Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2012-2013 Eerste Examenperiode
De succesvolle psychopaat: feit of fictie
Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad van master in de psychologie, optie Klinische Psychologie door Jana Van De Weghe
Promotor: Dr. Mieke Decuyper
1
DANKWOORD Volgende personen zou ik willen bedanken voor hun bijdrage in de totstandkoming van deze masterproef. Zonder hun hulp en steun zou de uitwerking ervan niet mogelijk geweest zijn. Allereerst gaat dank uit naar mijn promotor Dr. Mieke Decuyper voor het aanreiken van het onderwerp en om mij de kans te geven om mee te werken aan het onderzoek. Ik zou haar willen bedanken voor de kritische evaluatie mijn volledige masterproef en voor het feit dat zij steeds bereikbaar was om te antwoorden op de kleine en grote vragen die ik had. Ik dank mijn moeder Ann Van de Slyeke, voor het nalezen van mijn masterproef op taalfouten. Ik zou ook de personen willen bedanken die de tijd wilden vrijmaken om deel te nemen aan dit onderzoek, ondermeer door het invullen van de online vragenlijsten en voor het verspreiden van de oproep tot deelname. Tenslotte wil ik mijn familie en vrienden bedanken voor hun morele steun gedurende de afgelopen 2 jaren.
2
ABSTRACT Deze studie gaat dieper in op het concept van de succesvolle psychopaat in de niet-forensische setting. De data werd verzameld aan de hand van een online vragenlijstentool en er werden in totaal 219 participanten gerekruteerd. Deze personen dienden minimum 18 jaar te zijn en een beroep uit te oefenen alvorens ze deel konden nemen aan het onderzoek. Aan de hand van correlationele analyses werd de link onderzocht tussen succesvolle psychopathie, algemene persoonlijkheidstrekken (gemeten aan de hand van de NEO-PI-R) en verschillende tevredenheidmaten. De voorspellende waarde van de PPI-R bovenop de NEO-PI-R werd eveneens nagegaan in dit onderzoek aan de hand van een meervoudige hiërarchische regressieanalyse. Er werd tijdens deze studie een brede definitie gehanteerd voor tevredenheid; zowel levenssatisfactie, carrièresatisfactie, relatiesatisfactie als welbevinden werden geïncludeerd. Zoals gebleken uit voorgaand onderzoek werd er in deze studie een significante link gevonden tussen de PPI-I Onbevreesde Dominantie en de verschillende tevredenheidmaten. PPI-II Egocentrische Impulsiviteit kan gezien worden als een maladaptieve variant. Deze tweede hogere orde factor bleek in dit onderzoek negatief gecorreleerd te zijn met de verschillende satisfactieschalen. Ook is gebleken dat bepaalde facetten van het persoonlijkheidsdomein Consciëntieusheid, meer bepaald de facetten Doelmatigheid (C1), Ambitie (C4) en Zelfdiscipline (C5), gerelateerd zijn aan succesvolle psychopathie. Succesvolle psychopathie bleek, net zoals prototypische psychopathie, in deze studie op een negatieve manier samen te hangen met het persoonlijkheidsomein Altruïsme. Bepaalde facetten van Neuroticisme leken eveneens een negatieve samenhang te vertonen met de eerste hogere orde factor Onbevreesde Dominantie. De hypothese omtrent de positieve relatie tussen PPI-I Onbevreesde Dominantie en hogere beroepsfuncties werd eveneens teruggevonden in deze studie.
3
INLEIDING Verduidelijking definitie succesvolle psychopaat Het concept psychopathie kent een lange historische voorgeschiedenis. Uit onderzoek is gebleken dat veel negatieve zaken gerelateerd zijn aan psychopathie. Deze personen worden ook wel de onsuccesvolle psychopaten genoemd. Weinig is echter geweten over de mogelijke positieve elementen die verbonden kunnen zijn aan het concept van psychopathie. Succesvolle psychopaten kunnen dus gezien worden als personen die veel voordelen ondervinden aan hun stoornis. Deze voordelen kunnen betrekking hebben op het vermijden van arrestaties, maar kunnen zich eveneens voordoen op relationeel vlak en op beroepsmatig niveau. Belangrijk in deze studie is dat de definitie van de succesvolle psychopaat duidelijk afgebakend wordt. Succesvolle psychopaten worden hier gezien als personen die psychopathische trekken bezitten maar erin slagen om arrestaties te vermijden en bepaalde successen te behalen in het leven. Conceptualisatie Psychopathie is een zeldzame aandoening waarbij de prevalentie wordt geschat op .60 – 1% van de algemene populatie (Coid et al. 2009; Hare, 2006). De studie van Coid en collega’s toonde aan dat psychopathie vaak voorkomt bij gevangenen, daklozen en psychiatrische patiënten. Wanneer psychopathie bekeken wordt in de algemene populatie, dan kan dit gezien worden als een dimensioneel construct. Verscheidene onderzoekers gaan uit van de idee dat psychopathie een continuüm is en dat het bestaat uit een range van trekken en gedrag (Guay et al., 2007: Lilienfeld, 1998; Marcus et al., 2004). Psychopathie is de eerste persoonlijkheidsstoornis die opgemerkt werd binnen de psychiatrie, en heeft daarom ook een lange historische en klinische voorgeschiedenis. Hervey Cleckley was de eerste onderzoeker die een uitgebreide beschrijving van het concept psychopathie uitbracht. In 1941 publiceerde hij “The Mask of Sanity: An Attempt to Clarify Some Issues About the So-Called Psychopathic Personality.” Hij beschreef 16 criteria die de essentie van de psychopathische persoonlijkheid zouden omvatten; oppervlakkige charme en goede intelligentie, afwezigheid van wanen en andere tekenen van irrationeel denken, afwezigheid van nervositeit en psychoneurotische uitingen, onbetrouwbaarheid, leugenachtigheid en oneerlijkheid,
4
gebrek aan berouw of schaamte, inadequaat gemotiveerd antisociaal gedrag, gebrekkig oordeelsvermogen en onvermogen tot het leren uit ervaringen, pathologische egocentriciteit en gebrek aan empathie, oppervlakkige affectieve reacties, gebrek aan inzicht, geen wederkerigheid in interpersoonlijke relaties en onaangenaam gedrag dat soms gepaard gaat met alcoholgebruik. Ook is het zo dat suïcide zelden gepleegd wordt, dat er een onpersoonlijk, triviaal en gebrekkig seksleven is en er een onvermogen bestaat om een levensdoel na te streven. Deze criteria bevatten voornamelijk affectieve en interpersoonlijke kenmerken, aangevuld met gedragsproblemen. Cleckley omschrijft psychopathie als een persoonlijkheidsstoornis waarbij er een gebrek is aan normale emotionele responsen. Psychopaten zouden manipulatief en charmant zijn om zo hun doelen te kunnen bereiken. Als reactie hierop ontwikkelde Hare (2003) The Psychopathy Checklist Revised (PCLR). Deze checklist wordt aanzien als de gouden standaard om psychopathie vast te stellen bij individuen. Verderop in de tekst wordt dieper ingegaan op de inhoud en betrouwbaarheid van de PCL-R. Cloninger (1978) en Spitzer et al. (1975) bekeken psychopathie vanuit een andere invalshoek; zij poneerden dat psychopathie eerder als een gedragssyndroom moest geoperationaliseerd worden aan de hand van chronisch antisociaal gedrag. Psychopathie werd hier dus gelijkgesteld aan de antisociale persoonlijkheidsstoornis omwille van de objectieve waarneembaarheid van het antisociale gedrag. Persoonlijkheidsstoornissen zijn psychische abnormaliteiten die gekarakteriseerd worden door chronische afwijkingen met betrekking tot zichzelf, anderen en de omgeving. In de DSM-IV (APA, 1994) wordt een persoonlijkheidsstoornis omschreven als ‘een duurzaam patroon van innerlijke ervaringen en gedragingen die duidelijk binnen de cultuur van de betrokkene afwijken van de verwachtingen’. Psychopathie is een persoonlijkheidsstoornis waarnaar al veel onderzoek is gedaan binnen het veld van de psychologie. Vreemd genoeg staat de stoornis nog niet omschreven als een aparte stoornis in de laatste drie edities van de DSM. In een voetnoot van Antisociale persoonlijkheidsstoornis staat echter wel vermeld dat psychopathie gezien wordt als een synoniem hiervan (DSM-III, DSM-III-R, DSM-IV; APA; 1980, 1987, 1994). De antisociale persoonlijkheidsstoornis wordt hier omschreven als een diepgaand patroon van gebrek aan achting voor en schending van
5
de rechten van anderen vanaf het vijftiende jaar aanwezig, met drie of meer van de volgende kenmerken: onmogelijkheid tot conformeren aan de maatschappelijke norm, oneerlijkheid, impulsiviteit en gebrekkige planmatigheid, prikkelbaarheid en agressiviteit, roekeloze onverschilligheid voor de eigen veiligheid en die van anderen, constante onverantwoordelijkheid en tenslotte een gebrek aan spijtgevoelens. Hare (1991) vond dat, indien men louter gebruik zou maken van de DSM-classificatie, men het risico zou lopen om de diagnose van psychopathie niet te herkennen of te benoemen. Niet iedereen die antisociaal gedrag vertoont wordt ook gekenmerkt door de psychopathische persoonlijkheidskenmerken, en omgekeerd. Psychopathie wordt gekenmerkt door specifieke gedragsmatige, interpersoonlijke en affectieve componenten (Lynam & Widiger, 2007). Op gedragsmatig vlak worden psychopathische personen gezien als impulsief, risiconemend, en onverantwoordelijk. Ook zullen ze vaak betrokken zijn bij criminele activiteiten, maar dit is niet noodzakelijk zo. Op dit laatste aspect wordt later dieper ingegaan bij de bespreking van het onderscheid tussen succesvolle versus onsuccesvolle psychopaten. Interpersoonlijke kenmerken houden grandiositeit, egocentrisme, manipulativiteit, gevoelloosheid, arrogantie, meedogenloosheid en oppervlakkigheid in (Lynam & Widiger, 2007). Op relationeel niveau spelen psychopaten vaak spelletjes om zo hun honger naar spanning en sensatie te kunnen bevredigen (Mealy, 1995). Smith (1978) stelde vast dat psychopaten heel behendig zijn in het minutieus nagaan van andermans behoeften en wensen. Deze vaardigheden zouden aan psychopaten de mogelijkheid geven om anderen te controleren en hen het gevoel te geven dat anderen krijgen wat ze willen, ook al is dat niet altijd het geval. Boddy (2011) deed onderzoek naar de link tussen psychopaten in het werkveld en pesten. Ze vonden dat de aanwezigheid van psychopaten op de werkvloer sterk geassocieerd is met pesten. Ook is de incidentie en frequentie van oneerlijke supervisie groter in de aanwezigheid van psychopaten op de werkvloer. Ze vonden dat psychopaten op de werkvloer chaos en organisatorische veranderingen creëren die als rookgordijn kunnen functioneren voor hun zelfzuchtige activiteiten. Ze veronderstelden dat de aanwezigheid van chaos, verandering, gebrekkig management en pesten in een organisatie niet causaal gerelateerd zijn aan elkaar, maar dat de aanwezigheid van een psychopaat in een bedrijf ervoor zorgt dat elk van deze elementen simultaan tot uiting komen. De associatie
6
tussen psychopathie en pesten werd eveneens aangetoond door Mullins-Nelson et al. (2006) en Williams et al. (2007). Psychopathische personen vertonen ook een verstoring op affectief vlak; ze hebben oppervlakkige emoties, een gebrek aan empathie, angst en spijt. Het is voor hen ook niet mogelijk om intieme relaties te onderhouden (Lynam & Widiger, 2007). Mullins-Nelson et al. (2006) onderzochten de relatie tussen psychopathie en cognitieve en affectieve empathie. Cognitieve empathie wordt door Mullins-Nelson en collega’s gezien als het vermogen tot perspectief inname. Psychopathie bleek niet significant gerelateerd te zijn aan het vermogen tot perspectief inname, wat erop wijst dat een individu binnen de algemene populatie die een hogere score op psychopathie behaalt niet verschilt van een individu met een lage score met betrekking tot perspectief inname. Wat betreft het aspect van affectieve empathie is gebleken dat er een negatieve correlatie bestaat tussen psychopathie en affectieve empathie. Psychopathie bleek negatief geassocieerd te zijn met gevoelens van schaamte en schuld. Schaamte zou volgens de onderzoekers de kernemotie kunnen zijn die verder onderzocht dient te worden in relatie tot psychopathie. Personen die hoge scores behaalden op psychopathie-schalen bleken geen gebrek te vertonen in het herkennen van emoties aan de hand van gelaatsuitdrukkingen. Volgens Mullins-Nelson et al. wijst dit erop dat individuen die een hoge score behalen op psychopathie en in de maatschappij verblijven, geen gebrek vertonen in het vermogen tot perspectief inname, maar eerder gebreken vertonen in de mate waarin ze meeleven met de negatieve gevolgen die anderen meemaken. Psychopaten lijken dus het concept van emoties te vatten, maar ze zouden de affectieve componenten van empathie niet kunnen gebruiken om hun gedrag te managen. Bagley et al. (2009) vonden dat psychopaten selectieve gebreken vertoonden in het herkennen van verdriet en geluk wanneer gebruik gemaakt wordt van semantisch cues en in het herkennen van verrassing aan de hand van prosodische cues. Jones et al. (2010) daarentegen vonden door gebruik te maken van Theory of Mind taken dat psychopaten geen gebrek vertonen in het correct afleiden van de mentale toestand van anderen wanneer gebruik wordt gemaakt van eenvoudige verhalen. Brook en Kosson (2013) kwamen tot de conclusie dat psychopathie negatief geassocieerd was met scores van empathische accuraatheid. Psychopaten bleken ook minder accuraat te zijn in het beoordelen van de meest in het oog springende emoties van anderen tijdens
7
interpersoonlijke interacties. Bovendien ervaren psychopaten volgens de onderzoekers moeilijkheden in het waarderen van het volledige spectrum van emoties weergegeven door anderen. Primaire en Secundaire Psychopathie Karpman (1941, 1948; in Skeem et al., 2003; Wu et al., 2011) verdeelde psychopathie onder in een tweedimensioneel model. Hij maakte een onderscheid tussen primaire en secundaire psychopathie. Beide varianten worden gekenmerkt door onverantwoordelijk, antisociaal en vijandig gedrag. De affectieve relaties die ze hebben met anderen zijn vluchtig en onbetrouwbaar. Ondanks hun vele gelijkenissen achtte Karpman deze twee varianten als volledig verschillend. Hij zag primaire psychopaten als personen die gekenmerkt worden door antisociaal gedrag en een gebrek aan angst, schuld en empathie bezitten. Karpman beschreef de twee varianten van psychopathie ook in termen van het al dan niet hebben van een geweten. Primaire psychopaten hebben een afwezig geweten, zijn berekend, egoïstisch en onverschillig. Secundaire psychopaten hebben wel degelijk een geweten maar hebben een verstoord functioneren door de intrusie van sterk ervaren vijandigheid. Secundaire psychopaten ageren uit haaten wraakgevoelens, vaak als reactie op de omstandigheden. Vele onderzoekers hebben deze twee dimensies van Karpman naderbij bekeken. Hare (1991) stelde voor dat primaire psychopathie gerelateerd is aan interpersoonlijk georiënteerd gedrag en secundaire psychopathie aan een antisociale levensstijl en gedrag. Blackburn (1975) en McHoskey et al. (1998) vonden dat angst het definiërende kenmerk is dat primaire en secundaire psychopathie van elkaar onderscheidt. Primaire psychopaten zijn personen die weinig tot geen angst ervaren terwijl secundaire psychopaten wel degelijk angst zouden ervaren. Blackburn (1975) rapporteerde ook negatieve relaties tussen primaire psychopathie en zowel schuld als angst en vond een positieve relatie tussen secundaire psychopathie en angst, teruggetrokken gedrag en emotionaliteit. Primaire psychopaten rapporteren lage niveaus van angst en gaan zich meer bezighouden met doelbewuste activiteiten. Secundaire psychopaten daarentegen zijn impulsiever en nemen meer risico’s. Ze worden ook meer gedreven door hun emoties en ze ervaren dus waarschijnlijk ook angst. Deze psychopathische variant vertoont een significante verhoogde autonome arousal (zweten en hartslag) wanneer ze geconfronteerd worden
8
