“Externe verslaggeving van fondsenwervende instellingen transparant?” Een onderzoek naar de verslaggeving in het algemeen, de wijzigingen in RJ 650 – ‘Fondsenwervende instellingen’ en de gevolgen hiervan voor de informatievoorziening richting het maatschappelijk verkeer
NIVRA‐Nyenrode opleiding doctoraal / Master accountancy Student : Marco C. Edel Studentnummer
: 10410
Datum verdediging : 6 juli 2009
“Externe verslaggeving van fondsenwervende instellingen transparant?” Een onderzoek naar de verslaggeving in het algemeen, de wijzigingen in RJ 650 – ‘Fondsenwervende instellingen’ en de gevolgen hiervan voor de informatievoorziening richting het maatschappelijk verkeer
NIVRA‐Nyenrode opleiding doctoraal / Master accountancy Student : Marco C. Edel
Dopheigang 14
1241 JL KORTENHOEF
Studentnummer
: 10410
Begeleider
: De heer drs. P.J.J. Vos RA
Examinator
: De heer dr. ir. F.F.J.M. Schaepkens RC
Vakgroep
: Auditing & Assurance / Externe Verslaggeving / Non Profit
Datum verdediging : 6 juli 2009 3
Voorwoord In het kader van de afronding van de NIVRA‐Nyenrode opleiding Master of Science in Accountancy (voorheen doctoraal Accountancy) is deze afstudeerscriptie geschreven. Aan deze opleiding ben ik in 2001 begonnen. Met deze masterscriptie wordt het masterexamen afgesloten. De scriptie heeft ten doel aan te tonen dat de student aan het vereiste eindniveau van de opleiding voldoet en in staat is tot het zelfstandig verwerken van de voor het wetenschapsgebied accountancy relevante stof, het verrichten van onderzoek, het kritisch evalueren van de verkregen onderzoeksgegevens en het adequaat verwoorden van de bevindingen (NIVRA‐Nyenrode, 2008). Het onderwerp van de scriptie betreft de vraag of en in hoeverre fondsenwervende instellingen (FWI’s) verantwoording afleggen over de door hen bestede gelden in de breedste zin van het woord (bestedingsratio, kostenpercentage eigen fondsenwerving, bezoldigings‐, beleggings‐ en vermogensbeleid, bestuur, toezicht, etc.) oftewel de transparantie van de externe verslaggeving. Al jaren verschijnen er negatieve berichten in de publiciteit dat FWI’s te weinig informatie geven over hun financiële huishouding, hetgeen het publieksvertrouwen niet ten goede komt. “Transparantie” wordt steeds meer een modewoord, waar veel onderzoek naar wordt gedaan. De laatste jaren hebben er dan ook veel ontwikkelingen plaatsgevonden op het verslaggevingsgebied van FWI’s. In deze scriptie zal worden nagegaan of FWI’s de adviezen van deze diverse commissies en de gewijzigde regelgeving ter harte hebben genomen en of dit de transparantie ten goede komt. In dit voorwoord wil ik graag van de gelegenheid gebruikmaken om een aantal personen te bedanken voor hun rol bij de totstandkoming van mijn scriptie. Ten eerste wil ik mijn vriendin Marleen Wermeling bedanken. Zij is mijn grote drijvende kracht geweest gedurende het gehele opleidingstraject aan NIVRA‐Nyenrode. In het bijzonder tijdens de totstandkoming van deze masterscriptie heeft zij een onmiskenbare rol vervuld.
5
Ten tweede wil ik Edwin Dierdorp en Marlies van Keeken bedanken voor het helpen verzamelen van een groot aantal jaarrapporten en het ongekende enthousiasme om tot een afronding te komen. Ten derde wil ik mijn werkgever “Stichting PharmAccess International” en collega’s bedanken, waarbij in het bijzonder Pieter Landman, Charlotte Wilming, Marieke Pelt, Jan Willem Marees en Onno Schellekens, dat ze mij de kans en tijd hebben gegeven om mijn scriptie succesvol af te ronden. Tenslotte wil ik Koos Vos, mijn scriptiebegeleider, bedanken voor de begeleiding tijdens het schrijven van mijn scriptie. Vanwege diverse redenen heeft de opstartfase van deze masterscriptie meer tijd in beslag genomen dan dat ik initieel had gepland. De doorlooptijd is aanzienlijk geweest, echter gezegd moet worden dat ik er het laatste jaar à anderhalf jaar actief aan gewerkt heb. Verslaggeving van fondsenwervende instellingen en organisaties zonder winstoogmerk is in het licht van “Transparantie” een boeiend onderwerp, waar ik in de dagelijkse praktijk veelvuldig mee in aanraking kom. Voor u ligt het eindproduct. Laat u zich niet afschrikken door de omvang, hetgeen u ook zou kunnen overkomen als u een jaarrekening van een fondsenwervende instelling wilt gaan lezen. Binnen deze scriptie passeren vrijwel alle relevante zaken de revue. Mocht u na het lezen over de inhoud van gedachte willen wisselen, dan kunt u te allen tijde contact met mij opnemen. Veel leesplezier!
Marco C. Edel Kortenhoef, 6 juli 2009
De auteur is sinds 2006 verbonden aan Stichting PharmAccess International, alwaar hij drie jaar de functie van International Financial Manager heeft vervuld. Eind 2008 heeft hij een interne overstap gemaakt naar de functie als Financial Controller. Voor de periode bij PharmAccess is de heer Edel vijf jaar werkzaam geweest in de controlepraktijk van Deloitte Accountants B.V.
6
Management samenvatting Middels het uitvoeren van een literatuuronderzoek naar de verslaggeving van fondsenwervende instellingen en het toetsen van de jaarrapporten 2007 van dergelijke organisaties in Nederland, is getracht vast te stellen in hoeverre de herziene RJ 650 voorziet in de informatiebehoeften van het maatschappelijk verkeer, in hoeverre de toepassing hiervan bijdraagt aan een uniforme en transparante verantwoording en wat de beschikbaarheid van deze verantwoording nu eigenlijk is voor het publiek. De vragen voor de checklist zijn geformuleerd op basis van het literatuuronderzoek naar de informatiebehoeften van de gebruikers van de jaarrapporten van FWI’s, de bestaande wet‐ en regelgeving voor FWI’s in Nederland en buitenland en op basis van gerelateerde onderzoeken. Ten behoeve van het onderzoek zijn 170 Nederlandse FWI’s geselecteerd, waarvan 158 met een CBF‐Keur, 2 met een Verklaring van geen bezwaar, 3 kansspelbegunstigden en 7 FWI’s zonder keurmerk. De onderzoeksresultaten luiden onder andere als volgt:
In 25% van de jaarrapporten 2007 wordt de herziene RJ 650 reeds toegepast. Toepassing wordt met ingang van 2007 aanbevolen en in de jaarrekening 2008 pas verplicht gesteld.
Het lijkt er op dat de samenvoeging van alle regelgevingen voor FWI’s (Richtlijn Reserves Goede Doelen, Code Goed Bestuur voor Goede Doelen, etc.) tot een gezamenlijke richtlijn, namelijk de herziene RJ 650, tot een betere score ten aanzien van de naleving van de verslaggevingsrichtlijnen leidt. Voor FWI’s, welke de herziene RJ 650 reeds in de jaarrekening 2007 hebben toegepast, geldt een totaalscore van 51% en voor de overige FWI’s van 20%. Vragen uit de checklist, welke betrekking hebben op geheel nieuwe verslaggevingsregels in de herziene RJ 650, zijn bij de bepaling van de laatstgenoemde score van 20% buiten beschouwing gelaten.
Op grond van de herziene RJ 650 maakt het jaarverslag een steeds belangrijker onderdeel uit van het jaarrapport van een FWI. Opvallend is echter dat slechts 65% van
7
de accountantsverklaringen een uitspraak doet over de verenigbaarheid van dit jaarverslag met de jaarrekening.
In geval van een verkorte jaarrekening voldoet slechts 23% van de FWI’s aan alle verplichte verslaggevingselementen. Bij 24% ontbreekt een verwijzing naar het volledige jaarrapport. Van 59 FWI’s moest het volledige jaarrapport worden opgevraagd. Van 36% is geen reactie op het verzoek ontvangen en 5% heeft negatief geantwoord.
Lijst met afkortingen CBF
Centraal Bureau Fondsenwerving
CGBGD Code Goed Bestuur voor Goede Doelen FASB
Financial Accounting Standards Board
FWI
Fondsenwervende instelling
DGA
Directeur groot aandeelhouder
IPSAS
International Public Sector Accounting Standards
NIVRA
Koninklijk Nederlands Instituut van Registeraccountants
NPO
Non‐profitorganisatie
NV COS Nadere voorschriften Controle‐ en overige standaarden oRL
ontwerp‐Richtlijn
PwC
PriceWaterhouseCoopers
RJ
Raad voor de Jaarverslaggeving
RL
Richtlijn voor de jaarverslaggeving
RGD
Reserves Goede Doelen
RvT
Raad van Toezicht
SCS
Stichting Civil Society
SFAC
Statement of Financial Accounting Concepts
SFAS
Statement of Financial Accounting Standards
SORP
Statement of Recommended Practice
VFI
Vereniging voor Fondsenwervende Instellingen
9
Inhoudsopgave Voorwoord
5
Management samenvatting
7
Lijst met afkortingen
9
1
2
3
Inleiding 1.1
Aanleiding onderzoek
15
1.2
Probleemstelling
20
1.3
Onderzoeksvragen
20
1.4
Onderzoeksopzet en afbakening van het onderzoek
21
1.5
Indeling scriptie
24
Theoretische achtergrond inzake externe verslaggeving en FWI’s
27
2.1
Inleiding
27
2.2
Externe verslaggeving van bedrijven
27
2.3
Externe verslaggeving van fondsenwervende instellingen
31
2.4
Samenvatting
36
Wet‐ en regelgeving voor fondsenwervende instellingen
41
3.1
Inleiding
41
3.2
Nederlandse wet‐ en regelgeving
41
3.2.1
Burgerlijk Wetboek
41
3.2.2
Centraal Bureau Fondsenwerving en Vereniging Fondsenwervende Instellingen
42
3.2.3
VFI‐Richtlijn “Reserves Goede Doelen”
48
3.2.4
Commissie Vervlechting Code Goed Bestuur voor Goede Doelen en het CBF‐keurmerk 52
3.2.5
Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving
57
RJ 640 – Organisaties zonder winststreven
58
RJ 650 – Fondsenwervende instellingen
63
3.3
Buitenlandse wet‐ en regelgeving
70
3.3.1
Regelgeving in het Verenigd Koninkrijk
71
3.3.2
Regelgeving in de Verenigde Staten
74
3.4
15
Samenvatting
76
11
4
5
6
Gerelateerde onderzoeken 4.1
Inleiding
83
4.2
De Transparant Prijs voor de beste charitatieve verslaggeving
83
4.3
Overige onderzoeken naar de kwaliteit van de jaarverslaggeving van FWI’s
89
4.4
Samenvatting
93
Praktijkonderzoek – Onderzoeksmethoden en datacollectie
97
5.1
Onderzoeksmethode
97
5.2
Afbakening onderzoek, datacollectie en checklisten
99
5.3
Beperkingen van het onderzoek naar aanleiding van de datacollectie
Empirische onderzoeksresultaten
104
107
6.1
Inleiding
107
6.2
Bevindingen inzake verkorte jaarverslagen FWI’s
107
6.3
Bevindingen inzake volledige jaarrapporten FWI’s
111
6.3.1
Algemeen
111
6.3.2
Directieverslag m.b.t. bestedingsratio en kostenpercentage eigen fondsenwerving
113
6.3.3
Directieverslag m.b.t. governance
115
6.3.4
Directieverslag m.b.t. vermogensbeleid, balanspost eigen vermogen en toelichting op de balanspost eigen vermogen 116
6.3.5
Directieverslag m.b.t. beleggingsbeleid en balanspost effecten in de jaarrekening
118
6.3.6
Kasstroomoverzicht
121
6.3.7
Overige gegevens ‐ toelichting m.b.t. bezoldigingen
121
6.3.8
Beoordeling totale onderzoeksresultaten volledige jaarrapporten
122
6.4
7
83
Samenvatting
127
Samenvatting, conclusies en aanbevelingen
133
7.1
Inleiding
133
7.2
Samenvatting
133
7.3
Conclusies
140
7.4
Aanbevelingen
142
Literatuurlijst
151
Tabel index
155
Figuur index
155
12
Bijlagen
157
A.
Criteria voor het CBF‐Keur
157
B.
Model accountantsverklaring bij jaarrekening o.b.v. RJ 640 of 650
161
C.
Model A ‐ balans FWI
163
D.
Model B – staat van baten en lasten FWI
164
E.
Model C – Toelichting op lastenverdeling
165
F.
Lijst van onderzochte jaarrekeningen van FWI’s
166
G.
Checklist verkorte jaarverslagen
172
H.
Checklist volledige jaarrapporten
173
13
1 Inleiding 1.1 Aanleiding onderzoek Wie kent de reclamespotjes van goede doelen op de televisie en radio niet, waarin regelmatig een beroep wordt gedaan om het goede doel te steunen? Ook staat er regelmatig een collectant aan de deur of valt er een acceptgiro op de deurmat met het verzoek om een financiële bijdrage te leveren. In 2007 bedroeg de gezamenlijke opbrengst van de giften aan 931 goede doelen 1,2 miljard euro (8,6% stijging t.o.v. 2006). Naast deze giften ontvingen deze goede doelen ook 2,0 miljard euro aan subsidies en andere bijdragen. In totaal werd 2,9 miljard euro uitgegeven aan de doelstellingen (Centraal Bureau Fondsenwerving, 2007). Bijna 40% werd besteed aan internationale hulp, 32% aan welzijnsprojecten, 15% aan natuur en milieu en 13% voor gezondheidszorg in Nederland. Zoals uit voorgaande cijfers blijkt, gaat er veel geld in de goede doelensector om. Aan het maatschappelijk verkeer dient daarom dan ook verantwoord te worden wat er met hun giften is gedaan. Dat deze verantwoording echter weleens te wensen overlaat, blijkt uit het volgende citaat: “Fondsenwervende organisaties als Novib, Natuurmonumenten en de Hartstichting publiceren te weinig informatie over hun financiële huishouding. Daardoor is het nauwelijks vast te stellen of ze efficiënt en doeltreffend met hun geld omgaan.” Bovenstaande kritiek is een willekeurig voorbeeld van de veelgehoorde kritieken op de financiële verslaggeving van fondsenwervende instellingen (FWI’s). Dit betreffende citaat is afkomstig uit een artikel in het Financieel Dagblad met de schreeuwende kop “Verslag goede doel rammelt” (Wijnen, 2004). Deze conclusie kwam voort uit een jaarlijks onderzoek vanuit het NIVRA naar de Nederlandse jaarverslagen van FWI’s. Volgens de auteur van de studie overtreden de fondsen geen regels, maar tegelijkertijd constateert hij wel dat de regels voor dit soort bedrijven nogal zijn verouderd (Berenschot en Universiteit Nyenrode, 2004). Vervolgens is in De Accountant (Vlaming, 2005) te lezen dat volgens Nipo‐onderzoek 87% van de mensen wil weten wat er gebeurt met hun donaties. Gaat het geld echt wel naar het 15
goede doel of blijft het hangen aan de strijkstok? Het maatschappelijk verkeer bij FWI’s is veelal aanzienlijk groter dan bij een gemiddeld commercieel midden‐ en kleinbedrijf, waarbij de voornaamste belanghebbenden bestaan uit de DGA of aandeelhouders, de bank, de crediteuren en de werknemers. Wanneer de maatschappij het gevoel heeft dat hun donaties niet effectief worden besteed, dan zal zij besluiten niet meer te geven en kan men in noodsituaties minder danwel geen hulp meer bieden. De FWI’s komen dan onder druk te staan, waarna het marktmechanisme in werking treedt en de FWI’s toch weer beter verantwoording zullen afleggen over de bestede gelden. Betere controle zou de kwaliteit van de hulpverlening kunnen bevorderen en daarmee het draagvlak van de fondsenwerving. Gebrek aan transparantie maakt de fondsenwerving dus kwetsbaar voor publicitaire afbreuk. Opmerkelijk is wel dat FWI’s niet verplicht zijn om publiek te verantwoorden wat ze doen met hun ingezamelde geld. Ze dienen wel een administratie te voeren conform andere rechtspersonen (art. 2:10 BW), maar daarmee zijn ze nog niet transparant. Door de druk vanuit de maatschappij verantwoorden deze instellingen wel steeds beter hoe zij omgaan met het geschonken geld. Daarbij speelt het Centraal Bureau Fondsenwerving (CBF) een belangrijke rol. Het CBF geeft keurmerken aan de FWI’s, die solide omgaan met geldinzamelingen en fondsbeheer. Zoals uit het voorgaande blijkt is er de laatste jaren veel te doen (geweest) omtrent het begrip “transparantie” in zijn algemeenheid en meer specifiek bij de externe verslaggeving van FWI’s. In de regelgeving is dan ondertussen ook het nodige gewijzigd en vernieuwd. In onderstaande tabel worden deze wijzigingen gedurende de afgelopen jaren weergegeven:
16
Tabel 1‐1 Ontwikkeling regelgeving FWI's in Nederland
Werkgroep of commissie FWI’s / RJ RJ RJ Herkströter Post i.o.v. VFI Wijffels VFI FWI door RJ op initiatief CBF Pont
Jaar 1994 1998 2000 2003 2004
RJ
2007
CBF
2008
2005 2005 2006 2007
Omschrijving ontwerp‐Richtlijn FWI’s RJ 650 FWI’s definitief ingevoerd RJ 650 FWI’s beperkt aangepast Advies inzake het vermogensbeleid FWI’s Advies Herkströter over vermogensbeleid is uitgewerkt tot Richtlijn Reserves Goede Doelen Code Goed Bestuur voor Goede Doelen Adviesregeling Beloning Directeuren van Goede Doelen ontwerp‐Richtlijn (oRL) RJ 650 FWI’s Advies inzake vervlechting van Code Goed Bestuur voor Goede Doelen en het Reglement CBF‐Keur Definitieve RJ 650 FWI’s – toepassing is verplicht voor verslagjaren, welke aanvangen op of na 1 januari 2008 / eerder toepassing is aanbevolen. Opname advies Commissie Pont (vervlechting Code Goed Bestuur voor Goede Doelen en het Reglement CBF‐Keur) in het vernieuwde Reglement CBF‐Keur, welke m.i.v. 1 juli 2008 in werking treedt.
In juni 2003 heeft een commissie onder leiding van prof. drs. C.A.J. Herkströter RA advies uitgebracht over het vermogensbeleid van goede doelenorganisaties (Commissie Vermogensnormering Goede Doelen (Commissie Herkströter), 2003). Dit kwam voort uit publieke discussies over het niet direct besteden van verkregen gelden. In de jaarrekeningen van een aantal FWI’s waren namelijk grote bedragen eigen vermogen zichtbaar en het was niet duidelijk wat hiermee zou gebeuren: werd dit aangehouden als buffer om de continuïteit te kunnen waarborgen of zou dit later worden besteed aan de doelstelling? De commissie Herkströter ziet het liefst dat de FWI’s de middelen die zij hebben verkregen continu zo snel mogelijk aanwenden voor het verwezenlijken van hun doelstellingen. Vanaf het moment dat het geld wordt ingezameld, is het gereserveerd voor het project en behoort het tot het bestemde deel van het eigen vermogen. Het advies van de commissie Herkströter is vervolgens door de Vereniging Fondsenwervende Instellingen (VFI: brancheorganisatie van erkende goede doelen) uitgewerkt tot een richtlijn Reserves Goede Doelen (Commissie Post, maart 2004). Zo wordt het FWI’s verboden om nog eigen vermogen te hebben zonder duidelijke bestemming.
17
Daarbij geeft zij aan dat er wel degelijk enige tijd kan verstrijken tussen het bestemmen en het daadwerkelijk besteden van de reserves. In de tussentijd staan de gelden ter beschikking van de FWI. De FWI dient ervoor zorg te dragen dat de waarde van de hoofdsom in stand blijft. Het is haar verantwoordelijkheid hoe zij dit doet. In geval van beleggingsproducten, dient zij zich over de ontwikkeling van de hoofdsom en het gevoerde beleggingsbeleid te verantwoorden in het jaarverslag. Naar aanleiding van de discussie over de directiesalarissen bij FWI’s en in vervolg op de Code Tabaksblat heeft Commissie Wijffels in juni 2005 de Code Goed Bestuur voor Goede Doelen (Commissie Wijffels, juni 2005) uitgebracht. Het advies gaat over het besturen van goede doelenorganisaties, het toezicht houden daarop, het verantwoording afleggen daarover, het normeren van de directiesalarissen en het geven van inzicht in deze salarissen. Dit advies heeft weer geleid tot een commissie onder leiding van Pont, die de opdracht had de Code Goed Bestuur en de CBF‐criteria met elkaar te vervlechten (Advies Commissie Pont, juni 2007). Daarnaast is de normering van de directiesalarissen verder uitgewerkt door de VFI in een Adviesregeling Beloning Directeuren van Goede Doelen (VFI, 2005). Hierbij wordt het salaris van een directeur van een FWI gemaximaliseerd op basis van het salaris van de hoogste ambtelijke functie bij de Rijksoverheid. Op basis van voorgaande ontwikkelingen rondom governance bij goede doelenorganisaties heeft de Raad voor de Jaarverslaggeving op initiatief van het CBF de werkgroep verslaggeving FWI’s ingesteld. De Raad voor de Jaarverslaggeving heeft vervolgens in december 2006 een volledig nieuwe ontwerprichtlijn gepubliceerd ter vervanging van de bestaande RJ 650 – Fondsenwervende instellingen. Deze richtlijn is met ingang van 1 januari 2008 definitief geworden. Een van de redenen waarom dit onderwerp mij zo aanspreekt, is het feit dat ik in 2006 de overstap heb gemaakt van een accountantskantoor naar een FWI (vooralsnog zonder een keurmerk van het CBF). Ik word in mijn beroep als controller van een FWI regelmatig geconfronteerd met de ontwikkelingen op verslaggevingsgebied en ben ook betrokken bij het in kaart brengen van de mogelijkheden om de jaarrekening op basis van RJ 650 op te stellen. Een andere reden is de recente kredietcrisis, waardoor het vermogens‐ en 18
beleggingsbeleid weer erg actueel is geworden. Sinds oktober 2008 (tot op heden juni 2009) verschijnen er berichten in de media dat goede doelenorganisaties door de sterk gedaalde beurskoersen veel geld verloren hebben. Hoe voorzichtig ze hun vermogen ook hebben belegd, ze zijn vele miljoenen, soms tientallen miljoenen euro’s kwijt (Buis, 2008). Wellicht heeft de commissie Herkströter dus wel gelijk dat het het beste is om verkregen middelen zo snel mogelijk aan te wenden voor het verwezenlijken van de doelstellingen. Op basis van de beschreven ontwikkelingen zijn bij mij de volgende vragen gerezen: 1. Hoe is men tot de wijzigingen in de RJ 650 gekomen? 2. Zullen deze wijzigingen bijdragen in de transparantie van de verslaggeving oftewel voldoet dit aan de informatiebehoeften van het maatschappelijk verkeer? 3. In hoeverre hebben de FWI’s de gewijzigde regelgeving reeds in hun jaarrapport doorgevoerd? 4. Hoe toegankelijk is de financiële informatie van FWI’s voor het maatschappelijk verkeer? Indien er bijvoorbeeld sprake is van een populair jaarverslag met daarin een verkorte jaarrekening, wordt dan wel verwezen naar het volledige jaarrapport en is deze dan ook als zodanig gemakkelijk verkrijgbaar? De nieuwe richtlijn voor de Verslaggeving van FWI’s is in 2007 door de Raad voor de Jaarverslaggeving vastgesteld. RJ 650 is verplicht voor de verslagjaren die aanvangen op of na 1 januari 2008 en mag worden toegepast op het verslagjaar dat aanvangt op of na 1 januari 2007. Dit laatste wordt zelfs ten sterkste aanbevolen. Ervan uitgaande dat dit advies zal worden opgevolgd, zullen in dit onderzoek de jaarrekeningen over het boekjaar 2007 nader worden onderzocht op toepassing van de nieuwe RJ 650 (herzien 2007). FWI’s welke echter nog niet de herziene RJ 650 in de jaarrekening 2007 toepassen, zullen toch in dit onderzoek worden betrokken, omdat de veronderstelling is dat deze reeds de Richtlijn Reserves Goede doelen en de Code Goed Bestuur voor Goede Doelen hebben gevolgd en de herziene RJ 650 hier grotendeels op is gebaseerd.
19
1.2 Probleemstelling Zoals in paragraaf 1.1 reeds beschreven is de doelstelling van dit onderzoek om vast te stellen hoe men tot de herziene RJ 650 is gekomen, tot welke wijzigingen dit heeft geleid in de jaarrekeningen van de FWI’s en of dit het beoogde doel, namelijk het verbeteren van de transparantie, ten goede komt. Het onderzoek naar de verbeterde transparantie hangt tevens samen met de doelstelling om vast te stellen in hoeverre dergelijke jaarrapporten eigenlijk toegankelijk zijn voor het publiek. De probleemstelling kan dan ook als volgt worden verwoord: “In welke mate voorziet de herziene Richtlijn 650 – ‘Fondsenwervende instellingen’ in de informatiebehoeften van het maatschappelijk verkeer, in hoeverre draagt de toepassing hiervan bij aan een uniforme en transparante verantwoording en wat is de beschikbaarheid van deze informatie voor het maatschappelijk verkeer?”
1.3 Onderzoeksvragen Om antwoord te kunnen geven op de probleemstelling uit paragraaf 1.2 dienen de volgende deelvragen beantwoord te worden: 1. Wat is het doel van jaarverslaggeving? 2. Wat zijn organisaties zonder winststreven en fondsenwervende instellingen? 3. Wie zijn de gebruikers van de jaarrekening van een FWI? 4. Wat zijn de informatiebehoeften van de gebruikers van de jaarrekeningen van FWI’s? 5. Welke verslaggevingregels zijn van toepassing op FWI’s, zowel in Nederland als internationaal? 6. Wat is een transparante verantwoording? 7. Welke gerelateerde onderzoeken hebben reeds plaatsgevonden en wat zijn de uitkomsten hiervan? 8. Indien er sprake is van een verkorte jaarrekening, voldoet deze dan aan de eisen van het CBF? Bevat deze de voorgeschreven elementen conform RJ 650.520?
20
9. Indien er vanuit de verkorte jaarrekening een verwijzing naar het volledige jaarrapport plaatsvindt, is hier dan als gebruiker gemakkelijk over te beschikken (beschikbaarheid)? 10. In hoeverre voldoen de jaarrapporten 2007 van Nederlandse FWI’s aan RJ 650 (uniformiteit)? 11. Van welke factoren is afhankelijk of FWI’s voldoen aan RJ 650? 12. Draagt de toepassing van de herziene RJ 650 bij aan een meer transparante verantwoording richting het maatschappelijk verkeer? 13. Hoe zou de transparantie van de verslaggeving van Nederlandse FWI’s kunnen worden verbeterd?
1.4 Onderzoeksopzet en afbakening van het onderzoek Dit onderzoek zal worden uitgevoerd middels een literatuuronderzoek, analyse van de relevante
wet‐
en
regelgeving
en
vervolgens
een
empirisch
kwantitatief
jaarrekeningonderzoek. Het is zodanig opgezet dat antwoord kan worden verkregen op de in paragraaf 1.3 geformuleerde onderzoeksvragen. In het literatuuronderzoek is eerst informatie verzameld om een theoretisch kader te schetsen, namelijk het ontstaan van de behoefte aan het afleggen van verantwoording in de vorm van jaarverslaggeving, het ontstaan van de behoefte aan accountantscontrole, de vraag wie de belangrijkste gebruikers van een jaarrekening zijn, wat hun belangrijkste informatiebehoeften zijn, etc. Vervolgens is kennis genomen van de gepubliceerde literatuur. Het doel van de literatuurstudie is om richting te geven aan het empirisch onderzoek, welke ook als basis dient voor de op te stellen checklist en om antwoord te geven op de onderzoeksvragen 1 tot en met 4. Na het verkrijgen van kennis en inzicht in de beschikbare wet‐ en regelgeving op het gebied van FWI’s in zowel Nederland als het buitenland, is stil gestaan bij de in het verleden uitgevoerde gerelateerde onderzoeken. Aan de hand van deze analyse is bepaald welke onderwerpen van belang zijn voor de gebruikers van de jaarrekening, wat de belangrijkste wijzigingen zijn in de wet‐ en regelgeving zijn en hoe hiermee beter in de
21
informatiebehoeften van de gebruikers kan worden voorzien. Dit geeft antwoord op de onderzoeksvragen 4 tot en met 7. Op basis hiervan is uiteindelijk een tweetal checklisten voor de beoordeling van de jaarrekeningen opgesteld. Het empirisch jaarrekeningonderzoek is uitgevoerd aan de hand van de beschikbare jaarrapporten over het boekjaar 2007. Ten eerste is bepaald of deze jaarrapporten verkorte danwel volledige jaarrekeningen bevatten. In het geval van een verkorte jaarrekening is nagegaan of deze de juiste elementen conform RJ 650.520 bevat, waaronder o.a.: de balans, de staat van baten en lasten, model C, de strekking van de afgegeven accountantsverklaring en een verwijzing naar het officiële jaarverslag (het volledige jaarrapport), zodat de lezer dit kan aanvragen. Met name het laatste punt is van belang in het kader van dit onderzoek, aangezien het volledige jaarrapport per slot van rekening aan alle regels uit RJ 650 dient te voldoen en dit bij zou moeten dragen aan het vergroten van de informatiewaarde voor het maatschappelijk verkeer. Ten tweede is dan de juistheid van de verwijzing nagegaan. Wanneer er bijvoorbeeld staat aangegeven dat het volledige jaarrapport is te raadplegen op de website van de FWI, dan is nagegaan of dit ook daadwerkelijk zo is. Voor die FWI’s, waarbij het volledige jaarrapport niet is terug te vinden op de website of op aanvraag beschikbaar is, is een algemene mail gestuurd met het verzoek om het toesturen van het volledige exemplaar. Hier is de responsetijd van vastgesteld. Deze analyse geeft antwoord op de onderzoeksvragen 8 en 9. In het tweede deel van het onderzoek wordt getoetst of de volledige jaarrapporten in overeenstemming zijn met de geldende wet‐ en regelgeving en de geselecteerde punten/eisen uit de eerder genoemde checklist. De jaarrekeninganalyse zal antwoord geven op de onderzoeksvragen 10 en 11. De belangrijkste beperkingen van het onderzoek zijn:
Over toelichting met betrekking tot een onderwerp van de checklist kan alleen een uitspraak worden gedaan indien een toelichting is opgenomen. Daarnaast moet erop vertrouwd worden dat de in het jaarrapport vermelde waarderingsgrondslagen daadwerkelijk zijn toegepast.
22
De vragen uit de checklist kunnen alleen worden beantwoord met “juist verantwoord / toegelicht”, “niet (juist) verantwoord/toegelicht”, “niet van toepassing” en “niet te controleren”. Iedere eis in de checklist weegt even zwaar. In het onderzoek wordt geen weging toegekend aan de verschillende vereisten van de wet‐ en regelgeving voor FWI’s. Daarnaast worden geen punten toegekend voor de mate van toelichting. Zodra een eis toegelicht is, wordt een punt ontvangen.
Voor een volledig overzicht van de beperkingen wordt verwezen naar paragraaf 5.3. Tot slot zullen op basis van de bevindingen conclusies worden getrokken ten aanzien van de geformuleerde onderzoeksvragen en mogelijk aanbevelingen worden gedaan ter verbetering van de huidige situatie (onderzoeksvragen 12 en 13). Hieronder is een onderzoeksmodel de opzet van deze scriptie nader uiteengezet:
Figuur 1‐1 Onderzoeksmodel
Op basis van het literatuuronderzoek naar de informatiebehoeften van de gebruikers van de jaarrapporten van FWI’s en de bestaande regelgeving in Nederland ten aanzien van de verslaggeving van FWI’s zijn een aantal vragen ten behoeve van de checklisten voor dit onderzoek geformuleerd. Vervolgens heeft een eerste toetsing van deze geformuleerde
23
vragen plaatsgevonden aan de hand van internationale regelgeving ten aanzien van FWI’s en andere vergelijkbare onderzoeken. Tenslotte zijn aan de hand van de checklisten de jaarrapporten van de geselecteerde FWI’s nader onderzocht. Hoofdstuk 5 bevat een nadere uitwerking van de onderzoeksopzet.
1.5 Indeling scriptie In hoofdstuk 2 zal de theoretische achtergrond inzake dit scriptieonderwerp nader uiteen worden gezet. Hoofdstuk 3 zal een weergave zijn van de relevante wet‐ en regelgeving en de ontwikkelingen daarin. Hoofdstuk 4 bevat een weergave van de reeds uitgevoerde, gerelateerde onderzoeken inzake de transparantie van de jaarverslaggeving van FWI’s. Het literatuuronderzoek heeft bijgedragen aan de selectie van een aantal onderzoeksvariabelen en de opstelling van een checklist, die in het onderzoek getoetst zullen worden. Per paragraaf zullen in de hoofdstukken 2, 3 en 4 vragen ten behoeve van de onderzoekschecklisten worden geformuleerd. De vragen zullen conform deze opmaak worden weergegeven. In hoofdstuk 5 zullen deze vragen per onderwerp tot een tweetal checklisten worden samengevoegd. De toetsing van de vragen uit deze checklisten zal antwoord geven op de eerder geformuleerde onderzoeksvragen 8 tot en met 11. In de checklisten inzake het onderzoek naar de verantwoording van FWI’s over de door hen bestede gelden zijn onderwerpen geselecteerd, welke enerzijds veelvuldig media‐aandacht krijgen en welke dus blijkbaar relevant zijn voor het maatschappelijk verkeer, zoals bezoldigingen directie/bestuur, beleggings‐ en vermogensbeleid, bestedingsratio’s, kostenpercentages eigen fondsenwerving, etc., en anderzijds de toetsing op regels uit RJ 650, welke veelvuldig overeenkomen met andere (internationale) verslaggevingsstelsels. In hoofdstuk 5 wordt de opzet en werkwijze van het empirisch onderzoek naar de transparantie van de jaarrekeningen van FWI’s behandeld. Dit hoofdstuk gaat onder andere in op het type onderzoek, de datacollectie en –analyse, de nadere definiëring van de onderzoeksvariabelen en de samengevoegde checklist.
24
Hoofdstuk 6 bevat een beschrijving en analyse van de empirische onderzoeksresultaten, waarna in hoofdstuk 7 conclusies worden getrokken, antwoord wordt gegeven op de eerder geformuleerde onderzoeksvragen en aanbevelingen worden gedaan.
25
2 Theoretische achtergrond inzake externe verslaggeving en FWI’s
2.1 Inleiding Teneinde antwoord te kunnen geven op de onderzoeksvragen 1 tot en met 4, zal in dit hoofdstuk eerst een uiteenzetting worden gegeven van het belang van externe verslaggeving, de gebruikers van het jaarrapport en accountantscontrole in het algemeen. Vervolgens zal worden ingegaan op de definitie van FWI’s, het belang van externe verslaggeving bij dergelijke organisaties en wie de belanghebbenden bij het jaarrapport zijn.
2.2 Externe verslaggeving van bedrijven Volgens de Nederlandse wet, Titel 9 Boek 2 BW, zijn ondernemingen als coöperaties, onderlinge
waarborgmaatschappijen,
naamloze
vennootschappen
en
besloten
vennootschappen verplicht om een jaarrekening te publiceren. Onder een jaarrekening wordt verstaan de balans, de winst‐ en verliesrekening en de toelichting hierop. De jaarrekening geeft alleen maar financiële informatie en heeft betrekking op het verslagjaar en op het boekjaar daaraan voorafgaand (vergelijkende cijfers). De wet verplicht het bestuur van grotere instellingen naast de jaarrekening ook een jaarverslag/directieverslag op te stellen. In dit verslag moeten in ieder geval de volgende onderwerpen aan de orde komen:
de gang van zaken gedurende het afgelopen boekjaar;
gebeurtenissen van bijzondere betekenis die na het einde van het boekjaar hebben plaatsgevonden;
mededelingen omtrent de verwachte gang van zaken: voorgenomen investeringen, personeelsbezetting, financiering en omstandigheden die de omzet en rentabiliteit zullen beïnvloeden.
Het jaarverslag, de jaarrekening en de overige gegevens tezamen wordt het jaarrapport genoemd. Daarnaast zijn middelgrote en grote rechtspersonen wettelijk verplicht om hun jaarrapport te laten controleren door een registeraccountant. Deze controle moet aantonen of is
27
voldaan aan de wettelijke regels die gelden voor het samenstellen van de jaarrekening en het jaarverslag. De uitkomst van deze controle wordt vastgelegd in een accountantsverklaring, welke bij de jaarrekening dient te worden gevoegd (art. 2:392 lid 1a BW). De wet stelt het uitbrengen van een jaarrekening voor coöperaties, onderlinge waarborgmaatschappijen, naamloze vennootschappen en besloten vennootschappen dus verplicht, waarbij voor middelgrote en grote rechtspersonen geldt dat deze ook nog gecontroleerd dient te worden door een accountant. De vraag bestaat waar de behoefte aan verslaggeving eigenlijk vandaan komt en hoe de accountantsfunctie in dit kader is ontstaan. De behoefte aan verslaggeving c.q. het afleggen van een verantwoording komt met name voort uit de scheiding van leiding en eigendom van een rechtspersoon. Bij veel ondernemingen is het eigendom in handen van de aandeelhouders en wordt het beheer toevertrouwd aan een directie. De directie dient zich vervolgens over het gevoerde beheer te verantwoorden tegenover de aandeelhouders. De directie verplicht zich middels een overeenkomst om bepaalde diensten te verrichten ten behoeve van de aandeelhouder tegen een afgesproken beloning. Aangezien de aandeelhouder echter niet continu de werkzaamheden van de directie kan bewaken, wordt hij geconfronteerd met een informatieachterstand. De directie zou deze voorsprong kunnen aanwenden om zijn eigen doelstellingen te realiseren. Deze doelstellingen kunnen echter afwijken van die van de aandeelhouder (goal‐discongruentie). Hieruit ontstaat vervolgens de behoefte aan een onafhankelijke tussenpersoon, die ten behoeve van de aandeelhouder een onderzoek instelt naar de betrouwbaarheid van de door de directie afgelegde verantwoording en hierover verslag uitbrengt aan de aandeelhouder. Dit wordt ook wel de agency‐theorie genoemd (Schilder, 2001). De agency‐theorie is gebaseerd op de driehoeksverhouding tussen de directie (de agent), de aandeelhouder (de principaal) en de openbare accountant (de monitor).
