F . M . I. Dostojewsky: P O E S H K 1 F N
F . M . I. Dostojewsky: P O E S H K I E N
«
F. M . I. Dostojewsky
POESHKIEN Rede, uitgesproken op 8 Juni 1877 i n de bijeenkomst van de Vereeniging van Liefhebbers van de Russische Litteratuur
U i t bet Russisch vertaald door
ASTRA NIGRA
VIII
P.O.L.
Voor
M.
„Poeshkien was een uitzonderlijke verschijning, misschien wel de eenige verschijning in het geestelijk leven van Rusland heeft Gogolj gezegd. Ik voor mij zou daaraan willen toevoegen: en hij was een profetische verschijning. Stellig bezit de figuur van Poeshkien voor ons allen, Russen, iets onbetwistbaar profetisch. Poeshkien s komst valt samen met het begin van onze staatkundige bewustwording, die, een eeuw na de hervormingen van Peter den Groote, nog maar nauwelijks een aanvang neemt en geboren wordt in onze samenleving: Poeshkien heeft dank zij zijn lichtend voorbeeld ons krachtig den weg gewezen in de duisternis waar onze weg doorheen voerde. In dien zin is hij een profeet en een gids. Ik verdeel het werk van onzen grooten dichter in drie perioden. Ik sta hier niet te spreken als letterkundig criticus: wanneer ik terloops gewaag van de letterkundige scheppingen van Poeshkien, dan is dat omdat ik mijn gedachten w i l verduidelijken omtrent het profetische van zijn beteekenis voor ons en omdat ik mij rekenschap w i l geven van wat ik met dat woord bedoel. Ik doe U trouwens in het voorbijgaan opmerken, dat deze drie perioden in het werk van Poeshkien, naar het mij voorkomt, niet scherp van elkaar zijn te scheiden. Het begin van den Onegin b.v. behoort volgens mij nog tot de eerste periode van het 7
werk van, den dichter, maar voltooid is de Onegin in de tweede, wanneer Poeshkien reeds zijn idealen heeft verankerd in den grond der vaderen, wanneer hij reeds met deze idealen één is geworden, wanneer hij deze heeft lief gekregen met zijn lucieden geest, die zoo vol liefde was. O o k moet ik U nog zeggen, dat Poeshkien in de eerste periode van zijn litteraire werkzaamheid Europeesche dichters als Parny, A n d r é Chénier en anderen, in het bijzonder Byron navolgde. Zeker hebben de dichters van Europa grooten invloed gehad op de ontwikkeling van zijn genie en hebben zij dezen invloed behouden tot het eind van zijn leven. Niettemin zijn zelfs de eerste gedichten van Poeshkien niet enkel navolging alleen, immers reeds in dezen tijd vertoont zich de buitengewone oorspronkelijkheid van zijn genie. In imitaties treedt nimmer een zoo oorspronkelijke houding tegenover het lijden aan den dag en een zoo diepe kennis van het eigen ik, als Poeshkien laat zien in zijn gedicht de Zigeuners, welk gedicht ik geheel reken tot de eerste periode van zijn werk. E n nu spreek ik nog niet eens over den scheppingsdrang en de onstuimigheid, welke niet in die mate tot uiting zouden zijn gekomen, indien zijn werk alleen maar navolging was. In het type van Aleko, den held uit het gedicht de Zigeu ners, komt reeds die sterke, diepe, zoo geheel Russische gedachte tot uiting, welke later in harmonische volmaakt beid uitdrukking zal vinden in den Onegin, waar we bijna den zelfden Aleko weder aantreffen, maar nu niet meer in een onwerkelijke wereld van den droom, maar in een tastbare realiteit en aanschouwelijkheid. In Aleko heeft Poeshkien gezocht en met genialiteit geteekend dien ongelukkigen door het vaderland doolenden 8
zwerver, dien historischen Russischen tobber, die sinds onheugelijke tijden steeds weer opduikt in onze zich van het volk verwijderende samenleving. E n deze heeft hij het spreekt van zelf .—• niet bij Byron gevonden. D i t type is echt en raak getroffen, dit type, dat eeuwig bij ons schijnt te hooren en dat reeds zoo lang op onzen Russischen bodem voorkomt. Deze daklooze zwervers gaan voort met hun zwerftochten ook nu nog in onze dagen en lang nog schijnt het te zullen duren voor zij verdwenen zijn. E n wanneer zij tegenwoordig niet meer naar de kampen trekken der zigeuners om bij dezen, met hun eigenaardig natuurleven, bevrediging te vinden voor hun levensidealen en wanneer zij niet meer in den schoot van de natuur hopen uit te rusten van het ontredderd en verworden leven van onze Russische intellectueele samenleving, dan werpen zij zich op het socialisme, dat nog niet bestond in de dagen van A l e k o, en zoo trekken zij thans verder met hun nieuw geloof naar een ander gebied waar zij ijverig arbeiden in het vaste vertrouwen, net als Aleko, met hun fantastische bezigheid hun doel te zullen bereiken en het geluk, niet alleen voor zich zelf, maar ook voor de geheele wereld. W a n t buiten het wereld-geluk kan de Russische zwerver het niet stellen om rust te vinden: met minder stelt hij zich niet tevreden, — natuurlijk is dit alles voorloopig theorie. D i t is altijd nog dezelfde Russische mensch, alleen levend in een anderen tijd. Deze mensch •— ik herhaal het ~- deed juist een eeuw na de hervormingen van Peter den Groote zijn intrede in onze intellectueele samenleving, die vervreemd was van het volk, waar hij de krachten niet van kende. O , de groote meerderheid der Russische intellectueelen was toen. ten 9
