GEDEPUTEERDE STATEN DER PROVINCIE GRONINGEN Groningen, 2 oktober 2001 Nr. 2001-16006/40, RMM Verzonden: 10 oktober 2001
Beslissen bij dit besluit op de aanvraag tot het veranderen van de vergunning ingevolge de Wet milieubeheer van CSM Suiker BV te Vierverlaten. I.
AANVRAAG VERGUNNING
Op 12 juni 2001 ontvingen wij een aanvraag van CSM Suiker BV, hierna genoemd CSM. Hierbij wordt op grond van artikel 8, lid 1, sub b, van de Wet milieubeheer een vergunning gevraagd voor het veranderen van de inrichting te Vierverlaten (Hoogkerk). De verandering betreft het ontkoppelen van het sanitair afvalwater van de afvalwaterzuiveringsinstallatie en het vervolgens aansluiten op de gemeentelijke riolering in het rioleringsgebied van de gemeente Groningen. De inrichting is gevestigd op het gezoneerde industrieterrein Groningen-west/Hoogkerk en is gelegen aan de Fabriekslaan 12 te Vierverlaten, kadastraal bekend als gemeente Hoogkerk sectie C, nummers 498, 502, 766, 770, 771, 773, 1678, 1679, 1680, 1707, 2188, 2378, 2645, 2797, 2929, 2937, 3233, 3235, 3252, 3391, 3392 en 3394. De inrichting van CSM valt onder de categorieën 1.3 a (inrichting waar een of meer elektromotoren of verbrandingsmotoren aanwezig zijn met een totaal geïnstalleerd motorisch vermogen van 15 MW of meer), 1.3 b (inrichtingen voor het verstoken van brandstoffen met een thermisch vermogen van 50 MW of meer) en 9.3 g (inrichtingen voor het vervaardigen van suiker uit suikerbieten met een capaciteit te aanzien daarvan van 2,5 miljoen kilogram suikerbieten per dag of meer) van bijlage 1 van het inrichtingen- en vergunningen besluit milieubeheer. Overzicht vergunningen Wet milieubeheer van CSM: • Vergunning ingevolge art 8.4 van de Wet milieubeheer d.d. 27 augustus 1996 (Nr.96/7381/35/A11,RMM); • Wijziging van de vergunning op grond van art. 8.24 van de Wet milieubeheer d.d. 7 juli 1998 (Nr. 98/10694/28,RMM) ten behoeve van de stofemissie van de suikerdrogers; • Melding ingevolge artikel 8.19 van de Wet milieubeheer d.d. 23 maart 1999 ten behoeve van suikersilo 4; • Wijziging van de vergunning op grond van art.8.22 en art. 8.24 van de Wet milieubeheer d.d. 30 januari 2001 (Nr.2001/2031/5,RMM) ten behoeve van de stofemissie van de pulpdrogers. II.
GEVOLGDE PROCEDURE
Wij hebben voor deze aanvraag en de daarop te baseren beschikking de in Afdeling 3.5 en afdeling 4.1.1. van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en hoofdstuk 13 van de Wet milieubeheer (Wm) voorgeschreven procedure gevolgd.
csm w01-2 8.1b aansluiting riolering definitief.doc
1
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 8.6 van de Wet milieubeheer en artikelen 3:17 en 3:19, eerste lid van de Awb hebben wij de aanvraag om vergunning gezonden aan: • de inspecteur voor de milieuhygiëne te Groningen; • het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen • het dagelijks bestuur van het waterschap Noorderzijlvest. Het ontwerp van deze beschikking is tezamen met de aanvraag en de overige van belang zijnde stukken ter inzage gelegd (artikel 3:21 Awb en art. 13.4 Wm) van 30 augustus tot en met 26 september 2001. Een kennisgeving werd geplaatst in de Groninger Gezinsbode en de Staatscourant van 29 augustus 2001. Er zijn geen mondelinge of schriftelijke bedenkingen ingediend. III.