28
De informatietheorie gaat ook uit van het feit dat er sprake is van onzekerheid in de financiële informatieverschaffing tussen partijen (Schilder, 2001). Gebruikers kunnen de informatie zelf controleren, het risico accepteren en eventueel schadevergoeding eisen als het mis gaat of een onafhankelijke derde (de accountant) laten controleren. Vanuit de efficiency dat slechts één persoon de informatie behoeft te controleren in combinatie met de verstrekte zekerheid door een onafhankelijke en deskundige accountant is de accountantsverklaring voor de gebruikers een ‘public good’ geworden. In eerste instantie werd de aandeelhouder (eigenaar) als enige belanghebbende bij het reilen en zeilen van de onderneming gezien en dus als belangrijkste gebruiker van de jaarrekening. Door de jaren heen is men echter gaan inzien dat ook andere groepen belang hebben bij informatie over een organisatie (verantwoording). Het gaat bij het opstellen van de jaarrekening om de gebruikers. De informatie in de jaarrekening moet gericht zijn op de ondersteuning van hun oordeels‐ en besluitvorming. Om te bepalen welke informatie een jaarrekening dient te bevatten, is het dus van belang om te weten welke informatiebehoeften deze gebruikers eigenlijk hebben. Hiervoor moet eerst in kaart worden gebracht wie de gebruikers zijn. Door Klaassen, Hoogendoorn en Bak (Klaassen, 2000) en het IASB‐framework (International Accounting Standards Board, 2006) worden hierin de volgende groepen gebruikers onderscheiden: Tabel 2‐1 Gebruikers verslaggeving
Klaassen, Hoogendoorn en Bak ‐ aandeelhouders / eigenaren ‐ leveranciers / crediteuren ‐ andere vermogensverschaffers, bankiers ‐ werknemers (organisaties) ‐ concurrenten ‐ fiscus / belastingdienst ‐ overheid ‐ beleid / zorg voor het milieu ‐ financiële pers ‐ wetenschappelijke onderzoekers ‐ actiegroepen
IASB‐framework ‐ investors ‐ suppliers and other trade creditors ‐ lenders ‐ employees ‐ government and their agencies ‐ public
29
De genoemde gebruikers komen in grote mate met elkaar overeen. In het algemeen geldt dat deze groepen behoefte hebben aan financieel gerichte informatie, omdat zij een bepaald soort relatie hebben met de organisatie die de informatie verstrekt. De belangen van deze groepen kunnen echter wel zeer verschillend zijn. De vraag bestaat dan echter wel of alle informatiebehoeften met één financieel verslag oftewel “general purpose financial statements” kunnen worden bevredigd. De jaarrekening moet dus voldoen aan de grootste gemene deler van de informatiebehoeften van de belanghebbenden. Hierbij bestaat de veronderstelling
dat
de
informatiebehoeften
van
beleggers
en
vreemd
vermogensverschaffers de meeste (financiële) informatiebehoeften van andere gebruikersgroepen dekt. Er is echter weinig bewijs voor deze bewering (Knoops, 2007). Aandeelhouders hebben behoefte aan informatie, omdat zij bepaalde rechten hebben op grond waarvan zij het management van een onderneming beoordelen, hetgeen leidt tot decharge van de bestuurders en in sommige gevallen tot ontslag. Verder brengen hun rechten mee dat zij over de bestemming van het resultaat mogen beslissen. Deze rechten zijn statutair of wettelijk geregeld. Daarnaast willen zij kunnen beoordelen of zij hun belang in de onderneming het beste kunnen uitbreiden, aanhouden of verkopen. Daarbij speelt de vraag welke prijs voor de aandelen kan worden verkregen, respectievelijk moet worden betaald een grote rol. Vreemd vermogensverschaffers, zoals bankiers en institutionele beleggers, hebben een groot belang bij financiële informatie ten behoeve van de beoordeling van de kredietwaardigheid van organisaties. Het gaat daarbij voornamelijk om solvabiliteitsratio’s. De belangrijkste functies van financiële verslaggeving kunnen worden onderscheiden in (Knoops, 2007): 1. de stewardship‐functie: Financiële verslaggeving heeft ten doel een bijdrage te leveren aan de verantwoording die door het management aan de eigenaren van een organisatie wordt afgelegd over het gevoerde beleid, de aanwending van beschikbare middelen, over de prestaties die door de organisatie zijn geleverd, etc., zodat de eigenaren zich een oordeel kunnen vormen. 30
2. de decision usefulness‐functie: Financiële verslaggeving heeft ten doel het verschaffen van informatie welke nuttig is voor het nemen van economische beslissingen door huidige en potentiële beleggers, vreemd vermogensverschaffers en anderen. Informatie welke nuttig is voor het beoordelen van de omvang van toekomstige kasontvangsten en –uitgaven, van de tijdstippen waarop die kasstromen naar of uit de onderneming zullen vloeien en de onzekerheden die daarmee verbonden zijn. Wanneer we uitgaan van de agency‐theorie, waarbij de leiding en eigendom van een organisatie werd gescheiden, ontstond de behoefte aan het afleggen van verantwoording door de leidinggevende richting de eigenaar over het gevoerde beleid. De jaarrekening ontstond toen in het kader van de stewardship‐functie (Gjesdal, 1981). Toen men later realiseerde dat er naast de eigenaren (aandeelhouders) ook andere gebruikers van de jaarrekening waren, welke deze gebruikten voor hun besluitvorming, werd de decision usefulness‐functie van de jaarrekening van steeds groter belang. Tot op heden wordt de decision usefulness‐functie (informatieverschaffing ten behoeve van besluitvorming) geacht de belangrijkste doelstelling van een jaarrekening te zijn.
2.3 Externe verslaggeving van fondsenwervende instellingen Fondsenwervende instellingen vormen het onderwerp van deze scriptie. Het is dus ten eerste van belang om uiteen te zetten wat een FWI nu eigenlijk precies is. FWI’s behoren tot de non‐profitorganisaties, ook wel organisaties zonder winststreven genoemd. Het Limperg Instituut (1986) geeft de volgende definitie voor een organisatie zonder winststreven: “Een organisatie zonder winststreven is een uitvoerende organisatie niet gericht op het behalen van een positief resultaat uit de dienstverlening maar gevormd door sociale, culturele, educatieve of filantropische doeleinden, die gefinancierd wordt met gelden afkomstig van leden, afnemers, schenkers en/of collectieve middelen en die een particulier, althans privaatrechtelijk karakter bezit.”
31
In deze definitie worden de werkterreinen opgesomd waar deze organisaties veelal werkzaam zijn. Hoogendoorn (1993) tracht dit juist te vermijden in zijn definitie: “Een organisatie zonder winstoogmerk is een organisatie waarvan de doelstelling gelegen is in het leveren van bepaalde goederen of diensten teneinde een zeker maatschappelijk nut te creëren waarbij de financiering van de activiteiten en de financiële positie randvoorwaarden vormen.” Bij beide definities wordt een verwijzing gemaakt naar de mogelijke inkomstenbronnen. Het gaat hier om de verschaffing van financiële middelen zonder dat hier aanwijsbare tegenprestaties tegenover staan. De Financial Accounting Standards Board (1993) noemt dit ‘nonreciprocal transfer’. De FASB (1980) noemt ook als kenmerk van non‐profitorganisaties de ontvangst van belangrijke bedragen aan (financiële) middelen van verschaffers die geen terugbetaling of economisch voordeel in verhouding tot de verschafte middelen verwachten, het ontbreken van eigendomsrechten op het vermogen van de organisatie en het ontbreken van een winstdoel. Uit voorgaande blijkt dat voor organisaties zonder winststreven andere doelstellingen gelden dan voor ondernemingen, welke in paragraaf 2.2 aan bod zijn geweest. Bij organisaties zonder winststreven wordt de financiële doelstelling zoals beschreven gewoonlijk anders ingevuld dan bij ondernemingen met winststreven. Financiële middelen zijn bij organisaties zonder winststreven een randvoorwaarde voor het realiseren van de eigenlijke doelstelling. Voor het realiseren van die doelstelling is gewoonlijk besteding van middelen een vereiste. Deze worden ten behoeve van dat doel verstrekt door derden. Organisaties zonder winststreven kennen geen eigenaren (aandeelhouders) die participeren om winst te behalen, maar kennen andere groepen gebruikers, zoals de overheid en degene die financiële bijdragen leveren ten behoeve van het bereiken van het organisatiedoel, zoals giftgevers, donateurs, subsidiërende instellingen en dergelijke. Organisaties zonder winststreven hebben veelal de stichting of vereniging als rechtsvorm. In artikel 2:10 BW staat het volgende over alle rechtspersonen, waaronder dus ook stichtingen en verenigingen, vermeld: 32
Art. 2:10 BW lid 1 ‐ Het bestuur is verplicht van de vermogenstoestand van de rechtspersoon en van alles betreffende de werkzaamheden van de rechtspersoon, naar de eisen die voortvloeien uit deze werkzaamheden, op zodanige wijze een administratie te voeren en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren, dat te allen tijde de rechten en verplichtingen van de rechtspersoon kunnen worden gekend.
Art. 2:10 BW lid 2. Onverminderd het bepaalde in de volgende titels is het bestuur verplicht jaarlijks binnen zes maanden na afloop van het boekjaar de balans en de staat van baten en lasten van de rechtspersoon te maken en op papier te stellen.
Daarnaast is op verenigingen Titel 2 (art. 2:48 t/m 50 BW) en op stichtingen Titel 6 (art. 2:299a t/m 300 BW) van toepassing. Zo geldt voor stichtingen dat jaarlijks binnen zes maanden na afloop van het boekjaar een jaarrekening (incl. jaarverslag) dient te worden opgemaakt en ter inzage ten kantore van de stichting dient te worden gelegd. Voor verenigingen geldt dat het bestuur binnen zes maanden na afloop van het boekjaar op de algemene vergadering een jaarverslag dient uit te brengen over de gang van zaken in de vereniging en het gevoerde beleid. Het overlegt de balans en de staat van baten en lasten met een toelichting ter goedkeuring aan de vergadering. Daarnaast maakt zij een jaarrekening (incl. jaarverslag) op en legt deze voor de leden ter inzage ten kantore van de vereniging (Raad voor de Jaarverslaggeving, 2008a).
33
Formulering vraag t.b.v. checklist Een belangrijke factor voor de beschikbaarheid van de jaarrekeningen van FWI’s betreft de tijdigheid. In het kader van dit onderzoek zal ten behoeve van de controle op de tijdigheid worden nagegaan binnen hoeveel maanden na afloop van het boekjaar de accountants‐ verklaring is afgegeven. Er is gekozen voor de controle op de datum van de accountants‐ verklaring, aangezien het niet mogelijk is de publicatiedatum na te gaan. Dit omdat FWI’s hun jaarrekening niet behoeven te deponeren bij het handelsregister, alwaar deze datum wordt vastgelegd. Op grond van de hiervoor vermelde wettelijke termijn van zes maanden om een jaarrekening op te maken, kan de volgende vraag ten behoeve van de checklist worden geformuleerd:
Wordt ten aanzien van het opstellen van het jaarrapport voldaan aan de in Titel 2 en Titel 6 Boek 2 BW gestelde termijn van zes maanden?
Stichtingen en verenigingen dienen volgens de wet dus wel een jaarrekening op te maken en ter inzage ten kantore neer te leggen, maar zijn niet verplicht om deze te publiceren. Voor coöperaties, onderlinge waarborgmaatschappijen, naamloze en besloten vennootschappen, die wel een jaarrekening opstellen en publiceren, zijn verslaggevingvoorschriften vastgelegd in de Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving, welke in hoofdstuk 3 nader aan bod komen. De wet geeft zelf namelijk alleen inrichtingsvoorschriften en geen waarderings‐ en resultaatbepalingsgrondslagen voor de opstelling van de balans en de staat van baten en lasten. Ondanks dat het niet wettelijk verplicht is dat organisaties zonder winststreven een jaarrekening publiceren, verdient het wel sterke aanbeveling. De primaire functie van organisaties zonder winststreven bestaat meestal uit het verrichten van maatschappelijk gewenste activiteiten. Om de gewenste doeleinden te kunnen realiseren, krijgen de organisaties financiële middelen die ze nodig hebben, veelal geheel of gedeeltelijk uit gelden van particulieren of de gemeenschap. Doordat aan organisaties zonder winststreven schaarse middelen van de donateurs beschikbaar worden gesteld, ontstaat de verplichting tot het afleggen van publieke verantwoording (verantwoordingsfunctie). Bij het afleggen van verantwoording is de volgende informatie van belang (Aukes, 2001):
34
vanwege de grote diversiteit in doelstellingen bij non‐profitorganisaties dient de doelstelling en de op basis daarvan genomen maatregelen te worden vastgelegd;
er dient inzicht te worden gegeven in de prestaties van de leiding van de huishouding;
er zal duidelijk moeten worden gemaakt of de continuïteit is gewaarborgd;
er dient een toelichting te worden gegeven op de naleving van en toekomstige ontwikkelingen van regels en voorschriften.
Na een beschrijving van een organisatie zonder winststreven te hebben gegeven, kan een FWI nader worden gedefinieerd. Onder een fondsenwervende instelling wordt verstaan: “Een particuliere organisatie, die qua doelstelling niet op winst is gericht en voor het realiseren van haar doelstelling een beroep doet op de publieke offervaardigheid. De bijeengebrachte gelden en/of goederen zijn vrijwillig afgestaan, vormen geen of geen evenredige tegenprestatie voor geleverde goederen of diensten en er kunnen geen rechten voor zorg of hulp aan worden ontleend.” Een andere benaming voor dergelijke instellingen is ook wel “goede doelenorganisaties”. Zoals reeds aangegeven bij de organisaties zonder winststreven zijn de belangrijkste gebruikers van de jaarrekeningen van FWI’s: overheidsinstellingen, (potentiële) giftgevers, donateurs en subsidiërende instellingen. Hun informatiebehoeften wijken af van die van de belanghebbenden van organisaties met winststreven. Waar de aandeelhouders met name geïnteresseerd zijn in het gevoerde beleid en de waarde van hun aandelen en de vreemd vermogensverschaffers in de kredietwaardigheid van de onderneming, zijn de giftgevers en donateurs in het geval van FWI’s met name geïnteresseerd in de beantwoording van de volgende vragen (Karman, 2001):
Welk deel van de gift blijft over voor het goede doel? Anders gezegd: hoe hoog zijn de kosten van de fondsenwerving in relatie tot de opbrengsten?
Wordt het geld wel besteed, of wordt het geheel of voor een groot deel opgepot?
Wordt het geld daadwerkelijk besteed aan de bij de werving aangegeven doelen?
35
Deze vragen geven aan wat de informatiebehoeften van het maatschappelijk verkeer zijn (onderzoeksvraag 4). Bovenstaande vragen kunnen echter niet alleen met behulp van de jaarrekening worden beantwoord. Daarnaast brengt de aard van de activiteiten van FWI’s met zich mee dat de maatschappelijke betekenis daarvan ook slechts in beperkte mate uit de jaarrekening kan blijken. Aan het jaarverslag/bestuursverslag wordt daarom een belangrijke waarde toegekend (RJ 650.202). Dit is immers de plaats waar de effectiviteit van de instelling naar voren komt. In het jaarverslag wordt het resultaat van de activiteiten toegelicht, waar mogelijk ondersteund door andersoortige gekwantificeerde informatie, verantwoording afgelegd over het gevoerde beleid en mededelingen gedaan over de toekomstverwachtingen. In vergelijking met organisaties met winststreven betekent dit dat het jaarverslag aanzienlijk uitgebreider is en meer informatie dient te verschaffen. Uiteindelijk gaat het erom vast te stellen in welke mate de instelling in staat is gebleken de vooraf geformuleerde doelstellingen te bereiken, zowel inhoudelijk als financieel (Karman, 2001). De belangrijkste functie van de jaarrekening van een FWI is dus het afleggen van verantwoording richting het maatschappelijk verkeer, ook wel de “stewardship‐functie” (Knoops, 2007) genoemd. Dit omdat vertrouwen van het maatschappelijk een grote rol speelt bij FWI’s. De mate van vertrouwen is namelijk van grote invloed op de bereidheid tot het geven van een donatie aan een FWI.
2.4 Samenvatting In dit hoofdstuk is antwoord gegeven op de eerste vier onderzoeksvragen, welke eerder zijn geformuleerd in paragraaf 1.3: 1. Wat is het doel van jaarverslaggeving? De behoefte aan het afleggen van financiële verantwoording (stewardship‐functie) en de daarbij behorende accountantscontrole is in het geval van organisaties met winststreven voornamelijk ontstaan door de scheiding van leiding en eigendom (agency‐theorie). De belangrijkste belanghebbende bij de jaarrekening was in eerste instantie de aandeelhouder. Later realiseerde men zich dat er nog meer belanghebbenden bij de jaarrekening zijn, welke hun oordeels‐ en besluitvorming hierop baseren, zoals de vreemd vermogensverschaffers, 36
werknemers, concurrenten, fiscus, overheid, etc. De decision usefulness‐functie van de jaarrekening werd daardoor belangrijker en is momenteel nog steeds de meest prominente doelstelling. 2. Wat zijn organisaties zonder winststreven en fondsenwervende instellingen? Een organisatie zonder winststreven is een uitvoerende organisatie niet gericht op het behalen van een positief resultaat uit de dienstverlening maar gevormd door sociale, culturele, educatieve of filantropische doeleinden, die gefinancierd wordt met gelden afkomstig van leden, afnemers, schenkers en/of collectieve middelen en die een particulier, althans privaatrechtelijk karakter bezit. Een fondsenwervende instelling is een particuliere organisatie, die qua doelstelling niet op winst is gericht en voor het realiseren van haar doelstelling een beroep doet op de publieke offervaardigheid. De bijeengebrachte gelden en/of goederen zijn vrijwillig afgestaan, vormen geen of geen evenredige tegenprestatie voor geleverde goederen of diensten en er kunnen geen rechten voor zorg of hulp aan worden ontleend. 3. Wie zijn de gebruikers van de jaarrekening van een fondsenwervende instelling? In tegenstelling tot organisaties met winststreven zijn FWI’s wettelijk niet verplicht om een jaarrapport te publiceren. Vanwege de grote afhankelijkheid van de giften vanuit het maatschappelijk verkeer benodigd voor de realisatie van de doelstellingen, is het vertrouwen inzake een juiste besteding van de ontvangen gelden van groot belang. Hierdoor is bij FWI’s toch de behoefte aan het afleggen van financiële verantwoording ontstaan (stewardship‐functie). Belanghebbenden bij organisaties zonder winststreven zijn (Aukes, 2001):
management;
bestuur;
leden;
37
overheid;
politiek;
begunstigers (donateurs);
werknemers(organisaties)/ondernemingsraad;
werkgevers(organisaties);
afnemers/consumentenorganisaties;
pers.
In het kader van de jaarrapporten van FWI’s kunnen overheidsinstellingen, (potentiële) giftgevers, donateurs en subsidiërende instellingen als belangrijkste gebruikers worden gezien. 4. Wat zijn de informatiebehoeften van de gebruikers van de jaarrekeningen van FWI’s? In het kader van de verantwoordingsfunctie wordt in de jaarrapporten van non‐ profitorganisaties de volgende informatie van belang geacht (Aukes, 2001):
vanwege de grote diversiteit in doelstellingen bij non‐profitorganisaties dient de doelstelling en de op basis daarvan genomen maatregelen te worden vastgelegd;
er dient inzicht te worden gegeven in de prestaties van de leiding van de huishouding;
er zal duidelijk moeten worden gemaakt of de continuïteit is gewaarborgd;
er dient een toelichting te worden gegeven op de naleving van en toekomstige ontwikkelingen van regels en voorschriften.
In het specifieke geval van de jaarrapporten van FWI’s zijn de gebruikers voornamelijk geïnteresseerd in de beantwoording van de volgende vragen (Karman, 2001):
Welk deel van de gift blijft over voor het goede doel? Anders gezegd: hoe hoog zijn de kosten van de fondsenwerving in relatie tot de opbrengsten?
Wordt het geld wel besteed, of wordt het geheel of voor een groot deel opgepot?
Wordt het geld daadwerkelijk besteed aan de bij de werving aangegeven doelen?
Voor het beantwoorden van deze vragen is naast de jaarrekening ook het jaarverslag van groot belang. In het jaarverslag wordt het resultaat van de activiteiten toegelicht, waar 38
mogelijk ondersteund door andersoortige gekwantificeerde informatie, verantwoording afgelegd
over
het
gevoerde
beleid
en
mededelingen
gedaan
over
de
toekomstverwachtingen. In vergelijking met organisaties met winststreven verschaft het jaarverslag meer informatie en is het aanzienlijk uitgebreider.
39
3 Wet‐ en regelgeving voor fondsenwervende instellingen
3.1 Inleiding De titel van de deze masterscriptie luidt: “Externe verslaggeving van fondsenwervende instellingen transparant?”. Het Centraal Bureau Fondsenwerving (CBF) speelt een belangrijke rol bij de bevordering van de transparantie en de betrouwbaarheid van verslaglegging van FWI’s. Het CBF stelt zich ten doel om toezicht te houden op het inzamelen van geld voor goede doelen in het belang van het publiek en in het belang van de goede doelenorganisaties. In de volgende paragrafen zal een nadere toelichting worden gegeven op de rol van het CBF en de ontwikkeling van specifieke richtlijnen voor FWI’s. Vervolgens zal nader worden ingegaan op de van toepassing zijnde wet‐ en regelgeving, waarmee antwoord zal worden gegeven op onderzoeksvraag 5. Hierbij zal enerzijds een korte weergave worden gegeven van de regelgeving van “organisaties zonder winststreven” en anderzijds van “fondsenwervende instellingen”.
3.2 Nederlandse wet‐ en regelgeving
3.2.1 Burgerlijk Wetboek Aangezien FWI’s veelal de vereniging of stichting als rechtsvorm hebben, is de wetgeving in Titel 9 Boek 2 BW niet van toepassing, tenzij sprake is van een commerciële stichting of vereniging. Op verenigingen is Titel 2 (art. 2:48 t/m 50 BW) en op stichtingen is Titel 6 (art. 2:299a t/m 300 BW) van toepassing. Voor verenigingen geldt dat het bestuur binnen zes maanden na afloop van het boekjaar op de algemene vergadering een jaarverslag dient uit te brengen over de gang van zaken in de vereniging en het gevoerde beleid. Het overlegt de balans en de staat van baten en lasten met een toelichting ter goedkeuring aan de vergadering. Daarnaast maakt de vereniging binnen zes maanden na afloop van het boekjaar, behoudens verlenging van deze termijn met ten hoogste vijf maanden door de algemene vergadering op grond van bijzondere omstandigheden, een jaarrekening (incl. jaarverslag) op, welke zij voor de leden ter inzage ten kantore van de vereniging legt. De jaarrekening wordt ondertekend door de bestuurders en de commissarissen en vastgesteld 41
door de algemene vergadering. Voor stichtingen geldt ook dat jaarlijks binnen zes maanden na afloop van het boekjaar een jaarrekening (incl. jaarverslag) dient te worden opgemaakt en ter inzage ten kantore van de stichting dient te worden gelegd. Stichtingen en verenigingen dienen volgens de wet dus wel een jaarrekening op te maken en ter inzage ten kantore neer te leggen, maar ze zijn niet verplicht om deze te publiceren. Formulering vraag t.b.v. checklist Verwezen wordt naar de reeds geformuleerde vraag in paragraaf 2.3 naar de tijdigheid van de jaarrekening (accountantsverklaring).
3.2.2 Centraal Bureau Fondsenwerving en Vereniging Fondsenwervende Instellingen Centraal Bureau Fondsenwerving De overheid vervult een belangrijke taak bij publieke diensten als onderwijs, gezondheidszorg, milieu, ontwikkelingssamenwerking, cultuur en sport. Bij de invulling hiervan wordt echter veel overgelaten aan goede doelenorganisaties (Mol, 2008a). Zoals reeds eerder aangegeven, zijn FWI’s voor de realisatie van hun doelstellingen afhankelijk van de giften vanuit het maatschappelijk verkeer. Om het vertrouwen van de donateurs te winnen is het belangrijk dat FWI’s verantwoording afleggen over het gevoerde beleid en de mate waarin de gestelde doelstellingen zijn bereikt. Aangezien het voor FWI’s niet wettelijk verplicht is om een jaarrekening te publiceren (zie hoofdstuk 2.3), is op initiatief van de FWI’s daarom zelf een werkgroep in het leven geroepen, die regels voor externe verslaggeving heeft geformuleerd. Deze regels zijn in 1994 als ontwerprichtlijn opgenomen in de Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving. In 1999 zijn deze regels definitief geworden in RJ 650 – Fondsenwervende instellingen. Het Centraal Bureau Fondsenwerving (CBF) houdt zich bezig met het bevorderen van de transparantie en de betrouwbaarheid van de externe verslaggeving van FWI’s. Het CBF stelt zich ten doel om toezicht te houden op het inzamelen van geld voor goede doelen in het belang van het publiek én in het belang van de goede doelenorganisaties. Het CBF bestaat reeds sinds 1925, toen het werd opgericht onder de naam “Maatschappelijk Hulpbetoon 42
voor Nederland”. De huidige naam Centraal Bureau Fondsenwerving dateert uit 1989. In de statuten van het CBF staat de doelstelling als volgt geformuleerd (Centraal Bureau Fondsenwerving): “De stichting heeft ten doel te bevorderen dat in Nederland de werving van fondsen door en voor charitatieve, culturele, wetenschappelijke of andere het algemeen nut beogende rechtspersonen, en de voorlichting die door hen in dat kader wordt afgegeven, op verantwoorde wijze plaatsvinden. Dit doet zij zowel in het belang van het publiek als in het belang van de erbij betrokken rechtspersonen.” Sinds 1996 geeft het CBF keurmerken voor FWI’s af, namelijk het reeds eerder genoemde CBF‐Keur. Het CBF heeft hiervoor een licentie van de Raad voor Accreditatie gekregen. Om voor het CBF‐Keur in aanmerking te komen zijn een aantal criteria opgesteld op de terreinen van:
bestuur;
beleid;
fondsenwerving, voorlichting en communicatie;
besteding van middelen;
verantwoording.
In het kader van deze scriptie is met name het terrein “Verantwoording” van belang (Centraal Bureau Fondsenwerving, 2007). Hierin worden o.a. de volgende eisen gesteld:
De jaarverslaggeving is ingericht overeenkomstig de RJ 650 ‐ FWI, waarbij de elementen beleid, communicatie, waarborging van de kwaliteit van de organisatie en besteding van de middelen in relatie tot de doelstelling duidelijk in het bestuursverslag tot uiting worden gebracht. In hoofdstuk 3.2.5 zal een verdere uiteenzetting van RJ 650 worden gegeven.
De jaarrekening is voorzien van een goedkeurende accountantsverklaring.
Het jaarverslag is openbaar en dient binnen 9 maanden na afloop van het boekjaar, desgewenst tegen betaling van de kosten, aan geïnteresseerden beschikbaar te worden gesteld.
Voor een nadere toelichting op deze criteria voor het CBF‐Keur wordt verwezen naar Bijlage A. Het CBF‐Keur wordt afgegeven voor een periode van drie jaar, waarbij het CBF 43
jaarlijks toetst of de organisatie nog aan de gestelde criteria voldoet. Naast het CBF‐Keur bestaat de “Verklaring van geen bezwaar” voor kleine of startende instellingen. Bij de “Verklaring van geen bezwaar” wordt op dezelfde gebieden getoetst als bij het CBF‐Keur, maar is de toetsing minder zwaar. Formulering vragen t.b.v. checklist Op basis van de hiervoor vermelde eisen uit het CBF‐reglement kunnen de volgende vragen ten behoeve van de checklist van dit onderzoek worden geformuleerd:
Is in de jaarrekening aangegeven of RJ 650 is toegepast?
Is in het oordeel van de accountantsverklaring aangegeven dat de jaarrekening in overeenstemming is met RJ 650?
Is de jaarrekening voorzien van een goedkeurende accountantsverklaring?
Zoals reeds in paragraaf 2.3 weergegeven vormt de tijdigheid een belangrijk onderdeel van de beschikbaarheid van de jaarrekeningen van FWI’s. Ondanks de wettelijke termijn van zes maanden om een jaarrekening op te maken, stelt het CBF dat het jaarverslag binnen negen maanden na afloop van het boekjaar beschikbaar dient te worden gesteld. Op basis hiervan kan de volgende vraag ten behoeve van de checklist worden geformuleerd:
Wordt ten aanzien van het opstellen van het jaarrapport voldaan aan de door het CBF gestelde termijn van negen maanden?
Interessante vraag in het kader van het CBF‐keurmerk, betreft de vraag of het wel of niet hebben van een CBF‐keurmerk, invloed heeft op het vertrouwen van het maatschappelijk verkeer in FWI’s. Er hebben reeds vele onderzoeken plaatsgevonden naar de vraag waarom huishoudens eigenlijk geld geven aan goede doelen en hoe zij bepalen welk doel zij wel of niet steunen. Het vertrouwen dat men in het functioneren van het goede doel heeft, blijkt namelijk van grote invloed op het geefgedrag van de Nederlandse donor (Bekkers, 10 juli 2006). Uit onderzoek blijkt dat Nederlanders, welke op de hoogte zijn van het CBF‐Keur meer vertrouwen hebben in FWI’s dan donoren die het CBF‐Keur niet kennen. Dit blijkt ook uit het feit dat zij meer geld aan goede doelen (met een CBF‐Keur) schenken (meer giften en hoger totaalbedrag) (Bekkers, 2003).
44
In 2006 zegt 38,9% van de Nederlanders het CBF‐Keur te kennen (Bekkers, 2007). In 2009 is dit percentage toegenomen tot 42,8% (Mol, Februari 2009). Toch blijkt echter dat een grote meerderheid van de Nederlanders niet weet wat het CBF‐Keur precies inhoudt. Uit het voorleggen van een aantal basisvragen over de inhoud van het CBF‐Keur blijkt dat 49% deze onjuist beantwoordt. Dat een goede kennis over de inhoud van het CBF‐Keur wel degelijk van belang is op het geefgedrag, blijkt uit het feit dat Nederlanders die twee van de vier kennisvragen goed hebben beantwoord, bijna € 150 meer aan goede doelen geven dan Nederlanders die geen enkele kennisvraag goed hebben. Nederlanders blijken de controle op de goede doelen door het CBF ook te overschatten. Zo denkt men bijvoorbeeld ten onrechte dat het CBF‐Keur garandeert dat alle giften volgens de beloften besteed worden. Deze overschatting hangt samen met het vertrouwen dat Nederlanders hebben in goede doelen. Hoe hoger het aantal punten waarop Nederlanders denken dat het CBF controleert – waaronder punten waarop het CBF in feite niet controleert – hoe groter het aantal sectoren waaraan zij geld geven. De overschatting heeft echter geen invloed op het totaalbedrag dat wordt gedoneerd. Er schuilt echter wel een gevaar in de overschatting die Nederlanders hebben van de mate van controle op goede doelen door het CBF. Als op een gegeven moment blijkt dat goede doelen fouten maken in de besteding van geworven gelden, of de overheadkosten van goede doelen hoger blijken te zijn dan het niveau dat nog geaccepteerd wordt, zullen de goede doelen die hiermee in verband gebracht worden daaronder lijden. In het Financieel Dagblad is daarom dan ook de volgende kritiek op het CBF (Mol, 2008b) te lezen: “De controle op goede doelen is niet betrouwbaar genoeg – Het belangrijkste Nederlandse keurmerk voor goede doelen is onbetrouwbaar. Het wordt toegekend door het CBF, maar dat controleert niet of een gift wel terechtkomt bij het beoogde doel. Bovendien opereert het CBF niet onafhankelijk.” Veelgehoorde kritiek op het CBF is dat zij claimt een onafhankelijke stichting te zijn, terwijl zij door de goede doelensector zelf is opgericht, omdat deze behoefte had aan professionalisering en regelmatige toetsing. Organisaties melden zich vrijwillig aan bij het 45
CBF om voor het keurmerk in aanmerking te komen. Ze betalen daar flink voor en dat vormt weer een drempel voor kleinere FWI’s. Het deelnemen aan het CBF‐keurmerk betekent dus dat de overhead van een goed doel stijgt: enerzijds de kosten voor de jaarlijkse bijdrage voor het voeren van het CBF‐Keur en anderzijds de extra loonkosten om aan de regeldruk te kunnen voldoen. Dit betreffen kosten ten behoeve van de eigen organisatie en komen dus niet ten goede aan het doel van de organisatie. Hiermee bereikt het CBF het tegenovergestelde van wat zij wil bereiken: zorgen dat het geld van donateurs daadwerkelijk aan goede doelen wordt besteed. Op de websites van kleinere FWI’s staat ook vaak aangegeven dat het jammer is dat steeds vaker het CBF‐Keur als voorwaarde wordt gesteld om als goed doel mee te tellen. Op deze manier vallen veel FWI’s wellicht ten onrechte buiten de boot. Want terwijl het CBF‐Keur absoluut geen garantie biedt dat de ingezamelde fondsen op een juiste manier worden ingezet, hoeft het ontbreken van het keurmerk niet te betekenen dat men niet met een betrouwbare organisatie te doen heeft. Recentelijk (16 april 2009) is een nieuw keurmerk in het leven geroepen, namelijk het CBF‐certificaat voor kleine goede doelen (Accountancynieuws, 2009). Zoals hiervoor beschreven is het voor kleine FWI’s vaak moeilijk en kostbaar om aan de totale regeldruk uit het CBF‐reglement te voldoen. FWI’s, welke minder dan € 150.000 aan inkomsten hebben, kunnen hiervoor in aanmerking komen. Hiertoe dienen zij o.a. aan het volgende te voldoen:
De jaarverslaggeving dient zoveel mogelijk ingericht te worden volgens RJ 650 – FWI.
Indien de inkomsten jaarlijks tussen de € 50.000 en € 150.000 bedragen, dient de jaarrekening te worden voorzien van een accountantsverklaring. Er wordt geen goedkeurende verklaring vereist. Onder de € 50.000 is een beoordelingsverklaring ook toegestaan.
Het jaarverslag is openbaar en binnen 9 maanden na afloop van het boekjaar beschikbaar.
Aangezien het CBF‐certificaat voor kleine goede doelen pas recentelijk is ingevoerd, zal deze niet in dit onderzoek voorkomen, omdat de onderzoekspopulatie alleen uit jaarrekeningen 2007 bestaat. 46
Vereniging Fondsenwervende Instellingen Vanaf 1994 bestaat er ook een eigen branchevereniging voor landelijk wervende goede doelen, de Vereniging van Fondsenwervende Instellingen (VFI). FWI’s kunnen alleen lid worden van het VFI wanneer zij aan landelijke werving doen, in Nederland gevestigd zijn en in het bezit zijn van het CBF‐Keur of de “Verklaring van geen bezwaar”. De hoofddoelstelling van de VFI is het bevorderen van het vertrouwen van het publiek in het werk van goede doelen. De VFI behartigt de gemeenschappelijke belangen van haar leden en maakt zich sterk voor goede voorwaarden voor het werk van haar leden. In het kader van de zelfregulering heeft de VFI in 2000 een gedragscode ontwikkeld, die moet worden gezien als een beginselverklaring op basis waarvan de leden aanspreekbaar zijn op hun relatie met ‘belanghebbenden’. De belanghebbenden bij goede doelenorganisaties zijn volgens de VFI‐gedragscode (Vereniging Fondsenwervende Instellingen, 2000):
de gever: het vertrouwen op een goede besteding en de vrijwillige bijdrage van de gever vormen de basis van fondsenwerving voor het nagestreefde doel.
het begunstigde doel: dit is de kern van de doelstelling en activiteiten van de fondsenwervende instellingen.
de vrijwilligers: de inzet van vrijwilligers is essentieel voor en verbonden met het goede doel, dat voortdurende aandacht en waardering voor een optimale inzet noodzakelijk is.
de collega‐instelling: elke instelling is onderdeel van een groter geheel waarbinnen het gedrag van de ene van invloed is op het functioneren van andere instellingen.
de samenleving: instellingen hebben maatschappelijke betekenis en vervullen publieke functies. In de VFI‐gedragscode staan een viertal beginselen opgenomen, welke het handelen en nalaten van de leden van de VFI ten opzicht van de hierboven genoemde belanghebbenden bepalen. Dit betreffen de beginselen: respect, openheid, betrouwbaarheid en kwaliteit. Het VFI‐bestuur draagt er zorg voor dat de aangesloten goede doelenorganisaties de VFI‐ gedragscode naleven en dat de code publiekelijk bekend wordt.
47
3.2.3 VFI‐Richtlijn “Reserves Goede Doelen” In juni 2003 heeft een commissie onder leiding van prof. drs. C.A.J. Herkströter RA advies uitgebracht over het vermogensbeleid van goede doelenorganisaties (Commissie Vermogensnormering Goede Doelen (Commissie Herkströter), 2003). Dit als gevolg van publieke discussies over het niet direct besteden van verkregen gelden en terugkerende verwarring over in het vermogensbeleid van de organisaties gehanteerde begrippen. Dit advies is vervolgens door de VFI nader uitgewerkt tot een richtlijn Reserves Goede Doelen (Commissie Post, Maart 2004). Deze richtlijn is met ingang van 2005 in de criteria voor het CBF‐Keur opgenomen. Met ingang van 1 januari 2008 zijn deze regels ook vertaald in RJ 650 ‐ FWI, zie hiervoor hoofdstuk 3.2.5. Het blijkt niet mogelijk om één norm voor de bepaling van de omvang van het totale vermogen en de toegestane reserves van goede doelenorganisaties op te stellen, omdat de verschillen in doelstelling en werkwijze van deze organisaties te groot zijn. De commissie Herkströter ziet het liefst dat de FWI’s de middelen die zij hebben verkregen continu zo snel mogelijk aanwenden voor het verwezenlijken van hun doelstellingen. Vanaf het moment dat het geld wordt ingezameld, dient het gereserveerd te worden voor het project en behoort het tot het bestemde deel van het eigen vermogen. Zo wordt het FWI’s verboden om nog eigen vermogen te hebben zonder duidelijke bestemming. Het aanhouden of opbouwen van reserves is alleen nog in de volgende gevallen toegestaan en dient in de toelichting van de jaarrekening nader uiteen te worden gezet (vorming en verloop): a. als bestemmingsreserve en/of bestemmingsfonds:
ingesteld door de goede doelenorganisatie zelf om een toekomstig speciaal doel te financieren. Deze reserve is dan nog niet toegezegd aan derden.
uit schenkingen van derden met door hen bepaalde specifieke eisen ten aanzien van de besteding, bijvoorbeeld indien alleen het rendement van de schenking besteedt mag worden aan het doel.
b. als continuïteitsreserve:
voor de dekking van risico’s op korte termijn. Hiervoor mag een reserve worden aangehouden van maximaal 1,5 maal de jaarlijkse kosten van de werkorganisatie. Onder kosten van de werkorganisatie wordt verstaan kosten eigen personeel (zowel
48
voor de werving als voor de doelstellingsuitvoering), huisvestingskosten, kantoor‐ en administratiekosten ten behoeve van de eigen organisatie, bestuurskosten, de kosten voor fondsenwerving en kosten van uitbestede diensten betreffende bovenstaande posten.
om zeker te stellen dat de goede doelenorganisatie ook in de toekomst aan haar verplichtingen richting de goede doelen kan blijven voldoen. De hoogte van deze reserve dient te worden bepaald op basis van een analyse van de specifieke risico’s en de periode welke afgedekt dient te worden. Hierbij dient zij vooraf vast te leggen welke maatregelen zullen worden genomen ter afdekking van deze risico’s. Het bestuur of de Raad van Toezicht dient deze analyse goed te keuren.
c. ter financiering van activa in het kader van de bedrijfsvoering of ten bate van de uitvoering van de doelstelling. d. als reserve bedoeld als bron van inkomsten. Dit is alleen toegestaan indien de opbrengst ervan noodzakelijk is voor de realisatie van de doelstelling op lange termijn. De bestemming dient dan vooraf wel duidelijk te zijn bij de gever.
49
Formulering vragen t.b.v. checklist Op basis van de richtlijn Reserves Goede Doelen kunnen een aantal vragen over vermogensbeleid ten behoeve van de checklist van dit onderzoek worden geformuleerd:
Wordt in de toelichting het bedrag, het verloop en de beperkte doelstelling van iedere bestemmingsreserve vermeld, alsmede het feit dat het bestuur deze beperking heeft aangebracht?
Wordt in de toelichting het bedrag, het verloop en de beperkte doelstelling van ieder bestemmingsfonds vermeld, alsmede de reden van deze beperking (door derden)?
Wordt een continuïteitsreserve aangehouden voor risico’s op korte termijn of wordt aangegeven waarom deze niet is gevormd?
Is de continuïteitsreserve kleiner of gelijk aan 1,5 maal de jaarlijkse kosten van de werkorganisatie?
Wordt specifiek aangegeven welke risico’s dienen te worden afgedekt met de continuïteitsreserve?
Wordt er aangegeven of er überhaupt een risicoanalyse heeft plaatsgevonden?
Indien er een risicoanalyse heeft plaatsgevonden, wordt dan specifiek aangegeven of deze analyse is goedgekeurd door het bestuur of de Raad van Toezicht?
In de periode tussen het geven van een bestemming aan de ontvangen gelden (reserves) en de daadwerkelijke besteding hiervan aan het goede doel, blijven de gelden onder beheer van de FWI. Belangrijk hierbij is dat de waarde van de hoofdsom in stand wordt gehouden. Het is de verantwoordelijkheid van de organisatie zelf hoe zij dit doet. Indien de organisatie geen gebruik maakt van beleggingsproducten die de instandhouding van de hoofdsom garanderen, dient de ontwikkeling van de hoofdsom in het meerjarenoverzicht van het jaarverslag te worden verantwoord. Indien zij deze gelden wel belegt, dient dit volgens een transparant beleggingsbeleid te gebeuren. Dit beleid is onderdeel van het financieel beleid en dient helderheid te geven inzake het volgende:
doel en tijdshorizon;
risicoprofiel en samenstelling van de portefeuille;
duurzaamheidscriteria;
wijze van beheer van de portefeuille, verantwoordelijkheden en bevoegdheden;
wijze waarop controle/toezicht plaatsvindt op de naleving van het beleggingsstatuut; 50
wijze waarop en frequentie waarmee over het gevoerde beheer en behaalde resultaten wordt gerapporteerd.