tijde van Poeshkien, vredig werkzaam, zooals zij ook in den tegenwoordigen tijd vredig werkzaam is, hetzij op een ministerie, hetzij bij het gerecht, of bij de spoorwegen, of op een bank, of ook wel verdient zij op allerlei manieren geld in het vrije beroep of is zij wetenschappelijk werkzaam en houdt lezingen en dat alles regelmatig, zonder zich te vermoeien: zij ontvangt daarvoor salaris, speelt op haar tijd een partijtje kaart of bezoekt zoo nu en dan, zonder eenigen innerlijken drang zigeunerkampen of een andere plaats van vermaak, die meer aan de eischen van onzen tijd beantwoordt. Veel, zeer veel doen zij aan het liberalisme met een tikje Europeesch socialisme, waaraan een weinig van den grootmoedigen Russischen geest is toegevoegd, ,—• maar dit alles is slechts een quaestie van tijd. W a t doet het er toe, dat bij den één zelfs nog geen zweem van opstandigheid valt te bespeuren, terwijl de ander reeds zijn hoofd te pletter loopt tegen den muur, dien hij open w i l rameien? H e n allen wacht, wanneer de tijd er rijp voor is een zelfde lot, indien zij niet den heilzamen weg willen gaan van vreedzame toenadering tot het volk. E n <— zoo al niet allen dit lot wacht, het handjevol „uitverkorenen , het tiende deel van hen, die i n beweging zijn gekomen, is voldoende om te maken, dat de overige groote meerderheid door hun toedoen geen rust zal vinden. Aleko kan natuurlijk zijn gevoel nog niet nauwkeurig omschrijven: bij hem is dat alles nog te vaag en onbestemd, de onrust komt bij hem uit zijn natuur voort, het is een aanklacht tegen de maatschappij, een „ W e l t Schmerz", een smart over een ergens, op de een of andere manier, verloren waarheid, die hij niet terug kan vinden. D a t doet denken aan Jean Jacques Rousseau. W^aarin 10
deze waarheid bestaat, waar en hoe zij weer te voorschijn zou kunnen komen, wanneer zij eigenlijk verloren is gegaan, dat zal hij zelf niet kunnen zeggen: maar zijn lijden is oprecht. D e fantastische en ongeduldige mensch verwacht de redding voorloopig hoofdzakelijk nog maar van buitenaf: en zoo moet het hem ook wel toeschijnen: „de waarheid is, om zoo te zeggen ergens buiten hem, misschien wel ergens in de andere landen van Europa bij voorbeeld, met hun krachtige, in de geschiedenis verankerde staatsvormen, met hun gezapig maatschappelijk en burgerlijk leven . M a a r nooit zal hij begrijpen, dat die waarheid in de eerste plaats iets is in hem zelf: hoe zou hij het ook kunnen begrijpen; in zijn eigen land is hij zich zelf niet, zijn geheele leven is hij het werken ontwend, beschaving is hem niet bijgebracht, hij is opgegroeid als een kostschoolmeisje tusscben vier muren, vreemde en onbegrijpelijke plichten moet hij vervullen al naar gelang hij behoort tot een der veertien rangen, waarin de ontwikkelde Russische maatschappij is verdeeld. H i j is niets dan een afgeknakte grashalm, die door hel luchtruim zweeft. H i j is zich daarvan ook bewust en hij lijdt daaronder en dikwijls zelfs zeer smartelijk! M a a r wat heeft het te beteekenen, dat hij, die misschien van adel is, en zeer waarschijnlijk eenige slaven bezit, zijn vrijheid als edelman gebruikt om eens even uit den band te springen en bezwijkt voor de bekoring van menschen, die buiten de wet leven en in het zigeunerkamp zijn beer rond leidt en te kijk stelt? Natuurlijk is het een vrouw, een „woeste vrouw , zooals een dichter het uitdrukte, die bij hem het eerst de hoop doet leven om van zijn lijden verlost te worden; en lichtvaardig, maar met een hartstochtelijk 11
geloof snelt hij i n de armen van Zemphiera. „Ziet, zoo zegt hij, hier is uitkomst voor mij, hier is misschien wel mijn geluk, hier, temidden van de natuur, ver van de wereld, hij menschen, die geen beschaving kennen en geen wetten!' E n wat blijkt: bij de eerste botsing met het natuurleven weet hij zich niet te beheerschen en bezoedelt hij zijn handen met bloed. Zoo is deze ongelukkige droomer al evenmin op zijn plaats in de harmonische wereld als bij de zigeuners, die hem uitstooten, zonder wraak en zonder toorn: Verlaat ons, trotsche mensch, wij zijn wilden en kennen geen wet, wij pijnigen niet en wij straffen niet. . . Dit alles is natuurlijk maar fantasie, maar de trotsche mensch is echt en raak getroffen. Poeshkien heeft ons hem het eerst geschonken en dat moeten wij niet vergeten. W a n t waarlijk, zoodra hem iets niet naar den zin gaat. geraakt hij als het ware buiten zich zelf en straft hij voor de hem aangedane beleediging of, wat nog waarschijnlijker is, bij de gedachte dat hij behoort tot een der veertien standen, roept hij de hulp in van de straffende en doodende gerechtigheid (zulke gevallen zijn n.I. ook voorgekomen), alleen maar opdat zijn persoonlijke be Ieediging gewroken worde. Neen, dit geniale gedicht is geen navolging! Daarin hooren wij reeds de Russische oplossing van het vraagstuk, het „vervloekte vraagstuk; de oplossing, zooals het volk gelooft, dat ze zijn zal, en zooals ze is volgens de waarheid, welke in het volk leeft: „ W o r d nederig, gij. 12
onnutte mensen, en voor alles breek U w trots. W o r d nederig o, onnutte menscb, en vóór alles bewerk den grond der vaderen, ziet dat is de oplossing volgens de meening van bet volk en naar het inzicht van het volk. Niet buiten U is de waarheid, maar i n U : tracht U zelf in U zelf te vinden, onderwerp U zelf aan U zelf, beheersch U zelf <— en gij zult de waarheid aanschouwen. Niet i n de dingen is de waarheid, niet buiten U of ergens aan gene zijde van den Oceaan, maar voor alles in den arbeid, welken gij aan U zelf verricht. O v e r w i n U zelf en word nederig en gij zult vrij worden, op een wijze, als gij nooit hebt kunnen droomen, en gij zult een groot werk beginnen, en gij zult anderen vrij maken en gij zult het geluk aanschouwen, want U w leven zal gevuld zijn en ten slotte zult gij U w volk begrijpen en zijn heilige waarheid. Niet bij de zigeuners is de waarheid en nergens, indien gij zelf U deze niet waardig hebt betoond, wanneer gij slecht zijt en trotsch, en wanneer gij het leven cadeau wilt hebben zonder er zelfs een vermoeden van te hebben, dat gij er voor moet betalen. D i t is de oplossing van het vraagstuk, zooals het in het gedicht van Poeshkien luide hoorbaar is. N o g duidelijker is deze oplossing uitgedrukt in den Eugen Onegin, een gedicht, dat reeds geen fantasie meer is, maar waarin het werkelijke Rus sische leven is uitgebeeld met een scheppingskracht en een volmaaktheid, zooals ze vóór Poeshkien niet bestonden, ja misschien ook niet na hem zullen bestaan. O n e g i n komt uit Petersburg ^ absoluut uit Petersburg, deze bijzonderheid is ongetwijfeld noodig in het gedicht en Poeshkien zou dezen belangrijken trek niet zoo maar hebben kunnen weglaten uit het levensverhaal van zijn 13