GRONDEN VAN DE BESLISSING
Aanleiding voor de aanvraag CSM vraagt een veranderingsvergunning aan voor het lozen van bedrijfsafvalwater van huishoudelijke aard op het openbaar riool in het rioleringsgebied van de gemeente Groningen. Voorheen werd het bedrijfsafvalwater van huishoudelijke aard via het bedrijfsriool naar de eigen afvalwaterzuiveringsinstallatie geleid, waar het vervolgens samen met het procesafvalwater werd behandeld. Na zuivering werd het afvalwater in het oppervlaktewater, te weten het Aduarderdiep, gebracht. Beoordeling van de aanvraag Thans volgt een beoordeling van de aanvraag aan de hand van de artikelen 8.8 t/m 8.10 van de Wm. In eerste instantie worden op grond van artikel 8.8, lid 1, van de Wm de volgende aspecten bij de beslissing op de aanvraag betrokken: A. de bestaande toestand van het milieu, voor zover de inrichting daarvoor de gevolgen kan veroorzaken; B. de gevolgen voor het milieu, die de inrichting kan veroorzaken en de maatregelen die zijn genomen om deze zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken; C. de redelijkerwijs te verwachten ontwikkelingen, zowel met betrekking tot de inrichting als met betrekking tot het gebied waarin de inrichting is gelegen; D. overige wettelijke overwegingen. A. De bestaande toestand van het milieu. De suikerfabriek van CSM is gelegen op het gezoneerde industrieterrein Groningen-west/ Hoogkerk te Groningen. Voorheen bestond hier een knelpunt rond de daar gelegen suikerfabrieken en de bestaande en geplande woningbouw in de (directe) omgeving daarvan. Om in deze situatie een structurele oplossing te verkrijgen heeft de provincie in samenspraak met betrokken overheden en bedrijven voor een regionaal/lokaal toegespitste aanpak van de milieuproblematiek gekozen. Hiervoor is in 1994 het plan van Aanpak "Intergratie Milieu en Ruimtelijke Ordening Suikerindustrie" (IMR) opgesteld. In dit plan is beoogd door zowel milieuzonering, ruimtelijke maatregelen en bronmaatregelen bij de suikerfabrieken te komen tot een aanvaardbare milieu- en ruimtelijke kwaliteit. Met CSM is toen overeengekomen dat het bedrijf een bedrijfsmilieuplan (BMP) opstelt, waarin wordt aangegeven hoe op basis van de stand-der-techniek gefaseerd de maximaal haalbare reducties kunnen worden gerealiseerd. In het IMR is de prioriteit bij de grootste knelpunten, geur en geluidhinder. De aanpak hiervan is vastgelegd in het eerste BMP (1995-2000). Inmiddels heeft CSM een nieuw BMP opgesteld dat een looptijd heeft tot 2005. B. De gevolgen voor het milieu, die de inrichting kan veroorzaken en mogelijkheden tot bescherming van het milieu. Afvalwater:
csm w01-2 8.1b aansluiting riolering definitief.doc
2
