M 200807
Financiering van MKB-bedrijven
drs. M. Folkeringa Zoetermeer, juli 2008
Financiering van MKB-bedrijven De financieringsstructuur van het MKB verschilt van die van grote bedrijven. MKB-bedrijven investeren relatief veel in vlottende activa, activa met een korte looptijd (zoals voorraden en liquide middelen). De liquiditeitspositie van het MKB is dan ook beter ten opzichte van die van het grootbedrijf. Hiermee kan het MKB beter inspelen op de voortdurend wisselende vraag naar producten en diensten. Doordat het MKB vooral in vlottende activa investeert, heeft het vooral behoefte aan kort vreemd vermogen. Verder heeft het MKB een minder goede solvabiliteitspositie dan het grootbedrijf. De belangrijkste bronnen van eigen vermogen voor kleinere bedrijven, winstinhouding en inbreng van eigen geld, vormen slechts een fractie van de bedragen die grote bedrijven kunnen aantrekken op de open vermogensmarkten. De omloopsnelheid van het vermogen ligt bij het MKB op een veel hoger niveau dan bij het grootbedrijf door een kleinere kapitaalintensiteit. Ook voorraadtermijnen zijn bij het MKB over het algemeen iets hoger: het MKB heeft een wat minder doelmatig voorraadbeheer. Debiteuren- en crediteurentermijnen in het MKB zijn aanmerkelijk korter dan in het grootbedrijf. Deze minirapportage maakte voorheen deel uit van het rapport 'Kleinschalig Ondernemen' en is nu voor het eerst als zelfstandige rapportage gepubliceerd. Financiering van ondernemingen houdt in: het tijdig en op de meest doelmatige wijze kunnen beschikken over vermogen dat nodig is voor de aanschaf van activa, ofwel bedrijfsbezittingen. Activa zijn middelen die de onderneming toebehoren, en die nodig zijn om het productie- en verkoopproces ten uitvoer te leggen. Hiertoe behoren bijvoorbeeld kapitaalgoederen zoals het bedrijfspand en machines. Daarnaast kunnen ook minder 'tastbare' middelen als belangrijke bezittingen worden beschouwd, zoals goodwill en patenten. De keuze en de omvang van de verschillende activa zijn een uitvloeisel van diverse investeringsbeslissingen die worden genomen in het belang van het bedrijf. Om de aanschaf van deze activa te financieren is vermogen nodig, dat zowel uit interne als externe bronnen kan worden verkregen. De financieringsstructuur die uit de verdeling van het beschikbare vermogen naar financieringsbron volgt, kan worden afgelezen uit de balansstructuur en de bijbehorende financiële kengetallen1. In deze rapportage bekijken we de huidige financieringsstructuur van niet-financiële bedrijven2 en de ontwikkeling daarvan in de tijd. Bij de analyse van de financieringsstructuur wordt 'ingezoomd' op de verschillen tussen bedrijven uit het midden- en kleinbedrijf (MKB) en het grootbedrijf (GB). Daarbij wordt het MKB verder onderverdeeld in kleine bedrijven (KB) en middelgrote bedrijven (MB). Binnen de kleine bedrijven wordt onderscheid gemaakt tussen bedrijven zonder rechtspersoonlijkheid
2
1
In de bijlage is een begrippenlijst opgenomen die een korte toelichting geeft op de in het hoofdstuk gehanteerde begrippen.
2
Het bank- en verzekeringswezen en de onroerendgoedsector blijven buiten de beschouwing.
(bijvoorbeeld eenmanszaken en vennootschappen onder firma), en bedrijven met rechtspersoonlijkheid (bijvoorbeeld besloten en naamloze vennootschappen). Het cruciale verschil tussen deze twee typen bedrijven is dat bij de bedrijven zonder rechtspersoonlijkheid een formele scheiding tussen privévermogen en bedrijfsvermogen ontbreekt. De ondernemer is als natuurlijke persoon aansprakelijk voor de aangegane schulden. Schuldeisers kunnen vorderingen direct op het privévermogen verhalen. In de eerste paragraaf wordt gekeken naar de activastructuur van het bedrijfsleven. Vervolgens staat de tweede paragraaf stil bij de vermogensstructuur. Ten slotte gaat de derde paragraaf in op enkele financieringskengetallen waarmee in één oogopslag inzicht wordt verkregen in de financiële positie van het bedrijfsleven. Voor de samenstelling van de balansstructuur en de financieringskengetallen is gebruik gemaakt van CBS-gegevens (Statistiek Financiën van Ondernemingen) en andere bronnen, die geactualiseerd zijn met een door EIM ontwikkeld financieringsmodel (het zogenoemde FAMOS-model).