held. Ik zeg het U nog eens: dit is dezelfde Aleko, vooral later, wanneer hij i n bekommering uitroept: waarom lig ik niet terneder bewusteloos, gelijk de ambtenaar uit Tulas. M a a r nu, in het begin van het gedicht, is hij nog half modegek en man van de wereld en kent hij het leven nog te weinig om reeds ten volle er in te kunnen zijn teleurgesteld. M a a r ook hij voelt reeds de onrust i n zich van: D e Demon der verveling. In de stille eenzaamheid van het platte land weet hij met zich zelf geen raad. H i j voelt er zich niet thuis en weet niet, wat hij er moet beginnen: hij voelt zich als bij zich zelf op visite. Later, als hij vol verlangen gaat dwalen door zijn vaderland en door vreemde landen, merkt hij, die ongetwijfeld een scherpzinnig en oprecht mensch was, dat hij ook onder vreemden, vreemd blijft aan zichzelf. Zeker, ook hij houdt van zijn vaderland, maar hij heeft er geen vertrouwen in. Natuurlijk heeft ook hij gehoord van de vaderlandsche idealen, maar hij gelooft er niet i n . H i j gelooft alleen in de volkomen onmogelijkheid van iederen arbeid op den vaderlandschen grond, en op hen, die daar wel in gelooven, ziet hij met een meewarigen glimlach neer. Lensky heeft hij vermoord zoo maar, uit „ s p l e e n " ; om te zeggen uit „spleen om een wereldideaal is misschien te zeer Russisch gedacht, dat is wel waarschijnlijk. Tatjana is heel anders, dat is een krachtig type, die staat stevig met beide beenen op den grond. Z i j is dieper dan O n e g i n en — natuurlijk ^- zij is ook verstandiger. A l l e e n reeds door haar voorname intuïtie begrijpt zij,
14
waar cle waarheid is te vinden en waarin deze bestaat: zoo staat het ook i n het slot van het gedicht. Misschien zou Poeshkien er dan ook beter aan gedaan hebben zijn gedicht „ T a t j a n a te noemen en niet „ O n e g i n ' , want zij is ongetwijfeld de hoofdpersoon van het verhaal. Z i j is het „positieve'' type en niet het „negatieve ", zij is het type van de „positieve schoonheid, zij is de apotheose van de Russische vrouw en haar laat de dichter dan ook den dieperen zin van het gedicht uitspreken in de beroemde scène van het laatste samenzijn van Tatjana met Onegin. M e n kan zelfs zeggen, dat een dergelijk positief type van de Russische vrouw niet voor een tweeden keer voorkomt in onze Russische litteratuur, behalve misschien in de persoon van Lise uit Het Adels nest van Toergenjef. Z i j n gewoonte om op alles van uit de hoogte neer te zien maakte, dat Onegin, toen hij voor den eersten keer met Tatjana op het land kennis maakte, zelfs niet vermoedde, hoeveel er verscholen lag in de schuchtere gestalte van dat reine, onschuldige meisje, dat van den eersten keer af zoo met angst voor hem vervuld was. H i j vermocht in dat arme meisje niet haar rijpheid en haar volmaaktheid te onderscheiden en hield haar in werkelijkheid misschien voor een „zedelijk embryo ". Alsof zij een embryo was en dat na haar brief aan O n e g i n ! Indien er in het gedicht een embryo is, dan is dat O n e g i n zelf, daar behoeft men niet over te redetwisten. Ja, hij was zeker wel niet in staat haar te begrijpen: zou hij soms de menschelijke ziel doorzien? H i j is een abstract mensch en heel zijn leven lang een rusteloos droomer. O o k later in Petersburg heeft hij haar niet begrepen, toen
15
zij een dame van aanzien was geworden, en toen hij, om zijn eigen woorden te gebruiken uit een brief van hem aan Tatjana, ,,al haar volmaaktheden in zijn ziel trachtte op te vangen. M a a r dit zijn slechts woorden: zij is door zijn leven gegaan zonder door hem te zijn begrepen en zonder door hem naar waarde te zijn geschat: en daarin ligt de geheele tragedie van den roman. O , als toen bij zijn eerste ontmoeting met haar Childe Harold uit Engeland er bij geweest zou zijn of op de een of andere manier L o r d Byron zelf, dan zou deze haar schuchtere, bescheiden schoonheid hebben opgemerkt en O n e g i n daarop hebben gewezen, en die zou terstond in extase en bewondering zijn geraakt, want er is veel lakeiengeest bij dit soort martelaren van de were l d ! M a a r dit alles is niet gebeurd: en hij die op zoek was naar wereldharmonie, heeft haar de les gelezen, heeft zich niettemin uiterst correct gedragen en is, terwijl zijn gemoed vol was van heimwee, en terwijl in domme boosaardigheid vergoten bloed aan zijn handen kleefde, op weg gegaan om te zwerven door zijn vaderland, echter zonder daar veel aandacht aan te schenken en bruisend van gezondheid en kracht klinkt zijn ver wensching: Ik ben jong, in mij is het leven sterh yjaarom moet ik wachten o, smart o, smart! Tatjana heeft dit begrepen. In onsterfelijke regels uit zijn gedicht toont ons de dichter haar, terwijl zij de woning bezoekt van den wonderlijken en voor haar zoo raadselachtigen man. E n n u w i l ik nog niet eens spreken over het kunstenaarsschap en de peillooze diepte van deze regels. D a a r staat zij in zijn werkkamer, zij bekijkt zijn boeken 16
