d. ingevolge artikel 52 WWB bij wijze van voorschot is verleend en nadien is vastgesteld dat geen recht op bijstand bestaat; e. anderszins onverschuldigd is betaald en de belanghebbende dit redelijkerwijs kon begrijpen, waaronder begrepen dat: 1. de belanghebbende met betrekking tot de periode waarover bijstand is verleend, over in aanmerking te nemen middelen als bedoeld in artikel 31 WWB beschikt of kan beschikken; 2. bijstand is verleend met een bepaalde bestemming en naderhand door de belanghebbende vergoedingen of tegemoetkomingen worden ontvangen met het oog op die bestemming.
57
f.
Het in aanmerking nemen van in de voorafgaande drie maanden ontvangen middelen wordt niet als terugvordering beschouwd. g. Onder de kosten van bijstand in de zin van de WWB worden verstaan de door de gemeente betaalde bijstand verhoogd met de loonbelasting en premies volksverzekeringen waarvoor de gemeente die de bijstand verstrekt krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtige is, alsmede met de ziekenfondspremie, voor zover deze belasting en premies niet verrekend kunnen worden met de belastingdienst en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. h. Terugvordering als bedoeld onder e. vindt niet plaats, indien de betreffende kosten zijn gemaakt meer dan twee jaar vóór de datum van verzending van het besluit tot terugvordering.
Beleidsregel 5 Terugvordering van gezinsleden a. Onverminderd het bepaalde onder Beleidsregel 4 worden kosten van bijstand, indien de bijstand aan een gezin wordt verleend, van alle gezinsleden teruggevorderd. b. Indien de bijstand als gezinsbijstand aan gehuwden had moeten worden verleend, maar zulks achterwege is gebleven, omdat belanghebbende de verplichting, bedoeld in artikel 17 WWB, of de artikelen 28, tweede lid, en 29, eerste lid, van de Wet Suwi, niet of niet behoorlijk is nagekomen, kunnen de kosten van bijstand mede worden teruggevorderd van de gezinsleden met wier middelen als bedoeld in artikel 31 WWB bij de verlening van bijstand rekening had moeten worden gehouden. c. De onder a. en b. genoemde personen zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de terugbetaling van de kosten van bijstand die worden teruggevorderd.
Beleidsregel 6 Afzien van het nemen van een terugvorderingbesluit Burgemeester en wethouders zien af van het nemen van een terugvorderingsbesluit, indien: a. het terug te vorderen bedrag lager is dan € 120,00 en er geen sprake is van verwijtbaar gedrag van belanghebbende; b. hiertoe een dringende reden aanwezig is.
KWIJTSCHELDING Beleidsregel 7 Kwijtschelding wegens schuldenproblematiek In afwijking van de Beleidsregels 4 en 5 kunnen burgemeester en wethouders besluiten tot gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van de teruggevorderde bijstand indien: a. redelijkerwijs te voorzien is dat de belanghebbende niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden, en b. redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen, behoudens de in Beleidsregel 8 onder b, bedoelde vorderingen, van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen, en c. de vordering van de gemeente wegens teruggevorderde bijstand tenminste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang. Beleidsregel 8 Afzien van kwijtschelding wegens schuldenproblematiek Van kwijtschelding als bedoeld in Beleidsregel 7 wordt afgezien indien: a. de terugvordering van bijstand het gevolg is van verwijtbaar gedrag van de belanghebbende; b. de vordering wordt gedekt door pand of hypotheek op een goed of goederen, behoudens voor zover de vordering niet op die goederen verhaald kan worden.
58
Beleidsregel 9 Inwerkingtreding van het besluit tot afzien van terugvordering wegens schuldenproblematiek Het besluit tot het gedeeltelijk afzien van terugvordering of tot het gedeeltelijk afzien van verdere terugvordering treedt niet in werking voordat een schuldregeling tot stand is gekomen. Beleidsregel 10 Intrekking kwijtscheldingsbesluit schuldenproblematie Het besluit tot het gedeeltelijk afzien van terugvordering of tot het gedeeltelijk afzien van verdere terugvordering wordt ingetrokken of ten nadele van de belanghebbende gewijzigd indien: a. niet binnen twaalf maanden nadat dat besluit is bekendgemaakt, een schuldregeling tot stand is gekomen; b. de belanghebbende zijn schuld aan de gemeente niet overeenkomstig de schuldregeling voldoet; of c. onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid. Beleidsregel 11 Kwijtschelding na het voldoen aan de betalingsverplichting In afwijking van Beleidsregel 4 kunnen burgemeester en wethouders besluiten van terugvordering of van verdere terugvordering af te zien, indien de belanghebbende: a. gedurende vijf jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan; b. gedurende vijf jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft betaald; c. gedurende vijf jaar geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten; of d. een bedrag, overeenkomend met ten minste 50% van de restsom in één keer aflost. Beleidsregel 12 Verkorting van de periode van voldoen aan betalingsverplichting De in Beleidsregel 11 genoemde termijn is drie jaar indien: a. het gemiddeld inkomen van de belanghebbende in die periode de beslagvrije voet bedoeld in de artikelen 475c en 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering niet te boven is gegaan; en b. de terugvordering niet het gevolg is van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, WWB.
Beleidsregel 13 Geen kwijtschelding ten aanzien van pand- / hypotheekvorderingen Kwijtschelding als bedoeld in beleidsregel nummer 11 vindt niet plaats ten aanzien van vorderingen welke door pand of hypotheek op een goed of goederen zijn gedekt, behoudens voorzover zij niet op die goederen verhaald kunnen worden.