met hypothetische scenario’s die een aanval of frustraties beschrijven. Ze ervaren ook intensere gevoelens (arousal, agressie en woede) met betrekking tot die scenario’s waarin verbale of fysische bedreigingen voorkomen (Blackburn & Lee-Evans, 1985). Ray et al. (2009) vonden dan weer dat de drang om onlustgevoelens te vermijden en gebrek aan doorzettingsvermogen de primaire van de secundaire psychopaat onderscheidt. Uit hun resultaten bleek ook dat secundaire, maar niet primaire, psychopathie geassocieerd is met kwetsbaarheid voor angst en andere internaliserende problemen. Dark Triad Psychopathie kan ook bekeken worden in termen van de ‘Dark Triad’. De ‘Dark Triad’ bestaat uit drie boosaardige persoonlijkheidstrekken; narcisme, psychopathie en machiavellisme. Hiernaar is al redelijk wat onderzoek gedaan en voor dit onderzoek worden enkel de belangrijkste bevindingen met betrekking tot psychopathie besproken. Jonason et al. (2010) en Mealy (1995) vonden dat het spelen van spelletjes kenmerkend is voor personen die hoog scoren op psychopathie. Hiermee wordt bedoeld dat psychopaten de ander vaak naar hun hand zullen zetten door gebruik te maken van bijvoorbeeld manipulatie. Jonason et al. (2010) vonden in een volgend onderzoek dat individuen die hoog scoren op de ‘Dark Triad’ geen liefdesrelaties nastreven omwille van hun gevoelens voor iemand, maar de ander eerder zullen gebruiken om hun eigen behoeften te kunnen bevredigen. Ze veronderstelden ook dat de seksuele en romantische levensstijlen van deze personen eerder gekenmerkt worden door een egoïstische oriëntatie. Ze gaan bijvoorbeeld enkel en alleen een relatie aan om hun eigen behoeften te bevredigen; wat hun partner wil is irrelevant. Het komt er dus op neer dat de kenmerken en behoeften van de andere persoon van geen belang zijn. Op welke manier ze bepaalde zaken kunnen bereiken speelt een grote rol in hun relaties. PCL-R en PPI Er is nog maar weinig onderzoek gedaan naar psychopaten die tot de algemene populatie behoren. Dit komt deels doordat er een gebrek was aan een geschikt instrument dat psychopathische trekken kon beschrijven buiten een klinische of forensische setting. In het verleden maakte men steeds gebruik van Hare’s Psychopathy
9
Checklist-Revised (PCL-R; 2003) bij het onderzoeken van psychopathie. Harpur et al. (1989) gingen onderliggend aan de items van de PCL-R uit van een twee-factorenstructuur. Hare (2003) omschreef deze twee factoren in termen van ‘een egoïstisch, ongevoelig en meedogenloos misbruik van anderen’ en ‘een chronisch onstabiele, antisociale en sociaal deviante levensstijl’. Cooke en Michie (2001) verdedigden echter een drie-factoren-structuur die volgens hen bestond uit een arrogante en misleidende interpersoonlijke stijl, gebrekkige affectieve ervaringen en tenslotte een impulsieve en onverantwoordelijke gedragsmatige stijl. Vitacco et al. (2005) voegden aan de drie factoren van Cooke en Michie (2001) een vierde factor toe, namelijk antisociaal gedrag. De huidige versie van de PCL-R handleiding van Hare (2003) gaat ervan uit dat psychopathie bestaat uit vier lagere orde factoren (Vitacco et al., 2005) en twee hogere orde factoren (Harpur et al., 1989). DeMatteo et al. (2006) testten echter, door gebruik te maken van de PCL-R, de hypothese dat niet-opgenomen psychopaten hun psychopathie eerder in termen van persoonlijkheidstrekken (interpersoonlijke/affectieve) dan in termen van gedragsmatige kenmerken (impulsiviteit/antisociaal gedrag) manifesteren. Uit hun onderzoek is gebleken dat individuen met verhoogde scores op psychopathie ook gevonden kunnen worden in de algemene populatie. Ze vonden dat de psychopaten in de algemene populatie in grotere mate de kenmerkende persoonlijkheidseigenschappen vertonen van psychopathie dan de kenmerkende gedragsmatige eigenschappen, wat er dus op wijst dat deze eigenschappen ervoor zorgen dat ze in mindere mate in contact komen met het rechtssysteem. Het is het best gevalideerde instrument voor het onderzoeken van psychopathie. Een probleem dat hieraan verbonden is, is het feit dat men de PCL-R enkel kan gebruiken binnen forensische of klinische settings (bijvoorbeeld mensen die reeds een criminele geschiedenis hebben of opgenomen zijn). De PCL-R is namelijk initieel ontwikkeld voor gebruik in de mannelijke, volwassen, blanke, forensische steekproeven en is dan ook gevalideerd in soortgelijke populaties (Hare, 1991; Cooke & Michie, 2001; Lilienfeld & Andrews, 1996). Een nadeel dat verbonden is aan de afname van de PCL-R is dat men een grondige training dient te volgen voordat men hiermee aan de
10
slag kan gaan. Het afnemen van de PCL-R is ook tijdsintensief en neemt zo’n twee à vier uur is beslag (Poythress, Edens, & Lillienfeld, 1998). De komst van de Psychopathic Personality Inventory (PPI; Lilienfeld & Andrews, 1996) bracht verandering in de beperking van de PCL-R. De PPI is een persoonlijkheidsgerichte benadering die focust op de interne toestand en persoonlijkheidstrekken die centraal staan bij psychopathie. De inhoud van de items zijn geconstrueerd door een comprehensief literatuuronderzoek met betrekking tot psychopathie, waarbij men zocht naar alle relevante constructen die geassocieerd zijn met psychopathie. De PPI-R is een verkorte versie van de PPI en heeft als doel de leesbaarheid te verhogen en de psychometrisch problematische en cultuurspecifieke items te herformuleren. Er werden items vermeden die peilen naar criminele gedragingen. De acht subschalen en vier validiteitschalen hebben als doel bepaalde responsstijlen te detecteren die vaak voorkomen bij psychopathische individuen (Lilienfeld & Widows, 2005). De totale score op de PPI correleert positief met de globale score van psychopathie wanneer gebruik gemaakt wordt van Cleckley’s criteria (Lilienfeld & Andrews, 1996). Door gebruik te maken van de PPI als screeningsinstrument kunnen grote steekproeven onderzocht worden op een efficiënte manier. Dit kan de basis vormen voor het onderzoek naar de succesvolle psychopaat (Benning et al., 2003). Benning et al. (2005) deden onderzoek naar de criteriumvaliditeit van twee te onderscheiden factoren van psychopathie zoals gemeten door middel van de PPI. De eerste hogere orde factor Onbevreesde Dominantie gaat de emotioneel-interpersoonlijke trekken na die kenmerkend zijn voor psychopathie. De tweede hogere orde factor Egocentrische Impulsiviteit meet het impulsief en antisociaal gedrag. De subschaal Ongevoeligheid is onder geen van beide factoren onder te brengen en werd voor de PPIR als derde factor beschouwd (Lilienfeld & Widows, 2005). Benning et al. (2005) vonden dat de PPI-I (Onbevreesde Dominantie) negatief geassocieerd was met symptomen van internaliserende stoornissen en angst. Een positieve associatie werd gevonden met het zoeken naar spanning en avontuur, sociabiliteit, en narcisme. Er was ook een positieve correlatie tussen de PPI-I en de interpersoonlijke/affectieve Factor 1 van de PCL-R. PPI-II (Egocentrische Impulsiviteit) was negatief geassocieerd met socialisatie en positief met symptomen van externaliserende stoornissen, impulsiviteit,
11
disinhibitie en vatbaarheid voor verveling, angstdispositie en negatieve emotionaliteit. De PPI-II was in deze studie positief geassocieerd met de impulsieve/antisociale Factor 2 van de PCL-R. Aanvankelijk werd geponeerd dat de twee hogere orde factoren niet correleren (Benning et al. 2003) en dat ze naar verschillende dimensies van het psychopathische construct peilen. Dit werd echter tegengesproken door Benning et al. (2005) en Uzieblo et al. (2007); deze onderzoekers vonden positieve correlaties tussen de twee factoren. Omwille van de hoge betrouwbaarheid en goede validiteit van de PPI-R wordt deze gezien als één van de meest veelbelovende instrumenten voor de diagnostiek van psychopathie in de niet-forensische populaties (Chapman et al., 2003; Lilienfeld & Andrews, 1996). Het Vijf- Factoren-Model Het Vijf-Factoren-Model (VFM; Costa & McCrae, 1985) is de dominante taxonomie bij het onderzoeken van persoonlijkheidsverschillen. Dit model gaat ervan uit dat alle persoonlijkheidstrekken te beschrijven zijn in termen van vijf verschillende persoonlijkheidsdomeinen: Neuroticisme, Extraversie, Openheid voor ervaringen, Altruïsme en Consciëntieusheid. Personen die hoog scoren op Neuroticisme maken zich vaak zorgen, zijn gespannen, ervaren vaak gevoelens van angst, schuld, hopeloosheid en schaamte. Wanneer men een lage score op Neuroticisme behaalt dan betekent dit dat men zich niet snel zorgen maakt en dat men kalm en zelfzeker is. Deze personen hebben een gelijkmatig humeur en laten zich niet makkelijk uit hun lood slaan (Costa & McCrae, 1985). Een hoge score op Extraversie wil zeggen dat men assertief en spraakzaam is en vaak sociale contacten opzoekt. Deze personen houden van opwinding en zijn vaak opgewekt van aard. Ook zijn ze doorgaans energiek en optimistisch. Personen die een lage score op Extraversie behalen zijn meer formeel en afstandelijk van aard. Ze hebben vaak de voorkeur om alleen te zijn en zijn rustig van aard. (Costa & McCrae, 1985; Ashton, Lee & Paunonen, 2002). Personen met een hoge score op Openheid hebben een levendige fantasie en zijn snel ontroerd door kunst en schoonheid. Deze personen hebben een open geest, zijn
12
nieuwsgierig en zijn steeds op zoek naar nieuwe zaken in hun omgeving. Een lage score op Openheid betekent dat men meestal praktisch ingesteld is en heel pragmatisch te werk gaat. Men neigt naar conventioneel gedrag en verkiest vertrouwde zaken boven nieuwe (Costa & McCrae, 1985; Costa & Widiger, 1994). Personen die een hoge score behalen op Altruïsme zijn vaak hulpvaardig, bescheiden en hebben een groot vertrouwen in andere mensen. Ze zijn begaan met het welzijn van anderen en zijn vaak onbaatzuchtig. Een lage score op Altruïsme stemt overeen met personen die eerder competitief van aard zijn en cynisch van aard zijn en hun eigen belangen voorop stellen (Costa, McCrae, & Dye, 1991). Personen die hoog scoren op het domein Consciëntieusheid zijn ambitieus, betrouwbaar en volhardend. Deze personen zijn doelgericht en vertonen een hoge mate van zelfdiscipline. Personen met een lage score op Consciëntieusheid geven snel op wanneer een taak vervelend wordt. Deze personen kunnen beter tegen chaos en stellen zich flexibel op, maar zijn ook onbetrouwbaar, laks en onvoorzichtig. (Costa, McCrae, & Dye. 1991; Costa & Widiger, 1994). Het meeste onderzoek naar psychopathische kenmerken was voornamelijk gericht naar het identificeren van de kernproblemen bij psychopathie. Lynam en Widiger (2007) waren echter van mening dat er geen eenduidige etiologisch mechanisme bestond dat psychopathie kan beschrijven. Volgens hen zou men aan de hand van het Vijf-Factoren-Model het onderscheid tussen succesvolle en onsuccesvolle psychopaten kunnen verklaren. Miller et al. (2001) schoven de hypothese naar voor dat men psychopathie kan beschrijven door gebruik te maken van dit VFM. Er werd tijdens deze studie gebruik gemaakt van een expert VFM-beschrijving. Dit houdt in dat de onderzoekers een vragenlijst met 30 dubbelzinnige stellingen, die elk verwijzen naar één facet van de NEO-PI-R, verstuurden naar 21 experts op het gebied van psychopathie. De experts kregen de opdracht om de prototypische psychopaat te bepalen aan de hand van elk facet van het VFM door gebruik te maken van een vijf punten Likert schaal. Het profiel van de prototypische psychopaat werd gecreëerd aan de hand van de gemiddelde score op elk item over de experts heen. Hieruit bleek dat de expert VFM-beschrijving van psychopathie completer en uitgebreider lijkt te zijn dan de beschrijving door middel van de Psychopathy Checklist-Revised (PCL-R; 2003). Het lijkt dus dat de VFM-
13
beschrijving van psychopathie een meer accurate beschrijving oplevert en niet beperkt is tot de beschrijving van psychopathie inherent aan één enkel instrument. Ondanks dit alles is er toch nog een gebrek aan consensus wat betreft de beschrijving van psychopathie in termen van het VFM. Psychopathie wordt gekenmerkt door lage scores op alle facetten van Altruïsme (Decuyper et al. 2009; Jackson & Richards, 2007; Miller et al., 2001; Paulhus & Williams, 2002). De fundamentele trekken van psychopathie zoals liegen, manipulatie, gevoelloosheid en arrogantie worden hierin beschreven. Lynam en Widiger (2007) daarentegen vonden dat psychopathie gekenmerkt werd door een lage score op vijf facetten van Altruïsme, maar niet op het facet Vertrouwen. Prototypische psychopathie bestaat ook uit lage scores op verschillende facetten van Consciëntieusheid, zoals Betrouwbaarheid, Zelfdiscipline en Bedachtzaamheid (Miller et al., 2001; Lynam & Widiger, 2007). Andere onderzoekers vonden echter aan de hand van een meta-analyse dat psychopathie negatief gecorreleerd is met alle facetten van Consciëntieusheid (Decuyper et al., 2009; Paulhus & Williams, 2002). Dit domein beschrijft de fundamentele psychopathische trekken van impulsiviteit, gebrek aan lange-termijn-doelen en het niet accepteren van verantwoordelijkheid. Met betrekking tot het domein Extraversie werd het volgende gevonden: hoge scores op Dominantie en Avonturisme (Miller et al., 2001) en lage scores op Hartelijkheid (Miller et al., 2001; Lynam & Widiger, 2007). Deze facetten contribueren tot de psychopathische trekken van nood aan stimulatie en oppervlakkig affect. Wanneer we kijken naar het domein van Neuroticisme, dan blijkt dat psychopathie bestaat uit hoge niveaus van Ergernis (Miller et al.,2001) en Impulsiviteit (Miller et al.,2001; Lynam & Widiger, 2007), en lage niveaus van Angst, Depressie, Kwetsbaarheid (Miller et al.,2001) en Schaamte (Miller et al., 2001; Lynam & Widiger, 2007). Dit heeft betrekking op de kenmerken van welbespraaktheid, oppervlakkige charme, onbevreesdheid en gebrekkige gedragscontrole die psychopaten vertonen. Jones et al. (2011) onderzochten de rol van impulsiviteit bij de ‘Dark Triad’. Wanneer impulsiviteit bekeken wordt aan de hand van de Big Five, dan wordt gevonden dat impulsiviteit een rol speelt bij hoog extraverte personen en laag consciëntieuze personen. Paulhus en Williams (2002) vonden met betrekking hierop dat narcisme meer gerelateerd is aan Extraversie en psychopathie meer aan lage Consciëntieusheid. Hieruit kan men dus besluiten dat impulsiviteit bij beide aspecten van de ‘Dark Triad’ anders
14
tot uiting zal komen. Jones et al. (2011) vonden dat zowel narcistische personen als psychopathische personen impulsief gedrag vertonen. Hierop volgend maakten ze een onderscheid tussen functionele en disfunctionele impulsiviteit door gebruik te maken van Dickman’s (1990) conceptualisaties hieromtrent. Ze zagen impulsiviteit als functioneel in situaties waarbij de voordelen van snelheid groter zijn dan de voordelen van accuraatheid. Bij narcisme bleek dit het geval te zijn want narcistische impulsiviteit lijkt te draaien rond het aangaan van sociaal engagement terwijl de psychopathische impulsiviteit eerder het gevolg is van een gebrekkige zelfregulatie. Daarom wordt het construct van psychopathie eerder gezien als een vorm van disfunctionele impulsiviteit. Machiavellisme was niet gerelateerd aan één van de twee types. Paulhus et al. (2002) vonden dat in niet-klinische steekproeven leden van de ‘Dark Triad’ eenzelfde kern delen, namelijk die van Antagonisme. Psychopaten vormen het meest verraderlijke construct van de drie omwille van het feit dat ze bovenop deze kern ook nog een minimale angst vertonen. Wanneer comorbiditeit – het samen voorkomen van één of meerdere onafhankelijke stoornissen bij een persoon - in rekening wordt gebracht, dan blijkt dat psychopathie samen zal voorkomen met die persoonlijkheidsstoornissen die gemeenschappelijke VFM dimensies of facetten delen (Lynam & Widiger, 2001). Psychopathie zal bijvoorbeeld op basis van de facetoverlap hoog comorbide zijn met de Antisociale Persoonlijkheidsstoornis (APD) omdat ze beiden gekarakteriseerd worden door lage niveaus van Altruïsme en Consciëntieusheid. Coid et al. (2009) kwamen tot de conclusie dat psychopathische trekken geassocieerd zijn met meerdere sociale en gedragsmatige problemen en een substantiële comorbiditeit met mentale stoornissen op zowel As I en II van de DSM classificatie. Succesvol/onsuccesvol Er is voornamelijk onderzoek gedaan naar die psychopaten die opgesloten zitten of betrapt zijn voor bepaalde misdrijven. Recent kwam hier verandering in en begon men onderzoek te doen naar het construct psychopathie in non-forensische contexten. Mullins-Nelson et al. (2006) en Neumann et al. (2008) deden onderzoek door middel van steekproeven uit de algemene populatie terwijl Babiak et al. (2006) onderzoek deden in bedrijven. Weinig is echter geweten omtrent die psychopaten die