Het beleggingsbeleid en de verantwoording daarover dient te worden toegelicht in het jaarrapport. Feitelijk geldt hier “pas toe of leg uit” (principle‐based). De organisatie dient aan te geven of zij bovenstaande richtlijnen heeft gevolgd en zo nee, waarom niet. Voor de accountant betekent dit dat hij moet vaststellen of deze informatie in het jaarverslag is opgenomen en of deze niet strijdig is met de jaarrekening en zijn controlebevindingen. Voor een nadere uiteenzetting van de verantwoordelijkheden van de accountant inzake de toetsing van de informatie in het jaarverslag wordt verwezen naar de volgende paragraaf. Formulering vragen t.b.v. checklist Op basis van de richtlijn Reserves Goede Doelen kunnen een aantal vragen over beleggingsbeleid ten behoeve van de checklist van dit onderzoek worden geformuleerd. In de herziene RJ 650 staat alleen aangegeven dat in het jaarverslag inzicht dient te worden gegeven in het beleggingsbeleid. Aangezien niet staat aangegeven waar deze informatie aan dient te voldoen, wordt uitgegaan van de richtlijn Reserves Goede doelen:
Wordt het beleggingsbeleid toegelicht op de volgende onderdelen: ‐ doel en tijdshorizon? ‐ risicoprofiel en samenstelling van de portefeuille? ‐ wijze van beheer van de portefeuille, verantwoordelijkheden en bevoegdheden? ‐ wijze waarop controle toezicht plaatsvindt op de naleving van het beleggingsstatuut? ‐ wijze waarop en de frequentie waarmee over het gevoerde beheer en de behaalde
resultaten wordt gerapporteerd?
Indien er geen beleggingen plaatsvinden, wordt dan aangegeven/toegelicht waarom de gelden niet worden belegd?
Gezien het gestelde over vermogens‐ en beleggingsbeleid in de Richtlijn Reserves Goede Doelen wordt een grote waarde gehecht aan het jaarverslag binnen het jaarrapport. Interessante vraag voor de checklist is daarom dan ook:
Is in de accountantsverklaring een aparte paragraaf opgenomen over de verenigbaarheid van het jaarverslag met de jaarrekening? 51
3.2.4 Commissie Vervlechting Code Goed Bestuur voor Goede Doelen en het CBF‐ keurmerk Toen in maart 2004 naar buiten kwam dat de medisch directeur van De Nederlandse Hartstichting € 170.000 per jaar verdiende, ontstond er veel ophef onder de donateurs en namen als gevolg daarvan de inkomsten fors af. De collecte bracht 12,5% minder op dan het jaar ervoor en de opbrengst van sommige bedelbriefacties halveerde (Goede Doelen Wereld.NL, 2004). De Nederlandse Hartstichting gaf destijds in reactie op alle commotie aan dat er richtlijnen moesten komen om het salaris voor de directie van FWI’s vast te kunnen stellen. Zo schreven zij in een brief aan de VFI: "Er is vanuit de samenleving uit het oogpunt van transparantie behoefte aan duidelijkheid over de hoogte van de salarissen van directeuren van goede doelen; net zoals nu al normen bestaan voor de reserves en de kosten van fondsenwerving.” Nergens liggen directiesalarissen zo gevoelig als bij goede doelen. Ook bij andere FWI’s ontstond onrust over de directiesalarissen, aangezien iedereen een dergelijke situatie als bij De Nederlandse Hartstichting wilde voorkomen. In vervolg op de Code Tabaksblat (governance code), welke vanaf 30 december 2004 in werking trad voor Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen, heeft de Commissie Wijffels in juni 2005 een Code Goed Bestuur voor Goede Doelen (Commissie Wijffels, Juni 2005) uitgebracht. In deze code is onder andere een paragraaf gewijd aan de beloning van directeuren bij FWI’s, waarin staat:
de beloning van directeuren moet aansluiten bij het ideële karakter van de instelling;
de FWI’s moeten inzicht geven in de beloning van de individuele directeuren;
het publiek moet in de gelegenheid worden gesteld de hoogte van de beloning aan een norm te toetsen.
Deze norm zou kunnen worden afgeleid van het beloningsgebouw van de rijksoverheid. Met de uitgangspunten van de Commissie Wijffels in het achterhoofd heeft de VFI vervolgens de Adviesregeling Beloning Directeuren van Goede Doelen opgesteld. Kern van de regeling is dat door het bepalen van de zwaarte van de functie een overeenkomstig salarisniveau kan worden vastgesteld. Het maximumsalaris dat op basis van de regeling kan worden overeengekomen betreft, conform het advies van de Commissie Dijkstal, het maximale salaris van de hoogste ambtelijke functie bij de Rijksoverheid (destijds in 2005 € 140.000 en
52
in 2007 € 171.000 per jaar (Waard, 2007)). Dit maximum zal alleen van toepassing kunnen zijn op de hoogste directiefuncties bij grote en complexe instellingen (VFI, 2005). De Code Goed Bestuur voor Goede Doelen geeft daarnaast advies over het besturen van FWI’s, het toezicht houden daarop en het verantwoording afleggen daarover. Dit advies heeft weer geleid tot een commissie onder leiding van Pont, die de opdracht had de Code Goed Bestuur en de CBF‐criteria met elkaar te vervlechten (Advies Commissie Pont, Juni 2007). Met ingang van 1 juli 2008 is dit advies in het reglement van het CBF opgenomen. De Code Goed Bestuur voor Goede Doelen is gebaseerd op principes. Principes kunnen worden beschouwd als beginselen (algemene richtlijnen) die maatgevend voor ‘gedrag’ of maatschappelijk wenselijk zijn. Hierbij bestaat ruimte voor naleving op basis van eigen inzichten en voorkeuren. Feitelijk geldt dus dat de FWI de principes dient na te leven (op een door haar in te vullen wijze), maar wanneer zij besluit dit niet te doen of hier niet toe in staat blijkt te zijn, dan dient zij dit duidelijk toe te lichten: “pas toe of leg uit”. De criteria voor het CBF‐Keur zijn daarentegen gebaseerd op regels. Regels betreffen concrete normen en voorschriften, waaraan wel óf niet wordt voldaan. Wil een FWI voor het CBF‐Keur in aanmerking komen, dan dient zij aan alle regels te voldoen. Met de komst van de Code is, mede door het principe van “pas toe of leg uit”, de aandacht meer komen te liggen bij de verantwoordelijkheid van de organisaties om de kwaliteit van besturen, toezien en verantwoorden steeds te verbeteren. Dit leidt er wel toe dat bij het CBF‐Keur dan niet meer alleen kan worden getoetst of een regel wel of niet wordt nageleefd. Er is daarom middels een verantwoordingsmodel enerzijds ruimte gecreëerd voor individuele naleving van principes en anderzijds om voldoende houvast te bieden aan de toezichthouder (CBF/accountant) om tot een juist oordeel te komen (verstrekken van het CBF‐Keur). Uiteindelijk is bij de vervlechting besloten om aan het reglement van het CBF‐Keur een drietal principes toe te voegen, waar de FWI in een “verantwoordingsverklaring” zo concreet mogelijk dient aan te geven hoe zij omgaat met deze principes. Voor elk van deze principes zijn een aantal aandachtspunten geformuleerd, welke in de verantwoordingsverklaring verplicht aan bod dienen te komen. Het CBF controleert jaarlijks of deze verklaring voldoende uitleg geeft en of deze verklaring door het bestuur en eventueel het 53
toezichthoudend orgaan is ondertekend. Eenmaal per drie jaar voert het CBF hierover ook gesprekken met het bestuur, toezichthoudend orgaan en directie. Hier wordt dan vervolgens een rapportage van gemaakt, waarin eventuele afspraken ter verbetering kunnen worden vastgelegd. Op basis van de bevindingen zal worden overwogen of de organisatie een CBF‐ Keur krijgt, behoudt of zal worden ingetrokken. De volgende drie principes zijn toegevoegd aan de criteria voor het CBF‐Keur, welke ook reeds zijn terug te vinden in Bijlage A, en welke per 1 juli 2008 van kracht zullen worden: 1. Binnen de instelling dient de functie ‘toezicht houden’ (vaststellen of goedkeuren van plannen, en het kritisch volgen van de organisatie en haar resultaten) duidelijk gescheiden te zijn van het ‘besturen’ dan wel van de ‘uitvoering’. FWI’s worden door dit principe gedwongen om na te denken of er wel genoeg maatregelen zijn getroffen om te voorkomen dat directies dan wel bestuurders beslissingen nemen of acties ondernemen, welke niet in het belang zijn van de organisatie. In het jaarverslag dient de organisatie hierover het volgende minimaal aan te geven:
hoe intern toezicht op bestuurlijke en/of uitvoerende taken is georganiseerd, en hoe daaraan uitvoering wordt gegeven;
hoe er gewerkt wordt aan een optimale samenstelling van het bestuur en een eventueel toezichthoudend orgaan;
hoe het functioneren van directie, bestuurders en eventuele toezichthouders wordt geëvalueerd.
2. De instelling dient continu te werken aan een optimale besteding van middelen, zodat effectief en doelmatig gewerkt wordt aan het realiseren van de doelstelling. Dit principe vervangt een aantal regels, welke reeds eerder in het reglement waren opgenomen met betrekking tot een optimale besteding van middelen. Het betreft dus feitelijk geen nieuw punt, maar deze informatie is wel van groot belang voor het maatschappelijk verkeer. Op deze wijze kan de organisatie zelf toelichten hoe zij dit 54
principe tracht te realiseren. Hierover dient de organisatie in het jaarverslag minimaal het volgende aan te geven:
het benoemen van richtinggevende doelstellingen op alle relevante gebieden en niveaus;
het monitoren en evalueren van de uitvoering van activiteiten en interne processen;
het in werking stellen van aanpassingen naar aanleiding van de evaluaties.
3. De instelling streeft naar optimale relaties met belanghebbenden, met gerichte aandacht voor de informatieverschaffing en de inname en verwerking van wensen, vragen en klachten. Dit principe is bedoeld om als FWI vitaal onderdeel te blijven uitmaken van haar omgeving en/of samenleving. Op deze manier kan men vaststellen of de organisatie aansluit bij de ontwikkelingen op haar werkterrein en met haar activiteiten voeling houdt met de belangen van alle voor haar relevante betrokkenen. In het jaarverslag dient de organisatie hierover het volgende minimaal op te nemen:
wie de belanghebbenden van de organisatie zijn;
de inhoud en kwaliteit van de aan belanghebbenden te verstrekken informatie;
de wijze waarop de informatie wordt verstrekt;
de inrichting van de communicatie, zodat de informatie relevant, eenduidig en toegankelijk is voor belanghebbenden;
de manier waarop de instelling omgaat met de ideeën, opmerkingen, wensen en klachten van belanghebbenden.
In het jaarverslag bij de jaarrekening zal tevens een samenvatting van de jaarlijkse verantwoordingsverklaring worden opgenomen. Op deze manier is de verantwoording over ‘goed bestuur’ dus ook onderworpen aan accountantscontrole. Vraag hierbij is echter wel hoe de accountant deze informatie kan toetsen en of hij hier wel assurance (zekerheid) bij kan geven. Hoewel Titel 9 Boek 2 BW niet van toepassing op FWI’s, kan aan de hand van art. 2:391 lid 4 BW worden afgeleid dat de accountant in eerste instantie dient vast te stellen of het jaarverslag niet in strijd is met de jaarrekening en of alle vereiste informatie‐elementen
55
uit de Code Goed Bestuur voor Goede Doelen in het jaarverslag zijn opgenomen (art. 2:391 lid 1 t/m 3). Specifiek ter toetsing van een gedragscode is Audit Alert 18 (Koninklijk Nederlands Instituut van Registreraccountants, 2008) uitgebracht, waarin de verantwoordelijkheden van de accountant zijn beschreven bij de toetsing van in het jaarverslag opgenomen informatie over de naleving van de Nederlandse Corporate Governance Code. Gezien het feit dat de Code Goed Bestuur voor Goede Doelen is afgeleid van deze Nederlandse Corporate Governance Code kan Audit Alert 18 ook als basis dienen voor de controlewerkzaamheden van de accountant bij het jaarverslag van een FWI. Op basis van art. 2:391 lid 5 BW moet de accountant in eerste instantie vaststellen of er wel een mededeling omtrent de naleving van de principes in het jaarverslag is opgenomen. Ontbreekt een dergelijke mededeling en weigert de leiding van de huishouding een dergelijke mededeling te doen, dan zal de accountant dit dienen te vermelden in zijn verklaring. Naast de toets op aanwezigheid van de verantwoordingsverklaring in het jaarverslag van de FWI, dient de accountant het volgende te toetsen:
Voldoet de uiteenzetting aan de rapportage‐eisen uit de Code Goed Bestuur voor Goede Doelen?
Is de uiteenzetting consistent met door het bestuur of de raad van commissarissen gedane uiteenzettingen in het jaarverslag en de jaarrekening?
Is de uiteenzetting consistent met de uitkomsten van de jaarrekeningcontrole?
Conform art. 2:393 lid 5e BW en NV COS 700.49A (NIVRA/NOvAA, 2007) dient de accountant in de accountantsverklaring zijn oordeel over de verenigbaarheid van het jaarverslag met de jaarrekening vast te leggen. Dit doet hij in een apart deel van de accountantsverklaring na de oordeelsparagraaf, genaamd “Verklaring omtrent andere wettelijke voorschriften en/of voorschriften van regelgevende instanties”. Dit wordt apart weergegeven om een helder onderscheid te maken tussen het oordeel over het getrouwe beeld van vermogen en resultaat in de jaarrekening, en eventuele andere oordelen die de accountant geeft in zijn accountantsverklaring (NIVRA, 2007). De achtergrond hiervan is dat de aard en omvang van de uitgevoerde werkzaamheden om te komen tot de uitspraak over consistentie van
56
jaarverslag en jaarrekening anders zijn dan die onder de oordeelsparagraaf. Aangezien in het jaarverslag bijvoorbeeld corporate governance‐elementen moeten zijn opgenomen, welke niet of slechts gedeeltelijk in de controle van de jaarrekening als zodanig betrokken zijn geweest, is het niet mogelijk en onjuist een verklaring af te geven over de verenigbaarheid van het jaarverslag met de jaarrekening onder de oordeelsparagraaf. De accountant geeft dus feitelijk alleen assurance dat het jaarverslag consistent is met de jaarrekening en geeft geen oordeel over de naleving van de gedragscode. Formulering vragen t.b.v. checklist Ten behoeve van de formulering van de vragen ten aanzien van governance wordt verwezen naar paragraaf 3.2.5. In de herziene RJ 650 is namelijk precies aangegeven welke informatie met betrekking tot de directie, het bestuur en indien aanwezig het toezichthoudend orgaan dient te worden opgenomen in het jaarverslag. Deze RJ 650 is voor wat betreft governance gebaseerd op de Code Goed Bestuur voor Goede Doelen. Ten aanzien van een vraag over het oordeel van de accountant inzake de verenigbaarheid van het jaarverslag met de jaarrekening wordt verwezen naar paragraaf 3.2.3, alwaar deze vraag al eerder is geformuleerd.
3.2.5 Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving Algemeen Veel non‐profitorganisaties worden grotendeels bekostigd/gesubsidieerd uit collectieve middelen/gemeenschapsgelden. Voor FWI’s geldt, zoals reeds eerder aangegeven, dat zij hun inkomsten grotendeels verkrijgen uit publieke offervaardigheid. Hierdoor is het van belang dat non‐profitorganisaties verantwoording afleggen aan het publiek over de besteding van deze verkregen middelen. In de jaarrekening legt het bestuur verantwoording af over de financiële positie en de resultaten aan belanghebbenden. Naast de jaarrekening is het jaarverslag voor non‐profitorganisaties van grote betekenis. Dit omdat met name de maatschappelijke betekenis van de activiteiten van belang is en het resultaat in de staat van baten en lasten daarbij een meer ondergeschikt belang heeft. In de afgelopen jaren heeft de regelgeving met betrekking tot de jaarverslaggeving van non‐profitorganisaties een
57
belangrijke ontwikkeling doorgemaakt. In steeds meer sectoren worden door de subsidieverstrekkers, donateurs, brancheverenigingen, etc. Titel 9 Boek 2 BW en de Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving (RJ) geheel van toepassing verklaard. Ondanks de steeds verdergaande harmonisatie kent Nederland nog een groot aantal non‐ profitorganisaties waarop geen branchespecifieke verslaggevingsregels van toepassing zijn. In de RJ is voor deze categorie rechtspersonen een richtlijn opgenomen, waarin aandacht wordt besteed aan de inhoudelijke aspecten van de jaarrekening, namelijk “RJ 640 – Organisaties zonder winststreven” (Raad voor de Jaarverslaggeving, 2008b). Hoewel de RJ formeel niet van toepassing zijn op dergelijke organisaties, bestaat bij gebruikers wel de verwachting dat de jaarverslaggeving begrijpelijke en toegankelijke informatie verstrekt over de financiële positie en de resultaten. Zoals reeds eerder aangegeven geldt voor FWI’s, welke een CBF‐Keur of een Verklaring van geen Bezwaar willen ontvangen en behouden, als vereiste dat bij de opstelling van de jaarrekening “RJ 650 – Fondsenwervende instellingen” wordt gevolgd (Raad voor de Jaarverslaggeving, 2008c). Aangezien in RJ 650 staat aangegeven dat bij toepassing de bepalingen van Titel 9 Boek 2 BW en de overige hoofdstukken van de RJ onverkort van toepassing zijn, tenzij RJ 650 een afwijkend standpunt inneemt, zal in dit hoofdstuk eerst een korte uiteenzetting van RJ 640 worden gegeven. Dit is ook interessant in het kader van de goede doelenorganisaties zonder CBF‐keurmerk, welke in dit onderzoek zullen worden betrokken. RJ 640 – Organisaties zonder winststreven Op basis van RJ 640 dient de jaarverslaggeving van non‐profitorganisaties in ieder geval de volgende onderdelen te bevatten. Dit is overeenkomstig de indeling volgens Titel 9 Boek 2 BW: 1. het jaarverslag; 2. de jaarrekening, bestaande uit de balans en de staat van baten en lasten met een toelichting op beide. Bij de balans en de staat van baten en lasten moeten de vergelijkende cijfers van het voorgaand boekjaar en de begroting worden opgenomen;
58
3. de overige gegevens, waaronder o.a. de accountantsverklaring, een opgave van de verwerking van het batig of nadelig saldo (of het voorstel daartoe) en een toelichting op de gebeurtenissen na balansdatum worden opgenomen. Conform RJ 640.107 wordt aanbevolen dat in de toelichting van de jaarrekening wordt aangegeven dat de Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving inzake RJ 640 zijn gevolgd. Dit is echter alleen toegestaan als deze richtlijn integraal is toegepast. In RJ 640.106 staat aangegeven dat alle richtlijnen binnen de RJ onverkort van toepassing zijn, tenzij RJ 640 een ander standpunt inneemt. Vanwege deze reden is het dus toegestaan om naar de specifieke richtlijn 640 te verwijzen. De accountant dient in zijn oordeel in de accountantsverklaring ook naar de toegepaste richtlijn te verwijzen. Ten behoeve van zijn verklaring dient hij gebruik te maken van voorbeeldtekst 7.1 – ‘Goedkeurende accountantsverklaring; Titel 9 Boek 2 BW niet van toepassing, jaarrekening wel opgesteld volgens in Nederland algemeen aanvaarde grondslagen’ (NIVRA/NOvAA, 2007). Een andere strekking is natuurlijk ook mogelijk. Zowel op organisaties zonder winststreven als FWI’s is Titel 9 Boek 2 BW formeel niet van toepassing. Zij kunnen ervoor kiezen om RJ 640 of RJ 650 toe te passen; beide richtlijnen vallen onder algemeen aanvaarde grondslagen in Nederland. In Bijlage B is een voorbeeld van een dergelijke accountantsverklaring opgenomen. Formulering vragen t.b.v. checklist Verwezen wordt naar de reeds geformuleerde vragen in paragraaf 3.2 naar de vermelding van de toepassing van RJ 650 in de jaarrekening en in het oordeel van de accountantsverklaring. Jaarverslag Zoals reeds eerder aangegeven is het jaarverslag vanwege de stewardship‐functie, welke is toegelicht in paragraaf 2.3, van groot belang voor non‐profitorganisaties. In het jaarverslag wordt het resultaat van de activiteiten toegelicht, waar mogelijk ondersteund door andersoortige gekwantificeerde informatie, verantwoording afgelegd over het gevoerde beleid en mededelingen gedaan omtrent de toekomstverwachtingen. In het jaarverslag dient, naast de informatievereisten uit RJ 400 – Jaarverslag, het volgende te worden opgenomen: 59
de statutaire naam, vestigingsplaats en rechtsvorm;
de omschrijving van de doelstelling en met welk beleid deze wordt nagestreefd en op welke wijze de belangrijkste activiteiten daarin passen;
de samenstelling van bestuur en directie;
een verslag van de activiteiten;
de belangrijkste stellige bestuurlijk voornemens en inmiddels in het nieuwe jaar genomen besluiten, alsmede de financiële vertaling daarvan;
een begroting voor het jaar volgend op het verslagjaar, tenzij de aard van de werkzaamheden van de organisatie dat onmogelijk maakt;
het beleid van de organisatie met betrekking tot de omvang en de functie van het vrij besteedbaar vermogen;
belangrijke wijzigingen in de statutaire doelstelling;
een uiteenzetting van het gevoerde beleggingsbeleid, indien van toepassing voor de betreffende organisatie.
Jaarrekening Balans In RJ 640.301 wordt aangegeven dat op de balans van organisaties zonder winststreven dezelfde richtlijnen van toepassing zijn als op de balans van rechtspersonen, die onder Titel 9 Boek 2 BW vallen. Het bijzondere karakter komt op de balans alleen tot uitdrukking in de posten van het eigen vermogen op de enkelvoudige balans, waarvoor in RJ 640 dan ook aparte richtlijnen zijn opgenomen. Dit omdat in het algemeen geldt dat het eigen vermogen bij organisaties zonder winststreven niet is bedoeld om aan de eigenaren van de organisatie te worden uitgekeerd (dividend), maar dat het slechts kan worden aangewend in overeenstemming met de doelstellingen, waarvoor de organisatie is opgericht. In de balans of in de toelichting daarop dient het eigen vermogen zodanig te worden gepresenteerd dat daaruit blijkt welk deel vrij besteedbaar is en welk deel op enigerlei is vastgelegd. Het eigen vermogen kan als volgt worden ingedeeld:
kapitaal of stichtingskapitaal: het bij oprichting ingebrachte beginkapitaal;
bestemmingsfonds:
het gedeelte van het eigen vermogen waaraan een beperktere bestedingsmogelijkheid is gegeven dan gezien de doelstelling van de organisatie zou zijn
60
toegestaan en waarbij deze beperking door derden is aangebracht;
bestemmingsreserve:
indien de beperktere bestedingsmogelijkheid niet door derden, maar door het bestuur zelf is aangebracht;
overige reserves of vrij
het deel van het eigen vermogen waarover het bestuur
besteedbaar vermogen:
zonder belemmeringen kan beschikken voor het doel waarvoor de organisatie is opgericht.
In het geval van een bestemmingsreserve wordt de beperktere bestedingsmogelijkheid dus door het bestuur is bepaald en kan deze ook weer door het bestuur worden opgeheven. In wezen betreft dit dan vrij besteedbaar vermogen. Voor iedere post in het eigen vermogen dient een verloopoverzicht in de toelichting te worden opgenomen. Daarnaast kennen organisaties zonder winststreven nog subsidieverplichtingen en/of verplichtingen tot het doen van giften als bijzonderheid. Dergelijke verplichtingen dienen volgens RJ 640.314 veelal pas als schuld op de balans te worden verantwoord nadat het daartoe bevoegde orgaan een besluit ter zake heeft genomen en dit schriftelijk kenbaar heeft gemaakt aan de ontvanger van de subsidie of gift, zodanig dat een in rechte afdwingbare verplichting ontstaat. In geval van verplichtingen tot het subsidiëren van tekorten van derden of anderszins opkomen voor verplichtingen van derden dienen als “Niet in de balans opgenomen verplichtingen” te worden verwerkt. Staat van baten en lasten De winst‐ en verliesrekening wordt bij dit type organisaties “staat van baten en lasten” genoemd, aangezien het winststreven ontbreekt. In de staat van baten en lasten moeten begrotingscijfers worden opgenomen, waarna in de toelichting hierop de verschillen tussen de begroting en de werkelijke cijfers dienen te worden geanalyseerd. Daarnaast wordt in RJ 640.202 aanbevolen om in de toelichting een kasstroomoverzicht op te nemen. Dit omdat dit bij organisaties zonder winststreven een goed inzicht in de gang van zaken gedurende het jaar zou geven. Bij de indeling van de staat van baten en lasten dient een keuze te worden gemaakt tussen 61
het categoriale en het functionele model. In de toelichting op de staat van baten en lasten dient inzichtelijk te worden gemaakt wat de kosten van de eigen organisatie bedragen. Voor het functionele model geldt dat inzicht dient te worden gegeven in zowel de baten en lasten uit hoofde van de doelstellingen als de kosten van de eigen organisatie. Baten waarvoor een bijzondere bestemming is aangewezen, moeten afzonderlijk in de (toelichting op de) staat van baten en lasten worden vermeld. Ook de besteding hiervan moet afzonderlijk worden vermeld. Indien deze baten in het boekjaar nog niet volledig zijn besteed, dan is er sprake van een overschot in de staat van baten en lasten. Dit overschot dient conform RJ 640.410 via de resultaatbestemming te worden verwerkt in een bestemmingsfonds c.q. –reserve in het eigen vermogen. Wanneer in een volgend boekjaar het overschot wordt aangewend, dient de besteding in de staat van baten en lasten als last te worden verwerkt. In de resultaatbestemming wordt de onttrekking aan het bestemmingsfonds c.q. –reserve opgenomen. Het tekort van het boekjaar wordt dus gedekt door een onttrekking aan het bestemmingsfonds c.q. ‐reserve. Opvallend hierbij is dat volgens RJ 640.407 ontvangsten en uitgaven in de staat van baten en lasten dienen te worden toegerekend aan de periode waarop ze betrekking hebben. De toerekening van de kosten vindt plaats op het moment dat de prestatie plaatsvindt. Voor de baten geldt echter dat de totale inkomsten op het moment van ontvangst in de staat van baten en lasten worden verantwoord en dat de nog niet bestede gelden dan via de resultaatbestemming aan een bestemmingsreserve of – fonds worden toegevoegd. Hierbij valt op te merken dat er dan feitelijk geen goede matching tussen de gemaakte kosten en de bijbehorende baten plaatsvindt. Met betrekking tot dit matchingprincipe bestaat een belangrijk verschil tussen profit‐organisaties en organisaties zonder winststreven. Het matchingprincipe houdt in dat de kosten zoveel mogelijk in die periode dienen te worden verantwoord waarin de met die kosten samenhangende opbrengsten worden behaald (Epe, 1999). Er vindt dus een prestatie plaats, bijvoorbeeld de verkoop van een product, waar opbrengsten tegenover staan en op het moment dat deze opbrengsten worden verantwoord, dienen de bijbehorende kosten te worden genomen. Voor organisaties zonder winststreven geldt feitelijk het omgekeerde. Zij verrichten een prestatie, 62
bijvoorbeeld investeringen in een project, wat kosten met zich meebrengt en vervolgens dienen deze te worden gematched met de bijbehorende opbrengsten. Dit betreffen dan donateursgelden of subsidies, waarover men mogelijk al de beschikking had en welke bij ontvangst bij voorkeur niet rechtstreeks in de staat van basten en lasten had moeten worden geboekt, maar op de transitorische post “Contractverplichtingen”. Pas op het moment dat de kosten worden gemaakt, mogen dan de baten worden verantwoord. RJ 650 – Fondsenwervende instellingen Middels het toepassen van RJ 650 bij het opstellen van het jaarrapport wordt getracht om antwoord te geven op de volgende drie essentiële vragen van de belanghebbenden bij FWI’s (Karman, 2001):
Welk deel van de gift blijft over voor het goede doel? Anders gezegd: hoe hoog zijn de kosten van de fondsenwerving in relatie tot de opbrengsten?
Wordt het geld wel besteed, of wordt het geheel of voor een groot deel opgepot?
Wordt het geld daadwerkelijk besteed aan de bij de werving aangegeven doelen?
Gezien de grote afhankelijkheid van het geefgedrag en vertrouwen van het maatschappelijk verkeer gaan steeds meer FWI’s inzien dat het van groot belang is dat belanghebbenden antwoord krijgen op bovenstaande vragen, waardoor RJ 650 steeds vaker wordt toegepast. Voor FWI’s, welke een CBF‐Keur of een Verklaring van geen Bezwaar willen ontvangen en behouden, geldt zelfs als vereiste dat bij de opstelling van het jaarrapport RJ 650 wordt gehanteerd. Zoals eerder aangegeven, vallen FWI’s onder organisaties zonder winststreven. RJ 640 is dus voor hen ook onverkort van toepassing (net zoals de overige RJ’s), tenzij in RJ 650 nadere bepalingen zijn opgenomen. Wanneer een FWI RJ 650 integraal toepast, verdient het aanbeveling om dit in de toelichting op de jaarrekening aan te geven. Dit is in overeenstemming met het gestelde in RJ 640. In de praktijk stelt een FWI naast het officiële jaarrapport veelal ook een “populair” jaarverslag op ten behoeve van het grote publiek. In dit jaarverslag wordt een uitgebreide tekstuele toelichting op de verschillende projecten gegeven en vindt een verkorte weergave van de financiële cijfers plaats (verkort jaarverslag). Volgens RJ 650.519 is het toegestaan om
63
een dergelijk verkort jaarverslag te publiceren, maar dan dient deze wel minimaal de volgende gegevens te bevatten (RJ 650.520):
een samenvatting van het jaarverslag;
de statutaire naam, volledige adres en rechtsvorm;
omschrijving van de doelstelling;
de balans, de staat van baten en lasten en model C – toelichting op de lastenverdeling;
de strekking van de afgegeven accountantsverklaring;
een verwijzing naar het officiële jaarverslag zodat de lezer dit kan aanvragen.
Zoals uit het laatste punt en uit artikel 4 lid 5.1.c van het CBF‐reglement blijkt (zie Bijlage A), dient het officiële jaarrapport echter wel altijd opvraagbaar te zijn (eventueel tegen een geringe vergoeding). Formulering vragen t.b.v. checklist In dit onderzoek zal apart stil worden gestaan bij de verkorte jaarverslagen van FWI’s. Dit betreffen namelijk veelal de jaarverslagen, welke als eerste voorhanden zijn voor het publiek en deze dienen dan natuurlijk wel te voldoen aan de vereisten. Daarnaast is het van belang dat het publiek ook gemakkelijk over de volledige jaarrekening moet kunnen beschikken, omdat daar alle informatie conform RJ 650 in vermeld dient te staan. Als onderzoeksvragen ten behoeve van de checklist voor verkorte jaarverslagen gelden de volgende:
Is de balans in het verkorte jaarverslag opgenomen?
Is de staat van baten en lasten in het verkorte jaarverslag opgenomen?
Is model C in het verkorte jaarverslag opgenomen?
Is de strekking van de afgegeven accountantsverklaring opgenomen?
Is een verwijzing naar het officiële jaarverslag opgenomen, zodat de lezer dit kan aanvragen?
‐ Waarnaar wordt verwezen voor het volledige jaarrapport? ‐ Indien er een verwijzing plaatsvindt, betreft dit dan een juiste verwijzing? ‐ Indien het volledige jaarrapport is opgevraagd, wordt deze dan ontvangen en zo ja, wat is de responsetijd?
64
In 1994 zijn de eerste verslaggevingsregels ten behoeve van FWI’s in het leven geroepen en als ontwerprichtlijn in de Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving opgenomen. In 1999 zijn deze regels definitief geworden in RJ 650 – Fondsenwervende instellingen. Vanaf die tijd is het volgen van deze richtlijn ook verplicht gesteld in het CBF‐reglement. In 2007 zijn deze richtlijnen weer herzien om aansluiting te zoeken bij de internationaal geldende standaarden, bij het nieuwe reglement CBF‐Keur, waarin bijvoorbeeld recentelijk de Code Goed Bestuur voor Goede Doelen is vervlecht en de VFI‐Richtlijn Reserves Goede Doelen. De herziene RJ 650 (2007) is verplicht voor verslagjaren die aanvangen op of na 1 januari 2008 en mag worden toegepast op het verslagjaar dat aanvangt op of na 1 januari 2007. Hieronder zullen de belangrijkste wijzigingen ten opzichte van de bestaande richtlijn worden samengevat. Zoals reeds eerder in deze scriptie aangegeven, heeft het jaarverslag binnen het jaarrapport van een FWI een bijzondere betekenis, aangezien de jaarrekening op zichzelf weinig zegt over de maatschappelijke betekenis van de activiteiten. Met dit in gedachte zijn de bepalingen inzake het jaarverslag aangepast en uitgebreid op basis van het Advies van de Commissie Code Goed Bestuur voor Goede Doelen. Zoals reeds in hoofdstuk 3.2.4 beschreven, is bij de vervlechting van deze Code met het CBF‐reglement een drietal principes toegevoegd, namelijk: Binnen de instelling dient de functie ‘toezicht houden’ (vaststellen of goedkeuren van plannen, en het kritisch volgen van de organisatie en haar resultaten) duidelijk gescheiden te zijn van het ‘besturen’ dan wel van de ‘uitvoering’. 1. De instelling dient continu te werken aan een optimale besteding van middelen, zodat effectief en doelmatig gewerkt wordt aan het realiseren van de doelstelling. 2. De instelling streeft naar optimale relaties met belanghebbenden, met gerichte aandacht voor de informatieverschaffing en de inname en verwerking van wensen, vragen en klachten. In een “verantwoordingsverklaring” dient de FWI zo concreet mogelijk aan te geven hoe zij omgaat met deze principes. In het jaarverslag bij de jaarrekening dient een samenvatting van deze jaarlijkse verantwoordingsverklaring te worden opgenomen (zie ook blz. 52). 65
Volgens RJ 650 moeten de volgende onderwerpen in het jaarverslag aan de orde te komen, waarbij zal worden aangegeven welke uitbreidingen er op basis van de herziene versie dienen plaats te vinden: a. Algemene informatie over de FWI – geen wijzigingen ten opzichte van RJ 650 (2000). b. Informatie over de activiteiten en de financiële positie – In navolging op het tweede genoemde principe dient volgens RJ 650 (2007) bij dit onderwerp nu ook een uiteenzetting te worden gegeven van het beleid met betrekking tot de verhouding tussen kosten en opbrengsten van fondsenwerving in het boekjaar en over de methoden die zijn gebruikt bij de fondsenwerving en de besteding van de opbrengsten aan de bij de werving aangegeven doelen. Daarbij moeten ook de volgende twee kengetallen worden opgenomen: Totaal van de bestedingen aan de doelstelling Totaal van de baten Kosten van eigen fondsenwerving Baten uit eigen fondsenwerving Ten aanzien van het kostenpercentage eigen fondsenwerving geldt voor FWI’s met een keurmerk van het CBF als voorwaarde dat dit percentage in enig jaar over een periode van drie achtereenvolgende jaren gemiddeld niet meer dan 25% mag bedragen (Centraal Bureau Fondsenwerving, 2007). Daarnaast dient inzicht te worden gegeven in het beleid ten aanzien van de omvang en functie van reserves en fondsen, het beleggings‐ en vrijwilligersbeleid en het beleid met betrekking tot de communicatie met belanghebbenden. In RJ 650 wordt echter geen nadere invulling aan de informatievereisten gegeven. Hierbij zal dan moeten worden uitgegaan van de Richtlijn Reserves Goede Doelen en de Code Goed Bestuur voor Goede Doelen. c. Informatie met betrekking tot de directie, het bestuur en indien aanwezig het toezichthoudend orgaan – Op basis van het eerste principe dient volgens RJ 650 (2007) bij dit onderwerp de volgende extra informatie te worden opgenomen in het jaarverslag: ‐
taak en werkwijze van de directie, het bestuur en het toezichthoudend orgaan;
‐
het bezoldigings‐ en vergoedingsbeleid en de wijze waarop dit beleid in het verslagjaar in de praktijk is gebracht;
66
‐
de wijze van benoeming van het bestuur en het toezichthoudend orgaan en de zittingsduur van de leden;
‐
de relevante nevenfuncties van de leden van het bestuur, de directie en het toezichthoudend orgaan.
d. Verslag van het toezichthoudend orgaan (indien van toepassing) – Op grond van het eerste principe dient volgens RJ 650 (2007) het toezichthoudend orgaan nu ook verantwoording af te leggen over de uitvoering van haar taak. Hierin dient zij het volgende aan te geven: ‐
de wijze waarop toezicht is gehouden op de strategie en de prestaties van de FWI;
‐
de aanwezigheid van een profielschets voor het toezichthoudend orgaan;
‐
het aantal vergaderingen in het verslagjaar;
‐
het aantal malen dat het bestuur aanwezig is geweest bij deze vergaderingen.
e. Toekomstparagraaf ‐ geen wijzigingen ten opzichte van RJ 650 (2000). Formulering vragen t.b.v. checklist In aanvulling op de vragen over vermogens‐ en beleggingsbeleid in de paragrafen 3.2.3 en 3.2.4, kunnen op basis van de wijzigingen in RJ 650 de volgende vragen worden geformuleerd ten aanzien van het jaarverslag:
Wordt het bestedingsratio genoemd in het jaarverslag en wat bedraagt deze?
Wordt het kostenpercentage eigen fondsenwerving genoemd in het jaarverslag en wat bedraagt deze?
Voldoet het kostenpercentage eigen fondsenwerving aan de maximumnorm van 25% van het CBF? Hierbij zal gemakshalve worden uitgegaan van het percentage in het jaar van onderzoek en niet van het driejaarsgemiddelde.
Wordt het bezoldigings‐ en vergoedingenbeleid en de wijze waarop dit beleid in het verslagjaar in de praktijk is gebracht toegelicht?
Wordt de wijze van benoeming van het bestuur en het toezichthoudend orgaan en de zittingsduur van de leden toegelicht?
Wordt toegelicht hoeveel vergaderingen er door het toezichthoudende orgaan in het verslagjaar hebben plaatsgevonden?
67
De jaarrekening heeft de volgende belangrijke wijzigingen ondergaan in RJ 650 (2007): a. Er is gekozen om de balansindeling te laten aansluiten op de modellen in het Besluit modellen jaarrekening (zie voor voorbeeld Bijlage C). Deze modellen zijn ingericht vanuit het gezichtspunt van afnemende liquiditeit. De post “Beleggingen” zal daarin niet meer afzonderlijk worden gepresenteerd. Beleggingen, welke op lange termijn worden aangehouden, dienen te worden gepresenteerd als “Financiële vaste activa” en beleggingen op korte termijn als “Effecten”. In de toelichting van de verschillende activaposten dient te worden aangegeven of deze worden aangehouden als zijnde benodigd voor: ‐
de bedrijfsvoering; of
‐
voor directe aanwending in het kader van de doelstelling; of
‐
ter belegging.
b. Vanwege het feit dat een FWI haar vermogen slechts mag aanwenden in overeenstemming met de doelstelling, waarvoor zij in het leven is geroepen, is er geen sprake meer van ‘eigen vermogen’, maar van ‘reserves en fondsen’. Bij de indeling van de post ‘reserves en fondsen’ is aansluiting gezocht bij de VFI‐Richtlijn Reserves Goede Doelen. De reserves kunnen worden onderverdeeld in: ‐
continuïteitsreserve;
‐
bestemmingsreserve;
‐
herwaarderingsreserve;
‐
overige reserves.
Voor een nadere toelichting op deze reserves wordt verwezen naar hoofdstuk 3.2.3. Er is sprake van een fonds (bestemmingsfonds), wanneer niet het bestuur van de FWI maar een derde een bestemming aan de middelen heeft gegeven. c. In navolging op de Code Goed Bestuur voor Goede Doelen en de Adviesregeling Beloning Directeuren van Goede Doelen moet de bezoldiging van individuele bestuurders en toezichthouders in de toelichting op de jaarrekening worden vermeld. d. In RJ 650 (2007) is het model voor de staat van baten en lasten aangepast (zie voor voorbeeld Bijlage A). Het model is zodanig ingericht dat specificaties van de diverse componenten, niet zoals in de eerdere RJ gebruikelijk was, in de staat zelf, maar in de toelichting worden opgenomen. Deze opzet komt de leesbaarheid en begrijpelijkheid ten goede. Het uitgangspunt is dat alle opbrengsten voor het brutobedrag onder de baten 68
worden verantwoord. Kosten die nodig zijn om deze baten te realiseren, moeten als last worden gepresenteerd. Daarnaast dienen de kosten van beheer en administratie als een afzonderlijke post te worden gepresenteerd. Dit betreffen kosten die de FWI maakt in het kader van de (interne) beheersing en administratievoering, welke niet kunnen worden toegerekend aan de doelstelling of de werving van baten. De toerekeningsmethodiek dient in de toelichting uiteen te worden gezet. Tenslotte dienen in de toelichting op de staat van baten en lasten dezelfde twee kengetallen, als eerder genoemd bij het jaarverslag, te worden vermeld (bestedingsratio en het kostenpercentage eigen fondsenwerving). e. In RJ 650 (2007) is ook model C – ‘Toelichting op de lastenverdeling’ aangepast (zie voor voorbeeld Bijlage A). Dit model geeft inzicht in de omvang en samenstelling van de kosten van de eigen organisatie. Bij de bestemming (horizontale kolom) is aansluiting gezocht bij de lasten, zoals opgenomen in de staat van baten en lasten. Er dient een aparte kolom te worden opgenomen voor kosten van beheer en administratie. De toerekeningsmethodiek dient in de toelichting uiteen te worden gezet. f. Conform RJ 640 verdient het volgens RJ 650.103 sterke aanbeveling dat FWI’s naast de verplichte onderdelen een kasstroomoverzicht in de jaarverslaggeving opnemen. Bij voorkeur dient deze op basis van de directe methode te worden opgesteld. Dit is ongewijzigd ten opzichte van de oude RJ 650. Formulering vragen t.b.v. checklist Op basis van de wijzigingen in RJ 650, welke voortkomen uit de eerder adviezen van de diverse commissies, kunnen in het kader van dit onderzoek de volgende vragen geformuleerd.