INVORDERING VAN TERUGGEVORDERDE BIJSTAND Beleidsregel 14 Invorderingsbesluit In het terugvorderingsbesluit delen burgemeester en wethouders aan de belanghebbende mede:
59
a. tot welk bedrag en over welke periode de ten onrechte ontvangen bijstand wordt teruggevorderd; b. de termijn of termijnen waarbinnen de belanghebbende de ten onrechte ontvangen bijstand dient terug te betalen; c. op welke wijze het besluit, bij gebrekkige betaling, ten uitvoer zal worden gelegd. Beleidsregel 15 Besluit tot kwijtschelding Het besluit tot kwijtschelding wordt door het college van burgemeester en wethouders ambtshalve genomen. Beleidsregel 16 Verplichtingen met betrekking tot de invordering a. Het aflossingsbedrag, zoals medegedeeld in het terugvorderingsbesluit of dat met de belanghebbende op grond van een minnelijke regeling tot stand is gekomen, geldt als een opgelegde betalingsverplichting; b. Tenminste één keer per 2 jaar verrichten burgemeester en wethouders onderzoek naar de hoogte van het inkomen. Indien het inkomen daartoe aanleiding geeft wordt als gevolg van dit onderzoek de betalingsverplichting gewijzigd vastgesteld.
Beleidsregel 17 Verrekening en beslaglegging Indien de belanghebbende niet bereid is tot het treffen van een minnelijke betalingsregeling, of een eerder opgelegde betalingsverplichting niet meer nakomt, dan wordt het terugvorderingsbesluit tenuitvoergelegd door middel van: a. verrekening met de maandelijks verleende bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand, op grond van artikel 6:127 van het Burgerlijk Wetboek, of bij het ontbreken van deze mogelijkheid b. een executoriaal beslag overeenkomstig de artikelen 479b tot en met 479g, behoudens artikel 479e, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. OVERIGE BEPALINGEN Beleidsregel 18 Rente en kosten Indien moet worden overgegaan tot verrekening of beslaglegging als bedoeld in beleidsregel 17, dan wordt de vordering verhoogd met de wettelijke rente en de invorderingskosten, ten bedrage van 15% van de hoofdsom.
Beleidsregel 19 Brutering Bij gebreke van tijdige betaling wordt de vordering verhoogd met de wettelijke rente en de op de terugvordering betrekking hebbende kosten. Loonbelasting en de premies volksverzekeringen waarvoor de gemeente die de bijstand verstrekt krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtige is, alsmede de ziekenfondspremie kunnen worden teruggevorderd, voorzover deze belasting en premies niet verrekend kunnen worden met de belastingdienst en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
Inwerkingtreding Deze beleidsregels treden in werking met ingang van 1 augustus 2005. Aldus op …… 2005 vastgesteld door burgemeester en wethouders van de gemeente Best.
60
TOELICHTING BELEIDSREGELS TERUGVORDERING WWB GEMEENTE BEST ALGEMEEN Beleidsregel 1 Bevoegdheid In de Wet Werk en Bijstand, die op 1 januari 2004 in werking is getreden, is het terugvorderen van ten onrechte verleende bijstand een bevoegdheid geworden van burgemeester en wethouders. Dit houdt in dat het wettelijk kader op zichzelf geen sluitende basis meer vormt voor de gemeentelijke terugvorderingspraktijk. Met de "Beleidsregels terugvordering WWB gemeente Best" wordt een nieuwe "wettelijke" basis gecreëerd om het bestaande terugvorderingsbeleid van de gemeente te kunnen continueren. Burgemeester en wethouders maken gebruik van de hierboven bedoelde bevoegdheid in de gevallen en op grond van de bepalingen in deze beleidsregels. Ter voorkoming van elke onduidelijkheid over de toepasselijkheid van oude of nieuwe terugvorderingsartikelen in voorkomende gevallen is in deze Beleidsregel bepaald dat de beleidsregels betrekking hebben op zowel terugvordering van bijstand ingevolge de Abw als ingevolge de WWB. In verdere beleidsnotities of in een beleidshandboek (Schulinck) kan het beleid nader worden uitgewerkt. De WWB is, evenals de Abw, een minimumbestaansvoorziening, die aanvullend is op de eigen bestaansmiddelen. Gelet op de gewijzigde financiële verantwoordelijkheid voor de kosten van de bijstand achten burgemeester en wethouders het van groot belang, dat de bijstand alleen terecht komt bij die burgers, die hieraan de meeste behoefte hebben. Bovendien hebben de ontvangsten voortvloeiend uit de terugvordering een gunstig effect op het beschikbare budget binnen het Inkomensdeel van de WWB. Daarnaast is een belangrijk beleidsuitgangspunt dat het plegen van bijstandsfraude onder geen enkele voorwaarde mag worden beloond door de ten onrechte verleende bijstand niet terug te vorderen.
