Faculteit Psychologie en Pedagogische wetenschappen Academiejaar 2013 - 2014 Eerste examenperiode
HOTEL MAMA: OP ZOEK NAAR DE MENING VAN OPKOMENDE VOLWASSENEN ZELF. EEN FOCUSGROEPSTUDIE
Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad van Master in de Psychologie, optie Klinische Psychologie door Alev Akin
Promotor: Prof. Dr. Wim Beyers Begeleiding: Dr. Evie Kins
Dankwoord Met dit dankwoord wil ik mij speciaal richten tot iedereen die mij begeleidde en steunde tijdens het schrijven van deze masterproef. Eerst en vooral wil ik Prof. Dr. Wim Beyers bedanken voor het mogelijk maken van dit onderzoek en voor het nalezen van mijn masterproef. Ook stond Prof. Dr. Wim Beyers steeds klaar om mijn vragen tijdig en uitgebreid te beantwoorden. Hartelijk bedankt Professor! Ook wil ik mijn begeleidster Dr. Evie Kins bedanken voor de uitstekende begeleiding en samenwerking. Verder wil ik Evie bedanken voor de constructieve feedback en voor haar bereidheid om mijn vragen te beantwoorden. Ook de bemoedigende woorden hebben mij op weg geholpen. Dank je wel Evie! Vervolgens wil ik ook de jongeren bedanken die deelgenomen hebben aan de focusgroepen. Zonder hen was dit onderzoek niet mogelijk geweest. Als laatste wil ik mijn moeder bedanken voor alle steun die ik van haar kreeg gedurende mijn volledige opleiding. Mijn moeder bleef steeds in mij geloven ondanks het feit dat het voor mij een parcours was van vallen en opstaan. Ook wil ik mijn broer bedanken voor zijn hulp bij computerproblemen.
Abstract De nieuwe ontwikkelingsfase, waarin de stap naar de volwassenheid wordt uitgesteld, wordt in de wetenschappelijke literatuur opkomende volwassenheid of emerging adulthood genoemd. In deze periode tussen pakweg 18 en 25 jaar blijven de meeste jongeren langer dan voordien het geval was bij de ouders wonen. Dit wordt het Hotel Mama-fenomeen genoemd. Door middel van focusgroepen werd in deze masterproef kwalitatief onderzoek gedaan naar de mening van opkomende volwassenen over verschillende aspecten die verband houden met dit Hotel Mama-fenomeen. De steekproef bestond uit 26 Vlaamse opkomende volwassenen tussen de 22 en 26 jaar. Voor de analyse van de resultaten werd er gebruik gemaakt van Interpretatieve Fenomenologische Analyse. De gevonden hoofdthema’s zijn de volgende: de woonsituatie van de jongeren, het opbouwen van een gelijkwaardige relatie met de ouders (ouder-kind relatie) en de kijk op de toekomst (ideale levensloop). Uit de rapportages van de jongeren kwamen ambivalente reacties naar voor die gekaderd kunnen worden binnen de periode van de opkomende volwassenheid. Volgens de opkomende volwassenen is deze levensperiode een medaille met twee kanten. Zo bevinden de jongeren zich bijvoorbeeld in een periode waarin ze enerzijds vele mogelijkheden en kansen hebben, maar anderzijds brengt deze periode ook gevoelens van onzekerheid en angst met zich mee.
Inhoudsopgave Inleiding
1
Hotel Mama Populair bij de Jongeren
1
Opkomende Volwassenheid of Emerging Adulthood
2
Residentiële Status
5
De Mening van Opkomende Volwassenen
6
Het tijdstip om het ouderlijk huis te verlaten
6
De ideale levensloop
6
Factoren die het Beslissingsproces inzake de Residentiële Status van de Opkomende Volwassenen Beïnvloeden
7
Impact van Residentiële Status op de Ouder-Kind Relatie
8
Beleving van het Vertrek Uit de Ouderlijke Woning
10
Onderzoeksvragen
10
Methode
12
Steekproef
12
Procedure
14
Materiaal
16
Kwalitatieve analyse
17
Resultaten
19
Emerging Adulthood
20
Het Ouderlijk Huis Verlaten
21
Hotel Mama
22
Beleving Vertrek uit de Ouderlijke Woning
23
Factoren die de Residentiële Status Beïnvloeden
25
Financieel
25
Praktisch
26
Gemak
27
Gezelschap
29
Sociale druk
30
Gezinssituatie
31
Band met de ouders
32
Gelijkwaardige Relatie Opbouwen met de Ouders
32
Eigen leven opbouwen
34
Nood aan emotionele steun van de ouders
35
Ideale Levensloop Discussie Bespreking van de Onderzoeksresultaten
36 38 38
De mening van opkomende volwassenen
38
Factoren die de residentiële status beïnvloeden
39
Impact van residentiële status op de ouder-kind relatie
42
Beleving van het vertrek uit de ouderlijke woning
42
Sterktes en Beperkingen
43
Suggesties voor Verder Onderzoek
44
Conclusie
45
Referenties Bijlage
46
Inleiding Hotel Mama Populair bij de Jongeren Bijna twintig jaar geleden woonde de helft van de jonge twintigers nog in het ouderlijk huis. Nu zou dit aantal gestegen zijn tot twee op de drie jongeren (Vettenburg, Elchardus, & Walgrave, 2007). Vooral in het laatste decennium is er duidelijk een stijgende trend merkbaar in het aantal jongeren dat bij de ouders blijft inwonen of terugkeert naar de ouderlijke woning na een korte periode van zelfstandig wonen (Cherlin, Scabini, & Rossi, 1997; De Jong Gierveld, Liefbroer, & Dourleijn, 2001). Dit demografisch fenomeen vinden we in heel wat Europese landen terug. Toch zijn er opmerkelijke regionale verschillen wat betreft de leeftijd van uit huis gaan. Jongeren verlaten bijvoorbeeld het vroegst de ouderlijke woning in Noorwegen, en het laatst in Italië (De Jong Gierveld et al., 2001). Terwijl men in Scandinavische landen gemiddeld genomen nog steeds relatief vroeg het huis verlaat, lijken vooral Zuid-Europese landen, zoals Spanje, Portugal en Italië de kroon te spannen wat betreft het Hotel Mamafenomeen. Hier is het niet ongewoon om dertigers te vinden die nog steeds onder het ouderlijke dak wonen. Maar ook in meer centraal gelegen West-Europese landen, zoals België en Duitsland, zien we een toename in het aantal jongeren dat nog bij de ouders blijft inwonen (De Jong Gierveld et al., 2001). Hoewel zowel mannen als vrouwen steeds langer bij hun ouders blijven wonen, blijkt de trend globaal genomen meer uitgesproken bij mannen dan bij vrouwen. Dit zou voornamelijk te verklaren zijn vanuit het feit dat vrouwen gemiddeld genomen een iets oudere partner hebben, waardoor ze op vroegere leeftijd huwen of gaan samenwonen dan mannen (Cordon, 1997; Elchardus & Smits, 2005). Representatieve cijfers uit België tonen aan dat vooral de Vlaamse jongeren langer in het ouderlijk huis blijven wonen (Vettenburg et al., 2007). Opvallend is dat slechts 5% van de Vlaamse jongeren vóór de leeftijd van 22 jaar het ouderlijk huis verlaat. Op de leeftijd van 23 jaar woont 81% van de Vlaamse mannen en 64% van de Vlaamse vrouwen nog bij de ouders. Op de leeftijd van 25 jaar wonen nog steeds 69% van de mannen en 33% van de vrouwen bij de ouders. Opmerkelijk is dus dat ook in Vlaanderen, zoals in andere Europese landen, de vrouwen op elke leeftijd het ouderlijk huis eerder verlaten dan de mannen. Deze frappante nestvastheid, de verlening van de
1
periode waarin financieel zelfstandig geworden jongeren toch verkiezen om bij hun ouders te blijven wonen, is waarschijnlijk één van de meest opvallende en fascinerende ontwikkelingen van de levensloop in onze huidige maatschappij. Dit uitstelgedrag om het ouderlijk huis te verlaten heeft bijgevolg veel aandacht gekregen in de sociologische literatuur omdat het belangrijke maatschappelijke gevolgen teweegbrengt en omdat het samenhangt met een aantal andere belangrijke demografische verschuivingen. In vergelijking met vroeger zien we bijvoorbeeld dat de jongeren tegenwoordig alsmaar langer blijven studeren. Dit heeft een impact op de arbeidsmarkt in die zin dat jongeren vandaag steeds later de arbeidsmarkt betreden en ook later financieel onafhankelijk worden. Sinds het einde van de jaren zestig wordt ook het huwelijk en ouderschap steeds langer uitgesteld (Liefbroer & Puy, 2005). In vele studies wordt het gebrek aan financiële middelen naar voren geschoven als voornaamste reden waarom jongeren vandaag langer in Hotel Mama vertoeven (DaVanzo & Goldscheider, 1990). Een aantal studies hebben echter aangetoond dat financiële motieven niet altijd enkel en alleen aan de basis liggen van het uitstelgedrag naar residentiële onafhankelijkheid (Vettenburg et al., 2007; Kins, De Mol & Beyers, 2014). In de populaire media blijft ‘het financiële’ echter met verve de vaakst vernoemde voor het uitstellen van het verlaten van de ouderlijke woning. Verder onderzoek, waarbij de mening van jongeren zelf gehoord wordt, is nodig om verder uit te maken wat mogelijke beweegredenen kunnen zijn om al dan niet bij de ouders te blijven inwonen. Dit uitstelgedrag om zelfstandig te gaan wonen, is geen op zichzelf staand fenomeen en dient gekaderd te worden binnen de algemenere tendens tot het uitstellen van de volwassenheid in het Westen (Rossi, 1997). Demografische veranderingen waarvan eerder sprake, zoals het langer studeren, de stijging van de leeftijd om in het huwelijk te treden en de stijging van de leeftijd van het ouderschap in de huidige postindustriële samenlevingen liggen aan de basis van de in het algemeen steeds langer durende transitie naar de volwassenheid (Arnett, 2000, 2007; Arnett & Eisenberg, 2007; Schwartz, Côté, & Arnett, 2005). Opkomende Volwassenheid of Emerging Adulthood De
toegenomen
ontwikkelingsperiode
tussen
de
adolescentie
en
de
volwassenheid, die ontstaat als gevolg van het algehele uitstel naar volwassenheid in
2
Westerse post-industriële maatschappijen, werd door Arnett (2000) getypeerd als de fase van emerging adulthood of vrij vertaald de opkomende volwassenheid. Deze periode situeert zich tussen de late tienerjaren en doorheen de twintiger jaren, met een focus op de leeftijd van 18 tot 25 jaar. Een nieuwe naam voor deze levensfase drong zich op omdat men zich op die leeftijd niet langer een adolescent vindt, maar anderzijds ook nog niet als een volwassene beschouwt. Onderzoek wees immers herhaaldelijk uit dat volwassenheid vandaag vooral gedefinieerd wordt in termen van financieel onafhankelijk zijn, verantwoordelijkheden nemen voor zichzelf en onafhankelijk keuzes kunnen maken (Arnett, 1998, 2000, 2011). In tegenstelling tot de duidelijke roltransities zoals bijvoorbeeld trouwen en ouder worden die vroeger duidelijk het punt afbakenden waarop iemand in het volwassen leven stapte, zijn dit allen karaktereigenschappen die slechts geleidelijk aan verworven worden. Dit maakt dat niet enkel het tijdstip waarop men volwassen wordt later gesitueerd wordt, maar dat deze overgang bovendien ook meer vaag of ambigu is geworden. Typisch voor de emerging adulthood of opkomende volwassenheid is dat dit een periode is van ongebreidelde mogelijkheden en exploratie. Op deze leeftijd hebben de meeste jongeren meer vrijheden dan tijdens de adolescentie, terwijl ze anderzijds nog niet alle verantwoordelijkheden dragen die volwassenen wel hebben. Voor jongeren in deze levensfase staat dan ook het ontdekken van verschillende levensstijlen centraal. Hoewel Arnett (2000, 2004, 2007) ervan uitgaat dat de emerging adulthood mogelijks een andere uitingsvorm kan aannemen in verschillende culturen, lijken vijf kenmerken deze levensfase te typeren, namelijk: identiteitsexploratie, instabiliteit, op zichzelf gericht zijn, gevoel hebben ‘er tussenin te zitten’ en het hebben van vele mogelijkheden. De opkomende volwassenheid is in de eerste plaats een periode van identiteitsexploratie. In deze periode hebben jongeren een brede waaier aan mogelijkheden en gaan ze op exploratietocht, vooral op vlak van liefde, werk en wereldbeschouwing. Aan het einde van deze zoektocht leren de jongeren zichzelf beter kennen en weten ze wat ze willen in het leven (Arnett, 2004). Dus we kunnen veronderstellen dat jongeren verschillende alternatieven overwegen alvorens over te gaan naar een stabiel leven. Dit zou mede kunnen verklaren waarom roltransities zoals
3
het hebben van een vaste job, het ouderlijk huis verlaten, huwen, een kind krijgen en een huis kopen steeds meer verschuiven naar de dertiger jaren. Een tweede kenmerk en logisch gevolg van de identiteitsexploratie is dan ook dat de opkomende volwassenheid een periode is van instabiliteit. Genomen keuzes op bijvoorbeeld het gebied van opleiding en relaties worden regelmatig herzien. De instabiliteit van opkomende volwassenen komt ook tot uiting in de vele residentiële veranderingen die jongeren soms op relatief korte termijn doormaken. Ze wonen bijvoorbeeld op kot, gaan dan samenwonen met vrienden, keren nadien even terug naar huis om daarna opnieuw te vertrekken om met een partner te gaan samenwonen. De opkomende volwassenheid typeert zich ook als een periode waarin een persoon het meest op zichzelf gericht is (Arnett, 2004). Opkomende volwassenen beschikken over de mogelijkheid om op zichzelf gericht te zijn omdat ze enerzijds meer vrijheid hebben dan adolescenten en anderzijds niet verplicht zijn om de verantwoordelijkheden te dragen die typerend zijn voor de volwassenheid. Hoewel adolescenten meer onafhankelijk zijn van hun ouders dan in de kindertijd, blijven zij toch deel uitmaken van een familiesysteem waarin ze elke dag verantwoording moeten afleggen tegenover hun ouders. Deze jongeren moeten de regels van de ouders volgen en respecteren, zowel thuis als op school en staan dan ook onder voortdurend toezicht. Volwassenen hebben anderzijds verantwoordelijkheden tegenover hun gezin, partner en werkgever. Opkomende volwassenen hebben daarentegen veel meer mogelijkheden om zelfstandig te beslissen. In de meeste gevallen hebben opkomende volwassenen nog geen stabiel leven (ongehuwd, geen kinderen) en zijn ze vrij van de vele verplichtingen die volwassenen wel hebben. Door te focussen op zichzelf, ontwikkelen opkomende volwassenen vaardigheden voor het dagelijks leven, ze begrijpen beter wie ze zijn en wat ze willen bereiken in hun leven en zo bouwen zij een fundament voor hun volwassen identiteit (Arnett, 2004). Volgens Arnett (2004) is het op zichzelf gericht zijn dan ook gezond, normaal en tijdelijk en is dit zeker geen indicator van luiheid of egoïsme (Arnett, 2010). De opkomende volwassenheid situeert zich tussen de adolescentie en volwassenheid en jongeren in deze levensfase hebben dan ook sterk het gevoel van ergens ‘tussenin te zitten’. Arnett (2004) omschrijft dit als ‘feeling in between’. Enerzijds voelen ze zich geen adolescent meer en anderzijds voelen ze zich nog geen
4
volwassen persoon. Wanneer gevraagd wordt aan de jongeren of ze de volwassenheid reeds bereikt hebben, geven de jongeren antwoorden die ambivalent zijn: in sommige opzichten wel in andere niet (Arnett, 2000). Als laatste wordt de periode van de opkomende volwassenheid beschreven als een verlengde exploratiefase met veel mogelijkheden, vrijheid, dromen en hoge verwachtingen. In deze periode zijn de meeste jongeren optimistisch over hun toekomst (Arnett, 2000), want alle mogelijkheden liggen als het ware nog open. De definitieve keuzes en de verantwoordelijkheden die gepaard gaan met het volwassen leven liggen dan ook nog even van hen af. Residentiële Status Het is belangrijk om de transitie naar zelfstandig wonen in beschouwing te nemen omdat er wordt verondersteld dat het zelfstandig gaan wonen een belangrijke stap is in de ontwikkeling naar volwassenheid en tevens relevant is voor het psychologisch welzijn (Flanagan, Schulenberg, & Fuligni, 1993; Sullivan & Sullivan, 1980). Verschillende auteurs veronderstellen dan ook dat het uitgesteld thuisverlaten het psychologisch welzijn ondermijnt (Arnett, 2004). Vandaag de dag zijn er veel verschillende woonsituaties merkbaar. Naast het wonen in je gezin van herkomst of het stichten van een eigen gezin, zijn heel wat andere woonvormen tegenwoordig mogelijk geworden. Goldscheider en DaVanzo (1986) maakten als eerste een ruimere classificatie van de verschillende soorten residentiële statussen bij opkomende volwassenen. Zij spraken, naast een groep die reeds zelfstandig woont (alleen of met partner) en een groep die bij de ouders blijft inwonen, van een derde groep die zich daartussen situeert, namelijk de semi-zelfstandigen. Hoewel deze jongeren grotendeels zelfstandig wonen, keren zij ook nog op frequente basis terug naar de ouderlijke woning en doen ze voor vele zaken die met het zelfstandig wonen gepaard gaan (bv. financiën, was, administratie) nog beroep op hun ouders. Voornamelijk kotstudenten kunnen ondergebracht worden in deze semi-zelfstandige categorie (Kins, Beyers, Soenens, & Vansteenkiste, 2009).