1
Activastructuur
V e r hou d in g va st e e n v lo tt en d e a ct iva In tabel 1 is de huidige activastructuur van het bedrijfsleven weergegeven. Uit de tabel valt af te lezen dat de activastructuur verschillen vertoont tussen de onderscheiden grootteklassen van bedrijven. In vergelijking met het grootbedrijf investeert het MKB relatief minder in duurzame productiemiddelen en juist meer in vlottende activa. tabel 1
Activastructuur van het bedrijfsleven, 2008
omschrijving
totaal
KB niet-
KB
MB
rechts-
rechts-
rechts-
GB
persoon
persoon
persoon
rechtsMKB
persoon
in % totaal vaste activa
47
44
45
32
38
54
- (im)materiële activa
28
42
34
26
31
25
- financiële activa
20
2
11
6
7
28
vlottende activa
53
56
55
68
62
46
- voorraden
12
16
7
20
15
9
- kortlopende vorderingen
30
17
30
34
30
30
- liquide middelen
11
23
18
14
17
7
Bron: Financiering MKB.
3
V a s te a c t iva Het MKB investeert
Binnen de vaste activa is te zien dat het MKB relatief meer investeert in ge-
minder in financiële
bouwen, machines en immateriële activa, dan in financiële activa. Grote be-
activa dan het
drijven hebben op basis van hun schaalgrootte de beschikking over meer
grootbedrijf
financiële middelen om te investeren in andere bedrijven. Het rendement van grote bedrijven is ten opzichte van dat bij het MKB relatief hoger, omdat de gemiddelde kosten voor vermogensbeheer en transacties lager zijn. Binnen het MKB is het aandeel van de (im)materiële activa bij de kleine be-
Kleine niet-
drijven zonder rechtspersoonlijkheid hoger dan bij de kleine bedrijven met
rechtspersonen heb-
rechtspersoonlijkheid en het middenbedrijf. Bij de kleine niet-
ben relatief hoog
rechtspersonen wordt de eigen woning vaak tot de materiële activa van het
aandeel
bedrijf gerekend. Dit hangt samen met het feit dat bij deze bedrijven kapi-
(im)materiële activa
taal en vermogen van bedrijf en ondernemer samenvallen.
V l o tt en de a c t iva Het MKB heeft een
De vlottende activa zijn bij MKB-bedrijven relatief belangrijker dan bij het
relatief hoog aan-
grootbedrijf. Een voordeel van een hoog aandeel vlottende activa is dat er snel en beter kan worden ingespeeld op de voortdurend wisselende vraag
deel vlottende activa
naar producten en diensten. Voorbeelden van dergelijke bedrijfsmiddelen zijn (courante) voorraden waarmee klanten meteen kunnen worden bediend, en liquide middelen waarmee toeleveranciers en rekeningen snel kunnen worden betaald. Daar staat wel tegenover dat deze bedrijven meer kosten moeten maken voor deze grotere flexibiliteit. Zo zullen hun voorraadkosten over het algemeen hoger zijn, en lopen zij rente-inkomsten mis als gevolg van het aanhouden van liquide middelen. Het grootbedrijf is mede door ICT-toepassingen in logistieke processen - normaal gesproken beter dan het MKB in staat om het voorraadniveau laag te houden. Zodoende kan het grootbedrijf de financieringskosten van de voorraden gemiddeld lager houden dan het MKB. Verder blijkt dat het grootbedrijf relatief weinig liquide middelen aanhoudt.
Grote bedrijven houden relatief wei-
De achterliggende reden is dat liquide middelen weinig opbrengsten genere-
nig liquide middelen
ren (lage rente of geen vergoeding) en beter kunnen worden belegd in fi-
aan
nanciële activa zoals obligaties en aandelen. Grote bedrijven zijn daartoe beter in staat dan het MKB, omdat zij over het algemeen een betere risicospreiding kennen, waardoor de ontwikkeling van de cash-flow minder onzeker is. Dit betekent dat noodzakelijke buffers minder hoeven te worden ingebouwd. Daarnaast zijn de gemiddelde vermogenskosten lager als gevolg van schaalvoordelen, zoals eerder gememoreerd.