HERZIENING EN INTREKKING Beleidsregel 2 Herziening of intrekking van het toekenningsbesluit Evenals terugvordering van bijstand is het met terugwerkende kracht gewijzigd vaststellen van het recht op bijstand door middel van een herzienings- of intrekkingsbesluit een bevoegdheid geworden van burgemeester en wethouders. Gelet op de hierboven geformuleerde uitgangspunten maken burgemeester en wethouders in beginsel in alle gevallen waarin er aanleiding is het toekenningsbesluit met terugwerkende kracht te wijzigen gebruik van deze bevoegdheid. De onderdelen a. en b. zijn identiek aan de bepalingen van artikel 69, derde lid, Abw en artikel 54, derde lid, WWB, maar zijn thans dwingend geformuleerd. a. indien als gevolg van het niet nakomen van de inlichtingenverplichting van de belanghebbende ten onrechte bijstand is verleend, wordt in alle gevallen het bijstandsrecht naar het verleden toe gecorrigeerd naar de juiste situatie. Het kan hierbij gaan om het schenden van de inlichtingenplicht ten aanzien van zowel de gemeente als van de CWI. b. In gevallen waarin er kennelijk in het verleden een niet correct toekenningsbesluit is genomen, maar dit niet is veroorzaakt door de belanghebbende, dan kan in voorkomende gevallen toch herziening of intrekking van het toekenningsbesluit aan de orde zijn. Dit zal zich vooral voordoen in gevallen waarin door burgemeester en wethouders onjuiste besluitvorming heeft plaatsgehad. Deze vorm van intrekking/herziening staat op gespannen voet met het rechtszekerheidsbeginsel. Op grond van dit beginsel kunnen rechten niet zonder meer met terugwerkende kracht worden gewijzigd. Doorslaggevend moet zijn of belanghebbende enige blaam treft bij het niet melden van de onjuiste situatie. De belanghebbende zal derhalve "op zijn klompen" hebben kunnen aanvoelen
61
dat er iets mis was met de toekenning. Als dit niet het geval is, dan gaan burgemeester en wethouders niet over tot herziening/intrekking met terugwerkende kracht. Het uitkeringsrecht zal in dat geval uiterlijk met ingang van de datum waarop de onjuistheid is geconstateerd worden gewijzigd, mits de belanghebbende hiervan tijdig op de hoogte wordt gebracht. Een andere overweging is of burgemeester en wethouders als gevolg van een grove fout een foutief besluit hebben genomen. Grove nalatigheid van het bestuursorgaan kan niet voor rekening komen van de belanghebbende, tenzij het bij de belanghebbende volkomen duidelijk kan zijn dat het hier een fout betreft. TERUGVORDERING Beleidsregel 3 Terugvordering Deze bepaling vormt de kernbepaling van het gemeentelijke terugvorderingsbeleid. Benadrukt wordt dat de bijstand uitsluitend wordt teruggevorderd in de gevallen waarin dit in de beleidsregels is vastgelegd.
Beleidsregel 4 Ten onrechte verleende bijstand De hier omschreven situaties waarin bijstand wordt teruggevorderd zijn identiek aan de bepalingen van artikel 58 WWB. Om echter geen misverstand te laten bestaan over wanneer bijstand moet worden teruggevorderd, zijn deze beleidsregels, in tegenstelling tot de formulering van artikel 58 WWB, dwingend geformuleerd. a. bijstand is ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleend, wanneer achteraf komt vast te staan, dat over de betreffende periode geen, of tot een lager bedrag, recht op bijstand bestond. Voorafgaande aan deze terugvordering dient op grond van artikel 54, derde lid WWB (of artikel 69, derde lid Abw) en Beleidsregel 2 van deze beleidsregels eerst een herzienings- of intrekkingsbesluit te worden genomen. b. aan de bijstand, die in de vorm van een geldlening is verleend, dient in alle gevallen een terugbetalingsverplichting te worden verbonden. Deze verplichting wordt in het toekenningsbesluit vastgelegd. Eerst wanneer deze verplichting niet wordt nagekomen, wordt ten aanzien van het nog resterende bedrag van de lening een terugvorderingsbesluit genomen. Hiermee ontstaat er ten aanzien van het resterende deel van de lening een executoriale titel. c. Borgstelling is een vorm van bijstandsverlening. Dit betekent dat in het toekenningsbesluit vastgelegd moet zijn dat de gemeente bijstand heeft verleend in de vorm van een borgstelling. Deze bijstand komt echter pas tot uitbetaling (aan de geldverstrekker) indien de belanghebbende in gebreke blijft met het terugbetalen van de door de geldverstrekker verleende geldlening. Op het moment van uitbetaling van de bijstand ontstaat tevens een vordering, die op grond van artikel 58, eerste lid, onder c, WWB en de gemeentelijke beleidsregels kan worden teruggevorderd. In dat geval is, evenals bij de terugvordering van een geldlening, een afzonderlijk terugvorderingsbesluit noodzakelijk. d. Een voorschot wordt op grond van artikel 52 WWB van rechtswege (automatisch op grond van de wet) verstrekt als een renteloze geldlening. Dit impliceert dat belanghebbende deze lening moet terugbetalen. Artikel 52, derde lid, WWB regelt dat het verstrekte voorschot ineens wordt verrekend met de toegekende uitkering over de periode waarop het voorschot betrekking had. Soms behoort verrekening van dit voorschot niet of niet volledig tot de mogelijkheden. Dat kan zijn, omdat er geen toekenning van een uitkering tot stand komt of omdat de toegekende uitkering niet toereikend is om het totale bedrag van het voorschot ineens te verrekenen. Het openstaande bedrag van het voorschot wordt dan van belanghebbende teruggevorderd op grond van artikel 58, eerste lid, onder d, WWB. Wanneer deze omstandigheid zich voordoet, dan is een afzonderlijk terugvorderingsbesluit noodzakelijk ten aanzien van het bedrag dat niet (volledig) kan worden verrekend met de toegekende bijstand. e. Er kunnen naast de hierboven genoemde omstandigheden andere zijn, waarin de bijstand bij nader inzien onverschuldigd is betaald. Het gaat hierbij met name om situaties waarin er geen reden is om te komen tot herziening of intrekking van het toekenningsbesluit, bijvoorbeeld
62
f.
wanneer bijstand is verleend in afwachting van het beschikbaar komen van middelen (inkomen of vermogen), of wanneer achteraf een vergoeding wordt ontvangen voor kosten waarvoor in een eerder stadium ook reeds (bijzondere) bijstand is ontvangen. Ook de onverschuldigd betaalde bijstand als gevolg van een administratieve vergissing dient op grond deze beleidsregel te worden teruggevorderd. Als restrictie geldt dat alleen kan worden teruggevorderd indien de belanghebbende redelijkerwijs kon begrijpen, dat hij ten onrechte bijstand ontving. Voor de hier bedoelde vorm van terugvordering geldt een wettelijke verjaringstermijn van 2 jaar. De leden f. t/m h. spreken voor zich en behoeven geen nadere toelichting.