5
De Mening van Opkomende Volwassenen Het tijdstip om het ouderlijk huis te verlaten. Uit een grootschalig onderzoek van Elchardus en Smits (2005) naar de levensloop van jongvolwassenen bleek dat 63% van de ondervraagden tussen 18 en 36 jaar het ouderlijk huis reeds verlaten had. Deze groep was gemiddeld 30 jaar oud en had het ouderlijk huis verlaten op de gemiddelde leeftijd van 22 jaar. De groep die nog thuis woonde (overige 37%) was gemiddeld 23 jaar oud en leek van plan om het ouderlijk huis te verlaten op de leeftijd van 25 à 26 jaar. Als we kijken naar het arbeidsstatuut van de jongeren die nog bij de ouders woonden, dan zien we dat 45% van hen nog studeerde en 55% reeds was afgestudeerd. De studentengroep was gemiddeld 21 jaar oud en liet weten het ouderlijk huis te willen verlaten op de leeftijd van 24 jaar. De jongeren die reeds afgestudeerd waren maar nog steeds bij hun ouders woonden, waren gemiddeld iets ouder (25 jaar) en planden ook pas op 27 jarige leeftijd het ouderlijk huis te willen verlaten. Jongeren lijken dus het tijdstip waarop ze plannen te vertrekken uit de ouderlijke woning voor zich uit te schuiven eens ze afgestudeerd zijn en werken en nog bij de ouders wonen. In deze masterproef willen we de visie van opkomende volwassenen in verband met de timing om het ouderlijk huis te verlaten verder in kaart brengen. De ideale levensloop. In de periode van de opkomende volwassenheid worden jongeren geconfronteerd met verschillende belangrijke transities. Zij moeten beslissen over hun toekomst en levensstijl. In het algemeen omvat deze levensfase de overgang van afhankelijkheid naar onafhankelijkheid zowel in financieel, sociaal als emotioneel opzicht (Cordon, 1997). In datzelfde onderzoek van Elchardus en Smits (2005) naar de levensloop van jongvolwassenen werd aan 18 tot 36 jarigen gevraagd hoe ze hun toekomst zien. Een kwart tot een derde van de ondervraagden rapporteerde dat zij hun toekomstplannen al redelijk goed hadden uitgestippeld en erover nagedacht hadden. Een andere groep (ongeveer even grote proportie) gaf aan dit niet te doen. Volgens Elchardus en Smits (2005) wil dit niet zeggen dat jongeren de toekomst op zich laten afkomen. Meer dan de helft van de jongeren (53%) gaf immers aan wel bezig te zijn met de toekomst. Deze jongeren zijn van mening dat de toekomst niet vanzelf komt en wel wat planning vergt. In datzelfde onderzoek kwam naar voor dat het idee van ‘huisje, tuintje, kinderen’ een gekoesterd ideaal is bij de jongeren. 6
In maart 2010 verscheen een krantenartikel in De Morgen met de titel ‘De Jeugd van Tegenwoordig’ (Seynaeve, 2010). Dit artikel was gebaseerd op onderzoek van het Jeugdonderzoeksplatform (JOP). Hierin werden 3700 jongeren bevraagd tussen de 12 en 30 jaar en hieruit kwam onder andere naar voor dat de ideale levensloop van jongeren opvallend gelijkaardig is. De ideale levensloop zag er als volgt uit: eerste seksuele contact op 17 jaar, rijbewijs behalen op 18 jaar, stoppen met studeren en beginnen werken op 22 jaar, het ouderlijk nest verlaten en financieel onafhankelijk worden op 23 jaar, samenwonen met een partner op 24 jaar, huwen en een huis kopen op 25 jaar, een eerste kind krijgen op 26 jaar, een laatste kind krijgen op 34 jaar, toppunt carrière bereiken op 35 jaar en stoppen met werken op 60 jaar. In het huidig onderzoek willen we verder nagaan op hoe jongeren precies denken over die ideale levensloop. Hoe zien jongeren hun toekomst? Hebben zij concrete plannen? Hoe staan zij tegenover een ideale levensloop? Factoren die het Beslissingsproces inzake de Residentiële Status van de Opkomende Volwassenen Beïnvloeden Tegenwoordig is er vooral sociologisch onderzoek verricht om het Hotel Mamafenomeen nader te kunnen begrijpen. Zo hebben sociologen een aantal sociodemografische factoren kunnen opsporen die het Hotel Mama-fenomeen zouden kunnen verklaren. Vooral het financiële krijgt een voorname rol toebedeeld (Aquilino, 1991; DaVanzo & Goldscheider, 1990). Het is evident dat economische aspecten een grote impact hebben op de mogelijkheid om zelfstandig te gaan wonen, maar er spelen ook andere zaken mee in dit verhaal. Onderzoek wees bijvoorbeeld uit dat de gezinsstructuur in het gezin van herkomst ook kan bijdragen in de beslissing om al dan niet zelfstandig te gaan wonen. In intacte gezinnen (waarvan beide ouders nog samen zijn) wordt er consistent gevonden dat jongeren langer thuis blijven wonen. In nietintacte gezinnen (éénoudergezinnen, nieuw samengestelde gezinnen,..) lijken sommige jongeren sneller te vertrekken terwijl anderen langer blijven uit schuldgevoel omdat ze de ene ouder niet alleen willen achterlaten (Aquilino, 1991; Goldscheider & Goldscheider, 1993; White, 1994). Uit onderzoek is gebleken dat nieuw samengestelde gezinnen meer kans hebben op familiale conflicten. Om conflict te vermijden zullen jongeren uit deze gezinnen meer geneigd zijn om het ouderlijk huis vroeg te verlaten (Goldscheider & Goldscheider, 1989). Verder zou de kwaliteit van de ouder-kind relatie
7
ook een cruciale rol kunnen spelen in het beslissingsproces van de jongere om al dan niet te vertrekken uit de ouderlijke woning. Zo zijn er studies die beweren dat het uitstelgedrag om het ouderlijke woning te verlaten vaker voorkomt bij gunstige ouderkind relaties. Een positieve, warme relatie tussen ouders en hun kinderen gebaseerd op minder controle en supervisie, en op meer privacy en wederzijds respect voor elkaar, levert jongeren een plezierige thuis die kan uitnodigen tot het langer samenzijn onder het ouderlijk dak (Baanders, 1998). Naast factoren in de ouder-kind relatie zou het al dan niet hebben van een partner waarmee men kan gaan samenwonen ook een belangrijke rol spelen in het beslissingsproces om al dan niet zelfstandig te gaan wonen (Elchardus & Smits, 2005; Seiffge-Krenke, 2010). Jongeren zonder partner lijken het verlaten van de ouderlijke woonst nog liever even uit te stellen in plaats van alleen ergens te gaan wonen (Kins et al., 2014). Vooral werkende jongeren zouden wel wat voorwaarden stellen op het vlak van comfort van hun toekomstige woning. Zij lijken vaak liever nog even te sparen in plaats van nu te vertrekken en te moeten inboeten op het comfort en de luxe die men nu in het ouderlijk huis geniet (Elchardus & Smits, 2005). In deze masterproef willen we deze redenen verder in kaart brengen. Welke factoren spelen allemaal mee in het beslissingsproces van jongeren om het ouderlijk huis al dan niet te verlaten? En hoe staan jongeren ten opzichte van die verschillende redenen? Impact van Residentiële Status op de Ouder-Kind Relatie Aquilino (1997) onderzocht veranderingen in de ouder-kind relatie terwijl jongeren de stap zetten naar volwassenheid. Volgens Aquilino (1997) zou de intensiteit van de relatie met de ouders tijdens deze levensfase verminderen en brengt dit zowel positieve als negatieve gevolgen met zich mee. Voor de meeste ouders voelt het verlaten van het ouderlijk huis aan als een duidelijk teken dat hun kind een andere levensfase begint. Deze overgang zorgt er dan ook voor dat ouders hun voormalige verwachtingen over het gedrag van hun kind en over hun eigen rol moeten herzien in het licht van de nieuwe status van hun kind. Het verlaten van het ouderlijk huis werkt daarom als het ware als een katalysator voor het verkrijgen van een meer volwassen en gelijkwaardige ouder-kind relatie. Aquilino (1997) besluit dat er vanaf de adolescentie een evolutie start in de richting van meer gelijkheid of symmetrie in de ouder-kind relatie.
8
Deze evolutie werd door Tanner (2006) aangeduid als het recenteringsproces en vooral gezien als een primaire taak tijdens de opkomende volwassenheid. Dit proces van ‘recentering’ kan begrepen worden als de transformatie van de ouder-kind relatie tijdens de opkomende volwassenheid. Dit model verwijst naar een verschuiving in macht,
agency,
verantwoordelijkheid
en
afhankelijkheid
tussen
opkomende
volwassenen en hun sociale omgeving. Dit gebeuren wordt door de opkomende volwassenen ervaren als een periode waarin ouderregulatie geleidelijk aan vervangen wordt door zelfregulatie. Het recenteringsproces omvat drie fasen. De eerste fase begint tijdens de overgang van de adolescentie naar de opkomende volwassenheid. Tijdens deze fase ligt de verantwoordelijkheid nog grotendeels bij de ouders en staat het kind nog vaak onder volledig toezicht van de ouders. In de tweede fase herdefiniëren ouders en kinderen hun relatie in termen van een meer volwassenen relatie, waarbij de jongere zich meer en meer losmaakt uit het gezin van herkomst. De start van de volwassenheid impliceert de derde fase. Hierin wordt de vernieuwde relatie met de ouders duidelijker doordat de zelfstandigheid van de jongvolwassenen volledig verworven is. Men staat niet meer ‘onder’, maar ‘naast’ de ouders, hoewel de emotionele band tussen beide zeker niet verloren gaat. Het niet langer bij de ouders wonen zou de herdefiniëring van de vroegere hiërarchische ouder-kind relatie naar een meer wederkerige relatie tussen ouders en kind faciliteren (Aquilino, 1997). Wie zelfstandig woont zou in eerste instantie meer onafhankelijkheid rapporteren dan leeftijdgenoten die nog bij de ouders inwonen (Aquilino, 1997; Flanagan et al., 1993; Sullivan & Sullivan, 1980). Anderzijds zouden ze ook een verhoogde mate van affectie, communicatie en tevredenheid percipiëren in de relatie met hun ouders in vergelijking met leeftijdgenoten die nog in het ouderlijke nest wonen. Bij deze laatste zou de ouder-kind relatie daarentegen gekenmerkt worden door meer conflict en vermijding (Aquilino, 1997; Flanagan et al., 1993). In deze scriptie willen we nagaan hoe de opkomende volwassenen de relatie met hun ouders zelf ervaren. Merken zij veranderingen wanneer ze het huis verlaten en hebben ze een meer volwassen relatie met hun ouders in vergelijking met jongeren die nog thuis wonen?
9
Beleving van het Vertrek Uit de Ouderlijke Woning Ondanks dat er geweten is dat het verlaten van het ouderlijk huis een belangrijke stap is naar volwassenheid (Arnett, 2000), is er weinig onderzoek verricht over hoe de jongeren en hun ouders het vertrek uit de ouderlijke woning beleven. Daarom willen wij met dit kwalitatief onderzoek meer zicht krijgen hoe de jongeren het vertrek uit het ouderlijk nest zullen ervaren of hoe ze dit hebben ervaren. Uit recent kwalitatief onderzoek (Kins et al., 2014) blijkt dat de meeste jongeren het vertrek uit de ouderlijke woning als een geleidelijke proces ervaren. Een aantal kon zich bijvoorbeeld geen exact moment van vertrek voor de geest halen, omdat zij voordien reeds op kot hadden gezeten en alles heel gradueel gegaan was. Sommigen calculeerden zelfs al een terugkeer naar de ouderlijke woning in mochten zaken verkeerd lopen op relationeel of financieel vlak. De meeste jongeren leken het vertrek uit de ouderlijke woning echter als positief te ervaren. Zij vonden de stap om zelfstandig te wonen een spannende periode waar ze enorm naar uitkeken. Gelijkaardige resultaten werden teruggevonden voor jongeren die nog bij de ouders woonden. Zij waren heel optimistisch en meenden dat alles goed zou verlopen. Naast de positieve gevoelens, gaven sommige jongeren toch aan dat het vertrek ook wel een stressvol moment was zowel voor zichzelf als voor hun ouders. In de meeste gevallen maakten de jongeren zich zorgen omdat ze nu alles zelf moesten zien te doen. Er waren ook enkele jongeren die vrij emotioneel waren bij het vertrek. Zij waren van mening dat ze nu alleen waren en dat ze hun ouders gingen missen. Heel veel jongeren gaven desalniettemin aan dat ze veronderstelden dat het vertrek voor de ouders moeilijker was of zou zijn dan voor henzelf (Kins et al., 2014). Onderzoeksvragen Er werd gekozen om de onderzoeksvragen in deze studie te beantwoorden aan de hand van kwalitatief onderzoek met focusgroepen. De centrale doelstelling van deze masterproef is dan ook om de mening van opkomende volwassenen zelf te exploreren in verband met verschillende aspecten die verband houden met het Hotel Mama-fenomeen. Hiervoor werden zowel jongeren die reeds (semi-) zelfstandig woonden als jongeren die nog in het ouderlijk huis woonden betrokken in het onderzoek. Vier specifieke onderzoeksvragen werden nagegaan met ons onderzoeksdesign.