2
Vermogensstructuur
V e r hou d in g la ng e n k ort v r ee md v e rmo g en De huidige vermogensstructuur van het bedrijfsleven wordt weergegeven in tabel 2. De vermogensstructuur verschilt tussen de grootteklassen van bedrijven. In de tabel valt op dat het aandeel eigen vermogen lager is bij het MKB dan bij het grootbedrijf. Grote bedrijven zijn in staat om door middel
4
van uitgifte van aandelen eigen vermogen aan te trekken via de effectenbeurs of via onderhandse plaatsing bij institutionele beleggers. Deze mogelijkheid is nauwelijks voor het MKB weggelegd. De belangstelling van institutionele beleggers gaat doorgaans uit naar de grote beursgenoteerde bedrijven. Dit komt met name door de grotere transparantie in de financiële situatie van grote bedrijven. Deze bedrijven zijn wettelijk verplicht om financiële informatie publiekelijk beschikbaar te stellen. De institutionele beleggers leveren vrijwel geen bijdrage aan de financiering van het MKB. Alleen een deel van de grootste bedrijven in het MKB kan aankloppen bij participatiemaatschappijen om risicodragend vermogen aan te trekken. In het MKB zijn inbreng van eigen geld en winstinhouding de belangrijkste bronnen van eigen vermogen. tabel 2
Vermogensstructuur van het bedrijfsleven, 2008
omschrijving
totaal
KB niet-
KB
MB
rechts-
rechts-
rechts-
persoon
persoon
persoon
GB rechtsMKB
persoon
in % totaal eigen vermogen
30
28
36
24
29
31
vreemd vermogen
70
72
64
76
71
69
- lang vreemd vermogen
32
34
31
32
32
32
- kort vreemd vermogen
38
39
33
43
39
37
Bron: Financiering MKB.
Het MKB financiert
Het aandeel van het kort vreemd vermogen bij het MKB ligt procentueel ho-
relatief veel met
ger dan bij het grootbedrijf. Dit heeft in grote mate te maken met de financieringsbehoefte van de MKB-bedrijven. Bij de behandeling van de activa-
kort vreemd vermo-
structuur was te zien dat het MKB relatief meer investeert in vlottende acti-
gen
va. Deze worden volgens de gulden financieringsregel voornamelijk gefinancierd met kort vreemd vermogen1. Het MKB maakt verder meer gebruik van leverancierskrediet en ook het gebruik van rekeningcourantfaciliteiten van banken ligt hier naar verhouding hoger. Vanwege het geringere aantal zekerheden en de hoger ingeschatte financiële risico's van MKB-bedrijven zijn banken in de regel minder snel geneigd langlopende leningen aan deze bedrijven te verstrekken. Banken kunnen de hieraan verbonden risico's minder goed inschatten, mede doordat kleinere bedrijven minder openheid over hun financiële situatie hoeven te verschaffen middels de jaarrekening, in tegenstelling tot grote bedrijven. Het gangbare beeld dat het MKB in vergelijking met het grootbedrijf minder (externe) financieringsbronnen tot zijn beschikking heeft, moet dan ook iets worden genuanceerd. Het MKB is traditioneel in hoge mate afhankelijk van de kredietverlening door banken en is daardoor minder vrij om zelf richting te geven aan de vorm en condities waaronder dit plaatsvindt.
1
De gulden financieringsregel stelt dat de levensduur van de activa zo veel mogelijk moet overeenkomen met de looptijd van de financiering.
5
3
Kengetallen
Met financieringskengetallen kan in één oogopslag een indruk worden verkregen van de financiële positie van een bedrijf. Banken maken er gebruik van bij de beoordeling van kredietaanvragen. Deze kengetallen geven bijvoorbeeld weer in hoeverre bedrijven in staat zijn hun langlopende en kortlopende schulden af te lossen, of wat de termijnen zijn waarover debiteuren en crediteuren hun schulden betalen. In dit hoofdstuk komen liquiditeits-, solvabiliteits- en rentabiliteitsratio's aan de orde. Daarnaast gaat het hoofdstuk in op een viertal activiteiten- en termijnratio's, te weten de omloopsnelheid van het vermogen, de voorraadtermijn, de debiteurentermijn en de crediteurentermijn1. Eerst wordt een aantal tabellen gepresenteerd waarin de zojuist genoemde kengetallen aan bod komen naar grootteklasse, in de tijd en naar sector. In tabel 3 staan de financieringskengetallen voor 2008 weergegeven voor de verschillende grootteklassen binnen het bedrijfsleven. In aansluiting hierop is in tabel 4 voor het MKB de ontwikkeling van deze kengetallen over de periode 2005-2008 weergegeven. Tabel 5 geeft ten slotte voor 2008 inzicht in de financiële kengetallen per sector in het MKB. Na de presentatie van de tabellen wordt vervolgens bij ieder kengetal stilgestaan en wordt een korte beschrijving gegeven. tabel 3
Financieringskengetallen van het bedrijfsleven, 2008
omschrijving liquiditeit (current ratio) (%)
totaal
KB niet-
KB
MB
rechts-
rechts-
rechts-
persoon
persoon
persoon
persoon
145
167
157
158
124
solvabiliteit (%)
30
28
36
24
29
31
rentabiliteit eigen vermogen (%)
14
3
3
26
13
14
rentabiliteit totaal vermogen (%)
7
2
2
11
6
7
141
176
97
212
169
122
voorraadtermijn (dagen)
30
32
27
35
33
28
debiteurentermijn (dagen)
77
36
112
58
64
89
crediteurentermijn (dagen)
68
24
86
55
55
80
Bron: Financiering MKB.