Beleidsregel 5 Terugvordering van gezinsleden Op grond van artikel 59, tweede lid, WWB kan bijstand, die als gevolg van schending van de inlichtingenplicht niet als gezinsbijstand is verleend, maar wel als gezinsbijstand verleend had moeten worden, tevens worden teruggevorderd van degene met wiens middelen rekening had moeten worden gehouden. Eenvoudiger gesteld: bijstand die aan een alleenstaande is verleend, die achteraf een gezamenlijke huishouding blijkt te voeren, kan tevens van de verzwegen partner worden teruggevorderd. Duidelijk moet zijn dat: • de bijstandsontvanger het voeren van een gezamenlijke huishouding met deze partner heeft verzwegen; • de verzwegen partner van de bijstandsverlening op de hoogte was; • de verzwegen partner van de bijstandsverlening heeft meegeprofiteerd; een en ander conform de eisen die de bestuursrechter in bestendige jurisprudentie hierover ontwikkeld heeft. Alle gezinsleden waarvan in bovengenoemde situaties kan worden teruggevorderd zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de gehele vordering. Dit betekent in de praktijk dat het gehele bedrag van elk gezinslid kan worden teruggevorderd. In gevallen waarin één (of meer) gezinsleden niet in staat zijn om (het volledige) bedrag terug te betalen, kunnen andere gezinsleden voor het gehele (restant)bedrag worden aangesproken. In principe dienen alle debiteuren die hoofdelijk aansprakelijk zijn hun aandeel in de aflossing onderling met elkaar te verrekenen. Dit is niet het probleem van de gemeente.
Beleidsregel 6 Afzien van het nemen van een terugvorderingbesluit Onderdeel a. Om doelmatigheidsredenen wordt afgezien van terugvordering als het om zogenaamde "kruimelbedragen" gaat. De kosten bedragen dan al snel meer dan de baten. De Algemene bijstandwet stelde de grens op € 113,00. In de Handhavingsverordening WWB is gekozen voor € 120,00, waarbij tevens is bepaald dit bedrag niet te indexeren. Het voorgaande geldt echter alleen als de belanghebbende niets te verwijten valt. Dit is bijvoorbeeld het geval bij fouten van de gemeente of wijzigingen in de omstandigheden van de klant die niet tijdig in de hoogte van het uitkeringsbedrag zijn verwerkt. Bij terugvorderingen die het gevolg zijn van verwijtbaar gedrag moet worden gedacht aan ten onrechte of te veel betaalde bijstand vanwege het feit dat betrokkene zijn inlichtingenplicht niet is nagekomen (dus fraude heeft gepleegd) of zich niet heeft gehouden aan een of meer andere verplichtingen, waarop een maatregel is gevolgd. Fraudevorderingen dienen dus altijd geheel te worden terugbetaald. Mede met het oogmerk van preventie. Onderdeel b. In voorkomende gevallen kunnen er in de individuele situatie dringende redenen zijn op grond waarvan van een terugvorderingsbesluit kan worden afgezien. Hiervan kan sprake zijn wanneer de vordering is ontstaan buiten toedoen van de belanghebbende en hem hiervan geen enkel verwijt kan
63
worden gemaakt. Tevens zal in dat geval aannemelijk moeten zijn dat de belanghebbende rederlijkerwijs niet kon weten dat hij ten onrechte bijstand ontving. In gevallen waarin eerst een herzienings- of intrekkingsbesluit aan de orde is, kan van een dergelijk besluit reeds worden afgezien wegens een dringende reden (zie beleidsregel 2). In dat geval is ook geen grond tot het nemen van een terugvorderingsbesluit. Voor een nadere toelichting van de betekenis van dringende redenen sluit het college zich aan bij de criteria zoals die zijn ontwikkeld binnen de reguliere jurisprudentie van de bestuursrechter (zie CRvB d.d. 23 mei 2000, in: JB 2000/1969, USZ 2000/183, Sociaal bestek 2000-nr. 7/8; CRvB d.d. 18 september 2002 en Rechtbank Arnhem d.d. 19 februari 2003, in: JABW 2003-nr. 75) Een punt van aandacht hierbij is nog dat het bij de beoordeling van de dringende redenen gebruikelijk is dat een onderscheid gemaakt wordt tussen omstandigheden die toerekenbaar zijn aan de klant en omstandigheden die toerekenbaar zijn het bestuursorgaan. In de laatste situatie is de toepasselijkheid van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur van groot belang, in het bijzonder het zorgvuldigheids- en het rechtszekerheidsbeginsel. In het laatste geval is bijvoorbeeld denkbaar dat vanwege een langdurig tijdsverloop (bij voorbeeld meer dan 1 jaar) tussen het kenbaar maken van de terugvordering en het terugvorderingsbesluit in samenhang met de omstandigheid dat de klant zijn inlichtingenplicht volledig is nagekomen, dat afgezien wordt van het brutodeel van de terugvordering. Maatwerk is hierbij op zijn plaats. Beleidsregel 7 tot en met 10. Kwijtschelding wegens schuldenproblematiek Wanneer een bijstandsvordering door middel van een terugvorderingsbesluit is vastgelegd, dan kan er in een later stadium reden zijn om de vordering (gedeeltelijk) kwijt te schelden. In deze Beleidsregels is het oude artikel 78a Abw nagenoeg letterlijk overgenomen. Dit maakt het mogelijk tot kwijtschelding over te gaan. Een dergelijke bepaling komt in de WWB immers niet voor. Beleidsregel 11 tot en met 13. Kwijtschelding na voldoen aan betalingsverplichting Op grond van artikel 78c Abw kon een restant van de nog openstaande vordering worden kwijtgescholden indien de belanghebbende gedurende een periode van 5 jaar aan zijn betalingsverplichtingen had voldaan. De bepalingen van artikel 78c Abw zijn in deze beleidsregels ongewijzigd overgenomen, aangezien in de WWB dergelijke