15
niet zijn opgepakt of tegen de lamp zijn gelopen. Deze personen zouden dus kenmerken moeten bezitten die hen helpen om aan het alziende oog van de wet te ontsnappen, en worden omschreven als ‘succesvolle psychopaten’. In de literatuur zijn er twee definities gangbaar omtrent het concept van succesvolle psychopathie. De eerste definitie beschrijft succesvolle psychopaten als individuen die psychopathische trekken bezitten, maar detentie vermijden of de extreme criminele handelingen vermijden die leiden tot opsluiting (Mullins-Nelson et al. 2006). De tweede definitie gaat ervan uit dat succesvolle psychopaten kunnen omschreven worden als personen die bepaalde prestaties verricht hebben op beroepsmatige of levensgebieden. Deze personen slagen er dus niet enkel in om detentie te vermijden, ze behalen ook succes in het leven (Lykken 1995, Babiak & Hare 2006). Wanneer de eerste definitie van succesvolle psychopathie in beschouwing genomen wordt, speelt Cleckley (1988) hierin een belangrijke rol. Cleckley (1988; in Gao et al., 2010) beschreef in zijn werk ‘The Mask of Sanity’ succesvolle psychopaten zoals zakenlui, artsen en wetenschappers die gekenmerkt werden door trekken van egocentrisme, oppervlakkige charme en onverantwoordelijkheid, maar niet door arrestaties of veroordelingen. Hij voegde hier ook aan toe dat intellectuele vaardigheden een prominente factor zijn bij succesvolle psychopaten. Succesvolle psychopathie wordt bij Cleckley gezien binnen een dimensioneel kader: individuen beschikken in meer of mindere mate over de kenmerkende persoonlijkheidstrekken die typerend zijn voor de prototypische psychopaat en worden in dit opzicht gezien als een subklinische manifestatie van psychopathie. Het grootste deel van het onderzoek heeft zich gericht op mannelijke overtreders omwille van de moeilijkheid bij het onderzoeken van succesvolle psychopaten. De gelimiteerde literatuur over niet-opgenomen psychopaten leverde gemengde bevindingen op. Het neurobiologisch onderzoek van Gao et al. (2010) toonde aan dat succesvolle psychopaten executief beter functioneren, een meer verhoogde autonome reactiviteit vertonen en meer normale frontale en amygdale volumes hebben in vergelijking met niet-succesvolle psychopaten. Deze factoren zouden de succesvolle psychopaten kunnen beschermen tegen veroordeling en deze zouden het hen mogelijk maken om hun levensdoelen te vervullen. De overmatige prefrontale witte materie en efficiënt prefrontaal functioneren kunnen bijdragen tot het manipulatieve en superieure
16
misleidende gedrag, wat kan helpen bij het bereiken van hun doelen in een relatieve, meer coverte en niet-geweldadige manier. Deze onderzoekers suggereerden dat onsuccesvolle psychopaten gedrag stellen dat overeenkomsten vertoont met de blauweboordcriminaliteit en fysiek geweld, terwijl zij succesvolle psychopathie linkten met witteboordcriminaliteit en relationele agressie. Uit voorgaand onderzoek blijkt dat (prototypische) psychopathie een redelijke voorspeller is voor algemeen herval en een krachtige voorspeller voor gewelddadig recidivisme (Hemphill, Hare & Young, 1998; Salekin, Rogers & Sewell, 1996). Hemphill et al. (1998) vonden eveneens dat (prototypische) psychopaten tot drie maal meer kans hebben om te hervallen in algemene criminaliteit wanneer ze datzelfde jaar de gevangenis verlaten hebben. Ze zouden ook tot vier keer meer kans hebben om gewelddadig te recidiveren in vergelijking met andere daders. In het verleden hadden Ishikawa et al. (2001) hier ook reeds onderzoek naar gedaan. Ze suggereerden dat succesvolle en onsuccesvolle psychopaten verschillen in termen van psychofysiologische en neuropsychologische deficieten. Psychopaten die geen voorgeschiedenis van arrestaties hadden, vertoonden een sterker executief functioneren en minder tekorten in het autonoom zenuwstelsel dan psychopaten die reeds gearresteerd zijn. Hieruit maakten ze op dat de autonome en executieve functieverschillen niet noodzakelijk geassocieerd zijn met een verminderd crimineel gedrag, maar dat het sommige psychopaten eerder de mogelijkheid geeft om arrestaties en veroordelingen te vermijden. Widom (1977) was de eerste die psychopathie onderzocht binnen een algemene steekproef. Hij rekruteerde 28 participanten via een advertentie in de krant waarin de kenmerken van psychopathie op een niet-pejoratieve manier in vervat zaten. Uit zijn studie bleek dat de steekproef aan een aantal criteria voldeed die geassocieerd zijn met psychopathie zoals alcoholgebruik, middelengebruik en hardnekkig crimineel gedrag. Enige voorzichtigheid is hier wel gewenst omwille van het feit dat Widom deze studie heeft uitgevoerd voordat er een betrouwbaar en valide meetinstrument zoals de PCL-R bestond. DeMatteo et al. (2006) hebben een gelijkaardige studie uitgevoerd waaraan 54 participanten deelnamen. De participanten werden opnieuw gerekruteerd aan de hand van een advertentie in de krant en via het uitdelen van flyers, waarin de kenmerken van
17
psychopathie opnieuw (zie Widom, 1977) op een niet-pejoratieve manier werden beschreven. DeMatteo et al. maakten gebruik van de PCL-R om het psychopathieconstruct te onderzoeken. Hieruit bleek dat de participanten in grotere mate de kernpersoonlijkheidskenmerken van psychopathie (Factor 1) vertoonden in vergelijking met de kerngedragsmatige kenmerken van psychopathie (Factor 2). Dit kan een verklaring bieden voor het feit dat veel van de bestudeerde participanten verhoogde niveaus van psychopathische kenmerken vertoonden, maar nog niet in aanraking gekomen waren met het gerecht. De onderzoekers vonden ook dat de participanten van zijn studie gelijkaardig waren aan de niet-opgenomen psychopaten zoals beschreven door Cleckley (1941) en de primaire psychopaten zoals beschreven door Karpman (1946,1948). DeMatteo et al. zochten ook een verklaring voor het feit dat een deel van de niet-opgenomen/niet-veroordeelde participanten toch moderate niveaus van psychopathie vertoonden. Hij achtte het mogelijk dat de niet-criminele participanten eenvoudigweg geen misdaden begaan of op zijn minst geen serieuze overtredingen plegen die zouden kunnen leiden tot een arrestatie. Mullins-Sweatt et al. (2010) schoven de hypothese naar voor dat succesvolle psychopaten gekenmerkt worden door hoge, eerder dan lage (zie Lynam & Widiger, 2007) scores op Consciëntieusheid (en meer bepaald op de facetten Doelmatigheid, Ambitie, Zelfdiscipline en Bedachtzaamheid). De onderzoekers gaven aan (gerechts-) psychologen, advocaten en professoren in de Klinische Psychologie de definitie van een psychopaat en vroegen hen hierna of zij iemand uit hun omgeving kenden die aan deze beschrijving voldeed. Belangrijke vraag hierbij was of deze personen ook enig succes oogsten met hun psychopathische trekken. De participanten dienden deze psychopathische persoon die ze in gedachten hadden te beschrijven in termen van 15 algemene trekken uit de literatuur omtrent psychopathie. De resultaten van MullinsSweatt et al. (2010) suggereerden dat de succesvolle psychopaat zich onderscheidt van de niet-succesvolle (prototypische) psychopaat door deze verschillen in Consciëntieusheid. Prototypische psychopaten vertonen verhoogde scores op onverantwoordelijkheid, impulsiviteit en nalatigheid waarvan Mullins-Sweatt en collega’s dachten dat het net die kenmerken waren die ervoor zorgen dat prototypische psychopaten gearresteerd en veroordeeld worden. Succesvolle psychopaten daarentegen zouden volgens hen het tegenovergestelde profiel moeten vertonen, namelijk eerder
18
hoge scores op Consciëntieusheid dan lage. Ze besloten dat er wel degelijk een andere vorm van psychopathie kan bestaan dan de ‘onsuccesvolle’ psychopaten die frequent bestudeerd worden in de gevangenis. Hall en Benning (2006) en Lilienfeld (1994) kwamen tot de bevinding dat succesvolle en prototypische psychopaten dezelfde etiologie kennen, maar dat er sprake zou zijn van een modererende functie van protectieve factoren, waardoor deze individuen niet overgaan tot antisociale en criminele gedragingen. De naar voor geschoven protectieve factoren zouden volgens Hare (2003), Lilienfeld (1994) en Widom (1977) intelligentie, adequate socialisatie, sociale vaardigheden, buitengewone talenten, familiale achtergrond en sociaal economische status kunnen zijn. Hall en Benning (2006) poneerden eveneens dat er een onderscheid is met betrekking tot etiologie voor wat betreft de kernpersoonlijkheidstrekken en de gedragsmatige kenmerken van psychopathie. Volgens hen zouden succesvolle psychopaten in voldoende mate beschikken over de persoonlijkheidstrekken van psychopathie, terwijl prototypische psychopaten hoog scoren op zowel de kernpersoonlijkheidstrekken als op de gedragsmatige trekken. Met betrekking tot de tweede definitie, namelijk dat succesvolle psychopaten kunnen omschreven worden als personen die succes behalen op bepaalde beroepsmatige en levensgebieden, vond Lykken (1995) dat bepaalde trekken zoals welbespraaktheid en oppervlakkige charme uit het interpersoonlijke domein van psychopathie voordelig kunnen zijn bij het behalen van professioneel succes en bepaalde hoge beroepsfuncties. Hall en Benning (2006) voegden hieraan toe dat de succesvolle psychopaat minder succesvol kan zijn in andere levensdomeinen, aangezien deze professionele prestaties vaak gepaard kunnen gaan met relatiebreuken. Ullrich et al. (2008) onderzochten in hun studie de potentieel positieve impact van bepaalde psychopathische persoonlijkheidstrekken op indicatoren van levenssucces in een algemene steekproef van 304 mannen. Ze gingen de associatie na tussen de vier psychopathiedomeinen (interpersoonlijk, affectief, impulsief en antisociaal) en indicatoren van levenssucces waarbij ze de hypothese naar voor schoven dat personen met verhoogde scores op de interpersoonlijke component van psychopathie samen met een hogere intelligentie, meer levenssucces vertonen dan personen met evenwel verhoogde scores op de interpersoonlijke component, maar lagere intellectuele
19
vaardigheden. Deze hypotheses konden niet bevestigd worden en men vond dat de subcomponenten van psychopathie grotendeels negatief geassocieerd waren met levenssucces wanneer dit gedefinieerd werd in termen van status en rijkdom. Wanneer levenssucces gezien werd in termen van intieme relaties bleek dit grotendeels ongecorreleerd te zijn. De gebrekkige affectieve component van psychopathie correleerde negatief met beide definities van levenssucces. Impulsief, antisociaal en crimineel gedrag bleek status en rijkdom op een negatieve manier te voorspellen. Men vond echter geen inverse correlatie met de tweede definitie, namelijk deze van succesvolle intieme relaties. Babiak et al. (2010) vonden dat personen die hoge psychopathische scores behaalden vaak hoge beroepsfuncties uitoefenden zoals vice-president, supervisor of directeur of hen hiertoe de mogelijkheid werd geboden. Deze onderzoekers maakten tijdens hun onderzoek gebruik van 360 graden feedback en er werd nagegaan hoe het bedrijf personen met meerdere psychopathische trekken beoordeelde. Ze vonden merkwaardig genoeg sterke associaties tussen psychopathische scores en gebrekkige managementstijlen, functioneringsgesprekken en het bedrijf beoordeelde psychopathische personen als individuen die er niet in slagen om als teamspeler te fungeren. Positieve correlaties werden echter gevonden tussen psychopathie en het bezitten van goede strategische en communicatievaardigheden. De interpersoonlijke factor van betrekking tot psychopathie voorspelde dus een verhoogde charismatische score (zoals gepercipieerd door het bedrijf), wat erop kan wijzen dat deze factor geassocieerd is met de vaardigheid om anderen te manipuleren en op te lichten. De Vries (1985) suggereerde dat ‘dark side’ trekken zoals gebrek aan empathie, manipulatie en ongevoeligheid (kenmerkend voor psychopathie) gewenst of zelfs noodzakelijk zijn voor ondernemerssucces. Hogan en Hogan (2001) gingen er echter vanuit dat ‘dark side’ trekken ervoor kunnen zorgen dat individuen promoveren en succes ervaren op korte termijn, maar schadelijk kunnen zijn voor de prestaties en het welzijn van anderen op lange termijn. Furnham et al. (2012) onderzochten de mogelijkheid dat bepaalde ‘dark side’ variabelen positief geassocieerd zijn met succes op het werkvlak. Volgens hen bestaan er bepaalde types van beroepen waarbij manifestaties van bepaalde stoornissen voordelig kunnen zijn. Bijvoorbeeld fantasierijk gedrag zou negatief gecorreleerd zijn
20
met betrouwbaarheid op het werk, maar positief geassocieerd met verkoopspotentieel. Ze vonden ook dat stoutmoedigheid, geslepenheid en fantasierijke trekken positief geassocieerd zijn met werksucces. Hun resultaten lijken te veronderstellen dat verkoopssucces geassocieerd is met ongewoon hoge niveaus van zelfvertrouwen en stoutmoedigheid, risico’s nemen en geslepenheid als ook emotionaliteit en aandacht zoeken. Hieruit kan men opmaken dat succesvolle verkopers heel moeilijk te managen zijn en snel kunnen ontsporen. Akhtar et al. (2013) gingen na in welke mate primaire en secundaire psychopathie gerelateerd zijn aan een maat van ondernemingsgezinde trekken en vaardigheden. De onderzoekers vonden een moderate correlatie tussen ondernemende tendensen en primaire psychopathie, wat in lijn is met de assumptie van De Vries (1985). Ondernemende individuen zijn volgens hen ongevoeliger, onbevreesder en welbespraakter. Opmerkelijk was dat primaire en secundaire psychopathie ongerelateerd zijn aan ondernemende activiteiten en vaardigheden. Primaire psychopathie bleek negatief gecorreleerd te zijn met sociaal ondernemerschap wat erop wijst dat personen die hogere scores behalen op het concept primaire psychopathie minder snel activiteiten zullen opstarten die tot doel hebben de gemeenschap en onderwijs te verbeteren. Uit het onderzoek van Akhtar is dus gebleken dat psychopathische trekken niet altijd even relevant zijn voor uitkomsten in ondernemerschap. Stevens et al. (2012) waren geïnteresseerd in hoe succesvolle psychopaten interageren met hun omgeving. Meer bepaald onderzochten zij hoe succesvolle psychopaten omgaan met ethische dilemma’s in de bedrijfssetting. Stevens en al. gingen ervan uit dat succesvolle psychopaten in grotere mate onethische beslissingen zullen nemen en dat deze relatie gemedieerd wordt door morele onthechting. Morele onthechting wordt gezien als een set van tactieken die het mogelijk maakt om een ontkoppeling teweeg te brengen met de interne morele standaarden. Beide hypotheses werden door Stevens et al. bevestigd. Babiak (1995) bevestigde deze bevinding en vond dat ondanks de vele overtredingen die psychopaten begaan, ze alsnog gepercipieerd worden als succesvolle personen, die beroepsmatig succes oogsten door middel van promoties.