en de voorwerpen, die hem toetehooren; zij tracht uit al deze dingen zijn ziel te raden, haar eigen raadsel te ontwarren en het „zedelijk embryo staat i n gedachten verzonken, en met een vreemden glimlach, als had zij een voorgevoel van wat ging gebeuren, fluisteren haar lippen zachtjes: M a a r is hij dan een parodie? Ja, tot deze conclusie moest zij wel komen, want zij had de oplossing van het raadsel gevonden. Later in Petersburg, langen tijd daarna, toen zij elkaar opnieuw ontmoetten, was hij al geen geheim meer voor haar. W i e heeft gezegd, dat het wereldsche leven aan het hof een verderfelijken invloed heeft gehad op haar ziel, en dat met name de rang, dien zij in de wereld bekleedde, en haar nieuwe wereldsche begrippen voor een deel oorzaak zijn geweest van haar weigering van Onegin? Neen, dat is het niet geweest. Neen, dit is dezelfde 1 anja, dezelfde Tanja van vroeger, toen zij op het land leefde I Z i j is niet verdorven, integendeel, het ijdele leven in Petersburg heeft haar terneer geslagen en gebroken, en zij lijdt: zij haat den rang, dien zij in de wereld bekleedt, en wie anders over haar oordeelt, miskent volkomen de bedoelingen van Poeshkien. M e t nadruk zegt zij tot O n e g i n : Maar nu hoor ik aan een ander Cn blijf hem immer trouw. Hier spreekt zij zich uit als echte Russische vrouw, en daarin ligt haar apotheose. Hier vertolkt zij de diepe gedachte, die in het gedicht ligt opgesloten. N u rep ik nog met geen woord over haar godsdienstige overtuiging en 17
over Kaar standpunt tegenover het sacrament van het huwelijk: dit alles Iaat ik buiten beschouwing. M a a r wat dan: waarom weigerde zij met hem te trouwen, ondanks het feit, dat zij tot hem gezegd heeft: „Ik heb je lief"? Is dat soms, omdat zij als „Russische vrouw (en niet als een of ander Zuidelijk type of als een Francaise) niet in staat was tot den beslissenden stap, is het soms, omdat zij den moed miste om met het verleden te breken, is het soms, omdat zij geen afstand kon doen van stand en rijkdom, van aanzien en een gemakkelijk leven? Neen, de Russische vrouw is moedig. D e Russische vrouw aarzelt niet datgene trouw te blijven, waarin zij haar vertrouwen stelt en dat heeft zij bewezen. A a n wien dan is zij trouw, aan wat? A a n dien ouden generaal, dien zij niet kan liefhebben, omdat zij O n e g i n lief heeft, en met wien zij getrouwd is. „ o m d a t haar moeder het haar onder tranen heeft gesmeekt , terwijl i n haar gekrenkt en gewond gemoed niets was dan vertwijfeling, zonder eenige hoop, zonder één lichtstraal? Ja, dezen generaal is zij trouw, omdat hij haar echtgenoot is, omdat hij een man van eer is, die van haar houdt, haat achting toedraagt en die trotsch is op haar. A l heeft h aac moeder er haar dan ook om gesmeekt, zij is het, die i n hel huwelijk heeft toegestemd en niemand anders, zij heeft hem gezworen zijn eerbare vrouw te zijn. A I moge zij dan ook met hem in het huwelijk zijn getreden met vertwijfe ling in het hart, nu is hij haar man en haar ontrouw zou hem met smaad en schande overdekken en zou zijn dood zijn. K a n dan soms de mensch zijn geluk bouwen op het ongeluk van een ander? Hoe kan er zielerust bestaan, indien achter ons de eerlooze, genadelooze onmenschelijke 18
daad staat? K a n ik daar dan aan ontkomen alleen omdat ginds mijn geluk is? M a a r wat voor geluk kan dat zijn, dat gebouwd is op eens anders ongeluk? Ik verzoek U bet U eens in te denken, dat gij zelf bet gebouw van bet noodlot der menscbbeid moest optrekken, met bet uiteindelijk doel de menschen gelukkig te maken en bun tenslotte vrede te brengen en rust. Denkt U daarbij tevens in, dat bet noodzakelijk is en onvermijdelijk, dat gij, al is bet slecbts één menschelijk wezen, ongelukkig moet maken, bet beboeft niet z o o n beel belangrijk menscb te zijn, bij mag zelfs van zeker standpunt uit eenigszins belachelijk zijn, niet de een of andere Shakespeare, maar gewoonweg een eerbare grijsaard, de man van een jonge vrouw, in wier liefde hij blindelings gelooft, ofschoon hij haar hart in het geheel niet kent; hij vereert haar en is ongestoord gelukkig met haar. E n nu moet gij dien man te schande maken, van zijn eer berooven en ongelukkig maken, en op de tranen van dezen onteerden grijsaard zoudt gij U w gebouw optrekken 1 Zoudt gij er in toestemmen de architect te zijn van dat gebouw op zulk een voorwaarde? D a t is de vraag. K u n t gij, al is het maar één minuut, gelooven in de gedachte, dat de menschen voor wie gij dit gebouw optrekt, zelf er i n zouden toestemmen uit U w handen hun geluk aan te nemen, indien in cle fundamenten van dat gebouw het leed verborgen is van, laten wij aannemen, maar één onbeteekenend menscb, doch die zonder genade en zonder recht in hei ongeluk is gestort, en kunt gij dan gelooven, dat zij, wanneer zij dat geluk ontvangen hebben, eeuwig gelukkig kunnen blijven? Zegt mij, kon Tatjana anders besluiten, met haar hoogstaand karakter met haar hart, dat zooveel 19
geleden heeft? Het zuivere, Russische gemoed geeft het volgende antwoord: Goed, Iaat ik de eenige zijn, die geen geluk deelachtig wordt, Iaat mijn ongeluk mateloos dat van den grijsaard te boven gaan, Iaat tenslotte niemand, ook deze grijsaard niet, van mijn offer weten en er den prijs van kennen, dan w i l ik nog niet gelukkig worden door een ander te gronde te richten. D a t is de tragedie, die zich voltrekt, daaraan is niet te ontkomen, reeds is het daarvoor te Iaat en daarom is het, dat Tatjana O n e g i n wegzendt. M a a r , zal men zeggen, nu is O n e g i n ongelukkig; door den een te redden stort zij den ander i n het verderf. M e t U w verlof, dat is een andere vraag en zelfs misschien de belangrijkste uit het gedicht. Tusschen haakjes de vraag: waarom trouwde Tatjana niet met Onegin heeft bij ons, ten minste in onze letterkunde, een in zijn soort hoogst eigenaardige geschiedenis, en daarom veroorloof ik mij over deze vraag uit te weiden. Het eigenaardigste is wel, dat het zedelijke antwoord op deze vraag ten onzent zoo lang aan twijfel onderhevig is geweest. Ik denk hel mij aldus: zelfs indien Tatjana vrij was, indien haar man gestorven zou zijn en zij weduwe was geworden, clan zou zij nog niet O n e g i n getrouwd hebben. Is het noodig den geheelen levensloop van dit karakter in herinnering te brengen? W e l , zij ziet wat voor iemand hij is, een eeuwige zwerver, die plotseling een vrouw ontdekt voor wie hij eerst geen oog had, en die hij ontmoet in een nieuwe ongenaakbare omgeving, vol luister < — < en daarin is om zoo te zeggen het noodlottige van de zaak gelegen. Ziet, voor dit meisje, waarop hij eens bijna met minachting neer zag, buigt zich thans de wereld, .— de wereld, die vreeselijke 20