Wordt in de balans of in de toelichting daarop aangegeven waarvoor de activaposten worden aangehouden (benodigd voor bedrijfsvoering, voor directe aanwending in het kader van de doelstelling of ter belegging)?
Is de balanspost “Beleggingen” vervangen door “Effecten”?
69
Wordt het eigen vermogen van de FWI juist gepresenteerd als reserves en fondsen? Voor de overige vragen ten aanzien van reserves en fondsen wordt verwezen naar paragraaf 3.2.3, aangezien RJ 650 voor wat betreft dit onderwerp is gebaseerd op de Richtlijn Reserves Goede Doelen.
Wordt de bezoldiging van individuele bestuurders en toezichthouders in de toelichting op de jaarrekening vermeld?
Is het aanbevolen kasstroomoverzicht opgenomen in de jaarrekening?
Aangezien echter nog niet alle FWI’s in hun jaarrekening 2007 de herziene RJ 650 hebben toegepast, zijn vragen ten aanzien van het nieuwe model voor de staat van baten en lasten en de toelichting op de lastenverdeling (model C) achterwege gelaten. Deze punten kwamen in eerdere adviezen van de commissies ook nog niet naar voren, waardoor het niet waarschijnlijk is dat deze punten reeds zijn gevolgd door het merendeel van de FWI’s
3.3 Buitenlandse wet‐ en regelgeving Bij de behandeling van de regelgeving in het buitenland zal enerzijds de regelgeving in het Verenigd Koninkrijk en anderzijds in de Verenigde Staten aan bod komen. Hier zal alleen aandacht worden geschonken aan de specifieke regelgeving ten aanzien van FWI’s en daarbij in het bijzonder ten aanzien van:
verkorte jaarverslagen;
onderdelen jaarrapport;
onderwerpen in jaarverslag / directors’ report;
beleggingen / effecten;
eigen vermogen;
bezoldiging directie.
Dit betreffen onderwerpen, welke in het kader van dit onderzoek van belang worden geacht en als elementen in de checklisten ten behoeve van dit onderzoek zijn opgenomen. Bij de beschrijving van de regelgeving zal zoveel mogelijk getracht worden weer te geven in hoeverre deze regels overeenstemmen met of afwijken van de Nederlandse regels ten aanzien van FWI’s. Er wordt dus niet gepretendeerd een volledige weergave van de buitenlandse regelgeving ten aanzien van FWI’s te geven.
70
3.3.1 Regelgeving in het Verenigd Koninkrijk In het Verenigd Koninkrijk is het framework Accounting and Reporting by Charities: the Statement of Recommended Practice (SORP) van toepassing op FWI’s (Accounting Standards Board, 2005). In de SORP is een zijn zeer uitgebreide set richtlijnen opgenomen, die tot in detail iedere jaarrekeningpost behandelen. Iedere post wordt uitvoerig toegelicht, waardoor weinig onduidelijkheid voor de FWI’s overblijft. Het doel van dit framework is om een voorbeeld te geven van een jaarrekening, welke voldoet aan wet‐ en regelgeving en een “true and fair view” inzicht geeft in de financiële activiteiten en positie van de FWI. De financiële overzichten hebben als doel om de bestuurders van de FWI verantwoording te laten afleggen aan het publiek. De financiële overzichten hebben niet als doel de efficiëntie en de benodigdheden van de FWI te laten zien, maar een goede weergave te zijn van de wijze waarop de FWI haar middelen ontvangt en uitgeeft. Het is dus voornamelijk gericht op de verantwoordingsfunctie van externe verslaggeving (stewardship‐functie). Het jaarrapport dient te bestaan uit de volgende onderdelen:
Directors’ report (jaarverslag);
Statement of Financial Activities (een overzicht van alle inkomsten en uitgaven toegerekend aan de verschillende “funds”, vergelijkbaar aan een Comprehensive Income Statement);
Income and expenditure account (staat van baten en lasten);
Balance sheet (balans);
Cash‐flow statement (kasstroomoverzicht) – dit in tegenstelling tot RJ 650, waarin een kasstroomoverzicht alleen sterk wordt aanbevolen;
Notes explaining de accounting policies adopted (toelichting).
In het jaarverslag dienen o.a. de volgende onderwerpen aan bod te komen:
Naam, registratienummer en vestigingsadres van de FWI;
Naam‐ en adresgegevens van bij de FWI betrokken personen (charity’s trustees, CEO, senior staff members, bankier, advocaat, accountant, adviseur, etc.);
Organisatiestructuur, governance en management (incl. het identificeren van mogelijke risico’s en het afdekken hiervan middels beheersingsmaatregelen);
71
Strategie, doelstellingen en activiteiten om deze te bereiken;
Behaalde resultaten ten aanzien van de doelstellingen gedurende het boekjaar;
Beoordeling van de financiële positie van de FWI en een toelichting op het financiële beleid, zoals het beleid t.a.v. de hoogte van de reserves en waarom deze worden aangehouden;
Toekomstparagraaf.
De balans wordt conform RJ 650 ingericht vanuit het gezichtspunt van afnemende liquiditeit en daarnaast wordt ook aangegeven ten behoeve van welke doelstelling de activa worden aangehouden. Op de balans wordt bij de materiële vaste activa onderscheid gemaakt in activa t.b.v. de bedrijfsvoering (tangible assets), in erfgoederen (heritage assets), activa welke ter belegging worden aangehouden (investment assets) en activa voor directe aanwending in het kader van de doelstelling (programme related investments). De activa welke ter belegging worden aangehouden, dienen te worden gewaardeerd tegen marktwaarde of de beste schatting hiervan. Op deze activa wordt niet afgeschreven. Jaarlijks dient de marktwaarde te worden geëvalueerd en dienen de gerealiseerde en ongerealiseerde waardeveranderingen te worden verantwoord onder de “Gains and losses on investment assets” in de Statement of Financial Activities. Dezelfde waarderings‐ methodiek geldt voor de beleggingen in aandelen. Op de balans worden deze onder de “Current assets” gepresenteerd als “Investments”. Van alle beleggingen dient per type (investering in activa, aandelen genoteerd op de beurs, aandelen welke niet zijn genoteerd, etc.) een verloopoverzicht te worden opgenomen. Het eigen vermogen op de balans van een FWI kan worden gesplitst in “Unrestricted income funds” en “Restricted income funds”. Het “Unrestricted income fund” wordt gebruikt voor de doelstellingen van de FWI, zoals uiteengezet in de statuten. De FWI is vrij om deze gelden in het kader van de doelstellingen aan te wenden. Indien de FWI zelf een bestemming geeft aan gelden voor een bepaald project/doel, dan wordt dit aangegeven als “Designated funds”. Dit wordt gepresenteerd als onderdeel van het “Unrestricted fund”.
72
Funds of a Charity
Restricted Funds/Special Trusts
Unrestricted Income Funds
General
Designated
Income
Endowment
Expandable
Permanent
Figuur 3‐1 Opbouw Funds of a Charity (SORP) Veel FWI’s houden bestemmingen aan die alleen gebruikt kunnen worden voor aangemerkte doelen. Deze worden apart gepresenteerd als “Restricted funds”. Eén onderdeel van het “Restricted fund” betreft de “Income funds” (bestemmingsfondsen), waaraan door derden een bestemming is gegeven. Het andere onderdeel van het “Restricted fund” is het “Endowment fund”. Hierin worden bedragen vastgelegd voor uitgaven die in het belang van de FWI in de toekomst zijn. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan de toekomstige aankoop van een nieuw gebouw. Het “Endowment fund” bestaat uit twee onderdelen: “Expandable” (bestuur heeft macht om hoofdsom aan te wenden voor besteding) en “Permanent” (hoofdsom moet in stand gehouden worden, het bestuur heeft geen macht om de hoofdsom aan te wenden voor besteding). Een dergelijk “Endowment fund” kent RJ 650 niet. In de Statement of Financial Activities dienen de baten en lasten zodanig geanalyseerd en toegelicht te worden dat het voor de lezer duidelijk is waar de baten vandaan zijn gekomen en hoe deze besteed zijn gedurende het jaar. Van de verschillende “Funds” dient een verloopoverzicht opgenomen te worden. Daarnaast komt de opbouw van de “Funds” ook tot
73
uitdrukking in de Statement of Financial Activities, waarin de opbouw van de “Unrestricted funds”, “Restricted funds” en “Endowment funds” wordt weergegeven middels de toerekening van inkomsten, uitgaven, transfers en overige winsten en verliezen gedurende het boekjaar. Dit is conform RJ 650; echter bij de SORP dient in de staat van baten en lasten ook een uitsplitsing per “fund” te worden gemaakt. In de toelichting op de balans en staat van baten en lasten dient evenals in RJ 650 de bezoldiging van de bestuurders en toezichthouders te worden vermeld. In de SORP wordt conform RJ 650 aangegeven dat veel FWI’s een populair jaarverslag opstellen, waarin niet de volledige, maar een verkorte jaarrekening is opgenomen (summarised financial statements). Deze dient de volgende informatie te bevatten: 1. een samenvatting van de Statement of Financial Activities en/of de balans, waarbij duidelijk wordt aangegeven dat deze is ontleend aan de volledige jaarrekening en dat dit dus niet de volledige jaarrekening is; 2. door wie de volledige jaarrekening is gecontroleerd, wat de strekking van de afgegeven accountantsverklaring is en of er beperkingen in de scope waren; 3. een verwijzing naar het officiële jaarverslag (de volledige jaarrekening), zodat de lezer dit kan aanvragen; 4. de datum van goedkeuring van de jaarrekening; 5. verklaring van de accountant dat de verkorte jaarrekening op een juiste wijze is ontleend aan de volledige, door hem gecontroleerde, jaarrekening; 6. of de jaarrekening is gedeponeerd bij de Charity Commission (alle FWI’s in de UK met een bruto‐opbrengst van meer dan £ 10,000 dienen hun jaarrekening te deponeren). Er behoeft dus geen staat van baten en lasten conform RJ 650 te worden opgenomen. In de samenvatting van dit hoofdstuk zullen de belangrijkste overeenkomsten en verschillen tussen RJ 650 en SORP schematisch worden weergegeven.
3.3.2 Regelgeving in de Verenigde Staten In de Verenigde Staten bestaat aparte, specifieke regelgeving voor FWI’s. Er zijn echter wel aparte richtlijnen voor organisaties zonder winststreven. In SFAC 4 staan de grondslagen van 74
de general purpose externe verslaggeving door dergelijke organisaties. Dit concept is echter zeer algemeen van aard. In SFAS 116 zijn richtlijnen opgenomen aangaande bijdragen om niet en in SFAS 117 richtlijnen aangaande de financiële overzichten van organisaties zonder winststreven (Financial Accounting Standards Board of the Financial Accounting Foundation, 1993). Deze standaard heeft als doel de externe verslaggeving van organisaties zonder winststreven meer uniform en transparant te maken. In SFAS 117 staat aangegeven dat de financiële overzichten dienen te bestaan uit de volgende onderdelen:
een overzicht van de financiële positie (balans);
een overzicht van de activiteiten (staat van baten en lasten);
en kasstroomoverzicht – dit in tegenstelling tot RJ 650, waarin een kasstroomoverzicht alleen sterk wordt aanbevolen;;
een toelichting op de voorgaande overzichten.
Er wordt dus niets gezegd over een jaarverslag oftewel directors’ report. Op niet‐financiële informatie‐elementen wordt verder ook niet ingegaan. Ook is niet specifiek vastgelegd aan welke vereisten een verkorte jaarrekening dient te voldoen. De activa en passiva dienen op de balans in logische groepen geclassificeerd te worden, waaruit de onderlinge relatie, mate van liquiditeit en financiële flexibiliteit blijkt. In RJ 650 wordt de balans opgesteld uit het gezichtspunt van afnemende liquiditeit. Volgens SFAS 117 is het ook mogelijk om de balans in toenemende mate van liquiditeit weer te geven. Daarnaast is het bij RJ 650 van belang om inzicht te geven in de doelstelling, waarvoor de activa worden aangehouden (voor de bedrijfsvoering, voor directe aanwending in het kader van de doelstelling of ter belegging). Dit wordt bij SFAS 117 niet als zodanig voorgeschreven. De net assets / eigen vermogen dienen op de balans te worden onderscheiden in “Unrestricted”, “Temporarily restricted” en “Permanently restricted”. Zowel uit de staat van baten en lasten als uit het kasstroomoverzicht dient het verloop van deze drie categorieën duidelijk te blijken. Dit is conform SORP, zoals in paragraaf 3.3.1 beschreven, waarbij de staat van baten en lasten in diverse kolommen verdeeld over vastgelegd, tijdelijk vastgelegd en vrij besteedbaar vermogen dient te worden weergegeven. RJ 650 kent onder het niet‐ 75
vastgelegd eigen vermogen vervolgens nog een onderverdeling in continuïteitsreserve, bestemmingsreserve en overige reserve.
Net assets
Unrestricted
Temporarily restricted
Permanently restricted
Figuur 3‐2 Opbouw Net assets (SFAS)
Voor een schematisch overzicht van de overeenkomsten en verschillen tussen RJ 650 en SFAS 117 wordt verwezen naar de samenvatting van dit hoofdstuk in paragraaf 3.4.
3.4 Samenvatting In dit hoofdstuk zijn bij de behandeling van de geldende wet‐ en regelgeving voor FWI’s vragen ten behoeve de checklist van dit onderzoek geformuleerd. In hoofdstuk 5 zullen deze vragen worden samengevoegd tot een tweetal checklisten. Daarnaast is in dit hoofdstuk antwoord gegeven op onderzoeksvraag 5, welke eerder is geformuleerd in paragraaf 1.3, namelijk: 5. Welke verslaggevingregels zijn van toepassing op FWI’s, zowel in Nederland als internationaal? Aangezien FWI’s veelal de stichting of vereniging als rechtsvorm hebben, is de wetgeving in Titel 9 Boek 2 BW niet van toepassing, tenzij sprake is van een commerciële stichting of vereniging. Op stichtingen is Titel 6 (art. 2:300 BW) en op verenigingen Titel 2 (art. 2:48 t/m 50 BW) van toepassing. Hierin is alleen geregeld dat zij binnen zes maanden na afloop van het boekjaar een jaarrekening dienen op te maken en ter inzage ten kantore dienen neer te 76
leggen. Er worden geen inrichtingsvereisten gesteld en ze worden niet wettelijk verplicht de jaarrekening te publiceren. Vanwege de grote afhankelijkheid van de giften vanuit het maatschappelijk verkeer, benodigd voor de realisatie van de doelstellingen, is het vertrouwen inzake een juiste besteding van de ontvangen gelden van groot belang. Hierdoor bestaat bij FWI’s toch de noodzaak tot het afleggen van financiële verantwoording en daarbij de verantwoording over het gevoerde beleid, de mate waarin de gestelde doelstellingen zijn bereikt, etc. Op initiatief van de FWI’s zelf is daarom een werkgroep in het leven geroepen, die regels voor externe verslaggeving voor FWI’s heeft geformuleerd. Deze regels zijn in 1994 als ontwerprichtlijn opgenomen in de Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving. In 1999 zijn deze regels definitief geworden in RJ 650 – Fondsenwervende instellingen. Hieronder wordt in een overzicht weergegeven hoe de Nederlandse regelgeving rondom FWI’s gedurende de afgelopen jaren is geëvolueerd.
77
Tabel 3‐1 Ontwikkeling regelgeving FWI's in Nederland
Werkgroep of commissie FWI’s / RJ RJ RJ Herkströter
Jaar
Omschrijving
1994 1998 2000 2003
Post i.o.v. VFI
2004
Wijffels
2005
VFI
2005
ontwerp‐Richtlijn FWI’s RJ 650 FWI’s ‐ definitief ingevoerd RJ 650 FWI’s ‐ beperkt aangepast Advies inzake het vermogensbeleid FWI’s naar aanleiding van het niet direct besteden van verkregen middelen. Kern van advies: gelden zo snel mogelijk aanwenden voor het doel waarvoor de gelden verkregen zijn. Advies Herkströter over vermogensbeleid is uitgewerkt tot Richtlijn Reserves Goede Doelen, welke is opgenomen in het Reglement CBF‐ Keur. Kern van de Richtlijn: verbod op vermogensvorming zonder duidelijke bestemming. Code Goed Bestuur voor Goede Doelen (Code Wijffels) Kern van de Code: bestuur, toezicht, verantwoording en beloning directie. De wijze van besturen van FWI’s, het toezicht houden daarop, het verantwoording afleggen daarover en transparantie t.a.v. directiebeloningen. Adviesregeling Beloning Directeuren van Goede Doelen voortkomend uit de Code Goed Bestuur voor Goede Doelen Kern van advies: maximering van directiesalaris van FWI’s conform maximale salaris van de hoogste ambtelijke functie bij de Rijksoverheid. ontwerp‐Richtlijn (oRL) RJ 650 Fondsenwervende instellingen op basis van o.a. Richtlijn Reserves Goede Doelen en Code Goed Bestuur voor Goede Doelen Advies inzake vervlechting van Code Goed Bestuur voor Goede Doelen en het Reglement CBF‐Keur. Definitieve RJ 650 FWI’s, welke met ingang van 1 januari 2008 verplicht is. Eerdere toepassing wordt echter aanbevolen. Opname advies Commissie Pont (vervlechting Code Goed Bestuur voor Goede Doelen en het Reglement CBF‐Keur) in het vernieuwde Reglement CBF‐Keur, welke per 1 juli 2008 in werking treedt. FWI’s dienen over een drietal principes middels een verantwoordingsverklaring verantwoording af te leggen: pas toe of leg uit.
FWI door RJ 2006 op initiatief CBF Pont 2007 RJ
2007
CBF
2008
Ten aanzien van de buitenlandse regelgeving is in dit onderzoek stilgestaan bij de regelgeving in het Verenigd Koninkrijk (SORP) en in de Verenigde Staten (SFAS 117). In onderstaand overzicht is schematisch weergegeven wat de verschillen en overeenkomsten zijn tussen RJ 650, de Richtlijn Reserves Goede Doelen (RGD), de Code Goed Bestuur voor Goede Doelen (CGBGD), SORP en SFAS 117:
78
Tabel 3‐2 Overeenkomsten en verschillen regelgeving FWI's tussen NL, UK en USA
NL
Overeenkomsten en verschillen Algemeen De jaarverslaggeving dient te bestaan uit de volgende onderdelen: ‐ Jaarverslag / Directors' report ‐ Statement of Financial Activities ‐ Balans ‐ Staat van baten en lasten ‐ Toelichting op de balans en staat van baten en lasten ‐ Kasstroomoverzicht Verkorte jaarrekening De verkorte jaarrekening dient de volgende informatie te bevatten: ‐ Samenvatting van het jaarverslag ‐ Samenvatting van de Statement of Financial Activities ‐ Balans ‐ Staat van baten en lasten ‐ Model C ‐ Strekking van de afgegeven accountantsverklaring ‐ Verwijzing naar het officiële jaarverslag ‐ Datum van goedkeuring van de jaarrekening ‐ Verklaring van de accountant dat de verkorte jaarrekening op juiste wijze is ontleend aan de volledige jaarrekening. ‐ Mededeling of de jaarrekening is gedeponeerd. Jaarverslag De bestedingsratio dient in het jaarverslag te worden vermeld. Het kostenpercentage eigen fondsenwerving dient in het jaarverslag te worden vermeld. Het beleid m.b.t. de omvang en functie van reserves en fondsen dient te worden toegelicht. Het beleggingsbeleid dient in het jaarverslag te worden toegelicht. Er wordt specifiek aangegeven welke elementen ten aanzien van het beleggingsbeleid dienen te worden toegelicht. Er dient een verslag van het toezichthoudend orgaan in het jaarverslag te worden opgenomen. 79
UK
USA RJ 650 SFAS FWI's RGD CGBGD SORP 117
v
v v v v v v
v v v S
v v v
v v v v v
v v v
v v
v
v
v
v
v
v
v
v
v
v
v
v
v
v v v v
NL
RJ 650 FWI's
Overeenkomsten en verschillen
USA SFAS RGD CGBGD SORP 117
Er dient te worden verklaard dat er een risicoanalyse heeft plaatsgevonden en dat er systemen en procedures zijn opgezet en geïmplementeerd om deze risico's te beheersen. Er dient een samenvatting van de verantwoordingsverklaring te worden opgenomen.
UK
v v
Naam‐ en adresgegevens van bij de FWI betrokken personen, zoals charity's trustees, CEO, senior staff members, bankiers, advocaten, accountants, adviseurs. De volgende informatie dient m.b.t. directie, bestuur en toezichthoudend orgaan te worden gegeven: ‐ taak en werkwijze van de directie, het bestuur en het toezichthoudend orgaan ‐ het bezoldigings‐ en vergoedingenbeleid ‐ wijze van benoeming van het bestuur en het toezichthoudend orgaan en de zittingsduur van de leden ‐ relevante nevenfuncties van de leden van het bestuur, de directie en het toezichthoudend orgaan Balans
v v
v v
v
v
v
v
v
v
Er dient te worden aangegeven waarvoor de activaposten worden aangehouden (benodigd voor de bedrijfsvoering, voor directe aanwending in het kader van de doelstelling of ter belegging). Waardering van beleggingen op marktwaarde. Van alle beleggingen dient een verloopoverzicht te worden opgenomen.
v v
Eigen vermogen dient te worden weergegeven als reserves en fondsen (unrestricted and restricted income funds). Splitsing reserves en fondsen in: ‐ continuïteitsreserve ‐ bestemmingsreserve (designated unrestricted income fund) ‐ herwaarderingsreserve ‐ overige reserve (general unrestricted income fund) ‐ reserve bedoeld als bron van inkomsten ‐ bestemmingsfonds (restricted income fund ‐ income)
80
v
v v v
v
v
v
v
v v v
v
v
v v
v
v
v v v
v
v
V
NL
RJ 650 FWI's
Overeenkomsten en verschillen Splitsing reserves en fondsen in (vervolg):
UK
USA SFAS RGD CGBGD SORP 117
Endowment fund (reservering van toekomstige uitgaven) als onderdeel van het restricted fund. Deze kan weer worden gesplitst in expandable en permanent fund. Splitsing van restricted fund in permanently restricted assets en temporarily restricted assets. Van ieder onderdeel van het eigen vermogen dient een verloopoverzicht te worden weergegeven.
v
v
v
V
In de toelichting dient de beperkte doelstelling van iedere bestemmingsreserve te worden vermeld, alsmede het feit dat het bestuur deze beperking heeft aangebracht.
v
v
v
V
v
v
v
V
In de toelichting dient de beperkte doelstelling van ieder bestemmingsfonds te worden vermeld, alsmede de reden van deze beperking. Er wordt een maximum gesteld aan de hoogte van de continuïteitsreserve. Staat van baten en lasten Alle opbrengsten dienen voor het brutobedrag onder de baten te worden opgenomen. De kosten van beheer en administratie dienen afzonderlijk te worden gepresenteerd. Zowel de gerealiseerde als de ongerealiseerde waardeveranderingen op beleggingen dienen in de staat van baten en lasten te worden verantwoord. In de staat van baten en lasten dienen de begrotingscijfers te worden vermeld. Kostenpercentage eigen fondsenwerving dient in de toelichting te worden vermeld. De bezoldiging van individuele bestuurders en toezichthouders dient in de toelichting te worden vermeld. Legenda: v s
= verplicht = sterk aanbevolen = n.v.t. / geen regelgeving over opgenomen
81
v V
v
v
v
v
v
v
v v
v
v
v
4 Gerelateerde onderzoeken
4.1 Inleiding In dit hoofdstuk zal getracht worden antwoord te geven op de vraag wat transparantie nu precies betekent. Dit zal aan de hand van de Transparant Prijs worden uiteengezet in paragraaf 4.2. Er zal worden uiteengezet wat deze prijs precies inhoudt, op welke criteria de toetsing plaatsvindt, wat de belangrijkste bevindingen zijn en wat transparantie dus precies is. Transparantie zal enerzijds in het algemeen worden uitgelegd en anderzijds specifiek worden gemaakt voor FWI’s. In paragraaf 4.3 zal vervolgens een tweetal onderzoeken naar de transparantie van de jaarverslaggeving van Nederlandse FWI’s worden belicht. Middels dit literatuuronderzoek zal worden getracht om antwoord te geven op de onderzoeksvragen 6 en 7 en daarnaast zullen de reeds eerder geformuleerde vragen ten behoeven van de checklisten worden getoetst.
4.2 De Transparant Prijs voor de beste charitatieve verslaggeving In 2004 is op initiatief van PriceWaterhouseCoopers (PWC) en de donateursvereniging (van eind 2003 tot eind 2006 een onafhankelijke en objectieve wegwijzer in de goede doelenwereld) De Transparant Prijs in het leven geroepen. Vanaf 2007 betreft dit een samenwerkingsverband tussen PWC en Stichting Civil Society (SCS). Tot en met 2007 was Morris Tabaksblat de juryvoorzitter. In 2008 is zijn rol overgenomen door Alexander Rinnooy Kan. De Transparant Prijs betreft een jaarlijkse verkiezing onder Nederlandse FWI’s die het meest inzichtelijke en onderscheidende jaarverslag presenteren. Door de voorbeeldfunctie en het competitie‐element trachten de organisatoren van De Transparant Prijs de kwaliteit van de verslaggeving te verbeteren en een positieve beeldvorming over de charitatieve sector te bevorderen. FWI’s kunnen vrijwillig deelnemen aan de verkiezing door hun jaarverslag in te
83
sturen. Dit jaarverslag wordt vervolgens aan de hand van een aantal beoordelingscriteria door een jury beoordeeld, waarna in vier categorieën de winnaars worden vastgesteld. Dit betreffen de volgende categorieën:
Grote instellingen
Middelgrote instellingen
– tussen de € 0,5 en € 2,5 miljoen inkomsten per jaar
Kleine instellingen
– minder dan € 0,5 miljoen inkomsten per jaar
Vermogensfondsen
– meer dan € 2,5 miljoen inkomsten per jaar
Met ingang van 2009 zal de bandbreedte van de categorie middelgroot naar boven worden bijgesteld, waardoor deze tussen de € 0,5 miljoen ‐ € 5 miljoen inkomsten per jaar zal bedragen. Grote instellingen zijn dan vanzelfsprekend instellingen met meer dan € 5 miljoen inkomsten per jaar. De beoordelingscriteria voor kleine instellingen kennen een aantal vrijstellingen ten opzichte van de grote instellingen. Voor de kleine instellingen ontstaat zo een 'light'‐versie van de beoordelingscriteria. Alleen wezenlijke aspecten van de verantwoording voor kleine instellingen worden beoordeeld. De beoordeling vindt plaats op basis van een negental onderwerpen, welke vervolgens zijn onderverdeeld in een aantal vragen/criteria. Deze onderwerpen betreffen de volgende (PriceWaterhouseCoopers en Stichting Civil Society, 2008a): 1. Doelstelling, beleid en strategie; 2. Governance: a. Organisatiestructuur, samenwerkingsverbanden en inrichting van intern beheerssysteem; b. Organisatie van het besturen en toezichthouden; c. Functioneren van het besturen en toezichthouden; d. Code Wijffels; 3. Fondsenwerving; 4. Niet‐financiële resultaten (bestedingen); 5. Financiële resultaten; 6. Toekomstinformatie; 7. Communicatie met belanghebbenden; 84
8. Communicatiewaarde van het verslag; 9. Tijdigheid en beschikbaarheid. Naast het uitroepen van de winnaars van de Transparant Prijs 2008 heeft de jury een rapport opgesteld met daarin de bevindingen ten aanzien van de jaarverslagen over 2007 van de deelnemende FWI’s (PriceWaterhouseCoopers en Stichting Civil Society, 2008b). In het kader van deze scriptie zullen alleen die bevindingen worden belicht, welke van belang worden geacht voor dit onderzoek: a. Tijdigheid van de verslaggeving Dit komt enerzijds tot uitdrukking in het grote verloop aan deelnemers. Het lukt namelijk veel FWI’s niet om voor 1 juli een jaarverslag voor het publiek beschikbaar te hebben. Anderzijds blijkt dit uit een verslechtering in de publicatiedatum van de jaarverslagen. Ruim 69% van de jaarverslagen 2007 is na april gepubliceerd. Slechts 1% van de jaarverslagen van de deelnemende FWI’s is voor 1 maart verschenen. Voor alle categorieën geldt dat de gemiddelde publicatiedatum juni is. Gezien de wettelijke termijn van 6 maanden om de balans en staat van baten en lasten op te maken, is dit dus aan de late kant. b. CBF‐deelnemers Slechts 44% van alle FWI’s met een CBF‐Keur of Verklaring van geen Bezwaar hebben deelgenomen aan De Transparant Prijs 2008. c. Nieuwe verslaggevingsrichtlijn 650 (2007) Van de 162 deelnemende FWI’s hebben 44 reeds de nieuwe verslaggevingsrichtlijn 650 in het jaarverslag 2007 toegepast. Vanaf 1 januari 2008 is naleving van deze richtlijn verplicht gesteld. Het wordt echter wel aanbevolen om deze reeds vanaf 1 januari 2007 toe te passen. d. Beschikbaarheid jaarverslag op internet Bij 88% van de onderzochte FWI’s kan het jaarverslag worden gedownload van de website. 85
e. Omvang jaarverslag Het gemiddelde aantal pagina’s van het jaarverslag is toegenomen van 62 in 2006 naar 64 in 2007. Uit het onderzoek blijkt echter dat deze toename niet direct leidt tot een hogere score ten aanzien van de inzichtelijkheid van het jaarverslag. f. Verantwoordingsverklaring Vanaf 1 juli 2008 zijn aan het Reglement van het CBF‐Keur, voortkomend uit de Code Goed Bestuur voor Goede Doelen (Code Wijffels), een drietal principes toegevoegd, namelijk: 1. Scheiding tussen de functies toezicht houden, besturen en uitvoeren; 2. Optimalisatie van de besteding van middelen; 3. Optimalisatie van de relaties met belanghebbenden. Het bestuur, en indien van toepassing het toezichthoudend orgaan, dient in een verantwoordingsverklaring aan te geven hoe zij omgaat met deze principes. In een aantal jaarverslagen over 2007 is reeds een samenvatting van een dergelijke verklaring opgenomen. g. Beleggingen De verantwoording over duurzaam beleggen in het jaarverslag is in de jaarverslagen 2007 verbeterd. In 2006 verantwoordde 52% van de deelnemers dat er sprake was van duurzaam beleggen. In 2007 bedraagt dit percentage 63%. Verbeterpunten betreffen nog het geven van inzicht in de wijze waarop het beheer van de beleggingsportefeuille plaatsvindt, de wijze waarop evaluatie van de performance plaatsvindt en of de portefeuille
aansluit
bij
de
doelstellingen
en
visie
van
de
FWI.
h. Kostentoerekening Geconstateerd wordt dat de toelichting op de wijze van toerekening van de overheadkosten in het jaarverslag nog steeds summier is. Er zou een meer gedetailleerde beschrijving van de gehanteerde uitgangspunten bij het toerekenen van deze kosten moeten worden gegeven.
86
Formulering vragen t.b.v. checklist In hoofdstuk 3 zijn bij de behandeling van de wet‐ en regelgeving inzake FWI’s reeds een aantal vragen ten behoeve van de checklist geformuleerd, welke middels de bovengenoemde onderzoekspunten uit de Transparant Prijs kunnen worden onderbouwd. Ten behoeve van de transparantie van de verslaggeving van FWI’s blijkt namelijk o.a. het volgende van belang:
Tijdigheid van de verslaggeving – toets door middel van datum accountantsverklaring ten opzichte van balansdatum.
Beschikbaarheid van de verslaggeving – toets middels het nagaan of er vanuit de verkorte jaarrekening een verwijzing plaatsvindt naar de volledige jaarrekening, of dit een juiste verwijzing betreft en of een opgevraagde jaarrekening ontvangen wordt en zoja, binnen hoeveel tijd.
Governance (verantwoordingsverklaring) – toets op vermelding bestedingsratio, kostenpercentage eigen fondswerving, bezoldigingsbeleid, benoemingsprocedure bestuur en RvT, etc.
Verantwoording over beleggingen – toets of het beleggingsbeleid op de juiste punten uiteen wordt gezet.
Transparantie is een veelgehoord begrip, maar wat betreft dit nu precies? Aangezien de benaming voor deze prijs de Transparant Prijs betreft en deze wordt verstrekt aan de FWI met het meest transparante jaarverslag, zou aan de hand van de beoordelingscriteria van de jury een uiteenzetting moeten kunnen worden gegeven van dit begrip. Transparantie betreft in ieder geval het laten zien aan de maatschappij wat de FWI gedaan heeft met het vertrouwen (donaties) dat aan de FWI is gegeven. Een methode om dit te laten zien betreft het publiceren van een “transparant” jaarverslag. Om ervoor te zorgen dat een jaarverslag transparant is, dient deze o.a. aan de volgende voorwaarden te voldoen:
leesbaarheid van het jaarverslag – niet te omvangrijk en te zakelijk;
beschikbaarheid van het jaarverslag – tijdige publicatie en beschikbaarheid via internet of de mogelijkheid om op te vragen;
consistentie in het jaarverslag;
juiste en volledige toepassing van de regelgeving;
87
uniformiteit in de gevolgde regelgeving, zodat de jaarverslagen van FWI’s gemakkelijk met elkaar kunnen worden vergeleken;
beschrijving van de doelstellingen, de activiteiten, de resultaten, etc.
Een andere uitleg van het begrip transparantie betreft volgens de website van MVO Nederland (MVO Nederland, 2006): “Transparantie is zichtbaar maken waar je mee bezig bent. Waar je naar streeft, hoe je dat wilt bereiken en wat het effect is. Ideaal gezien is transparantie informatie die gelijk is ongeacht vanuit welk gezichtspunt je naar die informatie kijkt. Doel van transparantie is het wekken van vertrouwen. Hoe opener een organisatie is naar zijn omgeving, hoe meer de omgeving erop kan vertrouwen dat die organisatie dingen doet die door de beugel kunnen. Als een organisatie niet transparant is, wordt de omgeving wantrouwend naar misstanden binnen die organisatie. Ook voor de organisatie zelf is het belangrijk transparant te zijn. Door zichtbaar te maken wat een organisatie doet, krijg je een dialoog met je omgeving. Deze dialoog leidt tot een beter inzicht in de markt, en tot innovatie.” Specifiek voor FWI’s worden op de website van de Transparant Prijs een 10‐tal tips genoemd voor het opstellen van een transparant jaarverslag (PWC en Civil Society), namelijk: 1. Zorg voor een rode draad in het jaarverslag. 2. Weet wie de lezers van het jaarverslag zijn. 3. Maak de toegevoegde waarde van de eigen organisatie duidelijk. 4. Neem een samenvatting van het profiel van de organisatie en resultaten (kerncijfers) op. 5. Werk met concrete voorbeelden van behaalde resultaten. 6. Een mening is belangrijk, neem niet alleen feitelijke informatie op, maar ook evaluerende informatie. 7. Wees open in leer‐ en verbeterpunten. 8. Geef een diepgaande toelichting op de financiën: help de lezer bij het interpreteren van de cijfers. 9. Meet de resultaten die relevant zijn, niet alleen de resultaten die gemakkelijk meetbaar zijn. 10. Wees transparant over de governance en het functioneren daarvan.
88
4.3 Overige onderzoeken naar de kwaliteit van de jaarverslaggeving van FWI’s Er hebben reeds vele onderzoeken naar de kwaliteit van de jaarverslaggeving van FWI’s plaatsgevonden, zowel in Nederland als internationaal. In het kader van dit onderzoek zal worden stilgestaan bij een tweetal Nederlandse onderzoeken. Onderzoek Blommaert, Dix en Verhoeven In 2004 heeft onderzoek (Blommaert, 2004) plaatsgevonden onder dertien FWI’s , welke o.a. op de volgende vragen zijn getoetst: 1. Hoe snel komen het bestuursverslag en de jaarrekening beschikbaar en op welke wijze worden ze voor het publiek toegankelijk gemaakt? 2. Uit welke onderdelen bestaat het bestuursverslag en de jaarrekening en zijn de gehanteerde modellen in overeenstemming met de regelgeving? 3. Welke informatie wordt gegeven over het bestuur en het toezicht op de FWI’s, inclusief de bijbehorende bezoldigingen? De eerste onderzoeksvraag leidde tot de bevinding dat het bestuursverslag en de jaarrekening van drie FWI’s binnen vijf maanden, van negen FWI’s binnen zes maanden en van één FWI binnen zeven maanden na einde van het boekjaar beschikbaar was. De meeste bestuursverslagen en jaarrekeningen werden gratis ter beschikking gesteld. Twee FWI’s vroegen echter een vergoeding voor de kopieerkosten. De uitkomsten met betrekking tot de tweede onderzoeksvraag zagen er als volgt uit:
89
Tabel 4‐1 Informatie in bestuursverslag en jaarrekening
Jaarrekening Balans Staat van baten en lasten Specificatie uitvoeringskosten Begroting komend boekjaar Kasstroomoverzicht Accountantsverklaring Bestuursverslag Activiteitenverslag Beleggingsbeleid Evaluaties Follow‐up van evaluaties Norm uitvoeringskosten
Aantal
Percentage
13 13 11 12 6 13
100% 100% 85% 92% 46% 100%
11 10 5 4 0
85% 77% 38% 31% 0%
In overeenstemming met modellen van RJ Aantal Percentage 6 6 5
46% 46% 38%
Één FWI heeft de jaarrekening niet in overeenstemming met RJ 650, maar op basis van RJ 640 opgesteld. In de onderzochte jaarrekeningen werd driemaal het vastgelegde vermogen niet nader uitgesplitst in de balans. In de staat van baten werden in een aantal gevallen de uitvoeringskosten niet per lastencategorie vermeld. In drie gevallen ontbreekt in het bestuursverslag informatie over het beleggingsbeleid. Dit is echter niet als fout te bestempelen, aangezien deze FWI’s geen beleggingen aanhouden. Ten aanzien van de derde onderzoeksvraag gelden de volgende uitkomsten: Tabel 4‐2 Informatie over toezicht en beheer
Samenstelling bestuur Bezoldiging bestuurders en toezichthouders Samenstelling toezichtorganen Verantwoordelijkheden toezichthouders Verslag van de toezichthouders
Aantal 13 7 7 2 1
Percentage 100% 54% 54% 15% 8%
Hieruit blijkt dus dat ten tijde van dit onderzoek onder de jaarrekeningen 2003 duidelijke informatie over het toezicht en beheer van de FWI veelal ontbreekt. Als er al informatie wordt gegeven over de bezoldiging van de bestuurders en toezichthouders, dan blijft het
90
veelal nog onduidelijk of het om de bezoldiging van de bestuurders of de toezichthouders gaat. Onderzoek Kemeling Kort nadat Blommaert het bovenstaande onderzoek uitvoerde, werd de richtlijn Reserves Goede Doelen (RGD) en de Code Goed Bestuur voor Goede Doelen uitgebracht. In 2005 heeft onderzoek plaatsgevonden naar de richtlijn RGD, waarbij is onderzocht of de invoering hiervan zorgt dat de informatiebehoeften van donateurs beter worden vervuld en of dit bijdraagt aan een uniforme en transparante verslaggeving (Kemeling, 2005). Hiertoe zijn van 120 FWI’s met een CBF‐Keur danwel een Verklaring van Geen Bezwaar de jaarrekeningen 2002, 2003 en 2004 nader onderzocht. De Richtlijn RGD behoeft pas vanaf 2005 verplicht te worden toegepast, maar aanbevolen wordt om hier in de jaarrekening 2004 al een goede aanzet toe te geven. Door de jaarrekeningen 2002 en 2003 ook in het onderzoek te betrekken is beoordeeld of de toelichting in de jaarrekening 2004 met betrekking tot het beleggings‐ en vermogensbeleid is uitgebreid op basis van de Richtlijn RGD. Uit het onderzoek blijkt dat in 2002 23% van de verslaggevingsvereisten inzake het beleggingsbeleid voldoende werd toegelicht en dat dit in 2004 is toegenomen naar 33%. Minimale toelichting vindt echter plaats op de wijze van beheer van de portefeuille, de verantwoordelijkheden en bevoegdheden, de wijze waarop controle/toezicht op de naleving van het beleggingsstatuut plaatsvindt en de wijze waarop en de frequentie waarmee over het gevoerde beheer en de behaalde resultaten wordt gerapporteerd. Daarnaast valt op te merken dat FWI’s niet altijd toelichten wat hun beweegredenen zijn om hun gelden niet te beleggen en hoe zij dan omgaan met het beheer van de liquide middelen. Ten aanzien van het vermogensbeleid concludeert Kemeling dat in veel gevallen niet is af te leiden of een analyse van de specifieke risico’s heeft plaatsgevonden, of maatregelen zijn getroffen om deze risico’s af te dekken en of het beleid bekrachtigd is door het bestuur of de Raad van Toezicht. Veel FWI’s geven alleen als toelichting op de continuïteitsreserve dat deze is gevormd om risico’s op te vangen teneinde de continuïteit van de FWI te waarborgen bij onvoorziene tegenvallers. Hierbij geven ze echter niet specifiek aan welke risico’s afgedekt dienen te worden en over welke periode. Veel FWI’s nemen klakkeloos de grens van maximaal 1,5 maal de kosten van de werkorganisatie over, terwijl de hoogte van de 91
continuïteitsreserve gekoppeld zou moeten zijn aan de analyse van de specifieke risico’s en de periode waarvoor de FWI deze risico’s afgedekt wil hebben (met een maximum van 1,5 maal de kosten van de werkorganisatie). Hierdoor wordt in veel gevallen een hogere continuïteitsreserve gevormd dan feitelijk beschikbaar zou moeten zijn bij onvoorziene omstandigheden. Tevens zijn er 17 FWI’s, welke in hun jaarrekening 2004 een hogere continuïteitsreserve laten zien dan het gestelde maximum van 1,5 maal de kosten van de werkorganisatie. Conclusie van dit onderzoek is dat in de jaarrekeningen 2004 de Richtlijn RGD nog niet volledig wordt toegepast. Slechts 33% van de verslaggevingsvoorschriften wordt gemiddeld nageleefd. Formulering vragen t.b.v. checklist In hoofdstuk 2 en 3 zijn reeds een aantal onderzoeksvragen ten behoeve van de checklist geformuleerd, welke gedeeltelijk overeenkomen met de in deze paragraaf beschreven onderzoeken op de jaarrekeningen 2003 en 2004 van Nederlandse FWI’s. Zo zal in navolging op het onderzoek van Blommaert ook een toets plaatsvinden op:
de tijdigheid van de jaarrekening;
de aanwezigheid van het kasstroomoverzicht;
de toelichting op het beleggingsbeleid in het jaarverslag;
de toelichting op governance in het jaarverslag;
de vermelding van de bezoldiging van de bestuurders en toezichthouders.