6
rechtsMKB
139
omloopsnelheid vermogen (%)
1
GB
Een toelichting op de genoemde kengetallen is te vinden in de bijlage.
tabel 4
Ontwikkeling van de financieringskengetallen van het MKB, 2005-2008
omschrijving
2005
2006
2007
2008
158
158
158
158
solvabiliteit (%)
30
29
29
29
rentabiliteit eigen vermogen (%)
10
12
13
13
rentabiliteit totaal vermogen (%)
5
6
6
6
160
164
167
169
voorraadtermijn (dagen)
34
33
33
33
debiteurentermijn (dagen)
65
64
64
64
crediteurentermijn (dagen)
56
55
55
55
liquiditeit (current ratio) (%)
omloopsnelheid vermogen (%)
Bron: Financiering MKB.
tabel 5
Financieringskengetallen voor het MKB naar sector, 2008
omloop-
sector
debi-
credi-
liquiditeit
solvabi-
rentabiliteit
rentabiliteit
snelheid
voorraad-
teuren-
teuren-
(current
liteit
eigen ver-
totaal ver-
vermogen
termijn
termijn
termijn
ratio) (%)
(%)
mogen (%)
mogen (%)
(%)
(dagen)
(dagen)
(dagen)
industrie
160
29
14
7
139
46
82
68
bouwnijverheid
157
29
23
10
158
27
83
70
autobedrijven
160
26
15
5
258
47
30
25
groothandel
164
27
23
10
244
37
53
47
detailhandel
182
26
-11
-6
206
48
31
41
horeca
118
24
37
16
152
14
38
37
transport
134
47
2
4
125
3
55
50
zakelijke diensten
153
26
3
2
115
15
107
80
persoonlijke diensten
151
28
18
9
89
13
92
86
totaal MKB
158
29
13
6
169
33
64
55
Bron: Financiering MKB.
L i qu id i te i t Het MKB heeft een
Het MKB heeft in 2008 een betere liquiditeitspositie dan het grootbedrijf. Dit
betere liquiditeits-
komt omdat MKB-bedrijven naar verhouding over meer liquide middelen en
positie dan het
voorraden (vlottende activa) beschikken dan grote bedrijven. Met het aan-
grootbedrijf
houden van een hoog aandeel voorraden en liquide middelen kan snel en beter worden ingespeeld op de wensen van de consument. Daarnaast speelt de bufferfunctie bij MKB-bedrijven een grotere rol dan bij grote bedrijven. Bedrijven moeten een financiële buffer van liquide middelen aanhouden om in staat te zijn om onverwachte gelduitgaven te verrichten. De ontwikkeling van de cash-flow van kleine en middelgrote bedrijven is omgeven met meer onzekerheid door een mindere mate van differentiatie van product- en klantgroepen (en dus ook risicospreiding) ten opzichte van het grootbedrijf. Bij een tegenvallende omzet moet dan een beroep kunnen worden gedaan op de liquide middelen om het bedrijfsproces op gang te houden (bijvoor-
7
beeld het voldoen aan betalingsverplichtingen zoals salarissen en kortlopende schulden). Liquiditeitspositie blijft stabiel ondanks conjunctuurbewegingen
Uit tabel 4 blijkt dat de liquiditeitspositie van het MKB in de periode 20052008 stabiel is. Opvallend is dat de conjunctuur geen invloed heeft gehad op de mate waarin MKB-bedrijven aan hun betalingsverplichtingen op korte termijn kunnen voldoen. Er is sprake van een toenemende omvang van de vlottende activa, maar het MKB is goed in staat om deze investeringen met een korte looptijd met kort vreemd vermogen te financieren, waardoor per saldo geen verandering van de liquiditeitspositie plaats vindt.
De liquiditeitspositie
Tussen de sectoren in het MKB zijn weinig verschillen te zien (tabel 5). Al-
van de horeca en de
leen de horeca en de transportsector laten een relatief zwakke liquiditeits-
transportsector is zwak
positie zien. In de horeca worden de vaste activa deels met kort vreemd vermogen gefinancierd. Bedrijven in de transportsector hebben vaak een vaste klantenkring waarvoor zij diensten verrichten, wat een stabiliserende werking heeft op de ontwikkeling van de cash-flow. Bovendien gaat het vaak om grote orders. Dit verkleint de noodzaak tot het aanhouden van vlottende activa in het kader van de bufferfunctie.