Het bedrijfsafvalwater van huishoudelijke aard wordt tot nu toe via het bedrijfsriool naar de afvalwaterzuiveringsinstallaties geleid, waar het afvalwater vervolgens samen met het procesafvalwater wordt gezuiverd. In verband met de strengere regelgeving op het gebied van de arbeidsomstandigheden en diervoeders is besloten om het bedrijfsafvalwater van huishoudelijke aard af te koppelen van de afvalwaterzuiveringsinstallatie en het in het openbaar riool te brengen. Vanuit het openbaar riool wordt het afvalwater in een rioolwaterzuiveringsinstallatie geleid, alvorens het in het oppervlaktewater wordt gebracht. Bodem: Afvalwater dat door het bedrijfsriool naar het openbaar riool wordt afgevoerd, bestaat uit afvalwater van huishoudelijke aard. Er bevinden zich geen agressieve stoffen in het afvalwater die het materiaal van het bedrijfsriool kunnen aantasten en hierdoor een bedreiging kunnen vormen voor de bodem. Mede om deze reden vinden wij het niet noodzakelijk om aanvullende voorschriften aan deze vergunning te verbinden. C. De redelijkerwijs te verwachten ontwikkelingen In de aanvraag wordt de actuele situatie binnen het bedrijf beschreven. Verder zijn op dit moment geen ontwikkelingen bekend die op de verlening van deze vergunning van invloed kunnen zijn. D. Overige wettelijke overwegingen Op grond van artikel 8.8, lid 2 van de Wm moeten wij bij de beoordeling van de aanvraag rekening houden met het provinciaal Milieubeleidsplan en de richtwaarden die op basis van Hoofdstuk 5 van de Wm gelden. Van de inhoud van het plan en van de richtwaarden mag bij de beslissing op de aanvraag alleen gemotiveerd worden afgeweken. Provinciale Omgevings Plan (POP) Het provinciaal omgevingsplan is op 14 december 2000 door Provinciale Staten vastgesteld. Het POP integreert het beleid, zoals dat tot dusverre was opgenomen in diverse beleidsplannen met hun herzieningen en uitwerkingen, tot één plan voor de fysieke omgeving. De huidige milieukwaliteit wordt als een belangrijke positieve factor gezien. Het beleid is er op gericht deze milieukwaliteit te behouden en waar mogelijk te verbeteren. De provinciale vergunningverlening is gericht op een integrale beoordeling en afweging, met toepassing van het ALARA-beginsel. Bij het beoordelen van de aanvraag hebben wij hier rekening mee gehouden. In artikel 8.8, lid 3 van de Wm is aangegeven dat bij de beoordeling van de aanvraag de volgende aspecten in acht worden genomen: • grenswaarden die op basis van Hoofdstuk 5 van de Wm gelden of die voortvloeien uit Hoofdstuk 5 van de Wet geluidhinder (milieukwaliteitseisen); • instructieregels op basis van artikel 8.45 van de Wm en op grond van de provinciale milieuverordening, en; • bindende ministeriele aanwijzing met betrekking tot de aanvraag op grond van artikel 8.27 van de Wm. Grenswaarden op basis van Hoofdstuk 5 van de Wm gelden of Hoofdstuk 5 van de Wet geluidhinder Hiervan is in de onderhavige situatie geen sprake. Instructieregels op basis van artikel 8.45 van de Wm Met ingang van 1 maart 1996 is de Instructieregeling lozingsvoorschriften milieubeheer in werking getreden. Hierdoor is er een wijziging ontstaan in de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Wvo) en de Wet milieubeheer (Wm). De op artikel 8.45 van de Wet milieubeheer gebaseerde Instructieregeling verplicht ons om voor afvalwaterlozingen in het openbaar riool voorschriften in de Wm-vergunning op te nemen. CSM is in het bezit van een vergunning op basis van artikel 1, lid 1, van de Wvo.