21
Lilienfeld et al. (2012) deden onderzoek naar de persoonlijkheid van 42 presidenten van de Verenigde Staten (tot en met George Bush). Er werd aan 121 historici de opdracht gegeven om de persoonlijkheid van een bepaalde president te beschrijven. Aan de hand van VFM prototypes voor Onbevreesde Dominantie en Egocentrische Impulsiviteit beschreven deze experts psychopathie. Tijdens dit onderzoek kregen de historici de opdracht de geselecteerde president te beoordelen in termen van overtuigingskracht, crisismanagement en morele autoriteit waardoor er een onafhankelijke beoordeling van leiderschap door de historici kon bereikt worden. Er werd eveneens gebruik gemaakt van objectieve indicatoren van functioneren van de president zoals herverkiezingen, overtuigende verkiezingsoverwinning en het doorvoeren van nieuwe wetten. Ze kwamen tot de conclusie dat Onbevreesde Dominantie positief geassocieerd was met betere presidentiële prestaties, leiderschap, overtuigingskracht, crisismanagement en politieke relaties (subjectieve beoordelingen) en met het invoeren van nieuwe wetten, het gezien worden als wereldfiguur en met het aantal jaren dat met het presidentschap uitoefent. Onbevreesde Dominantie bleek ongerelateerd te zijn aan moreel en ethisch gedrag. Egocentrische Impulsiviteit was in deze studie positief geassocieerd met negatieve criteria zoals aanklachten van een politiek misdrijf en het tolereren van onethisch gedrag bij werknemers. Presidentiële prestaties bleken ongerelateerd te zijn aan Egocentrische Impulsiviteit. Egocentrische Impulsiviteit bleek grotendeels ongecorreleerd te zijn met gebrekkige presidentiële prestaties. Dit gebrek aan positieve associaties kan er volgens de onderzoekers op wijzen dat trekken zoals gebrekkige impulscontrole, externalisatie van schuld en interpersoonlijk antagonisme niet noodzakelijk negatieve implicaties met zich meebrengen voor het uitvoeren van een politiek beroep. Lilienfeld et al. besloten dat deze bevindingen suggereren dat bepaalde psychopathische trekken geassocieerd kunnen zijn met succesvol interpersoonlijk gedrag en dat Onbevreesde Dominantie voordelen kan inhouden voor beroepen en sociale rollen die geassocieerd zijn met prestige en macht zoals de politiek, het bedrijfsleven, de ordehandhaving of het leger. Lilienfeld et al. kwamen dus niet tot de conclusie dat alle kenmerken van psychopathie geassocieerd zijn met superieure presidentiële prestaties.
22
Huidige studie Deze studie bestudeert het concept succesvolle psychopathie in een algemene populatiesteekproef aan de hand van een vragenlijstonderzoek. Er wordt onderzocht hoe succesvolle psychopathie gerelateerd is aan algemene persoonlijkheidstrekken en of bepaalde psychopathische trekken ook geassocieerd zijn met succesvolle levenservaringen op het vlak van werk en relaties. Opmerkelijk is dat tijdens dit onderzoek verschillende elementen simultaan onderzocht worden; zo wordt er gekeken naar de correlaties tussen de persoonlijkheidstrekken, psychopathische kenmerken, welbevinden, relatiesatisfactie, levenssatisfactie en carrièresatisfactie. Dit soort onderzoek werd, voor zover wij weten, nog niet uitgevoerd. Tijdens dit onderzoek worden de volgende hypothesen vooropgesteld: (1) er wordt verwacht dat succesvolle psychopaten hoge in plaats van lage scores behalen op het persoonlijkheidsdomein Consciëntieusheid. Meer bepaald worden positieve correlaties verwacht met Doelmatigheid (C1), Ambitie (C4), Zelfdiscipline (C5) en Bedachtzaamheid (C6). (2) De tweede hypothese gaat ervan uit dat succesvolle psychopathie negatief gecorreleerd is met het persoonlijkheidsdomein Altruïsme, aangezien deze personen meer uitgaan van hun eigen belang en kenmerken zoals liegen, manipulatie en gevoelloosheid gezien worden als psychopathische eigenschappen. (3) De eerste hogere orde factor Onbevreesde Dominantie van de PPI-R wordt verwacht negatief samen te hangen met bepaalde facetten van het persoonlijkheidsomein Neuroticisme, namelijk met Angst (N1) en Depressie (N3). (4) Aangezien verschillende onderzoeken aantonen dat succesvolle psychopaten misschien minder succesvol zijn op relationeel vlak, wordt er in deze studie vanuit gegaan dat deze personen succesvol zijn op beroepsmatig gebied, maar dat dit waarschijnlijk zijn weerslag zal hebben op relationeel vlak. (5) Als vijfde hypothese wordt verwacht dat de eerste hogere orde factor Onbevreesde Dominantie wordt positief samenhangt met welbevinden en carrièresatisfactie. (6) Tenslotte wordt in deze studie verwacht dat mensen met een hogere beroepsfunctie hoger scoren op bepaalde psychopathische trekken, meer bepaald op de PPI-factoren Onbevreesde Dominantie en Ongevoeligheid.
23
METHODE Steekproef
In totaal werden er 219 participanten verzameld waarvan 116 mensen (53%) werden verzameld door Desmet et al. (2012) en 103 participanten (47%) door de onderzoekster. De steekproef ( Tabel 1) bestond uit 107 mannen (48.9%) en 112 vrouwen (51.1%). Om deel te kunnen nemen aan het onderzoek dienden de participanten minimum 18 jaar te zijn en een beroep uit te oefenen. De minimumleeftijd van de participanten was 19 jaar en de maximum leeftijd 69 jaar. De gemiddelde leeftijd bedroeg 41.21 jaar (SD = 10.64). Het gevolgde onderwijstype in deze steekproef was voornamelijk Hoger Onderwijs van het Korte Type (38.4%) en Universitair Onderwijs (28.3%). Hoger Onderwijs van het Lange Type kwam minder frequent voor (11%) en slechts twee participanten behaalden Lager Onderwijs (.9%) als hoogste onderwijsniveau. Meer dan de helft van de participanten waren als bediende aan de slag (56.20%) en ongeveer een derde oefende een kaderfunctie uit (27.9%). Bij het bevragen van de burgerlijke status bleek dat 118 participanten (53.9%) gehuwd waren en 52 participanten (23.7%) samenwoonde. Slechts drie personen (1.4%) waren weduwenaar/weduwe. De rest van de steekproef was gescheiden (5.9%) of alleenstaand (15.1%).
Tabel 1. Totale steekproefgegevens (N = 219) Demografische Gegevens
Percentages
Geslacht Mannen
48.9%
Vrouwen
51.1%
Opleidingsniveau
Lager Onderwijs
.9%
Tweede Graad Middelbaar Onderwijs
2.7%
Derde Graad Middelbaar Onderwijs
13.7%
Specialisatiejaar
4.1%
Hoger Onderwijs Korte Type
38.4%
Hoger Onderwijs Lange Type
11%
24
Universitair Onderwijs
28.3%
Doctoraat
.9%
Beroep Arbeider
9.1%
Bediende
56.2%
Zelfstandige
6.8%
Kaderfunctie
27.9%
Burgerlijke Status Gehuwd
53.9%
Samenwonend
23.7%
Gescheiden
5.9%
Weduwenaar/Weduwe
1.4%
Alleenstaand
15.1%
Procedure Er werd gestart met de onmiddellijke omgeving van de onderzoekster, wat zich later uitbreidde tot kennissen van deze personen. Er namen ook twee grote bedrijven deel aan het onderzoek. Deze personen werden via e-mail gecontacteerd; hierin stond informatie over het onderzoek en werden zij uitgenodigd om hieraan deel te nemen. Ook werd de anonimiteit van de participanten gegarandeerd. Verschillende vragenlijsten werden afgenomen in de vorm van een online tool. Deze vragenlijsten onderzochten persoonlijkheidsaspecten en aspecten van welbevinden zoals tevredenheid op de werkvloer, relatiesatisfactie, levenskwaliteit en verschillende domeinen van succesvol leven (vb. opleiding en beroep). Deze werden dan samengevoegd in een online tool. Er werden ook enkele andere bedrijven gecontacteerd, maar deze wensten niet in te gaan op de uitnodiging. Indien personen geïnteresseerd waren om deel te nemen aan het onderzoek, stond het hen vrij een e-mail terug te sturen naar de onderzoekster. Er werd hen daarna een link gestuurd met bijbehorende login en wachtwoord. Participanten hadden de mogelijkheid om de vragenlijsten in één keer in te vullen of dit in verschillende keren te doen. Het invullen van de online vragenlijsten nam ongeveer 40 minuten in beslag. Indien participanten de online vragenlijst slechts gedeeltelijk invulden, werd hen een herinneringsmail gestuurd.