autoriteit voor kern, niettegenstaande zijn daar opgedane ervaringen <— en daarom is het, dat Kij in verblinding zicb aan baar vast klampt! D a t is mijn ideaal, zoo roept bij uit, dat is mijn redding, de verlossing uit mijn lijden, de redding die ik over bet boofd zag was zoo nabij! E n , zooals eertijds Aleko bij Zempbiera, zoo zoekt bij steun bij Tatjana, in de boop in deze nieuwe gril van zijn droomen antwoord te vinden op al zijn vragen. E n zou Tatjana dat niet in bem bemerkt bebben? zou zij hem niet sinds lang bebben doorzien? D i t eene weet zij bee) zeker, dat bij in waarheid slechts verliefd is op zijn droombeeld en niet op haar, die nog dezelfde deemoedige Tatjana is van vroeger. Z i j weet dat hij haar voor iets anders houdt dan zij is, dat hij in werkelijkheid niet van haar houdt, dat hij misschien van niemand houdt, ja, dat hij niet in staat is van iemand te houden, ondanks zijn smartelijk lijden! H i j houdt van zijn droombeeld en zelf is hij een droombeeld. A l s zij met hem trouwt zal hij den volgenden dag in haar zijn teleurgesteld en spottend zal hij neerzien op zijn vroegere verrukking. W a t hij mist is houvast; hij is een grashalm, die op den wind drijft. Hoe anders is zij: zelfs ondanks haar vertwijfeling, zelfs ondanks het martelende bewustzijn, dat haar leven vernietigd is, bezit zij iets, dat haar zekerheid geeft en dat niet van haar kan worden afgenomen, dat haar geestkracht geeft. D a t zijn de herinneringen uit haar kinderjaren, de herinneringen aan haar geboortegrond, de eenzaamheid van het landleven, waar haar deemoedige reine leven begon en het kruis en de schaduwwerpende takken op het graf van haar voedster. O , deze herinneringen en deze beelden van vroeger zijn haar nu het dierbaarst, deze 2:1
beelden zijn alles wat baar rest, maar zij zijn bet die baar ziel redden van den ondergang der vertwijfeling. E n dat is niet weinig, dat is zelfs beel veel, omdat dat een beele steun is, omdat dat iets is, dat niet van baar kan worden weggenomen en omdat bet iets onverwoestbaars is. D a t is ook baar saamboorigbeid met den geboortegrond, met baar volk en met bet beilige. M a a r wat beeft bij, wat is bij voor iemand? Z i j kan zelfs niet met bem trouwen uit medelijden om hem, al is het maar voor één oogenblik uit de oneindige goedheid haars harten, een glimp van geluk te geven, heel goed wetend dat hij den volgenden dag met spot op zijn geluk zal neerzien. Neen er zijn diepe en sterke karakters, die nu eenmaal het heilige, dat zij in zich bebben, niet te grabbel kunnen gooien, al is het dan ook uit oneindige goedheid. Neen, 1 atjana kon niet met O n e g i n trouwen. E n zoo toont zich Poeshkien in zijn Onegin, dat onsterfelijke en onaantastbare gedicht van hem, als een groot dichter van het volk, zooals wij er vóór hem geen bezaten. M e t één oogopslag heeft hij op de raakste en scherpzinnigste wijze de diepste diepten van ons bestaan waargenomen en van de boven ons volk staande samenleving. N a d a t hij het type van den Russiscben zwerver had geteekend, den zwerver van vóór onze dagen en van onze dagen, nadat hij als eerste hem met zijn genialen blik gepeild had, zijn historische zending had begrepen en zijn kolossale beteekenis voor onze toekomst en nadat hij naast dezen zwerver het positieve type had geplaatst i n de gedaante van de Russische vrouw, ook van onbetwistbare schoonheid, heeft Poeshkien in andere gedichten uit die periode en, dit ook als eerste van de Russische schrij22
vers, een geheele reeks van prachtige Russische typen voor ons i n het leven geroepen, die hij in hel Russische volk had waargenomen. D e voornaamste schoonheid van deze typen bestaat uit hun echtheid, hun onbetwistbare, onaantastbare echtheid: zij staan voor ons, als uit graniet gehouwen. N o g eens herinner ik U er aan, dat ik hier niet spreek als letterkundig criticus, en daarom zal ik mijn gedachten niet verduidelijken met een in bijzonderheden afdalende letterkundige bespreking van deze geniale scheppingen van onzen dichter. O v e r het type van den Russischen monnik-kroniekschrijver b.v. zou een heel boek te schrijven zijn, ten einde te kunnen wijzen op het volle gewicht en de volle beteekenis voor ons van dit grootmoedige Russische type, dat door Poeshkien was waargenomen op het Russische land en door hem is weergegeven, door hem is gebeeldhouwd, door hem is voor ons neer gezet, in zijn nu reeds eeuwige onaantastbare schoonheid van nederigheid en grootmoedigheid, als getuigenis van die volkskracht, die bij machte was uit zijn midden voorbeelden voort te brengen van zulke ontwijfelbare waarachtigheid. D i t type is echt, het bestaat, men kan het niet ontkennen of zeggen, dat het een bedenksel is. enkel maar een fantasie of een ideaal van den dichter. W a n n e e r gij zelf onderzoekt zult gij het met mij eens zijn: ja, dit type bestaat, dus bestaat ook de geest van het volk, dat hem heeft voortgebracht, dus bestaat ook de levenwekkende kracht van dien geest en deze is grootsch en onmetelijk. O v e r a l is bij Poeshkien het geloof merkbaar in de Russische ziel en dus ook de groote verwachting van den Russischen menscb.
