Katholieke Universiteit Nijmegen Faculteit der Management Wetenschappen Afdeling Bedrijfswetenschappen Master-thesis - Bedrijfseconomie Collegejaar 2003-2004
FONDSENWERVENDE INSTELLINGEN
Naam:
Bart Sterenborg
Studentnummer:
9914641
Straat:
van Langeveldstraat 41
Postcode + Plaats:
6521 MH Nijmegen
Telefoon:
024-3296479/06-16386695
E-mail:
[email protected]
Begeleider: q
, I
I
I
Prof. Dr. J. Dijksma Kamer 05.0L70
Fondsenwervende instellingen
Inhoudsopgave Voorwoord ............................................................................................................. 3 Hoofdstuk 1 Inleiding ............................................................................................ 4 § 1.1 § 1.2 § 1.3
Inleiding tot de probleemstelling .................................................................................. 4 Probleemstelling ........................................................................................................ 10 Werkwijze ................................................................................................................. 11
Hoofdstuk 2 Theoretisch kader .......................................................................... 15 § § § § § §
2.1 Non-profitorganisaties ................................................................................................... 15 2.2 Typologieën NPO' s ....................................................................................................... 17 2.3 Fondsenwervende instellingen ........................................................................................ 20 2.4 Uitgangspunten externe verslaggeving NPO's ................................................................ 22 2.5 Fondsenadministratie ..................................................................................................... 24 2.6 Boekhoudstelsels en verslaggevingstelsels ...................................................................... 30 § 2.6.1 Boekhoudstelsels ................................................................................................................................ 31 § 2.6.2 Verslaggevingstelseis ........................................................................................................................ .41
Hoofdstuk 3 Wet- en regelgeving ....................................................................... 45 § 3.1 Nederlandse wetgeving .................................................................................................. 45 § 3.2 Nederlandse regelgeving ................................................................................................ 48 § 3.2.1 Balans en waarderingsgrondslagen .................................................................................................... 50 § 3.2.2 Staat van baten en lasten .................................................................................................................... 56
§ 3.3 Regelgeving in de Verenigde Staten ............................................................................... 59 § 3.4 Regelgeving in Groot-Brittannië .................................................................................... 64 § 3.5 Vergelijking regelgeving ................................................................................................ 66
Hoofdstuk 4 Kasstelsel en periode-toerekeningstelsel ....................................... 68 § 4.1 Toepasbaarheid verslaggeving beginselen........................................................................ 69 § 4.2 Prestatiemeting .............................................................................................................. 71 § 4.3 Doelstellingen externe financiële verslaggeving .............................................................. 75 § 4.4 Inrichting jaarverslaggeving FWI' s ................................................................................ 79 § 4.4.1 Balans ................................................................................................................................................ 80 § 4.4.2 Staat van baten en lasten .................................................................................................................... 90
§ 4.5 Conclusie ...................................................................................................................... 95
Hoofdstuk 5 Opzet empirisch onderzoek ........................................................... 97 § 5.1 Kwaliteit ........................................................................................................................ 97 § 5.2 Kwaliteitsinstrument ...................................................................................................... 99 § 5.3 Kwaliteitsmaatstaf ....................................................................................................... 101 § 5.4 Hypothesen ................................................................................................................. 105
Hoofdstuk 6 Resultaten empirisch onderzoek .................................................. 107 § 6.1 Onderzoekspopulatie ................................................................................................... 107 § 6.2 Resultaten ................................................................................................................... 109 § 6.3 Hypothesen ................................................................................................................. 120
Hoofdstuk 7 Conclusie ...................................................................................... 123 Literatuurlijst.................................................................................................... 128 Bijlagen.............................................................................................................. 133
2
Fondsenwervende instellingen
Voorwoord
Na maanden van inspanning is mijn scriptie over fondsenwervende instellingen af. Deze scriptie is het product van mijn afstudeerproject van de studie bedrijfswetenschappen, met als richting 'fmancial accounting', welke ik heb gevolgd aan de Katholieke Universiteit Nijmegen. Een onderwerp dat in de maanden waarin ik aan mijn scriptie heb gewerkt, zeer actueel bleek te zijn. De kranten schreven veelvuldig over ontwikkelingen in de branche. Berichten over de omvang van de vermogens van de instellingen en de mededelingen over salarissen van bestuurders, zorgden ervoor dat donateurs opgeschrikt werden. Dit heeft voor een aantal fondsenwervende instellingen
I
consequenties gehad, waarbij donateurs hun lidmaatschap opzegden en collecteopbrengsten flink tegenvielen. Als gevolg hiervan verschenen berichten waarin wordt geopteerd voor meer transparantie in de sector.
Doordat het onderwerp in de actualiteit is, heb ik met nog meer plezier aan deze scriptie gewerkt. Ik heb in korte tijd erg veel over het onderwerp gelezen en geleerd en een mening kunnen vormen
I:
over wat er zich afspeelt in de fondsenwervende sector en wat er eventueel verbeterd zou kunnen worden, met name op het gebied van de externe financiële verslaggeving. Door uit te gaan van de doelstellingen van de externe financiële verslaggeving heb ik beargumenteerd op welke manier fondsenwervende instellingen het beste informatie kunnen verschaffen om inzicht te geven in zaken die spelen binnen de organisatie. Daarnaast heb ik gekeken hoe fondsenwervende instellingen in de praktijk aan deze doelstellingen tegemoet komen.
Hierbij wil ik mijn begeleider, Prof. Dr. 1. Dijksma, heel erg bedanken voor zijn commentaar en de inzichten die hij mij heeft meegegeven. Hij heeft mij geleerd om zaken en standpunten met een kritische blik te bekijken en deze ter discussie te stellen. Daarnaast wil ik het Centraal Bureau Fondsenwerving, en in het bijzonder Flore Clerkx bedanken. Doordat ik gebruik mocht maken van het archief heb ik voldoende data voor mijn empirisch onderzoek kunnen verzamelen. Ten slotte wil ik mijn ouders heel erg bedanken voor de steun en het medeleven die ze mijn hebben gegeven bij het schrijven van deze scriptie. Ook hun commentaar was voor mij zeer waardevol.
3
Fondsenwervende instellingen
Hoofdstuk 1 Inleiding § 1.1 Inleiding tot de probleemstelling
De fondsenwervende sector staat in de publieke belangstelling. Berichten over salarissen van bestuurders en miljoenenverliezen op de beurs veroorzaken een maatschappelijke discussie (Klok en van Uffelen, 2004: 3,25). De fondsenwervende sector is een relatief grote sector. Dat blijkt uit het feit dat er op dit moment ongeveer 30.000 stichtingen en verenigingen die als fondsenwervende instelling (FWI) kunnen worden aangemerkt, ingeschreven staan in het Handelsregister bij de Kamer van Koophandel (Donateursvereniging.nl, 18-03-2004). Omdat relatief veel FWI' s hun jaarcijfers niet openbaar maken, is het moeilijk een schatting te geven hoeveel geld er jaarlijks in deze sector omgaat, maar volgens de donateursvereniging (Donateursvereniging.nl, 18-03-2004) variëren de schattingen tussen de 5 tot 20 miljard euro. Schuyt (1997: 15) houdt het op een bedrag van 5,4 miljard euro in 1995 en van Veen en Struiksma (2001: 67) schatten de totale inzameling op 5,33 miljard euro in 1997. Karman en Swachten (2001: 1443) definiëren een FWI als volgt: "een niet op winst gerichte particuliere organisatie die qua doelstelling gericht is op het leveren van goederen enlof diensten ten behoeve van het bevorderen van een maatschappelijk nut, en die voor het realiseren van haar doelstelling een beroep doet op de publieke offervaardigheid. De bijeengebrachte gelden zijn door het publiek vrijwillig afgestaan, vormen geen of geen evenredige tegenprestatie voor geleverde goederen of diensten en er kunnen geen rechten voor zorg of hulp aan worden ontleend".
Een FWI is een non-profitorganisatie. Organisaties kunnen worden ingedeeld in profit-organisaties en
non-profitorganisaties
(NPO).
Profit-organisaties
of
ondernemingen
zijn
samenwerkingsverbanden van personen en middelen met als doel het behalen van een duurzaam economisch voordeel. Een NPO is een samenwerkingsverband van personen en middelen met een ideële doelstelling, opgericht om een maatschappelijk belang te dienen. Het Limperg Instituut (1986: 42) definieert een NPO als: 'een uitvoerende organisatie niet gericht op het behalen van een positief resultaat uit de dienstverlening maar gevormd door sociale, culturele, educatieve of filantropische doeleinden, die gefinancierd wordt met gelden afkomstig van leden, afnemers,
4
Fondsenwervende instellingen
schenkers enJof collectieve middelen die een particulier althans privaatrechtelijk karakter bezit'. NPO' s zijn afhankelijk van subsidiëring van de overheid of particuliere geldschieters. De organisatie kan wel winst maken, dus commercieel zelfstandig functioneren, maar dit gebeurt niet om de eigenaren van de organisatie van de winst te laten profiteren (Buijs en van der Ploeg, 2003: 57). De fmanciering van NPO's is een ander element uit de definitie van het Limperg instituut. Op basis van de herkomst van de financiële middelen kunnen NPO's worden geclassificeerd (Anthony 1978: 8).
Organisaties worden gedreven in een rechtsvorm. Rechtsvormen kunnen worden onderverdeeld in natuurlijke personen en rechtspersonen. Bij natuurlijke personen wordt geen onderscheid gemaakt tussen het privé-vermogen en het vermogen van de organisatie. Bij rechtspersonen is er een scheiding tussen het vermogen van de eigenaren en het vermogen van de organisatie (Klaas sen, Hoogendoorn en Bak, 2000: 238). Het Burgerlijk Wetboek Boek 2 "Rechtspersonen" (BW2) bevat de wettelijke regelingen omtrent rechtspersonen. De verenigingen, coöperaties, onderlinge waarborgmaatschappijen, naamloze vennootschappen, besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid en stichtingen bezitten rechtspersoonlijkheid (BW2: 3).
,I
De externe fmanciële verslaggeving van rechtspersonen in Nederland is geregeld in Titel 9 ''De jaarrekening en het jaarverslag" (Titel 9). De jaarrekening bestaat uit de balans, de winst- en verliesrekening en de overige gegevens (BW2: 361.1). In Titel 9 wordt met het jaarverslag het directieverslag of het bestuursverslag bedoeld. Wanneer in het vervolg wordt gesproken over de jaarrekening wordt de externe financiële jaarrekening bedoeld. Onder het jaarverslag wordt het hele verslag bedoeld, bestaande uit de jaarrekening, het directieverslag en de overige gegevens. Titel 9 is van toepassing op de coöperatie, de onderlinge waarborgmaatschappij, de naamloze
,I
vennootschap, de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid en de stichting en vereniging die een of meer ondernemingen in stand houden. Titel 9 is tevens van toepassing op banken, ongeacht hun rechtsvorm (BW 2:360). BW2: 362 vormt de kapstokregel van Titel 9: "de jaarrekening geeft volgens normen die in het maatschappelijk verkeer als aanvaardbaar worden beschouwd een zodanig inzicht dat een verantwoord oordeel kan worden gevormd omtrent het
5
Fondsenwervende instellingen
vermogen en het resultaat, almede voor zover de aard van een jaarrekening dat toelaat, omtrent de solvabiliteit en de liquiditeit van de rechtspersoon".
In aanvulling op de wettelijke regelingen in Titel 9 zijn door de Raad voor de Jaarverslaggeving (RJ) de Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving uitgegeven. De RJ is een overlegorgaan van werkgeversorganisaties, beleggingsanalisten, vakbonden en het Koninklijk Nederlands Instituut van Register Accountants (NIVRA). De Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving geven een nadere detaillering en invulling van de door de wet en jurisprudentie gestelde normen, maar ze hebben geen wettelijke grondslag (RJ, 2003: 23).
In de Verenigde Staten houdt de wetgever zich nauwelijks bezig met de regelgeving op het gebied van externe financiële verslaggeving. Dit ligt vooral in handen van de Financial Accounting Standards Board (FASB). Dit is een op particulier initiatief gebaseerd samenwerkingsverband van het georganiseerde accountantsberoep en vertegenwoordigers van beleggingsanalisten, het bedrijfsleven en deskundigen uit het academische accountancyonderwijs. De FASB heeft de Generally Accepted Accounting Principles (US GAAP) vastgesteld (Klaassen, Hoogendoorn en Bak, 2000:32).
In Groot-Brittannië is het de Accounting Standards Board (ASB) die zich bezig houdt met het opstellen van richtlijnen, de Financial Reporting Standards (FRS). De FRS vervangen geleidelijk de oude Statements of Standard Accounting Practice (SSAP's) (Klaas sen, Hoogendoorn en Bak, 2000: 31). Met betrekking tot de financiële verslaggeving van charities is de Statement of
I
Recommended Practice (SORP) opgesteld door de Charity commission. De Charity Commis sion is door de ASB erkend als regelende instantie (Charity Commission, 2000)
De
International
Accounting
Standards
Board
(IASB,
voorheen
IASC)
is
een
samenwerkingsverband van nationale accountantsorganisaties. De IASB werkt op internationaal niveau aan harmonisatie van de fmanciële verslaggeving. Hiertoe worden door de IASB de International Financial Accounting Standards (IFRS, voorheen lAS) opgesteld. Vanaf 2005 zijn Europese lidstaten verplicht tot het invoeren van de IFRS. Dit heeft ten doel om de interne markt
6
Fondsenwervende instellingen
beter te doen functioneren en nationale standaarden beter op elkaar aan te laten sluiten (Europese Gemeenschappen, 2002: L243/1). De RJ hanteert voor de opstelling van de Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving de IFRS als basis. De IASB hanteert een conceptual framework als basis voor het opstellen van de IFRS. Het conceptual framework is door de RJ vertaald als het 'Stramien' en is opgenomen in de Richtlijnen. Volgens het Stramien zijn er vier kwalitatieve kenmerken waaraan
,I
externe fmanciële verslaggeving moet voldoen, zodat de informatie voor gebruikers bruikbaar is (RJ, 2003: S5-01-06): begrijpelijkheid relevantie betrouwbaarheid tijdigheid.
In de Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving is een speciaal hoofdstuk opgenomen met betrekking tot FWI' s: Richtlijn 650. FWI' s hebben veelal de rechtsvorm stichting of vereniging. Voor stichtingen en verenigingen die een onderneming van zekere omvang in stand houden is Titel 9 van toepassing (Rl, 2003: 650-01). Voor zover instellingen daar niet aan hoeven te voldoen, zijn zij in hoge mate vrij in de wijze waarop zij hun jaarverslaggeving inrichten. Hiermee komt de duidelijkheid en vergelijkbaarheid van de jaarrekeningen in het geding. Omdat fondsenwerving gebaseerd is op maatschappelijk vertrouwen, hebben fondsenwervende instellingen behoefte aan standaarden voor de verslaggeving (Rl, 2003: 650-01). Door het opnemen van Richtlijn 650 is er een standaard voor FWI' s voor het inrichten van het jaarverslag en de jaarrekening. Voor Richtlijn 650 gelden in beginsel dezelfde grondslagen en regels voor de inrichting van de jaarrekening als welke gelden voor ondernemingen, zoals opgenomen in de Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving en Titel 9.
De Richtlijn 650 is tot stand gekomen door een initiatief van het Centraal Bureau Fondsenwerving (CBF). Het CBF heeft een relatief belangrijke rol in de externe verslaggeving van FWI's. De centrale doelstelling van het CBF is: "te bevorderen dat in Nederland de werving en besteding van fondsen - hieronder mede begrepen gelden verkregen van kansspelvergunninghouders zoals bedoeld in de Wet op de kansspelen - door en voor charitatieve, culturele, wetenschappelijke of
7
Fondsenwervende instellingen
andere het algemeen nut beogende rechtspersonen en de voorlichting die door hen in dat kader wordt afgegeven, op verantwoorde wijze plaatsvinden. Dit doet zij zowel in het belang van het publiek als in het belang van de erbij betrokken rechtspersonen" (CBF, 2003).
Onderzoek van het CBF in 1991 wees uit dat het publiek en de fondsenwervende wereld behoefte hadden aan meer transparantie in de sector. Dit is aanleiding geweest tot het instellen van een keurmerk voor FWI' s. Een FWI welke voor een keurmerk in aanmerking wil komen moet voldoen aan het reglement van het CBF-Keur. Dit reglement stelt verschillende eisen aan FWI' s, onder andere met betrekking tot de samenstelling van het bestuur, externe communicatie, fondsenwerving en beleidsvoering. Het belangrijkste onderdeel van het reglement wordt echter gevormd door: De Richtlijn Verslaggeving Fondsenwervende Instelling, kortweg richtlijn FWI, welke door de RI is opgenomen als Richtlijn 650 in de Richtlijnen voor de laarverslaggeving (CBF, 2004: 7). Richtlijn 650 is door de RI opgenomen in de Richtlijnen voor de laarverslaggeving met als doel dat de instellingen hun verslagen zo inrichten dat het publiek daarin duidelijke antwoorden kan vinden op drie essentiële vragen (RI, 2003: 650-02): 1. Welk deel van de gift blijft over voor het goede doel? Anders gezegd: hoe hoog zijn de kosten van de fondsenwerving in relatie tot de opbrengsten? 2. Worden de giften direct besteed, of wordt het geheel of voor een groot deel opgepot? 3. Wordt het geld daadwerkelijk besteed aan het bij de werving aangegeven doel of wordt het achteraf aan andere, eventueel minder 'populaire' doelen besteed?
Volgens het Stramien zijn er twee grondslagen voor het opstellen van externe fmanciële verslagen. Eén daarvan is het toerekeningsbeginsel (RI, 2003: S4-01). Titel 9, de Richtlijnen, de US GAAP, de FRS en de IFRS schrijven toepassing van het periode-toerekeningstelsel voor. Richtlijn 650 stelt dat de jaarrekening van FWI' s tevens op basis van het toerekeningsbeginsel moet worden ingericht (RI, 2003: 650-21). Er is echter discussie (Anthony, 1989: 1, Aukes, 1992: 46-50, Bindenga, 1988: 208, Mautz, 1990: 93) of het toerekeningsbeginsel wel van toepassing is op FWI' s. Er kan wellicht beter worden voldaan aan de eisen die gebruikers stellen aan de fmanciële verslaggeving door toepassing van het kasstelsel.
8
Fondsenwervende instellingen
Bij toepassing van het toerekeningsbeginsel worden de gevolgen van transacties en andere gebeurtenissen verwerkt wanneer zij zich voordoen en niet wanneer geldmiddelen worden ontvangen of betaald. Ze worden in de administratie geboekt en in de jaarrekening verwerkt van de periode waarop zij betrekking hebben (RI, 2003: S4-01). Financiële verslagen die zijn opgesteld volgens het toerekeningsbeginsel informeren niet alleen over transacties die hebben plaatsgevonden en de geldontvangsten, maar geven ook inzicht in de toekomstige ontvangsten en uitgaven. Er vindt dus een periodetoerekening plaats van ontvangsten en uitgaven. Dit is c
(
I/'
belangrijke informatie voor de besluitvorming in een onderneming, omdat het inzicht geeft in de efficiency van de voortbrenging in een bepaalde periode (IASe, 1989). De tegenhanger van het periode-toerekeningstelsel is het kasstelsel. Bij het kasstelsel vindt verslaggeving plaats aan de hand van geldstromen. Uitgaven en inkomsten worden verantwoord in de periode waarin ze worden betaald respectievelijk ontvangen. Kenmerken van het kasstelsel zijn het relatief eenvoudige systeem van boekhouden en de objectiviteit van waardering en toerekening.
Mautz (1990: 93) is van mening dat het kasstelsel voor FWI's de voorkeur heeft. Een FWI transformeert middelen van haar vermogenverschaffers naar haar cliënten in tegenstelling tot een onderneming waarbij gelden van cliënten ten goede komen aan de vermogenverschaffers. Om inzicht te krijgen of een FWI aan haar doelstellingen heeft voldaan willen belanghebbenden weten of de geschonken gelden daadwerkelijk zijn uitgegeven en welk deel is overgehouden voor een volgende periode. Dit inzicht wordt verkregen door een overzicht van uitgaven en ontvangsten.
Bindenga (1988: 208) stelt dat voor NPO's het kasstelsel kan voldoen. "De basis van het registratieproces is het vastleggen van in- en uitgaande geldstromen." Voor organisaties die naar winst streven en uit de registratie van het bedrijfsgebeuren de informatie willen putten ter berekening van de winst of het verlies over een periode, vindt hij het kasstelsel niet toereikend en zou het periode-toerekeningstelsel moeten worden toegepast.
Anthony (1989: 1) is van mening dat verslaggeving voor NPO' s niet anders hoeft te zijn dan voor ondernemingen. Hij stelt dat het toerekeningsbeginsel de voorkeur heeft en dat op bepaalde punten een specifieke aanpak nodig is, bijvoorbeeld op het punt van giften. Bovendien stelt
9
Fondsenwervende instellingen
Anthony (1989: 89) dat NPO's een fondsenadministratie zouden moeten bijhouden waaruit van ieder fonds de omvang en de kapitaalstromen zichtbaar worden.
Aukes (1992: 49) is van mening dat het kasstelsel onvoldoende inzicht geeft in de resultaten van de verrichte prestaties en in de financiële positie op een bepaald moment. Om gebruikers van de financiële verslaggeving inzicht te geven in de kosten van de verrichte activiteiten en in de financiële positie van de organisatie is alleen het periode-toerekeningstelsel acceptabel. Echter kleinere organisaties, die nauwelijks vaste activa hebben en waarbij uitgaven en kosten vrijwel samenvallen, zouden uit het oogpunt van kosten kunnen volstaan met een administratie en (/
verantwoording op kostenbasis.
Er is dus discussie over welk stelsel FWI's voor het inrichten van de externe financiële verslaggeving moeten toepassen. In dit onderzoek zal verder ingegaan worden op de voor- en tegen argumenten voor het toepassen van één van beide stelsels. Tevens zal worden gekeken welke elementen van beide stelsels terugkomen in de externe financiële verslaggeving en in welke mate deze elementen bijdragen aan de kwaliteit van de verslaggeving. Om de kwaliteit van de verslaggeving te meten zal een meetlat worden opgesteld aan de hand van de drie vragen waarop FWI's in hun verslaggeving antwoord moeten geven: Welk deel van de gift blijft over voor het goede doel? Wordt het geld wel besteed, of wordt het geld voor een groot deel opgepot? Wordt het geld daadwerkelijk besteed aan het bij de werving aangegeven doel?
§ 1.2 Probleemstelling Doel van deze scriptie wordt om te onderzoeken hoe FWI's het beste informatie kunnen geven en verantwoording kunnen afleggen door middel van externe financiële verslaggeving. Richtlijn 650 schrijft voor dat voor de verslaggeving gebruik gemaakt moet worden van het periodetoerekeningstelsel. Dit kan echter bij de waardering van bepaalde baten en eigendommen leiden tot problemen, wat de kwaliteit van de verslaggeving niet ten goede komt. Toepassing van het
10
Fondsenwervende instellingen
kasstelsel kent geen problemen van toerekening en waardering. Dit heeft geleid tot de volgende probleemstelling voor deze scriptie:
Welke argumenten zijn aan te voeren voor een keuze tussen het kasstelsel en het periodetoerekeningstelsel voor de externe financiële verslaggeving van FWl's en welke elementen uit de op te stellen kwaliteitsmaatstaf komen terug in de jaarverslagen van Nederlandse FWI's?
(/~ )
§ 1.3 Werkwijze In deze paragraaf wordt beschreven hoe het onderzoek wordt opgezet en welke werkwijze gevolgd wordt om tot een antwoord op de probleemstelling te komen.
In hoofdstuk twee wordt de definiëring van FWI's behandeld. Hiertoe zal eerst worden ingegaan
\I
op het begrip non-profit organisatie. Vervolgens wordt er een classificatie gemaakt van nonprofitorganisaties. Binnen deze classificatie zal de FWI een plek krijgen. Nadat het begrip FWI is gedefmieerd zal worden ingegaan op de theorie rondom externe verslaggeving van NPO's en FWI's. Daartoe zal om te beginnen worden ingegaan op de uitgangspunten van de externe verslaggeving van NPO's en FWI's. Vervolgens wordt een specifiek onderwerp met betrekking tot de externe financiële verslaggeving bij NPO's behandeld, namelijk het gebruik van een fondsenadministratie. Het hoofdstuk wordt afgesloten met de theorie rondom het kasstelsel en periode-toerekeningstelsel. Om deze stelsels te verduidelijken zal ook aandacht worden besteed
j
aan verschillende boekhoudstelsels, zoals enkel boekhouden, dubbel boekhouden en het kameralistische stelsel van boekhouden.
Hoofdstuk drie behandelt de wet- en regelgeving met betrekking tot FWI's. Hierbij zal ten eerste worden gekeken naar de Nederlandse wetgeving. De toepassing van Titel 9 op FWI's wordt besproken. Vervolgens wordt dieper ingegaan op Richtlijn 650 van de RI. Ten tweede komt de buitenlandse regelgeving met betrekking tot FWI's aan bod. De Amerikaanse Financial Accounting Standard (FAS) No. 117 ''Financial Statements of not-for-profit organizations" wordt
11
Fondsenwervende instellingen
besproken. Vervolgens wordt de 'Statement of Recommended Practice' (SORP) uit GrootBrittanië besproken. Het hoofdstuk wordt afgesloten met samenvattend overzicht en een vergelijking tussen de verschillende wet- en regelgeving.
Hoofdstuk vier is gewijd aan de beantwoording van het eerste deel van de probleemstelling. Er zal worden ingegaan op de voor- en nadelen van toepassing van het periode-toerekeningstelsel en het kasstelsel. De voor- en nadelen worden gekoppeld aan de problemen en bijzonderheden van de , (
externe fmanciële verslaggeving bij FWI' s. Er zal getracht worden argumenten aan te dragen voor toepassing van één van beide stelsels of elementen daarvan in de verslaggeving van FWI' s.
1/) Voordat argumenten voor één van beide stelsels gegeven kunnen worden moet duidelijk zijn welke informatie in de verslaggeving van FWI' s verstrekt moet worden. Om deze informatiebehoefte te bepalen zullen in hoofdstuk vier eerst een aantal uitgangspunten worden besproken. Om te beginnen wordt de toepasbaarheid van algemene verslaggevingbeginselen op FWI' s besproken. De beginselen die worden besproken zijn het: continuïteitsbeginsel, matchingbeginsel, realisatiebeginsel, voorzichtigheidsbeginsel.
Vervolgens wordt ingegaan op prestatiemeting bij FWI' s. Hieruit blijkt welke informatie de verslaggeving moet verschaffen om de prestaties van de instelling te kunnen beoordelen. Daarnaast zal aandacht worden besteed aan de doelstelling van de externe verslaggeving van FWI's. Om de doelstelling van de externe verslaggeving te bereiken zal voldaan moeten worden aan kwalitatieve eisen welke eveneens zullen worden besproken.
Wanneer duidelijk is aan welke doelstellingen de verslaggeving moet voldoen en hoe de prestaties van FWI' s kunnen worden gemeten kan pas een oordeel worden gegeven over welk toe te passen stelsel hier het meest aan bijdraagt. De argumentatie zal plaatsvinden met behulp van de bouwstenen voor financiële overzichten:
12
Fondsenwervende instellingen
definition recognition measurement presentation disclosure.
In hoofdstuk vijf wordt de opzet van het empirisch onderzoek besproken. Het empirisch onderzoek wordt uitgevoerd om het tweede deel van de probleemstelling te beantwoorden: 'welke elementen uit de op te stellen kwaliteitsmaatstaf komen terug in de jaarverslagen van Nederlandse
1,, \'-
FWI's?'
In
hoofdstuk
vijf
zal
een
kwaliteitsmaatstaf
worden
gepresenteerd.
Deze
kwaliteitsmaatstaf zal worden opgesteld aan de hand van de gegevens verzameld in hoofdstuk twee, drie en vier. De kwaliteit van de verslaggeving van FWI' s kan worden afgemeten aan de eisen die worden gesteld in Richtlijn 650 (RJ, 2003: 650-02): Welk deel van de gift blijft over voor het goede doel? Wordt het geld wel besteed, of wordt het geld voor een groot deel opgepot? Wordt het geld daadwerkelijk besteed aan het bij de werving aangegeven doel?
Tevens zullen hypotheses worden gepresenteerd. Deze hypotheses worden in het empirisch onderzoek getoetst. Voor het onderzoek zal gebruikt worden gemaakt van de jaarverslagen van organisaties die in het bezit zijn van een CBF-Keurmerk.
In hoofdstuk zes worden de resultaten van het empirisch onderzoek besproken. Ten eerste komen de uitkomsten uit de verschillende onderdelen uit de kwaliteitsmaatstaf aan de orde. Ten weede worden de hypotheses behandeld.
Hoofdstuk zeven vormt de conclusie van de scriptie.
Schematisch kan de werkwijze als volgt worden weergegeven:
13
Fondsenwervende instellingen
H2 Theorie
H3 Wet- en regelgeving
(-
(
14
Fondsenwervende instellingen
Hoofdstuk 2 Theoretisch kader
In hoofdstuk 2 zal om te beginnen de begripsbepaling rondom FWI's plaatsvinden. Dit zal gebeuren door verschillende definities met elkaar te vergelijken. Omdat een FWI valt onder een NPO, wordt .dieper ingegaan op het begrip NPO in paragraaf 2.1. Vervolgens worden in paragraaf 2.2 verschillende typologieën van NPO's behandeld. Ter verduidelijking wordt een schematisch overzicht gepresenteerd. In paragraaf 2.3 wordt een plek gegeven aan FWI's binnen de besproken typologieën. Nadat het begrip FWI is gedefinieerd zullen algemene uitgangspunten met betrekking tot de externe verslaggeving van NPO's en FWI's worden behandeld. Dit zal gebeuren in
t
paragraaf 2.4.