Het onderzoek van Kemeling is gebaseerd op de Richtlijn Reserves Goede Doelen, welke pas vanaf het boekjaar 2005 verplicht diende te worden toegepast. De verwachting bestaat dat de verslaggevingsvoorschriften uit deze richtlijn in de jaarrekeningen 2007 wel meer zullen worden nageleefd. Daarnaast is o.a. op basis van de Richtlijn Reserves Goede Doelen de RJ 650 herzien. Deze richtlijn wordt verplicht voor boekjaren vanaf 1 januari 2008, maar eerdere toepassing wordt aanbevolen. In het vervolg op het onderzoek van Kemeling zal daarom de volgende toets plaatsvinden op:
de toelichting op het beleggingsbeleid in het jaarverslag, waarbij specifiek: doel, tijdshorizon, risicoprofiel, samenstelling van de portefeuille, wijze van beheer van de portefeuille, wijze waarop controle/toezicht plaatsvindt op de naleving van het
92
beleggingsstatuut en de wijze waarop en de frequentie waarmee over het gevoerde beheer en de behaalde resultaten wordt gerapporteerd;
de eventuele toelichting waarom gelden niet worden belegd;
de vorming van een continuïteitsreserve, waarbij wordt nagegaan of dit op basis van een risicoanalyse heeft plaatsgevonden, of deze is goedgekeurd door het bestuur of toezichthoudend orgaan en of deze niet hoger is dan 1,5 maal de jaarlijkse kosten van de werkorganisatie;
de vorming van bestemmingsreserves en fondsen, waarbij wordt nagegaan of van iedere reserve/fonds het bedrag, de beperkte doelstelling, het verloop en de vermelding wie de beperking heeft aangebracht (bestuur of derden), wordt toegelicht.
4.4 Samenvatting In dit hoofdstuk is antwoord gegeven op de eerder geformuleerde onderzoeksvragen in paragraaf 1.3. Hieronder zal in het kort antwoord worden gegeven op deze vragen: 6. Wat is een transparante verantwoording? Transparantie betreft het zichtbaar maken waar je mee bezig bent. Waar je naar streeft, hoe je dat wilt bereiken en wat het effect is. Ideaal gezien is transparantie informatie die gelijk is ongeacht vanuit welk gezichtspunt je naar die informatie kijkt. Doel van transparantie is het wekken van vertrouwen. Hoe opener een organisatie is naar zijn omgeving, hoe meer de omgeving erop kan vertrouwen dat die organisatie dingen doet die door de beugel kunnen. Als een organisatie niet transparant is, wordt de omgeving wantrouwend naar misstanden binnen die organisatie. Een middel om zichtbaar te maken waar je mee bezig bent, betreft een jaarverslag. Om ervoor zorg te dragen dat dit jaarverslag “transparant” is, dient o.a. aan de volgende voorwaarden te worden voldaan:
leesbaarheid van het jaarverslag – niet te omvangrijk en te zakelijk;
beschikbaarheid van het jaarverslag – tijdige publicatie en beschikbaarheid via internet of de mogelijkheid om op te vragen;
93
consistentie in het jaarverslag;
juiste en volledige toepassing van de regelgeving;
uniformiteit in de gevolgde regelgeving, zodat de jaarverslagen van FWI’s gemakkelijk met elkaar kunnen worden vergeleken;
beschrijving van de doelstellingen, de activiteiten, de resultaten, etc.
7. Welke gerelateerde onderzoeken hebben reeds plaatsgevonden en wat zijn de uitkomsten hiervan? Sinds 2004 bestaat in Nederland een jaarlijkse verkiezing onder Nederlandse FWI’s naar het meest inzichtelijke en onderscheidende jaarverslag, genaamd De Transparant Prijs. Deze jaarverslagen worden aan de hand van beoordelingscriteria door PWC en SCS getoetst op de gebieden van: doelstelling, beleid en strategie, governance, fondsenwerving, niet‐financiële resultaten (bestedingen), financiële resultaten, toekomstinformatie, communicatie met belanghebbenden, communicatiewaarde van het verslag, tijdigheid en beschikbaarheid. Uit de bevindingen bij De Transparant Prijs 2008 blijkt o.a. dat:
de publicatiedatum van de jaarverslagen van FWI’s verslechtert (5 à 6 maanden na balansdatum);
44 van de 162 FWI’s in hun jaarverslag 2007 reeds de herziene richtlijn 650 toepassen;
van 88% van de FWI’s het jaarverslag van de website kan worden gedownload;
het gemiddeld aantal pagina’s in het jaarverslag toeneemt, maar dat dit niet leidt tot een hogere score;
de verantwoording over duurzaam beleggen verbeterd is, maar dat de toelichting van het beheer van en het toezicht op het beleggingsbeleid nog tekortschiet;
uitgangspunten t.a.v. kostentoerekening worden onvoldoende toegelicht.
In 2005 heeft Kemeling onderzoek gedaan naar de toen recentelijk uitgebrachte richtlijn Reserves Goede Doelen. Hierbij heeft zij vastgesteld dat deze richtlijn eraan heeft bijgedragen dat meer FWI’s de verslaggevingsvereisten inzake het beleggings‐ en vermogensbeleid voldoende toelichten, maar dat deze nog zeker niet volledig wordt toegepast. De volledige toepassing is toegenomen van 23% in 2002 naar 33% in 2004. Ten aanzien van het beleggingsbeleid vindt voornamelijk nog minimale toelichting plaats op de 94
wijze van beheer van de beleggingsportefeuille, wijze van controle op de naleving van het beleggingsstatuut, de rapportagewijze en –frequentie van het beheer en behaalde resultaten. Bij het vermogensbeleid valt op dat veel FWI’s gewoon een continuïteitsreserve vormen welke gelijk is aan 1,5 maal de kosten van de werkorganisatie (gesteld maximum door RGD). Deze wordt niet onderbouwd middels een risicoanalyse, welke is goedgekeurd door het bestuur of de Raad van Toezicht. Er zijn zelfs een aantal FWI’s welke een te hoge continuïteitsreserve verantwoorden in hun jaarrekening 2004. Uit beide beschreven onderzoeken zullen een aantal elementen terugkomen in het onderhavige onderzoek, waarvan de checklisten zijn opgenomen in hoofdstuk 5.
95
5 Praktijkonderzoek – Onderzoeksmethoden en datacollectie Het doel van dit onderzoek is te komen tot een oordeel over de in paragraaf 1.2 beschreven centrale onderzoeksvraag: “In welke mate voorziet de herziene Richtlijn 650 – ‘Fondsenwervende instellingen’ in de informatiebehoeften van het maatschappelijk verkeer, in hoeverre draagt de toepassing hiervan bij aan een uniforme en transparante verantwoording en wat is de beschikbaarheid van deze informatie voor het maatschappelijk verkeer?” Om te komen tot een antwoord op deze onderzoeksvraag zal een praktijkonderzoek worden verricht. In dit hoofdstuk zal worden beschreven hoe het praktijkonderzoek is vormgegeven en hoe de data is verzameld. Hierbij zullen achtereenvolgens de volgende stappen worden doorlopen: 1. Onderzoeksmethode ‐ paragraaf 5.1; 2. Afbakening onderzoek, datacollectie en checklisten ‐ paragraaf 5.2; 3. Beperkingen van het onderzoek naar aanleiding van de datacollectie ‐ paragraaf 5.3. De uitkomsten van dit onderzoek zullen in hoofdstuk 6 worden uitgewerkt en in hoofdstuk 7 zullen conclusies worden getrokken en eventuele aanbevelingen worden gedaan.
5.1 Onderzoeksmethode Aan de hand van het literatuuronderzoek is inzicht is verkregen in de bestaande literatuur, wet‐ en regelgeving en vergelijkbare onderzoeken ten aanzien van de externe verslaggeving van FWI’s. In de voorgaande hoofdstukken zijn reeds vragen geformuleerd ten behoeve van de beoordeling van een aantal belangrijke componenten in de jaarrekeningen van FWI’s. Deze vragen zullen in de volgende paragraaf worden samengevoegd tot een tweetal checklisten.
97
Op iedere vraag bestaan de volgende vier antwoordmogelijkheden, namelijk: Ja
juist verantwoord / toegelicht
+ 1 punt
Nee
niet (juist) verantwoord / toegelicht ‐ 1 punt
N.v.t. niet van toepassing
wordt niet in maximale score meegeteld
N.t.c. niet te controleren
0 punten
In eerste instantie zal per onderwerp een beoordeling worden gedaan op de naleving van de richtlijnen. Hierbij zal worden aangegeven hoeveel procent van de FWI’s wel en niet voldoet. Vervolgens zal per FWI een totaalscore worden bepaald. Hierbij wordt aan ieder antwoord op een vraag een score gehangen. De maximale score voor een FWI kan worden bepaald door alle van toepassing zijnde vragen met 1 punt te vermenigvuldigen. Wanneer een vraag met “Niet van toepassing” wordt beantwoord, telt deze dus niet mee in de maximale score. Dit onderzoek kan worden gekwalificeerd als een empirisch onderzoek. Het betreft een praktijkgericht kwantitatief onderzoek, waarbij de jaarrapporten van FWI’s het onderzoeksobject vormen. Dergelijk onderzoek heeft de kenmerken van zowel een bureau‐ als een survey‐ onderzoek. Bij een bureauonderzoek wordt gebruik gemaakt van door anderen geproduceerd materiaal, in het geval van dit onderzoek de jaarrapporten van kleine, middelgrote en grote, Nederlandse FWI’s. De kenmerken van een survey‐onderzoek komen tot uiting in het grote aantal onderzoekseenheden, de aselect geselecteerde onderzoekspopulatie en het gebruik van kwalitatieve gegevens en analyse. Als gevolg van het grote aantal onderzoekseenheden is het mogelijk om een conclusie te trekken op basis van de totaal onderzochte populatie, waarbij de bevindingen (afwijkingen en waargenomen trends) als input zullen fungeren voor eventuele aanbevelingen in hoofdstuk 7.
98
5.2 Afbakening onderzoek, datacollectie en checklisten Afbakening onderzoek Het onderzoek is uitgevoerd op de jaarrapporten (zowel verkorte als volledige jaarrapporten) van Nederlandse FWI’s. Deze jaarrapporten betreffen het boekjaar 2007. In principe behoeft de herziene RJ 650 pas met ingang van het boekjaar 2008 te worden nageleefd, maar aangezien de richtlijn 1 januari 2008 al definitief is geworden en eerdere toepassing ten sterkste werd aanbevolen, is het uitgangspunt geweest dat de meeste FWI’s de herziene RJ 650 al in het jaarrapport 2007 zouden toepassen. Daarbij kan worden opgemerkt dat de herziene RJ 650 grotendeels is gebaseerd op de reeds langer bestaande Richtlijn Reserves Goede Doelen en de Code Goed Bestuur voor Goede Doelen, waarbij de veronderstelling is dat de meeste FWI’s deze al volgden. Datacollectie Voor de selectie van de jaarrapporten is gebruik gemaakt van de database Annualreports.info (Annualreports, 2008). In deze database zijn van een groot aantal ondernemingen financiële gegevens, jaarrapporten en persberichten te vinden. Op 5 december 2008 is een selectie gemaakt van alle beschikbare jaarrapporten 2007 van FWI’s. Van 185 FWI’s is toen het jaarrapport 2007 via Annualreports.info gedownload. Vervolgens is aan de hand van de website van het CBF nagegaan of deze FWI’s wel of niet over een keurmerk van het CBF beschikken. Voor FWI’s met een keurmerk van het CBF geldt als voorwaarde dat zij RJ 650 in hun jaarrekening dienen toe te passen. Deze zullen dus allen in het onderzoek worden betrokken. Voor FWI’s zonder keurmerk is deze toepassing echter niet verplicht. Daarom is aan de hand van het jaarrapport nagegaan of RJ 650 is toegepast. Wanneer dit niet het geval bleek te zijn, zijn deze onttrokken aan de onderzoekspopulatie.
99
Tabel 5‐1 Opbouw populatie ten behoeve van steekproef
Keurmerkhouder Geen keurmerkhouder (RJ 650) Geen keurmerkhouder (geen RJ 650) Totaal Totale onderzoekspopulatie
Aantal 163 7 15 185
Percentage 88% 4% 8% 100%
170
Uiteindelijk zijn er 7 FWI’s zonder keurmerk, welke aangeven RJ 650 te volgen. Deze FWI’s zijn in de onderzoekspopulatie betrokken. De andere 15 FWI’s zonder keurmerk vallen buiten dit onderzoek, waardoor de populatie uitkomt op 170 FWI’s. Voor een gedetailleerd overzicht van de onderzochte FWI’s wordt verwezen naar Bijlage F. In dit overzicht zijn alle 185 FWI’s opgenomen. Die 15 FWI’s, welke een ontkennend antwoord geven op de vraag “Keurmerkhouder en/of RJ 650?”, zijn niet verder in dit onderzoek betrokken. Op basis van de selectie is gebleken dat veel FWI’s een populair jaarverslag opstellen, waarin niet de volledige, maar een verkorte jaarrekening is opgenomen. In het geval van een verkorte jaarrekening zal in het kader van dit onderzoek vastgesteld worden of deze conform het reglement van het CBF, welke verwijst naar RJ 650.520, de juiste elementen bevat, waaronder o.a.:
de balans, de staat van baten en lasten en model C;
de strekking van de afgegeven accountantsverklaring;
een verwijzing naar het officiële jaarverslag (het volledige jaarrapport), zodat de lezer dit kan aanvragen.
Met name het laatste punt is van belang in het kader van dit onderzoek, aangezien het volledige jaarrapport per slot van rekening aan alle richtlijnen uit RJ 650 dient te voldoen en dit bij zou moeten dragen aan het vergroten van de informatiewaarde voor het maatschappelijk verkeer. Vervolgens zijn daarom voor deze FWI’s met een verkort jaarverslag ook de volledige jaarrapporten verzameld. Indien het volledige jaarrapport niet beschikbaar was op de website van de FWI, is een algemene mail gestuurd naar de FWI met het verzoek om het volledige exemplaar toe te sturen. Er is bewust gekozen voor het 100
versturen van een algemene mail en hierin niet aan te geven dat het gaat om een wetenschappelijk onderzoek. Dit omdat deze informatie vrij toegankelijk zou moeten zijn voor het maatschappelijk verkeer. Checklisten In het kader van deze scriptie zullen een tweetal checklisten worden gebruikt. Één voor de toetsing van de verkorte jaarverslagen en de andere voor de toetsing van de volledige jaarrapporten van FWI’s. In de hoofdstukken 2, 3 en 4 zijn op basis van de geldende wet‐ en regelgeving en het literatuuronderzoek in de blauw gearceerde velden reeds vragen geformuleerd ten behoeve van de betreffende checklisten. Deze vragen zijn per onderwerp samengevoegd. De checklist voor de toetsing van de verkorte jaarverslagen is in bijlage G opgenomen. In het tweede deel van het onderzoek worden de volledige jaarrapporten betrokken, welke aan de hand van een checklist worden getoetst op naleving van RJ 650. Er dient te worden opgemerkt dat FWI’s waarvoor het verkorte jaarverslag deel uitmaakt van de populatie ter controle van de checklist van de verkorte jaarverslag, mede deel uit kan maken van de populatie voor het onderzoek naar het volledige jaarrapport. De checklist voor de toetsing van de volledige jaarrapporten is terug te vinden in bijlage H. De bevindingen inzake de toets op de volledige jaarrapporten van FWI’s zullen eerst per onderwerp worden vastgelegd en geanalyseerd in hoofdstuk 6. Vervolgens zal voor iedere FWI een totaalscore worden bepaald. Bij de beoordeling van deze totaalscores zal onderscheid worden gemaakt in een aantal groepen om zo te bepalen of er eventuele factoren zijn, welke invloed hebben op de (juiste) toepassing van de richtlijnen. Dit betreffen de groepen:
wel of geen kwaliteitskeurmerk;
de grootte van de FWI;
de grootte van het controlerende accountantskantoor: big four of non‐big four.
101
Wel/geen kwaliteitskeurmerk: Bij de beoordeling van de jaarrekeningen van FWI’s zal een onderscheid worden gemaakt naar: ‐
FWI’s met een CBF‐keur;
‐
FWI’s met een Verklaring van geen bezwaar;
‐
FWI’s aangemerkt als Kansspelbegunstigde;
‐
FWI’s zonder keurmerk.
De onderzochte FWI’s zijn als volgt verdeeld: Tabel 5‐2 Aantal FWI's wel/geen keurmerk in onderzoekspopulatie
CBF‐keur Verklaring van geen bezwaar Kansspelbegunstigde Geen keurmerk Totaal
Aantal 158 2 3 7
Percentage 93% 1% 2% 4%
170
100%
In 2007 waren er in totaal 268 keurmerkhouders van het CBF. Dit betekent dat bijna 61% van alle keurmerkhouders in dit onderzoek zijn betrokken. In de jaarlijkse verkiezing voor De Transparant Prijs 2008 deden slechts 44% van alle keurmerkhouders (vrijwillig) mee, zie paragraaf 4.2. Grootte van de FWI: De inhoud van de wettelijke verplichting tot openbaarmaking (publicatie) van de jaarrekening, alsmede de inhoud van de wettelijke verplichting tot het opmaken (inrichting) van de jaarrekening, hangt o.a. af van de omvang van de rechtspersoon. Daartoe zijn er in de wet drie categorieën gedefinieerd, namelijk: klein, middelgroot en groot. Hoewel FWI’s geen wettelijke verplichting hebben om een jaarrekening te publiceren, wordt dit wel vaak gedaan i.v.m. de grote afhankelijkheid van het maatschappelijk verkeer. Voor FWI’s zijn dus ook geen aparte groottecriteria opgesteld, waardoor in het kader van dit onderzoek uit is gegaan van de groottecriteria uit art. 2:396 lid 1 en 397 BW.
102
Deze criteria zien er als volgt uit: Tabel 5‐3 Groottecriteria
Waarde van de activa Netto‐omzet Aantal werknemers
Klein ≤ € 4.400.000 ≤ € 8.800.000 < 50
Middelgroot ≤ € 17.500.000 ≤ € 35.000.000 < 250
Groot > € 17.500.000 > € 35.000.000 ≥ 250
De onderneming moet aan minimaal twee van de drie hierboven vermelde criteria voldoen om te kwalificeren als een bepaalde categoriegrootte. Daarbij komt dat een onderneming minimaal twee achtereenvolgende jaren aan de criteria van een bepaalde categorie dient te voldoen, alvorens daar ingedeeld te worden. In het kader van dit onderzoek is de grootte van de FWI slechts bepaald op de gegevens uit in één jaar, namelijk de jaarrekening 2007. De onderzoekspopulatie ziet er dan als volgt uit: Tel 5‐4 Aantal FWI's naar groottecriteria in onderzoekspopulatie
Groot Middelgroot Klein Totaal
Aantal 11 44 115
Percentage 6% 26% 68%
170
100%
In de onderzoekspopulatie zijn geen kleine FWI’s betrokken, welke niet over het CBF‐ keurmerk of de verklaring van geen bezwaar beschikken, en waarvan de jaarrekening niet is voorzien van een accountantsverklaring. Grootte van het controlerende accountantskantoor: Bij de beoordeling van de jaarrekeningen van FWI’s zal tevens het controlerende accountantskantoor worden betrokken. Dit om te bepalen of er wellicht onderscheid is tussen de diverse accountantskantoren in de juiste toepassing van RJ 650. In het kader van dit onderzoek zal een onderverdeling worden gemaakt in Big four en Non‐big four. Onder Big four worden Deloitte Accountants, Ernst & Young, KPMG en PriceWaterhouseCoopers verstaan. Non‐big four betreffen alle overige accountantskantoren. Hierbij dient te worden aangetekend dat bij de indeling is uitgegaan van het accountantskantoor, welke de controle
103
van de jaarrekening 2007 heeft uitgevoerd. De verdeling naar accountantskantoor ziet er binnen dit onderzoek als volgt uit: Tabel 5‐5 Aantal FWI's gecontroleerd door type accountantskantoor
Big four Non‐big four Onbekend Totaal
Aantal 99 67
Percentage 58% 39%
4
2%
170
100%
Van vier FWI’s is niet vast te stellen door welk accountantskantoor de jaarrekening is gecontroleerd. Dit betreffen FWI’s waarvan alleen een verkort jaarverslag beschikbaar was voor dit onderzoek en waarin dan bijvoorbeeld alleen stond vermeld welk type accountantsverklaring er bij het volledige jaarrapport was afgegeven, maar niet door welk kantoor.
5.3 Beperkingen van het onderzoek naar aanleiding van de datacollectie Zoals uit voorgaande paragraaf indirect al blijkt, zijn aan dit onderzoek een aantal beperkingen verbonden, namelijk de volgende: a. Dit onderzoek heeft alleen betrekking op Nederlandse FWI’s. b. De populatie ten behoeve van de steekproef is niet a‐select getrokken, waardoor deze niet representatief is voor de alle Nederlandse FWI’s. c. Uit praktische overwegingen is de bepaling van de grootte van de FWI gebaseerd op de gegevens uit één jaar. Eigenlijk zou dit gebaseerd moeten worden op de gegevens uit twee opeenvolgende jaren. De werkelijkheid zou dus iets kunnen afwijken. d. De vergelijking van factoren op de naleving van RJ 650 vindt plaats op basis van grove maatstaffen, zoals de grootte van de FWI en het accountantskantoor. e. De vragen uit de checklist kunnen alleen worden beantwoord met “juist verantwoord / toegelicht”, “niet (juist) verantwoord / toegelicht”, “niet van toepassing” en “niet te controleren”. Iedere eis in de checklist weegt even zwaar. In het onderzoek wordt geen weging toegekend aan de verschillende vereisten van de wet‐ en regelgeving voor FWI’s.
104
Daarnaast worden geen punten toegekend voor de mate van toelichting. Zodra een eis toegelicht is, wordt een punt ontvangen. f. Over toelichting met betrekking tot een onderwerp van de checklist kan alleen een uitspraak worden gedaan, indien een toelichting is opgenomen. Daarnaast moet erop vertrouwd worden dat de in het jaarrapport vermelde waarderingsgrondslagen daadwerkelijk zijn toegepast. g. Bij de beoordeling van de populatie FWI’s dient een voorbehoud te worden gemaakt voor de FWI’s met een Verklaring van geen bezwaar, waarbij in de CBF‐criteria staat aangegeven dat de jaarverslaggeving zoveel mogelijk dient te zijn ingericht overeenkomstig RJ 650. Aangezien niet staat aangegeven aan welke regels wel en niet dient te worden voldaan, is er in dit onderzoek vanuit gegaan dat deze FWI’s RJ 650 in zijn geheel hebben gevolgd.
105
6 Empirische onderzoeksresultaten
6.1 Inleiding In dit hoofdstuk zijn de resultaten opgenomen van het uitgevoerde empirische onderzoek naar de verslaggeving van FWI’s. In paragraaf 6.2 zijn de bevindingen inzake de verkorte jaarverslagen opgenomen en in paragraaf 6.3 inzake de volledige jaarrapporten. De beantwoording van de onderzoeksvragen, de te trekken conclusies en de bijbehorende aanbevelingen vinden plaats in hoofdstuk 7.
6.2 Bevindingen inzake verkorte jaarverslagen FWI’s Van de 170 geselecteerde FWI’s ten behoeve van dit onderzoek blijken er 79 FWI’s een zogenaamd “populair jaarverslag” te publiceren, met daarin opgenomen een verkorte jaarrekening. Dit komt neer op 46,5%. Volgens RJ 650.519 is het als zodanig toegestaan om een verkorte jaarrekening op te nemen, maar dan wel met dien verstande dat aan de vereisten uit RJ 650.520 wordt voldaan. Hieronder is een verdeling gegeven van de populatie van FWI’s met een verkort jaarverslag: Tabel 6‐1 Aantal FWI's wel/geen keurmerk in onderzoekspopulatie met verkorte jaarrekening
CBF‐keur Verklaring van geen bezwaar Kansspelbegunstigde Geen keurmerk Totaal
Aantal 72 2 3 2
Percentage 91% 2,5% 4% 2,5%
79
100%
Aan de hand van de opgestelde checklist uit paragraaf 5.2 is nagegaan welke elementen in de verkorte jaarrekening van FWI’s zijn opgenomen. Uit het onderzoek komt naar voren dat slechts in 18 verkorte jaarrekeningen alle verplichte elementen zijn opgenomen (22,8%). In de volgende tabel is te zien welke elementen wel en niet voorkomen:
107
Tabel 6‐2 Vereisten verkort jaarverslag
Nr. Vraag 1
Is de balans opgenomen?
2
Is de staat van baten en lasten opgenomen?
3
Is model C opgenomen?
4
Is de strekking van de ACV opgenomen?
5
Is een verwijzing naar de volledige jaarrekening opgenomen?
Aantal Ja Nee 72 7 78 1 23* 56 63 16 60
19
Percentage Ja Nee 91%
9%
99%
1%
29%
71%
80%
20%
76%
24%
*
hierbij geldt als kanttekening dat 7x het nieuwe model C is opgenomen en 16x het oude model inzake de specificatie van de uitvoeringskosten
Dit betekent dus dat:
in 9% van de gevallen ten onrechte geen balans is opgenomen in de verkorte jaarrekening;
nagenoeg altijd een staat van baten en lasten in de verkorte jaarrekening is opgenomen;
model C of de toelichting op de uitvoeringskosten veelal ontbreekt (71%);
in 20% van de verkorte jaarrekeningen van de FWI’s ten onrechte de strekking van de accountantsverklaring ontbreekt;
in 24% van de gevallen geen verwijzing plaatsvindt naar het volledige jaarrapport.
In de jaarrekening zelf staat niet altijd duidelijk aangegeven dat het om een verkorte jaarrekening gaat. Dit blijkt in sommige gevallen pas uit de opgenomen accountantsverklaring, waarin de accountant een verwijzing maakt naar het volledige jaarrapport door aan te geven dat zijn verklaring in samenhang met deze dient te worden gelezen. Daarnaast blijkt uit de bevindingen dat de verkorte jaarrekeningen niet altijd aan de vereisten van RJ 650.520 voldoen, waarbij dan met name model C, de strekking van de accountantsverklaring en de eerder genoemde verwijzing naar het volledige jaarrapport ontbreekt. Aan het CBF is de vraag voorgelegd of zij ook toetsen of de verkorte jaarrekeningen van hun keurmerkhouders voldoen aan RJ 650.520 en wanneer deze niet blijken te voldoen, welke consequenties dit dan heeft voor de betreffende FWI’s. Deze vereisten zijn per slot van rekening onderdeel van het Reglement CBF‐Keur. Het CBF geeft aan de verkorte jaarrekening wel te toetsen op RJ 650.520. Indien de FWI niet aan de 108
vereisten voldoet, dan wordt deze omissie als een afwijking of opmerking worden geclassificeerd en zal van de FWI een toezegging worden gevraagd dat de verkorte jaarrekening het volgende jaar wel aan de vereisten van RJ 650.520 zal voldoen. Hierbij wordt als kanttekening gemaakt dat alleen de opgestuurde hardcopies worden gecontroleerd en niet de PDF‐bestanden, welke op de website van het CBF worden geplaatst. De volgende punten uit de checklist gaan door op vraag 5, namelijk: a. Waarnaar wordt verwezen voor het volledige jaarrapport? b. Indien er een verwijzing plaatsvindt, betreft dit dan een juiste verwijzing? In onderstaande tabel is weergegeven waar de verwijzingen naartoe plaatsvinden en in hoeveel gevallen dit een juiste verwijzing betreft: Tabel 6‐3 Locatie volledige jaarrapport en juistheid verwijzing
Aantal Percentage Aantal Ja Nee N.t.c. Ja Nee N.t.c. Website 21 20 1 ‐ 95% 5% 0% Opvraagbaar 37 25 12 ‐ 68% 32% 0% Ter inzage ten kantore 2 ‐ ‐ 2 0% 0% 100% Totaal 60 45 13 2
Uit deze tabel is op te maken dat de meeste volledige jaarrapporten niet direct op de eigen website beschikbaar zijn voor de gebruikers. Het CBF geeft aan dat het conform het huidige Reglement CBF‐Keur niet mogelijk is om af te dwingen dat FWI’s het volledige jaarrapport op hun website plaatsen. In de meeste gevallen (37/60 = 62%) dient de gebruiker het volledige jaarrapport op te vragen. Voor de FWI’s, welke wel verwijzen naar hun website, blijkt dit in één geval niet te kloppen. Voor de volledige jaarrapporten welke opvraagbaar zouden moeten zijn, geldt dat deze als een onjuiste verwijzing zijn aangemerkt, indien geen reactie op de aanvraag is binnengekomen dan wel een afwijzend antwoord is ontvangen. Het CBF geeft aan tijdens haar toets ook de juistheid van de verwijzing naar het volledige jaarrapport te controleren. Mocht een ‘donateur’ constateren dat de verwijzing niet juist is, dan kan zij een klacht indienen bij het CBF. Deze klacht zal dan tijdens de toetsing aan de orde komen. In de volgende tabel zal een nadere uiteenzetting van de opgevraagde volledige jaarrapporten worden gegeven. In totaal zijn van 59 FWI’s de jaarrapporten per mail 109
opgevraagd. Dus niet alleen de 37 FWI’s waarvan volgens de verkorte jaarrekening het volledige jaarrapport opvraagbaar zou zijn, maar ook die FWI’s waarvan een verwijzing naar het volledige jaarrapport ontbreekt (19), waarvan de verwijzing naar de website onjuist bleek (1) en welke ter inzage ten kantore zouden liggen (2). Tabel 6‐4 Response opgevraagde jaarrapporten
Nr. Vraag 6 Volledige jaarrapport ontvangen?
Ja 35
Nee Geen reactie Totaal 3 21 59
Voor de opgevraagde jaarrapporten geldt dat deze in 59% van de gevallen ontvangen wordt. Deze jaarrapporten zijn per post danwel per mail toegestuurd. De gemiddelde ontvangsttermijn bedraagt 11 dagen. De minimumtermijn is 2 en de maximumtermijn 37 dagen. Hierbij dient echter wel als kanttekening te worden gegeven dat in een aantal gevallen eerst moest worden toegelicht, waarvoor de volledige jaarrapporten benodigd waren, alvorens deze werden toegestuurd. In 24 gevallen is helemaal geen reactie ontvangen. Er is bewust voor gekozen om deze FWI’s niet nogmaals aan te schrijven. In een 3‐tal gevallen heeft de FWI aangegeven het volledige jaarrapport niet te willen of te kunnen verstrekken. Dit betreffen 2 FWI’s met een CBF‐Keur en 1 kansspelbegunstigde. Hierbij werden de volgende redenen aangegeven:
“Ondanks dat de volledige jaarrapporten openbaar zijn, verstrekken wij die niet om misbruik door derden te voorkomen.”
“In verband met drukte kan niet aan het verzoek worden voldaan.”
“Het volledige jaarrapport is bedoeld voor het bestuur en wordt beschouwd als een ‘intern’ document. De gevraagde stukken zijn niet beschikbaar voor het publiek.”
Uiteindelijk bleek het nog wel mogelijk om van een 3‐tal FWI’s, waarvan geen reactie ontvangen was, het volledige jaarrapport van de website te downloaden.
110
6.3 Bevindingen inzake volledige jaarrapporten FWI’s Ten behoeve van het tweede gedeelte van dit onderzoek bestaat de onderzoekspopulatie uit 148 volledige jaarrapporten van FWI’s. Van 22 FWI’s bleken de volledige jaarrapporten niet te achterhalen. De verdeling van de populatie ten behoeve van de toets op de volledige jaarrapporten ziet er als volgt uit: Tabel 6‐5 Aantal FWI's wel/geen keurmerk in onderzoekspopulatie met volledig jaarrapport
CBF‐keur Verklaring van geen bezwaar Kansspelbegunstigde Geen keurmerk
Aantal 138 2 1 7
Percentage 93% 1% 1% 5%
148
100%
Totaal
De bevindingen zullen per onderwerp uit de checklist worden besproken.
6.3.1 Algemeen De bevindingen ten aanzien van de algemene vragen uit de checklist op de volledige jaarrapporten van FWI’s zien er als volgt uit: Tabel 6‐6 Algemene bevindingen uit checklist
ALGEMEEN Nr. Vraag 1a Is de ACV binnen 6 maanden na balansdatum afgegeven? 1b Is de ACV binnen 9 maanden na balansdatum afgegeven? 2 Is in het jaarrapport aangegeven of RJ 650 is gevolgd? 3 Is in de ACV aangegeven of RJ 650 is gevolgd? 4 Is de jaarrekening voorzien van een goedkeurende ACV? 5 Is in de ACV aangegeven of het jaarverslag verenigbaar is met de jaarrekening?
Ja
Aantal Nee N.v.t.
132
16
‐
148
‐
‐
141
7
‐
137
11
‐
148
‐
‐
96
52
‐
Percentage N.t.c. Ja Nee ‐ 89% 11% ‐ 100% 0% ‐ 95% 5% ‐ 93% 7% ‐ 100% 0% ‐ 65% 35%
Geconstateerd wordt dat in alle gevallen de accountantsverklaring binnen 9 maanden na balansdatum is afgegeven. Dat wil echter nog niet zeggen dat het jaarrapport dan ook
111
binnen de door het CBF gestelde termijn van 9 maanden beschikbaar is geweest voor het publiek. De publicatiedatum is echter niet vast te stellen, waardoor gemakshalve is volstaan met de datum van de accountantsverklaring. In 11% van de gevallen wordt echter niet voldaan aan de wettelijk gestelde termijn van 6 maanden. De accountantsverklaring wordt gemiddeld 130 dagen na balansdatum afgegeven, wat neerkomt op bijna 4,5 maand. Hieronder is de verdeling over de populatie weergegeven: Tabel 6‐7 Periode tussen afloop boekjaar en datum accountantsverklaring
Termijn ≤ 1 maand > 1 en ≤ 2 maanden > 2 en ≤ 3 maanden > 3 en ≤ 4 maanden > 4 en ≤ 5 maanden > 5 en ≤ 6 maanden > 6 en ≤ 7 maanden > 7 en ≤ 8 maanden > 8 en ≤ 9 maanden Totaal
Aantal Percentage 1 1% 2 1% 27 18% 42 28% 39 26% 21 14% 7 5% 4 3% 5 3% 148 100%
Ten aanzien van het toepassen van RJ 650 geldt dat slechts in een 7‐tal gevallen niet specifiek staat aangegeven dat RJ 650 is toegepast. Bij 6 FWI’s staat helemaal niets vermeld over de toegepaste grondslagen en bij 1 FWI wordt verwezen naar Titel 9 Boek 2 BW. In het oordeel van de accountantsverklaring wordt in 11 gevallen niet specifiek verwezen naar RJ 650. Er wordt 5 keer verwezen naar Titel 9 Boek 2 BW, 1 keer naar het Nederlandse recht, 1 keer is het niet duidelijk, maar het meest opvallende is dat er 4 keer wordt verklaard dat de jaarrekening in overeenstemming is met RJ 640; terwijl in de jaarrekeningen zelf staat aangegeven dat deze conform RJ 650 zijn opgesteld. Andere interessante vraag in het kader van dit onderzoek is hoe vaak de herziene RJ 650 al is toegepast in de jaarrekeningen 2007. Dit blijkt in 37 jaarrekeningen (25%) reeds het geval te zijn. Dit komt nagenoeg overeen met de populatie van de Transparant Prijs 2008, alwaar 27% van de deelnemers de herziene RJ reeds toepaste (PriceWaterhouseCoopers en Stichting Civil Society, 2008b). Deze wijziging in de grondslagen wordt door 34 FWI’s expliciet toegelicht. Voor de andere 3 FWI’s geldt dat dit is gebleken uit de uitkomsten van dit
112
onderzoek, namelijk de presentatie van het eigen vermogen als reserves en fondsen en de vermelding van de bestedingsratio in het jaarverslag, welke kenmerkend zijn voor de herziene RJ 650 en op grond van de richtlijn RGD en de Code Goed Bestuur eerder nog niet van toepassing waren. Opvallend detail is dat in een 2‐tal gevallen de accountantsverklaring aangeeft dat de herziene RJ 650 gehanteerd zou zijn, maar dat dit niet als zodanig blijkt uit de jaarrekening. Conform de voorwaarden van het Reglement CBF‐Keur zijn bij alle jaarrapporten goedkeurende accountantsverklaringen verstrekt. In 35% van de gevallen wordt echter geen uitspraak gedaan over de verenigbaarheid van het jaarverslag met de jaarrekening. Gezien het grote belang van het jaarverslag in het geval van FWI’s en de toenemende informatievereisten ten aanzien van dit verslag, is het vreemd dat de accountant hier geen uitspraak over doet. Dit temeer omdat de gebruiker van de jaarrekening er dan automatisch vanuit zal gaan dat het jaarverslag juiste informatie bevat, omdat de accountant niet aangeeft dat dit niet zo is. In dit onderzoek heeft de accountant bij één FWI aangegeven dat de verenigbaarheid van het jaarverslag met de jaarrekening niet kan worden vastgesteld, simpelweg omdat het jaarverslag niet was opgesteld.
6.3.2 Directieverslag m.b.t. bestedingsratio en kostenpercentage eigen fondsenwerving Volgens de herziene RJ 650 dient in het jaarverslag een uiteenzetting te worden gegeven van het beleid met betrekking tot de verhouding tussen kosten en opbrengsten van fondsenwerving in het boekjaar en de besteding van de opbrengsten aan de bij de werving aangegeven doelen. Hierbij dienen de kengetallen bestedingsratio en kostenpercentage eigen fondsenwerving in het jaarverslag te worden vermeld en toegelicht. Het laatstgenoemde kengetal diende voorheen volgens het Reglement CBF‐Keur ook al te worden vermeld, maar dan niet expliciet in het jaarverslag, maar bijvoorbeeld in de staat van baten en lasten in de jaarrekening. Het CBF‐Keur stelt daarnaast als voorwaarde dat dit percentage in enig jaar over een periode van drie achtereenvolgende jaren gemiddeld niet meer dan 25% mag bedragen (Centraal Bureau Fondsenwerving, 2007).