bepalingen niet meer voorkomen. Benadrukt moet worden dat het hier om een bevoegdheid gaat. Indien aan de voorwaarden voor kwijtschelding wordt voldaan, kan het college besluiten om af te zien van kwijtschelding. Sedert de invoering van de Wet herziening debiteurenbeleid op 1 augustus 1998 is het bestendig beleid om per individueel geval een afweging te maken of van (verdere) terugvordering zal worden afgezien. Uitgangspunt is dat steeds zoveel mogelijk van de schuld wordt terugbetaald. De gemeente is immers geen lucratieve bank van lening. Slechts ingeval een debiteur, als gevolg van zijn aflossing aan de gemeente, gedurende 36 maanden een gemiddeld inkomen heeft dat niet hoger was dan de beslagvrije voet, moet na 36 maanden een lager aflossingsbedrag worden vastgesteld. Deze laatste regel komt nu te vervallen. Zij verdraagt zich slecht met het uitgangspunt dat steeds zoveel mogelijk moet worden terugbetaald. Bovendien geeft het individualiseringsbeginsel van de WWB te allen tijde voldoende ruimte om het aflossingsbedrag lager vast te stellen of van verdere terugbetaling af te zien. Ook met de onder Beleidsregel 11, onder d. genoemde mogelijkheid tot afkoop van 50% van de restsom tegen finale kwijting van het restant moet zeer terughoudend worden omgegaan. Van deze mogelijkheid wordt alleen gebruikt gemaakt in situaties waarin tevoren vrijwel vast staat dat de reguliere wijze van invordering minder oplevert dan datgene dat met afkoop van 50% van het restant kan worden geïncasseerd.
64
INVORDERING VAN TERUGGEVORDERDE BIJSTAND Beleidsregel 14 Invorderingsbesluit In deze regel is conform artikel 60 van de WWB geregeld welke aspecten in ieder geval onderdeel uitmaken van het terugvorderingsbesluit. Beleidsregel 15. Besluit tot kwijtschelding Het besluit tot kwijtschelding wordt ambtshalve door het college van burgemeester en wethouders genomen. Dit betekent dat het college kan besluiten om van (verdere) terugvordering af te zien, zonder dat daar een verzoek van de belanghebbende voor nodig is. Beleidsregel 16. Verplichtingen met betrekking tot de invordering In de beleidsregels wordt meerdere malen gesproken over het aflossingsbedrag als betalingsverplichting. Om er geen misverstand over te laten bestaan dat in dit verband van een verplichting wordt gesproken, wordt hier bepaald dat elk aflossingsbedrag, of dit nu is overeengekomen ingevolge een minnelijke betalingsregeling, of op basis van het terugvorderingsbesluit eenzijdig wordt medegedeeld, kan worden beschouwd als een betalingsverplichting. Burgemeester en wethouders verrichten regelmatig onderzoek naar de hoogte van het inkomen. Dit gebeurt tenminste éénmaal per 2 jaar of zoveel vaker als wijzigingen in het inkomen hiertoe aanleiding geven. Beleidsregel 17 Verrekening en beslaglegging De bepalingen omtrent verrekening en pseudo-verrekening uit de vroegere Algemene bijstandwet komen in de WWB niet meer terug. Wel heeft het terugvorderingsbesluit op grond van artikel 60, derde lid, WWB direct een executoriale titel. De gemeente kan overgaan tot dwanginvordering door middel van verrekening (wanneer aan de debiteur tevens bijstand wordt verleend), of door middel van het leggen van vereenvoudigd derdenbeslag. Verrekening met de bijstand wordt gebaseerd op artikel 6:127 van het Burgerlijk Wetboek. Voor deze vorm van verrekenen moet aan de navolgende vereisten worden voldaan: • er moet een wederkerig schuldenaarschap bestaan. Het gaat hier om het over en weer voldoen van een schuld. De door de belanghebbende te ontvangen bijstand, en de ten onrechte verleende bijstand die moet worden terugbetaald, worden beschouwd als de hier bedoelde wederkerige schuld; • er moet gelijksoortigheid van schuld en prestatie zijn. Hieruit vloeit voort dat bijstand alleen met bijstand kan worden verrekend. Dit betekent dat een ten onrechte verleende bijstand niet met bijvoorbeeld een Wvg-vergoeding kan worden verrekend; • er moet een bevoegdheid zijn om betaling van de vordering af te dwingen. Verrekening is een vorm van tenuitvoerlegging. Dit kan niet zonder executoriale titel. Het tenuitvoerleggen van deze titel gebeurt pas als de debiteur niet aan de (al dan niet minnelijk) vastgestelde betalingsverplichting voldoet; • bij verrekening is de gemeente gehouden aan de beslagvrije voet • verrekening kan alleen voor zover de uitkering voor beslag vatbaar is (dus bijvoorbeeld niet met bijzondere bijstand voor specifieke kosten). Tenuitvoerlegging door middel van beslag kan geschieden conform de regels van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De gemeente heeft, evenals onder de Abw, de mogelijkheid van vereenvoudigd derdenbeslag op loon of uitkering. De procedure is als volgt:
65
• • • • •
de gemeente stuurt met een kennisgeving een afschrift van het terugvorderingsbesluit naar degene van wie debiteur een periodieke uitkering ontvangt; hierin wordt de beslagvrije voet aangegeven; de derde-beslagene moet de kennisgeving binnen 8 dagen voor gezien terugzenden aan de gemeente; door de terugzending is het beslag gelegd. De derde-beslagene wordt hiermee verplicht het voor beslag vatbare bedrag uit te betalen aan de gemeente; de gemeente moet binnen 7 dagen na retourontvangst van de kennisgeving een afschrift van die kennisgeving aangetekend toezenden aan de debiteur. Als de gemeente dit nalaat kan debiteur de President van de rechtbank vragen het beslag op te heffen.