25
Materiaal NEO-PI-R (Costa en McCrae, 1992). De NEO-PI-R is een gereviseerde persoonlijkheidsvragenlijst van Costa en McCrae (1992). Voor dit onderzoek werd gebruik gemaakt van de Nederlandse vertaling van de NEO-PI-R (Hoekstra, Ormel & De Fruyt, 1996). De NEO-PI-R meet de vijf comprehensieve persoonlijkheidsdomeinen bij volwassenen en 30 onderliggende facetten die hiërarchisch gestructureerd zijn onder deze vijf domeinen. De 240 items van de NEO-PI-R maken een gedetailleerde beschrijving van persoonlijkheid bij volwassenen mogelijk. De vijf domeinen en 30 facetten uit de NEO-PI-R zijn Neuroticisme (Angst, Ergernis, Depressie, Schaamte, Impulsiviteit en Kwetsbaarheid), Extraversie (Hartelijkheid, Sociabiliteit, Dominantie, Energie, Avonturisme en Vrolijkheid), Openheid voor ervaringen (Fantasie, Esthetiek, Gevoelens, Veranderingen, Ideeën en Waarden), Altruïsme (Vertrouwen, Oprechtheid, Zorgzaamheid, Inschikkelijkheid, Bescheidenheid en Medeleven) en Consciëntieusheid (Doelmatigheid, Ordelijkheid, Betrouwbaarheid, Ambitie, Zelfdiscipline en Bedachtzaamheid). Door gebruik te maken van de NEO-PI-R kan men uitspraken doen over de individuele persoonlijkheid van volwassenen in termen van het Vijf-FactorenModel. De interne consistenties van de vijf persoonlijkheidsdomeinen waren voor deze studie aanvaardbaar tot goed voor Neuroticisme (Cronbach α = .85), Extraversie (Cronbach α = .74) , Openheid (Cronbach α = .74), Altruïsme (Cronbach α = .71), en Consciëntieusheid (Cronbach α = .81). De Cronbach α coëfficiënten voor de 30 facetten varieerden van .55 (Ideeën) tot .88 (Fantasie) met een mediaan van .75. Psychopathy Personality Inventory Revised (PPI-R; Lilienfeld et al., 2005). Het persoonlijkheidsconstruct psychopathie werd via de PPI-R (Lilienfeld & Andrews, 1996; Uzieblo et al., 2006) gemeten en dit instrument kan gebruikt worden voor volwassenen vanaf 18 jaar in zowel forensische en klinische populaties als bij de algemene bevolking. De PPI-R bestaat uit 154 items die gescoord worden op de volgende drie factoren en acht schalen: De eerste factor is Egocentrische impulsiviteit en bestaat uit de schalen Machiavellistisch egocentrisme, Opstandig non-conformisme, Externalisatie van schuld en Onverschillig en gebrek aan doelgerichtheid. De tweede factor, Onbevreesde
26
dominantie bestaat uit de schalen Sociale invloed, Onbevreesdheid en Ongevoeligheid voor stress. De laatste en derde factor is Ongevoeligheid en bestaat uit de gelijknamige schaal. Er zijn tevens verschillende validiteitschalen: Positieve zelfpresentatie, Afwijkende beantwoording en Inconsistente beantwoording. De interne consistenties van de acht schalen waren aanvaardbaar tot goed en varieerden van .74 (Onverschilligheid en gebrek aan Doelgerichtheid) tot .88 (Externalisatie van Schuld), met een mediaan van .82. De Cronbach α coëfficiënten voor de drie factoren bedroegen .90 (Onbevreesde Dominantie), .88 (Egocentrische Impulsiviteit) en .78 (Ongevoeligheid). Deze interne consistenties kunnen gezien worden als aanvaardbaar tot uitstekend. Satisfaction with Life Scale (SWLS; Diener et al., 1985). Subjecten dienden een algemene beoordeling over hun leven te geven waarna het concept van levenssatisfactie kon gemeten worden (Diener et al., 1985). De SWLS werd ontwikkeld om de tevredenheid van het leven in zijn geheel te beoordelen van een individu. Participanten dienen vijf items te scoren aan de hand van een zeven punten Likertschaal waarin ze moeten aangeven in welke mate ze akkoord gaan met een bepaalde stelling. De interne consistentie van dit instrument is uitstekend en bedraagt .91. Relationship Assessment Scale (RAS; Hendrick et al. 1998). De relatiesatisfactie van de participanten werd gemeten via de Nederlandse vertaling van de RAS (Hendrick et al.; 1998). Deze vragenlijst bestaat uit zeven items die gescoord dienen te worden op een Likertschaal met 5 punten. De RAS heeft goede psychometrische eigenschappen (Hendrick et al.; 1998 ; White et al.; 2004). De Cronbach α in deze studie bedraagt .92. World Health Organisation Quality Of Life (WHO-QOL; Szabo, 1996 ). WHOQOL is een vragenlijst die toelaat de psychometrische eigenschappen te evalueren van de WHO-vragenlijst over levenskwaliteit (WHOQOL-100). Het originele instrument bestaat uit 100 items die de levenskwaliteit meten. Deze items dienen gescoord te worden op een Likertschaal met 5 punten. Deze vragenlijst bestaat uit zes
27
subschalen en 24 facetten. In functie van de onderzoeksvragen werd hieruit een selectie gemaakt. De subschalen die voor dit onderzoek werden afgenomen zijn Psychische gezondheid , Mate van onafhankelijkheid, Sociale relaties en Omgeving. Met betrekking tot de subschaal Psychische gezondheid werden de volgende schalen afgenomen: Positieve gevoelens , Denken, Leren, Geheugen en Concentratie (voor de bespreking van de resultaten wordt dit afgekort naar Leren), Zelfvertrouwen, Lichaamsbeeld en Uiterlijk, en Negatieve gevoelens. Met betrekking tot het domein Mate van onafhankelijkheid werd enkel de schaal Werkcapaciteit afgenomen. Bij de schaal Sociale relaties werd gekeken naar subschalen Persoonlijke relaties, Sociale steun en Seksuele activiteit . Als laatste werd de Omgevingsschaal afgenomen. Hierbij werden de items Thuisomgeving , Financiële middelen en Gelegenheden voor het aanleren van nieuwe informatie en vaardigheden afgenomen. De interne consistentie van de vier afgenomen subschalen was goed tot uitstekend: .91 (Psychische Gezondheid), .88 (Sociale Relaties), .86 (Mate van Onafhankelijkheid) en .84 (Omgeving). De Cronbach α coëfficiënten voor de 12 gebruikte facetten varieerden van .64 (Denken, Leren, Geheugen en Concentratie) tot .90 (Seksuele Activiteit) met een mediaan van .82. De interne consistentie van de totale WHOQOL-100 is uitstekend en bedraagt .95. De Career Satisfaction Scale (Greenhaus, Parasuraman, & Wormley, 1990). Deze schaal werd ontwikkeld om carrièresatisfactie na te gaan. Het instrument bestaat uit vijf items die gescoord dienen te worden op een vijf punten Likertschaal. Een voorbeelditem ziet er als volgt uit: “Ik ben tevreden met het succes dat ik bereikt heb in mijn carrière”. In de huidige steekproef is de interne consistentie van de totale carrièresatisfactie schaal uitstekend en bedraagt deze .91.
28
RESULTATEN Geslachts- en leeftijdsverschillen met betrekking tot psychopathische kenmerken
Tijdens dit onderzoek werd nagegaan of er sprake was van geslachtsverschillen met betrekking tot psychopathische kenmerken, gemeten aan de hand van de PPI-R (Tabel 1). Over het algemeen zijn er significante verschillen te vinden tussen mannen en vrouwen: mannen scoorden significant hoger dan vrouwen op de facetten Machiavellistisch Egocentrisme F(1,196) = 11.54, p < .05, Opstandig Non-conformisme F(1,196) = 18.79, p < .05, Sociale Invloed F(1,198) = 19.92, p < .05, Onbevreesdheid F(1,196) = 29.45, p < .05, Ongevoeligheid voor Stress F(1,196) = 22.80, p <.05 en Ongevoeligheid F(1,196) = 14.46, p <.05. Wat betreft de domeinen Egocentrische Impulsiviteit en Onbevreesde Dominantie werd gevonden dat mannen hier significant hoger op scoorden: Egocentrische Impulsiviteit F(1,196) = 8.73, p < .05 en Onbevreesde Dominantie F(1,198) = 48.06, p <.05. Wanneer gekeken wordt naar de totale PPI-R bleek dat mannen ook hier een significant hogere score behaalden in vergelijking met vrouwen F(1,198), p < .05. Tabel 1 Geslachtsverschillen met betrekking tot de PPI-R Schaal
Mannen N = 96
Vrouwen N = 102
F-toets
p-waarde
M
SD
M
SD
Egocentrische Impulsiviteit
1.87
.25
1.77
.24
8.73
.004
Machiavellistisch
1.92
.32
1.76
.34
11.54
.001
1.97
.41
1.73
.36
18.79
.000
Externalisatie van Schuld
1.66
.42
1.67
.43
.05
.819
Onverschillig en gebrek aan
1.95
.31
1.92
.31
.41
.523
Egocentrisme Opstandig NonConformisme
Doelgerichtheid
29
Onbevreesde Dominantie
2.58
.37
2.23
.34
48.06
.000
Sociale Invloed
2.56
.44
2.71
.48
19.92
.000
Onbevreesdheid
2.24
.58
1.82
.51
29.45
.000
Ongevoeligheid voor Stress
2.93
.44
2.61
.51
22.80
.000
Ongevoeligheid
2.16
.35
1.97
.36
14.46
.000
Totale PPI-R
2.21
.22
1.99
.23
49.38
.000
Leeftijd (zie Tabel 2) bleek in significante mate positief gecorreleerd te zijn met Ongevoeligheid voor stress (r = .17, p <.05). Een significante negatieve correlatie werd gevonden met Machiavellistisch Egocentrisme (r = -.27, p < .05), Opstandig NonConformisme (r = -.22, p < .05), Externalisatie van Schuld (r = -.18, p < .05), Onbevreesdheid (r = -.18, p < .05). Er werd eveneens een significante negatieve correlatie gevonden tussen leeftijd en het domein Egocentrische Impulsiviteit (r = -.28, p < .05). Tabel 2 Pearson correlatie leeftijd en PPI-R PPI-R
Leeftijd
Egocentrische Impulsiviteit
-.28**
Machiavellistisch Egocentrisme
-.27**
Opstandig Non-Conformisme
-.22**
Externalisatie van Schuld
-.18*
Onbevreesde Dominantie
-.01
Onverschillig en gebrek aan Doelgerichtheid
-.07
Sociale Invloed
-.02
30
Onbevreesdheid
-.18*
Ongevoeligheid voor Stress
.17*
Ongevoeligheid
.03
PPI-Totaal
-.06
Noot. * p < .05, ** p < .01
Pearson correlaties Er werd aan de hand van Pearson correlaties (Tabel 3) nagegaan in welke mate psychopathische trekken gerelateerd zijn aan persoonlijkheid, welbevinden, relatie- en carrièresatisfactie. Omwille van het grote aantal testen was het noodzakelijk een Bonferroni correctie toe te passen en werden correlaties met een p-waarde kleiner dan .002 als significant beschouwd. De eerste hogere orde factor Onbevreesde Dominantie bleek positief gecorreleerd te zijn met C1: Doelmatigheid, C4: Ambitie, C5: Zelfdiscipline, O4: Verandering, O5: Ideeën en alle facetten van het domein Extraversie. De persoonlijkheidsdomeinen Extraversie en Openheid correleerden hier eveneens positief mee. Een negatieve correlatie werd gevonden met A2: Oprechtheid, A5: Bescheidenheid, C3: Betrouwbaarheid en alle persoonlijkheidsfacetten van het domein Neuroticisme, uitgezonderd N5: Impulsiviteit. Wat betreft de algemene persoonlijkheidsaspecten gemeten met de NEO-PI-R, werd gevonden dat de tweede hogere orde factor Egocentrische Impulsiviteit positief correleert met E5: Avonturisme, N2: Ergernis, N3: Depressie, N5: Impulsiviteit en O1: Fantasie. Het persoonlijkheidsdomein Neuroticisme correleerde hier eveneens positief mee. Een negatieve correlatie werd gevonden met alle facetten van Altruïsme en Consciëntieusheid, uitgezonderd C4: Ambitie. De factor Ongevoeligheid bleek positief geassocieerd te zijn met C1: Doelmatigheid en E3: Dominantie. Een negatieve correlatie werd gevonden met alle facetten van de domeinen Altruïsme en Neuroticisme (uitgezonderd N2: Ergernis) alsook met C3: Betrouwbaarheid en E1: Hartelijkheid, O1: Fantasie, O2: Esthetiek en O3: Gevoelens en O4: Verandering. De domeinen Altruïsme en Neuroticisme vertoonden eveneens een negatieve associatie met Ongevoeligheid.
31
Wat betreft de totale score van de PPI-R bleek dat deze positief correleerde met alle facetten van het domein Extraversie, uitgezonderd de facetten E1: Hartelijkheid en E2: Sociabiliteit en E6: Vrolijkheid. De facetten C1: Doelmatigheid, C4: Ambitie O4: Verandering en O5: Ideeën vertoonden hier eveneens een positieve associatie mee. Het persoonlijkheidsdomein Extraversie correleerde positief met de totale score van de PPIR. Een negatieve correlatie werd gevonden met C3: Betrouwbaarheid, N1: Angst, N3: Depressie, N4: Schaamte en N6: Kwetsbaarheid en alle facetten van het domein Altruïsme (uitgezonderd A1: Vertrouwen). De domeinen Altruïsme en Neuroticisme correleerden hier negatief mee. Tabel 3 Pearson correlaties tussen NEO-PI-R en PPI-R Instrumenten Onbevreesde Dominantie NEO-PI-R Neuroticisme N1: Angst N2: Ergernis N3: Depressie N4: Schaamte N5: Impulsiviteit N6: Kwetsbaarheid Extraversie E1: Hartelijkheid E2: Sociabiliteit E3: Dominantie E4: Energie E5: Avonturisme E6: Vrolijkheid Openheid O1: Fantasie O2: Esthetiek O3: Gevoelens O4: Verandering O5: Ideeën O6: Waarden Altruïsme A1: Vertrouwen A2: Oprechtheid A3: Zorgzaamheid
A4: Inschikkelijkheid A5: Bescheidenheid
PPI-R Egocentrische Ongevoelighe Impulsiviteit id
Totale PPI-R
-.60* -.64* -.25* -.56* -.61* -.016 -.52* .62* .33* .31* .53* .31* .53* .45* .34* .13 .15 .05 .46* .47* .18 -.19* .18 -.27* -.04 -.15
.31* .10 .40* .23* .16 .37* .22 .051 -.16 -.00 .03 .03 .28* -.01 .10 .35* -.07 -.07 .1 .05 -.09 -.50* -.35* -.35* -.35* -.39*
-.40* -.41* .00 -.42* -.43* -.19* -.33* .05 -.21* -.13 .28* .14 .12 -.05 -.16 -.20* -.26* -.27* .20 .10 -.11 -.55* -.20* -.28* -.48* -.21*
-.43* -.53* .00 -.44* -.50* .02 -.39* .39* .04 .11 .46* .27* .44* .20 .15 .09 -.07 -.11 .30* .32* .03 -.55* -.11 -.42* -.38* -.33*
-.32*
-.30*
-.47*
-.52*
32
A6: Medeleven -.11 Consciëntieusheid .16 C1: Doelmatigheid .36* C2: Ordelijkheid .007 C3: -.23* Betrouwbaarheid C4: Ambitie .31* C5: Zelfdiscipline .27* C6: -.05 Bedachtzaamheid Noot. Bonferroni correctie (.05/35): * p < .001
-.19* -.41* -.24* -.27* -.34*
-.54* .19 .34* .10 -.18*
-.39* .04 .29* -.06 -.35*
-.10 -.36* -.48*
.20 .22 .11
.25* .13 -.14
Wanneer gekeken wordt naar de levenskwaliteit en welbevinden (WHOQOL100) bleek dat de eerste hogere orde factor Onbevreesde Dominantie positief correleerde met de facetten Positieve Gevoelens, Leren, Lichaamsbeeld, Persoonlijke Relaties, Sociale Ondersteuning, Thuisomgeving en Vaardigheden. De domeinen Psychische Gezondheid, Sociale Relaties en Omgeving vertoonden eveneens een positieve associatie. De totale WHOQOL-100 vertoonde een positieve associatie met de factor Onbevreesde Dominantie. Een negatieve correlatie werd gevonden met Negatieve Gevoelens. De tweede hogere orde factor Egocentrische Impulsiviteit correleerde met geen enkel facet van de WHOQOL-100. Een negatieve associatie werd gevonden met Leren, Werkcapaciteit, Persoonlijke Relaties en Sociale Ondersteuning. De domeinen Psychische Gezondheid, Sociale Relaties en Omgeving correleerde eveneens negatief. Met betrekking tot de totale WHOQOL-100 werd gevonden dat dit negatief correleerde met de tweede hogere orde factor Egocentrische Impulsiviteit. Tenslotte bleek dat de factor Ongevoeligheid een positieve samenhang vertoonde met Leren, Zelfvertrouwen en met het domein Psychische Gezondheid. Ongevoeligheid bleek negatief gecorreleerd te zijn met Negatieve Gevoelens. De totale Psychopathic Personality Inventory correleerde positief met Leren, Zelfvertrouwen en Lichaamsbeeld. De totale WHOQOL-100 en het domein Psychische Gezondheid was hier eveneens positief met geassocieerd. Een negatieve correlatie bleek er te zijn met Negatieve Gevoelens. De Relatiesatisfactie (RAS) correleerde enkel negatief met Egocentrische Impulsiviteit.