113
In het kader van dit onderzoek is nagegaan of deze ratio’s op de juiste plaats in het jaarrapport, namelijk het jaarverslag, zijn vermeld. In onderstaand overzicht zijn de resultaten opgenomen: Tabel 6‐8 Bevindingen t.a.v. bestedingsratio en kostenpercentage in jaarverslag
BESTEDINGSRATIO / KOSTENPERCENTAGE Nr. Vraag 6 Wordt de bestedingsratio vermeld in het jaarverslag? 7 Wordt het kostenpercentage vermeld in het jaarverslag? 8 Voldoet het kostenpercentage eigen fondsenwerving aan de maximumnorm van 25% van het CBF?
Ja
Aantal Nee N.v.t.
26
122
‐
N.t.c. ‐
Percentage Ja Nee
18%
82%
56%
44%
97%
3%
78
61
9
‐
130
4
9
5
Gemiddelde bestedingsratio Hoogste bestedingsratio Laagste bestedingsratio
79,9% 104,6% 33,9%
Gemiddeld kostenpercentage Hoogste kostenpercentage Laagste kostenpercentage
15,5% 63,6% 0,3%
Het bestedingsratio betreft een nieuw te vermelden kengetal in het jaarrapport. Aangezien 75% van de onderzochte FWI’s de herziene RJ 650 nog niet heeft toegepast, valt het percentage “Nee” van 82% goed te verklaren. Daarbij komt dat in een 8‐tal gevallen het bestedingsratio wel is vermeld, maar niet op de juiste plaats in het jaarrapport. Deze zijn dan als aangemerkt als “Voldoet niet”. Het gemiddelde bestedingsratio bedraagt bijna 80% in 2007. Dit betekent dat 80% van de inkomsten in 2007 ook besteed zijn aan de doelstelling. De overige 20% wordt aangewend voor de financiering van indirecte kosten, zoals fondsenwerving, beheer en administratie, waarna het resultaat wordt gedoteerd of onttrokken aan de reserves en fondsen. Voor het kostenpercentage eigen fondsenwerving geldt ook dat indien deze niet in het jaarverslag, maar alleen op een andere plaats in het jaarrapport staat vermeld, deze als “Voldoet niet” is aangemerkt. Dit betreffen in totaal 56 FWI’s. Feitelijk zeggen dus slechts 5 FWI’s helemaal niets over dit kengetal. Bij 9 FWI’s geldt “N.v.t.”, omdat deze niet zelf aan
114
fondsenwerving doen. Ondanks dat sommige FWI’s de herziene RJ 650 nog niet toepassen, lichten zij het kostenpercentage eigen fondsenwerving toch al toe in het jaarverslag (56%). Bij 97% van de FWI’s voldoet het kostenpercentage eigen fondsenwerving in 2007 aan de maximumnorm van 25% van het CBF. Hierbij is echter gemakshalve alleen gekeken naar het kostenpercentage in dit jaar en niet het 3‐jaarsgemiddelde. In een 4‐tal gevallen voldoet het kostenpercentage niet aan deze norm. Deze varieert van 25,4% tot 63,6%. Het gemiddelde kostenpercentage ligt in 2007 op 15,5%. Volgens onderzoek onder het Nederlandse publiek in 2003 is een percentage van maximaal 17% acceptabel (Bekkers, 2003). Het werkelijke percentage ligt hier in 2007 dus onder.
6.3.3 Directieverslag m.b.t. governance Naar aanleiding van de Code Goed Bestuur voor Goede Doelen is RJ 650 herzien ten aanzien van de toelichting op governance in het jaarverslag. In dit onderzoek heeft toetsing op de volgende punten plaatsgevonden, waarbij de resultaten er als volgt uitzien: Tabel 6‐9 Bevindingen t.a.v. governance in jaarverslag
GOVERNANCE Nr. Vraag 9 Wordt het bezoldigings‐ en vergoedings‐ beleid toegelicht? 10 Wordt de wijze van benoeming en zittings‐ duur van het bestuur en/of de RvT toegelicht? 11 Wordt toegelicht hoeveel vergaderingen door het bestuur/RvT hebben plaatsgevonden?
Ja
Aantal Nee N.v.t.
N.t.c.
Percentage Ja Nee
82
66 ‐ ‐
55%
45%
74
74 ‐ ‐
50%
50%
95
52
65%
35%
1 ‐
Ondanks dat de Code Goed Bestuur voor Goede Doelen reeds sinds 2005 van toepassing is, blijkt uit bovenstaand overzicht dat slechts in ongeveer 50‐65% van de gevallen een juiste toelichting op governance plaatsvindt. Daarbij komt ook nog eens dat in ongeveer 15 gevallen een dergelijke toelichting wel is opgenomen in het populaire jaarverslag met verkorte jaarrekening, maar niet in het volledige jaarrapport, waar de accountant toch zijn accountantsverklaring bij afgeeft. Aangezien vanuit het volledige jaarrapport soms wel
115
verwijzing naar dit populaire jaarverslag plaatsvindt, zijn deze FWI’s aangemerkt als “Voldoet wel”.
6.3.4 Directieverslag m.b.t. vermogensbeleid, balanspost eigen vermogen en toelichting op de balanspost eigen vermogen In de herziene RJ 650 hebben een aantal wijzigingen plaatsgevonden ten aanzien van de toelichting van het vermogensbeleid in het jaarverslag en de presentatie en toelichting van het eigen vermogen in de jaarrekening. Dit als gevolg van publieke discussies over het niet direct besteden van verkregen gelden en de daarop vastgestelde richtlijn Reserves Goede Doelen. Vanaf het moment dat het geld wordt ingezameld, dient het gereserveerd te worden voor het project en behoort het tot het bestemde deel van het eigen vermogen. Zo wordt het FWI’s verboden om nog eigen vermogen te hebben zonder duidelijke bestemming. Interessante vraag in het kader van dit onderzoek is hoe de vermogensopbouw van alle in dit onderzoek betrokken FWI’s eruitziet. De gemiddelde omvang van het eigen vermogen van alle in dit onderzoek betrokken FWI’s bedraagt ultimo 2007 bijna € 12 miljoen. De gemiddelde omvang bedraagt bij de grote FWI’s € 67 miljoen, bij middelgrote FWI’s € 21 miljoen en bij kleine FWI’s € 2,4 miljoen. Het gemiddeld eigen vermogen uitgedrukt in een percentage van het balanstotaal bedraagt 56%. Deze ratio bedraagt voor grote FWI’s 42%, voor middelgrote FWI’s 60% en voor kleine FWI’s 55%. Naar verhouding houden de middelgrote FWI’s dus het grootste eigen vermogen aan. Zoals uit voorgaande cijfers blijkt, worden er bij FWI’s behoorlijke bedragen aan eigen vermogen aangehouden. Vervolgens is dan van belang of deze FWI’s een duidelijke bestemming aan deze nog niet bestede gelden hebben gegeven. Daarbij dient de continuïteitsreserve conform de voorwaarden te zijn gevormd. De resultaten uit de checklist ten aanzien van het eigen vermogen zien er als volgt uit:
116
Tabel 6‐10 Bevindingen t.a.v. vermogensbeleid en balanspost eigen vermogen
VERMOGENSBELEID Nr. Vraag 12 Wordt het eigen vermogen juist gepresenteerd als reserves en fondsen? 13 Wordt het bedrag, verloop en beperkte doelstelling (aangebracht door het bestuur) van iedere bestemmingsreserve toegelicht? 14 Wordt het bedrag, verloop en beperkte doelstelling (aangebracht door derden) van ieder bestemmingsfonds toegelicht? 15 Wordt een continuïteitsreserve gevormd of aangegeven waarom deze niet noodzakelijk wordt geacht? 16 Is de continuïteitsreserve ≤ 1,5 maal jaarlijkse kosten van de werkorganisatie? 17 Wordt specifiek aangegeven welke risico's dienen te worden afgedekt met de continuïteitsreserve? 18 Wordt er specifiek aangegeven of er een risicoanalyse heeft plaatsgevonden? 19 Is de risicoanalyse goedgekeurd door het bestuur of de RvT?
Ja
Aantal Nee N.v.t.
46
102 ‐ ‐
N.t.c.
Percentage Ja Nee
31%
69%
135
12 ‐
1
92%
8%
116
10
1
92%
8%
130
18 ‐ ‐
88%
12%
130
16 ‐
2
89%
11%
21
10
115
23 ‐
8%
92%
22
103
23 ‐
18%
82%
9
13
126 ‐
41%
59%
Zoals reeds eerder aangegeven is de presentatie van het eigen vermogen als reserves en fondsen kenmerkend voor de herziene RJ 650. In de richtlijn Reserves Goede Doelen werd niet specifiek aangegeven dat deze post als geheel “Reserves en fondsen” diende te heten. De bevinding dat 69% van de FWI’s het eigen vermogen nog niet als zodanig heeft gepresenteerd, hangt dus simpelweg samen met het feit dat deze FWI’s de herziene RJ 650 nog niet hebben toegepast. Voor de overige punten uit deze checklist geldt dat deze overeenkomen met de richtlijn RGD, waardoor de veronderstelling bestaat dat meer FWI’s aan deze verslaggevingsvereisten zullen voldoen. Ten aanzien van zowel de bestemmingsreserves als –fondsen geldt dat het verloop, de bestemming en wie de beperking heeft aangebracht (bestuur of derden) in 92% van de jaarrekeningen wordt toegelicht. In 88% van de jaarrekeningen wordt een continuïteitsreserve gevormd of toegelicht waarom deze niet noodzakelijk wordt geacht. In
117
sommige jaarrekeningen heeft deze reserve een andere benaming (algemene reserve, besteedbaar vermogen, calamiteitenfonds, vrij vermogen, etc.), maar wordt deze wel als zodanig uitgelegd. In 82% van de gevallen is uit de jaarrapporten van deze FWI’s niet af te leiden of ter onderbouwing van de continuïteitsreserve een risicoanalyse heeft plaatsgevonden en of er maatregelen zijn getroffen om deze risico’s af te dekken. Wanneer er al de vermelding plaatsvindt dat de vorming van deze reserve op basis van een risicoanalyse heeft plaatsgevonden, dan wordt slechts 41% van deze gevallen aangegeven dat deze analyse is goedgekeurd door het bestuur of de Raad van Toezicht. Veel FWI’s volstaan in het jaarrapport met de toelichting dat de continuïteitsreserve is gevormd ter dekking van risico’s op korte termijn teneinde de continuïteit van de instelling kunnen te waarborgen bij onvoorziene tegenvallers. Hierbij geven zij echter niet specifiek aan welke risico’s afgedekt dienen te worden en voor welke periode (92%), wat volgens de richtlijn Reserves Goede Doelen en RJ 650 wel dient plaats te vinden. Voor de bepaling van de hoogte
van
de
continuïteitsreserve
wordt
veelal
de
maximaal
toegestane
continuïteitsreserve van 1,5 maal de jaarlijkse kosten van de werkorganisatie als doel gesteld. In de richtlijn Reserves Goede Doelen wordt aangegeven dat jaarlijkse kosten van de werkorganisatie bestaan uit de kosten van eigen personeel, huisvestingskosten, kantoor‐ en administratiekosten, bestuurskosten, de kosten voor fondsenwerving en kosten van uitbestede diensten. Er staat echter niet aangegeven of de werkelijk gemaakte kosten in het betreffende boekjaar of de begrote kosten voor het komende boekjaar als basis dienen te worden genomen. In dit onderzoek is bij de toetsing van de hoogte van de continuïteitsreserves aan de maximale norm uitgegaan van de werkelijk gemaakte kosten in 2007. Dit omdat de begrote kosten onderhavig zijn aan subjectieve invloeden. Uit het onderzoek komt naar voren dat de continuïteitsreserves in de jaarrekening voor 89% voldoen aan de maximale norm. Slechts 11% van de continuïteitsreserves van deze FWI’s overschrijden deze norm.
6.3.5 Directieverslag m.b.t. beleggingsbeleid en balanspost effecten in de jaarrekening Zoals uit de voorgaande paragraaf blijkt, houden veel FWI’s behoorlijke reserves en fondsen aan. In de periode tussen het ontvangen van de gelden en de daadwerkelijke besteding aan
118
de gestelde doelen, staan de gelden ter beschikking van de FWI. Veel FWI’s maken hierbij gebruik van beleggingen in aandelen en/of obligaties. Belangrijke voorwaarde hierbij is dat de waarde van de hoofdsom in stand dient te worden gehouden. Het is de verantwoordelijkheid van de organisatie zelf hoe zij dit doet. Indien zij gelden belegt, dient dit volgens een transparant beleggingsbeleid te gebeuren. Ten behoeve van dit onderzoek is ten eerste nagegaan hoeveel FWI’s hun gelden nu eigenlijk beleggen in aandelen en obligaties, of zij hier een transparante verantwoording over afleggen en of uiteen wordt gezet waarom juist wordt besloten om geen gebruik te maken van beleggingen in aandelen. Tabel 6‐11 Bevindingen t.a.v. beleggingsbeleid en balanspost effecten
Nr. 20
21a
21b
21c
21d
21e
22
23
24
BELEGGINGSBELEID Vraag Worden gelden belegd in aandelen en/of obligaties? Wordt het doel en de tijdshorizon van beleggingsbeleid toegelicht? Wordt het risicoprofiel en de samenstelling van de portefeuille toegelicht? Wordt de wijze van beheer, verantwoordelijkheden en bevoegdheden toegelicht? Wordt de wijze waarop controle/toezicht plaatsvindt op de naleving van het beleggingsstatuut toegelicht? Wordt de wijze waarop en de frequentie waarmee over het gevoerde beheer en de behaalde resultaten wordt gerapporteerd toegelicht? Indien er geen beleggingen plaatsvinden, wordt dan aangegeven waarom niet? Wordt in de balans of toelichting aangegeven waarvoor de activaposten worden aangehouden? Is de balanspost "Beleggingen" vervangen door "Effecten"?
Ja
Aantal Nee N.v.t.
N.t.c.
Percentage Ja Nee
67
81 ‐ ‐
45%
55%
47
20
81 ‐
70%
30%
61
6
81 ‐
91%
9%
42
25
81 ‐
63%
37%
20
47
81 ‐
30%
70%
17
50
81 ‐
25%
75%
29
52
67 ‐
36%
64%
124 20
15 47
8 80
89%
11%
30%
70%
1 1
Uit bovenstaand overzicht blijkt dat 45% van de FWI’s hun gelden beleggen in aandelen en / of obligaties. In deze onderzoekspopulaties is gemiddeld voor € 4,7 miljoen belegd in
119
obligaties (50%), voor € 2,5 miljoen in aandelen (27%), voor € 2,1 miljoen in deposito’s en leningen (22%) en slechts voor € 85k in onroerend goed (1%). Dit komt nagenoeg overeen met de onderzoeksgegevens van het CBF op 16 december 2008, alwaar staat aangegeven dat gemiddeld genomen door FWI’s defensief is belegd, namelijk voor 54% in obligaties, 22% in aandelen, 11% in beleggingsfondsen, 11% in langlopende deposito’s en 2% overig. Naar verhouding beleggen de middelgrote FWI’s hun gelden met name in aandelen (32%), de grote FWI’s in obligaties (57%) en de kleine FWI’s in deposito’s (32%). Gemiddeld wordt 79,1% van het totale eigen vermogen belegd in ofwel aandelen, obligaties, deposito’s of onroerend goed. Ten aanzien van de toelichting van het beleggingsbeleid in de jaarrekening geldt dat het risicoprofiel en de samenstelling van de portefeuille vrijwel altijd goed uiteen wordt gezet (91%). Het doel van het beleggen blijkt echter niet altijd (70%). Bij de beschrijving van de wijze van beheer, verantwoordelijkheden en bevoegdheden wordt meestal slechts volstaan met het aangeven aan welke vermogensbeheerder het beheer van de aandelen is uitbesteed (63%). Op de vereisten “wijze waarop controle/toezicht plaatsvindt op de naleving van het beleggingsstatuut” en “wijze waarop en de frequentie waarmee over het gevoerde beheer en de behaalde resultaten wordt gerapporteerd” wordt het slechtste gescoord, namelijk 30% versus 25%. Van de onderzochte FWI’s zijn er 81 (55%) welke hun gelden niet belegd hebben in aandelen of obligaties. Slechts in 36% van deze gevallen wordt aangegeven waarom ervoor is gekozen om niet te beleggen in aandelen en obligaties. De meest voorkomende redenen zijn:
men voert een terughoudend/defensief beleid ten aanzien van beleggingen, waarbij zo min mogelijk risico wordt gelopen;
men sluit elke vorm van speculatief beleggen uit;
men heeft de liquide middelen nodig voor het opvangen van fluctuaties in het werkkapitaal;
men is van mening dat gelden direct besteed dienen te worden.
In 89% van de jaarrekeningen van FWI’s wordt in de balans of de toelichting daarop aangegeven voor welke doelstelling de activa worden aangehouden, namelijk benodigd voor 120
bedrijfsvoering, voor directe aanwending in het kader van de doelstelling of ter belegging. Conform de herziene RJ 650 dient de balanspost “Beleggingen” te worden vervangen door “Effecten”. Slechts in 30% van de jaarrekeningen van FWI’s met beleggingen in aandelen en/of obligaties is dit reeds als zodanig verwerkt, welke dus samenhangt met het nog wel of niet toepassen van de herziene RJ 650.
6.3.6 Kasstroomoverzicht In RJ 650 wordt het sterk aanbevolen om in de jaarrekening een kasstroomoverzicht op te nemen. Dit omdat dit een goed inzicht in de gang van zaken gedurende het jaar zou geven. SORP en SFAS 117 stellen een dergelijk overzicht daarom wel verplicht. Ten behoeve van dit onderzoek is nagegaan hoeveel FWI’s een kasstroomoverzicht opstellen, namelijk: Tabel 6‐12 Bevindingen t.a.v. het kasstroomoverzicht
Nr. 25
KASSTROOMOVERZICHT Vraag Is het kasstroomoverzicht opgenomen in de jaarrekening?
Aantal Ja Nee 81 67
Percentage Ja Nee 55%
45%
In 55% van de jaarrekeningen FWI’s wordt een kasstroomoverzicht opgenomen. In 45% van de gevallen wordt de sterke aanbeveling uit RJ 650 niet opgevolgd.
6.3.7 Overige gegevens ‐ toelichting m.b.t. bezoldigingen Zoals al eerder in deze scriptie aangegeven liggen directiesalarissen nergens zo gevoelig als bij goede doelen. Als gevolg van een aantal negatieve berichtgevingen in de media over directiesalarissen bij goede doelen is de Code Goed Bestuur voor Goede Doelen opgesteld, waarin staat beschreven dat FWI’s inzicht dienen te geven in de beloning van de individuele directeuren (Commissie Wijffels, juni 2005). De VFI is hierop ingesprongen door in de Adviesregeling Beloning Directeuren van Goede Doelen een norm te stellen voor de directiesalarissen van FWI’s. In navolging op deze richtlijnen is in de herziene RJ 650 gesteld dat de bezoldiging van individuele bestuurders en toezichthouders in de toelichting op de
121
jaarrekening dient te worden vermeld. In dit onderzoek is nagegaan in hoeverre FWI’s hier transparant over zijn: Tabel 6‐13 Bevindingen t.a.v. bezoldigingen in toelichting
Nr. 26
BEZOLDIGING IN TOELICHTING Vraag Wordt de bezoldiging van de individuele bestuurders en toezichthouders toegelicht?
Aantal Ja Nee 83
65
Percentage Ja Nee
56%
44%
In 44% van de gevallen blijkt dat FWI’s nog niet transparant zijn over de beloning van directieleden, bestuurders en/of toezichthouders. Vaak wordt er wel aangegeven dat bestuurders/toezichthouders geen andere bezoldigingen voor hun werkzaamheden ontvangen dan vergoeding voor reiskosten en gemaakte onkosten, maar voor de directieleden ontbreekt dan verdere toelichting. Indien dit het geval bleek, zijn deze FWI’s aangemerkt als “Voldoet niet”. Ook is in dit onderzoek geconstateerd dat weleens aangegeven wordt dat de bezoldiging van de directeur niet kan worden vermeld, omdat deze tot één persoon kan worden herleid. Volgens RJ 650 dienen echter de individuele bezoldigingen worden toegelicht, waardoor dit als onjuist bestempeld is.
6.3.8 Beoordeling totale onderzoeksresultaten volledige jaarrapporten Nadat in de voorgaande paragrafen de resultaten per onderwerp uit de checklist aan bod zijn geweest, zal in deze paragraaf een totaalscore ten aanzien van de naleving van de richtlijnen worden bepaald. In het onderzoek is een checklist gehanteerd waarbij vier antwoordmogelijkheden bestonden, namelijk: “Ja”, “Nee”, “Niet van toepassing (N.v.t.)” en “Niet te controleren (N.t.c.)”. De eindscore is berekend door de werkelijke score te delen door de voor de FWI maximaal haalbare score. De werkelijke score bestaat uit het aantal antwoorden “Ja” maal één punt en het aantal antwoorden “Nee” maal min één punt. Aan de antwoorden “N.t.c.” is geen score toegekend. De maximaal haalbare score is het totaal van alle vragen dat van toepassing is voor de betreffende FWI maal één punt. De vragen waarop deze score bepaald is, betreffen de vragen 6 tot en met 26 uit de checklist voor de volledige jaarrapporten, met uitzondering van de vragen 6a, 7a en 20. De algemene vragen 1 tot en
122
met 5 blijven ook buiten beschouwing, omdat deze niet specifiek betrekking hebben op de toepassing van de verslaggevingsrichtlijnen. Bij de beoordeling van de totaalscores worden de onderzochte FWI’s in een tweetal groepen ingedeeld, namelijk: 1. herziene RJ 650 in jaarrekening 2007 toegepast; 2. herziene RJ 650 in jaarrekening 2007 nog niet toegepast. De herziene RJ 650 is dan wel grotendeels gebaseerd op de reeds eerder van toepassing verklaarde richtlijn Reserves Goede Doelen en de Code Goed Bestuur voor Goede Doelen, maar er zijn ook een aantal punten, waarop in de checklist getoetst is, welke geheel nieuw zijn. Als gevolg daarvan worden bij de bepaling van de maximale score van de jaarrapporten van FWI’s, welke de herziene RJ 650 nog niet hebben toegepast, de volgende vragen buiten beschouwing gelaten:
de vermelding van de bestedingsratio in het jaarverslag (vraag 6);
het kostenpercentage eigen fondsenwerving in het jaarverslag (vraag 7);
de presentatie van het eigen vermogen als reserves en fondsen (vraag 12);
de presentatie van de activa (vraag 23);
de presentatie van effecten (vraag 24).
Voor de overige punten geldt dat naleving reeds mag worden verwacht op basis van de richtlijn Reserves Goede Doelen en de Code Goed Bestuur voor Goede Doelen, aangezien deze eerder door het Reglement CBF‐Keur van toepassing zijn verklaard. Tabel 6‐14 Totaalscore toepassing richtlijnen
Herziene RJ 650 Aantal FWI's 37 Werkelijke score 375 Maximale score 739 Gem. score in percentage 51% Gem. werkelijke score per FWI 10 Gem. maximale score per FWI 20
Geen herziene RJ 650 111 339 1.705 20% 3 15
123
Totaal 148 714 2.444 29% 5 17
Uit bovenstaande tabel blijkt dat FWI’s, welke aangeven dat zij de herziene RJ 650 volgen, een gemiddelde score van 51% halen. Voor FWI’s welke de oude RJ 650 nog hanteren, geldt een score van 20%. Hieruit zou kunnen worden afgeleid dat de opname van bepaalde punten uit de richtlijn Reserves Goede Doelen en de Code Goed Bestuur voor Goede Doelen in één gezamenlijke richtlijn (RJ 650), tot een betere toepassing van de verslaggevingsrichtlijnen voor FWI’s leidt. Deze scores zullen verder worden beoordeeld aan de hand van een aantal groepen om zo te bepalen of er eventuele factoren zijn, welke invloed hebben op de (juiste) toepassing van de richtlijnen. Dit betreffen de groepen:
wel of geen kwaliteitskeurmerk;
de grootte van de FWI;
de grootte van het controlerende accountantskantoor: big four of non‐big four.
Onderzoeksresultaten naar keurmerk Uit tabel 6‐15 blijkt dat de CBF‐keurmerkhouders aanzienlijk beter scoren op de naleving van de verslaggevingsvereisten dan de FWI’s met een Verklaring van geen bezwaar, kansspelbegunstigden of FWI’s zonder keurmerk. Dit zou kunnen worden verklaard doordat het CBF in haar Reglement CBF‐Keur een algehele toepassing van RJ 650 vereist. De negatieve scores bij kansspelbegunstigden en FWI’s zonder keurmerk wordt met name veroorzaakt door een ontbrekende toelichting ten aanzien van de governance‐elementen. Daarnaast hebben deze FWI’s geen beleggingen, waardoor zij op een aantal vragen geen punten kunnen scoren en de antwoorden met “Nee” op andere vragen daardoor zwaarder wegen.
124
Tabel 6‐15 Onderzoeksresultaten naar keurmerk
CBF ‐Keur
Herziene RJ 650 toegepast Aantal FWI's Werkelijke score Maximale score Score in percentage Geen herziene RJ 650 toegepast Aantal FWI's Werkelijke score Maximale score Score in percentage
36 374 722 52%
Verklaring Kansspel van geen begunstig bezwaar de ‐ ‐ ‐ ‐
‐ ‐
102
2
1
356 1.592 22%
‐ 24 0%
‐2 13 ‐15%
Geen keurmerk Totaal 1 1 17 6% 6 ‐15 76 ‐20%
37 375 739 51%
111 339 1.705 20%
Onderzoeksresultaten naar grootte van de FWI Op basis van de onderzoeksresultaten in tabel 6‐16 kan worden geconcludeerd dat naarmate de FWI groter wordt, de verslaggevingsrichtlijnen beter worden toegepast. Reden hiervoor zou kunnen zijn dat grotere FWI’s wellicht over meer interne beheersingsmaatregelen beschikken, beter en meer gekwalificeerd personeel in dienst hebben en simpelweg meer middelen hebben om dit te kunnen realiseren. Daarnaast zou kunnen worden opgemerkt dat grote FWI’s zich wellicht meer bewust zijn van het transparantievraagstuk en de gevolgen welke dit kan hebben voor het vertrouwen en de daarmee samenhangende inkomsten. Tenslotte kan uit deze tabel worden afgeleid dat ten aanzien van alle categorieën de score bij toepassing van de herziene RJ 650 hoger ligt dan bij de toepassing van de oude RJ 650 tezamen met de aparte richtlijn Reserves Goede Doelen en Code Goed Bestuur Goede Doelen.
125
Tabel 6‐16 Onderzoeksresultaten naar grootte van de FWI
Grote FWI
Herziene RJ 650 toegepast Aantal FWI's Werkelijke score Maximale score Score in percentage Geen herziene RJ 650 toegepast Aantal FWI's Werkelijke score Maximale score Score in percentage
Middelgrote FWI 15
Kleine FWI 20
175 314 56%
169 380 44%
8
25
78
57 139 41%
141 420 34%
141 1.146 12%
2 31 45 69%
Totaal 37 375 739 51% 111 339 1.705 20%
Onderzoeksresultaten naar grootte van het controlerende accountantskantoor Evenals bij het voorgaande punt is in onderstaande tabel te zien dat de score hoger ligt bij toepassing van de herziene RJ 650. Tabel 6‐17 Onderzoeksresultaten naar grootte van het controlerende accountantskantoor
Herziene RJ 650 toegepast Aantal FWI's Werkelijke score Maximale score Score in percentage Geen herziene RJ 650 toegepast Aantal FWI's Werkelijke score Maximale score Score in percentage
Big four 29
Non‐big four 8
291 591 49%
84 148 57%
63
48
272 1.005 27%
67 700 10%
Totaal 37 375 739 51% 111 339 1.705 20%
In geval van de FWI’s waar de herziene RJ 650 nog niet wordt toegepast, ligt de score bij de Big four‐accountantskantoren hoger dan bij de Non‐big four‐accountantskantoren. Bij de FWI’s met de herziene RJ 650 is dit andersom, maar daar ontlopen de percentages elkaar niet zoveel. Wellicht dat het voorheen voor grote accountantskantoren wegens kennis en middelen gemakkelijker was om zich in de diverse regelgevingen rondom FWI’s te verdiepen
126
en is deze informatie nu dankzij een geharmoniseerde RJ 650 beter toegankelijk voor alle accountantskantoren.
6.4 Samenvatting In dit hoofdstuk zijn de bevindingen uit het uitgevoerde empirische onderzoek behandeld. Hieronder zal bij de beantwoording van de eerder geformuleerde onderzoeksvragen in paragraaf 1.3. een samenvatting worden gegeven van deze onderzoeksresultaten, waarna in hoofdstuk 7 conclusies zullen worden getrokken en aanbevelingen zullen worden gedaan. 8. Indien er sprake is van een verkorte jaarrekening, voldoet deze dan aan de eisen van het CBF? Bevat deze de voorgeschreven elementen conform RJ 650.520? Uit het onderzoek onder de verkorte jaarrekeningen 2007 komt naar voren dat slechts in 23% van de verkorte jaarrekeningen alle verplichte elementen, zoals balans, staat van baten en lasten, model C, strekking accountantsverklaring en verwijzing naar volledige jaarrekening, zijn opgenomen. In 71% van de gevallen ontbreekt model C oftewel de toelichting op de lastenverdeling, bij 20% staat niet aangegeven wat de strekking van de accountantsverklaring is en bij 24% is geen verwijzing naar het volledige jaarrapport opgenomen. 9. Indien er vanuit de verkorte jaarrekening een verwijzing naar het volledige jaarrapport plaatsvindt, is hier dan als gebruiker gemakkelijk over te beschikken (beschikbaarheid)? Volgens de verwijzingen zijn de volledige jaarrapporten meestal opvraagbaar (62%) of via de website te downloaden (35%). Bij 5% is het jaarrapport echter niet terug te vinden op de website. In 32% van de gevallen blijkt de vermelding dat het volledige jaarrapport opvraagbaar is niet juist te zijn, aangezien deze na aanvraag niet ontvangen wordt. Ook voor de verkorte jaarrekeningen, waarin geen verwijzing naar het volledige jaarrapport is opgenomen, zijn de volledige jaarrapporten opgevraagd. In totaal zijn er 59 jaarrapporten opgevraagd, waarbij van 21 FWI’s geen reactie is ontvangen (36%) en van 3 FWI’s een negatief antwoord is gekregen (5%). Van de 35 ontvangen jaarrapporten bedraagt de
127
gemiddelde ontvangsttermijn bedraagt 11 dagen. Hierbij dient echter wel als kanttekening te worden gegeven dat in een aantal gevallen eerst moest worden toegelicht, waarvoor de volledige jaarrapporten benodigd waren, alvorens deze werden toegestuurd. 10. In hoeverre voldoen de jaarrapporten 2007 van Nederlandse FWI’s aan RJ 650 (uniformiteit)? De onderzoekspopulatie ten behoeve van de volledige jaarrapporten 2007 bevat 148 FWI’s. Van deze 148 FWI’s hebben 37 entiteiten (25%) de herziene RJ 650 reeds toegepast. Bij de beoordeling van de totaalresultaten is een onderscheid gemaakt tussen deze 37 FWI’s, welke de herziene RJ 650 reeds hebben toegepast, en de overige 111 FWI’s. Aangezien de wijzigingen in de herziene RJ 650 grotendeels zijn gebaseerd op de richtlijn Reserves Goede Doelen en de Code Goed Bestuur en de vragen uit de checklist daar nagenoeg op aansluiten, zijn bij de beoordeling van de 111 FWI’s slechts een paar vragen achterwege gebleven. De FWI’s, welke aangeven dat zij de herziene RJ 650 volgen, hebben op basis van de checklist uit dit onderzoek een score behaald van 51%. Voor de overige FWI’s geldt een score van 20%. Het lijkt er dus op dat een samenvoeging van alle regelgevingen voor FWI’s leidt tot een betere score ten aanzien van de naleving van de verslaggevingsrichtlijnen. Opvallende bevindingen uit dit onderzoek zijn de volgende: a. Het jaarverslag wordt voor FWI’s in het kader van de verantwoordingsfunctie over de bestede en de in hun beheer zijnde gelden een steeds belangrijker onderdeel van het jaarrapport. Opvallend is daarom dat in 35% van de accountantsverklaringen door de accountant geen uitspraak wordt gedaan over de verenigbaarheid van het jaarverslag met de jaarrekening. b. De publicatiedatum van de jaarrapporten is niet vast te stellen, waardoor niet is na te gaan of publicatie binnen de gestelde termijn van negen maanden door het CBF of binnen zes maanden door de wet heeft plaatsgevonden. De accountantsverklaring wordt in ieder geval gemiddeld 4,5 maand na einde boekjaar gedateerd. Publicatie heeft dus pas na die tijd kunnen plaatsvinden. Gezien het maatschappelijke belang van de verantwoording van de bestede gelden door FWI’s, lijkt dit aan de late kant. 128
c. Het gemiddelde bestedingsratio van de FWI’s bedraagt in 2007 80%. Dit betreft een nieuw te vermelden ratio in het jaarverslag en wordt nog slechts door 18% van de FWI’s vermeld. d. Het kostenpercentage eigen fondsenwerving ligt in 2007 gemiddeld op 15,5%. Dit percentage wordt vrijwel altijd in de jaarrapporten vermeld, alleen staat deze slechts voor 56% op de juiste plaats, namelijk in het jaarverslag. e. Ondanks dat de Code Goed Bestuur voor Goede Doelen reeds sinds 2005 van toepassing is, blijkt 35 tot 50% van de FWI’s geen toelichting te geven over het bezoldigings‐ en vergoedingenbeleid, de wijze van benoeming en zittingsduur van het bestuur en/of de Raad van Toezicht en hoeveel vergaderingen er gedurende het boekjaar door het bestuur en/of de Raad van Toezicht hebben plaatsgevonden. f. Ten aanzien van zowel de bestemmingsreserves als –fondsen geldt dat het verloop, de bestemming en wie de beperking heeft aangebracht voor 92% uit de jaarrekeningen van FWI’s blijkt. g. Van de in dit onderzoek betrokken FWI’s heeft 88% een continuïteitsreserve (of een andere benaming) gevormd of toegelicht waarom deze niet noodzakelijk wordt geacht. Er wordt echter niet specifiek aangegeven welke risico’s hiermee en voor welke periode dienen te worden afgedekt (92%). Meestal wordt volstaan met de toelichting dat deze is gevormd ter dekking van risico’s op korte termijn teneinde de continuïteit van de instelling te kunnen waarborgen bij onvoorziene tegenvallers. Er wordt überhaupt meestal niet aangegeven of de continuïteitsreserve gevormd is op basis van een risicoanalyse (82%). In die gevallen waarbij dit wel staat vermeld, wordt in 59% van de gevallen ook niet specifiek aangegeven dat deze analyse door het bestuur of de Raad van Toezicht is goedgekeurd. Veelal vindt vorming van deze reserve plaats op basis van het maximaal toegestane, namelijk 1,5 maal de jaarlijkse kosten van de werkorganisatie. In 11% van de gevallen wordt deze norm overschreden.
129
h. Uit dit onderzoek komt naar voren dat de FWI’s voor 50% beleggen in obligaties, voor 27% in aandelen, voor 22% in deposito’s en voor 1% in onroerend goed. Ten aanzien van beleggingen in aandelen dient het beleggingsbeleid op een aantal punten in het jaarrapport te worden toegelicht. Het risicoprofiel en de samenstelling van de portefeuille wordt vrijwel altijd goed toegelicht (91%). De beschrijving van het doel en tijdshorizon en de wijze van beheer, verantwoordelijkheden en bevoegdheden ontbreekt in sommige gevallen (30% versus 37%). Ten aanzien van de toelichting op het beheer wordt meestal volstaan met de toelichting dat deze is uitbesteed aan een vermogensbeheerder. Hoe vervolgens controle plaatsvindt op de naleving van het beleggingsstatuut en de wijze waarop en de frequentie waarmee over dit gevoerde beheer en resultaten wordt gerapporteerd, vindt nauwelijks toelichting plaats (30% versus 25%). i.
FWI’s welke hun gelden niet belegd hebben, lichten in 36% van de gevallen toe waarom zij dit niet doen. Dit hangt veelal samen met een defensief beleid om zo min mogelijk risico’s te lopen.
j.
In 55% van de jaarrekeningen is het sterk aanbevolen kasstroomoverzicht uit RJ 650 opgenomen.
k. In 44% van de jaarrekeningen ontbreekt een toelichting met betrekking tot de individuele bezoldigingen van de directeuren, bestuurders en toezichthouders. 11. Van welke factoren is afhankelijk of FWI’s voldoen aan RJ 650? Ten aanzien van de naleving van de verslaggevingsrichtlijnen geldt dat FWI’s met een CBF‐ Keur een hogere score behalen dan FWI’s met een Verklaring van geen bezwaar, kansspelbegunstigden en FWI’s zonder keurmerk. Wellicht dat dit samenhangt met het Reglement CBF‐Keur, waar algehele toepassing van RJ 650 wordt vereist.
130
Naarmate de FWI groter wordt, worden de verslaggevingsrichtlijnen beter toegepast. Dit komt misschien voort uit betere interne beheersingsmaatregelen, meer gekwalificeerd personeel en meer middelen om dit te kunnen realiseren. Tenslotte valt bij de controlerende accountantskantoren op te merken dat in het geval van FWI’s, welke nog geen herziene RJ 650 toepassen, de Big‐four accountantskantoren beter scoren dan de Non‐big four kantoren. Bij de FWI’s welke deze herziene RJ 650 al wel toepassen, scoren de Non‐big four kantoren iets beter, maar dit ontloopt elkaar niet veel. Wellicht dat de samenvoeging van alle aanbevelingen tot de herziene RJ 650 ervoor zorgt dat de regelgeving inzake FWI’s voor alle accountantskantoren toegankelijker is geworden en men zich dus niet meer hoeft te verdiepen in alle diverse codes en richtlijnen op het gebied van FWI’s.
131
7 Samenvatting, conclusies en aanbevelingen
7.1 Inleiding Dit hoofdstuk bevat de samenvatting, conclusies en aanbevelingen van het uitgevoerde empirische onderzoek. In paragraaf 7.2 wordt een samenvatting van het onderzoek gegeven, welke uitmondt in het trekken van een conclusie omtrent de centrale onderzoeksvraag in paragraaf 7.3, namelijk: “In welke mate voorziet de herziene Richtlijn 650 – ‘Fondsenwervende instellingen’ in de informatiebehoeften van het maatschappelijk verkeer, in hoeverre draagt de toepassing hiervan bij aan een uniforme en transparante verantwoording en wat is de beschikbaarheid van deze informatie voor het maatschappelijk verkeer?” Tenslotte zullen in paragraaf 7.4 een aantal aanbevelingen worden geformuleerd, welke uit het uitgevoerde onderzoek naar voren komen.
7.2 Samenvatting Fondsenwervende instellingen (FWI’s) behoren tot de non‐profitorganisaties oftewel organisaties zonder winststreven. Een organisatie zonder winststreven betreft een uitvoerende organisatie niet gericht op het behalen van een positief resultaat uit de dienstverlening maar gevormd door sociale, culturele, educatieve of filantropische doeleinden, die gefinancierd wordt met gelden afkomstig van leden, afnemers, schenkers en/of collectieve middelen en die een particulier, althans privaatrechtelijk karakter bezit. Een FWI betreft een particuliere organisatie, die qua doelstelling niet op winst is gericht en voor het realiseren van haar doelstelling een beroep doet op de publieke offervaardigheid. De bijeengebrachte gelden en/of goederen zijn vrijwillig afgestaan, vormen geen of geen evenredige tegenprestatie voor geleverde goederen of diensten en er kunnen geen rechten aan worden ontleend.