10
Vooreerst toetsten we de eerder globale mening van de jongeren rond Hotel Mama. Hierbij hebben we ons voornamelijk toegespitst op twee onderwerpen, namelijk het tijdstip om het ouderlijk huis te verlaten en toekomstplannen (ideale levensloop). Welke leeftijd vinden zij ideaal om te vertrekken uit de ouderlijke woning? Wanneer denken de jongeren zelf precies te vertrekken uit de ouderlijke woning? Hoe denken de jongeren over hun toekomst? Hebben zij concrete plannen en wat beschouwen zij als de ideale levensloop? Ten tweede wilden we de redenen bevragen om al dan niet bij de ouders te blijven wonen. Los van het financiële wilden we kijken welke redenen jongeren zelf allemaal aanhalen wanneer hen gevraagd wordt om hierover na te denken en te discussiëren met elkaar. Ten derde, werd de impact van de woonsituatie op de ouder-kind relatie nagegaan bij de jongeren. Welke visie hanteren de jongeren hier zelf over? Ervaren zij een verandering in hun huidige relatie met hun ouders nu ze de transitie naar volwassenheid maken en wordt die gekleurd door hun specifieke woonsituatie? Als laatste werd de specifieke beleving bij het vertrek uit de ouderlijke woning, of de te verwachten beleving, indien de jongere nog bij de ouders woont, geëxploreerd.
11
Methode Steekproef Omdat we in deze studie op zoek gaan naar de mening van de jongeren zelf omtrent het Hotel Mama-fenomeen, werden vijf focusgroepen opgezet. In totaal werden op die manier de meningen van 26 jongeren gehoord die ofwel nog full-time bij de ouders woonden of reeds stappen hadden gezet naar zelfstandig wonen. Negen participanten woonden nog bij de ouder(s) in, 12 woonden volledig zelfstandig en 5 woonden grotendeels zelfstandig, maar keerden op frequente basis nog terug naar het ouderlijke huis om er te logeren, een woonsituatie die als semi-zelfstandig aangeduid werd. Bij de jongeren die zelfstandig of semi-zelfstandig woonden kunnen we nog een onderscheid maken of ze al dan niet met een partner, vrienden of alleen woonden. Zes zelfstandig wonende jongeren woonden samen met een partner. Vier zelfstandig wonende jongeren gaven aan samen te wonen met vrienden en twee zelfstandig wonende jongeren woonden alleen. Bij de semi-zelfstandig wonende jongeren konden we drie alleen wonende jongeren onderscheiden, één persoon woonde samen met de partner en één persoon woonde samen met de zus. De deelnemers waren tussen de 22 en 26 jaar en de gemiddelde leeftijd in onze studie was 24 jaar. We kozen specifiek voor deze leeftijdsgroep omdat cijfers hebben uitgewezen dat zich in Vlaanderen belangrijke wijzigingen voordoen op het vlak van residentiële status in deze levensfase (Vettenburg et al., 2007). Hoewel we mikten op een gelijk aantal mannen en vrouwen, bestond onze steekproef uit een duidelijk overwicht aan vrouwelijke deelnemers (n = 22). De visies van de mannelijke deelnemers (n = 4) zijn dus ondervertegenwoordigd. Omwille van praktische en organisatorische redenen bestonden de focusgroepen ook niet steeds uit een gelijk aantal deelnemers. Zo bestond de eerste focusgroep bijvoorbeeld uit zeven deelnemers, de tweede groep uit vier deelnemers, de derde groep uit slechts drie deelnemers, de vierde groep uit zeven deelnemers en de laatste groep uit vijf personen. Hoewel we de focusgroepen graag zo homogeen mogelijk wilden houden, bleek het eveneens praktisch onmogelijk om jongeren met een gelijkaardige woonsituatie (bij ouders, semi-zelfstandig of volledig zelfstandig) te laten participeren in dezelfde focusgroep. In éénzelfde focusgroep konden dus jongeren die nog bij de ouders woonden als jongeren die reeds volledig of semi-zelfstandig wonen voorkomen. Desalniettemin bleven de groepen vrijwel homogeen omdat ze allen bestonden uit jonge 12
twintigers afkomstig uit de (hogere) midden-klasse, die in een gelijkaardige levensfase waren aanbeland waarin de overgang gemaakt wordt naar het volwassenen leven. Aspecten zoals het starten met werken, het verlaten van de ouderlijke woning en het settelen met een vaste partner, krijgen hierin een centrale plaats. De overgrote meerderheid van de participanten in deze studie was hoogopgeleid (n = 24) en hadden hun hogere studies (hogeschool of universiteit) reeds afgerond of zouden deze weldra voltooien. Slechts twee jongeren stopten hun hogere studies en hadden bijgevolg maximaal een diploma middelbaar onderwijs. In onze steekproef waren 11 deelnemers op het moment dat de focusgroepen plaats vonden nog student, 8 personen waren reeds aan het werk, 3 waren werkzoekendend en 4 combineerden studeren met werken en vielen dus onder het statuut van werkstudent. Iets meer dan de helft van de deelnemers had een partner (n = 16). Opmerkelijk was dat de meeste van deze jongeren met partner (n = 14) niet meer bij de ouders woonden en ofwel een semi-zelfstandige of volledig zelfstandige residentiële status hadden. Het merendeel van de deelnemers (n = 16) kwam uit een intact gezin, wat betekent dat beide ouders nog steeds samen zijn. Bij negen jongeren waren de ouders gescheiden en bij één participant was één van de ouders overleden. Slechts drie deelnemers waren enig kind en hadden dus geen andere broers of zussen. Tabel 1 geeft een beknopt overzicht van de vijf focusgroepen met de bijhorende belangrijkste achtergrondgegevens van de deelnemers. Om de anonimiteit te bewaren werd de naam van elke deelnemer vervangen door een pseudoniem. Dit pseudoniem zal gebruikt worden wanneer we naar hun citaten verwijzen in de resultaten.
13
Tabel 1 Achtergrondgegevens van de deelnemers aan de focusgroepen Focusgroepen
Deelnemers
Leeftijd
Residentiële status
Beroepsstatus
Partner
Opleiding
Focusgroep 1
Lore
25
Zelfstandig ( met partner )
Student
Ja
Universitair
Ann
24
Bij de ouders
Werkzoekend
Neen
Universitair
Jasper
26
Zelfstandig ( met vrienden )
Werkzoekend
Neen
Universitair
Eva
24
Bij de ouders
Student
Neen
Universitair
Jeroen
24
Bij de ouders
Student
Neen
Universitair
Sanne
25
Semi-zelfstandig ( met partner )
Werkend
Ja
Universitair
Evelien
25
Semi-zelfstandig (alleen)
Werkend
Neen
Universitair
Ellen
24
Zelfstandig (alleen)
Student
Neen
Hogeschool
Delphine
25
Zelfstandig (alleen)
Werkend
Ja
ASO
Marjolein
26
Zelfstandig ( met partner )
Werkstudent
Ja
Universitair
Nele
26
Zelfstandig ( met vrienden )
Werkend
Ja
Hogeschool
Bart
25
Bij de ouders
Werkend
Ja
TSO
Els
25
Zelfstandig ( met partner )
Werkstudent
Ja
Universitair
Lien
23
Bij de ouders
Student
Ja
Hogeschool
Julie
23
Semi-zelfstandig (alleen)
Werkstudent
Ja
Universitair
Laura
24
Zelfstandig ( met vrienden )
Werkend
Ja
Hogeschool
Kaat
24
Zelfstandig ( met partner)
Werkstudent
Ja
Universitair
Anke
22
Semi-zelfstandig (alleen)
Student
Ja
Universitair
Aurélie
24
Bij de ouders
Werkzoekend
Neen
Universitair
Ruben
24
Bij de ouders
Werkend
Neen
Hogeschool
Ine
26
Zelfstandig (met partner)
student
Ja
Universitair
Sandra
23
Bij de ouders
Student
Neen
Universitair
Inge
24
Semi-zelfstandig (met zus)
Student
Ja
Universitair
Nathalie
22
Bij de ouders
Student
Neen
Universitair
Elke
23
Zelfstandig (met vrienden)
Student
Ja
Universitair
Lieselot
25
Zelfstandig ( met partner )
Werkend
Ja
Universitair
Focusgroep 2
Focusgroep 3
Focusgroep 4
Focusgroep 5
Procedure Om de deelnemers voor de focusgroepen te rekruteren werd een online inschrijvingstool voor het onderzoek ontwikkeld en verspreid via verschillende kanalen. Zo werd bijvoorbeeld een oproep geplaatst voor deelname aan het onderzoek met een link naar de inschrijvingstool op de informatiesite van de Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen via Minerva, de digitale leeromgeving van de
14
Universiteit Gent. Verder spraken de scriptiestudent en begeleider van deze masterproef collega’s en vrienden aan op de universiteit met de vraag om een emailbericht met link naar de inschrijvingstool door te spelen naar hun leeftijdgenoten, namelijk jonge tot mid-twintigers die in aanmerking kwamen voor deze studie. Een oproep voor deelname werd ook verspreid via VZW Jong (jeugdwelzijnswerk) , een organisatie die activiteiten organiseert voor diverse groepen kinderen en jongeren in hun vrije tijd, om van daaruit ook deelnemers te kunnen rekruteren. Mensen die tot onze doelgroep behoorden en wensten deel te nemen aan het onderzoek, werden gevraagd zich te registreren via de online inschrijvingstool. Hierin werden een aantal biografische- en achtergrondgegevens van de jongeren bevraagd alsook een aantal voorgestelde momenten aan te duiden waarop men zich kon vrijmaken om deel te nemen aan één van de focusgroepen. Omdat de momenten waarop de deelnemers zich konden vrijmaken zo verschilden, werd het initiële plan om te werken met een meer homogene groep van jongeren die bij de ouders wonen versus zelfstandig wonen verlaten. We hoopten dat dit werken met groepen van deelnemers met uiteenlopende woonsituaties de jongeren niet zou belemmeren om hun mening over hun eigen en andere woonvormen te uiten. Het exploratieve karakter van deze studie had immers tot doel om de mening van jongeren zelf aan bod te laten over de trend naar het langer bij de ouders blijven inwonen. Bij het selecteren van de deelnemers werd er geen rekening gehouden met de representativiteit van de steekproef. Het is immers niet de bedoeling de resultaten te kunnen generaliseren naar alle twintigers. Kwalitatief onderzoek heeft eerder een exploratief karakter en heeft als doel het genereren van hypothesen, die dan in verder onderzoek getoetst kunnen worden. Generaliseerbaarheid speelt hierbij minder een rol dan in kwantitatief onderzoek (Gilgun, 2005). Onze steekproef werd beperkt tot vijf focusgroepen en met een totaal van 26 deelnemers. Bij dit aantal werd immers een moment van saturatie bereikt, wat betekent dat er op dit punt naar aanvoelen van de onderzoekers geen nieuwe thema’s meer opdoken in de informatie die aangebracht werd door de jongeren tijdens de focusgroepen (Glaser & Strauss, 1967). Volgens Krueger (1994) ziet het verloop van een groepsdiscussie er als volgt uit: de verwelkoming, het in kaart brengen van het onderwerp, de regels aangeven en de eerste stelling laten horen. Conform dit stramien werden de focusgroepen, die een
15
discussie trachten los te weken rond het Hotel Mama-fenomeen, opgebouwd. De gemiddelde duur van een focusgroep nam in totaal twee uur in beslag. Iedere deelnemer vulde vooraf een informed consentformulier in. De focusgroepen vonden ’s avonds plaats in een rustig lokaal, waarbij de jongeren samen rond een tafel zaten. Er werd ook drank en hapjes voorzien voor de jongeren. De scriptiestudent en begeleider waren als moderator aanwezig tijdens elk van de groepsgesprekken. Aan de start van iedere focusgroep werd het doel van het onderzoek toegelicht en kregen de deelnemers de tijd om zich kort aan elkaar voor te stellen. Vervolgens werden een aantal stellingen voorgelegd aan de jongeren waarover zij met elkaar in discussie konden treden. Het verloop van de focusgroepen werd opgenomen via een geluidsrecorder en nadien uitgeschreven. Na afloop van het groepsgesprek kreeg elk deelnemer een beloning van 20 euro voor deelname aan het onderzoek. Materiaal Het voorbereiden van een focusgroep sluit sterk aan bij het voorbereiden van een kwalitatief face-to-face interview (Mortelmans, 2007). Op voorhand werd er een draaiboek in elkaar gestoken waarin het volledige verloop van de focusgroep geschetst werd inclusief een aantal stellingen die aan de jongeren voorgelegd werden (zie Bijlage). Deze stellingen zijn gebaseerd op eerder onderzoek van de begeleider en promotor naar het Hotel Mama-fenomeen, aspecten die hierover in de media naar voor komen en vooral op eerder kwalitatief onderzoek waarin 20 jongeren tussen de 24 en 25 jaar individueel werden bevraagd in een interview (Kins et al., 2014). Hierbij hebben wij getracht om ons te houden aan de richtlijnen van Smith (1995): algemeen starten en specifieker eindigen. De stellingen die we hebben opgesteld, dienden enkel als leidraad. De bedoeling was dat er een open klimaat heerste waarin alles gezegd kon worden. We hebben getracht om te discussiëren over de volgende onderwerpen: de leeftijd om het ouderlijk huis te verlaten, geslachtsverschillen in de trend van het langer thuis blijven wonen, redenen om al dan niet zelfstandig te wonen, mogelijke veranderingen in de ouder-kind relatie tijdens deze levensfase en de (geanticipeerde) beleving van het vertrek uit het ouderlijke woning (voor een gedetailleerd overzicht zie draaiboek in Bijlage).