33
De totale score op de Satisfaction With Life Scale (SWLS) bleek positief gecorreleerd te zijn met de factoren Onbevreesde Dominantie en Ongevoeligheid. De totale PPI-R correleerde hier eveneens positief mee. Een negatieve associatie werd gevonden met de factor Egocentrische Impulsiviteit. De laatste schaal die gebruikt werd was die van Carrièresatisfactie (CarSat). Deze bleek positief gecorreleerd te zijn met Onbevreesde dominantie en negatief met Egocentrische Impulsiviteit. Tabel 4 Correlaties tussen psychopathische trekken en tevredenheidmaten
Onbevreesde Dominantie
PPI-R Egocentrische Ongevoelighe Impulsiviteit id
WHOQOL-100 .49* -.30* Psychische Gezondheid .59* -.23* Positieve .40* .16 Gevoelens Leren .35* -.27* Zelfvertrouwen .50* -.12 Lichaamsbeeld .43* -.16 Negatieve -.56* .18 Gevoelens Mate van Onafhankelijkheid Werkcapaciteit .17 -.31* Sociale Relaties .28* -.28* Persoonlijke .27* -.33** Relaties Sociale .26* -.23* Ondersteuning Seksuele Activiteit .19 -.17 Omgeving .34* -.20* Thuisomgeving .28* -.18 Financiële .20 -.13 Middelen Gelegenheden voor .33* -.18 het aanleren van nieuwe informatie en vaardigheden RAS .14 -.25* SWLS .37* -.26* CarSat .26* -.21* Noot. *p < .003 volgens de Bonferroni correctie (.05/19)
34
Totale PPI-R
.20 .28* .05
.27* .39* .20
.21* .34* .20 -.28*
.21* .41* .29* -.39*
.14 .07 .01
.06 .09 .04
-.03
.05
.16 .11 .10 .07
.13 .18 .15 .10
.09
.17
.08 .26* .13
.03 .24* .14
Verschillen op psychopathische trekken tussen groepen gebaseerd op management niveau. Aan de hand van een univariate variantie-analyse (Tabel 5) werden individuen met een kaderfunctie vergeleken met diegene zonder kaderfunctie. Deze laatste groep bestaat uit arbeiders, bedienden, en zelfstandigen. De resultaten tonen aan dat individuen met een kaderfunctie significant hoger scoren dan individuen zonder kaderfunctie op Onbevreesde Dominantie (F(3,196) = 6.96, p < .01) en de onderliggende facetschalen Sociale Invloed (F(1,198) = 10.99, p < .05), Onbevreesdheid (F(1,196) = 6.30, p < .05), en Ongevoeligheid voor Stress (F(1,196) = 8.35, p < .05). Ook behaalden individuen in een kaderfunctie significant hogere scores op de PPI-R factor Ongevoeligheid (F(1,196) = 7.73, p < .05) en de totale PPI-R score (F(1,198) = 9.55, p < .05). Tabel 5 Verschillen beroep en PPI-R. Schaal
Geen Kaderfunctie N = 141
Kaderfuncti
F-toets
pwaarde
e N = 57
M
SD
M
SD
2.34
.39
2.57
.36
14.69
.000
Sociale Invloed
2.34
.49
2.59
.41
11
.001
Onbevreesdheid
1.96
.57
2.18
.59
6.23
.013
Ongevoeligheid voor Stress
2.70
.52
2.92
.43
8.35
.004
1.83
.25
1.81
.26
.23
.629
1.83
.34
1.86
.35
.49
.485
1.84
.40
1.88
.40
.53
.468
Onbevreesde Dominantie
Egocentrische Impulsiviteit Machiavellistisch Egocentrisme Opstandig NonConformisme
35
Externalisatie van Schuld
1.69
.44
1.58
.37
2.59
.109
Onverschillig en gebrek
1.95
.31
1.89
.31
1.17
.281
Ongevoeligheid
2.01
.37
2.17
.35
7.38
.006
Totale PPI-R
2.06
.26
2.18
.20
9.55
.002
aan Doelgerichtheid
Regressieanalyse Tijdens deze studie werd eveneens nagegaan of de schalen van de PPI-R een significante toevoeging bieden bovenop de NEO-PI-R in de verklaring van succes en tevredenheid. Een meervoudige hiërarchische regressieanalyse werd toegepast (Tabel 7) om de incrementele validiteit van de PPI-R (Stap twee) bovenop de NEO-PI-R (Stap één) te onderzoeken in de voorspelling van levenssatisfactie, carrièresatisfactie en welbevinden. Stap één verklaarde 31% van de variantie wat betreft levenssatisfactie gemeten aan de hand van de SWLS. Algemene persoonlijkheidstrekken verklaarden 17% van de variantie voor carrièresatisfactie en 50% van de variantie voor welbevinden gemeten aan de hand van de WHOQOL-100. Met betrekking tot de levenssatisfactie verklaarde de PPI-R een bijkomende 3% van de variantie in de tweede stap. Deze verklaarde variantie was niet significant. Laag Neuroticisme en hoge Extraversie en Consciëntieusheid waren significante predictoren voor levenssatisfactie. Egocentrische Impulsiviteit was een significante PPI-R predictor in de tweede stap. Consciëntieusheid bleek in de tweede stap niet langer significant te zijn. Wat betreft carrièresatisfactie en welbevinden verklaarde de PPI-R een bijkomende 2% van de variantie. Laag Neuroticisme was een belangrijke predictor voor carrièresatisfactie. Wat betreft welbevinden waren een laag Neuroticisme en een hoge Extraversie en Consciëntieusheid significante predictoren. Lage Egocentrische Impulsiviteit bleek een significante predictor te zijn in de tweede stap.
36
Tabel 7 Hiërarchische Regressie Analyse tevredenheidschalen, NEO-PI-R en PPI-R Criteria en
R2
∆R2 Fchange
Predictor (Std β)
.31
.31
N (-.39***), E (.18*), O (-.06), A (-.05), C
Predictoren SWLS Stap 1: NEO-PI-R
17.05***
(.14*) Stap 2: PPI-R
.34
.03
2.30
N (-.26*), E (.21*), O (-.08), A (-.08), C (.08), EGO (-.21*), DOM (.09), OGV (.07)
CarSat Stap 1: NEO-PI-R
.17
.14
7.54***
N (-.38***), E (.05), O (-.06), A (-.00), C (.00)
Stap 2: PPI-R
.19
.15
1.73
N (-.30**), E (.04), O (-.09), A (-.10), C (-.03), EGO (-.18*), DOM (.14), OGV (-.07)
WHOQOL-100 Stap 1: NEO-PI-R
.50
.49
37.85***
N (-.49***), E (.23***), O (.04), A (.04), C (.15*)
Stap 2: PPI-R
.52
.49
1.83
N (-.41***), E (.23***), O (.02), A (-.02), C (.11), EGO (-.16*), DOM (.10), OGV (-.01)
Noot. Std β = Gestandaardiseerde Bèta Coëfficiënt; SWLS = Satisfaction With Life Scale; CarSat = Carrièresatisfactie, WHOQOL-100 = World Health Questionnaire; N = Neuroticisme, E = Extraversie, O = Openheid, A = Altruïsme, C = Consciëntieusheid, EGO = Egocentrische Impulsiviteit; DOM = Onbevreesde Dominantie; OGV = Ongevoeligheid. *p < .05, **p < .01, ***p<.001.
BESPREKING EN CONCLUSIE De huidige studie onderzocht de relatie tussen succesvolle psychopathie met algemene persoonlijkheidstrekken en succesvolle levenservaringen. Wanneer gekeken wordt naar geslachtsverschillen met betrekking tot psychopathische kenmerken vonden Lilienfeld en Andrews (1996) dat mannen significant hoger scoorden op de facetten Machiavellistisch Egocentrisme, Opstandig Non-Conformisme, Onbevreesdheid, Ongevoeligheid voor Stress en Ongevoeligheid. De resultaten van dit onderzoek voegen hieraan toe dat mannen eveneens hoger scoorden op het facet Sociale Invloed. Deze
37
resultaten wijzen erop dat mannen in het algemeen vaker de neiging hadden om risicovol gedrag te stellen en een groter gebrek ervaren aan angstgevoelens in bedreigende situaties. De positieve associatie met Ongevoeligheid wijst op een groter gebrek aan gevoelens van schuld en schaamte in vergelijking met vrouwen. Wanneer de eerste hypothese in beschouwing genomen wordt omtrent de positieve correlatie tussen succesvolle psychopathie en bepaalde facetten van Consciëntieusheid, blijkt dat er inderdaad een positieve samenhang te vinden is tussen de totale score op de PPI-R en de persoonlijkheidsfacetten Doelmatigheid (C1) en Ambitie (C4). Wanneer specifiek gekeken wordt op het niveau van de eerste hogere orde factor Onbevreesde Dominantie, dan bleek dat deze factor eveneens positief gecorreleerd was met deze twee persoonlijkheidsfacetten alsook met het facet Zelfdiscipline (C5). Dit lijkt erop te wijzen dat personen met een verhoogde score op de factor Onbevreesde Dominantie heel doelgericht en gecontroleerd te werk gaan (Costa, McCrae, & Dye; 1991) en zich niet laten leiden door het impulsieve karakter, dat kenmerkend is voor de prototypische psychopaten. Succesvolle psychopaten lijken een doel voor ogen te hebben en houden zichzelf onder controle om zo dit doel te bereiken. Deze resultaten lijken in overeenstemming te zijn met de resultaten van Mullins-Sweatt et al. (2010) die suggereerden dat succesvolle psychopaten, in vergelijking met de prototypische psychopaten, verhoogde scores vertonen op de persoonlijkheidstrek Consciëntieusheid. De veronderstelde positieve associatie met het persoonlijkheidsfacet Bedachtzaamheid (C6) werd echter niet gerepliceerd in deze studie. Succesvolle psychopaten lijken dus te verschillen van de prototypische psychopaten in hun lage scores op alle facetten van Consciëntieusheid (Decuyper et al. 2009, Paulhus & Williams, 2002). Een negatieve correlatie werd gevonden met het persoonlijkheidsfacetten Betrouwbaarheid (C3), wat in overeenstemming is met de resultaten van Stevens et al. (2012). Deze onderzoekers gingen ervan uit dat succesvolle psychopaten in grotere mate onethische beslissingen zullen nemen. De bevindingen omtrent het facet Betrouwbaarheid (C3) liggen echter niet in lijn met de bevindingen van Lilienfeld et al. (2012). Deze onderzoekers vonden namelijk geen significante correlaties tussen de eerste hogere orde factor Onbevreesde Dominantie en het nemen van onethische beslissingen. Dit kan te wijten zijn aan het feit dat enkel de participanten bevraagd werden in dit onderzoek, waardoor de mogelijkheid bestaat dat deze
38
individuen hun gemaakte beslissingen als ethisch aanzien, terwijl dit misschien niet zo gezien wordt door hun omgeving. Onze tweede hypothese die er vanuit ging dat succesvolle psychopathie negatief samenhing met het persoonlijkheidsdomein Altruïsme werd in deze studie bevestigd. Vrijwel alle facetten van dit domein , uitgezonderd het facet Vertrouwen (A1), bleken negatief geassocieerd te zijn met de totale score op de PPI-R. Succesvolle psychopaten lijken dus de waarheid of hun ware gevoelens te verbergen en zijn bereid om anderen te manipuleren met vleierij. Ook lijken deze persoon heel egocentristisch ingesteld te zijn en vinden ze zichzelf vaak beter dan anderen (Hoekstra et al., 1996). Deze bevindingen lijken in overeenstemming te zijn met deze van Benning et al. (2006), waarbij men uitging van de veronderstelling dat succesvolle psychopaten hogere scores behalen op de kern persoonlijkheidstrekken dan op de gedragsmatige trekken. De negatieve correlatie met het domein Altruïsme wijst erop dat succesvolle psychopaten competitief ingesteld zijn en hun eigen belang voorop stellen. Dit is in lijn met voorgaande bevindingen van Miller et al. (2001), Paulhus en Williams (2002), Jackson en Richards (2007) en Decuyper et al. (2009) dat psychopaten lage scores behalen op alle facetten van Altruïsme. Succesvolle psychopaten lijken dus, net zoals de prototypische psychopaten, gebruik te maken van de technieken van manipulatie en liegen en stellen hun eigen belangen voorop. De derde hypothese ging uit van een negatieve correlatie tussen de eerste hogere orde factor Onbevreesde Dominantie en het persoonlijkheidsdomein Neuroticisme. Benning et al. (2005) ging uit van een negatieve associatie tussen Onbevreesde Dominantie en internaliserende stoornissen en angst. In deze studie bleek Onbevreesde Dominantie een negatieve samenhang te vertonen met vrijwel alle persoonlijkheidsfacetten van Neuroticisme, uitgezonderd het facet Impulsiviteit (N5). Dit lijkt er op te wijzen dat personen met een verhoogde score op de factor Onbevreesde Dominantie minder Angst (N1), Ergernis (N2), Depressie (N3), Schaamte (N4) en Kwetsbaarheid (N6) ervaren. Wanneer gekeken wordt naar de totale score op de PPI-R, dan werden dezelfde resultaten bekomen. Succesvolle psychopaten ervaren dus weinig internaliserende problemen; deze personen reageren vaak op een ontspannen manier en zijn niet makkelijk uit het veld te slaan. Hierin verschillen succesvolle psychopaten van
39
prototypische psychopaten; prototypische psychopaten ervaren namelijk eveneens hogere scores op het facet Ergernis (Miller et al. 2001) en Impulsiviteit (Miller et al. 2001; Lynam & Widiger, 2007). Succesvolle psychopaten lijken wel hun lage niveaus van Angst (N1), Depressie (N3) en Kwetsbaarheid (N6) gemeenschappelijk te hebben met de prototypische psychopaten. Zoals voorgaand reeds vermeld lijken deze resultaten erop te wijzen dat succesvolle psychopaten zichzelf als competent ervaren en in staat zijn om stressvolle situaties te hanteren op een ontspannen manier. De tweede hogere orde factor Egocentrische Impulsiviteit lijkt vooral samen te hangen met negatieve elementen. Zo blijkt uit deze studie dat Egocentrische Impulsiviteit samenhangt met de persoonlijkheidsfacetten Ergernis (N2) en Depressie (N3). Impulsiviteit lijkt hier eveneens positief mee geassocieerd te zijn. Deze resultaten werden eveneens gevonden door Benning et al. (2005). Deze onderzoekers gingen er vanuit dat Egocentrische Impulsiviteit negatief geassocieerd was met negatieve emotionaliteit en impulsiviteit. Wanneer gekeken wordt naar de samenhang tussen de eerste hogere orde factor Onbevreesde Dominantie en de resterende persoonlijkheidstrekken dan bleek dat deze factor positief correleerde met twee facetten van de persoonlijkheidstrek Openheid, namelijk met Verandering en Ideeën. Hieruit valt af te leiden personen die hoog scoren op de factor Onbevreesde Dominantie openstaan voor nieuwe ideeën en ervaringen en dat men bereid is om alles wat nieuw en anders is uit te proberen. Extraversie bleek positief gerelateerd te zijn met Onbevreesde Dominantie, wat erop lijkt te wijzen dat personen met een verhoogde score op de factor Onbevreesde Dominantie assertief, spraakzaam en actief van aard zijn. Deze personen lijken ook te houden van opwinding en spannende acties. Dit is in overeenstemming met de resultaten van Benning et al. (2005), waarbij men een positieve associatie vond tussen Onbevreesde Dominantie en het zoeken naar spanning, avontuur en sociabiliteit. Het feit dat er een positieve associatie te vinden is met het persoonlijkheidsdomein Extraversie kan ervoor zorgen dat personen die de adaptieve eigenschap van Onbevreesde Dominantie bezitten door hun omgeving als hartelijk, sociaal en leidinggevend gezien worden. Deze kenmerken kunnen ervoor zorgen dat deze personen opklimmen in het bedrijf waarin ze werken. Dit komt overeen met de