csm w01-2 8.1b aansluiting riolering definitief.doc
3
In de Wm-vergunning dienen volgens de Instructieregeling in dit geval voorschriften worden opgenomen die de bescherming van het openbaar riool en de daarbij behorende apparatuur waarborgen. Ministeriële aanwijzing Van een ministeriele aanwijzing, zoals wordt bedoeld in art. 8.27 van de Wm, is geen sprake. Bij onze beslissing op de aanvraag mag volgens artikel 8.9 Wm geen strijd ontstaan met algemene regels. De volgende wetten, als bedoeld in artikel 13.1, lid 2 van de Wm, hebben een raakvlak met de onderhavige vergunning: Wet geluidhinder: CSM valt onder categorieën 1.3 a, 1.3 b en 9.3 g van het IVB milieubeheer. Een inrichting van de categorie 9.3.g moet gelegen zijn op een gezoneerd industrieterrein. Dat is bij deze inrichting het geval. Wet verontreiniging oppervlaktewateren: Voor het in werking hebben van de inrichting is een vergunning ingevolge artikel 1, lid 2, van de Wvo noodzakelijk. CSM is in bezit van een Wvo vergunning. De overige wetten, zoals genoemd in artikel 13.1, tweede lid hebben geen raakvlakken met de vergunningaanvraag van CSM. Wij concluderen dan ook dat geen strijd ontstaat met de rechtstreeks werkende AMvB's voor vergunningplichtige inrichtingen als bedoeld in artikel 8.44 Wm en de wetten als bedoeld in artikel 13.1, tweede lid van de Wm. Ongewone voorvallen Indien ten gevolge van ongewone voorvallen (calamiteiten en afwijkingen van normale gang van zaken in de inrichting) nadelige effecten voor het milieu zijn ontstaan danwel dreigen te ontstaan, dienen daarop door degene die de inrichting drijft de nodige acties te worden genomen. Ten aanzien van deze ongewone voorvallen is hoofdstuk 17 van de Wet milieubeheer ("Maatregelen in bijzondere omstandigheden") van toepassing. Artikel 17, lid 1 van dit hoofdstuk verplicht de vergunninghoudster om van een ongewoon voorval in de inrichting zo spoedig mogelijk melding te maken. Verder moeten onmiddellijk de nodige maatregelen worden genomen om de gevolgen van het voorval te voorkomen, te beperken of ongedaan te maken. Artikel 17, lid 2 Wm geeft aan welke gegevens met betrekking tot het voorval aan de melding dienen te worden toegevoegd. De melding van een ongewoon voorval bij de provincie Groningen dient te gebeuren op telefoonnummer 06-53977863, en dient bij voorkeur te worden bevestigd per telefax onder nr. 050-3164632. IV.
AFSLUITENDE OVERWEGINGEN
Wij zijn van oordeel dat voor de onderhavige inrichting en de werking daarvan, zoals voorzien in de voorliggende aanvraag, de gevraagde vergunning ingevolge de Wet milieubeheer kan worden verleend, indien daaraan, in het belang van de bescherming van het milieu, de onderstaande voorschriften worden verbonden
csm w01-2 8.1b aansluiting riolering definitief.doc
4
BESLISSING Gelet op het voorgaande en de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht, de Wet milieubeheer, het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer en overeenkomstig de door CSM Suikerfabriek BV te Vierverlaten op 12 juni 2001 ontvangen aanvraag om vergunning, besluiten wij: I. aan CSM Suikerfabriek BV een wijzigingsvergunning op basis van artikel 8, lid 1, sub b, ingevolge de Wet milieubeheer te verlenen voor het lozen van afvalwater van huishoudelijke aard in het openbaar riool; II. de gehele vergunningenaanvraag deel uit maakt van de vergunning III. aan de vergunning de navolgende voorschriften te verbinden: A. Afvalwater 1. Het in het openbaar riool te brengen afvalwaterstroom mag uitsluitend bestaan aan uit afvalwater van huishoudelijke aard afkomstig van de sanitairvoorzieningen binnen de inrichting. 2. De in lid 1 genoemde afvalwaterstroom mag uitsluitend in het openbaar riool worden gebracht, indien door samenstelling, eigenschappen of hoeveelheid ervan: a) de doelmatige werking niet wordt belemmerd van een openbaar riool, of de bij een zodanig openbaar riool behorende apparatuur; b) de verwerking niet wordt belemmerd van slib, verwijderd uit een openbaar riool.
IV. te bepalen dat een exemplaar van deze beschikking zal worden gezonden aan: 1. CSM Suikerfabriek BV. 2. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen. 3. De regionaal inspecteur voor milieuhygiëne te Groningen. 4. Het dagelijks bestuur van het waterschap Noorderzijlvest. 5. De directeur van de dienst Ruimte & Milieu van de Provincie Groningen. Groningen, 2 oktober 2001
Gedeputeerde Staten voornoemd:
(get.) J.G.M. Alders, voorzitter
(get.) H.J. Bolding, griffier
csm w01-2 8.1b aansluiting riolering definitief.doc
5