16
Kwalitatieve Analyse Kwalitatief onderzoek heeft als doel om betekenissen te achterhalen (Mortelmans, 2007). Voor de analyse van de informatie verzameld in de focusgroepen baseerden wij ons specifiek op de Interpretatieve Fenomenologische Analyse (IPA), beschreven in Smith (1995) en Smith en Osborn (2003). IPA is een methode voor kwalitatieve data-analyse met theoretische funderingen in de fenomenologie, hermeneutiek en ideografie. Deze methode wordt gebruikt om de fenomenologische of de subjectieve ervaring van een persoon te vatten. De onderzoeker die een IPA hanteert, zal het interpretatieve werk op zich nemen omdat hij/zij geen onmiddellijke toegang heeft tot de subjectieve ervaringen van mensen. Deze benadering bestaat uit een systematische structuur om het interpretatieve werk te verwezenlijken (Smith & Osborn, 2003). IPA kenmerkt zich door een gedetailleerde aanpak. Smith en Osborn (2003) suggereren dat een IPA steekproef zou moeten bestaan uit een relatief kleine groep mensen omwille van zijn gedetailleerde aanpak. Het doel is om een relatief homogene steekproef samen te stellen om zo de convergentie en de divergentie te kunnen nagaan (Smith, Flowers, & Larkin, 2009). Een eerste stap bij IPA is het zoeken naar thema’s. Hiervoor wordt aan de slag gegaan met de woordelijk uitgeschreven transcripten van de audio-opnames van de focusgroepen. Deze transcripten worden meerdere keren gelezen om zo op het spoor te komen van relevante en interessante thema’s die uit de data naar voor komen. Vervolgens probeert men sleutelwoorden te vinden voor de opvallendste zaken in de tekst. Belangrijk hierbij in IPA is dat, hoewel we als onderzoekers theoriegedreven te werk gaan, toch dicht genoeg bij het verzamelde materiaal blijven en dus bij wat de deelnemers effectief in de focusgroepen zeggen (Smith & Osborn, 2003). Daarna wordt geprobeerd om verbanden te zoeken tussen de verschillende thema’s en worden de thema’s aldus geclusterd in hogere-orde thema’s en lagere-orde thema’s. Bij de rapportage van de resultaten van IPA wordt bij elk gevonden hoofdthema een quote weergegeven die in eigen woorden illustreert hoe deelnemers over een bepaald thema denken en spreken (Smith, 1995). Deze verschillende stappen werden per transcript van elke focusgroep in onze studie herhaald. Bij het analyseren van het materiaal uit een nieuwe focusgroep werden eerdere gevonden thema’s in het achterhoofd gehouden, maar stonden we tegelijkertijd ook open voor nieuwe thema’s die mogelijks aan bod
17
konden komen. Anderzijds werd ook in omgekeerde richting te werk gegaan, in die zin dat wanneer nieuwe thema’s naar boven kwamen in één van de volgende focusgroepen, er nagegaan werd of deze ook konden teruggevonden worden in één van de eerdere focusgroepen. Bij deze werkwijze dient er op een bepaald moment sprake te zijn van saturatie, wat concreet betekent dat er in de verzamelde focusgroepgegevens geen nieuwe thema’s meer opduiken (Glaser & Strauss, 1967). Pas wanneer saturatie optreedt kunnen we er vrijwel zeker van zijn dat we de meningen naar een bepaald onderzoeksthema voldoende hebben bevraagd bij een bepaalde doelgroep en dat geen bijkomende gegevens meer verzameld dienen te worden, aangezien die ons geen extra informatie meer opleveren. Om de betrouwbaarheid en de kwaliteit van de data-analyse te vergroten werden de interviews in dit onderzoek door twee personen (scriptiestudent en begeleider) gecodeerd (Denzin, 1989).
18
Resultaten Zoals beschreven in het onderdeel Methode hebben we ons voor de verwerking van de focusgroepen gebaseerd op de Interpretatieve Fenomenologische Analyse. Figuur 1 geeft een beknopt overzicht over de overkoepelende thema’s en subthema’s die uit de focusgroepen met de jongeren naar voor zijn gekomen. Alle gevonden thema’s konden gekaderd worden binnen de ontwikkelingsfase van de opkomende volwassenheid. Deze levensfase situeert zich tussen de adolescentie en de volwassenheid en kenmerkt zich enerzijds als een periode van vele mogelijkheden en kansen, maar brengt anderzijds ook gevoelens van onzekerheid en angst met zich mee. Deze ambivalentie werd dan ook teruggevonden in elk van de hoofdthema’s, namelijk: De woonsituatie: ouderlijk huis verlaten versus Hotel Mama Een gelijkwaardige relatie opbouwen: ouder- kind relatie De ideeën die de jongeren hebben rond de ideale levensloop
Figuur 1. Schematisch overzicht van de gevonden thema’s en subthema’s uit de focusgroepen met de jongeren
19
Hieronder worden de thema’s en de subthema’s met hun bijhorende dualiteit verder in detail besproken. Emerging Adulthood De jongeren uit de focusgroepen drukten uit dat ze het gevoel hadden dat ze in hun levensloop in een soort van tussenfase waren (feeling-in-between). Enerzijds hadden ze het gevoel dat ze geen adolescent meer zijn maar anderzijds voelden ze zich nog niet 100% een volwassen persoon. De dualiteit (ambivalentie) die heerste bij de jongeren in deze leeftijdsgroep kwam in elk van de focusgroepen naar voor. De twintigers gaven aan dat ze de opkomende volwassenheid (emerging adulthood) ervaarden als een spannende periode met heel veel mogelijkheden maar langs de andere kant begonnen ze geleidelijk aan ook angst te ervaren omdat er meer definitieve beslissingen moeten genomen worden, zoals het vinden/hebben van een vaste job na de studies (en niet nog eens aan een nieuwe opleiding beginnen of reizen), het kopen van een woning,… Uit de groepsgesprekken kwam naar voor dat het moment waarop je volwassen wordt en je verondersteld wordt deze beslissingen gemaakt te hebben ongeveer op 30 jaar ligt. Er waren onder de deelnemers ook mensen die expliciet verwoordden dat ze op dit moment in hun leven eigenlijk niet zeker weten wat ze willen. “Het is gewoon typisch voor onze leeftijd, zo tussen de twee, we zijn nog niet volledig onafhankelijk maar we zijn ook al te oud om nog als tieners behandeld te worden, we zitten nu echt in een tussenfase. Ik denk dat er binnen de vijf jaar, als je 29 bent of bijna 30, dat je dan echt een grote verandering hebt. Ik merk dat ook bij vrienden die 30 zijn.” (Jeroen, 24, bij de ouders wonend) “Je hoefde eigenlijk gewoon niet na te denken. Bijvoorbeeld bij mij persoonlijk was dat middelbaar, je kiest een richting zes jaar dan het hoger onderwijs vijf jaar als je niet teveel problemen hebt gehad, je doet dat gewoon uit en je komt gewoon niet voor grote beslissingen te staan. Nu is dat wel wat minder optimistischer; “Oei wat moet ik nu doen?”, niet dat dat dramatisch is maar toch…de zorgeloosheid van de afgelopen vijf jaar, dat is nu niet meer zo.” (Ann, 24, bij de ouders wonend)
20
“Ik heb mij aan niets gebonden, dus voor mij kan alles, als ik weer een jaar naar het buitenland wil dan kan dat. Het probleem is dat ik zelf nog niet weet wat ik wil, maar ik denk wel dat niemand weet wat hij honderd procent wil, sommigen wel wat meer dan de andere.” (Jasper, 26, zelfstandig wonend) “Ik vind dat ambetant dat ik niet weet wat ik wil, nu ben je verplicht om na te denken terwijl dat dat ervoor niet zo was.” (Ann, 24, bij de ouders wonend) “Als je dertig bent, dan kan ik mij wel inbeelden dat dat een schakelmoment is, een overzicht van je leven.” (Ann, 24, bij de ouders wonend) “Ik denk hoe meer je erover nadenkt, hoe beangstigender en ik heb voor mezelf de visie van je moet niet veel verwachten van het leven, neem het zoals het komt.” (Eva, 24, bij de ouders wonend) Het Ouderlijk Huis Verlaten Het merendeel van de jongeren vond het belangrijk om uiteindelijk zelfstandig te gaan wonen. Uit de focusgroepen kwam naar voor dat 25 of 26 jaar de leeftijd is waarop jongeren het ouderlijk huis idealiter verlaten. Ook jongvolwassenen die nog bij de ouders woonden gaven aan dat ze rond deze leeftijd graag zelfstandig wilden wonen. “Op mijn 26ste zou ik het raar vinden om nog thuis te wonen.” (Nathalie, 22, bij de ouders wonend) “Op mijn 25/26ste ga ik kijken om alleen te gaan wonen”. (Aurélie, 24, bij de ouders wonend) “Ik vind sowieso dat er een limiet moet opstaan. Ik vind dat de motivatie een belangrijke rol speelt, maar ik denk niet dat het gezond is om op 35 jaar nog bij je ouders te blijven wonen.” (Sandra, 23, bij de ouders wonend) “Ik ben nu 23, maar ik denk wel dat ik tegen dat ik afstudeer nog een jaartje zal werken om geld te sparen om alleen te gaan wonen. Dus ik denk dat ik net iets boven de 25/26 zal zijn om alleen te gaan wonen. Ik vind dat ook wel een mooie leeftijd om die stap te zetten en om alleen te gaan wonen.” (Sandra, 23, bij de ouders wonend)
21
Hotel Mama De jongeren die in het ouderlijk huis woonden, gaven enerzijds aan dat ze daar graag wonen maar anderzijds keken ze er toch wel naar uit om zelfstandig te gaan wonen. Deze jongeren hadden het gevoel dat ze minder zelfstandig waren in vergelijking met de jongeren die reeds zelfstandig woonden. Binnen deze groep van jongeren bleek er een algemene wens te zijn om in de nabije toekomst zelfstandig te gaan wonen. “Bij je ouders wonen is toch nog altijd van…. Hoewel je je eigen eten kunt koken en wel huur kunt betalen, ergens heb je toch nog altijd dat gevoel van ‘ik ben afhankelijk’.” (Lien, 23, bij de ouders wonend) “Ik ga volgend jaar een half jaar op stage in Frankrijk in de hoop om mij een beetje los te maken van mijn thuissituatie…..om zelfstandiger te worden.” (Sandra, 23, bij de ouders wonend) “Ik denk wel bij mij, … dat ik hierdoor (bij de ouders wonend) minder verantwoordelijk ben dan misschien een leeftijdgenoot die al alleen woont. Ik moet geen boodschappen doen voor drie dagen ver of zien dat alles in orde ligt, dat zijn kleine dingen maar, ik kan meer van moment tot moment leven. Als ik mijn trein mis, dan kan ik mijn mama opbellen om mij te komen halen.” (Ann, 24, bij de ouders wonend) Als we aan de deelnemers vroegen wat ze van het Hotel Mama fenomeen vinden, dan kregen we uiteenlopende meningen te horen. Een groep jongeren vond het goed dat dit vangnet er is, een andere groep vond het eerder een negatieve zaak en nog anderen vonden het niet uitgesproken positief of negatief, maar hadden er eerder gemende gevoelens over. “Je kunt niet zeggen dat het iets negatiefs is.” (Sanne, 25, semi-zelfstandig wonend)
22
“Het is dubbel, langs de ene kant wordt er verwacht van de maatschappij om apart te gaan wonen en als je het gevoel hebt van het is goed thuis waarom willen ze dan dat je apart gaat wonen, dat je gaat trouwen,…?” (Sanne, 25, semizelfstandig wonend) “Hotel Mama is een symptoom van onze tijd, zowel economisch als sociologisch. Er zijn zodanig veel keuzes voor jonge mensen dat het beangstigend wordt waardoor ze geen keuze kunnen maken en waardoor ze voor het gemak gaan en thuis blijven.” (Delphine, 25, zelfstandig wonend) “Hotel Mama lijkt mij geen gezond fenomeen.” (Ellen, 24, zelfstandig wonend) Beleving Vertrek uit de Ouderlijke Woning De meeste jongeren die nu reeds zelfstandig woonden gaven aan dat het vertrek uit de ouderlijke woning een geleidelijk proces was. Vaak hadden zij als student eerst op kot gezeten en zorgde dit semi-zelfstandig wonen ervoor dat de stap naar volledig zelfstandig wonen makkelijker gezet kon worden. De meerderheid van de personen die zelfstandig woonden had het vertrek als positief ervaren. Sommigen zagen het zelfs als een heuse opluchting. “Bij mij is het zeer geleidelijk gegaan. Ik heb niet zo een complete scheiding gevoeld.” (Kaat, 24, zelfstandig wonend) “Als je op kot gezeten hebt, is de stap naar zelfstandig wonen sneller gemaakt dan als je gewoon thuis woont, denk ik.” (Sandra, 23, bij de ouders wonend) “Ik was echt blij het eerste jaar, het was allemaal positief en tof.” (Elke, 23, zelfstandig wonend) “Voor mij was dat een enorme bevrijding. De situatie thuis was zo om zeep.” (Ine, 26, zelfstandig wonend) Ook jongeren die nog bij de ouders woonden, keken ernaar uit om zelfstandig te gaan wonen. Ze meenden dit positief te zullen ervaren.
23
“Ik denk dat dat een enorme bevrijding zal zijn voor mij. Ik kijk er echt naar uit om alleen te gaan wonen.” (Aurélie, 24, bij de ouders wonend) “Ik kijk er wel naar uit, ik zie het soms rooskleurig om alleen te gaan wonen, ik heb zoiets van komt wel allemaal goed, mijn mama en oma zijn optimistisch en ik heb dat wat overgenomen denk ik.” (Sandra, 23, bij de ouders wonend) Een aantal jongeren vonden het ook moeilijk om na het op kot zitten, terug te keren naar huis. Plots moesten ze zich terug gaan aanpassen aan de regels thuis en dit bleek niet zo evident te zijn, zowel voor de jongeren als voor de ouders. “Als je op kot gezeten hebt en dan woon je terug thuis. Dan merk je wel wat dat je eigenlijk mist. Dat speelde bij mij toch enorm. Een beetje het gevoel dat ik een stap naar achter zette, van zelfstandigheid kwijt zijn. Niet dat ik het erg vond om rekening te houden met mijn ouders, maar het was weer een andere situatie. Dat was zowel voor mij als voor mijn ouders redelijk ambetant. Zij waren tenslotte ook 3 of 4 jaar met hun tweetjes in een nieuwe huis dan nog eens. Dus dat was helemaal hun ding en plots word ik daar tussen gegooid. Ja, dus voor hen was dat aanpassen en voor mij was dat aanpassen…” (Delphine, 25, zelfstandig wonend) In de perceptie van de jongeren leek het alsof het vertrek van de kinderen moeilijker verloopt voor de ouders, en in het bijzonder voor de moeder. “Ik heb het eigenlijk niet gemerkt door op kot te gaan. Het is niet zo een specifiek moment geweest. Ik weet nog dat mijn ouders het lastiger hadden.” (Lieselot, 25, zelfstandig wonend) “Ik denk nu in mijn geval, ik heb geen broers of zussen thuis. Mijn ouders zouden veel meer afzien moest ik weggaan, denk ik, dan in een gezin waar dat er vier kinderen zijn. Mijn ouders willen ook niet dat ik wegga, maar ze zouden mij wel laten gaan moest ik willen. Mijn kamer is een halfjaar geleden opnieuw geschilderd, mijn moeder heeft mijn kamer geschilderd.” (Bart, 25, bij de ouders wonend)
24
“Ik ben al twee keer zes maanden weggeweest van thuis en ik had er echt geen last van, maar mijn moeder had er echt veel last van, dus mij interesseert het echt niet, maar voor mijn moeder ….” (Jeroen, 24, bij de ouders wonend) “Ze willen precies dat ik weer thuis kom wonen. Het is tof als ik daar ben, maar ik ben daar natuurlijk maar één dag of twee dagen en dat maakt het tof. Maar ik voel ook als ik daar langer ben dat ik iets heb van ‘yes, ik kan terug naar huis’. Ik zou daar niet willen blijven. Het is leuk dat ik mijn eigen stekje heb. Het is wel leuk hé, maar ik vind het wat verstikkend om thuis te wonen denk ik, maar mijn mama wil dat ik terug thuis woon.” (Elke, 23, zelfstandig wonend) “Ik ga nu om de drie weken naar huis en soms eens ‘s avonds en mijn moeder zegt dan vaak; de kinderen van mijn collega’s komen iedere weekend en waarom is dat bij jou niet zo.” (Elke, 23, zelfstandig wonend) Factoren die de Residentiële Status Beïnvloeden Financieel. In de media wordt ‘het financiële’ zonder twijfel als de voornaamste reden
voor
het
Hotel
Mama-fenomeen
naar
voor
geschoven.