Nadat de algemene uitgangspunten zijn besproken zal in paragraaf 2.5 een specifiek onderwerp worden behandeld met betrekking tot de verslaggeving van NPO's en FWI's, namelijk de fondsenadministratie. Het hoofdstuk wordt in paragraaf 2.6 afgesloten met de theorie over het periode-toerekeningstelsel en het kasstelsel. Om het inzicht in beide stelsels te vergroten zal tevens aandacht worden besteed aan de boekhoudstelsels die eraan ten grondslag liggen: enkel boekhouden, dubbel boekhouden en het stelsel van het kameralistische boekhouden.
§ 2.1 Non-profitorganisaties
Een organisatie is een samenwerkingsverband van mensen en middelen met het doel een gemeenschappelijk voordeel te behalen. Een essentieel kenmerk van iedere organisatie is dat er gebruik wordt gemaakt van activa om goederen en diensten voort te brengen. Dit wordt gekenmerkt
door
het
transformatieproces
waarbij
productiemiddelen
(input)
worden
getransformeerd in goederen en diensten (output). In een organisatie kunnen doelen en resultaten worden behaald die door individuen niet gehaald kunnen worden. De personen die deel uitmaken van een organisatie streven een gemeenschappelijk doel na. Op basis van de doelstelling kunnen organisaties worden ingedeeld in profit- en non-profit organisaties.
15
Fondsenwervende instellingen
Bij profitorganisaties is de doelstelling geformuleerd in termen van het maken van winst. Het leveren van goederen en diensten is een middel om dit doel te bereiken. Bij NPO's is het doel het leveren van bepaalde goederen en diensten teneinde een maatschappelijk nut te creëren, onder meer of minder strikte financiële randvoorwaarden. Door de wijze waarop de doelstelling van NPO's geformuleerd is, liggen de te verrichten activiteiten veelal vast. Bij profit-organisaties liggen de te verrichten activiteiten niet vast. Er moeten door het management strategische keuzes gemaakt worden over de te kiezen product/marktcombinatie.
Herremans en Mentink (1993: 18) geven het onderscheid tussen een pro fit en een NPO als volgt (
schematisch weer:
/
\-
)
.Profit {)rganisatie.
NPO
maken van winst
leveren van goederen enlof diensten
leveren van goederen enlof
fmanciële positie en resultaat
diensten Tabel 2.1: het onderscheid tussen profit organisaties en NPO's. Bron: Herremans en Mentink, 1993: 18.
Het onderscheid in doelstelling van een profit organisatie en een NPO biedt echter niet voldoende houvast. In beide typen organisaties worden immers productiemiddelen getransformeerd in goederen enlof diensten die een maatschappelijk nut hebben. Het verschil zit in het feit dat aan een profit-organisatie
ook wel onderneming
genoemd,
de
eis van financieel-economische
zelfstandigheid wordt gesteld. Ondernemingen zullen vanwege de financieel-economische zelfstandigheid een winstdoelstelling in stand moeten houden (Aukes, 1992: 17).
Een NPO wordt niet gekenmerkt door de eis van financieel-economische zelfstandigheid. Er zijn weliswaar
NPO's
die fmancieel onafhankelijk zijn,
deze
organisaties
verkrijgen hun
financiering smid delen door het in rekening brengen van een prijs aan afnemers. Echter het relatief grootste deel van de NPO's heeft financiële ondersteuning nodig. In dit geval worden middelen
16
Fondsenwervende instellingen
beschikbaar gesteld zonder dat daar een direct aanwijsbare tegenprestatie van de organisatie tegenover staat.
Herremans en Mentink (1993: 18) geven de volgende defInitie van een NPO: "een nonprofItorganisatie is een organisatie waarvan de doelstelling gelegen is in het leveren van bepaalde goederen of diensten teneinde een zeker maatschappelijk nut te creëren, waarbij de fInanciering van de activiteiten en de fmancië1e positie randvoorwaarden vormen". In deze defInitie ligt de nadruk op de bijzondere doelstelling van een NPO. Uit de defmitie blijkt echter niet de voor NPO's karakteristieke manier van fInanciering. In de defInitie van het Limperg Instituut (1986: 42) )
komt dit wel tot uiting: "een non-profItorganisatie is een uitvoerende organisatie niet gericht op het behalen van een positief resultaat uit de dienstverlening maar gevormd voor sociale, culturele, educatieve of ftlantropische doeleinden, die gefInancierd wordt met gelden afkomstig van leden, afnemers, schenkers enlof collectieve middelen en die een particulier, althans privaatrechtelijk karakter bezit". Uit deze defmitie komt duidelijk de herkomst van fInanciële middelen tot uiting en daarom zal deze definitie vanaf nu worden gebruikt.
§ 2.2 Typologieën NPO's
Non-profItorganisaties kunnen op verschillende manieren worden ingedeeld. Anthony en Herzlinger (1975: 9-10) hanteren een indeling naar de doelgroep. Een andere indeling is van Anthony (1978: 9), die een indeling in type A en type B organisaties hanteert. Bindenga (1988: 213) en Herremans en Mentink (1993: 662) hebben beiden een typologie die is afgeleid van Anthony, maar deze is door de auteurs aangevuld.
Anthony en Herzlinger (1975: 9-10) hanteren een tweedeling: cliëntgerichte organisaties en publiekgerichte organisaties. Cliëntgerichte non-profItorganisaties leveren individuele goederen aan afzonderlijke cliënten. De omvang van de service is afhankelijk van de hoogte van de bijdrage van de cliënt. Voorbeelden van cliëntgerichte organisaties zijn universiteiten en ziekenhuizen. Publiekgerichte organisaties brengen collectieve goederen voort. Collectieve goederen zijn
17
Fondsenwervende instellingen
bestemd en beschikbaar voor een breed publiek zonder dat er een directe betaling tegenover staat. Een voorbeeld van een publiekgerichte organisatie is defensie.
Anthony (1978: 9) gebruikt de termen type A en type B organisaties. Deze indeling is gebaseerd op de herkomst van financiële middelen. De NPO's die met de verkoop van goederen en diensten zichzelf in stand kunnen houden worden door Anthony aangemerkt als type A non-profit organisaties. Deze organisaties zijn onderhevig aan de krachten van de markt. Het verschil met een onderneming is dat prestaties van de NPO niet worden afgemeten aan de hoogte van de winst. Voor een onderneming geldt in beginsel, hoe hoger de winst hoe beter de prestaties zijn. Voor een type A NPO is dit niet het geval. In een type B NPO worden de fmanciële middelen voor een belangrijk deel binnengehaald uit andere bronnen dan de opbrengst van verkopen. Dit betekent dat type B organisaties afhankelijk zijn van andere instanties, bijdragen, giften en subsidiëring van de overheid. In deze organisaties kunnen de producten of diensten die worden voortgebracht niet worden uitgedrukt in opbrengsten, met andere woorden er is geen relatie tussen de binnenkomende geldstroom en de omvang van de dienstverlening (Aukes, 1992: 23). Een voorbeeld van type B organisaties zijn overheidsorganisaties die worden gefmancierd uit belastingopbrengsten. De diensten die door de overheidsorganisatie worden geleverd kunnen niet direct worden gerelateerd aan de individuele belastingbetaler en de vergoeding voor de goederen en diensten kunnen hierdoor niet als opbrengsten worden aangemerkt.
Bindenga (1988: 213) en Herremans en Mentink (1993: 20-24) hanteren een nagenoeg gelijke indeling. Deze indeling is gebaseerd op de type A en type B organisaties van Anthony, welke zij enigszins hebben uitgebreid. Bindenga en Herremans en Mentink onderscheiden vier typen NPO's die op basis van de volgende kenmerken kunnen worden ingedeeld: eigen opbrengsten zonder subsidies overwegend eigen opbrengsten met daarnaast subsidies overwegend subsidies met daarnaast eigen opbrengsten subsidies zonder eigen opbrengsten.
18
Fondsenwervende instellingen
Herremans en Mentink noemen de eerste twee soorten opbrengstverwervende organisaties. Dit type organisatie ontvangt fmanciële middelen voor geleverde goederen of diensten. Afnemers moeten
een prijs
betalen
voor
de
aan hen
geleverde
goederen
of diensten.
Het
opbrengstverwervende karakter van deze NPO's is niet zo sterk als dat van profitorganisaties. Waar het verwerven van opbrengsten bij pro fit-organisaties een op zich staand doel is, is opbrengstenverwerving voor NPO's een randvoorwaarde. De indeling van opbrengstverwervende NPO's sluit aan bij het type A organisatie van Anthony.
De laatste twee soorten noemen Herremans en Mentink bestedingsgerichte organisaties. Deze I
I, )
organisaties worden gefmancierd door subsidies en donaties en zijn gericht op besteding van de ontvangen middelen. Bestedingsgerichte organisaties ontvangen middelen zonder dat hier een direct aanwijsbare tegenprestatie tegenover staat. Deze middelen kunnen worden verstrekt in geldelijke bijdragen of in de vorm van goederen of aangeboden diensten. Bestedingsgerichte organisaties komen overeen met het type B organisaties van Anthony. Wanneer bovenstaande bevindingen schematisch worden weergegeven ontstaat figuur 2.2. organisaties
profit-organisaties )
non-profit organisaties
/
type A
I
I I
opbrengstverwervende NPO NPO met eigen NPO met eigen opbrengsten opbrengsten met zonder subsidies daarnaast subsidies
~ typeB
bestedinsgerichte NPO NPO met NPOmet overwegend subsidies zonder eigen subsidies en daarnaast eigen opbrengsten opbrengsten
Figuur 2.1: typologie NPO's, ontleend aan: Herremans en Mentink (1993: 24) en Bindenga (1988: 213).
,I
19
I
Fondsenwervende instellingen
§ 2.3 Fondsenwervende instellingen In hoofdstuk één is een eerste definitie van FWI' s gegeven. Op basis van deze defmitie kan een FWI tot een NPO worden gerekend. De defmitie uit hoofdstuk één luidde: "een niet op winst gerichte particuliere organisatie die qua doelstelling gericht is op het leveren van goederen enlof diensten ten behoeve van het bevorderen van een maatschappelijk nut, en die voor het realiseren van haar doelstelling een beroep doet op de publieke offervaardigheid. De bijeengebrachte gelden zijn door het publiek vrijwillig afgestaan, vormen geen of geen evenredige tegenprestatie voor geleverde goederen of diensten en er kunnen geen rechten voor zorg of hulp aan worden ontleend" (Karman en Swachten, 2001: 1443). Deze definitie wijkt af van de definitie die door het
1"-
)
CBF wordt gehanteerd evenals van de defmitie die in Richtlijn 650 wordt gehanteerd. Het CBF defmieert een FWI als volgt: "een naar Nederlands recht opgerichte stichting of vereniging met volledige rechtsbevoegdheid die voor realisering van charitatieve, culturele, wetenschappelijke of andere het algemeen nut beogende doelstellingen door middel van fondsenwerving een beroep doet op de publieke offervaardigheid" (CBF, 2004: 5). In Richtlijn 650 wordt de volgende definitie gehanteerd: "een particuliere organisatie die qua doelstelling niet op winst is gericht en voor het realiseren van zijn doelstelling een beroep doet op de publieke offervaardigheid" (RI, 2003: 650-03).
Opvallend is dat alledrie de defmities uitgaan van 'publieke offervaardigheid', terwijl uit Richtlijn 650 blijkt dat fmanciële middelen ook worden verkregen uit het bedrijfsleven en van subsidies van I/overheden. Om deze reden is het beter 'de publieke offervaardigheid' te vervangen door 'subsidies, donaties van het publiek en het bedrijfsleven' .
De definitie die wordt gehanteerd in Richtlijn 650 is de meest ruime definitie. De definities van Karman en Swachten en van het CBF geven aan dat de doelstelling van een FWI gelegen moet zijn in het dienen van een algemeen of maatschappelijk nut. De definitie van Richtlijn 650 geeft enkel de beperkende factor dat de doelstelling niet het behalen van winst mag zijn. Ik ben van mening dat de definitie die gehanteerd wordt in Richtlijn 650 om deze reden niet voldoet.
!
I 20
Fondsenwervende instellingen
De definities die worden gehanteerd door Karman en Swachten en het CBP verschillen op twee punten: 1.
het CBP geeft een richting aan de doelstelling
2.
Karmen en Swachten betrekken de activiteiten van FWI' s in hun defmitie
Ad. 1
Het CBP geeft in haar defmitie een richting aan waarop FWI's zich zouden moeten richten: 'charitatieve, culturele, wetenschappelijke of andere het algemeen nut beogende doelstellingen'. Karmen en Swachten spreken enkel van het bevorderen van een maatschappelijk nut. De toevoeging van het werkterrein van FWI' s is naar mijn mening een nuttige toevoeging aan de
"'-
)
definiëring van FWI' s.
Ad 2.
Karmen en Swachten hebben hun definitie bewust aangevuld met de zinsnede: "de levering van goederen enlof diensten ten behoeve van een maatschappelijk nut", omdat dit de kernactiviteit vormt van een FWI.
Op basis van bovenstaande overwegingen zal vanaf nu de volgende definitie voor FWI worden gehanteerd: 'een niet op winst gerichte particuliere organisatie die qua doelstelling gericht is op het
leveren
van goederen enlof diensten
ter realisering van charitatieve,
culturele,
wetenschappelijke of andere maatschappelijke doelstellingen, en die voor het realiseren van haar doelstelling een beroep doet op subsidies, donaties van het publiek en het bedrijfsleven' .
,I I
Een FWI kan op basis van deze definitie tot een NPO worden gerekend. Een FWI is niet gericht op het behalen van winst, maar stelt zich ten doel om een maatschappelijk nut te dienen, waarmee aan de definitie van een NPO uit paragraaf 2.1 wordt voldaan. De inkomsten van een FWI bestaan voornamelijk uit donaties van het publiek, bedrijfsleven en subsidies van de overheid. Een FWI valt om deze reden onder de type Bofbestedingsgerichte NPO's.
I ,I 21
Fondsenwervende instellingen
§ 2.4 Uitgangspunten externe verslaggeving NPO's Net als van profit-organisaties wordt van NPO's verlangd dat ze verantwoording afleggen over het gevoerde beleid en informatie geven over de gang van zaken. De externe verslaggeving van NPO's is echter niet vergelijkbaar met die van een profit-organisatie, omdat zich een aantal specifieke problemen voordoen. De meeste verslaggevingproblemen die specifiek zijn voor NPO' s doen zich voor bij type Bofbestedingsgerichte NPO's (Aukes, 1992: 23). Hieronder vallen tevens de FWI's. Doordat het winststreven bij FWI's ontbreekt, voldoen traditionele prestatie-indicatoren die worden gebruikt in de profit-sector niet. (Henderson, Chase en Woodson, 2002: 63). Dit komt
I~
doordat een groot deel van de ratio's worden afgezet tegen de opbrengst of winst van een organisatie. Doordat FWI' s een maatschappelijk doel nastreven in plaats van een winstdoelstelling is de effectiviteit en doelrealisering moeilijk kwantificeerbaar (Ginkel, van, 1999: 173). Om deze reden moet de externe verslaggeving van FWI's anders worden ingericht dan voor profitorganisaties.
Uitgangspunten voor de externe verslaggeving zijn het afleggen van verantwoording en het geven van informatie (Aukes, 1999: 26). FWI's krijgen gelden van particulieren, uit het bedrijfsleven en uit de gemeenschap zodat ze hun maatschappelijke doelstelling kunnen verwezenlijken. Doordat deze middelen beschikbaar worden gesteld zonder dat hiervoor een tegenprestatie tegenover staat vloeit de plicht voort tot het afleggen van verantwoording over hoe de gelden zijn besteed. Er zal inzicht gegeven moeten worden in de prestaties van de organisatie.
Naast het afleggen van verantwoording moeten FWI's informatie geven ten behoeve van de oordeels en besluitvorming van belanghebbenden. Evenals bij profit-organisaties zijn er bij FWI's diverse gebruikers van externe verslaggeving. Het belang van de gebruikersgroepen verschilt echter met die van gebruikersgroepen van profit-organisaties. Een belangrijke gebruiker als bijvoorbeeld de aandeelhouder speelt bij FWI's nauwelijks een rol, terwijl voor FWI's daarentegen specifieke gebruikers te onderscheiden zijn zoals donateurs en subsidiegevers (Hoogendoorn, 1993: 663). Om deze reden is kan het geven van begrotingsinformatie voor FWI's als een doelstelling worden gezien van de externe financiële verslaggeving (Herremans en Mentink, 1993:
22
Fondsenwervende instellingen
37). Het opstellen van een begroting kan subsidieverstrekkers en donateurs inzicht geven in de kostenbeheersing van een organisatie.
Aan de hand van verstrekte informatie moet het belanghebbenden mogelijk worden gemaakt om een oordeel te vormen over de effecten die uitgaan van de activiteiten van de organisatie (Aukes en Maat, 2001: 1421). Hierbij speelt zowel fmanciële informatie als niet-financiële informatie een rol. De fmanciële informatie wordt gegeven in de jaarrekening en de niet-financiële informatie wordt verstrekt in het directie- of bestuursverslag. Een aantal auteurs is van mening dat voor de oordeelsvorming over de effectiviteit van de activiteiten van FWI' s het directieverslag belangrijker is dan de jaarrekening (Hoogendoorn, 1993: 664 en Ginkel, van, 1999: 172). \~
Om volledig aan de verantwoording en informatiefunctie te kunnen voldoen onderscheid Anthony (1978: 48) vier gebieden waarin FWI's in hun verslaggeving minimaal aandacht moeten besteden: 1. uitkomsten van de activiteiten, 2. prestaties van het management, 3. voldoen aan voorschriften, 4. financiële levensvatbaarheid.
Ad. 1 uitkomsten van de activiteiten Financiële middelen worden ter beschikking gesteld aan een FWI, met de verwachting dat de middelen worden besteed aan de activiteiten die vooraf door de FWI zijn bepaald. Een FWI zal verantwoording moeten afleggen wat de uitkomsten zijn van de verrichte activiteiten. Hiervoor moet inzicht gegeven worden in de verrichte diensten en de daarmee samenhangende kosten. Door het ontbreken van het winstcriterium zijn bij FWI's aan de meting van de bereikte resultaten specifieke problemen verbonden (Aukes, 1992: 33). Hier wordt in hoofdstuk 4 dieper op ingegaan. De problemen rond resultaatbepaling bij FWI's heeft er toe geleid dat niet-financiële gegevens een belangrijkere rol zijn gaan spelen. Immers, wanneer uitkomsten niet betrouwbaar in financiële grootheden gegeven kunnen worden, moet niet-financiële informatie inzicht geven in de productiviteit van de organisatie.
23
Fondsenwervende instellingen
Ad. 2 prestaties van het management Bij de beoordeling van de prestaties van het management is het van belang inzicht te krijgen of gelden verstandig worden besteed (Anthony, 1978: 36). Belanghebbenden willen weten of het management een goed beleid voert.
Ad. 3 voldoen aan voorschriften Dit punt is van belang voor FWI' s die donaties of subsidies krijgen waaraan bepaalde voorwaarden zijn verbonden. Deze voorwaarden kunnen bijvoorbeeld stellen dat het beschikbaar gestelde geld alleen aan een bepaald doel mag worden besteed. Dit komt bijvoorbeeld voor bij subsidies van de overheid of bij nalatenschappen. Voorwaarden bevatten relatief vaak de eis dat een accountant moet toezien op naleving van de gestelde voorwaarden.
Het toepassen van een fondsenadministratie kan hier eveneens uitkomst bieden. Een fondsenadministratie geeft een overzicht van afzonderlijke projecten of activiteiten en moet inzicht bieden in de grootte van een fonds op balansdatum en de mutaties in een bepaalde periode. In paragraaf 2.5 wordt dieper ingegaan op de fondsenadministratie.
Ad. 4 financiële levensvatbaarheid Belanghebbenden hebben voor hun oordeels- en besluitvorming behoefte aan toekomstgerichte informatie. Voor inzicht in de continuïteit van de functievervulling, moet er inzicht verkregen worden in de financiële positie van de onderneming. Dit is nodig om te beoordelen of de FWI aan haar lopende verplichtingen kan voldoen en of de FWI haar activiteiten in de toekomst voort kan zetten. Het gaat hier dus om het verstrekken van financiële gegevens.
§ 2.5 Fondsenadministratie
Fondsenadministratie is een vertaling van de Amerikaanse term 'fund accounting'. Een andere Nederlandse term die wordt gebruikt is 'bestemde middelenadministratie' (Groot en van de Poel, 1993: 107). Een fondsenadministratie wordt op meerdere manieren gedefinieerd:
24
Fondsenwervende instellingen
•
"het proces van scheiding van een actief in afzonderlijke rekeningen op basis van eisen gesteld door donateurs of door benoeming van een overheidsbestuur" (Ries en Benjamin, 200 I: 33-12).
•
"een zelfstandige administratie van inkomsten en uitgaven die verband houden met middelen die voor specifieke doelen zijn verkregen"(Groot en van de Poel, 1993: 107).
•
"een zelfstandige administratie van middelen die de NPO heeft verkregen voor een bepaald doel" (Aukes, 1992: 110).
Het bijhouden van een fondsenadministratie is gericht om in de verslaggeving onderscheid te maken tussen vrij beschikbare middelen en voor een bepaald doel bestemde middelen. Donaties, giften en subsidies kunnen aan de FWI beschikbaar worden gesteld met enkele restricties aan de besteding van deze middelen. Een fondsenadministratie kan dan gebruikt worden om rekening en verantwoording af te leggen over het beheer van de betreffende fondsen. Daarbij wordt inzicht gegeven of middelen op effectieve wijze hebben bijgedragen aan de realisatie van de gestelde doelen.
De
verslaggevende
eenheid
wordt
dus
gevormd
door
een
fonds,
een
vermogensbestanddeel van de organisatie waarvan zowel een balans als een resultatenrekening wordt opgesteld (Aukes en Maat, 2001: 1436). Doordat van ieder afzonderlijk fonds een balans en resultatenrekening wordt gegeven wordt het inzicht vergroot.
Een voorbeeld van een fondsenadministratie is te vinden in de jaarrekening van Stichting Cordaid (2002: 7,17-18). Aan de passivazijde van de balans is een vastgelegd vermogen opgenomen van € 4.347.000,-.
25
Fondsenwervende instellingen
-',~
<
Eigen vermogen ~ bestQQdbaar vermogQn ~ vastgelegd vermogen
19.516 2G6
Voorzieningen Schulden ~ ~
1/.962 7.684
15.169 .... H7
op lange termijn op korte termfîn
19.646 1.122;
105.183 81.267 .........................
98.927 a3.364
186.450
...................-.....
Totaal passiva
Figuur 2.2: fondsen administratie (1)
In de toelichting van de balans wordt het vastgelegde vermogen als volgt gespecificeerd:
Het vastgelegd vermogen is als volgt samengesteld:
(" 1.000 BenQmmingsfonds prolcu:tQn Fonds a.ctlva. bQdrljfsvoerlng
'
2002 2.068 ; 2.279 4.347
IIiHbd!:2001 4.928 2.756 7.684
Figuur 2.3: fondsenadministratie (2)
In het vervolg van de toelichting van de balans is de samenstelling en het verloop van de post bestemmingsfonds projecten opgenomen. In dit overzicht wordt voor ieder fonds een overzicht gegeven van het vermogen op balansmoment en de oorzaken voor verandering van het vermogen.
26
Fondsenwervende instellingen
De samenst!!lIing en het verloop van het beHemmingsfonds projecten waren in 2002 als volgt: { 1.000
Eigen aniG Congo Eigen actie Kosovo Overige bClstemmtngan
P rojCl ct
J I decClmbClr
bestedingen
2002
-480
113
-274
98 0
Inkomsbm
1.068'
502 24
249
3Bl
1.317
1.708
'SI
-4
1.092.
·8 -345
~80'
-2.651.
·18l 2B
MClmill3.
SHO-actle Mozambique
,I
SHO-actü, India SHO·actle Afghanistan Eigen actie Indonesl6 EigCln aetJe GClorg16 Eigen actie Bangladesb . Eig'," actie GuatamaJI. Eig!!n actJe SurinamIl Eigen actJlI Ethlopll! Eigen actie ZuldllllJkAfrtb , Stop Aids N o w ! > ? OVClrlgCl blntammlnllln
2831 215 !
974
719 523
110-;
Hl
.1 ;
JS:;
·1
Si
'I
lOS)
1.003
-119'1 375 i 3.& II~
'ij
4.9161
61.5.1 SI4;; 4JS; 69& i
1.368'
U?2;j 1 I
&.S001
'}1
·U
.2;
.2a::
.25', -lU:
-647 ·28l
1
-U,4 -598,
472'
.Ial
18J
<
,',
-13l,i
~3 •
·Bfi3
·267 , -I8B,j -I.SM -5.468 ;'
-1.7AO~
-8.121 ;;; ',,:,
"'Ä~~
lBO
.70S: -577 ' -271 '
·IJl'; -69, -12&1
,1
0 10 87
,>
18,
23;c"
378:;: 5"': lOO. 35,
2.049;~. 2.068;< :<
~' ~.~< ,-;:-
Figuur 2.4: fondsenadministratie (3)
Het stelsel van fondsenadrninistratie is afkomstig uit de Verenigde Staten en wordt daar relatief vaak gebruikt aangezien de FASB in de FAS No. 117 stelt dat bepaalde fmanciële informatie moet worden verstrekt in zogenoemde "classes" (FASB, 1993: 8) . In Nederland wordt over het algemeen uitgegaan van de organisatie als verslaggevende eenheid en om die reden komt fondsenadministratie relatief weinig voor (Aukes en Maat, 2001: 1436).
Het gedetailleerd verslagleggen van alle details met betrekking tot een fonds, is niet voor alle NPO's noodzakelijk en in een aantal gevallen zelfs niet aan te bevelen (Ries en Benjamin, 2003: 33-12). Wanneer fondsenadministratie tot in extremen wordt doorgevoerd, moet voor iedere gift of subsidie een aparte fmanciële administratie worden bijgehouden. Dit kan leiden tot een ondoorzichtige verslaggeving waarbij een FWI meer lijkt op een verzameling afzonderlijke fondsen dan één organisatie. Relatief veel NPO's combineren verschillende fondsen daarom in de
27
Fondsenwervende instellingen
verslaggeving. Hierdoor wordt het inzicht van de verslaggeving verbeterd. Een oneindige variatie van verschillende combinaties is hierdoor mogelijk. Om het aantal verschillende combinaties te beperken, worden algemene fondsclassificaties gebruikt (Ries en Benjamin, 2003: 33.12):
•
classificatie op basis van beperkingen gesteld door donateurs of subsidieverstrekkers.
•
classificatie op basis van de mate waarover een FWI een fonds beheerst, fondsen worden gecombineerd voor verslaggevingdoeleinden in twee groepen: beperkt en onbeperkt.
•
classificatie van middelen op basis van de beschikbaarheid voor lopende uitgaven met betrekking tot een bepaald project, hierbij is een indeling in twee groepen mogelijk op basis
,I
van verbruikbare en niet-verbruikbare middelen.
De eerste genoemde classificatie - op basis van donateurrestricties - wordt relatief veel gehanteerd (Ries en Benjamin, 2003: 33-12, Aukes, 1992: 110-111, Aukes en Maat, 2001: 1437). Deze indeling is ontleend aan Statement of Financial Accounting Standards No. 117, welke uitgebreid zal worden besproken in paragraaf 3.3: 'regelgeving in de Verenigde Staten'. De classificatie op basis van donateurrestricties zoals deze door bovenstaande auteurs wordt gehanteerd kan worden verdeeld in vier groepen:
•
current unrestricted (fondsen zonder beperkingen),
•
current restricted (fondsen met beperkingen),
•
endowment (inkomstenfondsen),
•
fixed asset funds (fondsen voor vaste activa).
fondsen zonder beperkingen
De onbeperkte rekening betreft activa waarover het bestuur van een FWI volledige bevoegdheid heeft. Tot dit fonds behoren giften zonder restricties, opbrengsten uit eigen activiteiten en andere opbrengsten die compleet vrij kunnen worden besteed. Tot deze fondsen behoren ook de 'boarddesignated fund', dit zijn middelen die het bestuur zelf voor een bepaald doel heeft bestemd. Hier is sprake van een zelfopgelegde beperking die ieder moment weer ongedaan gemaakt kan worden (Aukes, 1992: 110).
28
Fondsenwervende instellingen
fondsen met beperkingen Beperkte rekeningen zijn aan de FWI beschikbaar gestelde middelen die met een bepaald doel moeten worden aangewend. Deze beperking kan voortkomen uit eisen die worden gesteld door de donateur of de subsidiegever. De beperking kan ook voortvloeien uit de manier van geldinzameling. Wanneer bij een inzamelingsactie een bepaald doel wordt gepresenteerd zal het ingezamelde geld ook daadwerkelijk aan dat doel moeten worden besteed. Afhankelijk van de beperking die wordt gesteld aan het fonds zal de externe verslaggeving moeten worden aangepast. Zo zal in het geval van een subsidieverstrekker de verantwoording van een fonds enkel aan de subsidieverstrekker kunnen worden afgelegd. Bestaat de gebruikersgroep echter uit meerder personen of instanties dan zal er een uitgebreide toelichting opgenomen moeten worden om voldoende verantwoording afte kunnen leggen (Aukes en Maat, 2001: 1437)
inkomstenfondsen Dit zijn donaties aan een FWI met een wettige beperking dat het kapitaal tot in oneindigheid ongeschonden blijft of dat het kapitaal voor een bepaalde periode apart wordt gezet als lange termijn investering (Ries en Benjamin, 2001: 33-13). Het rendement uit deze fondsen is over het algemeen wel vrij besteedbaar en wordt ondergebracht in de onbeperkte fondsenrekening. Om het ingebrachte kapitaal te beschermen kan het wenselijk zijn het kapitaal in een afzonderlijke rechtspersoon onder te brengen.
fondsen voor vaste activa In deze fondsen worden de vaste activa geadministreerd. Deze activa is over het algemeen onbeperkt in de zin dat de organisatie leiding vrij kan beslissen over aan- en verkoop. Middelen geïnvesteerd in deze fondsen zijn echter niet meer vrij beschikbaar. Deze beperking is niet door derden aangebracht en nemen daarom een positie in tussen fondsen zonder en met beperkingen.