In de handelssectoren is de liquiditeitspositie relatief gunstig
De MKB-sector met de beste liquiditeitspositie is de detailhandel, gevolgd door de groothandel. De detailhandel bezit relatief veel voorraden omdat in deze sector vooral fysieke transacties plaatsvinden van producten. Klanten moeten zo veel mogelijk direct bediend worden. De groothandel maakt vooral veel gebruik van betaling op rekening (hoog aandeel kortlopende vorderingen). Dit komt vooral doordat de groothandel veel vaste afnemers heeft, wat tevens de noodzaak vermindert om deze vlottende activa met kort vreemd vermogen te financieren. Op basis van opgebouwde klantenrelaties zijn de verwachte inkomsten immers minder onzeker.
S o l va b i l i te i t Uit tabel 3 blijkt dat de solvabiliteitspositie van het MKB achterblijft bij die van het grootbedrijf. Kleine bedrijven kampen vooral met een 'equity gap' (een tekort aan eigen vermogen c.q. problemen met het aantrekken daarvan). Dit komt met name doordat MKB-bedrijven vooral zijn aangewezen op kredietverlening door banken, als gevolg van de beperkte toegang tot de effectenbeurs en open vermogensmarkten. De belangrijkste bronnen van eigen vermogen voor kleinere bedrijven, winstinhouding en inbreng van eigen geld, vormen slechts een fractie van de bedragen die grote bedrijven kunnen aantrekken op de open vermogensmarkten (bijvoorbeeld door emissie van aandelen). Een minder goede solvabiliteit leidt ook tot een beperktere leencapaciteit ten aanzien van vreemd vermogen: banken zijn vanwege de hogere financieringsrisico's van MKB-bedrijven terughoudend in het verstrekken van relatief omvangrijke leningen en kredieten. De solvabiliteitspositie van het MKB is stabiel
Uit tabel 4 blijkt dat de solvabiliteitspositie van het MKB stabiel is gebleven. Het MKB heeft de afgelopen jaren flink geïnvesteerd in transportmiddelen zoals personenauto's en grote vrachtauto's, en met name in computers. Tegelijkertijd is er sprake van een gunstige winstontwikkeling binnen het MKB, wat de financierbaarheid van deze investeringen ten goede komt. Gebruikelijk is dat het MKB zulke investeringen financiert met vreemd vermogen, aangezien kleine en middelgrote bedrijven minder goed in staat zijn om ei-
8
gen vermogen aan te trekken. Door de gunstige winstontwikkeling kan via winstinhouding het eigen vermogen groeien, wat de solvabiliteitspositie ten goede komt. De solvabiliteitsposi-
Zoals tabel 5 laat zien, bestaan er binnen het MKB verschillen tussen secto-
tie van de horeca is
ren wat betreft de solvabiliteitspositie. De solvabiliteitspositie van de horeca
minst gunstig
is het minst gunstig. De bedrijven in de horeca zijn meestal van beperkte omvang en meer gericht op de bedrijfsvoering op korte termijn.
In de transportsector is de solvabiliteit gunstig
De transportsector kent de gunstigste solvabiliteitspositie. Dit is een kapitaalintensieve sector, waarvan de bedrijven veel in vaste activa investeren. De noodzaak om een gezonde solvabiliteitspositie te onderhouden is dan ook veel groter binnen deze sector; het aandeel eigen vermogen ligt in deze sector veel hoger dan gemiddeld. Ook de industrie, de bouw en de persoonlijke dienstverlening scoren hoog op de solvabiliteitsratio. In de bouw en de persoonlijke dienstverlening zijn veel kleine bedrijven te vinden die meer dan gemiddeld leunen op inbreng van eigen geld en winstinhouding als bronnen van eigen vermogen. Vanwege het arbeidsintensieve karakter van deze bedrijven is de behoefte aan extern vreemd vermogen minder groot.
R e nta b i l it e it Uit tabel 3 blijkt dat de rentabiliteit van het eigen vermogen (REV) in het MKB en in het grootbedrijf vergelijkbaar is. Ook ten aanzien van de rentabiliteit van het totale vermogen (RTV) zijn de verschillen tussen beide grootteklassen klein. De relatief hoge waarde van de REV ten opzichte van de RTV is het gevolg van de hefboomwerking, waarbij de winst na belasting als percentage van het eigen vermogen (REV) het rentetarief voor het gebruik van vreemd vermogen overtreft. Wanneer in dergelijke gevallen sprake is van een relatief lage solvabiliteit (verhouding eigen vermogen/vreemd vermogen), wordt de hefboomwerking versterkt. Rentabiliteit eigen vermogen neemt toe
Verwacht wordt dat binnen het MKB de rentabiliteit van het eigen vermogen zal toenemen (zie tabel 4). Dit is het gevolg van een toename van de winsten van MKB-bedrijven. Deze gunstige winstontwikkeling wordt onder andere gedragen door een goede kostenbeheersing in het Nederlandse bedrijfsleven, evenals een stijging van de arbeidsproductiviteit. Het MKB gebruikt de toegenomen winsten dit jaar nog vooral om te investeren, en niet zozeer om een toename van het eigen vermogen te bewerkstelligen. Dit leidt verhoudingsgewijs tot stijgende rendementen op het eigen vermogen. Ook de rentabiliteit van het totale vermogen neemt toe, zij het in een minder hoog tempo. Overigens is de verwachting voor volgend jaar dat de omvang van de investeringen zal afnemen.