Tijdens
de
groepsdiscussies hadden de jongeren dan ook vaak aangegeven dat ‘het financiële’ inderdaad wel een relevante rol speelt in de keuze voor het al dan niet zelfstandig wonen. “Ik verlang naar die vrijheid om zo mijn eigen ritme te kunnen bepalen enzovoort, en niemand te moeten vertellen waar dat je naar toe gaat en wanneer dat je thuis gaat zijn. Dus bij mij is het puur financieel omdat ik nog geen werk heb en als ik werk heb dan ga ik sparen en ga ik alleen wonen.” (Aurélie, 24, bij de ouders wonend) “Het is ook wel geschift duur en in grote steden is het echt niet normaal wat betreft huurprijzen.” (Jeroen, 24, bij de ouders wonend) “Als je thuis woont, dan kan je geld sparen. Als je huurt, dan ben je snel je geld kwijt.” (Laura, 24, zelfstandig wonend) “Huren is weggesmeten geld. Ik wil nu veel sparen, dus bij mij is de hoofdreden financieel.” (Ruben, 24, bij de ouders wonend)
25
Opmerkelijk was dat de meerderheid van de jongeren bij aanvang van de groepsgesprekken echt wel ‘het financiële’ als de voornaamste reden zagen, maar naarmate de gesprekken vorderden, te kennen gaven dat dit niet per se de hoofdreden hoeft te zijn. Er werd gesuggereerd dat er tal van mogelijkheden zijn om zelfstandig te gaan wonen los van het financiële. Dit werd vooral gesuggereerd door de jongeren die reeds zelfstandig woonden. “Het financiële is een belemmeringsfactor, maar zeker geen onmogelijkheid.” (Marjolein, 26, zelfstandig wonend) “Het financiële is een zware reden, maar is zeker niet de hoofdreden.” (Delphine, 25, zelfstandig wonend) “Je kunt ook werk en studie combineren, dat is zwaarder maar het kan. Er bestaan nu meer en meer deeltijdse opleidingen.” (Ellen, 24, zelfstandig wonend) “Als ik de rekening voor mezelf maak voor alleen wonen, dat gaat maar je hebt niet veel over.” (Ruben, 24, bij de ouders wonend) “Tegenwoordig zijn er zo veel manieren van wonen, samenhuizen en dergelijke.” (Jasper, 26, zelfstandig wonend) “Moest ik geen geld meer hebben, dan zou ik ook niet echt naar huis gaan. Ik zou dan gewoon kijken om tijdelijk bij iemand anders te kunnen slapen.” (Jasper, 26, zelfstandig wonend) Praktisch. Uit de focusgroepen kwam naar voor dat sommige deelnemers de keuze om al dan niet in het ouderlijk huis te blijven wonen ook lieten afhangen van praktische zaken zoals bijvoorbeeld de afstand naar je werk of school. “Ik heb gestudeerd in Gent en ik woon in Drongen, dat is 5/6 kilometer van Gent, ik blijf gewoon thuis, voor mij is dat gemakkelijk.” (Nathalie, 22, bij de ouders wonend)
26
“De plaats waar dat je werkt, zou ook in verband kunnen staan. Bijvoorbeeld, als je in Brussel gaat werken, dan ga je ook niet bij je ouders wonen denk ik.” (Lore, 25, zelfstandig wonend) “Het heeft er ook mee te maken als je van plan bent om thuis te blijven wonen, dan zou je denk ik meer werk zoeken in de omgeving van je ouderlijke huis. Als je van plan bent om te blijven in de situatie van vroeger (op kot zitten en in een grote stad wonen), dan zou je ook gemakkelijker werk zoeken in de stad.” (Sanne, 25, zelfstandig wonend) Gemak. Uit de groepsdiscussies bleek dat gemak ook een belangrijke reden was om thuis te blijven wonen. De jongeren die thuis woonden gaven aan dat ze veel luxe en comfort ervaren in vergelijking met de groep jongeren die reeds zelfstandig woonden. Dit was vooral het geval bij de mannelijke deelnemers. De vrouwelijke participanten daarentegen gaven aan dat zij meer helpen in het huishouden, zelfs als ze nog bij de ouders woonden. “Je hebt een luxe positie als je nog thuis woont, niet alleen financieel maar ook wat betreft het eten en de was.” (Ruben, 24, bij de ouders wonend) “Ik vind het ook gemakkelijk als je nog thuis woont, aan de ene kant heb je minder vrijheid omdat je je moet aanpassen, een beetje moet aanpassen aan hoe de andere familieleden leven maar aan de andere kant heb je geen financiële zorgen en dergelijke. De meeste mensen die nog thuis wonen, moeten waarschijnlijk niets betalen. Je kan ook op reis wanneer je wilt. Je durft ook meer risico’s nemen qua werk want als je terug zonder werk valt, je kunt terugvallen op je ouders. Je weet dat je terug goed beland.” (Ann, 24, bij de ouders wonend) “Ik heb niet echt last van mijn ouders moet ik zeggen en zij ook niet van mij denk ik. Ik ben ook enig kind. Ik denk ook dat dat een beetje meespeelt. Ik help ook nu en dan eens in de tuin, als ze iets vragen dan doe ik dat ook. Ik stofzuig ook wel eens, de afwas doe ik ook, ik was soms ook de auto en op die manier ja,...ik heb respect voor mijn ouders. Ik weet dat ik het gemakkelijk heb, maar ik probeer daar ook voor weer te geven daarom hunker ik niet om alleen te gaan
27
wonen. Ik heb het goed thuis en mijn vriendin studeert nog dus ja, ik ga mij nu nog niet beginnen opjagen om alleen te gaan wonen.” (Bart, 25, bij de ouders wonend) De meeste deelnemers die semi-zelfstandig woonden, maar ook een aanzienlijk deel van degene die reeds volledig zelfstandig woonden, gaven aan dat ze hun was nog steeds naar huis brengen. Dit leek een opmerkelijk fenomeen over de vijf focusgroepen heen. Het zou erop kunnen neerkomen dat, niet enkel het huis verlaten, maar vooral ook het aankopen van een wasmachine een belangrijke indicator is van zelfstandigheid bij twintigers in Vlaanderen. Zelfs wanneer jongeren zelfstandig wonen, blijven veel ouders de was doen van hun kinderen. Sommige ouders vragen ook expliciet aan hun kinderen om hun was naar huis mee te brengen. Dit zou erop kunnen wijzen dat ze hun kinderen nog niet helemaal willen en kunnen loslaten, en dat ze de was gebruiken als een hefboom om dit te realiseren. “Toen dat ik zei dat ik ging samenwonen met mijn vriend het laatste jaar dat ik studeerde, zei ik van ik ga een wasmachine kopen en ik mocht niet van mijn moeder omdat ze dacht dat ik niet meer naar huis ging komen. Ze heeft toen wel echt veel weerstand geboden.” (Sanne, 25, semi-zelfstandig wonend) “Een vriend van mij ook, die woont ook al heel lang alleen maar hij gaat nog altijd naar huis met zijn was.” (Jasper, 26, zelfstandig wonend) “Mijn ouders zijn dan ook heel blij als ik naar huis kom, maar ik ben ook wel blij als ik thuis kom. Mijn ma vraagt dan ook altijd of dat ik mijn was niet mee heb, maar ik pak dat niet meer mee en dat ik mijn lakens enzovoort moet verversen.” (Jasper, 26, zelfstandig wonend) “Meestal zijn het jongens die hun was naar huis brengen en mijn broer doet dat ook. Ik zei eens tegen mijn moeder ‘waarom doe jij dat toch?’ en mijn moeder zei ‘dan weet ik zeker dat hij om de zoveel tijd komt’.” (Nele, 26, zelfstandig wonend) “Het moment dat je een wasmachine koopt, dat is precies wel een teken van zelfstandigheid.” (Eva, 24, bij de ouders wonend)
28
“Toen dat ik zei dat ik een wasmachine heb gekocht, toen schrok mijn moeder wel. Dan is het echt zo van alle banden los ” (Nele, 26, zelfstandig wonend) Gezelschap. Het al dan niet hebben van een partner bleek een heel belangrijke rol te spelen in het maken van de keuze om zelfstandig te gaan wonen. Volgens de jongeren zou de stap naar het verlaten van de ouderlijke woonst sneller gezet worden als je een vaste partner hebt. De jongeren wilden vooral niet alleen zijn als ze thuis komen. Ze wilden graag samen eten, koken, hun zegje kunnen doen over hoe hun dag verlopen is,…. Indien men geen partner had, bleef men dan ook dikwijls liever nog even bij de ouders wonen, dan ergens alleen te moeten wonen. Of sommigen zouden in dat geval kiezen om samen te gaan wonen met vrienden om de eenzaamheid te vermijden. “Moest ik uit elkaar gaan met mijn vriend, dan zou ik overwegen om terug te gaan bij mijn papa. Ik ben iemand die nood heeft om mensen rondom mij. Ik denk moest ik nu ineens helemaal alleen wonen… Ik heb dat een paar jaar gedaan, maar moest ik nu terug alleen vallen dan zeg ik toch misschien liever van, “Goh ik ga weer naar huis, bij mijn papa en bij mijn zus”. Dan heb ik elke dag compagnie rond mij. Nu is mijn vriend altijd thuis, meestal is hij thuis als ik thuis kom. Ik vind dat wel aangenaam dat ik niet alleen moet thuiskomen en dat zou ik wel missen denk ik.” (Ine, 26, zelfstandig wonend) “Partner heeft er echt veel mee te maken.” (Jeroen, 24, bij de ouders wonend) “De eenzaamheid, het is niet alleen bij ouderen een fenomeen. Ik denk dat dat bij jongeren ook een fenomeen is. Als je 24 jaar bent, dan ben je liefst met 25 bij mekaar bij wijze van spreken in plaats van dat je alleen zit hé.” (Lien, 23, wonend bij de ouders) “Als ik uit huis zou gaan, dan zou ik gaan samenwonen met mijn beste vriendin omdat ik denk dat dat leuk is als je van je werk komt dat je zo aan iemand kunt vertellen hoe dat je dag was, iemand anders dan je collega’s, dat je gewoon kunt vertellen of als je ziek bent dan kan iemand nog altijd naar de apotheek als het nodig is.” (Aurelie, 24, bij de ouders wonend)
29
Sociale druk. In de groepsgesprekken gaven de jongeren aan dat ze ergens toch wel voelen dat ze onderhevig zijn aan sociale druk wat betreft het ouderlijke huis verlaten. Deze druk ervaarden ze zowel vanuit de omgeving als vanuit zichzelf. De druk kon ook komen van de ouders. Zo verwezen sommigen naar (vervelende) vragen van vrienden of collega’s over het wonen in het ouderlijke huis. Anderzijds waren er ook jongeren die recent aangaven zelf meer na te denken over hun woonsituatie, vooral wanneer ze merkten dat leeftijdgenoten de deur uitgingen en zij nog steeds thuis woonden. “Ik heb zo de indruk dat veel mensen zo het alleen gaan wonen of het huis verlaten koppelen aan een stuk volwassenheid. Ik merk dat bij veel collega’s zo van “wanneer ga jij nu eens op je eigen poten staan”. Je kunt volgens mij perfect thuis wonen en een hele volwassen persoonlijkheid zijn. Je voelt enerzijds druk en ik begin dat te ervaren als commentaar.” (Ruben, 24, bij de ouders wonend) “Ik vind dat vooral zeer confronterend zo omdat in je vriendenkring heb je inderdaad de vaste leeftijden als je zo mensen van mijn leeftijd ziet. Kijk deze is gaan samenwonen, deze gaat trouwen, die heeft een kleine. Het is vooral dat dat je voelt, zo een beetje de druk van de omgeving en dan begin je je meer en meer de vraag stellen van moet ik ook niet meer op mij eigen poten beginnen staan? “Ja, ik vind dat heel confronterend. Niet dat ik daar mee inzit of dergelijke. Je voelt je zo gelijk dat je wat achter staat.” (Ruben, 24, bij de ouders wonend) “Je voelt die druk echt wel hoor. Ik en mijn vriend zijn al 4 jaar samen en dan hebben we veel vrienden die zeggen van, wonen jullie nog niet samen.” (Anke, 22, semi-zelfstandig wonend) “Ik kan mij voorstellen dat als je dertig bent, dat je niet juicht van ik woon nog bij mijn ouders en er trots op zal zijn. Ik denk dat dat gewoon een maatschappelijk beeld is.” (Evelien, 25, semi-zelfstandig wonend) “Mijn ouders zeiden tegen mij: na je studies ben je toch weg hé?” (Kaat, 24, zelfstandig wonend)
30
“Bij ons thuis is er al van jongs af aan gezegd geweest : ‘eens dat je 25 bent, dan vlieg je buiten’.” (Delphine, 25, zelfstandig wonend) “Mijn ouders zijn nu al aan het denken van wat ze gaan doen met mijn slaapkamer als ik weg ben.” (Aurélie, 24, bij de ouders wonend) Gezinssituatie. Uit de analyse van de groepsgesprekken bleek dat de gezinssituatie ook een bepalende factor is in de woonsituatie van de jongeren. Ouders die scheiden, de oudste of jongste zijn, nog broers/zussen thuis hebben,… het zijn allemaal factoren die er voor de één enerzijds toe bijdroegen dat men sneller de beslissing maakte om thuis te vertrekken, terwijl ze voor anderen anderzijds net deze keuze leken uit te stellen. “Moesten mijn ouders scheiden, dan ga ik ook weg. Dan trekken ze ook maar hun plan. Ik zou mij niet kunnen aanpassen aan een nieuwe pa. Ik zou dat niet kunnen, dan zou ik ook wel weg zijn.” (Bart, 25, bij de ouders wonend) “Mijn ouders waren gescheiden maar die werkten nog samen en mijn moeder woonde nog in dat huis en af en toe niet. Dan hebben mijn ouders de zaken gescheiden. Dan is mijn mama op een appartement gaan wonen met twee slaapkamers, één voor haar eigen en één voor mijn kleine broer en dan hadden wij ook geen plaats niet meer om in het weekend naar huis te komen dus die had zeker niet de verwachting dat we naar huis gingen komen. Als we kwamen, moesten wij in de kelder van het restaurant slapen. Ook de partner van mijn moeder heeft er invloed op gehad. We waren daar ook niet welkom. Eén klein kindje was genoeg, dus die grote moesten er zeker niet bij.” (Lore, 25, zelfstandig wonend) “Ik voelde mij verantwoordelijk gesteld om thuis te blijven maar ik had niet zelf het gevoel dat ik mijn ma in de steek liet of wat dan ook, maar van hare kant uit werd mij dat een stukje verweten maar ik had zoiets van mijn broer en zus zijn op dezelfde leeftijd vetrokken en naar hen toe is er nooit een verwachting geweest van nu moet jij thuis blijven en omdat ik toevallig de jongste ben en door de situatie (vader overleden) moest ik hier de boel rechttrekken en ik vond dat ook een stuk niet eerlijk. Uiteindelijk heb ik daar niet voor gekozen en zij
31