Bindenga (1988: 219) hanteert een soortgelijke indeling waarbij wordt uitgegaan van de wijze I
waarop middelen worden verkregen en hoe ze kunnen worden aangewend. Dit kan schematisch
J'
als volgt worden weergegeven:
29
Fondsenwervende instellingen
Totale middelen en verplichtingen
Middelen zonder beperking en daarbij behorende verplichtingen
Middelen met beperking en daarbij behorende verplichtingen
11: Uit te geven
Niet uit te geven
Uit te geven
Niet uit te geven
Figuur 2.5: indeling van middelen (Bron: Bindenga, 1988: 219)
Uit te geven middelen zijn gelden die zonder meer kunnen worden aangewend, soms is er echter een beperking aanwezig in de zin dat gelden slechts voor het verrichten van bepaalde uitgaven mogen worden gebruikt. Niet uit te geven middelen kunnen eveneens met of zonder beperking beschikbaar worden gesteld. Niet uit te geven middelen zonder beperking zijn bijvoorbeeld aan de FWI beschikbaar gestelde duurzame productiemiddelen.
§ 2.6 Boekhoudstelsels en verslaggevingstelseIs
Over het algemeen kunnen organisaties kiezen voor twee stelsels van verslaggeving, het periodetoerekeningstelsel en het kasstelsel. De keuze voor een verslaggevingstelsel ligt veelal in het gehanteerde boekhoudstelsel. Wanneer de boekhouding op kasbasis wordt bijgehouden worden de financiële overzichten in dat geval ook opgesteld volgens het kasstelsel. Wanneer voor de boekhouding het toerekeningsbeginsel wordt gehanteerd worden financiële overzichten volgens het toerekeningsbeginsel opgesteld.
30
Fondsenwervende instellingen
Dit hoeft echter niet altijd zo te zijn. Organisaties kunnen er voor kiezen om de boekhouding bij te houden op kasbasis en op het eind van het boekjaar worden alle vorderingen en te betalen rekeningen geïnventariseerd en geadministreerd (Ries en Benjamin, 2003: 33.12). Op deze manier kan de boekhouding worden bijgehouden op kasbasis en de fmanciële overzichten worden opgesteld volgens het toerekeningsbeginsel. Een andere mogelijkheid is dat een organisatie de boekhouding bijhoudt op kasbasis, met uitzondering van een aantal transacties die worden bijgehouden volgens het toerekeningsbeginsel. Ries en Benjamin (2003: 33.12) noemen dit 'modified cash basis accounting'. Vanwege deze verscheidenheid aan mogelijkheden worden de boekhoudstelsels en verslaggevingstelsel apart behandeld. I
I, § 2.6.1 Boekhoudstelsels
Een doelmatige inrichting van een boekhouding en de daarbijbehorende verslaggeving eist een bewuste keuze van de daarbij toe te passen boekhoudmethode. Hierbij kan in principe gekozen worden voor drie stelsels (Liempt, van, de Jong, Beckman en van Summeren, 1990: 1.4/2): •
het stelsel van enkel boekhouden
•
het stelsel van dubbel boekhouden
•
het kameralistisch stelsel.
Het enkel boekhouden en dubbel boekhouden worden ook wel de commerciële stelsels van het boekhouden genoemd. "Het object van het commerciële boekhouden is het vermogen en daarom wordt in beginsel het commerciële stelsel toegepast bij inkomensvormende huishoudingen" (Kevelam en Dijkstra, 1990: 1). Inkomensvormende huishoudingen zijn organisaties die door middel van levering van goederen of diensten opbrengsten verwerven. "Het object van het boekhouden is bij de kameraalstijl het inkomen en in beginsel is het kameralistische stelsel geschikt voor toepassing bij inkomensverterende huishoudingen" (Kevelam en Dijkstra, 1990: 1). Onder inkomens verterende huishoudingen vallen de NPO's.
I
! 31
Fondsenwervende instellingen
I
I
Boekhouden
I
I
J Commerciële stelsel object: vermogen
Kamerlistische stelsel object: inkomen
I
I
I
\, Registratie van:
dubbel boekhouden
I
I
-samenstellende delen van het eigen vermogen - grootte van het eigen vermogen
I Winstbepaling door:
- resultatenrekening
I enkel boekhouden
I -samenstellende delen van het eigen vermogen
I - vermogensvergelijking
I
Figuur 2.6: stelsels van boekhouden, ontleend aan: Kuijl, 1987: 300
§ 2.6.1.1 Enkel boekhouden
Bij enkel boekhouden bestaat het object van administratie uit de samenstellende bestanddelen van het eigen vermogen. Van deze samenstellende bestanddelen vindt een kwantitatieve administratie plaats (Liempt, van, de Jong, Beckman en van Summeren, 1990: 1.4/2). De administratie van financiële feiten vindt plaats in zogenaamde dagboeken, bijvoorbeeld het kasboek of bankboek. Daarnaast kunnen er van bezittingen en schulden waarvan een periodieke hoeveelheidcontrole gewenst is bijboeken worden bijgehouden.
Wanneer een balans moet worden opgemaakt kan de werkelijke voorraad vergeleken worden met het bijbehorende boek. Vooruitbetaalde kosten en nog te betalen kosten per het einde van het
32
Fondsenwervende instellingen
boekjaar moeten door inventarisatie bepaald worden. Overige bezittingen en schulden waarvan geen bijboek wordt bijgehouden moeten door middel van inventarisatie worden bepaald. Het eigen vermogen wordt salderend bepaald door het totaalbedrag van de bezittingen te verminderen met het totaalbedrag van de schulden (Summeren, van en Beckman, 1997: 41). De winst wordt berekend door het eigen vermogen volgens de balans aan het einde van het boekjaar te vergelijken met het eigen vermogen volgens de balans aan het begin van het boekjaar.
Winstbepaling op basis van vermogensvergelijking wordt enkelvoudig enkel boekhouden genoemd. Bij uitgebreid enkel boekhouden kan de winst bovendien bepaald worden door een winstspecificatie. Om de winstspecificatie gemakkelijk te kunnen samenstellen, moet aan de volgende voorwaarden worden voldaan: •
Het kasboek en bankboek moeten tabellarisch worden ingericht. De kolommen dienen om gegevens te verstrekken voor de winstspecificatie.
•
Het gebruik van dagboeken die niet tevens bijboek zijn, bijvoorbeeld inkoopboek en verkoopboek. Op deze manier kan de brutowinst op verkopen per artikel worden vastgesteld.
Het stelsel van enkel boekhouden betreft een enkelzijdige registratie en biedt daarom relatief weinig controlemogelijkheden.
§ 2.6.1.2 Dubbel boekhouden
Bij het dubbel boekhouden bestaat het object van administratie uit de samenstellende bestanddelen van het eigen vermogen én het eigen vermogen zelf. Het dubbel boekhouden gaat uit van tweezijdige registratie, hetgeen extra controlemogelijkheden biedt ten opzichte van het enkel boekhouden (Klaassen, 2001: 87). De registratie van fmanciële feiten gebeurt in een grootboek. Het grootboek bestaat uit vier groepen rekeningen: •
rekeningen van bezit
•
rekeningen van schuld
•
rekeningen van het eigen vermogen
•
hulprekeningen van het eigen vermogen.
33
Fondsenwervende instellingen
In het grootboek worden de wijzigingen in het eigen vermogen op twee verschillende manieren geadministreerd (Fuchs en van der Hoeven, 1998: 63). 1. Van alle veranderingen in de bezittingen en in de schulden worden boekingen gemaakt op de betrokken bezit- en schuldrekeningen. Hierdoor worden steeds de samenstellende delen van het eigen vermogen geadministreerd. 2. Alle veranderingen in de omvang van het eigen vermogen worden vastgelegd op hulprekeningen van het eigen vermo gen.
Een andere indeling van grootboekrekeningen is de indeling is gemengde en zuivere grootboekrekeningen. Er is sprake van een zuivere grootboekrekening indien de rekening uitsluitend een bezit, óf een schuld, óf een resultaat voorstelt. Het saldo van een zuivere bezit- of schuldrekening gaat naar de balans en wordt daarom ook wel balansrekening genoemd. Het saldo van een zuivere rekening dat een resultaat voorstelt, is een hulprekening van het eigen vermogen en wordt ook wel resultaatrekening genoemd (Fuchs en van der Hoeven, 1998: 209). Gemengde rekeningen vervullen twee functies, namelijk die van balansrekening én resultaatrekening. Wanneer in een boekhouding uitsluitend wordt gewerkt met zuivere grootboekrekeningen, wordt gesproken van de toepassing van de 'Permanence de l'inventaire, des profits et des pertes' (Summeren van en Beckman, 1997: 52). Consequente doorvoering van deze permanentie houdt in dat op ieder moment uit de boekhouding een balans en winst- en verliesrekening kan worden opgesteld.
§ 2.6.1.3 Kameralistische stelsel
Het kameralistiche stelsel van boekhouden is te typeren als een kasverantwoording: de ontvangsten worden gerubriceerd naar bronnen en de uitgaven naar bestemmingen. De naam 'kameraalstijl' is afgeleid van het Duitse woord 'kammer'. Een 'kammer' is een 16e eeuwse rekenkamer waar de ontvangsten en uitgaven werden geregistreerd in de Oostenrijkse erflanden. De ambtenaren die met deze taak belast waren, werden 'kameralisten'genoemd (Kevelam en Dijkstra, 1990: 1). De kameraalstijl kan worden gesplitst in de oude kameraalstijl en de nieuwe kameraalstijl. Allereerst zal de oude kameraalstijl besproken worden. Vervolgens wordt aangegeven op welke punten de nieuwe kameraalstijl verschilt van de oude kameraalstijl.
34
Fondsenwervende instellingen
De boekhouding van een verbruikshuishouding volgens de oude kameraals tij I bestaat uit (Summeren, van en Beckman, 1997: 75): •
een kasboek
•
een rubriekenboek of grootboek
•
de jaarrekening
Kasboek
Aangezien de kameraalstijl een kasverantwoording is, kan het kasboek als het belangrijkste boek
:I
worden genoemd (Kevelam en Dijkstra, 1990: 2). In het kasboek worden de ontvangsten en uitgaven in tijdsvolgorde vastgelegd, met een omschrijving die het mogelijk moet maken de ontvangsten te rubriceren naar de bronnen en de uitgaven naar bestemmingen. Naast het kasboek is er ook een giro- en bankboek in gebruik. Niet alle ontvangsten die betrekking hebben op een bepaald jaar komen in datzelfde jaar binnen, evenals dat niet alle uitgaven in dat jaar betaald worden. Om deze reden wordt de afsluiting van het kasboek na afloop van het boekjaar uitgesteld, zodat er in het nieuwe boekjaar nog posten ten bate en ten laste van het vorige boekjaar geboekt kunnen worden. Er worden tijdelijk twee kasboeken bijgehouden (Kevelam en Dijkstra, 1990: 5). Het gevolg hiervan is dat het kassaldo op de balans per einde boekjaar niet gelijk is aan het saldo dat op de balans datum in kas zit, maar dat in de kas zit nadat alle op de balansdatum nog niet afgewikkelde posten zijn ontvangen enlof betaald. )
Rubriekenboek
In het kasboek worden de ontvangsten en uitgaven in chronologische volgorde aangetekend. Met behulp van het rubriekenboek worden de ontvangsten en uitgaven gesplitst naar bron respectievelijk bestemming. In het rubriekenboek is voor iedere soort ontvangst en uitgave een rubriek aangelegd (Summeren, van en Beckman, 1997: 75)
Jaarrekening
De totalen uit het rubriekenboek worden periodiek overgenomen op de jaarrekening. Bij de kameraalstijl is de jaarrekening een overzicht in scrontovorm, met links de ontvangsten gesplitst
35
Fondsenwervende instellingen
naar bron en rechts de uitgaven gesplitst naar bestemming. Het verschil tussen ontvangsten enerzijds en de uitgaven anderzijds mag niet worden geïnterpreteerd als het resultaat over het desbetreffende jaar. De ontvangsten respectievelijk de uitgaven mogen namelijk niet worden gelijkgesteld aan de basten respectievelijk de lasten (Summeren, van en Beckman 1997: 75). De jaarrekening kan niet worden gelijk gesteld aan de winst- en verliesrekening welke wordt gehanteerd bij het dubbel boekhouden. Er wordt in de jaarrekening namelijk geen rekening gehouden met (Kevelam en Dijkstra, 1990: 6):
/,
•
ontvangsten die geen bate vormen
•
uitgaven die geen last zijn
•
baten die geen ontvangsten meebrengen
•
lasten die geen uitgaven meebrengen
Hieruit blijkt dat de kameraalstijl in principe de verantwoording geeft van een inkomen en niet van een vermogen.
De jaarrekening kan eventueel worden opgesplitst in een jaarrekening gewone dienst en een jaarrekening kapitaaldienst. Onder de gewone dienst worden dan alle ontvangsten en uitgaven vermeld die een verandering in de grootte van vermogen tot gevolg hebben. Onder de kapitaaldienst worden alle ontvangsten en uitgaven vermeldt die alleen het vermogen qua samenstelling veranderen (Kuijl, 1987: 9). Het verschil tussen de ontvangsten en uitgaven op de gewone dienst kan nog steeds niet worden gelijkgesteld aan het resultaat over het desbetreffende jaar. Er wordt alleen bereikt dat de ontvangsten die geen baten zijn, en de uitgaven die geen lasten zijn, niet op de jaarrekening van de gewone dienst zijn opgenomen. De baten en lasten waarvoor nog geen ontvangst respectievelijke betaling van heeft plaatsgevonden zijn echter niet terug te vinden in de jaarrekening gewone dienst.
De jaarrekening kan worden uitgebreid tot een staat van baten en lasten. De staat van baten en lasten geeft aan door welke oorzaken en met welke bedragen het vermogen in een bepaald boekjaar is toe- of afgenomen. De gegevens voor de staat van baten en lasten kunnen worden afgeleid uit de jaarrekening door:
36
Fondsenwervende instellingen
•
eliminatie van ontvangsten die geen bate vormen
•
eliminatie van uitgaven die geen last vormen
•
opnemen van baten waarvoor geen ontvangst is geweest
•
opnemen van lasten waarvoor geen uitgave is geweest.
Het samenstellen van een balans behoort niet tot het wezen van de kameraalstijl. De kameraalstijl geeft immers in principe de verantwoording van een geldelijk inkomen en niet de verantwoording van een vermogen. Toch kan het nuttig zijn om een balans op te stellen. Op een balans volgens kameraalstijl komen geen te ontvangen baten of te betalen lasten voor.
I \,
~
37
Fondsenwervende instellingen
Nu volgt een rekenvoorbeeld ter verduidelijking van het kameraalstelsel. Dit rekenvoorbeeld is ontleend aan het voorbeeld van Kevelam en Dijkstra (1990: 7-16). De kortbalvereniging 'Achilles' heeft per 1 januari de volgende oprichtings-kameraalbalans opgemaakt:
Oprichtingsbalans per 1 januari 2002
I(
Activa Clubgebouw
€ 52.000
Hyp. Lening
Passiva € 22.000
Effecten
€ 12.000
Vermogen
€ 43.000
Kas en giro
€ 1.000
Totaal
€ 65.000
Totaal
€ 65.000
De jaarrekening over 2002 is als volgt:
'--
Jaarrekening 2002 Ontvangsten Uitloting 1 obligatie
€ 1.000
Aflossing Hyp. lening
Uitgaven €500
Contributies
€ 3.000
Salaris trainer
€6.000
Verhuur clubgebouw
€ 5.000
Onderhoud gebouw
€800
Subsidie gemeente
€ 1.000
Aankoop obligaties
€ 1.800
Interest obligaties
€600
Interest Hyp. Lening
€ 1.600
Diverse bijdragen
€200
Diverse bestuurskosten
€300
Meer uitgegeven dan ontvangen
€200
Totaal
€ 11.000
,
Totaal
€ 11.000
Verdere gegevens:
\
• •
Er wordt jaarlijks € 1.200,- afgeschreven op het gebouw. De waarde van de effecten per 31 december 2002 is € 13.000,-
De kameraalbalans per 31 december 2002 ziet er dan als volgt uit: Balans per 31 december 2002 Clubgebouw
€ 50.800
Hyp. Lening
€ 21.500
Effecten
€ 13.000
Vermogen
€ 43.100
Kas en giro
€ 800
Totaal
€ 64.600
Totaal
€ 64.600 -
38
Fondsenwervende instellingen
De staat van baten en lasten kan nu als volgt worden afgeleid uit de jaarrekening van 2002:
Eliminatie van ontvangsten die geen baten zijn: •
de ontvangst van € 1.000,- wegens uitloting van lobligatie.
Eliminatie van uitgaven die geen lasten zijn: •
de aflossing van de hypothecaire lening
•
aankoop van obligaties
Opname van lasten waarvoor geen uitgaven zijn gemaakt: •
afschrijving op het clubgebouw van € 1.200
Opname van baten waarvoor geen ontvangst heeft plaatsgevonden:
•
waardeverandering van de post effecten: waardering effecten 31 december 2001
€ 12.000
bijgekocht
€ 1.800 € 13.800
Uitgelote obligaties
€ 1.000
Boekwaarde 31 december 2002
€ 12.800
Werkelijke waarde 31 december 2002
€ 13.000
Winst
€
200
Staat van baten en lasten 2002 Baten Contributies
€ 3.000
Salaris trainer
Lasten € 6.000
Verhuur clubgebouw
€ 5.000
Onderhoud gebouw
€800
Subsidie gemeente
€ 1.000
Interest Hyp. Lening
€ 1.600
Interest obligaties
€600
Diverse bestuurskosten
€300
Diverse bijdragen
€200
Afschrijving gebouw
€ 1.200
Winst effecten
€200
Voordelig saldo 2002
€ 100
Totaal
€ 10.000
Totaal
€ 10.000
Het voordelig saldo komt overeen met de stijging van het eigen vermogen over 2002.
Figuur 2.7: rekenvoorbeeld kameraalstijl
39
Fondsenwervende instellingen
Nieuwe kameraalstijl Het hiervoor behandelde voorbeeld betreft de oude kameraalstijl. Bij de oude kameraalstijl worden alleen de werkelijke ontvangsten en uitgaven vastgelegd. Het kasboek wordt opengehouden totdat alle ontvangsten en uitgaven die betrekking hebben op het afgelopen boekjaar, in dat kasboek zijn verantwoord (Summeren, van en Beckman, 1997: 77). Het grote verschil tussen de oude en de nieuwe kameraalstijl (afkomstig uit 1768), is dat bij toepassing van de nieuwe kameraalstijl ook de opdrachten tot ontvangst en betaling worden vastgelegd (Kevelam en Dijkstra, 1990: 11). Hierdoor is het openhouden van het kasboek niet meer nodig. Het kasboek kan aan het einde van het jaar worden afgesloten met een saldo dat gelijk is aan het op dat moment werkelijk aanwezige kasgeld. Het rubriekenboek moet anders worden ingericht. In het rubriekenboek worden niet alleen de voltrekkingen maar ook de opdrachten daartoe geadministreerd. Het verschil tussen de oude en de nieuwe kameraalstijl is als volgt schematisch weer te geven: /::;:;'·':'.;:iP; .~'c; i';',--~,-~,"",~
) ,.-;
':<,{J .;: ~'~':'::-,-':!
;;",ü(ü:l&1i.:amefàálSii '1;/ ';""\:ir;··j,.·.:!,.i'l,~:/,,'j:·;'..·:l'li.>i(
>
'~<~(:'! ~ I~?;,-~~.·:~': ~ ,",', ,~'. (~~~:,r;-">\<'~:':<-~. ':~,
.? ;.:
:,yiti~qwe:Ië~trierl:ÎalstfjC'~: , i-<~,'·\~·'J\.\~·:~\ <)·~.t,~· ";'
opdrachten
voltrekkingen
kasboek
Figuur 2.8: verschillen tussen de oude en de nieuwe kameraalstijl. Bron: Summeren, van en Beckman, 1997: 77
40
Fondsenwervende instellingen
Wanneer bij de nieuwe kameraalstijl een balans wordt opgesteld, zullen hierop in tegenstelling tot bij de oude kameraalstijl transistorische posten voorkomen. Deze worden gevormd door de nog openstaande posten in het rubriekenboek. Wanneer de nieuwe kameraalstijl wordt toegepast op het vorige voorbeeld zou de balans er als volgt uit kunnen zien:
Balans per 31 december 2002
1
Activa Clubgebouw
€ 50.800
Hyp. Lening
Passiva € 21.500
Effecten
€ 13.000
Te betalen interest
€ 800
Te vorderen diverse bijdragen
€ 100
Vermogen
€43.100
Kas en giro
€ 1500
Totaal
€ 65.400
I Totaal
€ 65.400
Figuur 2.9: rekenvoorbeeld kameraalstijl (2)
§ 2.6.2 Verslaggevingstelseis
,I Kasstelsel Voor de beoordeling van zowel de verrichte prestaties als van de financiële levensvatbaarheid van een organisatie kan informatie over de in- en uitgaande geldstromen een belangrijke functie vervullen. Het kasstelsel is een systeem dat geldstromen centraal stelt. ''Het kasstelsel is in zijn algemeenheid een wijze van verantwoorden, waarbij de aandacht uitsluitend is gericht op de kasontvangst enlof de kasuitgave respectievelijk ontvangst enlof uitgave van liquide middelen" (Kuijl, 1987: 4). In de eerste plaats is een ontvangst of uitgave aanleiding tot registratie. In de tweede plaats is de ontvangst of uitgave het moment waarop winstneming plaatsvindt in het kasstelsel.
I
I
Het kasstelsel vindt zijn oorsprong in het kameralistische stelsel van boekhouden. "Het kasstelsel kan worden omschreven als een stelsel van winstbepaling waarbij uitsluitend rekening wordt
,I
gehouden met ontvangsten welke tevens een bate vormen en met uitgaven welke tevens als last
41
Fondsenwervende instellingen
zijn aan te merken (Kuijl, 1987: 8). Deze definitie stelt dat bij winstbepaling geen rekening wordt gehouden met: •
uitgaven die geen lasten zijn (bijvoorbeeld aflossing lening)
•
ontvangsten die geen bate zijn (bijvoorbeeld uitloting van een obligatie)
•
lasten die geen uitgaven met zich meebrengen (bijvoorbeeld afschrijvingen)
•
baten waarvoor geen ontvangst plaatsvindt (bijvoorbeeld herwaardering /waardeverandering activa).
Kortweg gezegd worden in de verlies- en winstrekening die is opgesteld volgens het kasstelsel I
I.
uitsluitend de ontvangsten die tevens baten zijn en de lasten die tevens uitgaven zijn vermeld. Deze verlies- en winstrekening is nagenoeg gelijk aan de jaarrekening gewone dienst volgens het kameralistische boekhoudstelsel.
Een voordeel van het kasstelsel is is dat het een betrekkelijk eenvoudig systeem is. Het is een relatief eenvoudig te begrijpen en toe te passen systeem. Dit betekent lagere administratieve kosten. Om deze reden wordt het kasstelsel in de praktijk wel toegepast door voornamelijk kleine non-profitorganisaties (Aukes, 1992: 47).
Een tweede voordeel van het kasstelsel is dat het een objectief stelsel is. Het kasstelsel maakt zich volledig los van de periode waarin de opbrengst gegroeid is. Doordat er geen toerekening van kosten of opbrengsten aan een periode plaatsvindt, is er weinig ruimte voor interpretatie (Dijck, van, 2002: 29). Dit komt doordat het bedrag en de datum van een transactie objectief is vast te stellen. Het periode-toerekeningstelsel kent een mindere mate van objectiviteit. Zo kan er discussie ontstaan over het moment waarop een winst genomen moet worden. Er kan gekozen worden voor contractdatum, factuurdatum of leveringsdatum. Door deze subjectiviteit kan met het opstellen van financiële overzichten sturing plaatsvinden.
Een nadeel van het kasstelsel is dat er ruimte is voor manipulatie. Doordat het betalings- of ontvangstmoment bepalend is bij winstbepaling, kan een organisatie betrekkelijk eenvoudig inkomsten en uitgaven manipuleren. Wanneer een organisatie haar resultaat in een bepaald jaar
42
Fondsenwervende instellingen
niet te hoog wil laten oplopen, zijn er twee mogelijkheden. Ten eerste kunnen inkomsten worden vertraagd door rekeningen later te versturen. Ten tweede kunnen kosten worden vervroegd door rekeningen snel te betalen. Op dezelfde manier kan een organisatie haar resultaat in een bepaald jaar ophogen, bijvoorbeeld door te wachten met het betalen van rekeningen tot sluiting van het boekjaar.
Periode-toerekeningstelsel
In plaats van het kasstelsel kunnen organisaties ook kiezen voor het periode-toerekeningstelsel. "Bij hantering van het periode-toerekeningstelsel worden de gevolgen van transacties en andere gebeurtenissen verwerkt wanneer zij zich voordoen en worden zij in de administratie geboekt en in ,I
de jaarrekening verwerkt van de periode waarop zij betrekking hebben" (RJ, 2003, S4-01). Jaarrekeningen die worden opgesteld volgens het toerekeningsbeginsel informeren in tegenstelling tot het kasstelsel niet alleen over transacties in het verleden die betaling en ontvangst van geldmiddelen met zich mee brengen. In de jaarrekening worden ook verplichtingen om in de toekomst geldmiddelen te betalen en middelen die in de toekomst zullen worden ontvangen opgenomen. Deze verplichtingen mogen pas worden opgenomen als de waarde van de verplichting met enige betrouwbaarheid kan worden vastgesteld. In tegenstelling tot het kasstelsel is het periode-toerekeningstelsel niet objectief.
Uitgangspunt bij de toerekening van baten en lasten aan een periode is het betrachten van voorzichtigheid,
dit
wordt
het
voorzichtigheidsbeginsel
genoemd.
Het
opstellen
van
jaarrekeningen gaat gepaard met onzekerheid, bijvoorbeeld de inbaarheid van vorderingen en het vaststellen van de levensduur van activa. Het voorzichtigheidbeginsel houdt in dat met het opstellen van een jaarrekening met deze onzekerheden rekening gehouden moet worden. Hiertoe moeten baten niet te vroeg genomen worden en lasten niet te lang worden uitgesteld.
Bij toerekening van baten wordt het realisatiebeginsel gehanteerd. Het realisatiebeginsel houdt in dat opbrengsten worden verantwoord als hun bestaan voldoende zeker is. Dus een bate mag pas worden toegerekend als de organisatie de productieve prestatie geleverd heeft en recht heeft op de
43
Fondsenwervende instellingen
opbrengst daarvan. Dit houdt in dat opbrengsten over het algemeen worden verantwoord in de periode waarin het product verkocht en geleverd is.
Bij de toerekening van lasten is tevens het matchingbeginsel van toepassing. Dit houdt in dat "kosten in de winst- en verliesrekening worden verwerkt op basis van een rechtstreeks verband tussen de gemaakte kosten en het 'verdienen van bepaalde kosten'" (RJ, 2003: S7-04). Lasten die samenhangen met de verrichte prestaties van een organisatie dienen te worden toegerekend aan de periode waarin de baten die voortvloeien uit die prestaties zijn verantwoord.
Het voordeel van het toerekeningsbeginsel is dat het inzicht geeft in het causale verband tussen opbrengsten en kosten. Dit is het gevolg van het matchingbeginsel, lasten worden verantwoord in de periode waarin de samenhangende baten worden verantwoord. Er ontstaat hierdoor inzicht in de kosten van activiteiten die de organisatie verricht in een bepaalde periode. Hierdoor is beoordeling van de efficiency in de tijd en vergelijking met vergelijkbare organisaties mogelijk.
Een nadeel van het toerekeningsbeginsel is de subjectiviteit. Er is voor de opsteller van financiële overzichten een zekere mate van keuzevrijheid bij de bepaling van vermogen en resultaat en de toerekening van baten en lasten aan perioden. Om dit nadeel te ondervangen gebruiken relatief veel organisaties die het periode-toerekening stelsel toepassen een kasstroomoverzicht. In het kasstroomoverzicht wordt een overzicht gegeven van de in- en uitgaande kasstromen in een bepaalde periode en wordt het toerekeningsbeginsel niet toegepast.
44
Fondsenwervende instellingen
Hoofdstuk 3 Wet- en regelgeving
In dit hoofdstuk staat de wet- en regelgeving omtrent de externe verslaggeving van FWI's centraal. Paragraaf 3.1 behandelt de Nederlandse wet- en regelgeving. Het toepassingsgebied van Titel 9 voor FWI's wordt besproken. Regelgeving in Nederland wordt hoofdzakelijk gevormd door de Richtlijn 650 en wordt besproken in paragraaf 3.2. Paragraaf 3.3 behandelt vervolgens de Amerikaanse regelgeving. Voor FWI's is FAS No. 117: "Financial Statements of not-for-profit organizations" van toepassing. In paragraaf 3.4 komt de "Statement of Recommended Practice" uit Groot-Brittannië aan bod. Paragraaf 3.5 sluit dit hoofdstuk af met een samenvattend overzicht van de verschillende regelgeving en een bespreking van de belangrijkste overeenkomsten en verschillen.