133
Hoewel FWI’s, gezien hun rechtsvorm als stichting of vereniging, wettelijk niet verplicht zijn om een jaarrekening te publiceren, bestaat toch de behoefte om verantwoording af te leggen richting het maatschappelijk verkeer (stewardship‐functie). De FWI’s zijn voor het realiseren van hun doelstellingen namelijk geheel afhankelijk van de publieke offervaardigheid, waarbij vertrouwen inzake de juiste besteding van de ontvangen gelden door de FWI een belangrijke rol speelt bij het wel of niet doneren van gelden en/of goederen. Volgens Karman en Swachten is het maatschappelijk verkeer hierbij geïnteresseerd in de beantwoording van de volgende vragen: 1. Welk deel van de gift blijft over voor het goede doel? 2. Wordt het geld wel besteed, of wordt het geheel of voor een groot deel opgepot? 3. Wordt het geld daadwerkelijk besteed aan de bij de werving aangegeven doelen? Door het ontstaan van deze behoefte aan het afleggen van verantwoording is op initiatief van de FWI’s zelf een werkgroep in het leven geroepen, die regels voor externe verslaggeving van FWI’s heeft geformuleerd. Deze regels zijn in 1999 definitief opgenomen in de Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving onder RJ 650 – Fondsenwervende instellingen. Het CBF houdt zich ook bezig met het bevorderen van de transparantie en de betrouwbaarheid van de verslaggeving van FWI’s. Hiertoe geeft zij keurmerken aan FWI’s af, zoals het CBF‐Keur en de Verklaring van geen bezwaar, om het vertrouwen in de FWI te bevorderen. Om voor het CBF‐Keur in aanmerking te komen, dient aan de criteria uit het Reglement CBF‐Keur te worden voldaan. Onderdeel hiervan is dat de jaarverslaggeving dient te voldoen aan de hiervoor vermelde RJ 650, dat de jaarrekening dient te zijn voorzien van een goedkeurende accountantsverklaring en dat het jaarverslag openbaar dient te zijn en binnen 9 maanden aan geïnteresseerden beschikbaar dient te worden gesteld. Na de definitieve invoering van RJ 650 in 1999 hebben de ontwikkelingen op het verslaggevingsgebied van FWI’s niet stilgestaan. Er vinden nog regelmatig discussies plaats over de transparantie van de jaarverslaggeving van FWI’s. Diverse commissies hebben onderzoek gedaan naar de informatiebehoeften van het maatschappelijk verkeer en naar de vraag hoe beter in die behoeften voorzien zou kunnen worden middels een transparante verantwoording. 134
Zo heeft in juni 2003 een commissie onder leiding van Herkströter advies uitgebracht over het vermogensbeleid van FWI’s (zie vraag 2 ‐ “Wordt het geld wel besteed, of wordt het geheel of voor een groot deel opgepot?”). In de jaarrekeningen van een aantal FWI’s waren namelijk grote bedragen eigen vermogen zichtbaar en het was niet duidelijk wat hiermee zou gebeuren: werd dit aangehouden als buffer om de continuïteit te kunnen waarborgen of zou dit later worden besteed aan de doelstelling? De commissie Herkströter zou het liefste zien dat de FWI’s de middelen die zij hebben verkregen continu zo snel mogelijk aanwenden voor het verwezenlijken van hun doelstellingen. Vanaf het moment dat het geld wordt ingezameld, is het gereserveerd voor het project en behoort het tot het bestemde deel van het eigen vermogen. Het advies van de commissie Herkströter is door de VFI verder uitgewerkt tot een richtlijn Reserves Goede Doelen. Zo wordt het FWI’s verboden om nog eigen vermogen te hebben zonder duidelijke bestemming. Het vormen van reserves is alleen nog toegestaan in de volgende gevallen: bestemmingsreserve, bestemmingsfonds, continuïteitsreserve, ter financiering van activa in het kader van de doelstelling en als reserve bedoeld als bron van inkomsten. Daarbij geeft de commissie aan dat het mogelijk is dat er enige tijd tussen het bestemmen en het daadwerkelijk besteden van de reserves verstrijkt. In de tussentijd staan de gelden ter beschikking van de FWI. De FWI dient ervoor zorg te dragen dat de waarde van de hoofdsom in stand blijft. Het is haar verantwoordelijkheid hoe zij dit doet. In geval van beleggingsproducten, dient zij zich over de ontwikkeling van de hoofdsom en het gevoerde beleggingsbeleid te verantwoorden in het jaarverslag. Verplichte elementen hierbij zijn:
doel en tijdshorizon;
risicoprofiel en samenstelling van de portefeuille;
wijze van beheer van de portefeuille, verantwoordelijkheden en bevoegdheden;
wijze waarop controle/toezicht plaatsvindt op de naleving van het beleggingsstatuut;
wijze waarop en frequentie waarmee over het gevoerde beheer en behaalde resultaten wordt gerapporteerd.
Het naleven van de richtlijn Reserves Goede Doelen is met ingang van 1 januari 2005 toegevoegd aan de criteria van het Reglement CBF‐Keur.
135
Op basis van vraag 1 ‐ “Welk deel van de gift blijft over voor het goede doel?” is het begrijpelijk dat de directiesalarissen bij FWI’s voor het maatschappelijk verkeer zeer gevoelig liggen. Deze salarissen worden immers betaald uit de gedoneerde gelden. Uit vraag 3 ‐ “Wordt het geld daadwerkelijk besteed aan de bij de werving aangegeven doelen?” blijkt dat de gebruiker het van belang vindt dat de FWI in haar verantwoording uiteenzet hoe zij haar interne organisatie heeft ingericht om ervoor zorg te dragen dat de ontvangen gelden daadwerkelijk besteed worden. In vervolg op de Code Tabaksblat heeft Commissie Wijffels daarom in juni 2005 de Code Goed Bestuur voor Goede Doelen uitgebracht. Het advies gaat over het besturen van FWI’s, het toezicht houden daarop, het verantwoording afleggen daarover in het jaarverslag, het normeren van de directiesalarissen en het geven van inzicht in de individuele directiesalarissen. Dit advies heeft weer geleid tot een commissie onder leiding van Pont, die de opdracht had de Code Goed Bestuur en de CBF‐criteria met elkaar te vervlechten. Met ingang van 1 juli 2008 is dit advies in het Reglement CBF‐Keur opgenomen. De FWI dient nu door middel van een verantwoordingsverklaring aan te geven hoe zij omgaat met de volgende drie principes: 1. Binnen de FWI dient de functie ‘toezicht houden’ duidelijk gescheiden te zijn van het ‘besturen’ dan wel van de ‘uitvoering’. 2. De FWI dient continu te werken aan een optimale besteding van middelen, zodat effectief en doelmatig gewerkt wordt aan het realiseren van de doelstelling. 3. De FWI streeft naar optimale relaties met belanghebbenden, met gerichte aandacht voor de informatieverschaffing en de inname van wensen, vragen en klachten. In het jaarverslag dient een samenvatting van deze verantwoordingsverklaring te worden opgenomen. Op basis van de beschreven ontwikkelingen heeft de Raad voor de Jaarverslaggeving op initiatief van het CBF de werkgroep verslaggeving FWI’s ingesteld. De Raad voor de Jaarverslaggeving heeft vervolgens in december 2006 een volledig nieuwe ontwerprichtlijn gepubliceerd ter vervanging van de bestaande RJ 650 – Fondsenwervende instellingen. Deze richtlijn is met ingang van 1 januari 2008 definitief geworden, maar eerdere toepassing in de jaarrekening 2007 wordt ten sterkste aanbevolen. De herziene RJ 650 is grotendeels
136
gebaseerd op de eerder uitgebrachte richtlijn Reserves Goede Doelen en de Code Goed Bestuur voor Goede Doelen. De belangrijkste wijzigingen betreffen:
Vermelding van en het beleid ten aanzien van bestedingsratio en kostenpercentage eigen fondsenwerving in het jaarverslag.
Toelichting van het beleid ten aanzien van de omvang en functies van reserves en fondsen en ten aanzien van beleggingen in het jaarverslag.
Informatie ten aanzien van governance in het jaarverslag, zoals: ‐
het bezoldigings‐ en vergoedingsbeleid;
‐
wijze van benoeming van het bestuur en het toezichthoudend orgaan en de zittingsduur van de leden;
‐
wijze waarop toezicht is gehouden op de strategie en prestaties van de FWI;
‐
aantal vergaderingen door het toezichthoudend orgaan in het verslagjaar.
Inrichting van de balans vanuit het gezichtspunt afnemende liquiditeit. Aangeven of activaposten benodigd zijn voor de bedrijfsvoering, voor directe aanwending in het kader van de doelstelling of ter belegging. Beleggingen op korte termijn presenteren als ‘Effecten’.
‘Eigen vermogen’ vervangen door ‘Reserves en fondsen’. Onderverdeling van deze post is conform richtlijn Reserves Goede Doelen.
Bezoldiging van de individuele bestuurders en toezichthouders vermelden in de toelichting op de jaarrekening.
Aangepast model voor de staat van baten en lasten, waarbij alle opbrengsten voor het brutobedrag onder de baten worden verantwoord. Daarnaast aparte presentatie van kosten van beheer en administratie.
Aangepast model voor toelichting op de lastenverdeling (model C).
Op basis van de vragen van Karman en Swachten inzake de interesses van de gebruikers van de jaarrekeningen van FWI’s, de onderzoeksonderwerpen van de commissies Herkströter en Wijffels en de wijzigingen in RJ 650, kan worden geconcludeerd dat het maatschappelijk verkeer bij de verantwoording van een FWI met name geïnteresseerd is in de volgende onderwerpen:
kostenpercentage eigen fondsenwerving;
bestedingsratio; 137
governance;
vermogensbeleid;
beleggingsbeleid.
Besloten is om de in dit onderzoek betrokken FWI’s daarom op bovenstaande onderwerpen te toetsen. Op basis van de uitkomsten van dit onderzoek kan antwoord worden gegeven op de volgende onderzoeksvraag, welke in paragraaf 1.3 is geformuleerd: 12. Draagt de toepassing van de herziene RJ 650 bij aan een meer transparante verantwoording richting het maatschappelijk verkeer? Op het gebied van externe verslaggeving van FWI’s bestaat een diversiteit aan richtlijnen en codes. Zo is het toegestaan dat FWI’s RJ 640 of RJ 650 toepassen in hun jaarrekening. Door het Reglement CBF‐Keur wordt echter vereist dat de CBF‐keurmerkhouders alleen RJ 650 volgen. In dit reglement wordt de richtlijn Reserves Goede Doelen ook van toepassing verklaard. Daarnaast is met ingang van 1 juli 2008 de Code Goed Bestuur voor Goede Doelen in het Reglement CBF‐Keur geïntegreerd. Aangezien de laatstgenoemde richtlijnen betrekking hebben op de op te nemen informatie in het jaarverslag, welke onderdeel is van het jaarrapport waar de accountant een verklaring bij geeft, is het mijns inziens verstandig dat deze regels ook in de herziene RJ 650 zijn opgenomen. Dit maakt het zowel voor de FWI bij de opstelling van de jaarrekening als voor de accountant bij zijn controle een stuk gemakkelijker. Daarnaast is uniformiteit in de jaarrekeningen een belangrijke factor voor de mate van transparantie, zodat de gebruikers de jaarrekeningen van FWI’s onderling beter kunnen vergelijken. Zoals eerder aangegeven is in het kader van de verantwoording van belang dat de gebruiker antwoord krijgt op de volgende vragen: 1. Welk deel van de gift blijft over voor het goede doel? 2. Wordt het geld wel besteed, of wordt het geheel of voor een groot deel opgepot? 3. Wordt het geld daadwerkelijk besteed aan de bij de werving aangegeven doelen? Op de eerste vraag wordt in de herziene RJ 650 antwoord gegeven middels de vermelding van het kostenpercentage eigen fondsenwerving in het jaarverslag, de toelichting op het 138
beleid met betrekking tot de verhouding tussen kosten en opbrengsten van fondsenwerving in het boekjaar en over de methoden die zijn gebruikt bij fondsenwerving. Ook dient nu in de staat van baten en lasten te worden aangegeven wat de kosten van beheer en administratie zijn. Dit betreffen kosten in het kader van de interne beheersing en administratievoering, welke niet aan de doelstellingen kunnen worden toegerekend. De toerekeningssystematiek van de kosten van beheer en administratie dient in de toelichting uiteen te worden gezet. Daarbij dient in de toelichting op de jaarrekening de bezoldiging van de individuele bestuurders en toezichthouders te worden vermeld. Met betrekking tot de tweede vraag geldt dat de herziene RJ 650 hierop inspeelt door in het jaarverslag het bestedingsratio te vermelden en een toelichting op de besteding van de opbrengsten aan de bij de werving aangegeven doelen te geven. Daarnaast dient in het jaarverslag het beleid ten aanzien van de omvang en functie van reserves en fondsen en ten aanzien van beleggingen te worden toegelicht. RJ 650 geeft echter niet, zoals bij de richtlijn Reserves Goede Doelen, specifiek aan welke elementen ten aanzien van het beleggingsbeleid dienen te worden toegelicht. Daarnaast dient het eigen vermogen als reserves en fondsen te worden gepresenteerd en dienen alle posten een duidelijke bestemming te hebben, welke uit de jaarrekening dient te blijken. Tenslotte voorziet de herziene RJ 650 in de derde vraag door in het jaarverslag meer informatie ten aanzien van governance op te nemen, namelijk een toelichting op de taken van de directie, bestuur en toezichthoudend orgaan, het bezoldigingsbeleid, wijze van benoeming van bestuur en toezichthoudend orgaan en door een verslag van het toezichthoudend orgaan, waarin zij aangeeft hoe toezicht is gehouden op de strategie en prestaties van de FWI. Op basis van bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de herziene RJ 650 zou kunnen bijdragen aan een meer transparante verantwoording richting het maatschappelijke verkeer. Kanttekening hierbij is echter wel dat veel nieuwe elementen in de herziene RJ 650 betrekking hebben op informatie in het jaarverslag, waardoor het belang van het jaarverslag steeds groter wordt. In de model accountantsverklaring (zie Bijlage B) staat echter geen aparte paragraaf opgenomen over de verenigbaarheid van het jaarverslag met de 139
jaarrekening. Uit het uitgevoerde onderzoek is gebleken dat 65% van de accountantskantoren deze paragraaf wel opnemen in de accountantsverklaring. Mijns inziens is dit ook de juiste handelswijze, maar dan dient wel duidelijk te zijn dat slechts beperkte zekerheid uit deze paragraaf kan worden ontleend. De accountant dient wel vast te stellen of de vereiste informatie in het jaarverslag is opgenomen, of deze informatie consistent is met door het bestuur of de Raad van Toezicht gedane uiteenzettingen in het jaarverslag in de jaarrekening en of deze consistent is met de uitkomsten van de jaarrekeningcontrole. Hij kan echter zekerheid geven dat de informatie zelf juist is.
7.3 Conclusies Nadat is geconcludeerd dat naleving van de herziene RJ 650 zou kunnen bijdragen in het beter voorzien in de informatiebehoeften van het maatschappelijk verkeer, zal hieronder een korte uiteenzetting worden gegeven van de belangrijkste bevindingen ten aanzien van de naleving in de jaarrapporten 2007. Hierbij vindt antwoord op de centrale onderzoeksvraag plaats: “In welke mate voorziet de herziene Richtlijn 650 – ‘Fondsenwervende instellingen’ in de informatiebehoeften van het maatschappelijk verkeer, in hoeverre draagt de toepassing hiervan bij aan een uniforme en transparante verantwoording en wat is de beschikbaarheid van deze informatie voor het maatschappelijk verkeer?” In de onderzoekspopulatie is onderscheid gemaakt tussen FWI’s, welke in hun jaarrapport 2007 hebben aangegeven de herziene RJ 650 te hebben toegepast (25%), en FWI’s welke dit nog niet hebben gedaan (75%). Voor de laatste groep is bij de beoordeling een aantal vragen uit de checklist buiten beschouwing gelaten, omdat deze vragen betrekking hebben op geheel nieuwe regels in RJ 650, welke niet voortkomen uit de richtlijn Reserves Goede Doelen en de Code Goed Bestuur voor Goede Doelen. Uit het onderzoek komt naar voren dat FWI’s met toepassing van de herziene RJ 650 een gemiddelde score van 51% behalen en de overige FWI’s een score van 20%. Het lijkt er dus op dat de herziene RJ 650 bijdraagt aan een meer uniforme en transparante verantwoording. Op de volgende punten schiet de naleving van de richtlijnen echter nog tekort en kan dus nog verbetering plaatsvinden:
140
Het bestedingsratio en het kostenpercentage eigen fondsenwerving wordt wel regelmatig in de jaarrapporten vermeld, maar niet altijd op de juiste plaats van het jaarrapport, namelijk het jaarverslag.
In het jaarverslag wordt ten aanzien van governance slechts in ongeveer de helft van de gevallen een toelichting gegeven op het bezoldigingsbeleid, de wijze van benoeming en zittingsduur van het bestuur en/of de Raad van Toezicht en het aantal vergaderingen gedurende het boekjaar door het bestuur en/of de Raad van Toezicht.
In het geval een FWI een continuïteitsreserve heeft gevormd, wordt meestal niet specifiek aangegeven welke risico’s hiermee en voor welke periode dienen te worden afgedekt. Veelal vindt vorming van de continuïteitsreserve gewoon plaats op basis van het maximaal toegestane, namelijk 1,5 maal de jaarlijkse kosten van de werkorganisatie. Ook ontbreekt toelichting over een uitgevoerde risicoanalyse als basis, welke goedgekeurd zou moeten worden door het bestuur of de Raad van Toezicht.
Ten aanzien van het beleggingsbeleid geldt dat het risicoprofiel en de samenstelling van de portefeuille vrijwel altijd goed wordt toegelicht. De toelichting van het doel, de tijdshorizon en de wijze van beheer, verantwoordelijkheden en bevoegdheden geschiedt in redelijke mate. Ten aanzien van de toelichting op het beheer wordt echter meestal slechts volstaan met de mededeling dat deze is uitbesteed aan een vermogensbeheerder. Hoe vervolgens controle plaatsvindt op de naleving van het beleggingsstatuut en de wijze waarop en de frequentie waarmee over dit gevoerde beheer en resultaten wordt gerapporteerd, vindt nauwelijks toelichting plaats.
In RJ 650 is het kasstroomoverzicht niet verplicht gesteld, zoals bij SORP in de UK en SFAS 117 in de USA wel het geval is. In de onderzochte jaarrekeningen is in iets minder dan de helft van de jaarrekeningen het sterk aanbevolen kasstroomoverzicht niet opgenomen.
In iets minder dan de helft van de jaarrekeningen ontbreekt een toelichting met betrekking tot de individuele bezoldigingen van de directeuren, bestuurders en toezichthouders.
Naast de genoemde tekortkomingen in de naleving van de richtlijnen zullen in de volgende paragraaf aanbevelingen worden gedaan op welke punten de richtlijnen verder verbeterd zouden kunnen worden.
141
Ten aanzien van de beschikbaarheid van de jaarrekeningen voor het maatschappelijk verkeer geldt dat 46,5% van de FWI’s uit dit onderzoek een ‘populair’ jaarverslag oftewel een verkorte jaarrekening publiceren. Voor de overige FWI’s (53,5%) geldt dat het volledige jaarrapport direct beschikbaar is. Hoewel de term ‘verkorte jaarrekening’ anders doet vermoeden, blijkt het in veel gevallen om een enorm boekwerk te gaan, waarbij de vraag bestaat of dit het inzicht nu ten goede komt, maar dit terzijde. Een verkorte jaarrekening dient volgens RJ 650.520 aan een aantal vereisten te voldoen. In nagenoeg alle onderzochte verkorte jaarrekeningen is de vereiste balans en staat van baten en lasten opgenomen, maar ten aanzien van model C geldt dat deze in 71% van de gevallen ontbreekt, de strekking van de accountantsverklaring in 20% van de gevallen en de verwijzing naar de volledige jaarrekening in 24% van de gevallen. De volledige informatie is dus niet direct beschikbaar voor de gebruiker. Wanneer er wel een verwijzing naar het volledige jaarrapport is opgenomen, betreft dit meestal de mogelijkheid tot het opvragen van het jaarrapport (62%) of om te downloaden via de eigen website (35%). Ten aanzien van alle opgevraagde volledige jaarrapporten in dit onderzoek geldt dat van 36% helemaal geen reactie is ontvangen en dat 5% aangaf de jaarrapporten niet te willen verstrekken. Op de vraag of de jaarrapporten altijd beschikbaar zijn voor het publiek, kan dus niet altijd bevestigend worden geantwoord en behoeft dus verbetering.
7.4 Aanbevelingen In de voorgaande paragraaf is aangegeven in hoeverre de bestaande richtlijnen bij het opstellen van het jaarrapport door FWI’s worden nageleefd en waar dit nog verder verbetering behoeft. In deze paragraaf zullen daarnaast een aantal aanbevelingen worden gedaan op welke punten de richtlijnen nog verbeterd zouden kunnen worden om de transparantie van de verslaggeving verder te vergroten. Dit betreft onderzoeksvraag 13, geformuleerd in paragraaf 1.3, te weten: 13. Hoe zou de transparantie van de verslaggeving van Nederlandse FWI’s kunnen worden verbeterd?
142
Op basis van de onderzoeksbevindingen kunnen onderstaande aanbevelingen worden geformuleerd: Verkorte jaarrekening 1. In dit onderzoek is geconstateerd dat slechts in 23% van de verkorte jaarrekeningen alle verplichte elementen uit RJ 650.520 zijn opgenomen. Aangezien de accountant bij de verkorte jaarrekening dient te verklaren dat de cijfers op een juiste wijze zijn ontleend aan het volledige jaarrapport, zou hij kunnen toetsen of alle verplichte elementen zijn opgenomen. Wanneer dit dan niet het geval is, kan hij hiervan melding maken in zijn accountantsverklaring. 2. In vervolg op het voorgaande punt ligt ook een taak bij het CBF om de verkorte jaarrekening op de verplichte elementen te toetsen. Het CBF geeft namelijk aan alleen de opgestuurde hardcopies te controleren en niet de PDF‐bestanden, welke op de website van het CBF worden geplaatst. Dit betreffen nu juist echter de jaarverslagen, welke (in eerste instantie) door het publiek worden geraadpleegd en waarin dan blijkbaar geen volledige informatie is opgenomen. Beschikbaarheid / tijdigheid van de jaarrapporten 3. Uit het onderzoek is gebleken dat in het geval van een verkorte jaarrekening 24% van de FWI’s geen verwijzing maakt naar het volledige jaarrapport. Aangezien in de accountantsverklaring bij een verkorte jaarrekening staat vermeld dat deze in samenhang dient te worden gelezen met het volledige jaarrapport, is het van groot belang dat er een juiste verwijzing wordt opgenomen. Daarbij komt dat in het volledige jaarrapport alle elementen uit RJ 650 behoren te zijn opgenomen, welke in de informatiebehoeften van de gebruikers zouden voorzien. Het is dus in het belang van de FWI’s dat de gebruikers over dit volledige jaarrapport kunnen beschikken. Derhalve wordt geadviseerd het volledige jaarrapport op een dusdanige wijze beschikbaar te maken voor potentiële gebruikers, dat zij bij de verkrijging geen problemen ondervinden. 4. Van de opgevraagde volledige jaarrapporten is van 36% geen reactie ontvangen en van 5% zelfs een negatief antwoord. Daarbij waren er ook FWI’s welke eerst wilde weten waarvoor de volledige jaarrapporten benodigd waren. Het advies is om het volledige
143
jaarrapport altijd beschikbaar te stellen voor het publiek, ongeacht voor welke doeleinden zij deze nodig hebben. Mogelijkheden hiertoe zijn: a. het publiceren van een populair jaarverslag met een verkorte jaarrekening, waarbij het volledige exemplaar op de website van de FWI wordt geplaatst. Eventueel is het opvragen van het volledige jaarrapport ook een optie, maar dan moeten daar geen kosten tegenover staan, zoals RJ 650.108 en het Reglement CBF‐Keur nu wel toestaat. Advies om RJ 650 en het Reglement CBF‐Keur te wijzigen om niet langer toe te staan om hier een vergoeding voor te vragen, zodat er voor de gebruiker geen drempel hoeft te zijn om het jaarrapport op te vragen. b. het publiceren van een populair jaarverslag met het volledige jaarrapport in de bijlage. 5. Aangezien FWI’s hun jaarrekening niet wettelijk verplicht zijn te publiceren, wordt er geen publicatiedatum vastgelegd, waardoor niet is vast te stellen of aan de gestelde termijn van het CBF van negen maanden of wettelijke termijn van zes maanden wordt voldaan. De accountantsverklaring wordt in ieder geval gemiddeld 4,5 maand na afloop van het verslagjaar afgegeven. Uit deze bevindingen komen de volgende aanbevelingen voort: a. Bij wet regelen dat FWI’s hun jaarrekening ook dienen te deponeren bij een onafhankelijke instantie. Dit zou bijvoorbeeld de Kamer van Koophandel kunnen zijn, aangezien veel stichtingen en verenigingen hier toch al zijn ingeschreven. Een andere mogelijkheid is een onafhankelijke derde partij niet zijnde het CBF. Hiermee zou dit in overeenstemming kunnen worden gebracht met SORP in de UK, alwaar de jaarrekening bij de Charity Commission dient te worden gedeponeerd en waarvan in de verkorte jaarrekening melding dient te worden gemaakt. b. De publicatietermijn volgens het CBF gelijkstellen aan de wettelijke termijn van zes maanden. Dit om verwarring te voorkomen en om een snellere verantwoording richting het maatschappelijk verkeer te bevorderen. Door een snellere verantwoording over de besteding van de gelden te geven, kan het vertrouwen van het maatschappelijk verkeer in de FWI mogelijk worden vergroot, wat weer gevolgen heeft voor de publieke offervaardigheid. 144
Vergelijkbaarheid 6. Een belangrijk onderdeel van transparantie betreft vergelijkbaarheid. Hoewel FWI’s hun uiterste best doen om met hun jaarrapport onderscheidend te zijn, komt dit de vergelijkbaarheid van deze rapporten onderling in veel gevallen niet ten goede. Het zou voor een gebruiker veel gemakkelijker zijn als de jaarrekeningen volgens een vaste lay‐ out opgemaakt zouden worden, zodat de gebruiker beter kan beoordelen aan welk doel wel of niet te geven. De FWI’s kunnen zich aan de hand van een populair (sexy) jaarverslag wel blijven profileren, maar het volledige jaarrapport dient dan volgens een vaste lay‐out te worden opgesteld, waarbij soberheid, helderheid en vergelijkbaarheid voorop staat. 7. Zoals uit dit onderzoek blijkt, zijn de adviezen van de diverse commissies inzake de verslaggeving van FWI’s zoveel mogelijk geïntegreerd in de herziene RJ 650. Om de vergelijkbaarheid van de jaarrapporten op Europees niveau te bevorderen valt het aan te bevelen om een Europese standaard te ontwikkelen, welke speciaal gericht is op de verslaggeving van FWI’s. Hierbij kunnen RJ 650, SORP en IPSAS als basis dienen. 8. Een andere aanbeveling is om het CBF nauwer samen te laten werken met dergelijke organisaties in het buitenland (Europees danwel mondiaal niveau), waarbij gestreefd zou moeten worden naar een eenduidige set van standaarden, waarop de FWI’s getoetst zullen worden. Hieruit voortvloeiend zou dit kunnen leiden tot een fusie van deze organisaties, welke dan vervolgens één internationaal keurmerk verstrekt. Directieverslag m.b.t. kostenpercentage eigen fondsenwerving 9. Uit het onderzoek is gebleken dat binnen de onderzochte populatie het gemiddelde kostenpercentage eigen fondsenwerving over het verslagjaar 2007 15,5% bedraagt. Het onderzoek van Bekkers (2003) laat zien dat het Nederlandse publiek een kostenpercentage van 17% acceptabel vindt. Het Reglement CBF‐Keur staat een kostenpercentage van maximaal 25% toe. Aanbevolen wordt om het maximale toegestane kostenpercentage eigen fondsenwerving in lijn te brengen met een meer maatschappelijk gedragen percentage. Hierbij kan gedacht worden aan een nieuw maximaal percentage van tussen de 17 á 20%. Om dit te bewerkstelligen zou het CBF dit voorstel moeten opnemen in een hernieuwde uitgave van het Reglement CBF‐Keur. 145
Directieverslag m.b.t. governance 10. Bij het onderzoek naar de toelichting ten aanzien van governance in het jaarverslag is gebleken dat in een 15‐tal jaarrapporten niet het volledige jaarverslag is opgenomen en dat hiervoor een verwijzing wordt gemaakt naar het populaire jaarverslag met de verkorte jaarrekening. Verwijzingen van het volledige jaarrapport naar het verkorte jaarverslag dienen te worden voorkomen. Per slot van rekening geeft de accountant zijn accountantsverklaring bij het volledige jaarrapport af, alwaar dan ook een volledig jaarverslag in dient te zijn opgenomen. Dergelijke verwijzingen komen het inzicht van de gebruiker niet ten goede. Geadviseerd wordt om een additionele paragraaf aan RJ 650 toe te voegen, waarin dergelijke verwijzingen sterk worden afgeraden. 11. Aanbevolen wordt om standaard een Raad van Toezicht‐model te implementeren bij FWI’s. Deze Raad van Toezicht ziet er o.a. op toe dat de middelen “effectief” besteed worden en rapporteert hierover ook in een verslag van de Raad van Toezicht binnen het jaarverslag. Directieverslag m.b.t. vermogensbeleid en balanspost eigen vermogen 12. Ten aanzien van de continuïteitsreserve wordt in paragraaf 7.2 beschreven dat een goede risicoanalyse met specifieke benoeming van risico’s ter onderbouwing van de reserve veelal ontbreekt en verder verbetering behoeft. Veelal wordt gewoon de maximale norm van 1,5 maal de jaarlijkse kosten van de werkorganisatie gevolgd. In de richtlijn Reserves Goede Doelen staat wel aangegeven welke type kosten onder de kosten van de werkorganisatie vallen, maar niet over welk jaar deze bepaald moeten worden. Uit het onderzoek is namelijk gebleken dat de ene FWI uitgaat van de werkelijk gemaakte kosten in 2007 en de andere van de begrote kosten voor 2008. Mijns inziens is het advies om de maximale continuïteitsreserve te bepalen op de werkelijk gemaakte kosten in het laatste boekjaar, aangezien de begroting aan teveel subjectieve invloeden onderhavig is. 13. Op grond van RJ 650.402 dienen alle ontvangsten en uitgaven in de staat van baten en lasten te worden toegerekend aan de periode waarop ze betrekking hebben. De toerekening van de kosten vindt plaats op het moment dat de prestatie plaatsvindt. Voor de baten geldt echter dat de totale inkomsten op het moment van ontvangst in de staat van baten en lasten worden verantwoord en dat de nog niet bestede gelden dan via de 146
resultaatbestemming aan een bestemmingsreserve of – fonds worden toegevoegd. Hierbij valt op te merken dat er dan feitelijk geen goede matching tussen de gemaakte kosten en de bijbehorende baten plaatsvindt. Inzake dit matchingprincipe bestaat een belangrijk verschil tussen profit‐organisaties en FWI’s. Het matchingprincipe houdt in dat de kosten zoveel mogelijk in die periode dienen te worden verantwoord waarin de met die kosten samenhangende opbrengsten worden behaald. Er vindt dus een prestatie plaats, bijvoorbeeld de verkoop van een product, waar opbrengsten tegenover staan en op het moment dat deze opbrengsten worden verantwoord, dienen de bijbehorende kosten te worden genomen. Voor FWI’s geldt feitelijk het omgekeerde. Zij verrichten een prestatie, bijvoorbeeld investeringen in een project, welke kosten met zich meebrengt en vervolgens dienen deze te worden gematched met de bijbehorende opbrengsten. Dit betreffen dan donateursgelden of subsidies, waarover men mogelijk al de beschikking had en welke bij ontvangst bij voorkeur niet rechtstreeks in de staat van basten en lasten had moeten worden geboekt, maar op de transitorische post “Contractverplichtingen”. Adviespunt is om RJ 650 zodanig aan te passen dat ontvangen gelden niet rechtstreeks in de staat van baten en lasten worden verwerkt, maar in de balans worden opgenomen en pas op het moment dat de kosten worden gemaakt, vrijval van deze balanspost plaatsvindt en de bijbehorende baten in de staat van baten en lasten worden verwerkt. Directieverslag m.b.t. beleggingsbeleid 14. Volgens de herziene RJ 650 dient in het jaarverslag een toelichting te worden gegeven op het beleggingsbeleid. Er wordt echter niet aangegeven welke elementen van dit beleid dienen te worden toegelicht. Adviespunt zou kunnen zijn om RJ 650 op dit punt meer in lijn te brengen met de Richtlijn Reserves Goede Doelen en specifieke, verplichte elementen te benoemen, zodat de accountant de aanwezigheid van deze elementen in de toelichting kan toetsen. 15. Om de gebruiker meer bewust te maken van het feit dat een FWI bewust kiest voor een risicomijdend beleggingsprofiel, kan worden aanbevolen dat FWI’s in hun jaarrekening specifiek toelichten waarom zij hebben besloten om hun gelden niet te beleggen in aandelen en/of obligaties.
147
Overige aanbevelingen 16. Gezien de toenemende informatie‐eisen aan het jaarverslag in het jaarrapport van een FWI en het belang hiervan voor de gebruiker, wordt aanbevolen dat de accountant in zijn accountantsverklaring een aparte paragraaf opneemt over de verenigbaarheid van dit jaarverslag met de jaarrekening. In de huidige modelverklaring (zie Bijlage B) ontbreekt momenteel een dergelijke paragraaf. Op basis van de onderzoeksuitkomsten is gebleken dat 65% van de accountantskantoren deze paragraaf reeds opneemt in de accountantsverklaring. Aanbevolen wordt om dit ook toe te voegen aan de modelverklaring, waarbij dan duidelijk blijkt dat slechts beperkte zekerheid uit deze paragraaf kan worden ontleend. Deze paragraaf staat reeds opgenomen in NV COS 700.49A, maar dient ondanks dat deze nog niet staat opgenomen in de modelverklaring te worden toegevoegd door de betrokken accountant aan zijn af te geven accountantsverklaring. 17. Uit het onderhavige onderzoek is gebleken dat ten aanzien van de toelichting op de toegepaste richtlijnen weleens tegenstrijdigheden tussen het jaarrapport en de accountantsverklaring bestaan. In een tweetal gevallen verklaart de accountant dat het jaarrekening in overeenstemming met de herziene RJ 650 is, terwijl dit in het jaarrapport niet specifiek staat aangegeven en ook niet uit de presentatie van de jaarrekening blijkt. Daarnaast zijn er een drietal gevallen geconstateerd, waarbij de FWI in de grondslagen aangeeft dat RJ 650 is gevolgd, maar waarbij de accountant in zijn verklaring aangeeft dat de jaarrekening in overeenstemming is met RJ 640. Om verwarring te voorkomen is het advies aan de accountant om bij het afgeven van de accountantsverklaring alert te zijn op de vermelding van de juiste grondslagen, zowel in het jaarrapport als in de accountantsverklaring. 18. Naar aanleiding van de beoordeling van de buitenlandse regelgeving is geconstateerd dat zowel SORP als SFAS 117 een kasstroomoverzicht in de jaarrekening verplicht stellen. In de huidige RJ 650 betreft dit een sterke aanbeveling, maar deze aanbeveling wordt slechts door ongeveer 55% van de FWI’s gevolgd. Aangezien een kasstroomoverzicht een goed inzicht kan geven in de gang van zaken van een FWI gedurende het boekjaar, is het advies om een kasstroomoverzicht ook in RJ 650 verplicht te stellen.
148
19. Het CBF geeft de volgende keurmerken uit: 1. CBF‐Keur 2. Verklaring van geen bezwaar 3. CBF‐Certificaat
Daarnaast bestaan er ook nog “Kansspelbegunstigden” en de zogenoemde “Kledinginzamelende instellingen”. Hoewel het CBF o.a. pretendeert de transparantie van de verslaggeving van FWI’s te bevorderen, ben ik van mening dat de diversiteit van keurmerken niet bijdraagt aan een transparant inzicht voor de gebruiker. Uit het onderzoek van Bekkers (2003) blijkt dan wel dat het CBF‐Keur bijdraagt in het vertrouwen van het Nederlandse maatschappelijk verkeer, maar daarentegen weet men niet precies wat het CBF‐Keur inhoudt, laat staan wat de overige keurmerken inhouden. Daarbij is gebleken dat gebruikers de toetsing van het CBF‐Keur overschatten. Hierdoor is het zeer aannemelijk dat deze overschatting nog veel groter zal zijn voor de Verklaring van geen bezwaar en het CBF‐Certificaat. Hieruit vloeien de volgende aanbevelingen voort: a. Het CBF dient duidelijker aan het publiek te communiceren wat de verschillen tussen de keurmerken behelzen en daarnaast is het van belang dat zij duidelijker aangeven op welke punten de FWI’s getoetst worden. Dit om overschatting te voorkomen. Op het moment dat bijvoorbeeld blijkt dat een FWI fouten heeft gemaakt in de besteding van de geworven gelden, zal de gebruiker denken dat het CBF zijn werkzaamheden niet goed heeft verricht en zal dit afbreuk doen aan de waarde van het CBF‐keurmerk. b. Het terugbrengen van de verschillende keurmerken tot slechts één keurmerk. De overheid zou hier een rol in kunnen vervullen door voor (kleine) FWI’s een regeling te treffen waarin de kosten voor het verkrijgen en behouden van het CBF‐keurmerk (voor een deel) kunnen worden gefinancierd. Hierbij kan worden gedacht aan kosten van het CBF en accountantskosten. Dit valt te rechtvaardigen door het feit dat FWI’s de maatschappelijke taken eigenlijk van de overheid hebben overgenomen (zie paragraaf 3.2). 149
c. Zoals uit de statuten van het CBF blijkt (zie paragraaf 3.2), behartigt het CBF zowel de belangen van het publiek als van de FWI’s. Daarbij dienen de FWI’s een jaarlijkse bijdrage voor hun keurmerk te betalen. Op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat het CBF geen onafhankelijk orgaan is. In de media is dit ook een veelgehoorde kritiek. Advies hierbij zou kunnen zijn dat het CBF de belangen van slechts één partij gaat behartigen en de voorkeur gaat hierbij dan uit naar de gebruikers. De VFI is immers ook al een organisatie, waarin de belangen van FWI’s worden behartigd. Voorstel hierbij zou zijn dat het CBF wel keurmerken blijft verstrekken, maar dat FWI’s hiervoor niet behoeven te betalen.
150
Literatuurlijst Accountancynieuws Vereenvoudiging CBF‐Certificaat kleine goede doelen [Tijdschrift]. ‐ 2009. ‐ 15 mei : Vol. 2009. Accounting Standards Board Accounting and Reporting by Charities: Statement Of Recommended Practice (revised 2005) [Boek]. ‐ London : [sn], 2005. Advies Commissie Pont Advies van de Commissie Vervlechting Code Goed Bestuur & CBF Keur [Rapport]. ‐ juni 2007. Annualreports [Online]. ‐ 2008. ‐ 5 december 2008. ‐ http://annualreports.info. Aukes J. en J. Maat Non‐profitorganisaties [Sectie van boek] // Externe verslaggeving in theorie en praktijk Deel II / boekaut. Hoogendoorn M.N., Klaassen, J. en Krens, F.. ‐ 's‐ Gravenhage : Elsevier, 2001. Bekkers R. en P. Wiepking Maatschapijwetenschappen [Tijdschrift]. ‐ 10 juli 2006. Bekkers R. Kennis over het CBF‐Keur, vertrouwen in goede doelen en geefgedrag ‐ Rapportage voor Stichting Pequeno [Rapport]. ‐ 2007. Bekkers R. Trust, Accreditation, and Philanthropy in the Netherlands [Artikel] // Nonprofit & Voluntary Sector Quarterly. ‐ 2003. ‐ 32. Bekkers, R. Keeping the Faith Origins of Confidence in Charitable Organizations and its Consequences for Philanthropy [Rapport]. ‐ 2006. Berenschot en Universiteit Nyenrode Transparantiebenchmark 2004 [Rapport]. ‐ Utrecht : Berenschot, 2004. Blommaert J.M.J., H.G. Dix en M.A. Verhoeven Verslaggeving door fondsenwervende instellingen [Sectie van boek] // Het jaar 2003 verslagen: onderzoek jaarverslaggeving Nederlandse ondernemingen. ‐ 2004. Buis R. en D. Gruijl Het goede doel bulkt van het geld [Artikel] // BN De Stem. ‐ 2008. ‐ 8 december 2008. Centraal Bureau Fondsenwerving CBF [Online] // www.cbf.nl. ‐ 10 mei 2009. ‐ http://www.cbf.nl/CBF_Keurmerk_verklaring/3_Doelstellingen.php. Centraal Bureau Fondsenwerving Financiële resultaten van goededoelenorganisaties in Nederland [Boek]. ‐ Amsterdam : [sn], 2007. Centraal Bureau Fondsenwerving Financiële resultaten van goededoelenorganisaties in Nederland ‐ 2007 Verslag Fondsenwerving [Boek]. ‐ Amsterdam : [sn], 2008. Centraal Bureau Fondsenwerving Reglement en Bijlagen CBF‐Keur [Rapport]. ‐ 2007. Commissie Post Richtlijn Reserves Goede Doelen [Rapport]. ‐ maart 2004. Commissie Vermogensnormering Goede Doelen (Commissie Herkströter) Advies Commissie Vermogensnormering Goede Doelen [Rapport]. ‐ Den Haag : [sn], 2003. Commissie Wijffels Advies van de Commissie Code Goed Bestuur voor Goede Doelen [Rapport]. ‐ juni 2005. Epe P. en W. Koetzier Jaarverslaggeving [Boek]. ‐ Groningen : Wolters‐Noordhoff bv, 1999.