In de detailhandel is
Naar sector bezien is er sprake van relatief grote verschillen. Met name in
de rentabiliteit laag.
de detailhandel, de zakelijke dienstverlening en de transportsector zijn de
In de bouw, groot-
rentabiliteitspercentages laag te noemen. De detailhandel kent zelfs nega-
handel en horeca is
tieve rendementen op het vermogen, gecorrigeerd voor de arbeidslonen die
de rentabiliteit hoog
zelfstandigen zichzelf toekennen. Dit is het gevolg van krappe winstmarges en scherpe prijsconcurrentie met vooral grote bedrijven. In de zakelijke dienstverlening is de rentabiliteit vooral laag onder het kleinbedrijf. In de bouw, groothandel en horeca zijn de rentabiliteitspercentages verhoudingsgewijs hoog. Hieraan kunnen meerdere oorzaken ten grondslag liggen, zoals
9
een relatief beperkt eigen vermogen in verhouding tot de nettowinst na belasting, een sterke hefboomwerking (lage solvabiliteit) en/of een relatief hoge netto toegevoegde waarde (winstgevendheid). In de genoemde sectoren draagt in ieder geval de gunstige winstontwikkeling bij aan de hoge rentabiliteitspercentages.
O m lo op sn e lh e id va n h et v e rm og en De omloopsnelheid van het vermogen is bij het MKB hoger
De omloopsnelheid van het vermogen ligt bij het MKB op een veel hoger niveau dan bij het grootbedrijf (zie tabel 3). Een belangrijke verklaring hiervoor is dat het grootbedrijf een veel hogere kapitaalintensiteit heeft (veel
dan bij het grootbe-
vaste activa) dan het MKB. MKB-bedrijven houden relatief meer voorraden
drijf
aan, die sneller te gelde kunnen worden gemaakt dan de bedrijfsmiddelen met een lange looptijd. Daarnaast hebben zij over het algemeen meer geld in kas dan grote bedrijven.
De omloopsnelheid van het vermogen neemt toe binnen het MKB
Sinds 2005 is er sprake van een toename van de omloopsnelheid van het vermogen (zie tabel 4). De omzet in het MKB trekt aan, onder andere door impulsen van investeringen van bedrijven. Het MKB investeert daarbij traditioneel relatief veel in vlottende activa, waarbij flexibiliteit en het snel kunnen inspelen op wensen van de consument belangrijke overwegingen zijn. In dat licht speelt bijvoorbeeld het bepalen van de (optimale) omvang van voorraden in sectoren als de groot- en de detailhandel een belangrijke rol. Met name deze sectoren kunnen op deze wijze op korte termijn een toename van de omloopsnelheid van het vermogen realiseren.
De autosector en de handel kennen een hoge omloopsnel-
Tussen de sectoren in het MKB is sprake van grote verschillen (zie tabel 5). De omloopsnelheid in de autosector en de handel (zowel detail- als groothandel) is bijvoorbeeld vele malen hoger dan in de dienstverlenende secto-
heid van het vermo-
ren. De handelssectoren hebben een veel groter aandeel vlottende activa
gen. In de dienst-
dan de zakelijke en persoonlijke dienstverlening, als gevolg van het aan-
verlening is deze laag
houden van voorraden. De dienstverlening kent slechts een beperkt aandeel voorraden, aangezien arbeid de belangrijkste productiefactor is. Naar verhouding investeert de dienstverlening dus meer in vaste activa, die minder snel in geld (omzet) kunnen worden omgezet.
V o o rra a dt e rm i jn De voorraadtermijn
De voorraadtermijn is voor het MKB iets hoger dan voor het grootbedrijf
is iets hoger voor
(zie tabel 3). Het MKB heeft een wat minder doelmatig voorraadbeheer dan
het MKB dan voor
het grootbedrijf. Het grootbedrijf kan putten uit belangrijke schaalvoordelen
het grootbedrijf
en werkt met vaste afnemers die op vaste tijdstippen grote partijen producten kunnen aanschaffen. Daarnaast gebruikt het grootbedrijf de schaalvoordelen om efficiënte (ICT-)toepassingen te ontwikkelen voor logistieke processen. Daardoor kan de voorraad beter worden afgestemd.