evenmin, maar ik heb wel het recht om op mijn 23ste uit huis te gaan, dus in dat opzicht had ik daar zelf minder moeite mee maar ik besef wel dat het voor haar moeilijk is geweest.” (Marjolein, 26, zelfstandig wonend) “Omdat zijn ouders gescheiden waren en hij vond dat hij er op dat moment moest zijn voor zijn ouders. Dus dat is dan impliciet. Hij voelde toch wel aan van ze gaan het nu niet kunnen en als ik nu wegga dan zitten ze alle dagen alleen thuis. Hij had zoiets van ‘het gaat op dat moment niet zo goed, ik wil nog een jaar tussen de twee over en weer gaan voordat ik zelf op kot ga’. Ik ben er eigenlijk zeker van moesten ze nog samen geweest zijn dat hij een jaar eerder op kot geweest was.” (Ine, 26, zelfstandig wonend) Band met de ouders. De deelnemers gaven aan dat de kwaliteit van de band met de ouders ook een relevante rol speelt in de keuze over je woonsituatie. Een goede relatie zou ervoor zorgen dat je langer in het ouderlijk huis blijft wonen en een slechte band zou ervoor zorgen dat je sneller zelfstandig gaat wonen. “De band met je ouders is echt wel belangrijk. Ik woonde met mijn moeder alleen tot mijn 15de. Dan is mijn vader eventjes bij ons komen wonen na 15 jaar, maar toen woonde ik niet echt graag thuis. Ik liep weg en wanneer dat hij terug vertrokken was, woonde ik terug graag thuis.” (Jeroen, 24, bij de ouders wonend) “Moest het anders geweest zijn, dan ging ik niet rapper vertrokken zijn, ik had hier echt een goede vriendenkring, maar vrienden vertrekken op een gegeven moment want iedereen heeft zijn eigen leven. Omdat ik toch geen goede band heb met mijn ouders dacht ik toen “Ik kan dan evengoed vertrekken”. Zo zag ik dat toch en nu nog steeds.” (Lore, 25, zelfstandig wonend) Gelijkwaardige Relatie Opbouwen met de Ouders Wat betreft die band met de ouders, merkten we dat jongeren in deze levensfase volop bezig waren met het uitbouwen van een gelijkwaardige relatie met hun ouders. Dit wil zeggen dat kind en ouder een relatie opbouwen waarin beide partijen op dezelfde hoogte staan. De deelnemers gaven aan dat het moeilijker was om een dergelijke horizontale relatie op te bouwen met de ouders als je onder hetzelfde dak
32
blijft wonen. Het opbouwen van een gelijkwaardige relatie leek gemakkelijker te zijn bij personen die reeds zelfstandig woonden vooral ook omdat deze jongeren een minderheid aan conflicten over kleine dagdagelijkse dingen ervaarden met hun ouders. Het opbouwen van een gelijkwaardige relatie met de ouders leek desalniettemin een moeilijke evenwichtsoefening te zijn voor de meeste jongeren, ongeacht hun woonsituatie. Enerzijds uitten ze de nood om op eigen benen te staan en zelfstandiger te worden, terwijl men anderzijds ook veel waarde hechtte aan de emotionele steun van de ouders en het belangrijk vonden om die te blijven krijgen. “Ik moet eerlijk zeggen dat die relatie een brug maakte toen ik op kot ging vanaf toen ging mijn moeder zich niet zomaar moederlijk gaan gedragen als ik in het weekend kwam. Ik vind dat wel goed zo. Het is meer zo een vriendschapsgevoel en dat is echt ideaal.” (Evelien, 25, semi-zelfstandig wonend) “Ja dat hoor je van iedereen hé (de relatie ouder-kind verbetert als het kind het huis uit is). Als ze het huis uit zijn, dat is het moment dat de gelijkwaardigheid in de relatie komt.” (Jeroen, 24, bij de ouders wonend) “Je zit niet op mekaars lip en als je ze ziet, is dat maar voor eventjes.” (Evelien, 25, semi-zelfstandig wonend) “En ze zijn dan ook heel blij als je dan thuis komt.” (Jasper, 26, zelfstandig wonend) “Maar ik denk wel dat je relatie met je ouders verandert als je alleen gaat wonen. Minder emotioneel, je zit minder op elkaars lip en als je elkaar ziet dan praat je meer.” (Lieselot, 25, zelfstandig wonend) “Ik hoor van mensen dat de relatie beter verloopt als ze het huis uit zijn.” (Ellen, 24, zelfstandig wonend) “Wij hebben nooit veel conflicten gehad, maar sedert dat ik weg ben, hebben we nooit een conflict gehad.” (Marjolein, 26, zelfstandig wonend)
33
Hieronder volgen citaten van deelnemers die bij de ouders woonden. Deze jongeren gaven aan dat het opbouwen van een gelijkwaardige relatie met de ouders niet zo evident is. “Nu, ik en mijn zus kunnen nog zoveel dingen zeggen, je merkt wel dat het uiteindelijk erop neerkomt van het zijn je ouders en blijven je ouders, dus je hebt altijd wel ongelijk. Dat vind ik dan gewoon ambetant.” (Nathalie, 22, bij de ouders wonend) “Ik vind dat dat nu al gelijkwaardig is, maar toch zo van je bent altijd mijn kind.” (Nathalie, 22, bij de ouders wonend) “Ja, zo die discussies, mijn ma en ik zien elkaar graag maar af en toe kunnen we echt zo discussies hebben dat ze blijft doordoen totdat ik zoiets heb van goh, stop er gewoon over en ik denk wel dat het beter zou zijn moest ik al zelfstandig wonen.” (Sandra, 23, bij de ouders wonend) “Ik denk dat ze me nooit echt als een volledig zelfstandig volwassene gaan zien zolang dat ik thuis woon.” (Aurélie, 24, bij de ouders wonend) Eigen leven opbouwen. Doorheen de groepsgesprekken hadden we gemerkt dat er een algemene nood was bij de jongeren aan meer zelfstandigheid. Dit bleek een belangrijk ontwikkelingsdoel te zijn waar de jongeren naar streefden en wat voldoening opleverde. Zelf zaken kunnen ondernemen, zelf beslissingen kunnen nemen,…zorgden ervoor dat de jongeren zich meer zelfstandig gingen voelen en dit gaf hen een goed gevoel over zichzelf. Het zelfstandig wonen kon hen hierin een stimulans bieden. “Ik vind dat je meer zelfstandig leert zijn door zelfstandig te wonen. Je moet je papieren allemaal in orde brengen. Je moet dit en dat doen en anders leer je het niet.” (Lore, 25, zelfstandig wonend) “Ik was 24 toen dat ik afgestudeerd was. Ik heb heel veel gekregen van mijn ouders en nu was het tijd om het zelf te doen. Ik had enorm veel zin om zelfstandig te gaan wonen. Ik had zin om zelf geld te verdienen en zelf alles te
34
betalen en zeggen van ‘vanaf nu doe ik het zelf’.” (Nele, 26, zelfstandig wonend) “Ik ben wel fier op mezelf dat ik weg ben van huis.” (Inge, 24, semi-zelfstandig wonend) “Ik kan mij dat wel inbeelden, op kot was dat ook zo, ik was blij dat ik mijn eigen stek had en mijn plan kon trekken. Moest ik nu een appartementje hebben of alleen wonen, ik zou daar fier op zijn.” (Eva, 24, bij de ouders wonend) “Het geeft ook een soort voldoening vind ik om te kunnen zeggen dat je het zelf doet.” (Ellen, 24, zelfstandig wonend) “Je krijgt zelfvertrouwen door zelf beslissingen te nemen, zowel positieve als negatieve. Het feit dat je het zelf kunt doen, is leuk.” (Delphine, 25, zelfstandig wonend) “Het is een fijn gevoel om alles zelf te mogen beslissen.” (Ine, 26, zelfstandig wonend) Nood aan emotionele steun van de ouders. De jongeren benadrukten tijdens de interviews dat ze het belangrijk vonden om zelf keuzes te maken en zelf te kunnen beslissen, maar langs de andere kant hadden ze toch nood om eens de stem en de goedkeuring van de ouders te horen, vooral bij het nemen van belangrijke beslissingen zoals bijvoorbeeld het kopen van een huis. “Ik ben toch wel een beetje bezig met hun goedkeuring. Ik wil altijd wel hebben dat ze trots op mij zullen zijn. Op die goedkeuring ben ik wel een beetje uit. Ik denk dat je altijd bevestiging nodig hebt van je ouders of dat je dat nu zelf beseft of niet.” (Kaat, 24, zelfstandig wonend) “Ik vind dat eigenlijk maar logisch, je wil je eigen leven invullen. Maar het is nooit leuk om te horen dat je ouders niet trots zijn op u of…je wilt dat je ouders tevreden zijn.” (Lieselot, 25, zelfstandig wonend) “Ik luister ook wel altijd naar mijn ma en die heeft altijd gelijk.” (Jasper, 26, zelfstandig wonend)
35
“Ik heb meestal mijn keuze gemaakt. Toch zal ik nog eens gaan polsen. Ik denk dat ik een extra gevoel van zekerheid zoek van zou zij hetzelfde doen of niet? Maar uiteindelijk maak ik wel de keuze die ik zelf wil.” (Evelien, 25, semizelfstandig wonend) “Van mij hangt dat af van de belangrijkheid van de zaken. Een huis kopen is iets groots. Dit zou ik wel bespreken met mijn ouders. Ik weet niet of dat ik het niet zou kopen moesten mijn ouders een huis niets waard vinden.” (Lieselot, 25, zelfstandig wonend) Ideale Levensloop Tijdens de groepsgesprekken hadden we de jongeren tijdens de warming-up fase ook een stelling voorgelegd in verband met de ideale levensloop die de volgende roltransities omvatte: op 23 jaar verlaat men het ouderlijk huis, op 24 jaar woont men samen met een partner, op 25 jaar huwt men en koopt men een woning en op 26 jaar krijgt men een eerste kind. Deze stelling was gebaseerd op onderzoek van het Jeugdonderzoeksplatform (JOP), waarover een aantal maanden voor het plaats vinden van de focusgroepen nog een krantenbericht verscheen in De Morgen getiteld ‘De Jeugd van Tegenwoordig’ (Seynaeve, 2010). Telkens wanneer we deze stelling naar voor brachten in een groep, begon men te lachen en argumenteerden ze dat dit niet echt realistisch was, maar naarmate we dieper over dit onderwerp discussieerden, merkten we dat de jongeren enerzijds deze ideale levensloop wel zouden willen nastreven maar anderzijds dit tijdsschema niet haalbaar of conservatief achtten omdat het iets is dat ons opgedrongen wordt door de maatschappij. “Ik moet zeggen dat ik veel vriendinnen heb die de ideale levensloop al goed aan het opvolgen zijn. Ik vond dit anderhalf jaar geleden heel frustrerend toen ik geen vriend had, want dat is eigenlijk ook wel iets wat dat ik zou willen. Je kunt je inbeelden dat op je 25ste een kind krijgen gezond is, maar realistisch is dat eigenlijk niet als je studeert denk ik.” (Kaat, 24, zelfstandig wonend) “Ik denk dat je na 25 wel zo wat druk begint te voelen van er stilletjes aan te beginnen. Ik toch. Ik wil echt wel volgend jaar bij mijn vriend gaan wonen en 1 of 2 jaar later wil ik kinderen, dat is mijn ideaal. Ik weet niet of dat dat gaat
36
lukken. Daar kijk ik wel naar uit. Dan woon ik ook in Denemarken. Ik ga dan zorgen dat mijn leven rijk genoeg is om nog dingen te zien, maar ik wil het toch nog altijd zo doen”. (Inge, 24, semi-zelfstandig wonend) “Ik zou dat zelf ook zo zien. Moest ik al afgestudeerd zijn hé en dan werk je. Ik wil toch al volgend jaar een huis kopen.” (Lore, 25, zelfstandig wonend) “Dat kun je toch niet zeggen hé. Ik vind dat je je leven niet kunt plannen. Je kunt eens zeggen wat dat je van de week gaat doen, maar je kunt toch niet zeggen van kijk op die leeftijd ga ik alleen wonen. Je kunt dat misschien wel wensen maar je kunt dat nooit op voorhand zeggen.” (Bart, 25, bij de ouders wonend) “Het zit in je hoofd, maar niet in je acties.” (Ellen, 24, zelfstandig wonend) “Ik vind dat een beetje verkeerd dat dat zo opgedrongen is. Dat dat zo voorgeschoteld wordt van dat is de normale levensloop. Ik ken ook mensen die ouder zijn en die nog geen partner hebben, die nog verre van kinderen staan en die voelen zich daar slecht door omdat de maatschappij dat oplegt. Ze zien dan hun vrienden enzovoort die wel al kinderen en een partner hebben. Ik vind dat eigenlijk fout.” (Sandra, 23, bij de ouders wonend) Inge, 24, semi-zelfstandig wonend vult aan op wat Sandra hierboven gezegd heeft met: “Het is wel het ideale hé. Ze voelen zich slecht omdat ze het eigenlijk wel willen.”
37
Discussie De hedendaagse post-industriële maatschappij wordt gekenmerkt door een steeds langer durende transitie naar de volwassenheid (Arnett, 2000, 2007; Arnett & Eisenberg, 2007; Schwartz et al., 2005). We zien een nieuwe ontwikkelingsperiode tussen de adolescentie en de volwassenheid. Arnett (2000) noemt deze levensfase emerging adulthood of vrij vertaald, de opkomende volwassenheid. Het verlaten van de ouderlijke woning vormt een belangrijke stap tijdens deze transitiefase naar volwassenheid. Opvallend is dat er in de laatste decennia duidelijk een stijgende trend merkbaar is wat betreft het aantal opkomende volwassenen dat bij de ouders blijft wonen (Cherlin et al., 1997; De Jong Gierveld et al., 2001). Door middel van focusgroepen werd in deze masterproef kwalitatief onderzoek verricht naar de mening van opkomende volwassenen zelf inzake hun residentiële status. Ten eerste wilden we nagaan wat de scharnierleeftijd is om te vertrekken uit de ouderlijke woning en hoe de ideale levensloop van de jongeren eruit ziet. Daarnaast werd onderzocht welke beweegredenen de opkomende volwassenen aangeven om al dan niet zelfstandig te wonen. Ook werd geëxploreerd welk impact de residentiële status van de jongere heeft op de ouder-kind relatie. Tenslotte werd nagegaan hoe opkomende volwassenen het vertrek uit de ouderlijke woning hebben ervaren, of verwachten te ervaren, indien ze nog in het ouderlijk nest wonen. Eén van de opvallendste onderzoeksbevindingen die naar voor gekomen is doorheen de focusgroepen is dat jongeren ambivalente visies hebben ten opzichte van hun woonsituatie, de relatie met hun ouders en hun toekomstplannen. Hieronder schetsen we eerst in meer detail de voornaamste thema’s die bleken uit deze studie, met een terugkoppeling naar de literatuur terzake. Vervolgens worden de sterktes en de beperkingen van dit onderzoek besproken. Daarnaast doen we nog enkele suggesties voor verder onderzoek en als laatste volgt een korte conclusie.