23
In de hoop op roem en goed zie ih in de toekomst zonder vrees, heeft de dichter zelf bij een andere gelegenheid gezegd, maar men zou deze woorden rechtstreeks op zijn geheele nationale oeuvre kunnen toepassen. Nooit heeft, het zij vóór hem het zij na hem, één Russisch schrijver zich zoo zielsverwant gevoeld met zijn volk als Poeshkien. O , er zijn bij ons onder onze schrijvers vele kenners van het volk, die o zoo talentvol, o zoo raak en o zoo vol liefde over het volk geschreven hebben, maar indien men deze met Poeshkien vergelijkt, dan zijn dat, op één, hoogstens twee uitzonderingen na van den laatsten tijd, toch slechts „heeren , die over het volk schrijven. B i j de talentvolste onder hen, zelfs bij die twee uitzonderingen, waarop ik zooeven zinspeelde, is toch altijd iets hoogmoedigs, iets van een andere wereld, van een andere levenswijze tusschen de regels te lezen, iets, waaruit blijkt, dat zij het volk willen verheffen tot hun eigen niveau en dat zij het daarmede gelukkig willen maken. B i j Poeshkien treft ons juist zijn ernstig streven om tot het volk te gaan, hetgeen bij hem leidt tot een roerende oprechtheid. N e e m b.v. bet verhaal van den „Beer en daarin hoe de boer de beerin dood sloeg of herinnert U zich den regel: Zwager Iwan, laat ons drinken gaan . . . en gij zult begrijpen wat ik bedoel. A l deze schatten van schoonheid en wijsheid van den kunstenaar zijn ons door Poeshkien nagelaten als waren het aanwijzingen voor na hem komende kunstenaars, voor hen wier arbeid op hetzelfde terrein ligt. M e t stelligheid kan men zeggen: indien Poeshkien er niet geweest was, 24
dan waren ook de na hem komende talenten er niet geweest. Tenminste zij zouden niet met z o o n kracht en met zoo n duidelijkheid tot ons spreken, niettegenstaande h u n groote begaafdheid, dank zij welke hun stem hoorbaar is tot op onze dagen. M a a r het gaat hier niet enkel om de poëzie, het gaat hier niet om den kunstenaar: indien Poeshkien er niet geweest was, zou misschien ons geloof in onze Russische zelfstandigheid niet met zulk een onverwoestbare kracht aan den dag getreden zijn, als waarmee het later, zij het ook maar bij enkelen, zich deed gelden, het geloof ook in de kracht van ons volk, en het geloof in onze onafhankelijke plaats in de familie van de volken van Europa. E n dit hebben wij aan Poeshkien te danken vooral, wanneer hij gekomen is in, wat ik noem, de derde periode van zijn kunstenaarsschap. * * * N o g eens herhaal ik het U : deze perioden zijn niet scherp van elkander te scheiden. Sommige gedichten uit de laatste periode zouden b.v. uit het begin van zijn dichterschap kunnen zijn, want Poeshkien is een geheel geweest, om zoo te zeggen een ondeelbaar organisme, die de kiemen van zijn arbeid in zich zelf droeg en deze niet van buiten moest ontvangen. D e buitenwereld maakte alleen bij hem bewust, wat reeds in het diepst van zijn wezen aanwezig was. M a a r dit organisme ontwikkelde zich en de perioden in die ontwikkeling kan men vaststellen en in elk daarvan een eigen karakter waarnemen en den geleidelijke omvang van de eene naar de andere. O p deze wijze kan men tot de laatste periode al die ge25
dichten rekenen, waarin cosmopolitische denkbeelden tot uiting komen en waarin motieven uit de poëzie van andere volkeren verwerkt worden door zijn genie. Enkele van deze gedichten zijn eerst na den dood van Poeshkien uitgegeven. E n in deze periode van zijn kunstenaarsschap komt de dichter ons voor als iets, ik zou bijna zeggen wonderbaarlijks, als iets ongehoords, als iets dat vóór hem nog nergens is voorgekomen. Stellig treffen wij i n de letterkunde van Europa groote kunstenaars aan <— mannen als Shak espeare, Cervantes, Schiller, maar wijs onder al deze groote genieën er mij één aan, die zoo zeer het vermogen bezat het gedachtenleven weer te geven van geheel de wereld, als Poeshkien. E n deze hoedanigheid, een der voornaamste hoedanigheden van ons volk, had hij gemeen met ons volk: en daarom vooral is hij een dichter van het volk. D e grootste der dichters van Europa hebben nimmer in die mate zich weten in te leven in de gedachtensfeer van een vreemd volk —• een nabuurvolk misschien —. hebben nimmer in die mate de geheimste diepten van die gedachtensfeer gepeild, en hebben nimmer het heimwee van de roepstem ervan in die mate verstaan, als Poeshkien dat gedaan heeft. Integendeel, wanneer de dichters van Europa hun stof ontleenden aan vreemde volkeren, transponeerden zij die naar hun eigen volksaard, begrepen ze die naar eigen trant. B i j Shakespeare b.v. zijn de Italianen bijna zonder uitzondering Engelschen. Alleen Poeshkien onder alle dichters van de wereld bezat de eigenschap zich geheel te kunnen verplaatsen in de gedachtenwereld van een vreemd volk. N e e m b.v. zijn scène uit Eaust. N e e m zijn Gierige Ridder en zijn ballade. Er 26