§ 3.1 Nederlandse wetgeving
De Nederlandse wetgeving wordt gekenmerkt door vrijblijvendheid en weinig gedetailleerde bepalingen. Dit komt doordat de Nederlandse wetgever van mening is dat de praktijk van verslaggeving en controle goed kan functioneren zonder gedetailleerde bepalingen (Camfferman, 2001: 14). De wetgever bepaalt dat de jaarverslaggeving volgens 'maatschappelijke normen' moet worden ingericht en doet een beroep op het georganiseerd bedrijfsleven en accountantsberoep om deze maatschappelijke normen verder in te vullen. Titel 9 'De jaarrekening en het jaarverslag' (Titel 9) uit het Burgerlijk Wetboek Boek 2 'Rechtspersonen' (BW2) vormt de kern van de Nederlandse wetgeving met betrekking tot externe verslaggeving.
Los van de voorschriften in Titel 9 geldt in Nederland de algemene administratieverplichting. De algemene administratieplicht voor ondernemers en zelfstandige beroepbeoefenaars is opgenomen in BW3: 15a: •
"Een ieder die een bedrijf of zelfstandig beroep uitoefent, is verplicht van zijn vermogenstoestand en van alles betreffende zijn bedrijf of beroep, naar de eisen van dat bedrijf of beroep, op zodanige wijze een administratie te voeren en de daartoe behorende
45
Fondsenwervende instellingen
boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren, dat te allen tijde zijn rechten en verplichtingen kunnen worden gekend."
In BW2: 10 is de algemene administratieplicht voor privaatrechtelijke personen opgenomen: •
"Het bestuur is verplicht van de vermogenstoestand van de rechtspersoon en van alles betreffende de werkzaamheden van de rechtspersoon, naar eisen die voortvloeien uit deze werkzaamheden, op zodanige wijze een administratie te voeren en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren, dat te allen tijde de rechten en verplichtingen van de rechtspersoon kunnen worden gekend."
De algemene administratieverplichting stelt nog een aantal aanvullende eisen (BW2: 10.1 tlm 10.3): •
het bestuur is verplicht jaarlijks binnen zes maanden na afloop van het boekjaar de balans en de staat van baten en lasten van de rechtspersoon te maken en op papier te stellen.
•
Het bestuur is verplicht de administratie gedurende zeven jaar te bewaren.
Verdere wettelijke regelingen met betrekking tot de externe fmanciële jaarverslaggeving zijn opgenomen in Titel 9. Titel 9 is van toepassing op (BW2: 360.1 en 360.2): •
"de cooperatie, de onderlinge waarborgmaatschappij, de naamloze vennootschap en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid. Ongeacht hun rechtsvorm is deze titel op banken ... van toepassing."
•
"deze titel is eveneens van toepassing op een commanditaire vennootschap of een vennootschap onder firma waarvan alle vennoten die volledige jegens schuldeisers aansprakelijk zijn voor de schulden, kapitaalvennootschappen naar buitenlands recht zijn."
Over de toepassing van Titel 9 op stichtingen en verenigingen wordt het volgende vermeld (BW2: 360.3): •
'Titel 9 is eveneens van toepassing op de stichting en vereniging die een of meer ondernemingen in stand houden welke ingevolge de wet in het handelsregister moeten worden ingeschreven, indien de netto-omzet van deze ondernemingen gedurende twee
46
Fondsenwervende instellingen
opeenvolgende boekjaren zonder onderbreking nadien gedurende twee opeenvolgende boekjaren, de helft of meer bedraagt van het in artikel 396 lid 1, onder b, bedoelde bedrag." Dit bedrag bedraagt € 7 miljoen. •
"Indien de stichting of vereniging bij of krachtens de wet verplicht is een financiële verantwoording op te stellen die gelijkwaardig is aan een jaarrekening als bedoeld in deze titel en indien deze openbaar wordt gemaakt, blijft de eerst volzin buiten toepassing."
Wanneer stichtingen en verenigingen een onderneming in stand houden wordt gesproken over commerciële stichtingen en verenigingen. De bepaling met betrekking tot stichtingen en verenigingen in Titel 9, is door de wetgever opgenomen vanuit het gezichtspunt dat commerciële stichtingen en verenigingen niet wezenlijk verschillen van andere rechtspersonen en om deze reden aan dezelfde eisen moeten voldoen.
Nagenoeg alle FWI's vallen onder de rechtsvorm stichting of vereniging. Om deze reden is het van belang om te kijken wanneer een stichting of een vereniging een onderneming in stand houdt. Of er sprake is van het drijven van een onderneming moet worden beslist aan de hand van een invulling van het door de wetgever gehanteerde begrip onderneming. In het geval van Titel 9 baseert de wetgever zich op de Handelsregisterwet. In de Handelsregisterwet wordt weliswaar geen definitie gegeven van het begrip onderneming, maar de jurisprudentie geeft voldoende aanknopingspunten voor nadere invulling (Krens en Böhmer, 1997: 143). Er is sprake van een onderneming als het gaat om instellingen die hun organisatie en activiteiten richten op het op commerciële wijze deelnemen aan het economisch verkeer. Dit wil zeggen dat zij opereren op een markt en in concurrentie treden met andere ondernemingen. Van de 159 FWI's die eind 2002 beschikten over een CBF-Keurmerk zijn er naar schatting van het CBF 12 instellingen die een onderneming drijven (bron: CBF). Deze instellingen stellen hun jaarverslag echter ook op volgens Richtlijn 650. Om deze reden zal verder niet inhoudelijk worden ingegaan op Titel 9.
Voor stichtingen en verenigingen die niet vallen onder het toepassingsbereik van Titel 9 zijn nog enkele andere bepalingen opgenomen in BW2. In Titel 2 'Verenigingen' wordt in artikel 48 vermeld dat het bestuur op een algemene vergadering binnen zes maanden na afloop van het
47
Fondsenwervende instellingen
boekjaar een jaarverslag uitbrengt over de gang van zaken in de vereniging en over het gevoerde beleid. Hierbij moet tevens een balans en de staat van baten en lasten met een toelichting ter goedkeuring aan de vergadering overlegd worden. De stukken moeten worden ondertekend door de bestuurders en commissarissen (BW2: 48.1). Tevens wordt er aandacht besteed aan de controle van het opgestelde jaarverslag. Een accountantscontrole is niet verplicht, wanneer bij de stukken echter geen accountantsverklaring is bijgevoegd moet door de algemene vergadering een kascommissie worden benoemd. De kascommissie onderzoekt de stukken die deel uitmaken van
, I
de jaarrekening en brengt aan de algemene vergadering verslag uit van haar bevindingen (BW2: 48.2).
De bepalingen omtrent stichtingen zijn opgenomen in Titel 6 'Stichtingen'. In Titel 6 zijn met betrekking tot de verslaggeving alleen bepalingen opgenomen die van toepassing zijn op commerciële stichtingen. Dit houdt in dat een stichting welke geen onderneming in stand houdt alleen valt onder de algemene administratieplicht. Er moet na afsluiting van ieder boekjaar een balans en een staat van baten en lasten worden opgesteld. Het bestuur hoeft deze stukken echter niet openbaar te maken. Tevens is het bestuur van een stichting niet verplicht tot het opstellen van een jaarverslag.
§ 3.2 Nederlandse regelgeving
De Raad voor de Jaarverslaggeving (RJ) is een relatief belangrijk regelgevend orgaan in Nederland.
De
RJ
is
voortgekomen
uit
een
gemeenschappelijk
overleg
waaraan
vertegenwoordigers van werkgeversverenigingen, vakvereniging en het NIVRA deelnamen, het zogenoemde 'Tripartiete overleg' (Camfferman, 2001: 25) Dit overleg resulteerde in de publicatie
I
van een aantal beschouwingen. In 1977 werd besloten om de beschouwingen te herschrijven en daarbij te streven naar een meer gezaghebbende status. Hiertoe werd het Tripartiete overleg geformaliseerd in de Stichting voor de Jaarverslaggeving en werden de beschouwingen omgedoopt tot 'Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving' .
48
Fondsenwervende instellingen
In de Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving is een speciaal hoofdstuk opgenomen met betrekking tot FWI's, namelijk Richtlijn 650. De Raad voor de Jaarverslaggeving heeft Richtlijn 650 overgenomen van het CBF. Het CBF stelt zich ten doel het bevorderen dat de werving en besteding van fondsen in Nederland op verantwoorde wijze kan plaatsvinden. Hiertoe wordt door het CBF een keurmerk toegekend aan organisaties die voldoen aan het reglement CBF-keur. De 'Richtlijn Verslaggeving Fondsenwervende Instellingen' ofwel Richtlijn 650, is onderdeel van het reglement. In het vervolg van deze paragraaf zal de inhoud van Richtlijn 650 worden besproken.
Voor Richtlijn 650 gelden in beginsel dezelfde grondslagen en regels als opgenomen in de \
Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving. In Richtlijn 650 worden onderwerpen behandeld die specifiek van toepassing zijn op FWI's, danwel afwijken van de Richtlijnen. Het doel van de Richtlijn is om gebruikers van jaarverslagen inzicht te geven in drie vragen (RJ, 2003: 650-02): 1. Welk deel van de gift blijft over voor het goede doel? Hoe hoog zijn de kosten van de fondsenwerving in relatie tot de opbrengst? 2. Wordt het geld besteed, of wordt het geheel of voor een relatief groot deel opgepot? 3. Wordt het geld besteed aan het bij de werving aangegeven goede doelen?
De jaarverslaggeving van een FWI dient in ieder geval te bestaan uit een bestuursverslag en een jaarrekening. Daarnaast wordt het aanbevolen om een kasstroomoverzicht toe te voegen (RJ, 2003: 650-07). Het bestuursverslag omvat informatie omtrent de statutaire naam, de omschrijving van de doelstelling, samenstelling van bestuur en directie en een verslag van de activiteiten. Aan het bestuursverslag van een FWI komt een bijzondere betekenis toe. Door de aard van de activiteiten van FWI' s blijkt de effectiviteit en efficiency niet altijd uit de jaarrekening. Het bestuursverslag moet daarom een uitgebreide beschrijving bevatten van het beleid dat de instelling voert en welke activiteiten daarin passen. Daarbij moet van iedere activiteit worden aangegeven wat het doel daarvan is. Wanneer dat mogelijk is moet dit worden onderbouwd met gekwantificeerde informatie. Tevens moet inzicht gegeven worden in de uitgevoerde activiteiten en in hoeverre vooraf gestelde doelen zijn behaald. In vergelijking met profitorganisaties moet het bestuursverslag uitgebreider zijn en meer informatie bevatten om de mate van effectiviteit en
49
Fondsen wervende instellingen
efficiency van de instelling te kunnen beoordelen. In het bestuursverslag moet tevens een begroting voor het komende jaar worden opgenomen (RJ, 2003: 650-07,08).
De jaarrekening bestaat uit een balans, staat van baten en lasten, toelichting en overige gegevens. Bij de grondslagen en regels voor het opstellen van de jaarrekening kan onderscheid gemaakt worden tussen (RJ, 2003: 650-09): •
waarderings( -prijs-)grondslagen, daaronder begrepen de schattingsmethoden met behulp waarvan de prijsgrondslagen nader worden geconcretiseerd;
•
methoden van toerekening aan perioden;
•
de toegepaste criteria betreffende de noodzaak respectievelijk de toelaatbaarheid van rechtstreekse mutaties in het vermogen;
•
de consolidatiecriteria: de regels voor de geconsolideerde of samengevoegde jaarrekening en de regels voor de verwerking van onderlinge transacties;
•
de indeling van de jaarrekening en andere aspecten van presentatie.
§ 3.2.1 Balans en waarderingsgrondslagen
In bijlage 1 is een modelbalans opgenomen zoals deze is opgesteld door de RJ. Deze modelbalans is bedoeld om de opstellers van fmanciële overzichten een overzicht te geven hoe een balans kan
I
worden opgesteld. In de balans dienen aan de activazijde de volgende posten afzonderlijk te worden vermeld (RJ, 2003: 650-11): •
immateriële vaste activa;
•
materiële vaste activa;
•
financiële vaste activa in het kader van de doelstelling;
•
beleggingen;
•
voorraden;
•
vorderingen;
•
liquide middelen.
50
Fondsenwervende instellingen
In de balans wordt geen onderverdeling voorgeschreven in vaste en vlottende activa. De RI geeft voorrang aan presentatie volgens 'aangewend in het kader van de doelstelling'. In de toelichting moet daarom inzicht worden gegeven omtrent de liquiditeit van de posten afzonderlijk en in de liquiditeit van de instelling als geheel.
Aan de passivazijde van de balans dient een duidelijk onderscheid te worden gemaakt tussen eigen vermogen en verplichtingen. De volgende posten moeten in ieder geval afzonderlijk worden vermeld: •
eigen vermogen;
•
voorzieningen;
•
schulden op lange termijn;
•
schulden op korte termijn.
De overige verplichtingen die niet in de balans zijn opgenomen moeten in de toelichting qua aard en omvang worden vermeld. Hieronder zullen in het kort de bovengenoemde posten van de balans worden besproken.
Immateriële vaste activa Wat betreft de waardering en afschrijving van immateriële vaste activa verwijst Richtlijn 650 naar hoofdstuk 210 'immateriële vaste activa'. De immateriële vaste activa mogen ten hoogste worden gewaardeerd als de aan derden betaalde uitgaafprijs. "In de toelichting dient de immateriële vaste activa apart te worden onderscheiden van materiële en financiële activa" (RI, 2003: 650-12).
Materiële vaste activa De materiële vaste activa dienen te worden gesplitst in 'benodigd voor de bedrijfsvoering' en 'direct aangewend in het kader van de doelstelling'. Materiële vaste activa die uit het oogpunt van belegging zijn aangeschaft dienen te worden verantwoord onder de post beleggingen. De materiële vaste activa benodigd voor de bedrijfsvoering moeten worden gewaardeerd op basis van verkrijgings- of vervaardigingsprijs, dan wel op actuele waarde. Materiële vaste activa in het kader van de doelstelling worden bij voorkeur op dezelfde manier gewaardeerd als activa benodigd voor
51
Fondsenwervende instellingen
de bedrijfsvoering. Wanneer het echter verantwoord is de activa ineens af te boeken, dient dit in de toelichting te worden gemotiveerd waarbij de actuele waarde van de bezittingen dient te worden vermeld. Dit kan zich voordoen wanneer bijvoorbeeld voor een investering een speciale inzamelingsactie is gehouden of wanneer het actief is verkregen uit een schenking of nalatenschap (RJ, 2003: 650-13).
Financiële vaste activa verstrekt in het kader van de doelstelling Onder deze post vallen leningen en voorschotten. De verstrekte leningen en voorschotten moeten worden gewaardeerd op nominale waarde. Bovendien moet een mutatieoverzicht van de leningen I/worden opgenomen.
Beleggingen Beleggingen moeten worden gewaardeerd op marktwaarde. Een uitzondering wordt hierop gemaakt voor obligaties indien het beleid erop is gericht te wachten op uitloting. In dat geval is waardering tegen aflossingswaarde toegestaan. Wanneer deze methode van waardering wordt gekozen, moet in de toelichting informatie over de reële waarde worden gegeven. Gerealiseerde resultaten uit beleggingen dienen in de staat van baten en lasten te worden opgenomen. Het is niet toegestaan resultaten rechtstreeks ten gunste of ten laste van het resultaat te brengen. Wanneer een FWI ter beurze genoteerde effecten bezit, dienen in beginsel zowel ongerealiseerde als gerealiseerde waardeverschillen in de staat van baten en lasten te worden verantwoord. Ongerealiseerde waardeverschillen welke niet via de staat van baten en lasten worden verantwoord, dienen te worden verantwoord in een reserve waardeverschillen beleggingen. Indien deze reserve niet toereikend is dienen niet gerealiseerde verliezen in de staat van baten en lasten te worden verantwoord. Uit de jaarrekening dient het resultaat van het gevoerde beleggingsbeleid te blijken (RJ, 2003: 650-13,14)
Voorraden Voorraden moeten worden onderverdeeld in 'voorraden noodzakelijk voor de bedrijfsvoering' en 'voorraden voor direct en volledig gebruik in het kader van de doelstelling'. Voorraden in beide categorieën mogen niet volledig worden afgewaardeerd (RJ, 2003: 650-15).
52
Fondsenwervende instellingen
Vorderingen, effecten, overlopende activa en liquide middelen Vorderingen dienen te worden gewaardeerd op basis van de nominale waarde minus een eventuele voorziening voor oninbaarheid. Effecten moeten worden verantwoord onder de post beleggingen, ongeacht of deze kort of langdurend worden aangehouden. Voor overlopende activa en liquide middelen wordt door de RJ verwezen naar hoofdstuk 224 'overlopende activa' en hoofdstuk 228 'liquide middelen' (RJ, 2003: 650-15).
Eigen vermogen "Het vermogen van een FWI heeft een bijzonder karakter. De instelling is gehouden dit vermogen slechts aan te wenden in overeenstemming met de doelstelling waartoe ze in het leven is geroepen" (RI, 2003: 650-15). In de balans moet een onderscheid worden gemaakt tussen:
•
het vrij besteedbare deel van het eigen vermogen;
•
de reserve waardeverschillen beleggingen;
•
welke deel van het eigen vermogen een specifieke (beperktere) bestemming heeft, aan te duiden als 'bestemmingsfonds';
•
welk deel is vastgelegd in materiële activa in het kader van de doelstelling, aan te duiden als 'fonds activa doelstelling';
•
welke deel is vastgelegd in materiële activa voor de bedrijfsvoering, aan te duiden als 'fonds activa bedrijfsvoering'.
Het vrij besteedbare vermogen kan de instelling zonder beperkingen besteden aan de doelstelling. Het vrij besteedbare vermogen kan tevens de fucntie hebben van buffer voor onverwachte tegenvallers en functioneert in dat geval als een continuiteitsreserve. Het bestuur van een FWI kan een bestemming geven aan (een deel van) het vrij besteedbare vermogen. Uit de presentatie dient echter duidelijk te blijken dat dit geen verplichting betreft.
Verplichtingen zijn beperkingen die door derden worden opgelegd en deze moeten worden verantwoord in de bestemmingsfondsen. Dergelijke beperkingen kunnen worden opgelegd door donateurs of kunnen ontstaan bij een inzamelingsactie met een speciaal aangegeven doel. Indien
53
Fondsenwervende instellingen
een inzamelingsactie voor een specifiek doel meer opbrengt dan nodig is om het doel te realiseren, dient dit te worden vermeld in het verslagjaar waarin dit duidelijk wordt. Het meerdere bedrag moet worden verantwoord onder het besteedbaar vermogen. In de toelichting moet het specifieke doel van de in de bestemmingsfondsen opgenomen gelden worden vermeld alsmede de reden voor de beperking. Tevens dient het verloop van het fonds te worden weergegeven. Per fonds moet dus inzicht worden gegeven in het bedrag aan het begin van het boekjaar, de toevoegingen en verminderingen over het boekjaar en het bedrag aan het einde van het boekjaar. Dit houdt dus in I
(
dat een fondsenadministratie moet worden bijgehouden.
Vermogen dat is vastgelegd in activa die worden aangewend voor het realiseren van de doelstelling is zodanig reeds besteed aan de doelstelling dat het niet mag worden verantwoord onder het vrij besteed vermogen, maar dient te worden verantwoord in het fonds activa doelstelling. In de toelichting dient duidelijk te worden vermeld waarin dit deel van het vermogen is vastgelegd (RJ, 2003: 650-17).
Vermogen dat is vastgelegd in het kader van de bedrijfsvoering kan niet zonder meer worden besteed, omdat daarmee activa voor de bedrijfsvoering zijn gefmancierd. Evenals bij het fonds activa doelstelling dient in de toelichting te worden aangegeven waarin dit deel van het eigen vermogen is vastgelegd (RJ, 2003: 650-18).
Mutaties rechtsstreeks in het eigen vermogen zijn uitsluitend toegestaan in geval van: •
"herwaardering, waaronder ongerealiseerde koersverschillen beleggingen;
•
effecten van stelselwijzigingen;
•
herstel van fundamentele fouten;
•
gevolgen van kapitaalvernietiging waartegen verzekeren niet mogelijk is;
•
gevolgen van nationalisaties of soortgelijke vormen van onteigening".
54
Fondsenwervende instellingen
Voorzieningen Wat betreft voorzieningen wordt in Richtlijn 650 verwezen naar hoofdstuk 252 'Voorzieningen'. Dit houdt in dat voorzieningen in de volgende gevallen mogen worden opgenomen (RJ, 2003: 650-19): "verplichtingen en verliezen waarvan de omvang op de balansdatum onzeker is, doch
•
redelijkerwijs is in te schatten; •
Op de balans bestaande risico' s terzake van bepaalde te verwachten verplichtingen of verliezen waarvan de omvang redelijkerwijs is in te schatten;
• \I
Kosten welke in een volgend boekjaar zullen worden gemaakt, mits het maken van die kosten zijn oorsprong mede vindt in het boekjaar of een voorafgaand boekjaar en de
"
voorziening strekt tot gelijkmatige verdeling van lasten over een aantal boekjaren." \
Schulden Subsidieverplichten spelen bij FWI's een bijzondere rol. Bij FWI's worden over het algemeen relatief veel subsidieverplichtingen aangegaan. "Van een subsidieverplichting is sprake nadat het bestuur een besluit terzake heeft genomen en dit schriftelijk kenbaar heeft gemaakt aan de subsidieontvanger ... waardoor een in rechte afdwingbare verplichting ontstaat. Deze verplichting dient op de balans als schuld te worden opgenomen" (RJ, 2003: 650-19). De RJ onderscheidt vier soorten subsidies (RJ, 2003: 650-19): 1. "gesubsidieerde prestaties, bijvoorbeeld wetenschappelijk onderzoek; 2. investeringssubsidies, bijvoorbeeld bijdragen in de stichtingskosten van een gebouw; 3. bijdragen à fonds perdu, bijvoorbeeld zogeheten waarderings- en stimuleringssubsidies, in feite zijn dit geen subsidies maar giften; 4. exploitatie subsidies, bijvoorbeeld een exploitatietekort van een patiëntenvereniging of zorginstelling" .
55
Fondsenwervende instellingen
§ 3.2.2 Staat van baten en lasten
In bijlage 2 is een model van staten en basten opgenomen zoals deze is opgesteld door de Rl Met het opstellen van de staat van baten en lasten is het bestuur van een FWI gehouden aan hoofdstuk 270 paragraaf één 'Grondslagen voor de bepaling van het resultaat'. Dit betekent dat periodetoerekening van ontvangsten en uitgaven moet plaatsvinden. In de balans zal rekening moeten worden gehouden met de aan een periode toe te rekenen bedragen die in een andere periode zijn of worden ontvangen, dan wel betaald. Het nettoresultaat dient ten laste dan wel ten bate van het vrij besteedbaar vermogen te worden gebracht (RI, 2003: 650-27).
I Subsidieverplichtingen moeten in het jaar waarin het besluit tot toekenning plaatsvindt worden verantwoord in de staat van baten en lasten. Het is hierbij niet van belang in welk jaar de subsidie wordt verstrekt (RJ, 2003: 650-21).
Aan de batenkant moet in ieder geval een onderscheid te worden gemaakt in (RJ, 2003: 650-21):
)
•
"baten uit eigen fondsenwerving;
•
baten uit verkoop artikelen enlof gebruikte goederen;
•
baten uit gezamenlijke acties van eenmalige enlof tijdelijke samenwerkingsverbanden;
•
aandeel in acties van derden;
•
subsidies van overheden en andere;
•
resultaat beleggingen;
•
overige baten".
Aan de lastenkant wordt een indeling gehanteerd tussen 'lasten betrekking op fondsenwervende activiteiten' en 'lasten betrekking op de doelstelling'. Om deze reden wordt een functionele indeling voorgeschreven. Daarnaast moet ook inzicht worden gegeven in de omvang en de samenstelling van de kosten van de eigen organisatie. Hiertoe moet in een apart overzicht een categoriale specificatie van de kosten worden gegeven alsmede een specificatie van de toerekening (zie bijlage 3). Uit dit model blijkt dat de kosten van de eigen organisatie volgens bedrijfseconomische criteria dienen te worden toegerekend aan enerzijds de fondsenwerving en
56
Fondsen wervende instellingen
anderzijds de realisatie van de doelstelling. De wijze waarop deze kostentoerekening plaatsvindt dient duidelijk in de toelichting te worden vermeld. De toerekening betreft een subjectieve inschatting van het bestuur van de FWI. Dit is opvallend omdat de relatieve omvang van de kosten fondsenwerving een belangrijke maatstaf is bij de beoordeling van FWI' s.
De bovengenoemde posten van de staat van baten en lasten zullen nu kort worden besproken.
Baten uit eigen fondsenwerving
De baten uit eigen fondsenwerving dienen te worden verantwoord voor het door de instelling \(
ontvangen bedrag zonder dat de door de eigen organisatie gemaakte kosten in mindering zijn gebracht. De baten uit eigen fondsenwerving dienen in ieder geval gesplitst te worden in (RJ, 2003: 650-22): •
collecten;
•
mailingacties;
•
contributies, donaties, giften en schenkingen;
•
nalatenschappen;
•
loterijen;
•
overige activiteiten.
"Giften van zaken in natura dienen te worden gewaardeerd tegen de waarde in het economisch )
verkeer in Nederland" (RJ, 2003: 650-22). Giften bestaande uit diensten worden over het algemeen niet verantwoord. "Baten uit nalatenschappen dienen te worden opgenomen in het boekjaar waarin de omvang betrouwbaar kan worden vastgesteld." Dit betreft dus een subjectieve
(
inschatting van het bestuur van de FWI. "Voorlopige uitbetalingen in de vorm van voorschotten worden in het boekjaar waarin ze worden ontvangen verantwoord als baten uit nalatenschappen. Verkrijgingen belast met vruchtgebruik worden alleen in de toelichting vermeld. Zij worden pas in de staat van baten en lasten verantwoord bij het einde van het vruchtgebruik of bij eerdere verkoop van de blote eigendom" (RJ, 2003: 650-22).
57
Fondsenwervende instellingen
Baten uit verkoop artikelen en/of gebruikte goederen "Bij verkoop van artikelen dient te worden verantwoord de netto-omzet, de kostprijs en de bruto winst" (RJ, 2003: 650-23).
Aandeel in gezamelijke acties van eenmalige/tijdelijke samenwerkingsverbanden Bij eenmalige of tijdelijke samenwerkingsverbanden mogen de jaarrekeningen van de samenwerkende organisaties niet worden geconsolideerd. De deelnemende instellingen van het samenwerkingsverband dienen in hun eigen jaarrekening tenminste het hun toekomende deel van het netto resultaat van de gezamenlijke actie te verantwoorden onder 'aandeel in gezamenlijke ( (~
acties'.
Aandeel in acties van derden Onder acties van derden vallen onder andere de bijdragen uit nationale loterijen, puzzelacties van bladen en bijdragen van andere FWI's. Aandeel in acties van derden moet worden verantwoord voor "het netto door de instelling ontvangen bedrag verminderd met de eventueel aan derden betaalde directe verwervingskosten" (RJ, 2003: 650-23). In de toelichting moet dit verder worden gespecificeerd.
Subsidies van overheden en anderen "Onder subsidies worden bijdragen verstaan die door de verstrekker afhankelijk zijn gesteld van de uitvoeringskosten van een project of van het exploitatietekort van de gehele instelling" (RJ, 2003: 650-24). Giften van overheden en anderen waaraan geen beperkingen worden gesteld moeten worden verantwoord onder 'baten uit eigen fondsenwerving' . Het kan voorkomen dat er een verschil zit tussen toegezegde bedragen en daadwerkelijk ontvangen bedragen. Deze verschillen moeten worden verantwoord in de staat van baten en lasten in het jaar waarin deze verschillen blijken.
Resultaat beleggingen "Beleggingsopbrengsten dienen netto te worden verantwoord. In de toelichting op de staat van baten en lasten dient inzicht gegeven te worden in de kosten van de beleggingen.
58
Fondsenwervende instellingen
Kosten fondsenwerving "Alle kosten van activiteiten, die direct of indirect ten doel hebben mensen te bewegen geld te geven voor één of meer van de doelstellingen, dienen te worden aangemerkt als kosten fondsenwerving. Dit houdt in dat de kosten voor propaganda, publiciteit en public relations tot de kosten van fondsenwerving gerekend dienen te worden" (RJ, 2003: 650-25). Wanneer er sprake is van gemengde activiteiten (voorlichting en fondsenwerving tegelijk) dan moeten de kosten worden toegerekend aan de afzonderlijke posten.
Bestedingen ten behoeve van de doelstelling 'Ten aanzien van de verslaggeving rond de bestedingen ten behoeve van de doelstelling, dient iedere organisatie zelf een indeling te kiezen voor de hoofdgroepen van activiteiten. Per hoofdgroep dient te worden aangegeven subsidies, de kosten van de eigen activiteiten en de kosten van uitvoering door de eigen organisaties" (RJ, 2003: 650-25). De presentatie dient zo te worden ingedeeld dat enerzijds de bestedingen worden gerelateerd aan de bij de fondsenwerving gepresenteerde doelstelling en anderzijds aansluiten op de organisatorische opzet van de instelling.