OVERIGE BEPALINGEN Beleidsregel 18 Rente en kosten Wanneer de belanghebbende de betalingsverplichting niet nakomt, dan dienen voor de onder Beleidsregel 17 genoemde vormen van dwanginvordering kosten te worden gemaakt. Deze kosten worden in beginsel vastgesteld op de wettelijke rente en de invorderingskosten, waarbij expliciet een percentage van 15% van de hoofdsom voor deurwaarderskosten genoemd dient te worden in de beschikking. Beleidsregel 19 Brutering In de WWB is het bruteren van de bijstandsvordering, over het algemeen aan het einde van het kalenderjaar, als bevoegdheid geformuleerd in artikel 58, vierde lid, WWB. Door deze bepaling met een dwingend karakter in de Beleidsregels op te nemen brengt de gemeente tot uiting dat in alle gevallen waarin de vordering niet binnen het kalenderjaar kan worden terugbetaald, deze zal worden gebruteerd. Beleidsregel 20 Inwerkingtreding Deze bepaling behoeft geen uitleg.
66
Deel 6: Beleidsregels verhaal gemeente Best
ALGEMEEN
Beleidsregel 1
Verhaal van bijstand
Burgemeester en wethouders maken gebruik van de bevoegdheid tot het verhalen van kosten van bijstand: a. Tot de grens van de onderhoudsplicht als bedoeld in Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek: op degene die bij het ontbreken van gezinsverband zijn onderhoudsplicht jegens zijn echtgenoot, of minderjarig kind niet of niet behoorlijk nakomt; b. Tot de grens van de onderhoudsplicht als bedoeld in Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek: op degene die zijn onderhoudsplicht na echtscheiding of ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed niet of niet behoorlijk nakomt; c. Tot de grens van de onderhoudsplicht als bedoeld in Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek: op degene die zijn onderhoudsplicht op grond van artikel 395a van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek niet of niet behoorlijk nakomt jegens zijn meerderjarig kind aan wie bijzondere bijstand is verleend; d. Op degene aan wie de persoon die bijstand ontvangt of heeft ontvangen een schenking heeft gedaan voor zover bij het besluit op de bijstandsaanvraag met de geschonken middelen rekening zou zijn gehouden indien de schenking niet had plaatsgevonden, tenzij gelet op alle omstandigheden aannemelijk is dat de schenker ten tijde van de schenking de noodzaak van bijstandsverlening redelijkerwijs niet heeft kunnen voorzien; e. Op de nalatenschap van de persoon indien: 1. aan die persoon ten onrechte bijstand is verleend indien sprake is van een situatie als beschreven in de beleidsregels terugvordering 4 onder a en e en voor zover voor het overlijden nog geen terugvordering heeft plaatsgevonden; 2. bijstand is verleend in de vorm van geldlening of als gevolg van borgtocht. Behoudens in de gevallen als bedoeld in onderdeel e, ten tweede, worden kosten van bijstand die meer dan vijf jaar vóór de datum van verzending van het besluit tot verhaal zijn gemaakt, niet verhaald.
BEPERKING Beleidsregel 2
Algehele beperking verhaal
Buiten de gevallen aangegeven in beleidsregel 1 vindt geen verhaal plaats.
GEHEEL OF GEDEELTELIJK AFZIEN VAN HET NEMEN VAN EEN VERHAALSBESLUIT
Beleidsregel 3
Afzien van verhaal
Burgemeester en wethouders zien af van het nemen van een verhaalsbesluit indien: a. het op te leggen verhaalsbedrag lager is dan € 50,00 per maand en/of b. daarvoor gelet op de omstandigheden van degene op wie verhaal wordt gezocht of degene die de bijstand ontvangt of heeft ontvangen, dringende redenen aanwezig zijn.
67
KWIJTSCHELDING Beleidsregel 4
Kwijtschelding wegens schuldenproblematiek
In afwijking van beleidsregel 1 kunnen burgemeester en wethouders, op verzoek van degene op wie verhaald wordt, besluiten gedeeltelijk af te zien van verhaal van kosten van bijstand voor zover het betreft verschuldigde verhaalsbedragen die op het moment van het besluit opeisbaar zijn, indien: a. redelijkerwijs te voorzien is dat degene op wie wordt verhaald niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden; b. redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen; en c. de vordering van de gemeente wegens verhaal van bijstand ten minste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang.
Beleidsregel 5
Inwerkingtreding van het besluit tot afzien van verhaal wegens schuldenproblematiek
Het besluit tot het gedeeltelijk afzien van verhaal treedt niet in werking voordat een schuldregeling als bedoeld in beleidsregel 4 onder b. tot stand is gekomen.
Beleidsregel 6
Intrekking van het besluit tot afzien van verhaal wegens schuldenproblematiek
Het besluit tot het gedeeltelijk afzien van verhaal wordt ingetrokken of ten nadele van de belanghebbende gewijzigd indien: a. niet binnen twaalf maanden nadat dat besluit is bekendgemaakt, een schuldregeling is tot stand gekomen die voldoet aan de eisen bedoeld in de beleidsregel 4 genoemde voorwaarden a, b en c; b. de belanghebbende zijn schuld aan de gemeente niet overeenkomstig de schuldregeling voldoet; of c. onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.