151
Financial Accounting Standards Board of the Financial Accounting Foundation Statement of Financial Accounting Standards No. 117 [Sectie van boek] // Statement of Financial Accounting Standards. ‐ Norwalk, Connecticut : [sn], 1993. Financial Accounting Standards Board Statement of Financial Accounting Concepts No. 4 ‐ Objectives of Financial Reporting by Nonbusiness Organizations [Boek]. ‐ Stamford : [sn], 1980. Financial Accounting Standards Board Statement of Financial Accounting Standards No. 116 ‐ Accounting for Contributions Received and Contributions Made [Boek]. ‐ Nordwalk : [sn], 1993. Gjesdal F. Accounting for stewardship [Tijdschrift] // Journal of Accounting Research. ‐ 1981. ‐ vol. 19, no. 1 : Vol. 1981. ‐ pp. 208‐231. Goede Doelen Wereld.NL www.goededoelenwereld.nl [Online]. ‐ 23 oktober 2004. ‐ 16 mei 2009. ‐ http://www.goededoelenwereld.nl/nc/nieuws/item/2004/oktober/artikel/beloning‐ top‐maakt‐goede‐doel‐nerveus/. Hoogendoorn, M.N. Verslaggeving van organisaties zonder winstoogmerk, een normatief raamwerk [Boek]. ‐ Deventer/Amsterdam : Kluwer Bedrijfswetenschappen/Limperg Instituut, 1993. International Accounting Standards Board International Financial Reporting Standards (IFRS) 2006 [Boek]. ‐ Londen, Verenigd Koninkrijk : IASCF, 2006. ‐ Vol. Framework art. 9 ‐ Gebruikers en hun informatiebehoeften. Karman M. en J.H. Swachten Fondsenwervende instellingen [Sectie van boek] // Externe verslaggeving in theorie en praktijk Deel II / boekaut. Hoogendoorn M.N., Klaassen, J. en Krens, F.. ‐ 's‐Gravenhage : Elsevier, 2001. Kemeling A.B. Verslaggeving bij Fondsenwervende Instellingen ‐ Een onderzoek naar de verantwoording van beleggingen en eigen vermogen in het jaarverslag van Fondsenwervende Instellingen [Rapport]. ‐ 2005. Klaassen J., Hoogendoorn, M.N. en Bak, G.G.M. Externe verslaggeving [Boek]. ‐ Houten : [sn], 2000. ‐ Vol. 5e druk. Knoops C.D. Waar zijn de gebruikers? Een conceptual framework gebaseerd op 'decision usefulness'? [Tijdschrift]. ‐ [sl] : Maandblad voor Accountancy en Bedrijfseconomie, 2007. ‐ april : Vol. 2007. Koninklijk Nederlands Instituut van Registreraccountants Audit Alert 18 ‐ De verantwoordelijkheid van de accountant bij de toetsing van in het jaarverslag opgenomen informatie over de naleving van de Nederlandse corporate governance code [Rapport]. ‐ 2008. Limperg Instituut Periodieke berichtgeving door organisaties zonder winstoogmerk [Boek]. ‐ Amsterdam : [sn], 1986. Mol Enkele feiten over toezicht op goede doelen [Online] // http://www.pequeno.nl/. ‐ 2008a. ‐ 07 05 2009. ‐ http://www.pequeno.nl/Publicaties‐Hoezogoededoelen‐ Toezichtopgoededoelen.asp.
152
Mol I. De controle op goede doelen is niet betrouwbaar genoeg [Artikel] // NRC Handelsblad. ‐ 3 mei 2008b. Mol I. en R. Bekker Wat betekent het CBF‐Keur voor het Nederlandse publiek? [Rapport]. ‐ Februari 2009. MVO Nederland www.mvonederland.nl [Online]. ‐ 10 november 2006. ‐ 18 mei 2009. ‐ http://mvonl.blogspot.com/2006/11/transparantie.html. NIVRA www.nivra.nl [Online] // NIVRA. ‐ 21 februari 2007. ‐ 10 mei 2009. ‐ http://www.nivra.nl/readfile.aspx?ContentID=39490&ObjectID=366945&Type=1&File=0000 022197_Veelgestelde_vragen_nieuwe_accountantsverklaringen.pdf. NIVRA/NOvAA Handleiding Regelgeving Accountancy (HRA) ‐ Voorbeeldteksten [Boek]. ‐ 2007. ‐ Vol. 3. NIVRA/NOvAA NV COS 700 ‐ De accountantsverklaring bij een volledige set van financiële overzichten voor algemene doeleinden [Sectie van boek] // Handleiding Regelgeving Accountancy (HRA). ‐ Amsterdam : [sn], 2007. ‐ Vol. 1. NIVRA‐Nyenrode Scriptiehandleiding Masterscriptie ‐ november‐december 2008 / januari 2009 [Rapport]. ‐ Breukelen : NIVRA‐Nyenrode, 2008. PriceWaterhouseCoopers en Stichting Civil Society Beoordelingscriteria Transparant Prijs 2008 Fondsenwervende nstellingen [Rapport]. ‐ 2008a. PriceWaterhouseCoopers en Stichting Civil Society Kernbevindingen De Transparant Prijs 2008 [Rapport]. ‐ 2008b. PWC en Civil Society [Online] // www.transparantprijs.nl. ‐ 17 mei 2009. ‐ http://www.transparantprijs.nl/tips.html. Raad voor de Jaarverslaggeving RJ 640 ‐ Organisaties zonder winststreven [Sectie van boek] // Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving. ‐ Amsterdam : Kluwer, 2008b. Raad voor de Jaarverslaggeving RJ 650 ‐ Fondsenwervende instellingen [Sectie van boek] // Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving. ‐ Amsterdam : Kluwer, 2008c. Raad voor de Jaarverslaggeving Wetteksten [Sectie van boek] // Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving. ‐ Deventer : Kluwer, 2008a. Schilder A. Jaarrekening en controlerend accountant [Sectie van boek] // Externe verslaggeving in theorie en praktijk Deel I / boekaut. Hoogendoorn M.N., Klaassen, J. en Krens, F.. ‐ 's‐Gravenhage : Elsevier, 2001. Vereniging Fondsenwervende Instellingen http://www.vfi.nl/lmbinaries/gedragscode_vfi.pdf [Online] // VFI. ‐ 2000. VFI Adviesregeling beloning directeuren van goede doelen [Rapport]. ‐ Amsterdam : Lenthe Publishers, 2005. Vlaming H. Hulp en controle [Artikel] // De Accountant. ‐ juli/augustus 2005. ‐ pp. 14‐17. Waard de M. www.nrc.nl [Online]. ‐ NRC Handelsblad, 12 oktober 2007. ‐ 22 mei 2009. ‐ http://www.nrc.nl/binnenland/article1848800.ece/Ongelukkig_met_de_salariswensen_van_ Plasterk. Wijnen van J.F. Verslag goede doel rammelt [Artikel] // Financieel Dagblad. ‐ 16 december 2004.
153
Tabel index Tabel 1‐1 Ontwikkeling regelgeving FWI's in Nederland Tabel 2‐1 Gebruikers verslaggeving Tabel 3‐1 Ontwikkeling regelgeving FWI's in Nederland Tabel 3‐2 Overeenkomsten en verschillen regelgeving FWI's tussen NL, UK en USA Tabel 4‐1 Informatie in bestuursverslag en jaarrekening Tabel 4‐2 Informatie over toezicht en beheer Tabel 5‐1 Opbouw populatie ten behoeve van steekproef Tabel 5‐2 Aantal FWI's wel/geen keurmerk in onderzoekspopulatie Tabel 5‐3 Groottecriteria Tabel 5‐4 Aantal FWI's naar groottecriteria in onderzoekspopulatie Tabel 5‐5 Aantal FWI's gecontroleerd door type accountantskantoor Tabel 6‐1 Aantal FWI's wel/geen keurmerk in onderzoekspopulatie met verkorte jaarrekening Tabel 6‐2 Vereisten verkort jaarverslag Tabel 6‐3 Locatie volledige jaarrapport en juistheid verwijzing Tabel 6‐4 Response opgevraagde jaarrapporten Tabel 6‐5 Aantal FWI's wel/geen keurmerk in onderzoekspopulatie met volledig jaarrapport Tabel 6‐6 Algemene bevindingen uit checklist Tabel 6‐7 Periode tussen afloop boekjaar en datum accountantsverklaring Tabel 6‐8 Bevindingen t.a.v. bestedingsratio en kostenpercentage in jaarverslag Tabel 6‐9 Bevindingen t.a.v. governance in jaarverslag Tabel 6‐10 Bevindingen t.a.v. vermogensbeleid en balanspost eigen vermogen Tabel 6‐11 Bevindingen t.a.v. beleggingsbeleid en balanspost effecten Tabel 6‐12 Bevindingen t.a.v. het kasstroomoverzicht Tabel 6‐13 Bevindingen t.a.v. bezoldigingen in toelichting Tabel 6‐14 Totaalscore toepassing richtlijnen Tabel 6‐15 Onderzoeksresultaten naar keurmerk Tabel 6‐16 Onderzoeksresultaten naar grootte van de FWI Tabel 6‐17 Onderzoeksresultaten naar grootte van het controlerende accountantskantoor
17 29 78 79 90 90 100 102 103 103 104 107 108 109 110 111 111 112 114 115 117 119 121 122 123 125 126 126
Figuur index Figuur 1‐1 Onderzoeksmodel Figuur 3‐1 Opbouw Funds of a Charity (SORP) Figuur 3‐2 Opbouw Net assets (SFAS)
155
23 73 76
Bijlagen A. Criteria voor het CBF‐Keur Bestuur Het bestuur bepaalt het beleid, de financiële richtlijnen en heeft de eindverantwoorde‐ lijkheid voor de dagelijkse leiding. Het bestuur is zo samengesteld dat een onafhankelijke taakvervulling gewaarborgd is.
De instelling is gehouden het volgende algemeen geldende principe in acht te nemen: “binnen de instelling dient de functie ‘toezicht houden’ (vaststellen of goedkeuren van plannen, en het kritisch volgen van de organisatie en haar resultaten) duidelijk te zijn gescheiden van het ‘besturen’ dan wel van de ‘uitvoering’.”
Het bestuur bestaat uit ten minste vijf leden (natuurlijke personen), zonder nauwe familie‐ of vergelijkbare relaties. Ieder bestuurslid heeft één stem. Indien er naast het bestuur sprake is van een toezichthoudend orgaan dan bestaat het bestuur uit tenminste één natuurlijk persoon die een dienstverband mag hebben met de instelling. Indien er sprake is van een toezichthoudend orgaan en een bestuur bestaande uit één natuurlijk persoon dan dient er een auditcommissie te worden ingesteld.
De onafhankelijke leden van het bestuur vormen minimaal twee derde deel van het aantal bestuursleden.
De leden van het bestuur of van het toezichthoudend orgaan ontvangen geen bezoldiging. Een redelijke vergoeding voor gemaakte kosten en voor verrichte werkzaamheden wordt niet als bezoldiging aangemerkt. Bestuurders met een dienstverband kunnen wel als werknemer worden bezoldigd. Deze vergoedingen moeten in de jaarrekening zichtbaar worden gemaakt en nader toegelicht.
De leden van het bestuur treden periodiek af; benoemingen en herbenoemingen geschieden voor een periode van maximaal vijf jaar. Bestuurders met een dienstverband, onder een toezichthoudend orgaan, kunnen voor onbepaalde tijd worden benoemd.
Het bestuur en het toezicht houdend orgaan waken tegen verstrengeling van belangen tussen die van de instelling en die van de bestuursleden en/of de medewerkers. Bij strijdigheid van belangen dienen betrokkenen zich van besluitvorming en stemming te onthouden.
Het toezichthoudend orgaan bestaat uit ten minste drie natuurlijke personen en houdt toezicht op het bestuur. Ieder lid van het toezichthoudend orgaan heeft één stem.
157
Beleid
In verband met de continuïteit stelt het bestuur een meerjarenbeleidsplan op voor minstens drie jaar. De medewerkers van de instelling worden op de hoogte gebracht van de hoofdlijnen van dit plan.
Ten behoeve van het meerjarenbeleidsplan wordt een omgevingsanalyse uitgevoerd. Het plan bevat meetbare doelstellingen en geeft prioriteiten aan.
Het bestuur, dan wel het toezichthoudend orgaan, stelt voor het einde van het boekjaar een jaarplan en begroting vast voor het volgende jaar waarin het meerjarenbeleidsplan wordt vertaald in concrete programma’s en activiteiten met meetbare doelstellingen.
Het bestuur, dan wel het toezichthoudend orgaan, controleert en evalueert regelmatig de uitvoering van het beleid, die waar nodig wordt bijgesteld.
Het bestuur, dan wel het toezichthoudend orgaan, stelt vast dat de instelling adequaat is ingericht en toegerust om het beleid uit te voeren.
Fondsenwerving, voorlichting en communicatie Bij fondsenwerving, voorlichting en communicatie zijn de identiteit, de doelstelling, de programma’s en de financiële situatie van de instelling duidelijk omschreven. De instelling kan deze informatie te allen tijde beschikbaar stellen.
De externe communicatie van de organisatie geeft inzicht in de doelstellingen van de organisatie en de realisatie daarvan. De instelling kan deze informatie te allen tijde beschikbaar stellen.
De instelling onthoudt zich van misleiding en vergelijking met andere fondsenwervende instellingen.
Fondsenwervende activiteiten zijn gericht op het verwerven van vrijwillige bijdragen en zijn niet intimiderend. Ook sluiten de fondsenwervende methoden aan bij hetgeen in de samenleving als behoorlijk geldt.
Gegevens uit donateursbestanden mogen zonder toestemming niet aan derden beschikbaar worden gesteld.
De kosten voor de fondsenwerving bedragen gemiddeld over drie achtereenvolgende jaren niet meer dan 25% van de baten uit eigen fondsenwerving.
158
Besteding van de middelen
De instelling is gehouden het volgende algemeen geldende principe in acht te nemen: “de instelling dient continu te werken aan een optimale besteding van middelen, zodat effectief en doelmatig gewerkt wordt aan het realiseren van de doelstelling”.
Er is een duidelijke beschrijving van de verantwoordelijkheden en bevoegdheden ten aanzien van de besteding van de middelen, waarbij heldere criteria en procedures worden gehanteerd.
De besteding vindt overeenkomstig de begroting plaats. Afwijkingen worden door een bestuursbesluit gedekt.
Middelen waaraan (door derden of de aard van de actie) een beperkte bestedingsmogelijkheid is gegeven worden binnen een redelijke periode besteed aan de doelstelling.
De instelling voert een administratie waarin informatie wordt vastgelegd over de identiteit, achtergrond en betrouwbaarheid van de uitvoerende organisaties en (groepen) van begunstigden.
De voortgang van de bestedingen aan de doelstellingen wordt aantoonbaar gerapporteerd.
De bestedingen worden geëvalueerd, de resultaten hiervan worden meegenomen in nieuwe beleidsplannen.
De instelling stelt een norm vast voor de hoogte van de kosten beheer en administratie en licht dit toe in het jaarverslag.
Verantwoording
De instelling is gehouden het volgende algemeen geldende principe in acht te nemen: “de instelling streeft naar optimale relaties met belanghebbenden, met gerichte aandacht voor de informatieverschaffing en de inname en verwerking van wensen, vragen en klachten”.
De instelling dient een procedure te hebben voor de ontvangst en de behandeling van klachten.
De jaarverslaggeving is ingericht overeenkomstig de Richtlijn Verslaggeving Fondsenwervende Instellingen waarbij de elementen beleid, communicatie, waarborging van de kwaliteit van de organisatie en besteding van de middelen in relatie tot de doelstelling duidelijk in het bestuursverslag tot uiting worden gebracht.
159
De jaarrekening is voorzien van een goedkeurende accountantsverklaring.
Het jaarverslag is openbaar en dient binnen 9 maanden na afloop van het boekjaar, desgewenst tegen betaling van de kosten aan geïnteresseerden beschikbaar te worden gesteld.
160
B. Model accountantsverklaring bij jaarrekening o.b.v. RJ 640 of 650 7.1 Goedkeurende accountantsverklaring, Titel 9 Boek 2 BW niet van toepassing; jaarrekening wél opgesteld volgens algemeen aanvaarde grondslagen voor financiële verslaggeving Aan: Opdrachtgever ACCOUNTANTSVERKLARING Wij hebben de (in dit rapport/verslag opgenomen) jaarrekening XXXX van … (naam entiteit) te … (statutaire vestigingsplaats) bestaande uit de balans per … XXXX en de winst‐en‐ verliesrekening over XXXX met de toelichting gecontroleerd. Verantwoordelijkheid van het bestuur Het bestuur van de entiteit is verantwoordelijk voor het opmaken van de jaarrekening die het vermogen en het resultaat getrouw dient weer te geven, alsmede voor het opstellen van het jaarverslag, beide in overeenstemming met de Richtlijn voor de jaarverslaggeving 650 “Fondsenwervende instellingen”. Deze verantwoordelijkheid omvat onder meer: het ontwerpen, invoeren en in stand houden van een intern beheersingssysteem relevant voor het opmaken van en getrouw weergeven in de jaarrekening van vermogen en resultaat, zodanig dat deze geen afwijkingen van materieel belang als gevolg van fraude of fouten bevat, het kiezen en toepassen van aanvaardbare grondslagen voor financiële verslaggeving en het maken van schattingen die onder de gegeven omstandigheden redelijk zijn. Verantwoordelijkheid van de accountant Onze verantwoordelijkheid is het geven van een oordeel over de jaarrekening op basis van onze controle. Wij hebben onze controle verricht in overeenstemming met Nederlands recht. Dienovereenkomstig zijn wij verplicht te voldoen aan de voor ons geldende gedragsnormen en zijn wij gehouden onze controle zodanig te plannen en uit te voeren dat een redelijke mate van zekerheid wordt verkregen dat de jaarrekening geen afwijkingen van materieel belang bevat.
161
Een controle omvat het uitvoeren van werkzaamheden ter verkrijging van controle‐ informatie over de bedragen en de toelichtingen in de jaarrekening. De keuze van de uit te voeren werkzaamheden is afhankelijk van de professionele oordeelsvorming van de accountant, waaronder begrepen zijn beoordeling van de risico’s van afwijkingen van materieel belang als gevolg van fraude of fouten. In die beoordeling neemt de accountant in aanmerking het voor het opmaken van en getrouw weergeven in de jaarrekening van vermogen en resultaat relevante interne beheersingssysteem, teneinde een verantwoorde keuze te kunnen maken van de controlewerkzaamheden die onder de gegeven omstandigheden adequaat zijn maar die niet tot doel hebben een oordeel te geven over de effectiviteit van het interne beheersingssysteem van de entiteit. Tevens omvat een controle onder meer een evaluatie van de aanvaardbaarheid van de toegepaste grondslagen voor financiële verslaggeving en van de redelijkheid van schattingen die het bestuur van de entiteit heeft gemaakt, alsmede een evaluatie van het algehele beeld van de jaarrekening. Wij zijn van mening dat de door ons verkregen controle‐informatie voldoende en geschikt is als basis voor ons oordeel. Oordeel Naar ons oordeel geeft de jaarrekening een getrouw beeld van de grootte en de samenstelling van het vermogen van … (naam entiteit) per … XXXX en van het resultaat over XXXX in overeenstemming met de Richtlijn voor de jaarverslaggeving 650 “Fondsenwervende instellingen”. Plaats, datum Naam accountantsorganisatie Naam externe accountant en ondertekening met die naam
162
C. Model A ‐ balans FWI
163
D. Model B – staat van baten en lasten FWI
164
E. Model C – Toelichting op lastenverdeling Specificatie en verdeling kosten naar bestemming
165
F. Lijst van onderzochte jaarrekeningen van FWI’s Nr Entiteit
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31
3xM African Parks Foundation AIDS Foundation East‐West (AFEW) Aim for Human Rights Alzheimer Nederland Amnesty International Nederland AMREF Nederland Astma Fonds ATD Vierde Wereld Avalon Foundation AVS Proefdiervrij Bernard van Leer Foundation Bible League Bio Kinderrevalidatie Brooke Hospital for Animals Nederland Care Nederland ChildsLife Christenen voor Israël Cliniclowns CMC Mensen met een Missie Collectieve Israël Actie Compassion Nederland Cordaid Dark & Light Blind Care De Kleine Aarde De Landschappen De Ondergrondse Kerk De Opkikker De Regenboog Groep De Utrechtse Molens De Zonnebloem
Keurmerk soort / geen ‐ CBF‐keur ‐ Verklaring van geen bezwaar ‐ Kansspelbegunstigde ‐ Geen CBF‐keur Geen CBF‐keur Verklaring van geen CBF‐keur CBF‐keur CBF‐keur CBF‐keur CBF‐keur CBF‐keur CBF‐keur Geen CBF‐keur CBF‐keur CBF‐keur Geen CBF‐keur CBF‐keur CBF‐keur CBF‐keur CBF‐keur CBF‐keur CBF‐keur CBF‐keur CBF‐keur CBF‐keur CBF‐keur CBF‐keur CBF‐keur Geen CBF‐keur
166
Typering Accountanskantoor entiteit o.b.v. ‐ Big four groottecriteria ‐ Non‐big four ‐ Onbekend
Keurmerk‐ Verkorte houder jaarrekening en/of RJ 650
Volledige jaarrekening
klein groot middelgroot klein klein middelgroot klein middelgroot klein klein klein middelgroot klein klein klein middelgroot klein klein middelgroot middelgroot middelgroot klein groot klein klein klein klein klein klein klein middelgroot
Ja Nee Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Nee Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Nee Ja
Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Nee Ja Ja Ja Ja Ja Nee Ja Ja Ja Ja Ja Ja Nee Ja Ja Ja Ja Nee Ja
Big four Big four Big four Non‐Big four Non‐Big four Big four Big four Big four Big four Non‐Big four Big four Big four Non‐Big four Big four Big four Non‐Big four Non‐Big four Non‐Big four Big four Big four Non‐Big four Big four Big four Big four Non‐Big four Big four Non‐Big four Big four Non‐Big four Onbekend Big four
Ja Ja Ja Ja
Ja Ja Ja
Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja
Lijst van onderzochte jaarrekeningen van FWI’s (vervolg 1) Nr Entiteit
32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62
Diabetes Fonds Dierenbescherming Doe een Wens DOEN Dokters van de Wereld Donateurs Koninklijk Concertgebouworkest Dorcas Hulp Nederland Edukans Epilepsie Fonds Exodus Nederland FairFood Family Help Programme Holland ‐ Sri Lanka Fonds 1818 Fonds Gehandicaptensport (NFSG) Fonds Psychische Gezondheid Fonds Slachtofferhulp Fonds Verstandelijk Gehandicapten Free Voice Friese Milieufederatie Geldersch Landschap en Geldersche Kastelen Gereformeerde Zendingsbond (GZB) Goois Natuurreservaat Greenpeace Nederland Groenfonds HealthNet International ‐ Transcultural Psychosocial Heifer Nederland Hendrick de Keyser Hersenstichting Hivos Hulphond Instandhouding Kleine Landschapselementen in Limburg (IKL)
Keurmerk soort / geen ‐ CBF‐keur ‐ Verklaring van geen bezwaar ‐ Kansspelbegunstigde ‐ Geen CBF‐keur CBF‐keur CBF‐keur CBF‐keur CBF‐keur CBF‐keur CBF‐keur CBF‐keur CBF‐keur Geen CBF‐keur CBF‐keur Geen CBF‐keur CBF‐keur CBF‐keur CBF‐keur CBF‐keur CBF‐keur CBF‐keur CBF‐keur CBF‐keur CBF‐keur Geen CBF‐keur CBF‐keur CBF‐keur CBF‐keur CBF‐keur CBF‐keur CBF‐keur
167
Typering Accountanskantoor entiteit o.b.v. ‐ Big four groottecriteria ‐ Non‐big four ‐ Onbekend
Keurmerk‐ Verkorte houder jaarrekening en/of RJ 650
Volledige jaarrekening
klein groot klein groot klein klein klein klein klein middelgroot klein klein middelgroot klein klein klein klein klein klein middelgroot klein klein middelgroot middelgroot klein klein middelgroot klein groot klein klein
Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Nee Ja Ja Nee Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Nee Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja
Ja Ja Ja Nee Nee Nee Ja Nee Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Nee Ja Ja Nee Nee Nee Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Nee
Big four Big four Big four Big four Non‐Big four Big four Non‐Big four Big four Big four Big four Non‐Big four Big four Big four Non‐Big four Big four Big four Non‐Big four Non‐Big four Non‐Big four Onbekend Non‐Big four Onbekend Big four Big four Non‐Big four Big four Big four Non‐Big four Big four Non‐Big four Onbekend
Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja
F. Lijst van onderzochte jaarrekeningen van FWI’s (vervolg 2) Nr Entiteit
63 64 65 66 67 68 69 70 71 72 73 74 75 76 77 78 79 80 81 82 83 84 85 86 87 88 89 90 91 92 93
International Campaign for Tibet Europe International Child Support International Institute for Communication and Development Internationale Kinderhulp It Fryske Gea (Het Friese Lanschap) IZB Jantje Beton Johan Cruyff Foundation Kerk in Nood Kerkinactie KICI Kledinginzameling Kinderhulp Kinderpostzegels Nederland KNCV Tuberculosefonds Kom Over en Help Koninklijk Nederlands Geleidehonden Fonds Koninklijke Nederlandse Redding Maatschappij (KNRM) KWF Kankerbestrijding Landschapsbeheer Friesland Landschapsbeheer Groningen Landschapsbeheer Nederland Landschapsbeheer Zeeland (SLZ) Leger des Heils Lepra Stichting LEPRAzending Liliane Fonds Maag Lever Darm Stichting (MLDS) MAF Nederland Mama Cash Medisch Comité Nederland‐Vietnam (MCNV) Mercy Ships Holland
Keurmerk soort / geen ‐ CBF‐keur ‐ Verklaring van geen bezwaar ‐ Kansspelbegunstigde ‐ Geen CBF‐keur CBF‐keur Geen Geen CBF‐keur CBF‐keur CBF‐keur CBF‐keur CBF‐keur CBF‐keur CBF‐keur CBF‐keur CBF‐keur CBF‐keur CBF‐keur CBF‐keur CBF‐keur CBF‐keur CBF‐keur Kansspelbegunstigde CBF‐keur CBF‐keur CBF‐keur CBF‐keur CBF‐keur CBF‐keur CBF‐keur CBF‐keur CBF‐keur CBF‐keur CBF‐keur
168
Typering Accountanskantoor entiteit o.b.v. ‐ Big four groottecriteria ‐ Non‐big four ‐ Onbekend
Keurmerk‐ Verkorte houder jaarrekening en/of RJ 650
Volledige jaarrekening
klein klein klein klein middelgroot klein klein klein klein middelgroot klein klein middelgroot middelgroot klein middelgroot middelgroot groot klein klein klein klein groot middelgroot klein middelgroot klein klein klein klein klein
Ja Ja Nee Nee Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja
Nee Ja Nee Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Nee Ja Nee Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Nee Ja Ja
Non‐Big four Big four Non‐Big four Non‐Big four Non‐Big four Big four Big four Non‐Big four Big four Big four Big four Non‐Big four Big four Non‐Big four Non‐Big four Big four Big four Big four Non‐Big four Non‐Big four Non‐Big four Non‐Big four Non‐Big four Big four Big four Big four Big four Non‐Big four Big four Non‐Big four Non‐Big four
Ja Ja Ja Ja Ja
Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja
F. Lijst van onderzochte jaarrekeningen van FWI’s (vervolg 3) Nr Entiteit
94 95 96 97 98 99 100 101 102 103 104 105 106 107 108 109 110 111 112 113 114 115 116 117 118 119 120 121 122 123 124
Milieudefensie Milieufederatie Drenthe Missio Mondriaan Stichting MS Research Muziekinstrumenten Fonds Nationaal Fonds tegen Kanker Nationaal Fonds voor Vrijheid en Veteranenzorg Nationale Stichting ter Bevordering van Vrolijkheid Natuur en Milieu Natuur en Milieu Overijssel Natuurmonumenten Nederlands Comité voor IUCN Nederlandse Hartstichting Nederlandse Hulpverleningsorganisatie‐SOS International Nederlandse Stichting voor het Gehandicapte Kind (NSGK) Nierstichting NiZA NSDSK OM Nederland Ontmoeting Oogfonds Open Doors Orange Babies Oranje Fonds Ouderenfonds Oxfam Novib Plan Nederland Prins Bernhard Cultuurfonds Prins Claus Fonds Prinses Beatrix Fonds
Keurmerk soort / geen ‐ CBF‐keur ‐ Verklaring van geen bezwaar ‐ Kansspelbegunstigde ‐ Geen CBF‐keur CBF‐keur CBF‐keur Geen CBF‐keur CBF‐keur Geen Kansspelbegunstigde CBF‐keur CBF‐keur CBF‐keur CBF‐keur Kansspelbegunstigde CBF‐keur Geen CBF‐keur CBF‐keur CBF‐keur Geen CBF‐keur CBF‐keur CBF‐keur CBF‐keur CBF‐keur CBF‐keur CBF‐keur CBF‐keur CBF‐keur CBF‐keur CBF‐keur CBF‐keur
169
Typering Accountanskantoor entiteit o.b.v. ‐ Big four groottecriteria ‐ Non‐big four ‐ Onbekend
Keurmerk‐ Verkorte houder jaarrekening en/of RJ 650
Volledige jaarrekening
klein klein klein middelgroot klein klein klein middelgroot klein middelgroot klein groot middelgroot middelgroot middelgroot klein middelgroot klein klein klein klein klein klein klein middelgroot klein groot middelgroot middelgroot klein klein
Ja Ja Ja Nee Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Nee Ja Ja Ja Nee Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja
Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Nee Ja Ja Nee Ja Nee Nee Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Nee
Non‐Big four Non‐Big four Non‐Big four Big four Big four Non‐Big four Non‐Big four Non‐Big four Non‐Big four Big four Onbekend Big four Non‐Big four Big four Big four Big four Big four Non‐Big four Non‐Big four Non‐Big four Non‐Big four Big four Non‐Big four Big four Big four Big four Big four Big four Big four Big four Big four
Ja Ja
Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja
Ja
Ja Ja
F. Lijst van onderzochte jaarrekeningen van FWI’s (vervolg 4) Nr Entiteit
125 126 127 128 129 130 131 132 133 134 135 136 137 138 139 140 141 142 143 144 145 146 147 148 149 150 151 152 153 154 155
Provinciale Milieufederaties PSO Red een Kind Reumafonds Richard Krajicek Foundation Right to Play Rode Kruis Ronald McDonald Kinderfonds Roomsch Catholyk Oude Armenkantoor (RCOAK) Rudolphstichting Salvatoriaanse Hulpactie Samenwerkingsverband IKV ‐ Pax Christi Sam's Kledingactie voor Mensen in Nood Save the Children Nederland Simavi SKaN‐Fonds SNV Nederlandse Ontwikkelingsorganisatie Solidaridad SOS‐Kinderdorpen Spieren voor Spieren Steun Emma Kinderziekenhuis AMC I Stichting Aap Stichting Ark Stichting HOE Stichting Slachtoffers Nieuwjaarsbrand Volendam (SSNV) Stichting Vluchteling Stinafo Stop Aids Now Terre des Hommes Nederland Triodos Foundation Trombosestichting
Keurmerk soort / geen ‐ CBF‐keur ‐ Verklaring van geen bezwaar ‐ Kansspelbegunstigde ‐ Geen CBF‐keur Geen CBF‐keur CBF‐keur CBF‐keur CBF‐keur CBF‐keur CBF‐keur Geen CBF‐keur CBF‐keur CBF‐keur CBF‐keur CBF‐keur CBF‐keur CBF‐keur Geen CBF‐keur CBF‐keur CBF‐keur CBF‐keur CBF‐keur CBF‐keur CBF‐keur Geen CBF‐keur CBF‐keur CBF‐keur CBF‐keur Geen CBF‐keur
170
Typering Accountanskantoor entiteit o.b.v. ‐ Big four groottecriteria ‐ Non‐big four ‐ Onbekend
Keurmerk‐ Verkorte houder jaarrekening en/of RJ 650
Volledige jaarrekening
klein middelgroot klein middelgroot klein klein groot middelgroot klein klein klein middelgroot klein middelgroot klein middelgroot groot middelgroot middelgroot klein klein middelgroot klein klein klein middelgroot klein middelgroot middelgroot klein klein
Ja Nee Ja Ja Ja Ja Ja Ja Nee Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Nee Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja
Nee Nee Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja
Big four Big four Big four Big four Big four Big four Big four Big four Big four Non‐Big four Non‐Big four Big four Non‐Big four Big four Big four Big four Big four Big four Big four Big four Big four Big four Non‐Big four Non‐Big four Non‐Big four Big four Non‐Big four Big four Big four Big four Big four
Ja Ja
Ja
Ja Ja
Ja Ja
F. Lijst van onderzochte jaarrekeningen van FWI’s (vervolg 5) Nr Entiteit
156 157 158 159 160 161 162 163 164 165 166 167 168 169 170 171 172 173 174 175 176 177 178 179 180 181 182 183 184 185
UAF Unicef Nederland Vereniging ter Bescherming van het Ongeboren Kind (VBOK) Vluchtelingenwerk Nederland Vogelbescherming Vrienden van De Hoop Vrienden van het Sophia Kinderziekenhuis VSO Nederland Waddenvereniging Wakker Dier Wandelplatform‐LAW War Child Nederland War Trauma Foundation Water for Life Wemos Wereld Kanker Onderzoek Fonds (WCRF NL) Wereldkinderen WereldOuders Wilde Ganzen WNF Woord en Daad World Servants World Vision Nederland WPF Wycliffe Bijbelvertalers Zeehondencrèche Lenie 't Hart Zeister Zendingsgenootschap (ZZg) Zending over Grenzen ZMF ZOA‐Vluchtelingenzorg
Keurmerk soort / geen ‐ CBF‐keur ‐ Verklaring van geen bezwaar ‐ Kansspelbegunstigde ‐ Geen CBF‐keur CBF‐keur CBF‐keur CBF‐keur CBF‐keur CBF‐keur CBF‐keur Geen CBF‐keur CBF‐keur Geen CBF‐keur CBF‐keur Geen Verklaring van geen CBF‐keur CBF‐keur CBF‐keur CBF‐keur CBF‐keur CBF‐keur CBF‐keur CBF‐keur CBF‐keur CBF‐keur CBF‐keur CBF‐keur Geen CBF‐keur CBF‐keur
171
Typering Accountanskantoor entiteit o.b.v. ‐ Big four groottecriteria ‐ Non‐big four ‐ Onbekend
Keurmerk‐ Verkorte houder jaarrekening en/of RJ 650
Volledige jaarrekening
klein groot klein middelgroot middelgroot klein klein klein klein klein klein klein klein klein klein klein middelgroot klein middelgroot groot middelgroot klein klein klein klein klein klein klein klein middelgroot
Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Nee Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja
Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Nee Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Nee Ja
Non‐Big four Big four Big four Big four Non‐Big four Non‐Big four Non‐Big four Non‐Big four Non‐Big four Non‐Big four Onbekend Big four Big four Big four Non‐Big four Big four Big four Big four Big four Big four Non‐Big four Big four Big four Big four Non‐Big four Big four Big four Non‐Big four Non‐Big four Big four
Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja
Ja Ja
Ja Ja Ja Ja Ja
G. Checklist verkorte jaarverslagen 1. Is de balans in het verkorte jaarverslag opgenomen? 2. Is de staat van baten en lasten in het verkorte jaarverslag opgenomen? 3. Is model C in het verkorte jaarverslag opgenomen? 4. Is de strekking van de afgegeven accountantsverklaring opgenomen? 5. Is een verwijzing naar het officiële jaarverslag opgenomen, zodat de lezer dit kan aanvragen? a. Waarnaar wordt verwezen voor de volledige jaarrekening? b. Indien er een verwijzing plaatsvindt, betreft dit dan een juiste verwijzing? 6. Indien de volledige jaarrekening is opgevraagd, wordt deze dan ontvangen en zoja, wat is de responsetijd?
172
H. Checklist volledige jaarrapporten Algemeen 1. Hoeveel dagen zitten er tussen het einde van het boekjaar en de datum van de accountantsverklaring? a. Wordt voldaan aan de in Titel 2 en Titel 6 Boek 2 BW gestelde termijn van 6 maanden? b. Wordt voldaan aan de door het CBF gestelde termijn van 9 maanden? 2. Is in de jaarrekening aangegeven of RJ 650 is toegepast? 3. Is in het oordeel van de accountantsverklaring aangegeven dat de jaarrekening in overeenstemming is met RJ 650? 4. Is de jaarrekening voorzien van een goedkeurende accountantsverklaring? 5. Is in de accountantsverklaring een aparte paragraaf opgenomen dat het jaarverslag verenigbaar is met de jaarrekening? Directieverslag m.b.t. bestedingsratio en kostenpercentage eigen fondsenwerving 6. Wordt het percentage totaal van de bestedingen aan de doelstellingen t.o.v. het totaal van de baten genoemd (bestedingsratio)? a. Hoeveel bedraagt het bestedingsratio? 7. Wordt het percentage kosten van eigen fondsenwerving t.o.v. baten uit eigen fondsenwerving genoemd (kostenpercentage eigen fondsenwerving)? a. Hoeveel bedraagt het kostenpercentage eigen fondsenwerving? 8. Voldoet het kostenpercentage eigen fondsenwerving aan de maximumnorm van 25% van het CBF? Directieverslag m.b.t. governance 9. Wordt het bezoldigings‐ en vergoedingsbeleid en de wijze waarop dit beleid in het verslagjaar in de praktijk is gebracht toegelicht? 10. Wordt de wijze van benoeming van het bestuur en het toezichthoudend orgaan en de zittingsduur van de leden toegelicht? 11. Wordt toegelicht hoeveel vergaderingen er door het toezichthoudend orgaan in het verslagjaar hebben plaatsgevonden?
173
Directieverslag m.b.t. vermogensbeleid, balanspost eigen vermogen en toelichting op balanspost in de jaarrekening 12. Wordt het eigen vermogen van de FWI juist gepresenteerd als reserves en fondsen en dus niet als vrij besteedbaar en vastgelegd vermogen? 13. Wordt in de toelichting het bedrag, het verloop en de beperkte doelstelling van iedere bestemmingsreserve vermeld, alsmede het feit dat het bestuur deze beperking heeft aangebracht? 14. Wordt in de toelichting het bedrag, het verloop en de beperkte doelstelling van ieder bestemmingsfonds vermeld, alsmede de reden van deze beperking (door derden)? 15. Wordt een continuïteitsreserve aangehouden voor dekking van risico’s op korte termijn of wordt aangegeven waarom deze niet is gevormd? a. Hoe wordt de continuïteitsreserve gevormd? b. Wat is de hoogte van de continuïteitsreserve? 16. Is de continuïteitsreserve kleiner of gelijk aan 1,5 maal de jaarlijkse kosten van de werkorganisatie? 17. Wordt specifiek aangegeven welke risico’s dienen te worden afgedekt met de continuïteitsreserve? 18. Wordt er aangegeven of er überhaupt een risicoanalyse heeft plaatsgevonden? 19. Indien er een risicoanalyse heeft plaatsgevonden, wordt dan specifiek aangegeven dat deze analyse is goedgekeurd door het bestuur of de Raad van Toezicht? Directieverslag m.b.t. beleggingsbeleid en balanspost effecten en liquide middelen in de jaarrekening 20. Worden gelden belegd in aandelen of obligaties? a. Wat is de verdeling van de gelden binnen een FWI? i. Aandelen ii. Obligaties iii. Onroerend goed als belegging iv. Leningen en deposito’s v. Liquide middelen 21. Wordt het beleggingsbeleid toegelicht op de volgende onderdelen: 174
a. Het doel en de tijdshorizon? b. Het risicoprofiel en de samenstelling van de portefeuille? c. De wijze van beheer van de portefeuille, verantwoordelijkheden en bevoegdheden? d. De wijze waarop controle/toezicht plaatsvindt op de naleving van het beleggingsstatuut? e. De wijze waarop en de frequentie waarmee over het gevoerde beheer en de behaalde resultaten wordt gerapporteerd? 22. Indien er geen beleggingen plaatsvind 23. en, wordt dan aangegeven / toegelicht waarom de gelden niet worden belegd? 24. Wordt in de balans of de toelichting daarop aangegeven waarvoor de activaposten worden aangehouden (benodigd voor de bedrijfsvoering, voor directe aanwending in het kader van de doelstelling of ter belegging)? 25. Is de balanspost “Beleggingen” vervangen door “Effecten”? Kasstroomoverzicht 26. Is het aanbevolen kasstroomoverzicht opgenomen in de jaarrekening? Toelichting m.b.t. bezoldigingen 27. Wordt de bezoldiging van individuele bestuurders en toezichthouders in de toelichting op de jaarrekening vermeld?
175