Voorlichting als onderdeel van de doelstelling Wanneer het geven van voorlichting een van de statutaire doelstelling is van de FWI enlof een rechtstreekse relatie heeft met de realisering van de hoofddoelstelling dan worden deze kosten \ )
apart vermeld (RJ, 2003: 650-26).
Bezoldiging en financiële relaties van bestuurders en toezichthouders De bezoldiging van bestuurders en toezichthouders dient per categorie te worden vermeld. Eventuele verstrekte leningen, voorschotten en garanties moeten hier eveneens worden vermeld.
§ 3.3 Regelgeving in de Verenigde Staten
In de Verenigde Staten bestaat er geen specifieke wet- en regelgeving met betrekking tot FWI's. Wel is door de FASB in juni 1993 de Statement of Financial Accounting Standards No. 117
59
Fondsenwervende instellingen
gepubliceerd, met als titel 'Financial Statements of Not-for-Profit Organizations' (hierna: FAS 117). Dit is regelgeving die van toepassing is op NPO's. Aangezien FWI's hier ook onder vallen, is FAS 117 ook op FWI's van toepassing.
FAS 117 bevat standaarden waaraan de externe fmanciële verslaggeving van NPO's moet voldoen. FAS 117 bevat basisinformatie over welke onderdelen moet worden gerapporteerd en op welke wijze, maar er wordt niet ingegaan op waarderingsgrondslagen en methoden van toerekening. Hiervoor wordt verwezen naar regelgeving die van toepassing is op ondernemingen (FASB, 1993: 7). Volgens FAS 117 is het doel van de externe financiële verslaggeving informatie verschaffen over (FASB, 1993: 6): •
de hoeveelheid en samenstelling van de organisatie's activa, passiva en vermogen;
•
de effecten van transacties en andere gebeurtenissen die van invloed zijn om de omvang van het vermogen;
•
de omvang en soorten in- en uitstroom van economische middelen gedurende een periode en de relatie tussen de in- en uitstroom
•
herkomst van fmanciële middelen, omvang van schulden en andere factoren die van invloed zijn op de liquiditeit
•
de rentabiliteit van de organisatie.
Om dit doel te bereiken moeten financiële overzichten in ieder geval een overzicht van de financiële situatie (bedoeld wordt een balans; BS), een activiteitenoverzicht (bedoeld wordt een staat van baten en lasten; BS), een kasstroomoverzicht en een toelichting bevatten (FASB, 1993: 6). In de toelichting van FAS 117 zijn een aantal voorbeelden opgenomen van een overzicht financiële situatie en een activiteitenoverzicht. Deze voorbeelden zijn geen standaarden die door NPO's moeten worden opgevolgd maar geven een indruk hoe een overzicht eruit zou kunnen zien. Van zowel een overzicht financiële situatie als een activiteitenoverzicht is een voorbeeld uit FAS 117 opgenomen in Bijlage 2.
60
Fondsenwervende instellingen
Overzicht financiële situatie (balans)
Het primaire doel van een overzicht van de financiële situatie is het verschaffen van relevante informatie met betrekking tot de activa, passiva, het vermogen en de onderlinge samenhang. De informatie die in een overzicht van de financiële situatie wordt gegeven moet donateurs, leden, crediteuren en andere gebruikers enerzijds helpen bepalen of de organisatie in staat is om de dienstverlening te kunnen continueren. Anderzijds moet het gebruikers helpen bij de beoordeling van de liquiditeit, financiële flexibiliteit, solvabiliteit en de noodzaak voor externe financiering (FASB, 1993: 7). Informatie over de liquiditeit moet worden verschaft door (FASB, 1993: 8): •
groepering van activa naar mate van 'nearness' in omwisseling in geld en groepering van passiva naar mate van 'nearness' in toekomstige betalingen;
•
classificatie van activa en passiva in vlottend en vast;
•
opnemen van relevante informatie in de toelichting, hierbij dient ook aangegeven te worden in hoeverre gelden of andere activa beperkingen kennen.
Het onderscheid tussen vermogen met en zonder beperkingen moet niet alleen in de toelichting tot uitdrukking worden gebracht, maar ook in de balans. Dit blijkt uit paragraaf 13 (FASB, 1993: 8): "A statement of financial position provided by a not-for-profit organization shall report the amounts for each of the three net assets - 'permanently restricted net assets', 'temporarily restricted net assets', and 'unrestricted net assets' - based on the existence or absence of donorimposed restrictions".
De 'permanently restricted net assets' zijn activa waaraan door donateurs beperkingen zijn gesteld met betrekking tot gebruik en besteding. 'Temporarily restricted net assets' kennen ook een opgelegde beperking, maar deze beperking is minder strikt dan bij de 'permanently restricted net assets'. De 'temporarily restricted net assets' kunnen worden onderverdeeld in (FASB, 1993: 8): •
'time restrictions', de donaties mogen pas worden gebruikt in een toekomstige periode of na een bepaalde datum
•
'purpose restrictions', de donaties mogen alleen gebruikt worden voor een specifiek doel.
61
Fondsenwervende instellingen
'Unrestricted net assets' zijn gelden en activa die zijn verkregen zonder enige opgelegde beperking door donateurs. Deze donaties worden weliswaar zonder beperking ter beschikking gesteld aan de organisatie, het bestuur moet de donaties wel gebruiken voor de doelstellingen van de organisatie (FASB, 1993: 67-68). De aard en omvang van de verschillende beperkingen moeten duidelijk uit het financiële overzicht blijken of moeten gedetailleerd zijn opgenomen in de toelichting. De FASB beveelt aan om de 'permanently restricted net assets' als volgt onder te verdelen (FASB, 1993: 8): •
activa, gedoneerd met voorwaarde dat ze worden gebruikt voor een bepaald doel;
•
activa, gedoneerd met de voorwaarde dat deze worden geihvesteerd teneinde een permanent inkomen te genereren. Dit noemt de FASB 'endowment funds'.
De 'temporarily restricted net assets' moeten als volgt worden ingedeeld (FASB, 1993: 8): •
ondersteuning van bepaalde lopende activiteiten;
•
investering voor een gespecificeerde termijn;
•
gebruik voor gespecificeerde toekomstige termijn;
•
acquisitie van vaste activa
Activiteitenoverzicht (staat van baten en lasten) Het primaire doel van een activiteitenoverzicht is het verschaffen van informatie over (FASB, 1993: 9): •
de effecten van transacties en andere gebeurtenissen die van invloed zijn op de aard en omvang van het vermogen;
•
de relatie tussen deze transacties en gebeurtenissen;
•
hoe organisatiemiddelen worden gebruikt ten behoeve van diensten en programma' s.
Het activiteitenoverzicht moet het samen met andere financiële overzichten mogelijk maken om donateurs, crediteuren en anderen een mening te laten vormen omtrent het functioneren van de organisatie. Volgens de FASB zijn hierbij drie zaken van belang voor stakeholders (FASB, 1993: 9)
1. beoordelen van de prestaties van de organisatie gedurende een bepaalde periode;
62
Fondsenwervende instellingen
2. beoordelen van de inspanningen van een organisatie en het vermogen om de diensten in de toekomst voort te zetten; 3. beoordeling van het beleid van het management.
Een activiteitenverslag moet gericht zijn op de gehele organisatie. Er moet in ieder geval aandacht worden besteed aan de oorzaken voor verandering van de omvang van het eigen vermogen zoals die is terug te vinden in het overzicht van de fmanciële situatie. Dit betekent dat er informatie moet worden gegeven over opbrengsten, kosten, winsten en verliezen (FASB, 1993: 9). Daarnaast moet aandacht worden besteed aan het vervallen van door donateurs gestelde beperkingen. Dit heeft namelijk tot gevolg dat de samenstelling van het eigen vermogen verandert.
Voor het verantwoorden van opbrengsten en kosten moeten organisaties in principe de indeling 'restricted' - 'unrestricted' gebruiken. Een organisatie kan er voor kiezen een verdere classificatie aan te brengen. De FASB noemt een aantal voorbeelden waaronder (FASB, 1993: 10): 'operating - nonoperating', expendable - nonexpendable', 'earned - unearned'. De FASB is neutraal wat betreft een indeling in classificaties. Wel is verplicht inzicht te verschaffen in de brutowinst op de verkopen. Alleen incidentele transacties die buiten de beheersing van het management liggen mogen netto worden verantwoord.
Voor het beoordelen van de diensten van de organisatie moet inzicht worden verschaft in de samenstelling van de gemaakte kosten. Er moet een functionele indeling worden gemaakt in 'program services' en 'supporting activities'. 'Program services' worden gedefmieerd als "the activities that result in goods and services being distributed to beneficiaries, customers, or members that fulfill the purposes or mission for which the organization exists" (FASB, 1993: 11). 'Supporting activities' worden gedefinieerd als "all activities of a not-for-profit organization other than program services" (FASB, 1993: 11). Over het algemeen horen hierbij algemene, management, fondsenwerving, ledenwerving activiteiten. Voor zorginstellingen is een uitsplitsing van de
'supporting activities' in karakteristieke kosten (bijvoorbeeld salarissen, huur,
elektriciteitskosten, afschrijving) verplicht. Voor andere NPO' s is deze uitsplitsing niet verplicht maar wordt het wel sterk aangemoedigd.
63
Fondsenwervende instellingen
Kasstroomoverzicht
Het doel van een kasstroomoverzicht is het verschaffen van informatie over de kasontvangsten en uitgaven van een organisatie gedurende een bepaalde periode (FASB, 1993: 12). De FASB gaat verder niet in op de inhoud van het kasstroomoverzicht maar verwijst hiervoor naar FAS 95.
§ 3.4 Regelgeving in Groot-Brittannië
In Groot-Brittannië wordt de belangrijkste regelgeving met betrekking tot FWI's gevormd door de 'Statement of Recommended Practice' (SORP). FWI's zijn gebonden aan de FRS, de SORP is een interpretatie van de FRS voor de toepassing door FWI's. De SORP is opgesteld door 'The Charity Commission' volgens de verslaggevingsstandaarden van de ASB. Hierdoor wordt de SORP door de ASB erkend (SORP, 2000: 1). De SORP geeft weer hoe een FWI periodiek verslag moet doen van de middelen die haar ter beschikking worden gesteld en welke activiteiten zijn ondernomen. Het doel van de SORP wordt als volgt omschreven: "to improve the quality of financial reporting by charities and to assist those who are responsible for the preparation of the charity's Annual Report and Accounts" (SORP, 2000: 9). De opstelling van fmanciële overzichten moet plaatsvinden volgens het toerekenings- en continuiteitsbeginsel.
Het financiële verslag bevat de volgende onderdelen (SORP, 2000: 12): •
overzicht van financiële activiteiten (bedoeld wordt staat van baten en lasten, BS);
•
balans;
•
kasstroomoverzicht;
•
toelichting.
Overzicht financiële activiteiten
Dit is een overzicht met als doel inzicht te geven in alle baten en lasten gedurende een periode voor alle fondsen. Het laat zien of er sprake is van een netto instroom of uitstroom van middelen,
64
Fondsenwervende instellingen
inclusief kapitaalvermeerdering en verlies op activa, en verschaft inzicht in alle veranderingen in de afzonderlijke fondsen (SORP, 2000: 19). De volgende baten moeten afzonderlijk worden vermeld: •
donaties en erfenissen
•
baten uit operationele activiteiten
•
baten uit beleggingen
•
overige baten
De volgende lasten moeten afzonderlijk worden vermeld:
'j
•
kosten fondsenwerving
•
charitatieve uitgaven: o
toegezegde bedragen ter bevordering van de doelstelling
o
kosten van activiteiten ter bevordering doelstelling
o
kosten voor ondersteunende activiteiten
o
managementkosten
Verwerking van baten en lasten in de statement of activities moet plaatsvinden zodra dit 'prudent and practicabie' is (SORP, 2000: 22). Dit houdt in dat baten en lasten met voldoende zekerheid moeten kunnen worden vastgesteld, dit is afhankelijk van de volgende drie factoren: •
'entitlement': een vordering of schuld is in rechte afdwingbaar;
•
'certainty': een redelijke mate van zekerheid dat ontvangst zal plaatsvinden;
•
'measurement': als de waarde van de vordering / schuld betrouwbaar kan worden vastgesteld.
Balans De balans geeft een overzicht van de activa en passiva van de FWI op het eind van het boekjaar en laat zien hoe het vermogen is verdeeld. Er moet in de balans een onderscheid worden gemaakt tussen vaste en vlottende activa. Uit de balans moet bovendien blijken welke middelen beschikbaar zijn voor de FWI en of deze vrij te besteden zijn of bestemd zijn voor een bepaald doel. Het vermogen moet in ieder geval worden onderverdeeld in: •
''unrestricted income funds;
65
Fondsenwervende instellingen
•
restricted income funds;
•
endowment funds".
'Unrestricted income funds' kunnen naar goeddunken van het bestuur worden besteed binnen de organisatiedoelstellingen. Binnen dit fonds kunnen eventueel bepaalde specifieke doelstellingen worden geformuleerd, dit betreffen echter geen juridisch afdwingbare verplichtingen (SORP, 2000: 85). 'Restricted income funds' zijn gelden die beschikbaar zijn gesteld voor een bepaald doel, dat ligt binnen de doelstellingen van de organisatie. De beperking moet juridisch afdwingbaar zijn (SORP, 2000: 85). 'Endowment funds' betreft activa die door de organisatie moeten worden aangehouden en niet mogen worden omgezet in opbrengsten. Deze activa kunnen worden gebruikt ter realisering van de doelstelling of als investering (SORP, 2000: 85).
Kasstroomoverzicht
Het doel van het kasstroomoverzicht is het verschaffen van inzicht in de ontvangsten en uitgaven van de FWI gedurende een bepaalde periode. Voor het opstellen van een kasstroomoverzicht wordt verwezen naar FRS 1. Het uitgangspunt van het kasstroomoverzicht moet liggen in het statement of activities en is normalitair netto resultaat (SORP, 2000: 50).
§ 3.5 Vergelijking regelgeving
De regelgeving in Nederland en Groot-Brittannië is specifiek gericht op FWI's, terwijl de Verenigde Staten alleen regelgeving kent met betrekking tot NPO's. Voor alle richtlijnen geldt dat het een verdieping en interpretatie is van bestaande regelgeving en dus niet op zichzelf staand gelezen kan worden. De regelgeving komt over het algemeen overeen. Zo wordt in alledrie de richtlijnen aandacht besteed aan de bijzondere positie van het eigen vermogen. De indeling tussen vrij besteedbaar vermogen en beperkt vermogen wordt algemeen gevolgd, hetzij iets anders uitgewerkt. Ook het onderscheid op de winst- en verliesrekening in 'kosten met betrekking tot de doelstellingen' en 'kosten in het kader van de bedrijfsuitoefening' komt bij alledrie terug. Een opvallend verschil is te vinden in de presentatie van de balans. Richtlijn 650 is de enige die niet een
66
Fondsenwervende instellingen
indeling in 'vlottende' en 'vaste' activa voorschrijft, maar een indeling in 'activa benodigd voor bedrijfsvoering' en 'activa in het kader van de doelstelling'.
De belangrijkste verschillen en overeenkomsten zijn opgenomen in onderstaand schema.
Richtlijn 650
Kenmerk
periodetoerekening en
Grondslagen
continuiteitsveronderstelling
Bestuursverslag
SORP
FAS 117 periodetoerekening en
periodetoerekening en
I continuiteitsveronderstelling I continuiteitsveronderstelling
IWel, inclusief begroting van I Niet
I Niet
volgend jaar Balans,.
I
onderscheid in:
onderscheid in:
onderscheid in:
'benodigd voor de
'vaste activa'
'vaste activa'
bedrijfsvoering'
'vlottende activa'
'vlottende activa'
onderscheid in:
onderscheid in:
'vrij besteedbaar'
'permanently restricted net
'unrestricted income funds'
'reserve waardeverschillen
assets'
'restricted income funds'
'temporarily net assets'
'endowment funds'
I 'direct aangewend in het "';" I kader van de doelstelling'
,', '
;",.
~
Eigen verinogen onderscheid in: "';~~(:::;':>\,; , ::;s;.t;'; ::>"11<.
"fl beleggingen' 'bestemmingsfonds '
'unrestricted net assets'
"
'fonds activa
" ";1 bedrijfsvoering'
Winst- e n ' J 'Staat van baten en lasten'
'Statement of activities'
'Statement of financial
,Vèrllesrekêriing
onderscheid in:
activities '
'kosten fondsenwerving'
'program services'
onderscheid in:
'besteed aan doelstelling'
'supporting activities'
'costs of generating funds'
Ionderscheid in:
'charitable expenditure'
,<, Kasstroom-
Niet verplicht, wel
overzicht
aanbevolen
Verplicht
Verplicht
67
Fondsenwervende instellingen
Hoofdstuk 4 Kasstelsel en periode-toerekeningstelsel
Dit hoofdstuk is gewijd aan de beantwoording van het eerste deel van de probleemstelling. Er zal een beschrijving worden gegeven van de voor- en nadelen van het kasstelsel ten opzichte van het periode-toerekeningstelsel. Om de voor- en nadelen van beide stelsels ten opzichte van elkaar te benoemen zal eerst aandacht worden besteed aan een aantal kenmerken van de externe verslaggeving van FWI' s. Dit vormt de basis voor de argumentatie voor het kasstelsel dan wel het periode-toerekeningstelsel. \
-
In paragraaf 4.1 zal ik om te beginnen ingaan op de toepasbaarheid van een aantal algemene verslaggevingbeginselen voor FWI' s, namelijk het continuïteitsbeginsel, het matchingbeginsel, het realisatiebeginsel en het voorzichtigheidsbeginsel.
In paragraaf 4.2 ga ik vervolgens in op prestatiemeting bij FWI's. Het is van belang dat uit de externe verslaggeving van FWI's de prestatie van de afgelopen periode blijkt. Prestatiemeting bij FWI' s verloopt anders dan bij profitorganisaties en vereist andere specifieke informatie. Deze overwegingen zijn van belang voor een afweging tussen het periode-toerekeningstelsel en kasstelsel.
In paragraaf 4.3 besteed ik aandacht aan het begrip 'kwaliteit' en aan de doelstelling van de verslaggeving van FWI's. Wanneer duidelijk is welke doelstelling wordt nagestreefd, kan namelijk pas een oordeel worden gevormd over welke methode het beste bijdraagt aan het behalen van deze doelstelling. Paragraaf 4.4 vormt de argumentatie voor de toepassing van het periode-toerekeningstelsel of het kasstelsel. De argumentatie zal plaatsvinden door verschillende elementen van Richtlijn 650 te bespreken aan de hand van de bouwstenen voor de financiële verslaggeving. Paragraaf 4.5 vormt de afsluiting van dit hoofdstuk waarin een conclusie is opgenomen op basis van welk stelsel FWI's hun verslaggeving het best zouden kunnen inrichten.
68
Fondsenwervende instellingen
§ 4.1 Toepasbaarheid verslaggevingbeginselen
Continuïteitsbeginsel De jaarrekening wordt gewoonlijk opgesteld in de veronderstelling dat de continuïteit van de onderneming gewaarborgd is en dat de activiteiten in de toekomst voortgezet zullen worden. Dit komt onder andere tot uiting in de waardering van activa op de balans. Uitgaande van een bepaalde levensduurveronderstelling wordt volgens een systematiek op de activa afgeschreven. Activering met periodieke afschrijving behoort tot het periode-toerekeningstelsel. Wanneer een , \
organisatie niet het voornemen heeft om de activiteiten voort te zetten kan dit aanleiding zijn om de jaarrekening op andere basis in te richten. Activa zouden in dit geval tegen liquiditeitswaarde op de balans opgenomen moeten worden, of eigendommen moeten helemaal niet meer worden geactiveerd maar direct ten laste worden gebracht van het resultaat.
Relatief veel FWI' s zijn opgericht met de doelstelling een bepaald maatschappelijk verschijnsel of ziekte aan te pakken en uiteindelijk te laten verdwijnen. Zo is een van de doelstellingen van het Koninging Wilhelmina Fonds de bestrijding van kanker. Uit deze doelstelling spreekt op het eerste gezicht geen intentie tot continuïteit van de activiteiten, het doel is immers dat na verloop van tijd de verrichtingen van de organisatie niet meer nodig zullen zijn! Hierdoor lijkt het continuïteitsprincipe niet van toepassing op FWI' s.
Het continuïteitsprincipe gaat echter uit van de gedachte dat fmanciële overzichten de functie moeten vervullen van het leveren van toekomstgerichte informatie. Deze toekomstgerichte informatie bevat bij FWI's informatie over in de toekomst te verrichten activiteiten en geeft inzicht in de middelen die daarvoor beschikbaar zijn. Ondanks het feit dat de FWI de gestelde doelstelling zo snel mogelijk wil bereiken, is dit tijdstip bij het opstellen van de fmanciële overzichten zo onzeker dat het voor de afzienbare termijn realistisch is om uit te gaan van de continuïteit van de organisatie. Om deze reden moet ook de financiële verslaggeving van FWI's volgens het continuïteitsprincipe worden ingericht.
69
Fondsenwervende instellingen
Matchingbeginsel
De meest zuivere vorm van het matchingbeginsel is product matching. Productmatching houdt in dat kosten zoveel mogelijk moeten worden toegerekend aan de producten waarmee ze samenhangen. Bij FWI' s bestaat er geen causaal verband tussen kosten en producten. FWI' s hebben geen opbrengsten die voortvloeien uit de voortbrenging van producten, maar halen de 'opbrengst' uit realisatie van de doelstelling. Dit zal ik met het volgende voorbeeld verduidelijken. Wanneer een FWI zich ten doel heeft gesteld een ziekte als lepra te bestrijden en op een gegeven moment blijkt dat in een bepaald land/gebied de ziekte niet meer voorkomt, heeft de organisatie 'winst' geboekt ten aanzien van haar doelstelling. Volgens het matchingprincipe zouden alle kosten die hebben bijgedragen aan het bewerkstelligen van dit resultaat moeten worden verantwoord in het jaar waarin geconstateerd werd dat de lepra niet meer voorkomt. Voor FWI' s is het matchingbeginsel dus niet toepasbaar, daarentegen kan het omgekeerde matchingprincipe worden toegepast. Hierbij worden opbrengsten toegerekend aan de periode waarin de producten en diensten worden geleverd en de kosten daarvan in de resultatenrekening zijn opgenomen (Aukes en Maat 2001: 1429). Dit principe is toepasbaar wanneer aan de bijdrage van een begunstiger een beperkt doel wordt gesteld. De bijdrage wordt dan pas verantwoord wanneer deze aan het specifieke doel zijn besteed.
Realisatiebeginsel
Bestedingen van FWI's dragen niet bij tot economisch voordeel, maar tot realisatie van de doelstelling. Dit in tegenstelling tot ondernemingen waarbij bestedingen doorgaans leiden tot opbrengsten. Het realisatieprincipe geeft richting aan de wijze waarop de opbrengsten aan een periode worden toegerekend. In een resultatenrekening worden de opbrengsten opgenomen van de producten en diensten die in de verslagperiode zijn verkocht en geleverd. Voor FWI's is toepassing van het realisatieprincipe dus niet mogelijk.
Voorzichtigheidsbeginsel
Het voorzichtigheidsbeginsel houdt in dat baten worden verantwoord als hun bestaan voldoende zeker is. Wanneer een FWI contante bijdragen zonder beperkingen ontvangt kan worden gesteld
70
Fondsenwervende instellingen
dat de bate voldoende zeker is. Wanneer aan een gift een beperking wordt gesteld, mag deze gift pas worden verantwoord wanneer de FWI met voldoende zekerheid kan stellen dat aan deze beperking voldaan kan worden. Deze subjectiviteit ontstaat bijvoorbeeld bij nalatenschappen. Volgens het voorzichtigheidsbeginsel moeten nalatenschappen als bate worden verantwoord wanneer de toekenning bekend wordt. Er kan niet altijd worden gesteld welke omvang de nalatenschap zal hebben en voor welk bedrag de bate moet worden verantwoord. De RJ schrijft voor dat nalatenschappen moeten worden verantwoord op het moment dat de omvang van de bate voldoende zeker is. Hieruit blijkt dat toepassing van het voorzichtigheidsbeginsel voor FWI's niet eenduidig is.
§ 4.2 Prestatiemeting
Ondernemingen maken voor prestatiemeting relatief veel gebruik van financiële prestatieindicatoren. Prestatie-indicatoren kunnen onder andere worden gebruikt in de vorm van kerncijfers en kengetallen. Kerncijfers zijn cijfermatige weergaven van een grootheid. Kengetallen geven verhoudingen weer tussen grootheden. Kerncijfers en kengetallen kunnen gebruikers van jaarverslagen in korte tijd inzicht geven in belangrijke grootheden en verhoudingen tussen belangrijke grootheden.
Door ondernemingen wordt relatief veel gebruik gemaakt van kerncijfers en kengetallen die uit gaan van de opbrengsten of winst van een onderneming. Een aantal voorbeelden hiervan zijn rentabiliteit, winst per aandeel en EBITDA. De doelstelling van FWI's is in tegenstelling tot ondernemingen niet het behalen van winst. Daarnaast hebben FWI' s geen opbrengsten die voortkomen uit het leveren van producten of diensten. Om deze reden kunnen deze prestatieindicatoren niet door FWI's worden gebruikt. FWI's moeten dus gebruik maken van andere prestatie-indicatoren om het belanghebbenden mogelijk te maken in korte tijd een beoordeling te vormen over het functioneren van de organisatie. In Richtlijn 650 wordt het volgende gezegd over het gebruik van prestatie-indicatoren (RJ, 2003: 650-08): "Er dient op een heldere en voor buitenstaanders inzichtelijke wijze inzicht gegeven te
71
Fondsenwervende instellingen
worden in alle activiteiten in het verslagjaar die financieel van belang zijn. Daarbij dient van elke activiteit of activiteitengroep duidelijk te worden aangegeven wat het doel daarvan is. Waar mogelijk wordt gekwantificeerde informatie opgenomen over de kwaliteit van de activiteiten en over de effectiviteit en efficiency daarvan". Er wordt door de RJ verder niet aangegeven op welke wijze de indicatoren moeten worden vastgesteld. Het CBF heeft in het Reglement CBF-Keur het volgende vastgelegd: "de kosten voor de fondsenwerving uitgedrukt als percentage van de baten uit eigen fondsenwerving in enig jaar, bedragen over een periode van drie achtereenvolgende jaren gemiddeld niet meer dan 25% van de baten uit eigen fondsenwerving" (CBF, 2003: 7). Dit percentage kan worden afgeleid uit de staat van baten en lasten. FWI's in het bezit van een CBFr
(
Keurmerk moeten jaarlijks dit percentage expliciet opnemen in het jaarverslag om de effectiviteit van de fondsenwerving te kunnen vaststellen.
FWI's hebben een maatschappelijke doelstelling en de prestatie-indicatoren moeten inzicht geven in de effectiviteit en efficiency van de activiteiten ter ondersteuning van de doelstelling. Door de grote verscheidenheid aan doelstellingen van FWI's is het niet mogelijk om eenduidige indicatoren vast te stellen. Een systematiek gebaseerd op het primaire proces biedt FWI's een handreiking (Jansen, 2003: 102). Prestatie-indicatoren worden getypeerd aan de hand van de fase waarop het transformatieproces betrekking heeft. Er worden vier fasen in het transformatieproces onderscheiden (Jansen, 2003: 102): •
input; de middelen waarover een organisatie kan beschikken om haar taken te behartigen, bijvoorbeeld vervoersmiddelen, voorraden hulpgoederen of ontvangen gelden;
•
throughput; de productieprocessen en de tussenproducten die door aanwending van de input tot stand komen; bijvoorbeeld het bouwen van een noodziekenhuis of het boren van een waterput;
•
output; de uiteindelijke producten; bijvoorbeeld het noodziekenhuis of de waterput
•
outcome; de effecten van de output; bijvoorbeeld verlaging sterftecijfers als gevolg van bouw noodziekenhuis.
Voor de 'input' en 'throughput' is het mogelijk om eenduidige presatie-indicatoren op te stellen. 'Input' kan worden afgemeten aan het inkomen van een organisatie of de 'baten uit eigen
72
Fondsen wervende instellingen
fondsenwerving' . De 'throughput' kan worden afgemeten aan de bestedingen van de FWI. Stichting Novib (2002: 79) is een voorbeeld van een FWI die gebruik van maakt van kerncijfers en kengetallen om inzicht te verschaffen in de 'input' en 'throughput':
(
En in
I
(
)
Ie relevante kengetallen
duk.j:;nd"""r~ ;'>tirn';~
tndPti -1'1<;;;';:- = t00
2002
2001
2000
1999
1998
NOVIB-INKOMEN
154_741
144.970 117 107.779 123 36.891 102
123.$61
125 109A60 125 45281 125
150,997 122 108.739 124 42.258 116
150.046
Index waarvan Ovemeid index waarvan Particulier Index
121 101.496 116 48.550 134
100 87.549 100 36.312 100
4,1% 77,9% 12,1% 2,7% _ 3,2% 100%
4,7% 77,6% 12% 2,6% 3,1% 100%
4,7% 78,9% 11,7% 2,3% 2,4% 1000/0
4,7% 78% 12,1% 2,3% 2,9% 100'16
4,6% 76;3% 12,9% 2,8% 3,4%
126;286 4.959 131.245 85,5%
109.0SO 4.698 113.748 84,1%
129.289 3.749 133.038 87,8%
154.223 3.562 157.785 89,9'16
99.670 3.593 103.263 85,8%
13.862 4.629 3.686 22.177 14,5%
13.933 4.497 3.111 21.541 15,9%
11.926 3.543 2.955 18.424 12,2'16
11.133 3.746 2.843 17.722 10,1'16
10.727 3.606 2.786 17.119 14,2%
nESHDING!:N
Ondersteuning partners Projecten & Programma's Beleidsbeïnvloeding Ontwikkelingseducatie Voorlichting en marketing
100%
PROGRAMMAK05TEN
Verstrekte subsidies Eigen activiteiten
NIH flROGRAMMAK05T[N
Uitvoeringskosten Voorlichting en marketing Fondswerving
,.(jr~t!l"~IiIliNGEN
153.422
Eigen fondswerving index
18.549 119
17.975 115
17.055 109
17.054 109
15.627 100
Nationale Postcodeloterij index
16.180 115
16.494 117
14.176 100
14.582 103
14.117 100
Personeelskosten index
14.365 143
14.933 149
12.167 121
10.828 108
10.019 100
Strudurele bezetting In aantallen index
287 107
284 106
281 105
278 104
268 100
Aantal tijdelijke werknemers index
48 160
45 150
46 153
49 163
30 100
Figuur 4.1: overzicht kerncijfers en kengetallen in het jaarverslag van Novib 2002.