BEOORDELING VAN MATE VAN ONDERHOUDSPLICHT Beleidsregel 7
Beoordeling onderhoudsplicht
Bij de beoordeling van het bestaan van het verhaalsrecht als bedoeld in beleidsregel 1 onder a, b en c en de omvang van het te verhalen bedrag wordt rekening gehouden met de maatstaven die gelden en de omstandigheden die van belang zijn in het geval dat de rechter dient te beslissen over de vraag of en, zo ja, tot welk bedrag een uitkering tot levensonderhoud na echtscheiding, scheiding van tafel en bed of ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed zou moeten worden toegekend.
VERHALEN VAN RECHTERLIJKE UITSPRAAK BETREFFENDE LEVENSONDERHOUD Beleidsregel 8
Verhaal op grond van rechterlijke uitspraak
68
1. Indien een rechterlijke uitspraak betreffende levensonderhoud verschuldigd krachtens Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek die uitvoerbaar is, niet wordt nagekomen, kan worden verhaald in overeenstemming met deze uitspraak; 2. Het besluit tot verhaal wordt in dat geval bij brief medegedeeld aan degene op wie wordt verhaald, met de aanmaning het verschuldigde binnen dertig dagen na verzending van de brief te voldoen; 3. Indien aan de aanmaning geen gevolg wordt gegeven vordert de gemeente het verschuldigde met uitsluiting van degene die de bijstand ontvangt; 4. Het besluit tot verhaal levert een executoriale titel op, die op kosten van de schuldenaar wordt betekend en met toepassing van de voorschriften van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering tenuitvoergelegd.
WIJZIGING DOOR RECHTER VASTGESTELD BEDRAG LEVENSONDERHOUD Beleidsregel 9
Wijziging door de rechter vastgestelde onderhoudsbijdrage
De gemeente kan de rechter verzoeken het verhaalsbedrag in afwijking van een rechterlijke uitspraak betreffende levensonderhoud verschuldigd krachtens Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek vast te stellen, indien de rechter: a. deze uitspraak zou kunnen wijzigen op de gronden genoemd in de artikelen 157 en 401 van dat boek; b. geen rekening heeft kunnen houden met alle voor de betrokken beslissing in aanmerking komende gegevens en omstandigheden betreffende beide partijen.
HET VERHAALSBESLUIT Beleidsregel 10
Het verhaalsbesluit
1. Een besluit tot verhaal op grond van beleidsregel 1 wordt door het college aan degene op wie verhaal wordt gezocht medegedeeld. Het besluit vermeldt het bedrag of de bedragen waarvan, evenals de termijn of termijnen waarbinnen, betaling wordt verlangd. 2. Bij verhaal op de nalatenschap kan de mededeling worden gericht tot de langstlevende echtgenoot of een der erfgenamen die geacht kan worden bij de afwikkeling van de nalatenschap te zijn betrokken.
VERHAAL IN RECHTE Beleidsregel 11
Verhaal in rechte
1. Indien de belanghebbende niet uit eigen beweging bereid is de verlangde gelden aan de gemeente te betalen dan wel niet of niet tijdig tot betaling daarvan overgaat, kunnen burgemeester en wethouders besluiten om over te gaan tot verhaal in rechte. 2. Burgemeester en wethouders zien af van verhaal in rechte indien het te verhalen bedrag een bedrag van € 600,00 niet te boven gaat. HERONDERZOEK Beleidsregel 12
Onderzoek naar draagkracht
69
1. Burgemeester en wethouders verrichten tenminste één keer per 24 maanden onderzoek naar de draagkracht voor het voldoen van een verhaalsbijdrage. 2. Indien gewijzigde omstandigheden daartoe aanleiding geven, wordt als gevolg van dit onderzoek de betalingsverplichting gewijzigd vastgesteld. 3. Er wordt niet overgegaan tot het gewijzigd vaststellen van een betalingsverplichting, indien de draagkracht niet meer blijkt te zijn vermeerderd ten opzichte van het vorige onderzoek dan met € 50,00 per maand of blijkt te zijn verminderd dan met een bedrag van € 25,00 per maand.
INVORDERING Beleidsregel 13
Vereenvoudigd derdenbeslag
Indien de belanghebbende niet bereid blijkt de door de rechter vastgestelde bijdrage voor levensonderhoud of de op verzoek van de gemeente vastgestelde bijdrage te voldoen, dan wordt die uitspraak ten uitvoer gelegd door middel van executoriaal beslag overeenkomstig de artikelen 479b tot en met 479g, behoudens artikel 479e,tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
OVERIGE BEPALINGEN Inwerkingtreding Deze beleidsregels treden in werking met ingang van 1 augustus 2005. Aldus op …… 2005 vastgesteld door burgemeester en wethouders van de gemeente Best.
70
TOELICHTING BELEIDSREGELS VERHAAL WWB GEMEENTE BEST
ALGEMEEN Het betreft hier beleidsregels om vast te stellen dat de gemeente gebruik kan maken van de in de Wet werk en bijstand (in casu voornamelijk de Invoeringswet Wet werk en bijstand) genoemde mogelijkheid de kosten van bijstand te verhalen. Een en ander past in de visie om in het kader van de volledige financiële verantwoordelijkheid van de gemeente zorg te dragen voor eenduidige vastlegging van de tot 1 januari 2004 vastgestelde werkwijze en de uit die werkwijze en activiteiten voortvloeiende middelen te waarborgen.