Bespreking van de Onderzoeksresultaten De mening van opkomende volwassenen. De centrale doelstelling van deze studie was om de mening van opkomende volwassenen na te gaan inzake hun woonsituatie betreffende diverse aspecten van het Hotel Mama-fenomeen. Eén van de aspecten die we wilden onderzoeken was het tijdstip om het ouderlijk huis te verlaten.
38
Hoewel beide geslachten steeds langer bij de ouders wonen, blijkt de trend globaal genomen meer uitgesproken te zijn bij mannen dan bij vrouwen. De steekproef van deze studie bestond uit 26 opkomende volwassenen, waaronder 4 mannelijke deelnemers. Drie van deze jongeren wonen nog thuis en één ervan woont reeds zelfstandig. Op basis van de studie van Elchardus en Smits (2005) werd verwacht dat de jongeren die nog in het ouderlijk nest wonen van plan zijn om op de leeftijd van 25 à 26 jaar te vertrekken. Dit bleek ook het geval te zijn in onze studie. De jongeren gaven aan dat 25 of 26 jaar de leeftijd is waarop zij het ouderlijke nest verlaten. Ook de groep jongeren die nog in het ouderlijk huis verblijven, willen rond deze leeftijd graag zelfstandig wonen. Een andere factor waarin we geïnteresseerd waren, was de ideale levensloop van de jongeren. We wilden nagaan of dat de jongeren een ideale levensloop (trouwen, kinderen krijgen,...) nastreven. Meer bepaald wilden we weten of de opkomende volwassenen concrete toekomstplannen voor ogen hadden. Uit onderzoek van Elchardus en Smits (2005) is naar voor gekomen dat een kwart tot een derde van de jongeren hun toekomst al redelijk goed hebben uitgestippeld. Een andere ongeveer even grote groep gaf aan dit niet te doen. In datzelfde onderzoek geeft meer dan de helft van de jongeren aan bezig te zijn met de toekomst. Deze jongeren waren van mening dat de toekomst niet vanzelf komt maar dat deze dient gepland te worden (Elchardus & Smits, 2005). Het grootste deel van de opkomende volwassenen in ons onderzoek gaven enerzijds aan dat ze een ideale levensloop zouden willen nastreven maar anderzijds achten zij dit niet haalbaar of conservatief omdat het iets is dat hen opgelegd wordt door de maatschappij. Een kleine groep jongeren gaven aan dat ze effectief bezig zijn met het uitstippelen van hun toekomst. Als we de relatiestatus van deze jongeren in acht nemen, zien we dat zij reeds een partner hebben. Ook hier dienen we met enige voorzichtigheid conclusies te trekken, omdat dit een te beperkte groep is.
Factoren die de residentiële status beïnvloeden. Een tweede onderzoeksvraag luidde als volgt: wat zijn de redenen om al dan niet bij de ouders te blijven wonen? Uit recent kwalitatief onderzoek (Kins et al., 2014) is naar voren gekomen dat jongeren vaak naar financiële redenen verwijzen bij het uitleggen waarom dat ze nog steeds bij de ouders inwonen. De jongeren die reeds zelfstandig wonen, haalden in mindere mate financiële redenen aan voor hun woonsituatie. Gelijkaardige resultaten werden
39
gerapporteerd door de jongeren in ons onderzoek. De grote meerderheid van de opkomende volwassenen gaven aan dat financiële redenen inderdaad wel in grote mate meespelen in het beslissingsproces om al dan niet zelfstandig te wonen. Opvallend was dat dit vooral gesuggereerd werd door de jongeren die nog in het ouderlijk huis wonen. Jongeren die reeds zelfstandig woonden, gaven aan dat er tal van redenen zijn los van het financiële om zelfstandig te gaan wonen. Uit de resultaten kwam naar voor dat de gezinsstructuur ook het beslissingsproces inzake de residentiële status van de jongeren kan bepalen. Deze factoren (ouders die scheiden, de oudste of jongste zijn, nog broers/zussen thuis hebben,..) zorgen ervoor dat men sneller de beslissing maakt om zelfstandig te gaan wonen. Voor een kleine groep jongeren was de gezinsstructuur (ouders die scheiden) net de reden waarom dat ze langer thuis bleven wonen. Dit sluit aan bij studies waarin gevonden werd dat sommige jongeren uit niet-intacte gezinnen langer thuis blijven wonen uit schuldgevoel omdat ze de ene ouder niet alleen willen laten (Aquilino, 1991; Goldscheider & Goldscheider, 1993; White, 1994). Uit onderzoek kwam naar voor dat een positieve, warme relatie tussen ouders en kinderen ervoor zorgt dat de kinderen langer zullen blijven wonen in het ouderlijk huis (White, 1994). Deze bevinding werd ook teruggevonden in onze studie. De jongeren gaven aan dat een gunstige relatie tussen ouder en kind ervoor zorgt dat ze langer thuis blijven wonen en dat een ongunstige relatie tussen ouder en kind ervoor zorgt dat de keuze sneller gemaakt is om te vertrekken. Uit de resultaten kwam sterk naar voor dat het hebben van gezelschap een heel belangrijke reden is om al dan niet zelfstandig te gaan wonen. Een aantal studies toonden aan dat het hebben van een partner het beslissingsproces vergemakkelijken om sneller te vertrekken uit de ouderlijke woning (Elchardus & Smits, 2005; Kins et al., 2014). Uit recent kwalitatief onderzoek blijkt ook dat de jongeren eenzaamheid willen vermijden. Indien de jongeren geen partner hebben of vrienden om samen te wonen. In dat geval zouden ze verkiezen om nog bij de ouders te blijven wonen dan helemaal alleen te gaan wonen (Kins et al., 2014). Deze bevindingen werden ook bevestigd in onze studie. Bijna alle jongeren gaven aan dat het hebben van een vaste partner in sterke mate kan bepalen om te vertrekken uit de ouderlijke woning. Ook gaven ze aan dat ze het niet zien zitten om helemaal alleen te gaan wonen. De meerderheid van de
40
deelnemers in deze studie die zelfstandig wonen, wonen ofwel samen met een partner ofwel wonen ze samen met vrienden. De meerderheid van de deelnemers die nog bij de ouders wonen, hebben geen partner. We kunnen wel degelijk concluderen dat het hebben van een partner een niet te onderschatten rol speelt in het nemen van een beslissing om zelfstandig te gaan wonen. Een ander reden dat naar voor kwam, is comfort dat men in het ouderlijk huis geniet. De deelnemers die nog thuis wonen, gaven aan dat ze het gemakkelijk vinden omdat ze zich in een luxe positie bevinden. Het eten staat klaar wanneer ze thuis zijn, hun was wordt gedaan,…Opvallend was dat dit vooral typerend was voor de mannelijke deelnemers. Ook hier dienen we dit met enige voorzichtigheid te interpreteren omwille van de beperkte groep mannelijke deelnemers. Daarentegen gaven de vrouwelijke participanten aan dat zij meer helpen in het huishouden, zelfs als ze nog bij de ouders wonen. Doorheen de vijf focusgroepen kwamen wij tot de volgende opmerkelijke vaststelling: niet enkel het huis verlaten, maar ook het aankopen van een wasmachine zou een belangrijke indicator zijn van zelfstandigheid bij de jongeren in Vlaanderen. Ook de jongeren die reeds zelfstandig wonen, geven aan dat hun ouders de was blijven doen. Dit zou erop kunnen wijzen dat de ouders hun kinderen nog niet helemaal willen/kunnen loslaten. Dit sluit aan bij het boek van Brody (2000) waarin gesteld wordt dat ouders ervoor vrezen dat de relatie met hun kind zal veranderen wanneer de kinderen het ouderlijk nest verlaten. De meerderheid van de jongeren gaven aan dat ze ergens toch wel voelen dat ze onderhevig zijn aan sociale druk. Dit komt overeen met recent kwalitatief onderzoek (Kins et al., 2014) waarin er wordt gesteld dat jongeren van mening zijn dat het niet sociaal aanvaardbaar is om op een bepaalde leeftijd nog steeds bij de ouders te blijven wonen. In ons onderzoek kwamen we tot de vaststelling dat jongeren druk ervaren zowel uit zichzelf als uit de omgeving. Sommige jongeren gaven aan dat ze druk ervaren of hebben ervaren afkomstig van de ouders. Dit zijn dan vooral ouders die willen dat hun kinderen op een bepaald moment het ouderlijk nest verlaten. Dit komt overeen met het onderzoek van Baanders (1998), waarin gesteld wordt dat de druk die door de ouders wordt uitgeoefend op jongeren om hetzij op jongere leeftijd hetzij op oudere leeftijd het ouderlijk huis te verlaten, nog steeds een belangrijke factor is achter de intenties van de jongeren. Sommige jongeren geven aan dat ze soms commentaar
41
krijgen van vrienden of collega’s omdat ze nog steeds in het ouderlijk huis wonen. Daarnaast zijn er ook nog jongeren die aangeven dat ze zelf ook meer beginnen nadenken over hun woonsituatie, vooral wanneer dat ze zichzelf vergelijken met leeftijdgenoten die reeds zelfstandig gaan wonen zijn. Een kleine minderheid gaf aan dat praktische redenen zoals de afstand naar je werk of school ook kan meespelen in het beslissingsproces inzake de residentiële status.
Impact van residentiële status op de ouder-kind relatie. We veronderstelden dat de herdefiniëring van de ouder-kind relatie een belangrijke rol speelt tijdens de opkomende volwassenheid. Op basis van de studie van Aquilino (1997) werd verwacht dat jongeren die zelfstandig wonen beter slagen in de herdefiniëring van de ouder-kind relatie. Dit werd bevestigd in onze studie. De jongeren die reeds zelfstandig wonen gaven aan het gemakkelijk te vinden om een gelijkwaardige relatie op te bouwen met hun ouders. Deze jongeren gaven ook dat ze een minderheid aan conflicten ervaren met hun ouders over kleine dagdagelijkse zaken. Daarentegen gaven de jongeren die nog in het ouderlijk huis wonen aan dat ze het moeilijk vinden om een gelijkwaardige relatie met de ouders op te bouwen. Deze groep heeft soms het gevoel dat de ouders hen nog steeds als kind zien en niet als een volwassenen zelfstandig persoon. Sommige deelnemers van deze groep rapporteren ook dat ze discussies kunnen hebben met de ouders omdat ze voortdurend op elkaars lip zitten. Dit komt overeen met andere onderzoeken waarin men heeft vastgesteld dat jongeren die bij de ouders wonen meer conflict rapporteren dan jongeren die zelfstandig wonen (Aquilino, 1997; Flanagan et al., 1993). Ongeacht hun woonsituatie, gaven bijna alle jongeren aan dat het opbouwen van een gelijkwaardige relatie met de ouders een moeilijke taak is. Enerzijds voelen zij de drang om op eigen benen te staan en zelfstandiger te worden, maar tegelijkertijd hecht men ook veel waarde aan de emotionele steun van de zorgverstrekkers. Beleving van het vertrek uit de ouderlijke woning. Wat betreft de beleving van het vertrek uit de ouderlijke woning blijkt er weinig verschil te zijn tussen jongeren die reeds zelfstandig wonen en jongeren die nog in het ouderlijk huis wonen. De jongvolwassenen die voordien semi-zelfstandig hebben gewoond, omschrijven de overgang naar zelfstandig wonen als een geleidelijk proces, waarin zij het moment van het vertrek niet echt kunnen herinneren. De meerderheid van de jongeren hebben het
42
vertrek als iets heel positiefs ervaren of denken te gaan ervaren. Het is opvallend dat deze jongeren van mening zijn dat alles wel in orde zal komen. Dit illustreert dat deze levensfase een periode is waarbij opkomende volwassenen hoge verwachtingen hebben voor de toekomst en waarbij alle mogelijkheden nog open liggen (Arnett, 2004). Wanneer jongeren een inschatting maken van hoe ouders het vertrek hebben ervaren, of verwachten te ervaren, valt op dat de jongeren dit vaak als moeilijker inschatten voor de ouders en in het bijzonder voor de moeder. Dit kan in verband gebracht worden met onderzoek waarin werd gevonden dat separatieangst een relatief uniek kenmerk is in de moeder-kind relatie (Kins, Soenens & Beyers, 2013). Uit recent kwalitatief onderzoek (Kins et al., 2014) kwam ook naar voor dat sommige jongeren negatieve gevoelens koesteren tegenover het vertrek uit de ouderlijke woning. Dit hebben wij niet teruggevonden in onze studie. Een kleine minderheid vond het moeilijk om na het op kot zitten, terug te keren naar huis. Het bleek niet evident te zijn om zich terug aan te passen aan de regels thuis. Sterktes en Beperkingen De voornaamste sterkte van dit onderzoek is dat dit één van de weinige studies is die de menig van opkomende volwassenen zelf nagaat. Om de visies van deze jongeren na te gaan werd een kwalitatief onderzoek uitgevoerd aan de hand van focusgroepen. De extra meerwaarde van focusgroepen, in tegenstelling tot individuele interviews was dat deze methode de deelnemers stimuleerde tot discussie en controverse. Zo kregen de jongeren de gelegenheid om ideeën bij elkaar uit te lokken en ervaringen af te toetsen. Onze centrale doelstelling was om een beeld te krijgen van de opvattingen van opkomende volwassenen over hun woonsituatie. Ons doel was niet zozeer om vooropgestelde hypotheses te toetsen. Een kwalitatief, exploratief onderzoeksopzet was dus het meest aangewezen. Zoals in elk onderzoek, heeft deze studie ook echter zijn beperkingen. Een eerste beperking van het onderzoek is dat de deelnemers een beperkte diversiteit
hadden. De steekproef bestond
voornamelijk uit
hooggeschoolde
participanten. Dit heeft mogelijks te maken met de selectieprocedure. We hebben een oproep gedaan voor deelname via het digitale leerplatform van de Universiteit Gent (Minerva) en een jeugdwelzijnsorganisatie. Daarnaast werden ook participanten gerekruteerd via een sneeuwbalprocedure waarbij voornamelijk collega’s en
43
medestudenten van de universiteit aangesproken werden. Verder bestond de steekproef voornamelijk uit vrouwelijke deelnemers. De opvattingen van de mannelijke deelnemers zijn dus ondervertegenwoordigd. De totale steekproef bestond uit 26 jongeren. Dit is een relatief kleine steekproef, maar kwalitatief onderzoek heeft niet de doelstelling om de resultaten te generaliseren (Gilgun, 2005). Naar het einde van de focusgroepen toe werd immers saturatie bereikt, wat wil zeggen dat er nauwelijks nieuwe informatie werd aangebracht door de jongeren en er dus geen nieuwe deelnemers of focusgroepen meer opgezet moesten worden. Een andere beperking was dat de focusgroepen niet uit een gelijk aantal participanten bestonden. Dit was niet mogelijk omwille van praktische en organisatorische redenen. Ons initieel doel was om de focusgroepen zo homogeen mogelijk te houden, maar praktisch was dit niet mogelijk. Dus in één focusgroep konden bijvoorbeeld zowel jongeren die nog bij de ouders woonden als jongeren die reeds volledig of semi-zelfstandig wonen deelnemen. Dit zou ervoor gezorgd kunnen hebben dat sommige participanten zich ‘gemarginaliseerd’ voelden en dat ze zich daardoor wat afzijdig hebben gehouden tijdens de groepsgesprekken. Suggesties voor Verder Onderzoek Deze kwalitatieve studie had als doel om de mening van opkomende volwassenen zelf te exploreren in verband met hun woonsituatie. Zo hebben wij interessante resultaten verkregen vanuit het perspectief van de jongeren zelf. Aangezien de ouders ook een rol spelen in het verhaal omtrent het Hotel Mama-fenomeen , zou het aangewezen zijn om in toekomstig onderzoek de ouders te betrekken. Dit zou een vollediger beeld geven van het plaatje. Zo zou het interessant zijn om een focusgroepstudie te realiseren met de ouders. Een opvallend fenomeen in dit onderzoek dat interessant is om verder uit te diepen is de rol van de was. Het blijkt dat de meeste ouders de was van hun kinderen blijven doen ook al wonen zij niet meer onder hetzelfde dak. Dit zou erop kunnen neerkomen dat de ouders moeilijkheden ervaren om hun kinderen los te laten. De rol van de was in het separatie-individuatieproces in de opkomende volwassenheid zou een interessant onderwerp kunnen zijn om verder te exploreren.