73
Fondsenwervende instellingen
Het vaststellen van eenduidige indicatoren voor de 'output' en 'outcome' is niet mogelijk. Het vaststellen van deze indicatoren is een subjectieve aangelegenheid. Deze prestatie-indicatoren hangen immers samen met de unieke doelstellingen en de daarmee samenhangende activiteiten. Iedere FWI zal daarom zelf prestatie-indicatoren moeten opstellen. Als voorbeeld noem ik Stichting Interplast Holland (2002, 1), welke zich ten doel stelt "de ontwikkeling op het gebied van de reconstructieve chirurgie te bevorderen". In haar activiteitenverslag wordt door middel van het volgende overzicht inzicht gegeven in de 'outcome' van de activiteiten.
74
Fondsenwervende instellingen
~
r "Ji 'Ji .~ ,J' i1- fi I.l ~? '>Ji " !Çf.r({Pfj,n"1yt!~V;tft1(f[J'!YJ(1/ff1f,1S:J/fi,Î~ # i~1(ÇIC'17Ur(].iJ,.JJ @7(}(ê;i.rw}1W}(1,(ljJ
•
1989
Uganda
1990
Uganda
2
119
V~and"
2 1
125 49
Uganda Ghana India' Pakistan
2
127
1
(1) 1
60 (62) 87
Uganda Ghana Pakistan·
1 1 (1)
(38)
V~and"
1 1 2
105 74 429
LTganda Ghana Vietnam" Libanon
1
124 81 234 102
1996
Uganda Ghana Vietnam"
1 2 2
1997
Uganda Jemen Bhutan India
1 1
1991
Glana
1992
1993
1994
Glana Vietnam'·
1995
1998
55
1 2 1
1 1
89 71
130 135 313
144 130 78 75
Uganda Ghana Temen India
3 3 1
206 110 326 81
1999
Vganda Ghana Jemen Indonesië
2 2 4 1
192 167 342 87
2000
Uganda Ghana Jemen
2 2 4
191 121 220
2001
Vftanda G laua Jemen Indonesië
2 1 2 1
236 130 183 113
V~anda
2 1
200 108
3
225
69
6274
2002
Gl
1
Figuur 4.2: activiteitenoverzicht Stichting Interplast Holland
§ 4.3 Doelstellingen externe financiële verslaggeving
Het vaststellen van doelstellingen kan regelgevers en accountants helpen bij het opstellen van verslaggevingsregels en beoordeling van financiële verslagen. Daarnaast kunnen doelstellingen
75
Fondsenwervende instellingen
door verstrekkers van financiële verslagen worden gebruikt bij de opstelling van de jaarstukken. In de literatuur worden de volgende doelstellingen van de financiële verslaggeving onderscheiden (Klaassen, 2001: 92; Bos, de, en Vergoossen, 1997: 9; Aukes, 1992: 26-27): •
Financiele verslaggeving heeft een informatiefunctie met het doel een bijdrage te leveren aan economische beslissingen van belanghebbenden.
•
"Financiële verslaggeving heeft ten doel een bijdrage te leveren aan de verantwoording die door het management aan de eigenaren van een organisatie wordt afgelegd over de aanwending van de beschikbare middelen, over de prestaties die door de organisatie zijn geleverd etcetera, zodat de eigenaren zich een oordeel kunnen vormen" (Klaassen, 2001: 92).
( i
De genoemde doelstellingen van de externe fmanciële verslaggeving kunnen verder worden geconcretiseerd in samenhang met de vraag voor wie de verslaggeving bedoeld is. De verslaggeving moet immers gericht zijn aan degenen die door het doen en laten van de organisatie worden beïnvloed. Een organisatie moet om deze reden de belanghebbenden onderkennen. Er kunnen verschillende belangengroepen worden onderscheiden. Belangengroepen die door de RJ worden onderscheiden zijn (RJ, 2003: S2-03): •
beleggers
•
werknemers
•
geldschieters
•
leveranciers en andere handels crediteuren
•
cliënten
•
overheden en hun instellingen
•
publiek.
FWI's kennen nagenoeg dezelfde belanghebbenden als profit-organisaties, de rol van deze belanghebbenden is echter anders. Het onderkennen van algemene belanghebbenden geeft problemen, aangezien iedere organisatie door haar eigen karakter verschillende geïnteresseerden aanspreekt. Voor FWI' s is er daarnaast een extra groep belanghebbenden te onderkennen; de leden/begunstigers. Gemeenschappelijk kenmerk van FWI' s is dat gelden worden verkregen van
76
Fondsenwervende instellingen
begunstigers. Om deze reden moet een FWI informatie verschaffen en verantwoording afleggen over hoe deze gelden worden besteed. De externe financiële verslaggeving zou om deze reden gericht moeten zijn op de begunstigers. Dit blijkt ook uit Richtlijn 650: "Het is voor het maatschappelijk vertrouwen in de fondsenwerving van belang dat het publiek erop kan vertrouwen dat de verslaggeving een correcte weergave is van zowel de verwerving als van de besteding van de middelen" (RJ, 2003: 650-01).
Het is echter de vraag of particuliere begunstigers zijn gefuteresseerd in de jaarverslagen en jaarrekeningen die door FWI' s worden opgesteld. Door een gebrek aan kennis en interesse (/)
worden fmanciële overzichten van FWI's weinig bestudeerd door het publiek. Het lijkt erop dat begunstigers en donateurs zich enerzijds laten leiden door de pers en anderzijds door het CBFkeurmerk. Een goed voorbeeld hiervan is de berichtgeving door de Volkskrant (Klok en van Uffelen, 6-3-2004: 25) over de salariëring van bestuurders van FWI's. Dit bericht veroorzaakte commentaar bij donateurs van verschillende FWI's. Uiteindelijk heeft dit ondermeer geleid tot het voorgenomen ontslag van de medisch directeur van de Hartstichting (Hartstichting, 31-5-04).
De verslaggeving door FWI's dient primair gericht te zijn op begunstigers. Door deze specifieke groep belanghebbenden kunnen de doelstellingen van de externe fmanciële verslaggeving verder worden geconcretiseerd. In hoofdstuk 3 is reeds aangegeven dat de RJ (2003: 650-02) de volgende specifieke doelstellingen hanteert voor FWI's:
)
1. Welk deel van de gift blijft over voor het goede doel? Hoe hoog zijn de kosten van de fondsenwerving in relatie tot de opbrengsten? 2. Wordt het geld besteed, of wordt het geheel of voor een relatief groot deel opgepot? 3. Wordt het geld besteed aan de bij de werving aangegeven goede doelen?
Opvallend is dat in deze doelstellingen geen aandacht wordt besteed aan de specifieke maatschappelijke doelstellingen van FWI's. Waar inzicht in efficiency en effectiviteit bij ondernemingen door de RJ als belangrijke informatie wordt beschouwd, wordt er bij de doelstellingen van FWI's niet over gesproken. ''Voor een goed inzicht in de activiteiten en de mate van realisatie van de doelstellingen, is het van belang dat ten minste in kwalitatieve termen, waar
77
Fondsen wervende instellingen
mogelijk onderbouwd met cijfermateriaal, inzicht wordt gegeven in de effecten die bereikt zijn met de door de FWI geleverde inspanningen" (Karman en Swachten, 2001: 1446). In het vervolg van deze scriptie zal in aanvulling op de bovenstaande drie doelstellingen tevens de volgende doelstelling worden gehanteerd: 4. Welke activiteiten zijn in het kader van de doelstelling door de FWI ondernomen? Wat is het resultaat van deze activiteiten en zijn de activiteiten efficiënt uitgevoerd?
De opstellers van financiële verslagen moeten rekening houden met de kwalitatieve eisen die worden gesteld aan de externe verslaggeving. Deze eisen zijn (Rl, 2003: SS-Ol - SS-07): 1. Begrijpelijkheid 2. Relevantie 3. Betrouwbaarheid 4. Vergelijkbaarheid
Ad 1. "Gebruikers van fmanciële informatie worden geacht een redelijke kennis te bezitten van het bedrijfsleven en van economische activiteiten, alsmede van verslaggeving, en bereid te zijn de informatie met een redelijke mate van toewijding te bestuderen" (Rl, 2003: SS-Ol).
Ad 2.
)
Verstrekte gegevens zijn pas relevant wanneer de gegevens behulpzaam zijn voor gebruikers en bijdragen aan economische besluitvorming. Gegevens moeten worden opgenomen of apart worden vermeld indien dit bijdraagt aan de informatievoorziening van gebruikers. Een begrip dat hiermee samenhangt is materialiteit. "Informatie is materieel indien het weglaten of het onjuist weergeven daarvan de economische beslissingen die gebruikers op basis van de jaarrekening nemen, zou kunnen beïnvloeden" (RJ, 2003: SS-02).
Ad3. Informatie is betrouwbaar wanneer er geen feitelijke onjuistheden en vooroordelen in voorkomen. Daarbij moeten gebruikers ervan uit kunnen gaan dat de informatie getrouw wordt weergegeven.
78
Fondsenwervende instellingen
De informatie moet om deze reden volledig en onpartijdig zijn. Daarnaast moet met het opstellen van de jaarrekening voorzichtigheid in acht worden genomen, door onzekerheden apart te vermelden.
Ad 4. Informatie welke wordt verstrekt moet in de tijd vergelijkbaar zijn. Dit betekent dat opeenvolgende jaarrekeningen op dezelfde manier moeten worden opgesteld om zo inzicht te krijgen in bepaalde trends en ontwikkelingen.
I' \
§ 4.4 Inrichting jaarverslaggeving FWI's
In de vorige paragraaf is behandeld aan welke doelstellingen de verslaggeving van FWI's moet voldoen. In deze paragraaf wordt aan de hand van deze doelstellingen beargumenteerd welke voor- en nadelen er zijn met betrekking tot het periode-toerekeningstelsel en het kasstelsel. Dit wordt gedaan door verschillende elementen uit Richtlijn 650 te bespreken aan de hand van de bouwstenen voor de financiële verslaggeving zoals deze zijn opgesteld door de IASB (IASC, 1989: 20-33): •
Defenition; betreft de begripsbepaling van afzonderlijke posten.
•
Recognition; betreft de overweging of een bepaalde post als materieel beschouwd moet worden en daarom moet worden opgenomen in de verslaggeving.
•
Measurement; betreft de waardering van de posten die worden opgenomen in de verslaggeving.
•
Presentation; betreft de vraag waar verschillende posten in de jaarrekening moeten worden opgenomen. De grondslagen en de waardering van de activa en passiva en de bepaling van het resultaat moet worden uiteengezet (BW2: 384.5).
•
Disclosure; betreft de vraag welke gegevens in de toelichting moeten worden opgenomen.
79
Fondsenwervende instellingen
§ 4.4.1 Balans
''De balans met de toelichting geeft getrouw, duidelijk en stelselmatig de grootte van het vermogen en zijn samenstelling in actief en passiefposten op het einde van het boekjaar weer" (BW2: 362.2). Op basis van deze defmitie draagt een balans bij aan het inzicht volgens de tweede doelstelling: 'wordt het geld besteed of wordt het geheel of voor een relatief groot deel opgepot?' . Uit de balans moet blijken welk deel van de in een periode ontvangen gelden door de FWI niet is gebruikt maar wordt bewaard voor eventuele volgende perioden.
Vaste activa
I )
Richtlijn 650 schrijft voor dat bij de groepering van activa onderscheid moet worden gemaakt in !
'activa in het kader van de doelstelling' en 'activa ten behoeve van de bedrijfsvoering' (RJ, 2003: 650-12). De FWI's worden verder vrij gelaten om invulling te geven aan deze begrippen. Onder 'activa ten behoeve van de bedrijfsvoering' kunnen onder andere worden genoemd gebouwen en inventaris. Onder 'activa in het kader van de doelstelling' kunnen bijvoorbeeld worden genoemd een vakanties chip voor gehandicapten en de voorraad hulpgoederen nodig voor de bestrijding van de gevolgen van een ramp (Aukes en Maat, 1995: 61). Met deze indeling lijkt de RJ tegemoet te willen komen aan vraag 3: 'wordt het geld besteed aan het bij de werving aangegeven goede doelen?'.
Volgens de RJ kunnen zich 'bepaalde situaties' voordoen waarbij het verantwoord is om de
I
'activa in het kader van de doelstelling' ineens af te boeken (RJ, 2003: 650-13). De RJ geeft niet aan wat voor situaties dit kunnen zijn. Indien een FWI kiest voor directe afboeking moet in de toelichting een motivatie worden opgenomen. Het activeren van 'activa in het kader van de doelstelling' met periodieke afschrijving behoort tot het periode-toerekeningstelsel. De aanschafkosten van de eigendommen worden namelijk door middel van afschrijving verdeeld over de verwachte levensduur. Wanneer de aanschafkosten van eigendommen niet worden geactiveerd en direct ten laste komen van het overschot is dit volgens de regels van het kasstelsel. Een voorbeeld van toepassing van het kasstelsel is te vinden in het jaarverslag 2002 van Stichting het Groninger Landschap (2002: 26-28):
80
Fondsenwervende instellingen
MATERIELE VASTE ACTIVA Bedrijf,mlddelen Direct in g~bruik voor de doel,telling
1.126
1.133
166
190 1.292
1.323
Natuurterreinen en opstallen De natuurterreinen en opstallen worden, gezien het bijzondere karakter van deze activa, binnen de doelstelling van de Stichting Het Groninger Landschap geheel afgeschreven door op de aankoopkosten de subsidies In mindering te brengen. Niet gesubsidieerde aankoopkosten worden, via de staat van baten en lasten, ten laste van het bestemde vermogen voor aankopen vauuahmrterreinen gebracht.
Figuur 4.3: 'activa in het kader van de doelstelling' van Stichting het Groninger Landschap.
Ik ben van mening dat de eigendommen in het kader van de doelstelling nooit op de balans moeten worden opgenomen maar direct in de staat van baten en lasten moeten worden opgenomen. Het argument daarvoor is dat eigendommen in het kader van de doelstelling niet voldoen aan de voorwaarden voor een actief (Mautz (1989: 62).
Een actief wordt door de RI (2003: 210-02) aangemerkt als: "een uit gebeurtenissen in het verleden voortgekomen middel, waarover de rechtspersoon de beschikkingsmacht heeft en waaruit in de toekomst naar verwachting economische voordelen naar de rechtspersoon zullen vloeien" (defmition). Een actief mag vervolgens uitsluitend in de jaarrekening worden opgenomen wanneer "de kosten van het actief betrouwbaar kunnen worden vastgesteld" (recognition) (RI, 2003: 21007). Met het volgende voorbeeld zal ik verduidelijken, waarom 'activa in het kader van de doelstelling' niet aan deze criteria voldoen.
Op de balans van de Hartstichting (Hartstichting, 2004: 22) zijn onder de post 'activa direct in gebruik voor de doelstelling' gebouwen opgenomen. Deze gebouwen worden gebruikt voor de realisering van de doelstelling. De Hartstichting heeft deze gebouwen in het verleden aangeschaft en heeft de beschikking over deze gebouwen. Bovendien kan de waarde ervan betrouwbaar worden vastgesteld. Het is echter de vraag of de gebouwen ook bijdragen aan toekomstig economisch voordeel. De gebouwen zijn namelijk nooit aangekocht met de intentie of de verwachting dat ze in de toekomst baten zullen genereren. Het aanhouden van de gebouwen zorgt
81
Fondsenwervende instellingen
enkel voor toekomstige lasten in de vorm van onderhoud en dergelijke. Het is voor geen enkele onderneming toegestaan om een eigendom dat oneindig zorgt voor lasten onder te brengen onder de materiële vaste activa. In plaats daarvan zullen alle kosten direct worden afgeschreven en elke toekomstige uitgave direct als verlies worden aangemerkt. De aard van een FWI is dat er diensten worden geleverd waarvan de kosten niet gedragen worden door degene die de diensten ontvangt, zodat afschrijvingskosten niet in een kostprijs kunnen worden opgenomen. Activa worden aangeschaft met de wetenschap dat de aanschaf zal resulteren in toekomstige uitstroom van geldmiddelen. Hieruit blijkt dat eigendommen in het kader van de doelstelling in de toekomst geen economische voordelen zullen genereren. Uit deze overweging blijkt dat 'eigendommen in het kader van de doelstelling' van FWI's niet voldoen aan de voorwaarden van een actief en daarom niet mogen worden opgenomen in de balans.
Aukes en Maat (1995: 63) besteden in hun artikel ook aandacht aan dit onderwerp. Zij zijn van mening dat het bijzondere karakter van een FWI in ogenschouw moet worden genomen. De doelstelling van een FWI is gelegen in het bijdragen aan een maatschappelijk nut, in tegenstelling tot de winstdoelstelling van ondernemingen. Om deze reden zijn Aukes en Maat (1995: 63) van mening dat de defmitie van een actief zou moeten worden aangepast. 'Economische voordelen' moet worden vervangen door 'voordelen uit het oogpunt van doelrealisatie' . Vanuit dit oogpunt zijn de voorwaarden voor activering volledig toepasbaar op eigendommen van FWI' s. Aukes en Maat beargumenteren echter niet waarom het bijzondere karakter van een FWI aanleiding is om de voorwaarden voor een actief te veranderen. Feit blijft dat uit uitgaven aan 'eigendommen in het kader van de doelstelling' geen toekomstige economische voordelen voort zullen vloeien. Dergelijke uitgaven moeten dus worden verantwoord in de staat van baten en lasten onder 'bestedingen ten behoeve van de doelstelling'. Daar komt nog bij dat activering van de eigendommen leidt tot een toename van het vermogen van de FWI. Dit betekent dat begunstigers het idee kunnen krijgen dat FWI' s rijk zijn, wat kan resulteren in minder giften. Door de aanschaf van eigendommen in het kader van de doelstelling worden FWI's echter alleen maar armer! Uit het voorgaande blijkt dat 'activa in het kader van de doelstelling' niet voldoen aan de voorwaarden van een actief. Dit is een argument om toepassing van het periode-toerekeningstelsel af te wijzen.
82
Fondsen wervende instellingen
Een pro-argument van het periode-toerekeningstelsel is dat op de balans inzicht wordt gegeven in de middelen van de organisatie en de samenstelling van het vermogen. Hiermee wordt bijgedragen aan de 2e doelstelling: 'wordt het geld besteed of wordt het geheel of voor een relatief groot deel opgepot?'. Dit inzicht kan ook worden gegeven met toepassing van het kasstelsel. Wanneer wordt gekozen voor het kasstelsel dan volgt directe afboeking van de aanschafkosten van de eigendommen. Door in de toelichting een overzicht van de beschikbare eigendommen (disclosure) te geven wordt toch voldaan aan de 2e doelstelling. Toepassing van deze manier verdient de voorkeur omdat activering op de balans ook problemen met zich mee brengt, namelijk het probleem van waardering (measurement) en afschrijving. Het activeren en afschrijven van 'activa in het kader van de doelstelling' heeft tot gevolg dat niet wordt voldaan aan de kwalitatieve eisen van de verslaggeving. Dit zal ik verduidelijken.
Waardering van activa mag volgens de RJ (2003, 650-12) op basis van verkrijgings- of vervaardigingsprijs, dan wel op actuele waarde. Deze regel is afgeleid van de boekhoudregels voor profit-organisaties, maar geeft bij de toepassing voor FWI's problemen. De eigendommen van FWI' s worden namelijk relatief vaak verkregen vanuit giften. Dit kan zijn in de vorm van het ter beschikking stellen van kantoorruimte tot het verschaffen van hulpgoederen als tenten of medicijnen. Aangezien hier een verkrijgings- of vervaardigingsprijs ontbreekt is waardering op basis van deze grondslagen niet mogelijk. Het vaststellen van de actuele waarde gebeurt door te kijken naar de prijs die op de inkoopmarkt dan wel verkoopmarkt geldt. De prijzen die op de markt tot stand komen zullen in een relatief groot aantal gevallen echter niet overeenkomen met de waarde die FWI' s aan de eigendommen toekennen. De voorraad tenten van bijvoorbeeld het Rode Kruis is een noodzakelijk eigendom voor het kunnen uitoefenen van de doelstelling en daarom van grote waarde voor het Rode Kruis. Waardering op basis van actuele waarde is uitermate subjectief en daarom weinig inzichtverschaffend. Hiermee voldoet activering niet aan de kwalitatieve eis betrouwbaarheid. Hetzelfde geldt voor afschrijving. Afschrijving is mogelijk op basis van meerdere methoden. Aan elk van deze methoden liggen veronderstellingen en subjectieve aannames ten grondslag, bijvoorbeeld de schatting van de levensduur en de restwaarde.
83
Fondsen wervende instellingen
Op basis van bovenstaande overwegingen kunnen de volgende pro- en contra-argumenten van het periodetoerekeningstelsel en het kasstelsel worden genoemd:
Vaste activa
Periode-toerekeningstelsel
Kasstelsel
Pro-
Op de balans wordt inzicht
Objectief en eenvoudig
argumenten
gegeven in alle bezittingen en
systeem.
de samenstelling van het
Voldoet aan kwalitatieve eisen
vermogen. Contra;'
Voldoet niet aan voorwaarden
Inzicht in bezittingen en
aigu}tierif~n
voor activering
samenstelling van het
Subjectief systeem van
vermogen blijkt niet uit de
waardering en afschrijving
balans maar uit de toelichting
Voldoet niet aan kwaliteitseis betrouwbaarheid
Tabel 4.1: vaste actIva
Beleggingen
Middelen die voor de FWI niet op korte termijn beschikbaar hoeven te zijn kunnen worden belegd. Beleggen door FWI' s is een gevoelig onderwerp aangezien gelden beschikbaar worden gesteld om vervolgens besteed te worden aan de doelstellingen. In Richtlijn 650 wordt om deze reden terecht veel aandacht besteed aan verantwoording van het beleggingsbeleid. In de toelichting moet een specificatie van de beleggingen worden gegeven met daarbij de grondslagen voor waardering. Tevens moet inzicht worden gegeven in winsten en verliezen als gevolg van waardeveranderingen. Beleggingen moeten gewaardeerd worden op marktwaarde, obligaties gericht op uitloting mogen echter ook gewaardeerd worden op aflossingswaarde (measurement). Waardeverschillen dienen in principe via de staat van baten en lasten te worden verantwoord. Uitzondering hierop is dat een FWI er voor mag kiezen ongerealiseerde waardeverschillen onder te brengen in de balans onder 'reserve waardeverschillen beleggingen' (presentation).
84
Fondsenwervende instellingen
Uitgangspunt van het periode-toerekeningstelsel is dat opbrengsten moeten worden verantwoord in de periode waarin de opbrengst ontstaat. Dit betekent dat beleggingen op marktwaarde moeten worden gewaardeerd en dat ongerealiseerde waardestijgingen moeten worden verantwoord. Volgens het zuivere kasstelsel mogen waardeveranderingen pas worden verantwoord wanneer de beleggingen worden verkocht en de waardeveranderingen dus gerealiseerd zijn. Dit houdt tevens in dat de beleggingen worden gewaardeerd op verkrijgingsprijs.
Om een oordeel te vormen welk stelsel het beste gehanteerd kan worden, moet worden teruggegrepen naar de doelstellingen. Volgens de 2e doelstelling moet inzicht worden gegeven hoeveel geld wordt opgepot door de FWI. Daarnaast moet volgens de 4e doelstelling blijken in hoeverre de activiteiten (dus ook beleggingsactiviteiten) door de FWI efficiënt en effectief worden uitgevoerd. Wil de FWI hier aan voldoen, dan zal informatie moeten worden gegeven omtrent de marktwaarde van de beleggingen en de ongerealiseerde waardestijgingen. Dit zou volgens het kasstelsel ook kunnen gebeuren door de beleggingen in de balans te waarderen tegen verkrijgingsprijs en in de toelichting melding te maken van de actuele waarde van de beleggingen. Hieruit volgt dus geen absoluut voordeel voor het periode-toerekeningstelsel of het kasstelsel.
Gezien het feit dat beleggen niet behoort tot de primaire doelstellingen van een FWI, dienen beleggingsactiviteiten uitgebreid te worden verantwoord aan begunstigers. Het geld is immers afgestaan met het oog op doelrealisatie en dat wordt door beleggen in ieder geval uitgesteld. Het risico van het beleggingsbeleid kan het beste worden verantwoord door toepassing van de minimumwaarderingsregel (Aukes en Maat, 1995: 63). Dit houdt in dat afwaardering tot marktwaarde zal plaatsvinden als de marktwaarde van een belegging daalt beneden de verkrijgingsprijs. Informatie over het verloop van de marktwaarde moet worden opgenomen in de toelichting. Op deze manier wordt door de FWI voorzichtigheid betracht met de verantwoording van beleggingsvoordelen. Toepassing van de minimumwaarderingsregel kan worden gezien als een combinatie van het periode-toerekeningstelsel en het kasstelsel.
85
Fondsenwervende instellingen
Beleggingen
I
Periode~
Kasstelsel
Combinatie (minimumwaarderings-
toerekeningstelsel
regel) Pro~
Geeft inzicht in
Voldoet aan
Geeft inzicht in
argumenten
de effectiviteit en
voorzichtigheids-
de effectiviteit en
efficiency van
beginsel
efficiency van
beleggingsbeleid
beleggingsbeleid Voldoet aan voorzichtigheidsbeginsel
.CÓl!tlia~ .
Voldoet niet aan
Geeft geen inzicht
.aJigumeri~n •.
het voorzichtig-
in de effectiviteit
heidsbeginsel
en efficiency van beleggings beleid in de balans
Tabel 4.2: beleggingen
Eigen vennogen
Wanneer 'activa in het kader van de doelstelling' niet meer worden geactiveerd betekent dat ook het vermogen afneemt. In Richtlijn 650 wordt de volgende indeling voorgeschreven: •
vrij besteedbaar vermogen,
•
reserve waardeverschillen beleggingen,
•
besternrningsfonds,
•
fonds activa doelstelling,
•
fonds activa bedrijfsvoering.
Wanneer activa in het kader van de doelstelling niet meer wordt geactiveerd vervalt dus de groep 'fonds activa doelstelling'. Het is niet bezwaarlijk dat deze groep niet meer op de balans voorkomt. Door de Rl werd al voorgeschreven dat in de toelichting "duidelijk dient te worden
86
Fondsenwervende instellingen
aangegeven waarin dit deel van het vermogen is vastgelegd" (RJ, 2003: 650-17). De toelichting moet nu uitgebreider worden. In de toelichting van de balans moet tevens worden vastgehouden aan de fondsenadministratie. Dit is in overeenstemming met de 3e doelstelling: 'wordt het geld besteed aan het bij de werving aangegeven goede doelen?' .
Subsidieverplichtingen
Relatief veel FWI' s verlenen subsidies ten behoeve van bepaalde projecten die in lijn liggen met de doelstelling van de FWI. Dit zijn verplichtingen voor meerdere jaren. Volgens Richtlijn 650 moeten subsidieverplichtingen op het moment van toekenning worden verantwoord in de staat van baten en lasten en moet een gelijk bedrag op de balans worden opgenomen. Het jaarlijkse subsidiebedrag dat wordt verleend wordt ieder jaar in mindering gebracht op de schuld op de balans. Dit gehanteerde voorschrift uit Richtlijn 650 kan omschreven worden als toepassing van het periode-toerekeningstelsel.
Wanneer de meerjarige subsidieverplichtingen volgens het kasstelsel zouden worden verantwoord, dan is niet het moment van toekenning bepalend maar het moment van uitbetaling. Op het moment van toekenning wordt geen schuld opgenomen op de balans. Wanneer de subsidie wordt uitbetaald wordt de subsidie als een last opgenomen in de staat van baten en lasten.
Met het activeren van meerjarige subsidieverplichtingen wordt inzicht gegeven in de tweede doelstelling: 'wordt het geld besteed, of wordt het geheel of voor een relatief groot deel opgepot?' In het geval van de meerjarige subsidieverplichtingen is het tevens van belang om te kijken naar de consequenties van beide stelsels op de vermogenspositie van de FWI.
Volgens de huidige Richtlijn moeten meejarige subsidieverplichtingen in een keer in de staat van baten en lasten worden verantwoord. Dit heeft echter gevolgen voor de omvang van het eigen vermogen. Wanneer een FWI relatief veel subsidieverplichtingen aangaat is het waarschijnlijk dat de lasten als gevolg van toezeggingen de baten flink zullen overstijgen. Als gevolg hiervan wordt jaarlijks ingeteerd op het eigen vermogen. Dit kan resulteren in een negatief eigen vermogen. Hierdoor wordt het inzicht in de financiële positie van de FWI niet bevorderd (Karman en
87
Fondsenwervende instellingen
Swachten, 2001: 1464). Op basis van deze overweging kunnen subsidieverplichtingen beter op basis van het kasstelsel worden verantwoord. Dit houdt in dat de toezeggingen worden verantwoord in de toelichting onder 'niet uit de balans blijkende verplichtingen'. Het jaarlijkse subsidiebedrag wordt jaarlijks via de staat van baten en lasten verwerkt. Door in de toelichting aandacht te besteden aan het aantal en de omvang van de subsidieverplichtingen wordt voldaan aan de 2e doelstelling.