De voorraadtermijn binnen het MKB blijft stabiel
De voorraadtermijn is de afgelopen jaren nagenoeg stabiel gebleven (zie tabel 4). Er is weliswaar sprake van een toename van de voorraden, maar door onder andere de toename van de particuliere consumptie kan het MKB met deze voorraden relatief snel omzet genereren. Naar sector bezien, is de voorraadtermijn in de transportsector uitermate laag (zie tabel 5). Deze sector heeft amper met voorraden te maken. Dit
10
geldt grotendeels ook voor de zakelijke en de persoonlijke dienstverlening. In de horeca is de voorraadtermijn om een andere reden aan de lage kant. Deze sector heeft voornamelijk te maken met voorraden met een relatief korte houdbaarheidstermijn (verse voedingsmiddelen, dranken). De detailhandel, de autosector en de industrie hebben relatief lange voorraadtermijnen.
D e b it eu r en te rm i j n De debiteurenter-
De debiteurentermijn is in het MKB aanmerkelijk korter dan in het grootbe-
mijn is in het MKB
drijf (zie tabel 3). Dit heeft te maken met het feit dat grotere bedrijven
korter dan in het grootbedrijf
meer zaken doen met grotere, vaste afnemers, waardoor klantenrelaties hechter worden en het betaalgedrag soepeler. Bovendien kunnen grotere bedrijven tegenvallers beter opvangen, die ontstaan als gevolg van slecht betalende klanten. De debiteurentermijn voor het MKB blijft stabiel in de periode 2005-2008 (zie tabel 4). Bij de verschillen tussen de grootteklassen speelt vooral de sectorstructuur een rol (zie tabel 5). In de detailhandel, de horeca en de autosector wordt in belangrijke mate contant afgerekend, hetgeen leidt tot een korte debiteurentermijn. De bedrijven in deze sectoren behoren in belangrijke mate tot het MKB en 'duwen' de debiteurentermijn omlaag ten opzichte van het grootbedrijf, waarin zij in veel mindere mate vertegenwoordigd zijn. Tegenover de genoemde sectoren met korte debiteurentermijnen staan de sectoren waar het 'betalen van rekeningen door klanten' relatief lang op zich laat wachten. Koploper is de zakelijke dienstverlening, waar men gemiddeld 107 dagen op zijn geld moet wachten, gevolgd door de persoonlijke dienstverlening, de bouw en de industrie.
C re d it eu r en te rm i j n De crediteurentermijn is voor het MKB korter dan voor het grootbedrijf
De crediteurentermijn is voor het MKB korter dan voor het grootbedrijf (zie tabel 3). Het moeten terugvallen op het relatief dure rekeningcourantkrediet van banken als financieringsvorm houdt het MKB scherp om het gebruik van deze faciliteit zo veel mogelijk te beperken. Voor grotere bedrijven is het bovendien aantrekkelijk om het geld voor de betalingen nog een tijd binnen de onderneming te houden, om zo rente-opbrengsten te genereren. Het grootbedrijf is hiertoe beter in staat doordat het door zijn schaalvoordelen gemiddeld lagere vermogenskosten (vermogensbeheer, transacties) heeft. De crediteurentermijn is nauwelijks veranderd de afgelopen jaren (tabel 4). In de autosector, de detailhandel en de horeca staan rekeningen van leveranciers gemiddeld het kortst open. Omdat in deze sectoren veel liquide middelen binnenkomen als gevolg van de mate waarin klanten contant afrekenen, betalen de MKB-bedrijven in deze sectoren zelf ook in grote mate contant. Hierdoor blijven de transactiekosten laag. De zakelijke en de persoonlijke dienstverlening hebben de langste crediteurentermijnen.
11
BIJLAGE I
Begrippenlijst financiering
Activa
De activa van een onderneming weerspiegelen de bedrijfsbezittingen, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen vaste activa en vlottende activa.
Current ratio
Een kengetal voor liquiditeit, waarbij de vlottende activa gerelateerd worden aan de kortlopende schulden (vlottende activa gedeeld door kort vreemd vermogen maal 100%). Een bedrijf met een current ratio met een waarde hoger dan 100% is in staat om aan zijn kortlopende verplichtingen te voldoen.
Crediteurentermijn
De crediteurentermijn geeft een beeld van de termijn dat rekeningen van leveranciers openstaan. De crediteurentermijn wordt berekend door de waarde van de openstaande rekeningen (crediteuren) te relateren aan de omzet (crediteuren gedeeld door omzet maal 365 dagen).