leefde op de wereld een arme ridder. Lees zijn Don Juan en zoo de naam Poeshkien er niet onder stond zoudt gij niet weten, dat net niet door een Spanjaard geschreven is. W a t een diepzinnige en fantastische figuren treft gij niet aan in E e n feest tijdens een Pestepidemie. M a a r uit deze fantastische figuren spreekt de geest van Engeland; dat wonderlijke lied waarin verhaalt wordt hoe de held van het gedicht aan de pest ten offer valt, dat wonderlijke gedicht van M a r y : de stemmen onzer kinderen weerklonken door de school, dat zijn Engelsche lied eren, dat is het heimwee van den Britschen geest, dat zijn zijn tranen, zijn smartelijk voorgevoel van wat gebeuren gaal. Denk eens aan de vreemde regels: Eens, toen door een eenzame vlakte doolde . . . D i t is bijna de woordelijke vertaling van de eerste drie bladzijden van een vreemd mystiek boek, geschreven in proza door een ouden Engelschen religieuzen sectariër, maar is dat w e l louter vertaling? In de droeve plechtige muziek van deze regels hoort men de ziel van het noordelijk Protestantisme, de ziel van den Engelschen ketter, van den onpeilbaren mysticus met zijn duister en oeverloos verlangen, en met alle onweerstaanbaarheid van den mystieken droom. Bij het lezen van deze vreemde regels, zal het U vergaan alsof gij den geest der tijden van de reformatie ondergaat, alsof U begrijpelijk wordt het vuur, waarmee het opkomend Protestantisme ten strijde ging, alsof tenslotte U de geschiedenis zelf gaat begrijpen, niet alleen met U w 27
verstand, maar alsof gij er zelf bij waart, alsof U zelf langs de gewapende scharen sectariërs bent gegaan, alsof gij zelf met hen hun hymnen hebt gezongen, alsof gij zelf samen met hen geweend hebt bij hun mystieke plechtigheden en of gij samen geloofde, waarin zij geloofden. Tusschen haakjes: vergelijk eens dit religieuze mysticisme met de evenzeer religieuze strophen uit den Koran of liever gezegd uit de navolgingen van den Koran: Is dat soms geen Islam? Is dat niet door en door de geest van den Koran met de eenvoudige grootheid van zijn geloof en de dreigende, bloedige kracht, die daarvan uitgaat? D a a r hebt U bijvoorbeeld de wereld van de O u d h e i d , zooals de Egyptische nachten, met de aardsche Goden, die zich hoog boven hun volk verheffen, dat zij miskennen, en waar zij de nooden niet van kennen, omdat zij er reeds niet meer i n gelooven, die als eenzame Goden in hun afzondering hun bezinning verliezen, en in hun doodelijke verveling zich gedragen als wilde dieren uit een sprookje, met de venijnigheid van insecten, met de boosaardigheid van de spin, die haar mannetje opeet. Neen, ik zeg het U met klem, er is geen dichter geweest, die zoo ontvankelijk was voor de gedachtenwereld der volken van de geheele aarde, en het gaat niet om de ontvankelijkheid alleen, maar om de wijze waarop hij zich met zijn geheele wezen weet i n te leven in de gedachtenwereld van vreemde volkeren, een zich inleven, dat bijna volmaakt is en daarom een wonder, omdat nergens bij geen enkel dichter ter wereld iets dergelijks voorkomt. D a t zien wij alleen bij Poeshkien, en daarom is zijn verschijning iets ongekends, iets ongehoords, en i n dien zin is zijn verschijning, ik herhaal het, ook iets profetisch, want daarin 28
uit ziek juist tiet sterkst zijn nationale, Russische kracht, uit zich ook Ket volkskarakter van zijn poëzie, het volkskarakter van onze toekomst, die in onze dagen reeds begint te schemeren, het volkskarakter, dat zich op profetische wijze aankondigt. W a n t wat anders is de geest van ons volk dan zijn rusteloos zoeken naar de verbroedering van alle menschen op aarde? Toen Poeshkien in den vollen zin van het woord een dichter van het volk werd, heeft hij, zoodra hij tot de kracht van het volk doordrong, er de groote beteekenis voor de toekomst van begrepen. In dien zin is hij een ziener en een profeet. W a a r i n is eigenlijk voor ons de beteekenis gelegen van de hervormingen van Peter den Groote, niet alleen voor de toekomst, maar ook voor het verleden; welke zichtbare resultaten hebben zij opgeleverd? W a t is de diepere zin voor ons van deze hervorming geweest? Toch niet alleen, dat wij, dank zij deze, ons in Europeesche kleeren gingen steken, of dat wij ons Europeesche gewoonten gingen eigen maken en de Europeesche wetenschap gingen beoefenen? Laten wij daar eens wat dieper op ingaan, en laten wij de zaak eens wat nader beschouwen. H e t is zeer wel mogelijk, dat Peter aanvankelijk in dien zin begonnen is, dat w i l zeggen in den zin van onmiddellijk voordeel, maar later, bij de verdere ontwikkeling van zijn denkbeelden, kan men bij Peter zonder twijfel heimelijke bedoelingen aannemen, die verder gingen dan alleen maar onmiddellijk voordeel. Evenzoo heeft ook het Russische volk deze hervormingen niet aanvaard alleen met het oog op onmiddellijk voordeel, maar omdat bet met een fijn voorgevoel terstond de verdere strekking er van begreep. 29
die onvergelijkelijk verder reikte dan direct voordeel, een voorgevoel, dat > — > ik herhaal het •—- onbewust was, maar niettemin in het volle leven zijn oorsprong vond. O n s streven was toentertijd gericht op de meest intensieve verbroedering en vereeniging van de volken van de geheele wereld. Niet als vijanden (zooals het had moeten zijn), maar als vrienden maakten wij ons de gedachtenwereld van vreemde naties eigen, zonder onderscheid te maken, omdat wij van het eerste begin af de kunst verstonden tegenstellingen op te heffen, punten van verschil te aanvaarden en te verzoenen, en daarmede toonden hoezeer wij bereid en hoezeer wij geneigd waren, zooals ons nog maar pas zelf duidelijk was geworden en zooals dat door ons was uitgesproken, tot een volkomen samengaan met de volken van den grooten Arischen stam. Ja, de beteekenis van den Russischen mensch is er buiten kijf een voor geheel Europa, voor de geheele menscbheid. Echt Russisch worden, geheel en al Russisch worden beteekent (per slot zult gij dat moeten onderschrijven) de broeder worden van alle menschen, een „almensch zoo gij wilt. O , al die slavophielen en al die vrienden van het W e s t e n bij ons zijn de oorzaak van veel misverstand, hoe historisch en noodzakelijk zij ook mogen zijn. Voor den echten Rus zijn Europa en het gebied van den geheelen Arischen stam even dierbaar als Rusland zelf, even dier baar als het gebied der vaderen, omdat ons gebied ook de geheele wereld is, niet veroverd door het zwaard, maar door de kracht der broederschap en door ons broederlijk streven naar de vereeniging van alle menschen. Indien gij U wilt verdiepen in onze geschiedenis uit den tijd van na Peter den Groote, dan zult gij sporen van deze nacbt30