40
bevindingen van Lykken (1995) die er vanuit ging dat bepaalde trekken zoals welbespraaktheid en oppervlakkige charme voordelig kunnen zijn bij het behalen van professioneel succes. Er kan hier opnieuw een verschil opgemerkt worden tussen de succesvolle en prototypisch psychopaat. In tegenstelling tot de succesvolle psychopaat wordt de prototypische psychopaat niet gezien als een hartelijk persoon (Miller et al., 2001; Lynam & Widiger, 2007). Met betrekking tot de vierde hypothese omtrent de mogelijke nefaste invloed op relationele niveau, bleek in dit onderzoek dat deze hypothese niet bevestigd kon worden aangezien relatiesatisfactie ongecorreleerd was aan zowel de factor Onbevreesde Dominantie als de totale score op de PPI-R. De bevindingen van Gao (2010) en Hall & Benning (2006) konden niet gerepliceerd worden.Dit kan te wijten zijn aan het feit dat in dit onderzoek enkel gekeken is naar de visie van de participant en niet naar die van zijn omgeving. Dit wordt in de volgende sectie verder besproken. De vijfde vooropgestelde hypothese met betrekking tot de positieve correlatie tussen Onbevreesde Dominantie en succesvolle levenservaringen wordt bevestigd in deze studie. Er werd namelijk een positieve associatie gevonden tussen de eerste hogere orde factor Onbevreesde Dominantie en de vragenlijsten WHOQOL-100, SWLS en CarSat. Personen met een verhoogde score op de factor Onbevreesde Dominantie lijken dus tevreden te zijn met hun job en met hun leven in het algemeen. Deze resultaten zijn in overeenstemming met de bevindingen van Lilienfeld et al. (2012) en Furnham et al. (2012), die vonden dat stoutmoedigheid en geslepenheid positief geassocieerd zijn met werksucces. De Vries (1985) vonden eveneens dat ondernemende individuen onbevreesder zijn. Personen die dus een verhoogde score behalen op de eerste hogere orde factor Onbevreesde Dominantie ervaren dus meer bepaald een positief lichaamsbeeld en meer positieve gevoelens. Ze lijken eveneens een groter sociaal netwerk te hebben. Er werd eveneens een positieve associatie gevonden tussen Onbevreesde Dominantie en Vaardigheden, en Leren, Denken en Concentratie. Dit lijkt overeen te komen met de bevindingen van Cleckley (1988). Deze onderzoeker ging er namelijk van uit dat intellectuele vaardigheden een prominente rol spelen bij succesvolle psychopaten. In dit licht kunnen ook de bevindingen van Gao en Raine
41
(2010) en Ishikawa et al. (2001) in rekening gebracht worden. Volgens hen functioneren succesvolle psychopaten executief beter. De verschillende satisfactieschalen vertoonden een negatieve relatie met deze tweede hogere orde factor, wat ervoor zorgt dat onze derde hypothese bevestigd werd. Personen die hoog scoren op de factor Egocentrische Impulsiviteit lijken dus minder tevreden te zijn in hun relatie, werk en leven. Dit is in overeenstemming met de resultaten van Ullrich et al. (2008) die vonden dat impulsief en antisociaal gedrag status en rijkdom op een negatieve manier voorspellen. Dit zou te wijten kunnen zijn aan het feit dat personen die een hogere score behalen op de factor Egocentrische Impulsiviteit meer aanklachten teweegbrengen in het bedrijf (Lilienfeld 2012). De gebrekkige impulscontrole die met deze factor gepaard gaat kan zowel negatieve implicaties hebben op beroepsmatig als op relationeel vlak. Zo kan het bijvoorbeeld zijn dat deze personen meer risico’s nemen en de zaken minder goed plannen en op voorhand evalueren. Tenslotte werd verwacht dat individuen die werkzaam zijn in een managementfunctie hoger scoren op bepaalde psychopathische trekken, net omdat die ervoor kunnen zorgen dat mensen op werkvlak meer bereiken. Onze resultaten bevestigden deze hypothesen en we vonden dat personen met een kaderfunctie hoger scoren op de factoren Onbevreesde Dominantie en Ongevoeligheid. Deze resultaten ondersteunen de bevindingen van Akhtar et al. (2013) en De Vries (1985) die vonden dat ondernemende individuen ongevoeliger en onbevreesder zijn. Furnham et al. (2012) vonden eveneens dat Onbevreesde Dominantie geassocieerd was met werksucces. Er werd in deze studie gevonden dat personen die een kaderfunctie uitoefenen hoger scoren op de totale PPI-R, wat in overeenstemming is met de resultaten van Babiak et al. (2010) die poneerden dat personen die hoge psychopathische scores behalen vaak hogere beroepsfuncties uitoefenen. Er werd in dit onderzoek eveneens een positieve associatie gevonden tussen de totale score op de PPI-R en het WHOQOL-100 facet Zelfvertrouwen. Dit is in lijn met de bevinding van Furnham et al. (2012) die vooropstelde dat werksucces op een positieve manier geassocieerd is met hoge niveaus van zelfvertrouwen. Uit de resultaten van de meervoudige hiërarchische regressieanalyse is gebleken dat de schalen van de PPI-R geen significante toevoeging doen in de voorspelling
42
bovenop de NEO-PI-R. Deze resultaten tonen dus aan dat het niet noodzakelijk is om deze maladaptieve maat mee op te nemen, aangezien de voorspelling vooral gebeurt door de algemene persoonlijkheidstrekken. Meer specifiek met betrekking tot het Vijf Factoren Model werd er gevonden dat lage scores op het persoonlijkheidsdomein Neuroticisme levenssatisfactie, carrièretevredenheid en welbevinden voorspellen. Hoge scores op het domein Extraversie bleken voorspellend te zijn voor levenssatisfactie en welbevinden, maar niet voor carrièresatisfactie. Een hoge score op het domein Consciëntieusheid bleek voorspellend te zijn voor de tevredenheidmaat welbevinden. Sterktes, beperkingen van dit onderzoek en suggesties voor toekomstig onderzoek. Deze scriptie tracht tegemoet te komen aan het tekort aan kennis met betrekking tot het construct succesvolle psychopathie. Deze studie maakte gebruik van een brede definitie van levenssatisfactie en focust zich niet enkel op werkgerelateerd succes. Er werd tijdens deze studie gebruik gemaakt van goed gevalideerde vragenlijsten. Een voordeel dat verbonden is aan het gebruik van het VFM is dat door gebruik van deze methode een accurate beschrijving kan geleverd worden en dat deze beschrijving niet gebonden is aan één enkel instrument. Via het zogenaamde sneeuwbaleffect werden participanten gerekruteerd; er werd aan een aantal bedrijven gevraagd om deel te nemen waarna de deelnemers in hun kenniskring zelf op zoek gingen naar mogelijke nieuwe deelnemers. Hierdoor was het mogelijk om een brede en diverse onderzoekspopulatie te bekomen. Deze studie was, in onze ogen, de eerste studie die gebruik maakte van een groot scala aan vragenlijsten met het doel een beter beeld te krijgen op wat een succesvolle psychopaat drijft en wat de verschillen zijn met de prototypische psychopaat voor wat betreft algemene persoonlijkheidskenmerken, relatiesatisfactie, carrièresatisfactie en welbevinden. Er dienen binnen deze studie echter ook een aantal methodologische kanttekeningen gemaakt te worden. Door gebruik te maken van de sneeuwbalmethode is de samenstelling van de steekproef afhankelijk van de eerste personen die gerekruteerd werden.
43
Het is ook belangrijk om te vermelden dat er gebruik gemaakt is van een crosssectioneel design, waardoor het onmogelijk is om oorzakelijke verbanden aan te tonen. Longitudinaal onderzoek zou omwille van deze reden een goede oplossing kunnen zijn. De definitie van een ‘succesvolle’ psychopaat dient ook naderbij bekeken te worden. Er werd tijdens dit onderzoek gebruik gemaakt van een zelfrapportagemethode, waardoor ‘succes’ gepercipieerd werd in de ogen van de psychopaat en niet in de ogen van de omgeving. De mogelijkheid bestaat dat een psychopaat zichzelf als succesvol beschouwt wanneer hij een hoge beroepsfunctie uitoefent en wegkomt met zijn ‘misdaden’. De omgeving daarentegen kan iemand als succesvol beschouwen als die persoon een goede band heeft met zijn omgeving en dit iemand is om naar op te kijken. Een andere bedenking bij het gebruik van zelfrapportage vragenlijsten is dat de participanten zich sociaal wenselijk konden opstellen, waarbij hun kenmerkende eigenschap van manipulatie kon gebruikt worden. Voor toekomstig onderzoek zou het voordelig kunnen zijn om te werken met een multi-informant design waarbij de vragenlijsten aangevuld kunnen worden met observaties van zowel de werkomgeving, familiale en relationele omgeving. Op deze manier is het mogelijk om een beter beeld te krijgen op de kwaliteit van de relaties en de grootte van het sociale netwerk die succesvolle psychopaten hebben, dit zowel in de ogen van de participanten zelf, als in die van hun omgeving. Succesvolle psychopaten kunnen misschien uitgaan van de idee dat ze een kwaliteitsvolle relatie hebben met een bepaald persoon, maar deze relatie kan bijvoorbeeld gekenmerkt worden door manipulatie, egocentrisme en dominantie. Het kan daardoor mogelijk zijn dat dezelfde relatie gezien wordt als een negatief gegeven. Dit onderzoek draagt bij tot de vervollediging van de beschrijving van het profiel van de succesvolle psychopaat en kan als aanknopingspunt gebruikt worden voor toekomstig onderzoek. Een ander aandachtspunt met betrekking tot de definitie van de succesvolle psychopaat is dat er, door gebruik te maken van de PPI-R, in dit onderzoek geen aandacht besteed is aan het feit of de participanten al dan niet in aanraking gekomen zijn met het gerecht, waardoor er geen informatie bestaat over de gerechtelijke voorgeschiedenis van de participanten. In toekomstig onderzoek zou dit bevraagd kunnen worden.
44
Uit de meervoudige hiërarchische regressieanalyse is gebleken dat de PPI-R, bovenop de NEO-PI-R, weinig voorspellende waarde heeft voor wat betreft de tevredenheidmaten. Zo bleek de eerste hogere orde factor Onbevreesde Dominantie geen significante predictor te zijn voor levenssucces. Dit kan te wijten zijn aan de grootte van de steekproef, maar ook aan het feit dat er weinig extreme scores behaald werden op de PPI-R. Samengevat tonen de resultaten van dit onderzoek aan dat niet alle aspecten van psychopathie positief gecorreleerd zijn met succesvolle levenservaringen zoals welbevinden, levenssatisfactie, relatiesatisfactie en carrièretevredenheid. Succesvolle psychopaten lijken vooral personen te zijn die hoog scoren op de eerste hogere orde factor Onbevreesde Dominantie. Deze factor blijkt immers verbonden te zijn aan positieve effecten. Ook lijken de hoge scores op het persoonlijkheidsdomein Consciëntieusheid ervoor te zorgen dat succesvolle psychopaten resultaatgericht werken, ambitieus zijn en het vermogen bezitten om taken af te werken. Deze eigenschappen zijn namelijk van belang bij het bereiken van professioneel succes. Het is eveneens van belang dat succesvolle psychopaten voornamelijk verhoogde scores lijken te behalen op de kern persoonlijkheidstrekken van psychopathie in vergelijking met de gedragstrekken. Succesvolle psychopaten lijken vooral de adaptieve persoonlijkheidskenmerken te bezitten, maar lijken eveneens bepaalde maladaptieve persoonlijkheidstrekken te bezitten zoals gevonden in de verlaagde scores op het persoonlijkheidsdomein Altruïsme. Deze eigenschappen kunnen echter ingezet worden om succes te behalen op professioneel vlak, om een plaats te verwerven in de competitieve bedrijfswereld, waar men soms de belangen van het bedrijf voorop moet stellen en hierdoor geen rekening kan houden met de gevoelens van anderen. Op relationeel vlak zouden deze eigenschappen echter maladaptief kunnen werken, maar dit dient in toekomstig onderzoek verder onderzocht te worden. Egocentrische Impulsiviteit lijkt de maladaptieve eigenschappen van psychopathie te capteren en lijkt samen te hangen met verschillende negatieve levenservaringen en persoonlijkheidskenmerken. Dit onderzoek kan als aangrijpingspunt dienen voor toekomstig onderzoek mits voorgaande opmerkingen in acht genomen worden.