44
Een ander resultaat dat verdere aandacht verdient is het gegeven dat de meeste jongeren het een moeilijke taak vinden om een gelijkwaardige relatie op te bouwen met de ouders tijdens de opkomende volwassenheid, ongeacht hun woonsituatie. Enerzijds willen zij op eigen benen staan maar tegelijkertijd hecht men ook veel belang aan de emotionele steun van de ouders. Waarom is dit een moeilijke proces? Is dit ook moeilijk voor de ouders? Welke mogelijke tussenliggende variabelen zouden in dit proces een rol kunnen spelen? Deze zaken zouden in toekomstig onderzoek verder in kaart gebracht kunnen worden. Conclusie Uit de antwoorden van de opkomende volwassenen is gebleken dat jongeren idealiter het ouderlijk huis verlaten op 25 of 26 jarige leeftijd. De jongeren streven wel degelijk een ideale levensloop na, maar achten dit niet allemaal haalbaar of vinden dit conservatief. De jongeren rapporteren diverse redenen om al dan niet zelfstandig te gaan wonen. De volgende redenen blijken een belangrijke rol te spelen in het beslissingsproces van de opkomende volwassenen: financiële factoren, praktische factoren, gemak, gezelschap, sociale druk, gezinsstructuur en band met de ouders. Wat betreft de beleving van het vertrek uit de ouderlijke woning, blijkt er weinig verschil te zijn bij de jongeren die reeds zelfstandig wonen en jongeren die nog in het ouderlijk nest wonen. Beide groepen hebben hierop een positieve kijk en menen dat het vertrek moeilijker zou zijn voor de ouders dan voor zichzelf. Verder geven de jongeren aan dat ze op eigen benen willen staan en zelfstandiger willen worden maar tegelijkertijd hebben ze nood aan emotionele steun van de ouders.
45
Referenties Aquilino, W. S. (1991). Predicting parents’ experiences with coresident adult children. Journal of Family Issues, 12, 323-342. doi: 10.1177/019251391012003005 Aquilino, W. S. (1997). From adolescent to young adult: A prospective study of parentchild relations during the transition to adulthood. Journal of Marriage and the Family, 59, 670-686. doi: www.jstor.org/stable/353953 Arnett, J. J. (1998). Learning to stand alone: The contemporary American transition to adulthood in cultural and historical context. Human Development, 41, 295-315. doi: 10.1159/000022591 Arnett, J. J. (2000). Emerging adulthood: A theory of development from the late teens through the twenties. American Psychologist, 55, 469-480. doi: 10.1037/0003066X.55.5.469 Arnett, J. J. (2004). Emerging adulthood: The winding road from the late teens through the twenties. Oxford: Oxford University Press. doi:10.1093/acprof:oso/9780195309379.001.0001 Arnett, J. J. (2007). Emerging adulthood: What is it, and what is it good for? Society for Research
in
Child
Development,
1,
68-73.
doi: 10.1111/j.1750-
8606.2007.00016.x Arnett, J. J., & Eisenberg, N. (2007). Introduction to the special section: Emerging adulthood around the world. Society for Research in Child Development, 1, 66-67. doi: 10.1111/j.1750-8606.2007.00015.x Arnett, J. J. (2010). Oh, grow up! Generational grumbling and the new life stage of emerging adulthood- Commentary on Trzesniewski & Donnellan. Perspectives on Psychological Science, 5, 89-92. doi: 10.1177/1745691609357016 Arnett, J. J. (2011). Emerging Adulthood(s): The cultural psychology of a new life stage. In L. A. Jensen (Ed.), Bridging cultural and developmental psychology: New syntheses in theory, research, and policy (pp. 255-275). New York: Oxford University. doi: 10.1093/acprof:oso/9780195383430.003.0012 Baanders, A. N. (1998). Leavers, planners and dwellers: The decision to leave the parental home. Thesis. Wageningen Agricultural University. Brody, J. (2000). Bringing home the laundry: Effective parenting for college and beyond. Dallas, TX: Taylor Trade. 46
Cherlin, A. J., Scabini, E., & Rossi, G. (1997). Still in the nest: Delayed home leaving in Europe and the United States. Journal of Family Issues, 18, 572-575. doi: 10.1177/019251397018006001 Cordon J. (1997). Youth residential independence and autonomy: A comparative study. Journal of Family Issues, 18, 576-607. doi: 10.1177/019251397018006002 DaVanzo, J., & Goldscheider, F. K. (1990). Coming home again: Returns to the parental home of young adults. Population Studies, 44, 241-255. doi: 10.1080/0032472031000144576 De Jong Gierveld, J., Liefbroer, A. C., & Dourleijn, E. (2001). Je bent jong en je wilt wat…Patronen van uit huis gaan in 16 Europese landen en in de USA. Bevolking en Gezin, 30, 77-100. Denzin, N. K. (1989). The research act: A theoretical introduction to sociological methods.
Eaglewood
Cliffs,
NY:
Prentice-Hall.
doi:
10.1177/1077800410364608 Elchardus, M. & Smits, W. (2005). De toekomst van het gezin, Onderzoeksgroep TOR, Vakgroep Sociologie, Vrije Universiteit Brussel. Flanagan, C., Schulenberg, J. & Fuligni, A. (1993). Residential setting and parentadolescent relationships during the college years. Journal of Youth and Adolescence, 22, 171-189. doi: 10.1007/BF01536651 Gilgun, J. F. (2005). Qualitative research and family psychology. Journal of Family Psychology, 19, 40-50. doi: 10.1037/0893-3200.19.1.40 Glaser, B. G. & Strauss, A. (1967). The discovery of grounded theory. New York: Aldine. Goldscheider, F. & DaVanzo, J. (1986). Semiautonomy and leaving home during early adulthood. Social Forces, 65, 187-201. doi: 10.1093/sf/65.1.187 Goldscheider, F. K. & Goldscheider, C. (1989). Family structure and conflict: Nestleaving expectations of young adults and their parents. Journal of Marriage and the Family, 51, 87-97. doi: 10.2307/352371 Goldscheider, F., & Goldscheider, C. (1993). Whose nest? A two-generational view of leaving home during the 1980s. Journal of Marriage and the Family, 55, 851862. doi: 10.2307/352767
47
Goldscheider, F., & Goldscheider, C. (1999). The changing transition to adulthood. Leaving and returning home. Thousand Oaks (California): SAGE. Kins, E., Beyers, W., Soenens, B., & Vansteenkiste, M. (2009). Patterns of home leaving and subjective well-being in emerging adulthood. The role of motivational processes and parental autonomy support. Developmental Psychology, 45, 1416-1429. doi: 10.1037/a0015580 Kins, E., De Mol, J., & Beyers, W. (2014). “Why should I leave?” Belgian emerging adults’ departure from home. Journal of Adolescent Research, 29, 89-119. doi: 10.1177/0743558413508201 Kins, E., Soenens, B., & Beyers, W. (2013). Separation anxiety in families with emerging adults.
Journal
of
Family
Psychology,
27,
495-505.
doi:
10.1037/a0032869 Liefbroer, A., & Puy, J. (2005). De transitie naar volwassenheid en de rol van de overheid. Een vergelijking van institutionele arrangementen in Nederland, Groot-Brittannië en Spanje. Nederlands interdisciplinair demografisch instituut (NIDI). Den Haag. Krueger, R. A. (1994). Focus groups: A practical guide for applied research: Thousand Oaks, London: Sage Publications. Mortelmans, D. (2007). Handboek kwalitatieve onderzoeksmethoden. Leuven: Acco. Rossi, G. (1997). Why young adults stay at home longer: The Italian case. Journal of Family Issues; special issue devoted to: Delayed home leaving in Europe and the United States, 18, 627-644. doi: 10.1177/019251397018006004 Schwartz, S. J., Côté, J. E., & Arnett, J. J. (2005). Identity and agency in emerging adulthood: Two developmental routes in the individualization process. Youth & Society, 37, 201-229. doi: 10.1177/0044118X05275965 Seiffge-Krenke, I. (2006). Leaving home or still in the nest? Parent-child relationships and psychological health as predictors of different leaving home patterns. Developmental Psychology, 42, 864-876. doi: 10.1037/0012-1649.42.5.864 Seiffge-Krenke, I. (2010). Predicting the timing of leaving home and related developmental tasks: Parents’ and children’s perspectives. Journal of Social and Personal Relationships, 27, 495-518. doi: 10.1177/0265407510363426
48
Seynaeve, B. (2010). De jeugd van tegenwoordig: Monitor Jeugdonderzoeksplatform nuanceert clichés over geluk, school, werk en vrije tijd. De Morgen, 25 maart 2010, 3. Smith, J. A. (1995). Semi-structured interviewing and qualitative analysis. In J.A. Smith, R. Harré & L. Van Langenhove (Eds.). Rethinking methods in psychology. London: Sage Publications. doi: 10.4135/9781446221792.n2 Smith, J. A., & Osborn, M., (2003). Interpretative phenomenological analysis. In Smith, J. A. (Ed.), Qualitative Psychology: A Practical Guide to Research Methods. Sage, London, pp.51-80. Smith, J. A., Flowers, P., & Larkin, M. (2009). Interpretative Phenomenological Analysis:
Theory,
Method
and
Research.
London:
Sage.
doi:
10.1080/14780880903340091 Sullivan K. & Sullivan, A. (1980). Adolescent-parent separation. Developmental Psychology, 16, 93-99. doi: 10.1037/0012-1649.16.2.93 Tanner, J. L. (2006). Recentering during emerging adulthood: A critical turning point in life span human development. In J. J. Arnett & J. L. Tanner (Eds.), Emerging adults in America: Coming of age in the 21st century (pp. 21-55). Washington, DC: American Psychological Association. doi: 10.1037/11381-002 Vettenburg, N., Elchardus, M., & Walgrave, L. (2007). Jongeren in cijfers en letters. Bevindingen uit de JOP-monitor 1. België: Lannoo Campus. White, L. (1994). Coresidence and leaving home: Young adults and their parents. Annual Review of Sociology, 20, 81-102. doi: 10.1146/annurev.soc.20.1.81
49
Bijlage Procedure focusgroep UITLEG OVER HET ONDERZOEK GROEPSLEDEN STELLEN ZICH VOOR WARMING-UP -
Als 24, 25, 26-jarigen die nog bij de ouders wonen of die reeds stappen naar zelfstandig wonen hebben gezet, wat denken jullie als je hoort dat sociologisch onderzoek uitwijst dat jongeren alsmaar langer bij hun ouders wonen of terugkeren naar de ouderlijke woning na een korte periode van zelfstandig wonen? Recent jongerenonderzoek toonde aan dat de scharnierleeftijd om te vertrekken uit de ouderlijke woning op 25 jaar ligt. Klopt dit in jullie opzicht, is dit iets wat jullie ook merken?
-
Wanneer onderscheid gemaakt wordt tussen mannen en vrouwen, stelt men vast dat vrouwen veel vroeger het huis verlaten dan mannen. Bijv. in datzelfde jongerenonderzoek van de 22- tot 25-jarigen leeft 30% van de mannen zelfstandig t.o.v. 51% van de vrouwen. Bij de 26- tot 30-jarigen blijft dit verschil: 75% van de mannen woont zelfstandig t.o.v. 90% van de vrouwen. Het zijn dus vooral mannen die beduidend langer thuis wonen dan vrouwen. Wat vinden jullie hiervan?
-
Is dit niet ergens vreemd als je hoort dat de resultaten van een grootschalig onderzoek bij jongeren tegelijkertijd uitwijzen dat in de ideale levensloop van jongeren men het ouderlijk huis verlaat op 23 jaar, op 24 jaar samenwoont met een partner, één jaar later huwt en een woning koopt en een eerste kind krijgt op 26 jaar? Men lijkt dus al deze transities vrij snel na elkaar te plannen en ook vroeger dan men die in werkelijkheid doormaakt. Wat denken jullie hiervan?
STELLINGEN -
Wat vinden jullie van het aanhalen van financiële redenen om het Hotel Mama fenomeen te verklaren? Je hoort vaak zeggen dat jongeren genoodzaakt zijn om bij hun ouders te blijven wonen omdat ze geen thuis of appartement kunnen betalen.
-
Wat zijn volgens jullie de redenen om bij je ouders dan wel zelfstandig te wonen?
-
In de één op één interviews die we eerder deden, kon vaak een soort van dubbel gevoel bij de jongvolwassenen geconstateerd worden: enerzijds woont men graag bij de ouders, men vindt het gezellig en voelt zich er goed bij maar langs de ander kant is er ook die sociale druk om te vertrekken. Is dit iets wat jullie herkennen (bij thuisblijvers) of is dit iets wat ook bij jullie speelde (bij diegene die vertrokken zijn)?
-
Eén van de zaken die we in eerder onderzoek naar voren zagen komen is da het moeilijker zou zijn om een volwassenen relatie (waarin beide individuen elkaar wederzijds respecteren) uit te bouwen met je ouders wanneer je onder hetzelfde dak blijft wonen. Ervaren jullie dit ook? Hoe is het om bij je ouders te wonen op deze leeftijd? Is de relatie met je ouders verbeterd nadat jullie het huis verlaten hebben?
-
De vroegere ouder-kind relatie dient onderhandeld te worden. Waar de ouder vroeger alle beslissingen nam, dient de jongere meer beslissingsonafhankelijkheid te krijgen. Dit aspect van de veranderende ouder-kind relatie kwam vaak naar boven in eerder interviews. Wat verstaan jullie onder die toenemende beslissingsonafhankelijkheid? Op welke vlakken is dit belangrijk? Denken jullie dat dit moelijker is voor jongvolwassenen die nog bij hun ouders wonen t.o.v. die reeds zelfstandig wonen?
-
Opvallend was in eerder interviewonderzoek hoe men meer over eigen leven wil beslissen, maar anderzijds toch ook goedkeuring van de ouders nodig heeft i.v.m. belangrijke levenskeuzes. Is dit iets wat jullie herkennen?
-
Hoe denken jullie het vertrek uit de ouderlijke woning te beleven of hoe hebben jullie dit beleefd?
AFRONDING Stel dat na afloop van dit gesprek een journalist van een krant je komt interviewen. En zoals het een journalist betaamt, word je gevraagd om als ervaringsdeskundige een aantal krasse uitspraken te doen i.v.m. Hotel mama. Wat zou je hem/haar vertellen? CONCLUSIE Samenvatting formuleren AFSLUITING & DANKWOORD