merrie vinden, als gij wilt, in den aard van onzen omgang met de volkeren van Europa, zelfs in de politiek van onze regeering. W a n t wat deed R u s l a n d in zijn politiek gedurende deze twee eeuwen anders dan Europa meer dienen dan zich zelf? Ik geloof niet, dat dit alleen voortsproot uit de onkunde van onze politici. O , de landen van Europa hebben er geen voorstelling van hoe dierbaar zij ons zijn. Ik ben er verder vast van overtuigd, dat wij, dat w i l zeggen natuurlijk niet wij, maar de Russen van de toekomst, tot den laatsten man zullen inzien, dat Rus zijn niet anders zal beteekenen dan zich inspannen vrede te brengen in de tegenstellingen van Europa, om den weg te vinden der verlossing uit het lijd en van Europa, om met broederlijke liefde al onze broeders op te nemen in ons algemeen menschelijk en allen omvattend hart, en om tenslotte misschien het verlossende woord te spreken van de groote algemeene harmonie tusschen alle volken naar het gebod van het Evangelie van Christus! Ik weet het, ik weet he' maar al te goed, dat mijn woorden U overspannen zullen toeschijnen, overdreven en fantastisch. Laat dat alles zoo zijn, maar ik heb geen berouw ze gesproken te hebben. Het was noodig, dat deze dingen gezegd werden, vooral nu op dit oogenblik van ons feest, nu wij hulde brengen aan het genie van onzen grooten dichter, die in zijn scheppingen deze denkbeelden verpersoonlijkte. Ja, bet is niet de eerste keer, dat deze gedachte wordt uitgesproken, ik vertel U hier niets nieuws. M a a r de hoofdzaak is: dit alles schept zulk een zelfvertrouwen. ,,Is ons dan, zult gij zeggen, een zoodanig lot beschoren, ons en ons doodarme, ruwe land? Is het dan 31
ons beschoren de menschheid een nieuw woord te doen hooren? M a a r heb ik het dan soms over roem in de staathuishoudkunde, over roem van het zwaard of van de wetenschap? Ik heb het alleen maar over het feit, dat alle menschen broeders zijn, en dat het Russische hart misschien van alle volken het meest is voorbeschikt om de broederlijke vereeniging der menschen te brengen: daarvan zie ik aanwijzingen in onze geschiedenis, in de begaafde menschen die wij hebben voortgebracht en in het scheppend genie van Poeshkien. Laat onze grond arm zijn, maar „Christus is er, als bedelaar gekleed, zegenend door getrokken. W a a r o m zouden wij dan niet de uitvoerders kunnen zijn van zijn laatste woord? Is ook H i j niet in een kribbe geboren? Ik herhaal het U , wij kunnen in elk geval wijzen op Poeshkien, en op het universeele en algemeen menschelijke van zijn genie. E n zijn gemoed stond voor de gedachten van vreemde volkeren open, alsof het zijn eigen gedachten betrof. In zijn kunst, tenminste i n zijn dichterlijke scheppingen, heeft hij onmiskenbaar op deze algemeene menschelijkheid van de Russische ziel gewezen en daarin ligt reeds een groote aanwijzing. Indien onze gedachte een droombeeld is, dan hebben wij Poeshkien om dezen waan op te grondvesten. Indien hij langer geleefd had, zou hij misschien onsterfelijke én groote typen hebben geschapen van de Russische ziel. die dan door onze broeders in Europa zouden zijn begrepen, en hij zou deze nader tot ons hebben gebracht dan zij nu zijn, en hun de waarheid hebben kunnen duidelijk maken omtrent onze wenschen, en zij zouden ons beter begrepen hebben dan zij n u doen, en begonnen 52
zijn met zich een betere voorstelling van ons te maken; zij zouden hebben opgehouden met uit de hoogte op ons neer te zien, zooals zij dat nu nog doen. Indien Poeshkien langer geleefd had zouden er misschien ook bij ons minder misverstand en twisten zijn dan wij n u zien. M a a r G o d heeft anders beschikt. Poeshkien is gestorven midden in de volle ontplooiing van zijn genie, en ongetwijfeld heeft hij een of ander groot geheim met zich in het graf genomen. E n nu moeten wij zonder hem dat geheim ontsluieren.
Opmerkingen. Graaf de Pany (1755^1814) is door de tijdgenooten overschat. Hij was in zijn tijd beroemd door zijn Poésies érotiques (1778). Veel opspraak maakte zijn La guerre des dieux, dat in 1893 nog in twee deelen herdrukt werd. In het gedicht de Zigeuners komt de edelman Aleko hij den vader van het Zigeunermeisje Zemphiera en zegt hem, dat hij in het kamp wil blijven en overal mede heen wil trekken. Deze geeft daarvoor zijn toestemming, mits Aleko een vak kiest, wat uitvoert althans, desnoods als Berenleider optreedt. In de Egyptische nachten vertelt Poeshkien, hoe een koningin van Egypte zich één nacht aanbiedt met den dood als prijs. 33
Dostojewsky: REDE OVER POESHKIEN vormt deel VIII van de Astra Nigra-reeks. De oplage bedraagt 100 ex. Niet in den handel.
I Menno ter Braak De Duivelskunstenaar 50 ex. - Juli 1943 II Jan G. Elburg Serenade voor Lena 75 ex. - October 1943 III J Verhulst Pro Memorie 75 ex. - Januari 1944 IV Erik Martens Het Hooglied der Creativiteit De poëzie van Marsman 125 ex. - Juni 1944 V E. du Perron Over André Gide 125 ex. - September 1944 VI E. du Perron Over Stendhal 125 ex. - September 1944 VII Willem van Schieland Verkort Front 100 ex. - December 1944 VIII Dostojewsky Rede over Poeshkien 100 ex. - Maart 1945