Beleidsregel 1
Verhaal van bijstand
Onder a en b worden de verhaalsmogelijkheden op de (ex)echtgenoot (en de daarmee gelijkgestelde geregistreerde partner) bedoeld t.a.v. zijn onderhoudsplicht jegens zijn (ex) echtgenoot en/of minderjarige kinderen. Overeenkomstig het bepaalde hierover in artikel 13 van de Invoeringswet WWB kan de gemeente tot een nader te bepalen tijdstip overgaan tot verhaal van kosten van bijstand conform de regels van de Algemene bijstandswet. De mogelijkheid verhaal op grond van deze wettelijke onderhoudsplicht toe te passen komt met de komst van een nieuw kinderalimentatiestelsel te vervallen. Er resteert dan als verhaalsmogelijkheid de in de beleidsregels c, d en e benoemde mogelijkheden zoals deze in de WWB zijn opgenomen.
BEPERKING Beleidsregel 2
Algehele beperking verhaal
Hierbij wordt benadrukt dat de bijstand uitsluitend wordt verhaald in de in beleidsregel 1 vastgelegde gevallen.
GEHEEL OF GEDEELTELIJK AFZIEN VAN HET NEMEN VAN EEN VERHAALSBESLUIT
Beleidsregel 3
Afzien van verhaal
Op grond van een eerdere circulaire (Uitvoeringsaspecten van de nieuwe verhaalswetgeving, SZW 30 september 1992) kan een kruimelbedrag worden gehanteerd. Bij constatering van kruimelbedragen wordt om praktische redenen afgezien van het opleggen van een onderhoudsverplichting. Verwezen wordt ook naar de bedragen genoemd in beleidsregels 11 en 12. KWIJTSCHELDING
71
Beleidsregels 4 tot en met 6. Kwijtschelding wegens schuldenproblematiek Analoog aan de gestelde beleidsregels met betrekking tot terugvordering van teveel verstrekte bijstandsgelden, wordt ook met betrekking tot verhaal van verstrekte bijstandsgelden de mogelijkheid opengelaten om in geval van schuldsanering geheel of gedeeltelijk af te zien van invordering van reeds opeisbaar geworden gelden. De eventuele kwijtschelding kan niet eerder van kracht worden, dan na daadwerkelijke totstandkoming van een schuldregeling (beleidsregel 5). Dit betekent dat het merendeel van de crediteuren van de onderhoudsplichtige akkoord gaan met de voorgestelde schuldregeling en de onderhoudsplichtige voldoet aan een of meerdere eisen, geformuleerd in de punten a, b en c van beleidsregel 4. In beleidsregel 6 zijn de omstandigheden geformuleerd, op grond waarvan burgemeester en wethouders kunnen besluiten tot intrekking van het besluit tot afzien van verhaal wegens schuldenproblematiek.
BEOORDELING VAN MATE VAN ONDERHOUDSPLICHT Beleidsregel 7
Beoordeling onderhoudsplicht
Het betreft hier de uitvoering van de zogeheten tremanormen. Dit zijn de normen die door de rechtbank worden gehanteerd bij de vaststelling van de alimentatie die voorzien in zowel een zgn. netto- als een brutoberekening.
VERHALEN VAN RECHTERLIJKE UITSPRAAK BETREFFENDE LEVENSONDERHOUD Beleidsregel 8 en 9
Verhaal op grond van rechterlijke uitspraak
In deze beleidsregels is aansluiting gezocht bij het tot 1 januari 2004 onder de Algemene bijstandswet vigerende beleid.
HET VERHAALSBESLUIT Beleidsregel 10
Het verhaalsbesluit
Onverlet de eisen die de Algemene wet bestuursrecht aan een beschikking stelt, zijn in deze beleidsregel de aanvullende gegevens opgenomen die een verhaalsbesluit van de gemeente Best dienen te bevatten.
VERHAAL IN RECHTE Beleidsregel 11
Verhaal in rechte
De gemeente Best kan bij uitblijven van de opgelegde onderhoudsverplichtingen overgaan tot het indienen van een verzoekschrift tot vaststelling onderhoudsverplichting bij de rechtbank te 's-Hertogenbosch.
72
Deze mogelijkheid is in deze beleidsregel vastgesteld, met dien verstande dat indien het totaalbedrag van de te verhalen onderhoudsbijdrage het bedrag van € 600,00 (12 maanden kruimelbedrag, zie beleidsregel 3) niet te boven gaat, de gemeente Best om praktische reden af zal zien van het instellen van verhaal in rechte.
HERONDERZOEK Beleidsregel 12
Onderzoek naar draagkracht
In deze beleidsregel zijn de regels met betrekking tot de heronderzoeken Verhaal geformuleerd. Er is voor gekozen om per 24 maanden een heronderzoek in te stellen naar de financiële draagkracht van onderhoudsplichtigen. Indien uit een heronderzoek blijkt dat onderhoudsplichtige, in vergelijking met het laatste (her)onderzoek naar de financiële draagkracht inzake Verhaal, over minder dan € 50,00 meer of minder dan € 25,00 minder per maand aan draagkracht beschikt, worden er geen wijzigingen in de betalingsverplichtingen van de onderhoudsplichtige aangebracht.
INVORDERING Beleidsregel 13
Vereenvoudigd derdenbeslag
Indien de gemeente Best, bij uitblijven van nakoming van de opgelegde betalingsverplichtingen inzake verhaal van verstrekte bijstandsgelden, beschikt over een executoriale titel, zal in eerste instantie worden getracht om door middel van vereenvoudigd derdenbeslag over te gaan tot dwangincasso. Mocht vereenvoudigd derdenbeslag niet mogelijk blijken, dan zal de gemeente Best de incasso uit handen geven aan een derde. Hierbij valt te denken aan het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (L.B.I.O.) of een gerechtsdeurwaarder.
OVERIGE BEPALINGEN
Inwerkingtreding Deze bepaling behoeft geen uitleg.
73