45
REFERENTIES Akhtar, R., Ahmetoglu, G., & Chamorro-Premuzic, T. (2012). Greed is good? Assessing the relationship between entrepreneurship and subclinical psychopathy. Personality and Individual Differences, 54, 420-425. American Psychiatric Association. (1980). Diagnostic and statistical manual of mental
disorders (3rd ed.). Washington, DC: Author. American Psychiatric Association. (1987). Diagnostic and statistical manual of mental
disorders (Rev. 3rd ed.). Washington, DC: Author. American Psychiatric Association. (1994). Diagnostic and statistical manual of mental disorders (4th ed.). Washington, DC: Author. Ashton, M. C., Lee, K., & Paunonen, S. V. (2002). What is the central feature of extraversion?: Social attention versus reward sensitivity. Journal of personality and social psychology, 83, 245. Babiak, P. (1995). When psychopaths go to work: A case study of an industrial psychopath. Applied Psychology: An international Review, 44, 171-188. Babiak, P., Hare, R.D. (2006). Snakes in suits: When psychopaths go to work. New York, NY: Regan Books/Harper Collins Publishers. Babiak, P., Neumann, C.S., Hare, R.D. (2010). Corporate psychopathy: Talking the Walk. Behavioral Sciences and the Law, 28, 174-193. Bagley, A.D., Abramowitz, C.S., Kosson, D.S. (2009). Vocal affect recognition and psychopathy: Converging findings across traditional and cluster analytic approaches to assessing the construct. Journal of Abnormal Psychology, 118, 388-398. Benning, S.D., Patrick, C.J., Blonigen, D.M., Hicks, B.M., Iacono, W.G., (2005). Estimating facets of psychopathy from normal personality traits: A step toward community epidemiological investigations. Assessment, 12, 3-18. Benning, SD., Patrick, CJ., Hicks, BM., Blonigen, DM., Krueger, RF., (2003). Factor structure of the psychopathic personality inventory: Validity and implications for clinical assessment. Psychological Assessment, 15(3), 340-350. Benning, S. D., Patrick, C. J., Salekin, R. T., & Leistico, A. M. R. (2005). Convergent
46
and Discriminant Validity of Psychopathy Factors Assessed Via Self-Report A Comparison of Three Instruments. Assessment, 12, 270-289. Blackburn, R., (1975). An empirical classification of psychopathic personality. British Journal of Psychiatry, 127, 456-460. Blackburn, R., Lee-Evans, M., (1985). Reactions of primary and secondary psychopaths to anger-evoking situations. British Journal of Clinical Psychology, 24, 93-100. Boddy, C., (2011). Corporate Psychopaths, Bullying and Unfair Supervision in the Workplace. Journal of Business Ethics, 100, 367-379. Brook, M., Kosson, D.S. (2013). Impaired Cognitive Empathy in Criminal Psychopathy: Evidence from a laboratory measure of empathic accuracy. Journal of Abnormal Psychology, 122, 156-166. Chapman, A. L., Gremore, T. M., & Farmer, R. F. (2003). Psychometric analysis of the Psychopathic Personality Inventory (PPI) with female inmates. Journal of Personality Assessment, 80(2), 164-172. Cleckley, H. (1941). The mask of sanity (1st ed.). St. Louis, MO: C. V. Mosby. Cloninger, C. R. (1978). The antisocial personality, Hospital Practice, 13(8), 97-106. Coid, J., Yang, M., Ullrich, S., Roberts, A., Hare, R.D., (2009). Prevalence and correlates of psychopathic traits in the household population of Great Britain. International Journal of Law and Psychiatry, 32, 65-73. Cooke, D.J., Michie, C. (2001). Refining the construct of psychopathy: Towards a hierarchical model. Psychological Assessment, 13, 171-188. Costa, P.T., (1992). Professional manual: Revised NEO personality inventory (NEO-PIR) and NEO five-factor-inventory (NEO-FFI). Odessa, FL: Psychological Assessment Resources. Costa, P.T., McCrae, R.R. (1985). The NEO Personality Inventory manual. Odessa, Florida: Psychological Assessment Resources. Costa, P. T., McCrae, R. R., & Dye, D. A. (1991). Facet scales for agreeableness and conscientiousness: a revision of the NEO personality inventory. Personality and Individual Differences, 12(9), 887-898. Costa, P. T., & Widiger, T. A. (1994). Personality disorders and The Five-Factor Model of personality. Washington, DC: American Psychological Association. Decuyper, M., De Pauw, S., De Fruyt, F., De Bolle, M., De Clercq, B., (2009). A Meta-
47
Analysis of Psychopathy-, Antisocial PD- and FFM Associations. European Journal of Personality, 23, 531-565. DeMatteo, D., Heilbrun, K., Marczyk, G., (2006). An Empirical Investigation of Psychopathy in a Noninstitutionalized and Noncriminal Sample. Behavioral Sciences and the Law, 24, 133-146. Desmet, S., De Fruyt, F., Decuyper, M. (2012). Psychopathische trekken en succesvol leven. Universiteit Gent: s.n. De Vries, K.M. (1985). The dark side of entrepreneurship. Harvard Business Review,63, 161-167. Dickman, S., (1990). Functional and dysfunctional impulsivity: Personality and cognitive correlates. Journal of Personality and Social Psychology, 58, 95-102. Furnham, A., Trickey, G., Hyde, G., (2012). Bright Aspects to dark side traits: Dark side traits associated with work success. Personality and Individual Differences, 52, 908-913. Gao, Y., Raine, A., Phil, D., (2010). Successful and Unsuccessful Psychopaths: A Neurobiological Model. Behavioral Sciences and the Law, 28, 194-210. Greenhaus, J. H., Parasuraman, S., & Wormley, W. M. (1990). Effects of race on organizational experience, job performance evaluations, and career outcomes. Academy of management Journal, 33(1), 64-86. Guay, J. P., Ruscio, J., Knight, R. A., & Hare, R. D. (2007). A taxometric analysis of the latent structure of psychopathy. Evidence for dimensionality. Journal of Abnormal Psychology, 116, 701-716. Hall, J.R., Benning, S.D. (2006). The “successful” psychopath. In C.J. Patrick (Ed.), Handbook of psychopathy. New York, Londen: Guilford, 459-478. Hare, R. D., Hart, S. D., & Harpur, T. J. (1991). Psychopathy and the DSM-IV criteria for antisocial personality disorder. Journal of Abnormal Psychology, 100, 391398. Hare, R.D. (1991). The Hare Psychopathic Checklist-Revised. Toronto, Canada: Multi Health Systems. Hare, R.D., (2003). Manual for the Hare psychopathy checklist. Toronto, ON: MultiHealth Systems. Harpur, T.J., Hare, R.D., Hakstian, A.R. (1989). Two-factor conceptualization of
48
psychopathy: construct validity and assessment implications. Psychological Assessment, 1, 6-17. Hemphill, J.F., Hare, R.D., Wong, S. (1998). Psychopathy and recidivism: A review. Legal and criminological psychology, 3, 141-172. Hendrick, S. S., Dicke, A., & Hendrick, C. (1998). The relationship assessment scale. Journal of Social and Personal Relationships, 15(1), 137-142. Hoekstra, H.A., Ormel, H., De Fruyt, F. (1996). NEO Persoonlijkheidsvragenlijsten: NEO PI-R en NEO FFI. (NEO Personality Inventories: NEO PI-R en NEO-FFI). Lisse, Netherlands: Swets en Zeitlinger. Hogan, R., Hogan, J. (2001). Assessing leadership: A view from the dark side. International Journal of Selection and Assessment, 9, 40-51. Ishikawa, S.S., Raine, A., Lencz, T., Bihrle, S., Lacasse, L., (2001). Autonomic stress reactivity and executive functions in succesful and unsuccesful psychopaths from the community. Journal of Abnormal Psychology, 110, 423-432. Jackson, R. L., & Richards, H. J. (2007). Psychopathy and the five factor model: Self and therapist perceptions of psychopathic personality. Personality and Individual Differences, 43, 1711-1721. Jonason, P., Kavanagh, P., (2010). The dark side of love: Love styles and the Dark Triad. Personality and Individual Differences, 49, 606-610. Jonason, P.K., Li, N.P., Teicher, E.A., (2010). Who is James Bond? The Dark Triad as an agentic social style. Individual Differences Association, 8 (2), 111-120. Jones, A.P., Happe, F.G.E., Gilbert, F., Burnett, S., Viding, E. (2010). Feeling, caring, knowing: Different types of empathy deficit in boys with psychopathic tendencies and autism spectrum disorder. Journal of Child Psychology and Psychiatrie, 51, 1188-1197. Jones, D., Paulhus, D., (2011). The role of impulsivity in the Dark Triad of personality. Personality and Individual Differences, 51, 679-682. Lilienfeld, S. O. (1994). Conceptual problems in the assessment of psychopathy. Clinical Psychology Review, 14, 17-38. Lilienfeld, S. O. (1998). Methodological advances and developments in the assessment of psychopathy. Behaviour Research and Therapy, 36, 99 – 125. Lilienfeld, S.O., Andrews, B.P., (1996). Development and preliminary validation of a
49
self-report measure of psychopathic personality traits in noncriminal populations. Journal of Personality Assessment, 66, 488-524.
Lilienfeld, S. O., Waldman, I. D., Landfield, K., Watts, A. L., Rubenzer, S., Faschingbauer, T. R. (2012). Fearless dominance and the US presidency: Implications of psychopathic personality traits for successful and unsuccessful political leadership. Journal of Personality and Social Psychology, 103, 489– 505.
Lilienfeld, S.O., Widows, M.R. (2005). Psychopathic Personality Inventory-Revised: Professional Manual. Lutz, Florida: Psychological Assessment Resources.
Lykken, D.T. (1995). The antisocial personalities. Hillsdale, NJ: Erlbaum. Lynam, D., Widiger, T., (2001). Using the Five-Factor Model to Represent the DSM-IV Personality Disorders: An Expert Consensus Approach. Journal of Abnormal Psychology, 110, 401-412. Lynam, D., Widiger, T., (2007). Using a general model of personality to identify the basic elements of psychopathy. Journal of Personality Disorders, 21, 160-178. Marcus, D. K., John, S. L., & Edens, J. F. (2004). A Taxometric Analysis of Psychopathic Personality. Journal of Abnormal Psychology, 113, 626 – 635. McHoskey, J.W., Worzel, W., Szyarto, C., (1998). Machiavellianism and psychopathy. Journal of Personality and Social Psychologie, 74, 192-210. Mealy, L. (1995). The sociobiology of sociopathy: An integrated evolutionary model. Behavioral and Brain Sciences, 18, 523-599. Miller, J., Lynam, D., (2001). Structural models of personality and their relation to antisocial behavior: a meta-analytic review. Criminology, 39, 765-798. Miller, J., Lynam, D., Widiger, T., Leukefeld, C., (2001). Personality Disorders as Extreme Variants of Common Personality Dimensions: Can the Five-Factor Model Adequately Represent Psychopathy?. Journal of Personality, 69, 253276. Mullins-Nelson, J.L., Salekin, R.T., Leistico, A.-M.R. (2006). Psychopathy, empathy, and perspective-taking ability in a community sample: Implications for the succesful psychopathy concept. International Journal of Forensic Mental Health, 5, 133-149.
50
Mullins-Sweatt, S., Glover, N., Derefinko, K., Miller, J., Widiger, T., (2010). The search for the succesful psychopath. Journal of Research in Personality, 44, 554-558. Neumann. C.S., Hare, R.D. (2008). Psychopathic traits in a large community sample: Links to violence, alcohol use, and intelligence. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 76, 893-899. Paulhus, D., Williams, K., (2002). The Dark Triad of personality: Narcissism, Machiavellianism, and psychopathy. Journal of Research in Personality, 36, 556-563. Poythress, N. G., Edens, J. F., & Lilienfeld, S. O. (1998). Criterion-related validity of the Psychopathic Inventory in a prison sample. Psychological Assessment, 10(4), 426-430 Ray, J.V., Poythress, N.G., Weir, J.M., Rickelm, A., (2009). Relationships between psychopathy and impulsivity in the domain of self-reported personality features. Personality and Individual Differences, 46, 83-87. Salekin, R., Rogers, R., Sewell, K. (1996). A review and meta-analysis of the psychopathic checklist and psychopathy checklist-revised: predictive validity of dangerousness. Clinical Psychology and Practice, 3, 203-215. Skeem, J., Poythress, N., Edens, J., Lilienfeld, S., Cale, E., (2003). Psychopathic personality or personalities? Exploring potential variants of psychopathy and their implications for risk assessment. Aggression and Violent Behavior, 8, 513546. Smith, R.J. (1978). The psychopath in society. New York, NY: Academic. Spitzer, R. L., Endicott, J., & Robins, E. (1975). Clinical criteria for psychiatric diagnosis and DSMIII. American Journal of Psychiatry, 132(11), 1187-1197. Stevens, G.W., Deuling, J.K., Armenakis, A.A. (2012). Successful Psychopaths: Are they unethical decision-makers and why? Journal of Business Ethics, 105, 139149. Szabo, S.(1996). The World Health Organisation Quality of Life (WHOQOL) assessment instrument. In B. Spilker (Ed.), Quality of life and pharmacoeconomics in clinical trials.
51
Ullrich, S., Farrington, D.P., Coid, J.W., (2008). Psychopathiv personality traits and life-success. Personality and Individual Differences, 44, 1162-1171. Uzieblo, K., Verschuere, B., & Crombez, G. (2007). The Psychopathic Personality Inventory: Construct validity of the two-factor structure. Personality and Individual Differences, 43(4), 657-667. Uzieblo, K., Verschuere, B., Jelicic, M., Rossi, G., Maesschalck, G., Crombez, G.(2006). Authorized Dutch translation of the “Psychopathic Personality Inventory-Revised”. Lutz, Florida: Psychological Assessment Resources. Vitacco, M.J., Rogers, R., Neumann, C.S., Harrison, K.S., Vincent, G. (2005). A comparison of Factor Models on the PCL-R with mentally disordered offenders: The development of a Four-Factor Model. Criminal Justice and Behavior, 32, 526-545. Widom, C.S., (1977). A methodology for studying noninstitutionalized psychopaths. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 45, 647-683. Williams, K.M., Paulhus, D.L., Hare, R.D. (2007). Capturing the four-factor structure of psychopathy in college students via self-report. Journal of Personality Assessment, 88, 205-219. Wu, J., Lebreton, J., (2011). Reconsidering the dispositional basis of counterproductive work behavior: the role of aberrant personality. Personnel Psychology, 64, 593626.
52
BIJLAGE Bijlage 1. Interne consistentie PPI-R, NEO-PI-R, WHOQOL-100, RAS en SWLS. Instrument
Minimum
Maximum
Mean
Range
Cronbach α
PPI-R
-.53
.66
.07
1.19
.91
Onbevreesde Dominantie
-.53
.67
.17
1.19
.90
Sociale Invloed
-.01
.50
.28
.52
.88
Onbevreesdheid
-.04
.67
.29
.71
.85
Ongevoeligheid
-.53
.66
.27
1.18
.83
Egocentrische Impulsiviteit
-.35
.67
.10
1.02
.88
Machiavellistische
-.03
.43
.18
.46
.81
-.14
.47
.17
.60
.78
.11
.67
.33
.57
.88
-.12
.48
.13
.60
.74
.07
.53
.19
.60
.78
.25
.74
.48
.50
.85
N1: Angst
.34
.54
.44
.21
.86
N2: Ergernis
.05
.71
.29
.66
.77
N3: Depressie
.14
.59
.36
.45
.82
voor stress
Egocentrisme Opstandig NonConfirmisme Externalisatie van Schuld Onverschillig en Gebrek aan Doelgerichtheid Ongevoeligheid NEO-P-R Neuroticisme
53
N4: Schaamte
.09
.54
.32
.45
.79
N5: Impulsiviteit
-.03
.42
.19
.44
.64
N6: Kwetsbaarheid
.17
.67
.34
.50
.80
.12
.56
.33
.44
.74
E1: Hartelijkheid
.06
.55
.27
.49
.74
E2: Sociabiliteit
.01
.61
.31
.60
.78
E3: Dominantie
.17
.65
.38
.48
.83
E4: Energie
.02
.58
.25
.56
.72
E5: Avonturisme
-.02
.39
.19
.40
.64
E6: Vrolijkheid
.12
.72
.32
.61
.78
Openheid voor Nieuwe Ervaringen
.19
.52
.32
.34
.74
O1: Fantasie
.26
.79
.48
.53
.88
O2: Esthetiek
.14
.66
.37
.51
.83
O3: Gevoelens
-.00
.54
.28
.55
.75
O4: Verandering
-.07
.41
.16
.48
.60
O5: Ideeën
-.00
.56
.24
.56
.71
O6: Waarden
-.05
.48
.13
.52
.55
.07
.47
.30
.40
.71
A1: Vertrouwen
.14
.56
.31
.43
.78
A2: Oprechtheid
.04
.50
.26
.47
.73
A3: Zorgzaamheid
.01
.47
.23
.47
.68
A4: Inschikkelijkheid
-.03
.31
.18
.34
.63
A5: Bescheidenheid
.07
.56
.28
.49
.76
A6: Medeleven
.00
.43
.16
.42
.61
.27
.68
.43
.41
.81
C1: Doelmatigheid
.10
.40
.28
.30
.74
C2: Ordelijkheid
-.04
.59
.22
.63
.67
Extraversie
Altruïsme
Consciëntieusheid
54
C3: Betrouwbaarheid
.03
.38
.20
.36
.63
C4: Ambitie
.15
.54
.36
.39
.80
C5: Zelfdiscipline
.21
.51
.32
.30
.79
C6 Bedachtzaamheid
.04
.57
.29
.53
.75
WHOQOL-100
-.10
.86
.25
.96
.95
Psychische Gezondheid
.10
.70
.35
.60
.91
.43
.59
.51
.16
.80
.22
.46
.31
.24
.64
Zelfvertrouwen
.43
.65
.52
.22
.81
Lichaamsbeeld en
.56
.70
.62
.14
.86
.45
.70
.57
.25
.84
.47
.80
.60
.34
.86
.13
.85
.40
.72
.89
.19
.50
.37
.31
.70
.45
.67
.57
.22
.84
.44
.85
.68
.41
.90
.03
.69
.32
.66
.84
Positieve Gevoelens Denken, Leren, Geheugen en Concentratie
Uiterlijk Negatieve Gevoelens Mate van onafhankelijkheid Werkcapaciteit Sociale Relaties Persoonlijke Relaties Sociale Ondersteuning Seksuele Activiteit Omgeving
55
Thuisomgeving
.48
.69
.56
.20
.84
Financiële
.38
.56
.48
.18
.79
.15
.63
.38
.48
.70
RAS
.24
.92
.63
.69
.93
SWLS
.51
.82
.69
.31
.91
middelen Gelegenheden voor het aanleren van nieuwe informatie en vaardigheden.
56