Debiteurentermijn
De debiteurentermijn geeft een indicatie (in aantal dagen) van het betaalgedrag van klanten. De debiteurentermijn wordt berekend door de waarde van de vorderingen te relateren aan de omzet (vorderingen gedeeld door omzet maal 365 dagen).
Eigen vermogen
Het eigen vermogen is dat deel van het vermogen dat resteert van de activa na aftrek van het vreemd vermogen.
Financiële activa
De financiële activa betreffen onder andere deelnemingen in groepsmaatschappijen en beleggingen.
Immateriële activa
De immateriële activa omvatten minder tastbare bezittingen, zoals goodwill, patenten en octrooien. Het betreft bezittingen die wel een rol spelen in het financiële proces, maar nooit in het fysieke bedrijfsproces.
Kort vreemd vermogen
Tot het kort vreemd vermogen behoren de schulden die een looptijd kennen van minder dan een jaar.
Lang vreemd vermogen
Schulden behoren tot het lang vreemd vermogen indien de verplichtingen een looptijd hebben van meer dan een jaar. 13
Liquiditeit
Een onderneming is liquide als er op korte termijn aan de betalingsverplichtingen kan worden voldaan.
Materiële activa
De materiële activa zijn de tastbare bezittingen, zoals gebouwen en machines.
Omloopsnelheid vermogen
De omloopsnelheid van het vermogen geeft de doelmatigheid van het aangewende vermogen weer: de gegenereerde omzet per euro geïnvesteerd vermogen. De hoogte van de omzet wordt gerelateerd aan het totale vermogen (omzet gedeeld door totale vermogen maal 100%). Hoe hoger deze ratio is, des te minder vermogen er nodig is om een bepaalde omzet te behalen.
Rentabiliteit
De rentabiliteit verwijst naar de relatie tussen de opbrengst van een onderneming en het vermogen waarmee die opbrengst is gegenereerd. Hierbij kan onderscheid worden gemaakt naar de rentabiliteit van het totale vermogen en die van het eigen vermogen.
Rentabiliteit eigen vermogen De rentabiliteit van het eigen vermogen (REV) is het aandeel van de nettowinst (na belasting) in het eigen vermogen. De REV wordt uitgedrukt in procenten (ratio vermenigvuldigd met 100%). Rentabiliteit totaal vermogen De rentabiliteit van het totale vermogen (RTV) relateert het totale inkomen uit vermogen (de som van de nettowinst voor belasting en de rentelasten over het vreemde vermogen) aan het totale in de onderneming geïnvesteerde vermogen (eigen + vreemd vermogen). De RTV wordt uitgedrukt in procenten (ratio vermenigvuldigd met 100%). Solvabiliteit
De solvabiliteit geeft weer in hoeverre een onderneming aan haar langetermijnverplichtingen kan voldoen.
Solvabiliteitsratio
Een kengetal om de solvabiliteit weer te geven. De solvabiliteitsratio is hier berekend als het aandeel van het eigen vermogen in het totale vermogen (eigen vermogen gedeeld door totale vermogen maal 100%). Minimumnormen voor de solvabiliteitsratio liggen doorgaans rond de 20%.
14
Vaste activa
Vaste activa zijn de bezittingen met een lange levensduur, lang wil in dit geval zeggen langer dan een jaar. Tot de vaste activa behoren de (im)materiële en financiële activa.
Vermogensstructuur
De vermogensstructuur van een bedrijf geeft weer op welke wijze de activa zijn gefinancierd. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt naar eigen vermogen en vreemd vermogen.
Vlottende activa
Vlottende activa zijn de bezittingen met een korte levensduur, met een looptijd van korter dan een jaar. Deze worden gebruikelijk onderverdeeld in voorraden (gereed product, grond- en hulpstoffen en onderhanden werk), vorderingen op handelsdebiteuren en liquide middelen (geld in kas of banktegoeden en snel verhandelbare vermogenstitels).
Voorraadtermijn
De voorraadtermijn geeft het aantal dagen aan dat goederen en/of grondstoffen gemiddeld in voorraad zijn. De voorraadtermijn wordt berekend door de waarde van de voorraad te relateren aan de omzet (voorraad gedeeld door omzet maal 365 dagen).
Vreemd vermogen
Het vreemd vermogen bestaat uit de verplichtingen, meestal in de vorm van schulden, die een bedrijf is aangegaan voor de financiering van bedrijfsactiviteiten. Bij het vreemd vermogen is een verdere verbijzondering mogelijk naar de duur waarvoor de schulden zijn aangegaan, namelijk in een verdeling in lang vreemd vermogen en kort vreemd vermogen.
15