Subsidieverplichtingen Periode-toerekeningstelsel
Kasstelsel
'"
-
Pro-argumenten
Schulden blijken uit de
-
balans
Inzicht in financiële positie blijft behouden.
'<.,
~oIitrà,;.argumenten
,
"
-
Inzicht in fmanciële positie wordt vertroebeld
-
Schulden blijken niet uit de balans.
Tabel 4.3: subsidieverplichtingen
Liquiditeit, solvabiliteit en rentabiliteit
De balans heeft de functie om inzicht te verschaffen in de omvang en samenstelling van de activa en passiva. Met behulp van de balans kan de liquiditeit en solvabiliteit van de FWI worden bepaald. De liquiditeit van de FWI geeft aan in welke mate de instelling in staat is om aan haar kortlopende verplichtingen te voldoen. De liquiditeit kan tot uiting worden gebracht door middel van kengetallen, bijvoorbeeld de 'quick ratio' of de 'current ratio'. De solvabiliteit van de FWI geeft aan in welke mate de instelling in staat is om aan haar langlopende verplichtingen te voldoen. Ook de solvabiliteit kan tot uiting worden gebracht in een zogenaamd 'solvabiliteitsratio' waarin het vreemd vermogen tot uitdrukking wordt gebracht in het totale vermogen of het eigen vermogen.
Het inzicht in de liquiditeit en de solvabiliteit van een FWI is niet zo makkelijk uit de balans af te leiden als bij een profit-organisatie. Dit komt doordat Richtlijn 650 een indeling voorschrijft op basis van 'al dan niet aangewend in het kader van de doelstelling'. Hiermee komt de indeling in vaste en vlottende activa te vervallen. Daarnaast zijn er een aantal bepalingen uit Richtlijn 650 die het inzicht in de financiële situatie van de FWI beperken. Als eerste kan worden genoemd de
88
Fondsenwervende instellingen
subsidieverplichtingen. Onder het kopje 'subsidieverplichtingen' is reeds beschreven dat onder de huidige regelgeving de omvang van het eigen vermogen sterk kan worden beïnvloed door het aantal aangegane subsidieverplichtingen. Een tweede voorbeeld is de vrijheid die wordt geboden in Richtlijn 650 omtrent de verwerking van 'activa in het kader van de doelstelling'. Het is toegestaan om 'activa in het kader van de doelstelling' ineens af te boeken en ten laste te brengen van het resultaat. Wanneer een FWI hiervoor kiest betekent dit dat de omvang van het eigen vermogen afneemt. Het eerder gebruikte voorbeeld van Stichting het Groningerlandschap (2002) kan hier duidelijkheid in geven. De passivazijde van de balans per 31-12-2002 ziet er als volgt uit:
[PASSIVA
EIGEN VERMOGEN Besteedbaarvennogen
5.368
Vast.gefegcJ vermogen
1.543 6.931
SCHULDEN Op lange termijn
671
Op korte termijn
1.695 2.366
I
!
9.297
Figuur 4.4: passivazijde balans Stichting het Groninger Landschap (2002: 26)
Op basis van deze balans is de verhouding VVIEV gelijk aan 2.366.000/6.931.000
= 0.34.
In het
vorige voorbeeld is reeds aangegeven dat Stichting het Groninger Landschap ervoor heeft gekozen om de natuurterreinen onder aftrek van verstrekte subsidies direct ten laste te brengen van het resultaat. Uit de staat van baten en lasten over 2002 blijkt dat in het jaar 2002 voor een bedrag van € 2.914.000,- natuurterreinen zijn aangekocht. Deze zijn volledig uit subsidies gefmancierd, welke eveneens in de staat van baten en lasten zijn verantwoord. Wanneer Stichting
89
Fondsenwervende instellingen
het Groninger Landschap ervoor had gekozen om deze aanschafkosten te activeren op de balans zou het eigen vermogen toenemen met € 2.914.000,-. In dit geval bedraagt de solvabiliteitsratio 2.366.000/9.845.000
= 0.24. Hieruit blijkt dat de fmanciële positie van de FWI niet eenduidig uit
de balans kan worden afgeleid. Om deze reden zullen FWI' s in het bestuursverslag expliciet aandacht moeten besteden aan de liquiditeit en solvabiliteit van de instelling.
Naast de liquiditeit en de solvabiliteit kan met behulp van de balans ook de rentabiliteit worden bepaald. Rentabiliteit kan worden omschreven als de winstgevendheid van een organisatie. De rentabiliteit kan worden uitgedrukt in kengetallen. Bijvoorbeeld door het overschot te delen door het gemiddeld geïnvesteerd vermogen. Deze kengetallen geven aan in welke mate de instelling in staat is het beschikbaar gestelde vermogen winstgevend aan te wenden (Heeze, 1998: 160). De rentabiliteit wordt relatief veel gebruikt door ondernemingen, omdat aandeelhouders en vreemd vermogenverschaffers inzicht krijgen hoe hun geld wordt besteed. Het rentabiliteitcijfer is voor FWI' s niet van belang omdat begunstigers niet geïnteresseerd zijn in de winstgevendheid van de FWI maar informatie willen over de uitgevoerde activiteiten.
§ 4.4.2 Staat van baten en lasten
''De winst- en verliesrekening met de toelichting geeft getrouw, duidelijk en stelselmatig de grootte van het resultaat van het boekjaar en zijn afleiding uit de posten van baten en lasten weer" (BW2: 360.3). Op basis van deze definitie geeft de winst- en verliesrekening inzicht in de eerste en derde doelstelling van de verslaggeving: •
'Welk deel van de gift blijft over voor het goede doel? Hoe hoog zijn de kosten van de fondsenwerving in relatie tot de opbrengsten?'
•
'Wordt het geld besteed aan de bij de werving aangegeven goede doelen?'
'Het resultaat van het boekjaar' wordt bij FWI' s niet bepaald door het overschot maar door de 'output' en 'outcome' van de ondernomen activiteiten. Bij FWI's moet daarom niet worden gesproken over 'winst en verliesrekening' en 'winstsaldo' maar over 'staat van baten en lasten'
90
Fondsenwervende instellingen
respectievelijk 'overschot' dan wel 'tekort'. Een FWI werft fondsen en besteedt fondsen ten behoeve van de doelstelling. De staat van baten en lasten moet daarom gericht zijn op: •
het verschaffen van inzicht in de kosten van de ondernomen activiteiten. Een gebruiker kan deze kosten dan koppelen aan (het resultaat van) de activiteiten die beschreven zijn in het activiteitenverslag.
•
overzicht van de opbrengsten zodat een gebruiker een oordeel kan vormen over de continuiteit van de activiteiten van de FWI.
Richtlijn 650 schrijft voor dat: "ontvangsten en uitgaven in de staat van baten en lasten dienen te worden toegerekend aan de periode waarop ze betrekking hebben" (RJ, 2003: 650-21). Dit is afgeleid van Richtlijn 110 die van toepassing is op ondernemingen (RJ, 2003: 110-06). Zoals beargumenteerd in paragraaf 4.2 moet er bij FWI's niet worden gekeken naar het overschot. Er wordt immers geen winst of verlies gemaakt, maar er is sprake van een overschot of tekort. Periode-toerekening van ontvangsten en uitgaven dient dan ook niet per defInitie uitgangspunt te zijn bij het opstellen van de staat van baten en lasten.
Baten De RJ schrijft voor dat de volgende baten afzonderlijk moeten worden opgenomen in de verslaggeving (RJ, 2003: 650-21): •
baten uit eigen fondsenwerving, o
collecten
o
mailingacties
o
contributies, donaties, giften en schenkingen
o
nalatenschappen
o
loterijen
o
overige activiteiten
•
baten uit verkoop artikelen enJof gebruikte goederen,
•
baten uit gezamenlijke acties van eenmalige enJof tijdelijke samenwerkingsverbanden,
•
aandeel in acties van derden,
•
subsidies van overheden en anderen,
91
Fondsenwervende instellingen
•
resultaat beleggingen,
•
overige baten.
Nalatenschappen zouden volgens de RI moeten worden opgenomen "in het boekjaar waarin de omvang betrouwbaar kan worden vastgesteld. De omvang van een bate uit nalatenschap kan betrouwbaar worden vastgesteld als, op grond van het stadium waarin de afhandeling van de nalatenschap zich bevindt, een redelijke schatting van de ontvangst kan worden gemaakt". Deze omschrijving is erg vaag en biedt een ruime mate van subjectiviteit bij de FWI. Om deze reden is het beter om de nalatenschap pas op te nemen zodra het daadwerkelijke bedrag ontvangen is. In I
I
de toelichting kan melding worden gemaakt zodra een nalatenschap aan de FWI's is toegekend.
Subsidies
kunnen
worden
onderverdeeld
in
stimuleringssubsidies
en
project subsidies.
Stimuleringssubsidies zijn algemene subsidies die aan de FWI worden verstrekt. Projectsubsidies worden toegezegd voor bepaalde activiteiten of projecten. Stimuleringssubsidies moeten zodra een formeel besluit tot subsidiëring is genomen, door de FWI als vordering worden geactiveerd. Periodiek worden de subsidies verantwoord onder
'baten uit eigen fondsenwerving' .
Projectsubsidies moeten in de periode worden verantwoord waarin de desbetreffende activiteit plaatsvindt. De nadelen van activering die zijn besproken in de vorige paragraaf (waardering en afschrijving) gaan hier niet op. Subsidies worden namelijk verleend onder contractuele voorwaarden. Uit deze contracten blijkt de omvang en looptijd van subsidiering.
De overige baten (collecten, giften en schenkingen in contanten, mailingacties, contributies, baten uit loterijen, baten uit verkoop, aandeel in acties van derden) moeten volgens Richtlijn 650 onder toepassing van het periode-toerekeningstelsel toegerekend worden aan de periode waarop ze betrekking hebben. Richtlijn 650 geeft echter niet aan hoe toerekening dient plaats te vinden. In paragraaf 4.1 is reeds geconstateerd dat de toerekeningsregels volgens het matching-principe niet toepasbaar zijn. De baten zouden immers verantwoord moeten worden in de periode waarin de kosten voor fondsenwerving zijn gemaakt. Dit is echter absoluut niet objectief vast te stellen aangezien FWI's altijd meerdere fondswervende acties tegelijk hebben lopen. Het is niet mogelijk te bepalen welke bate verband houdt met welke wervingsactiviteit. Daarbij is het zo dat de
92
Fondsenwervende instellingen
omvang van de giften niet alleen wordt bepaald door de wervingsactiviteiten maar ook door PR, bijvoorbeeld de manier waarop de FWI in het nieuws verschijnt. De RJ probeert zich hieruit te redden door voor te schrijven dat bij de toerekening "een bestendige gedragslijn" moet worden gevolgd (RJ, 2003: 650-21). De enige juiste manier waarop een FWI echter betrouwbaar informatie kan geven omtrent de verhouding tussen de kosten fondsenwerving en opbrengsten (doelstelling 1) is door toepassing van het kasstelsel.
Het nadeel van verslaglegging volgens het periode-toerekeningstelsel is dus de subjectiviteit omtrent erkenning en toerekening. FWI' s kunnen namelijk keuzes maken met betrekking tot de inrichting van de verslaggeving en zo de indruk wekken dat slechts door een continue middelenvoorziening de organisatie haar doelen kan realiseren. Dit zou betekenen dat niet wordt voldaan aan de kwalitatieve eis van betrouwbaarheid. De nadelen van deze subjectiviteit kunnen ondervangen worden door toepassing van het kasstelsel. Met betrekking tot de verwerking van bijdragen houdt dit in dat baten pas worden genomen zodra ze daadwerkelijk door de organisatie ontvangen zijn en tevens in de periode waarin ze zijn ontvangen worden verantwoord.
Periode-toerekening is wel mogelijk bij eenmalige samenwerkingsverbanden en eenmalige acties. Voorbeeld hiervan is een tv-inzamelingsactie voor een natuurramp. Bijdragen worden in dit geval overgemaakt naar een aparte bankrekening. Bijdragen kunnen hierdoor direct tot de betreffende wervingsactie worden toegerekend. Om optimaal aan de Ie en 3e doelstelling tegemoet te komen zouden FWI's bijdragen moeten verwerken volgens het kasstelsel. Bij eenmalige acties en eenmalige samenwerkingsverbanden moet in de toelichting een overzicht worden gegeven van de kosten van de fondsenwerving, de opbrengsten die daarmee samenhangen en een overzicht waaraan de bijdragen zijn besteed.
93
Fondsenwervende instellingen
Soorten baten
Stelsel
Collecten
kasstelsel
Mailingacties
kasstelsel I
contributies, donaties, giften, schenkingen
kasstelsel
Loterijen
kasstelsel
Nalatenschappen
kasstelsel
Subsidies
periode-toerekeningstelsel
Baten uit verkoop
kasstelsel
Baten uit gemeenschappelijke acties
periode-toerekeningstelsel
Aandeel in acties van derden
kasstelsel
Tabel 4.4: soorten baten
Periode-toere~emtigstelsel
.
waar mogelijk (subsidies,
Kasstelsel'" objectief en betrouwbaar
eenmalige acties) geeft het periode-toerekening stelsel inzicht in de effectiviteit van de wervingacties
Contra- .
matching niet mogelijk in geval
in geval van opzichzelfstaande
argûfuentén<·
van algemene bijdragen
wervingacties (subsidies, eenmalige acties) geeft het kasstelsel geen inzicht in de effectiviteit van de wervingacties
Tabel 4.5: baten
Lasten Lasten dienen volgens Richtlijn 650 te worden toegerekend aan de periode waarop ze betrekking hebben. Dit komt tot uiting in activering en afschrijving van activa. Hierover is in paragraaf 4.4.1
94
Fondsenwervende instellingen ,
i I\
gesproken. Tevens is geconstateerd dat kosten niet kunnen worden gerelateerd aan eventuele toekomstige opbrengsten. Doordat genoemde toerekeningmethoden niet kunnen worden gehanteerd zal toerekening van kosten aan de periode van betaling moeten geschieden.
§ 4.5 Conclusie
FWI's verschillen qua aard en karakter van profit-organisaties. Profit-organisaties zijn gericht op het verschaffen van rendement aan haar vermogenverschaffers. Ondernemingen zijn hierdoor ingericht op het fmanciële welzijn van de vermogenverschaffers. FWI's daarentegen zijn niet gericht op het behalen van rendement voor de vermogenverschaffers, maar juist op het besteden van het vermogen zonder dat daar een tegenprestatie tegenover staat. Een FWI wordt geacht juist niet te handelen ten behoeve van vermogenverschaffers. Mautz (1990: 93) vat dit als volgt samen: een profit-organisatie streeft ernaar gelden van klanten naar vermogensverschaffers over te brengen; een FWI brengt middelen van haar vermogenverschaffers naar haar klanten. Uit verslaggevingoogpunt is dit een groot verschil. Verslaggeving van profit-organisaties is gericht op het verschaffen van inzicht in winstgevendheid, kapitaalinstandhouding en de verhouding tussen schulden en vermogen. Een FWI moet in haar verslaggeving duidelijk maken waar de beschikbaar gestelde gelden aan zijn uitgegeven en met welk resultaat dat is gebeurd.
Verslaggevingstandaarden
(Richtlijn
650)
voor
FWI's
zijn
afgeleid
van
algemene
verslaggevingstandaarden, in plaats van de aard van een FWI als uitgangspunt te nemen voor een nieuw verslaggevingstelsel. Hierdoor lijkt de vorm van verslaggeving van FWI' s veel op die van ondernemingen, maar gezien hun aard kunnen ze niet goed overweg met deze standaarden. In dit hoofdstuk is getracht aan te geven op welke punten de uitgangspunten van deze algemene verslaggevingbeginselen botsen met de aard van FWI's. Hiertoe is voor verschillende elementen uit de jaarrekening beargumenteerd wat de voor- en nadelen zijn met betrekking tot het periodetoerekeningstelsel en het kasstelsel. Het voert te ver om opnieuw alle argumenten hier nog een keer op te sommen. Deze zijn door het hoofdstuk duidelijk in tabellen weergegeven. Concluderend kan worden vastgesteld dat om optimaal tegemoet te komen aan de doelstellingen van de externe financiële verslaggeving er onderscheid moet worden gemaakt tussen:
I
,I
95
Fondsenwervende instellingen
•
opbrengsten en kosten die zodanig kunnen worden aangewend dat toepassing van het periode-toerekeningstelsel mogelijk is;
•
opbrengsten en kosten die in de verslaggeving moeten worden verantwoord volgens het kasstelsel.
Dit resulteert in een hybride balans en winst- en verliesrekening die gebaseerd is op verschillende grondslagen, waarin de toelichting duidelijkheid moet verschaffen. Het saldo van beide overzichten is volgens deze opstelling moeilijk interpreteerbaar. Dit is echter geen bezwaar omdat deze totalen niet bijdragen aan prestatiemeting. De prestatiemeting blijkt uit de beschrijving in het activiteitenverslag.
96
Fondsenwervende instellingen
Hoofdstuk 5 Opzet empirisch onderzoek
In het vorige hoofdstuk is theoretisch vastgesteld hoe FWI' s hun jaarverslag zouden moeten inrichten zodat het beste wordt voldaan aan de doelstellingen van de externe financiële verslaggeving. In dit hoofdstuk worden deze conclusies mede gebruikt voor het opstellen van een kwaliteitsmaatstaf. Met behulp van deze kwaliteitsmaatstaf zal een oordeel worden gevormd over de kwaliteit van de jaarverslaggeving van Nederlandse FWI' s. In paragraaf 5.1 wordt ingegaan op het begrip kwaliteit. In paragraaf 5.2 wordt een kwaliteitsinstrument opgesteld. Dit wordt gedaan door te kijken naar de relatie tussen kwaliteit en de doelstellingen van de externe financiële verslaggeving. Richtlijn 650 en de conclusies uit hoofdstuk vier vormen de norm voor de kwaliteitscriteria. In paragraaf 5.3 wordt het kwaliteitsinstrument geoperationaliseerd. Hieruit komt een vragenlijst voort welke de basis zal vormen voor het empirisch onderzoek. In paragraaf 5.4 worden twee hypothesen gepresenteerd die getoetst zullen worden met behulp van de opgestelde vragenlijst.
§ 5.1 Kwaliteit
Kwaliteit kan kortweg worden omschreven als 'aansluiting op de doelstelling' (Blij, Hoogendoorn, Mertens en Pronk, 1999: 8). Kwaliteit van jaarrekeningen is daarom gerelateerd aan de doelstelling van externe financiële verslaggeving. "De doelstelling van de externe financiële verslaggeving kan worden omschreven als: het verschaffen van informatie over de financiële positie van een onderneming, die voor een grote reeks van gebruikers nuttig is voor het nemen van
(
economische beslissingen" (RI, 2003: S3-01). De kwaliteit van een jaarverslag is dus hoger als beter wordt voldaan aan de eisen en verwachtingen van gebruikers van een jaarverslag. De eisen en verwachtingen van gebruikers worden informatiebehoeften genoemd (Hoogendoorn en Langendijk, 1997: 2). De informatiebehoeften houden verband met de beslissingen die gebruikers nemen op basis van de jaarverslaggeving. Voor FWI's betekent dit dat met name begunstigers de beslissing moeten nemen om al dan niet aan de FWI te doneren.
97
Fondsenwervende instellingen
Een jaarrekening is kwalitatief beter wanneer wordt voorzien in de informatiebehoefte van gebruikers. Wanneer niet wordt voldaan aan de doelstelling of wanneer van de doelstelling wordt afgeweken duidt dit op een gebrek aan kwaliteit. Wanneer uitspraken gedaan moeten worden over de kwaliteit, zal kwaliteit meetbaar gemaakt moeten worden. "Om kwaliteit te meten moet een meetlat worden opgesteld waarlangs datgene dat moet worden gemeten, kan worden gelegd" (Beeres, Braam, Dijksma en Kelder, 1997: 39). Kwaliteit moet gemeten worden aan de hand van criteria die voortvloeien uit de gebruikers behoeften.
Deze criteria liggen voor een deel besloten in de normen die worden gesteld aan de financiële verslaggeving, bijvoorbeeld Titel 9 en Richtlijn 650. Deze normen zijn deductief afgeleid uit veronderstelde informatiebehoeften. Er kunnen globaal twee groepen worden onderscheiden (Hoogendoorn en Langendijk, 1997: 3): •
"normen inzake grondslagen van waardering en resultaatbepaling" (measurement)
•
"normen inzake presentatie en informatieverschaffing" (disclosure).
Kwaliteitscriteria kunnen behalve uit normen ook worden afgeleid uit opvattingen van deskundigen
of uit
institutionele
context.
Zo
is
er
in
Nederland
bijvoorbeeld
de
ondernemingskamer die uitspraken doet over de kwaliteit van jaarrekeningen.
De kwaliteitscriteria die hieruit naar voren komen zijn feitelijk hypothesen die moeten worden )
getoetst onder gebruikers. "Het gaat immers uiteindelijk om de informatiebehoeften van gebruikers en deze worden bij voorkeur zoveel mogelijk direct empirisch vastgesteld" (Hoogendoorn en Langendijk, 1997: 4). Uitkomst van een gebruikersonderzoek kan vervolgens zijn dat: •
bepaalde criteria niet van belang blijken te zijn,
•
bepaalde criteria zwaarder wegen dan andere,
•
bepaalde criteria vergeten zijn.
98
Fondsenwervende instellingen
Bij het opstellen van kwaliteitscriteria moet rekening worden gehouden met de kwalitatieve kenmerken genoemd in paragraaf 4.3:
begrijpelijkheid, relevantie,
betrouwbaarheid en
vergelijkbaarheid. Wanneer wordt voldaan aan deze vier kenmerken levert dat een bijdrage aan het gebruiksnut van de informatie (Klaassen, 2001: 102).
§ 5.2 Kwaliteitsinstrument
Het opstellen van een kwaliteitsinstrument begint bij het opstellen van kwaliteitscriteria. De kwaliteitscriteria worden afgeleid uit de informatiebehoeften van de gebruikers van jaarverslagen van FWI's. Het uitgangspunt van de informatiebehoeften wordt gevormd door de vier doelstellingen zoals geformuleerd in hoofdstuk vier: 1. Welk deel van de gift blijft over voor het goede doel? Hoe hoog zijn de kosten van de
fondsenwerving in relatie tot de opbrengsten? 2. Wordt het geld besteed, of wordt het geheel of voor een relatief groot deel opgepot? 3. Wordt het geld besteed aan de bij de werving aangegeven goede doelen? 4. Welke activiteiten zijn in het kader van de doelstelling door de FWI ondernomen? Wat is het resultaat van deze activiteiten en zijn de activiteiten efficiënt uitgevoerd?
De kwaliteit van de jaarverslaggeving van FWI' s wordt bepaald door de mate waarin een FWI in staat is antwoord te geven op bovengenoemde vragen. In principe geldt dat de kwaliteit van de )
(
verslaggeving beter is wanneer beter wordt voldaan aan Richtlijn 650. Binnen Richtlijn 650 heeft de FWI met betrekking tot bepaalde elementen keuzevrijheid, bijvoorbeeld het al dan niet
i
afwaarderen van 'activa in het kader van de doelstelling' en de verwerking van 'ongerealiseerde herwaardering van beleggingen'. De conclusies van hoofdstuk vier bepalen in dit geval wat geldt als kwalitatief beter en kwalitatief slechter. Er wordt voor dit onderzoek dus gebruik gemaakt van twee groepen normen (Hoogendoorn en Langendijk, 1997: 3): •
normen inzake grondslagen van waardering en resultaatbepaling (measurement)
•
normen inzake presentatie en informatie (disclosure).
99
Fondsenwervende instellingen
Kwaliteit van jaarrekeningen heeft betrekking op beide aspecten. De eerste groep wordt gevormd door standpunten inzake grondslagen van waardering en resultaatbepaling. Deze standpunten kunnen voor verschillende gebruikers strijdig zijn met elkaar. Hierdoor kunnen geen algemene uitspraken worden gedaan over de relatie tussen de gekozen grondslag en de kwaliteit van de jaarrekening. De normen van deze groep worden ontleend aan de conclusies van hoofdstuk vier. Dit onderzoek is erop gericht uitspraken te doen aan de hand van de standpunten die ik heb ingenomen.
De tweede groep betreffen eisen die worden gesteld aan in de jaarrekening te verschaffen I
,I
informatie. Deze eisen kunnen bij elkaar worden opgeteld om tot een totaalpakket aan kwaliteitseisen te komen. Voor dit onderzoek worden de eisen ontleend aan Richtlijn 650. De verschillende eisen die hieruit zijn afgeleid kunnen worden gezien als een totaalpakket van mogelijke kwaliteitscriteria. De kwaliteitscriteria die zijn afgeleid uit Richtlijn 650 zijn feitelijk hypothesen die nog getoetst zouden moeten worden. Kwaliteit wordt immers bepaald door de informatiebehoefte van gebruikers en deze zou empirisch vastgesteld moeten worden. Wanneer de theoretisch afgeleide kwaliteitscriteria empirisch getoetst worden kunnen verschillende dingen blijken: bepaalde criteria zijn niet van belang, de weging van bepaalde criteria is anders of bepaalde criteria waren nog niet meegenomen. Er zal geen gebruikersonderzoek plaatsvinden in verband met beperkte tijd en middelen.
De normen voor dit onderzoek worden dus ontleend aan Richtlijn 650 en aan de conclusies uit hoofdstuk vier. Dit betekent dat de maatstaf die zal worden gebruikt een subjectieve weergave is van het begrip kwaliteit.
100
Fondsenwervende instellingen
De volgende criteria zijn uitgangspunt voor de kwaliteitsmaatstaf:
Kwaliteitscriteria
Ontleend aan
Aspect
Organisatiekenmerken
Richtlijn 650
DiscIosure
Verslag van activiteiten
Richtlijn 650
DiscIosure
Beleid
Richtlijn 650
DiscIosure
Effectiviteit en efficiency activiteiten
Richtlijn 650
DiscIosure
Begroting
Richtlijn 650
DiscIosure
Balans
Richtlijn 650
DiscIosure
Financiële positie
Hoofdstuk vier
DiscIosure
Waardering activa
Hoofdstuk vier
Measurement
Beleggingen
Richtlijn 650 / hoofdstuk vier
DiscIosure / measurement
Eigen vermogen
Richtlijn 650
DiscIosure
Staat van baten en lasten
Richtlijn 650
DiscIosure
Kostentoerekening
Richtlijn 650
DiscIosure
Subsidies
Richtlijn 650
DiscIosure / measurement I
Verwerking baten
Hoofdstuk 4
Measurement
Accountantsverklaring
Richtlijn 650
DiscIosure
Kasstroomoverzicht
Richtlijn 650
DiscIosure
I
tabel 5.1 KwaliteÏtsinstrument
§ 5.3 Kwaliteitsmaatstaf De bovengenoemde kwaliteitscriteria zijn geoperationaliseerd naar onderzoeksvragen. De lijst met onderzoeksvragen is gebruikt voor het empirisch onderzoek.
Nummer Score Algemeen 1
2
Welke rechtsvorm heeft de FWI? Stichting = 1 Vereniging = 2 In welk jaar is het CBF-Keurmerk verleend?
101
Fondsenwervende instellingen
3a
Hoeveel bedragen de baten fondsenwerving? (x1000) Wat is het balanstotaal? (x1000) Wordt het aantal medewerkers vermeld? Hoeveel bedraagt het gemiddelde aantal betaalde medewerkers in 2002? Hoeveel bedraagt het gemiddeld aantal fte's in 2002? Wordt melding gemaakt van de salariskosten? Hoeveel bedragen de salariskosten eigen organisatie? Hoeveel bedragen de totale salariskosten? Wordt het aantal donateurs respectievelijk leden vermeld? Zo, ja hoeveel donateurs/leden zijn er? Wordt het percentage kosten fondsenwerving ten opzichte van baten uit Fondsenwerving vermeld? Zo ja, hoeveel bedraagt het percentage kosten fondsenwerving ten opzichte van baten uit fondsenwerving? Zijn het bestuursverslag en jaarrekening opgenomen in een publicatie? Uit hoeveel pagina's bestaat het jaarverslag van kaft tot kaft? Uit hoeveel pagina's bestaat de volledige jaarrekening? Is de FWI onderdeel van een groter internationale instelling? (economische eenheid)
3b 4a b c 5a b c 6a b 7a b 8 9
10 11
12 13
1 1
14 15 16 17 18a b c d 19a b c d 20 21a b
2 1
3 3 3
c
2
22a b
2 1
1 1
1
1
Kwaliteitsonderzoek Wordt vermeld of de instelling een CBF-Keurmerk heeft? Wordt melding gemaakt van het volgen van Richtlijn 650? Bestuursverslag Wordt de organisatiedoelstelling expliciet vermeld? Wordt de organisatiestructuur vermeld? Wordt de samenstelling van bestuur/raad van toezicht vermeld? Wordt de samenstelling van directie/dagelijks bestuur vermeld? Wordt melding gemaakt van de bezoldiging van bestuurders? Ontvangen (een deel van) de algemeen bestuurders/toezichthouders bezoldiging? Wordt een bedrag vermeld? Wat is het gemiddelde bedrag per persoon? Wordt melding gemaakt van de bezoldiging van directieleden/dagelijks bestuur? Ontvangen directieleden/leden van het dagelijks bestuur bezoldiging? Wordt een bedrag vermeld? Wat is het gemiddelde bedrag per persoon? Wordt melding gemaakt van het gevolgde/te voeren beleid? Is een verslag van de ondernomen activiteiten opgenomen? Wordt in het activiteitenverslag aandacht besteed aan de effecten (outcome) vd activiteiten? Wordt het activiteitenverslag aangevuld met kwantitatieve grootheden of kengetallen? Is een begroting opgenomen voor het volgend jaar? Is een toelichting op de begroting opgenomen?
102
Fondsenwervende instellingen
23
24 25
26 27 28 29a b c 30a
b c
2
1 2 1 2 2
2 1
2
o o 1
d
o
o e
1 1
31a b
2
c 32 33 34
2 2 1 1
35 36 37 38a b 39 40a b
1 2 1 1 1 1 1
Wordt er een verklaring van het verschil tussen de begroting en de staat van baten en lasten gegeven? Balans Is de balans opgesteld volgens model A van Richtlijn 650? Is een toelichting op de balans opgenomen? Worden vergelijkende cijfers van vorig jaar opgenomen in de balans? Wordt aandacht besteed aan de liquiditeit? Wordt aandacht besteed aan de solvabiliteit? Heeft de FWI materiele vaste activa / eigendommen? Wordt (een deel van) 'activa in het kader van de doelstelling' direct afgeboekt? Bevat de toelichting een mutatieoverzicht vaste activa / eigendommen? Heeft de FWI uitstaande beleggingen? obligaties =1 Aandelen =2 zowel obligaties als aandelen =3 Wordt het gevoerde beleggingsbeleid vermeld? Hoe worden obligaties gewaardeerd? Nominale waarde/aflossingswaarde =1 marktwaarde =2 minimumwaarderingsregel = 3 Hoe worden aandelen gewaardeerd? Nominale waarde/aflossingswaarde =1 marktwaarde =2 minimumwaarderingsregel =3 Worden de ongerealiseerde waardestijgingen verantwoord in een 'reserve waardeverschillen beleggingen'? Heeft de FWI door derden bepaalde bestemmingsfondsen? Worden in de toelichting de bestemmingsfonden (individuele fondsen) uitgesplitst?(fondsenadministratie ) Wordt van de individuele fondsen een mutatieoverzicht gegeven? Wordt het beleid vermeld ten aanzien van 'het vrij besteedbaar vermogen'? Wordt een mutatieoverzicht gegeven van 'het vrij besteedbaar vermogen'? Wordt in de toelichting melding gemaakt van niet uit de balans blijkende verplichtingen? Staat van baten en lasten Is de staat van baten en lasten opgesteld volgens model B van Richtlijn 650? Is een toelichting op de staat van baten en lasten opgenomen? Worden de vergelijkende cijfers van voorgaande verslagperiode opgenomen? Vindt een kostentoerekening plaats volgens model C van Richtlijn 650? Worden de uitvoeringskosten eigen organisatie toegelicht? Worden de baten in de toelichting nader gespecificeerd? Heeft de FWI nalatenschappen ontvangen? Worden de nalatenschappen verantwoord op het moment van ontvangst?
103
Fondsenwervende instellingen
41a b 42 43
44 45a b
1 2 2
3 2 1
Heeft de FWI subsidies ontvangen? Wordt vermeld hoe ontvangen subsidies worden verantwoord? Worden de baten uit eigen fondsenwerving verantwoord op betalingsmoment? Wordt melding gemaakt van de bestemming van het overschot/tekort? Overige gegevens Is een accountantsverklaring opgenomen? Is een kasstroomoverzicht opgenomen? Op welke manier is het kasstroomoverzicht opgenomen? directe methode? =1 indirecte methode? =2
Toelichting De meeste vragen uit de vragenlijst kunnen worden beantwoord met ja of nee. Daarnaast zijn er een aantal meerkeuzevragen. Voor elke vraag kunnen punten worden toegekend. Aan bepaalde vragen wordt een andere gewicht toegekend dan andere. Het aantal punten dat voor iedere vraag verkregen kan worden is vermeld in de tweede kolom 'score'. Bij de vragen die beantwoord kunnen worden met ja/nee worden enkel punten toegekend indien de vraag bevestigend wordt beantwoord. Als de vraag met nee wordt beantwoord worden geen punten toegekend. Bij de meerkeuzevragen staat voor ieder antwoord vermeld hoeveel punten kunnen worden gescoord.
Verantwoording Voor vraag 18 en 19 worden enkel punten toegekend indien een instelling melding maakt van bezoldiging van bestuurders enlof directie. Dit onderzoek is niet bedoeld om een oordeel te vellen over het beleid van de instelling, daarom worden geen punten toegekend voor subvragen b,c en d.
Vraag 20 en 21 gaan in op het beleid van de instelling en de activiteiten. Uit hoofdstuk vier is gebleken dat deze informatie essentieel is in de verslaggeving van FWI's. Om deze reden worden voor deze vragen relatief veel punten toegekend.
Vraag 21a en 22a kunnen met 'nee' worden beantwoord. Dit betekent dat de FWI geen verslag van de activiteiten respectievelijk begroting heeft opgenomen. Hierdoor vallen automatisch ook geen punten te verdienen voor de subvragen. Hiervoor is bewust gekozen, omdat het zeer kwalijk is wanneer FWI' s geen verslag doen van de ondernomen activiteiten of geen begroting opnemen.
104
Fondsenwervende instellingen
De vragenlijst kent aan de hand van de subvragen in principe extra punten toe wanneer het activiteitenverslag respectievelijk de begroting goed zijn opgezet.
Vraag 29; uit het onderzoek is gebleken dat er een aantal FWI's zijn die niet beschikken over materiële vaste activa. De subvragen b en c zijn daarom niet van toepassing. Deze instellingen krijgen voor de subvragen de gemiddelde punten die door de overige instellingen zijn gescoord. Dit komt neer op een totaal van 1,2 punten.
Ditzelfde geldt voor de vragen 31 en 41. De gemiddelde score' s van deze vragen bedragen: vraag 31:
2,7 punten
vraag 41:
0,3 punten
Voor vraag 30 en 40 geldt dat uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat het niet nodig is om deze instellingen de gemiddeld behaalde score te geven, aangezien dit nagenoeg geen invloed heeft op de resultaten. Dit komt doordat de overige instellingen vrijwel niet scoren op deze vragen.
Voor vraag 30b zijn door alle instellingen punten te verdienen, ook indien vraag 30a met 'nee' is beantwoord. De reden hiervoor is dat ook instellingen die geen beleggingen in aandelen of obligaties hebben kunnen melding maken van hun beleggingsbeleid. Namelijk waarom ze niet beleggen of waarom ze kiezen voor spaarrekeningen of andere alternatieven.
Een instelling kan op basis van deze scoreverdeling maximaal 68 punten scoren.
§ 5.4 Hypothesen
Aan het onderzoek liggen hypothesen ten grondslag. Hypothesen veronderstellen een oorzakelijk verband. In het onderzoek wordt onderzocht of er daadwerkelijk een oorzakelijk verband bestaat.
105
Fondsenwervende instellingen
Hypothese 1
Vrijwel alle FWI's hebben de rechtsvorm stichting en vereniging. Een verschil tussen beide rechtsvormen is dat verenigingen leden hebben en stichtingen niet. Verenigingen zijn verplicht minimaal eenmaal per jaar een algemene ledenvergadering te houden. De ledenvergadering moet binnen zes maanden na het einde van het boekjaar worden gehouden, waarbij het jaarverslag ter goedkeuring moet worden voorgelegd aan de leden (BW2: 48). Stichtingen hebben geen leden en hoeven de jaarrekening niet goed te laten keuren door bijvoorbeeld donateurs. In het empirisch onderzoek zal worden getoetst of het goedkeuringsrecht van leden bij verenigingen bijdraagt aan een kwalitatief betere verslaggeving. Hiertoe wordt de volgende hypothese getoetst:
HO:
FWI' s met de rechtsvorm vereniging hebben geen kwalitatief betere externe fmanciële verslaggeving dan FWI' s met de rechtsvorm stichting.
Hl:
FWI' s met de rechtsvorm vereniging hebben een kwalitatief betere externe fmanciële verslaggeving dan FWI's met de rechtsvorm stichting.
Hypothese 2
FWI' s die onderdeel uitmaken van een groter internationaal verband moeten voldoen aan Richtlijn 650. "Het bestuur van de nationale afdeling blijft verantwoordelijk voor de verantwoording van de besteding van aan de internationale organisatie overgedragen gelden" (RJ, 2003: 650-05). Het bestuur van de Nederlandse vestiging moet de beschikking hebben over periodieke verslagen van
I
de internationale vestigingen die zijn opgesteld volgens de eisen van Richtlijn 650. Het kan i
voorkomen dat de internationale vestigingen met betrekking tot hun verslaggeving eveneens aan specifieke regelgeving moeten voldoen. Hiertoe moeten deze FWI' s meer aandacht besteden aan verslaglegging en verslaggeving, wat invloed kan hebben op de kwaliteit van de externe financiële verslaggeving.
HO:
FWI' s die deel uit maken van een groter internationaal verband hebben geen kwalitatief betere externe financiële verslaggeving.
Hl:
FWI's die deel uit maken van een groter internationaal verband hebben een kwalitatief betere externe financiële verslaggeving.
106
Fondsenwervende instellingen
Hoofdstuk 6 Resultaten empirisch onderzoek
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het empirisch onderzoek gepresenteerd. Het empirisch onderzoek is uitgevoerd om een oordeel te kunnen vormen over de kwaliteit van de jaarverslaggeving van FWI's. In paragraaf 6.1 zal de onderzoekspopulatie worden beschreven. Paragraaf 6.2 geeft de resultaten van het onderzoek weer. Hiertoe zullen frequentietabellen worden weergegeven om de resultaten per vraag weer te geven. Hieruit vloeit de uiteindelijke kwaliteitsmeting van de FWI's voort. In paragraaf 6.3 worden de opgestelde hypothesen getoetst. Paragraaf 6.4 vormt de conclusie en aanbevelingen die voortvloeien uit het onderzoek.
§ 6.1 Onderzoekspopulatie
Voor het empirisch onderzoek zijn alle instellingen benaderd die ultimo 2002 een CBF-Keurmerk hadden. Er is gekozen voor deze populatie omdat CBF-keurmerkhouders verplicht zijn om de jaarstukken openbaar te maken. Instellingen die geen CBF-Keurmerk hebben zijn niet verplicht tot het publiceren van een jaarverslag. Er is gekozen voor de jaarstukken van 2002, omdat dit de meest recente gegevens zijn. Volgens het Reglement CBF-Keur moeten de jaarstukken maximaal negen maanden na het sluiten van het boekjaar ter beschikking worden gesteld aan geïnteresseerden. Dit betekent dat wanneer gekozen zou zijn voor boekjaar 2003 de kans zou bestaan dat niet alle jaarverslagen reeds beschikbaar zouden zijn. Een aantal instellingen hanteert een gebroken boekjaar. Van deze instellingen is het jaarverslag gekozen welke het meest recent is. In de praktijk komt dit neer op het jaarverslag van 2002/2003.
In totaal zijn er 159 instellingen die ultimo 2002 een CBF-Keurmerk hadden. Van de 159 instellingen hebben er 26 instellingen op hun website zowel het jaarverslag als de volledige jaarrekening geplaatst. Dit is een opvallend laag aantal, omdat verspreiding via internet zeer goedkoop en toegankelijk is. De overige jaarverslagen zijn aangevraagd per e-mail. De jaarverslagen van de instellingen waarvan geen reactie is ontvangen of waarvan niet de gevraagde informatie werd ontvangen, zijn geraadpleegd bij het Centraal Bureau Fondsenwerving.
107
Fondsenwervende instellingen
122 Instellingen zijn benaderd via de e-mail. In de e-mail die naar de instellingen is gestuurd is nadrukkelijk gevraagd om een bestuursverslag en een volledige jaarrekening van 2002. Desondanks waren er instellingen die alleen een bestuursverslag of jaarrekening toestuurden of een bestuursverslag voorzien van een verkorte jaarrekening. Deze instellingen en de instellingen waarvan geen reactie is ontvangen zijn voor een tweede keer aangeschreven. Van de 122 aangeschreven instellingen is van 21 instellingen tot twee keer toe geen reactie ontvangen. Van de 101 instellingen die wel hebben gereageerd zijn in totaal 76 bestuursverslagen en 70 jaarrekeningen ontvangen. Er zijn slechts 67 instellingen die de opgevraagde informatie hebben verstrekt, dit wil zeggen een bestuursverslag van 2002 en een volledige jaarrekening van 2002. De stukken die niet zijn ontvangen zijn aangevuld met de bestuursverslagen en jaarrekeningen die beschikbaar waren bij het CBF. Bij het CBF waren een aantal stukken niet beschikbaar omdat deze door het bureau in gebruik waren. Uiteindelijk zijn van 148 instellingen zowel het bestuursverslag als de volledige jaarrekening beschikbaar voor het empirisch onderzoek.
159
122
tabel 6.1 overzicht jaarstukken
101
67
148
76
70
36
26
48
54
(*): Bvs = bestuursverslag; Jr = jaarrekening
Vier instellingen waren niet bereikbaar via de e-mail. Vier instellingen wilden hun jaarverslag of jaarrekening niet beschikbaar stellen aan externen of niet-leden. Dit is opvallend omdat alle instellingen die in het bezit zijn van een CBF-Keurmerk, eventueel tegen administratiekosten, de jaarstukken beschikbaar moeten stellen. Drie instellingen wilden de jaarstukken enkel verstrekken na het voldoen van een administratieve bijdrage. Tenslotte was er één instelling die geen jaarrekening van 2002 meer ter beschikking had, omdat deze op waren.
Het onderzoek is uitgevoerd met gegevens die 93,1 % van de totale populatie vertegenwoordigen.
108
Fondsenwervende instellingen
§ 6.2 Resultaten Alle gegevens die zijn verzameld in het onderzoek zijn opgenomen in een SPSS-databestand. In bijlage drie is een overzicht opgenomen van de puntenscore per vraag per instelling. In deze paragraaf zullen de belangrijkste gegevens in frequentietabellen worden gepresenteerd. In een aantal frequentietabellen zijn missing values opgenomen. Een missing value wordt toegekend aan een FWI wanneer de vraag niet van toepassing is. Doordat voor deze vragen een missing value wordt toegekend in plaats van het antwoord 'nee' blijven deze instellingen buiten de statistische analyse. Bestuursverslag
In totaal zijn 148 instellingen in het empirisch onderzoek betrokken. 121 daarvan hadden de rechtsvorm stichting. De overige 27 instellingen zijn verenigingen. Er kwamen geen andere rechtsvormen voor.
·;·ft;f~\~!f~~~'~i· 81,8
81,8
81,8
27
18,2
18,2
100,0
148
100,0
100,0
tabel 6.1: rechtsvorm
De 148 FWI's hebben een gezamenlijke opbrengst uit de fondsenwerving van € 764.099.000,-, met een gemiddelde van € 5.162.830,-. Het gemiddelde personeelsbestand over 2002 bedraagt 60,1 op basis van fulltime-arbeidsplaatsen. Het gemiddelde balanstotaal bedraagt € 17.460.270,-. Om een beter beeld te geven van de verdeling over de instellingen zijn klassenindelingen gemaakt.
109
Fondsenwervende instellingen
60~~-----------------------------------------'
50
40
30
20
ë ~ .....
Q)
0...
10
0 ,j.
~~~~I~I~r-~I~I~~~I~I____-1~=;~JL-:~~ I~I
0-2.000
4.000-6.000
2.000-4.000
8.000-10.000
6.000-8.000
10.000 en hoger
Bedrag (x €1 000)
Figuur 6.1: Klassenindeling van baten uit eigen fondsenwerving
De figuur laat zien dat ruim de helft van de FWI's minder dan € 2.000.000,- baten uit eigen fondsenwerving hebben. Daarnaast zijn er een aantal opvallende uitschieters naar boven. De 1I
organisatie met de grootste baten uit eigen fondsenwerving is Stichting Plan Nederland met een bedrag van € 74.601.000,-. Dit bedrag is goed voor bijna 10% van de totale baten uit eigen fondsenwerving!
110
Fondsenwervende instellingen
60~~--------------------------------------,
50
40
30
20
_
10
c
Ol
M:;;;;'~'~"~'~'~U
~
Ol
a..
OJ
Missing
0-20
20-40
40-60
"
•
60-BO BO-hoger
Gemiddeld aantal FTE's Figuur 6.2: Klassenindeling gemiddeld aantal PrE's ultimo 2002.
50~~-----------------------------------------.
40
30
20
-
10
c
Ol
u
~
Ol
a..
O~J__~::~~~__~____~L-~~·LI1-__~~
0-2500
5000-7500 2500-5000
10000-hoger
7500-10000
Balanstotaal x €1 000 Figuur 6.3: klassenindeling balanstotaal ultimo 2002
111
Fondsen wervende instellingen
De diagrammen van het aantal FfE's en het balanstotaal laten eenzelfde verloop zien als de baten uit fondsenwerving. Ongeveer de helft van de instellingen zit in de laagste categorie. Een aantal instellingen schiet uit naar boven.
Alle FWI's uit het onderzoek beschikken over een CBF-Keurmerk. Het is opvallend dat een aanzienlijk aantal instellingen geen melding maakt van dit feit in het jaarverslag. Een van de belangrijkste onderdelen van de voorwaarden voor dit keurmerk is het volgen van Richtlijn 650. Vrijwel alle FWI's vermelden dan ook impliciet dat Richtlijn 650 is gevolgd bij het opstellen van de jaarstukken.
'~.
-
,_c<
Ja:
Nee
Totaal
97
51
148
143
5
148
" ,,' Wofdt ~êrmeid' of de instelÛag .eeitCBF..Keurmerk heeft?,
·'Wordt;meld.ing.'gediaakt ~äl1 h~ivÖIgenva~Riçht.ijn 6501';'\ ,
';
~'
,.
•
~.
> '.
~"
c
,
"
•
• '-
- , '
•
<
Tabel 6.2: keurmerk
Niet alle FWI's zijn volledig in de informatie die wordt gegeven over de eigen organisatie. Opvallend is dat 12,2% van de FWI's niet expliciet vermeld wat de doelstelling van de organisatie is, terwijl dit de bestaansreden van de organisatie is. Verder geven ruim meer dan de helft van de FWI' s geen inzicht in de organisatiestructuur. Tegelijkertijd wordt er over algemeen wel melding gemaakt van de samenstelling van bestuur en directie.
,
.~ ~.~
~'Ja
Wordt:~e orgalÛsa:tied,~elste:fflng e~Iiciet vermeld? .. . .' ,/
,",
"
.
',' Nee
" Totaal
130
18
148
53
95
148
143
5
148
128
20
148
/
W~rdt de organis~ties~ctuur verriteld? ' Wordt de samenstelling van bestuur/raad van toezicht vermeld? Wordt de samenstelling van de directie/dàgelijks bestuur vermeld? Tabel 6.3: organisatie
112
Fondsenwervende instellingen
Het blijkt dat FWI's niet open zijn over informatieverstrekking omtrent de bezoldiging van bestuur en directie. Instellingen welke iets melden over de bezoldiging van bestuurders geven over het algemeen aan dat bestuurders geen bezoldiging ontvangen. Het lijkt erop dat instellingen die hun bestuurders bezoldigen daar liever geen melding van maken in het jaarverslag. Dit kan echter niet met zekerheid worden gesteld.
Hetzelfde geldt voor de bezoldiging van de directie. In slechts dertien jaarverslagen wordt iets gemeld over de bezoldiging van directieleden. Slechts zeven FWI's noemen een bedrag.
"}fordffuelding gell?-!l~~tyJj~ de~bezóldilR~~,yaIl .' , ',bestuurders? "',P:.:,':"<' Ol!t;angt:(een:d~t~ah) het be${\lllrldé'iáadvan.,
<':~lï;;,~d~t«gf6g? :i1ft'Wordtmeldinggt:m ".. , ','
';Q~~~~~~
. . . ;,d,~~;;î:
Ja
Nee
Totaal .
95
53
148
9
86
95
6
3
9
13
135
148
10
3
13
7
3
10
'l\1iSsin 53
Tabel 6.4: bezoldiging
Uit Richtlijn 650 blijkt dat FWI' s in het bestuursverslag relatief veel aandacht moeten besteden aan het gevoerde beleid en de uitgevoerde activiteiten. De RJ zegt hierover het volgende: "de aard van de activiteiten brengt met zich mee, dat de maatschappelijke betekenis daarvan slechts in beperkte mate uit de jaarrekening kan blijken" (RJ, 2003: 650-07). Het is verontrustend om te zien dat 40% van de FWI's geen melding maken van het gevoerde beleid en bijna 13% van de FWI's géén aandacht besteden aan de ondernomen activiteiten. Begunstigers kunnen hierdoor geen informatie uit het jaarverslag halen over de werkzaamheden en inspanningen van de FWI's. Daarbij wordt niet duidelijk wat de instelling nu daadwerkelijk heeft bereikt met de gelden die zijn toevertrouwd.
113
Fondsenwervende instellingen
Slechts iets meer dan de helft van de FWI' s die verslag doen van de activiteiten besteden ook aandacht aan het effect of het resultaat van de activiteiten. Deze informatie is belangrijk omdat hieruit de efficiency en de effectiviteit van de FWI blijkt. Tenslotte zijn er 76 van de 129 FWI's die
,I
het activiteitenverslag aanvullen met kwantitatieve grootheden of kengetallen.
Wordt melding gemaakt van het gevolgde/te voeren beleid? Is een verslag van de ondel7llomen activiteiten opgenomen?, ". . W~J:dt fit hêt:aCti-#teitéIi-y;erslág,aan(iacht besteed . áaîi)lei~ffé~t~l1 {OQtçonl~);!~tf4~actiVit~itel!l .
'.. " Ii:;;è.. '.JVdr.di~~t àéfivitèiJ~nverS.ag aitllg~vuitJ\wèi':'"'' kengetaUéh?' i
;.
;kWàlltitatievê0~roóUîèdertJót:
Ja
Nee
Totaal
89
59
148
129
19
148
69
60
129
19
76
53
129
19
Missing
Tabel 6.5: activiteitenverslag
Net zoals een verslag van de activiteiten neemt de begroting een belangrijke plaats in in het bestuursverslag. Uit de begroting blijkt namelijk wat de FWI van plan is voor het komend boekjaar. Begunstigers kunnen hieruit informatie halen en beslissen of ze een donatie willen doen. Om deze reden zouden FWI' s ook een verklaring moeten geven tussen het resultaat en de begroting. Slechts 65 van de 148 instellingen nemen zowel een begroting als een verschillenverklaring op.
~
;;>
~
/;0;.":
Totàál
.·n·een·li~gr8iill~ •. 9pgell~Ulen,~qorÎt'êt:volgêiiJl jàáf?' . ',':n eeri',toetlêhti~g op'~~:beg~Óting:p~eJiiitfJn?
Wriidt e.. eeh(verKlarinli~an ~è~verS~!lll tuss~~de,
bel!rotinl! en::de staat van'batèn:en lasten I!eêêven?
25
148
23
100
123
73
75
148
25
Tabel 6.6: begroting
Opvallend is dat er 10 FWI's zijn die geen begroting opnemen voor het komende jaar, maar wel ingaan op het verschil tussen het resultaat en de begroting van het jaar daarvoor.
114
Fondsenwervende instellingen
Wordt er een verklaring van het verschil tussen de begroting en de staat van baten en lasten eeeeven?
Is. een begroting opgenomen VOOr .. -
het volgend jaar?
I
Totaal
nee
ja
Nee
15
10
25
Ja
58
65
123
73
75
_______ Totaà!' ___
-
148 -
-
Tabel 6.7: kruistabel begroting
Balans Nagenoeg alle FWI's houden zich aan Richtlijn 650 wat betreft de indeling van de balans. Uit hoofdstuk vier is gebleken dat FWI's in de toelichting specifiek aandacht zouden moeten besteden aan de liquiditeit en de solvabiliteit. Op dit moment zijn er maar 9% respectievelijk 4% van de FWI' s die dit daadwerkelijk doen.
:;:;!ê"'{'hTota~F . );i4i~'f~~~~~~Yf~~6~~i{Ptf;~~i' _
;:Js:~en'ttoéJiç1itjng'Op'ff!eb~làits'i!QpgentJn1:en '1;;1
.:.
'Yu~·e~lie~~Jij-~,~Jlt!~èûféti.;än:fÖ;i~~j~~i'~pg~:.ïo,nel1 il1;.de-
.'
'. '.- N_,;.. .... -_ '. 't" • -?_b~l~nSt\" d.·.·' -_.
-
J',. ,_. -.
-
-...
.'.
x:r
-WoriltaándàchtlbeSteeii,lwij (Ie solvabilitèlt?,;·,'." , ,.
-
'>'
-
'0
-
,.
,'_
'
'.'
_,
c':
-<, _ p' v _ - , , ' '';>~><~F:., ::'f-
',' -
/
'_.<,-c'~" '(0 >'/? .',"/ ,,<. - ::; i~Wo..dtrin~'deJoeJicht~ng;me',c;IiItgg~JtUÎlllÇ!cvlln.IYef;ui~;de'b~ns:. ,'.
-'--0_
"~'-,
J '
A~'~,:',
•
"~CO
......;
;f"é
,,,,'t-'-'-'<-"'>r:<:
,){\~
4
148
147
1
148
148
0
148
13
135
148
6
142
148
78
70
148
_
,. W(jrdt;~aal1daéhtltèstted,;aa~f.d~·Uq:oiditéit? -. /'~:~:,' - =:-'<_ ;~~\ ~';~)~" ~f::~ ~ -:"~)" _'é~':~~' :~~~~~> _.~,+~ "?:~\ '~~~t: -~~~;~~ >;:-:'7.: ._ ,
144
bIiikendeveroliClItinl.!en?"'.:"'" .' ,
Tabel 6.8: balans
Uit het onderzoek blijkt dat maar 19 van de 140 instellingen die beschikken over materiële vaste activa, gebruik maken van de mogelijkheid om de activa in het kader van de doelstelling ineens af te boeken ten laste van het resultaat.
115
Fondsenwervende instellingen
Wordt er een verkIaringvan het verschil tussen de begroting en de staat van baten en lasten gegeven?
Is een begroting opgenomen voor het vQIgend jaar?
Totaal
nee
ja
Nee
15
10
25
Ja
58
65
123
73
75
148
Totaal Tabel 6.7: kruistabel begroting
Balans Nagenoeg alle FWI's houden zich aan Richtlijn 650 wat betreft de indeling van de balans. Uit hoofdstuk vier is gebleken dat FWI's in de toelichting specifiek aandacht zouden moeten besteden aan de liquiditeit en de solvabiliteit. Op dit moment zijn er maar 9% respectievelijk 4% van de FWI' s die dit daadwerkelijk doen.
·'Ja·
,··J~e, {. ,,·Töhial
·l#;~«!~r~~~Ï~·()pgeK:i~ld.vJI~ê~s:;ttikd~i~~~~Iffttltt]tjii~~~;, •.. .
144
4
148
ü··éên toeIichting?gp,d,4},b~Ians opgf.!q9)1).~g;?fif:tki1;l···
147
1
148
148
0
148
13
135
148
6
142
148
78
70
148
;.1è:;>
;'. _
"':$,',:;' '.' :~~~';;{:S:
':'-./
WoIiJen .vergE:lijk~j:l.(),e 'djfèi$van 'YÓ~!g jaar "opgenomen in,de /&;;,Y~ , ..... / . : > ; / . . . b~I~.ns? .' . .· .. ·... ,. ;;f;t,0;t; .. k~:.;~.: Wordt aandaçljt(1)e~t~ed ~~D;de IiquiditèJ'LRlfA' . u "
'.'
'v'
:
•
?~,~.~':{ :'" \~~),'~;~;~'~<:; ~t·;r
", ~>;T'~1 ~ .~ ,
';r
."/{~.,~: ~,;;< ~' ,~.,
: Wordf.:aá1idàcht besteed aáir;de sol\iabiliteit?
'. ".
w~rdtindèt~~IiClding melding' gemaakt vanniet~W(t~ b~~ils . · bliikende verblichtinl!en?
.. ."..
Tabel 6.8: balans
Uit het onderzoek blijkt dat maar 19 van de 140 instellingen die beschikken over materiële vaste activa, gebruik maken van de mogelijkheid om de activa in het kader van de doelstelling ineens af te boeken ten laste van het resultaat.
115
Fondsen wervende instellingen
Heeft de FWImateriële vaste activa/eigendommen? Wordt (eendeel van) de 'activa in het kader van de doelstelling' direct afgeboekt? Bevat de toelichting een mutatieoverzicht vaste -
- - - -
-
~ctiva/eigendommen?
Totaal Missing
Ja
Nee
140
8
148
19
121
140
8
130
10
140
8
Tabel 6.9: materiële vaste actIva
60% Van de FWI' s belegt in aandelen of obligaties. Het grootste deel daarvan heeft een portefeuille met zowel obligaties als aandelen. Er is één instelling welke enkel in aandelen belegt.
Percent· 59 25 1 63 148
H~ftde;:FWI
uibii3~~de;k
b~l~g~gèp-?' . y'
,'Fi,
e>T
''(&: ; ,
39,9 16,9 ,7 42,6 100,0
Valid· Percent· 39,9 16,9 ,7 42,6 100,0
f:rltrh!V~ 39,9 56,8 57,4 100,0
Tabel 6.10: beleggingen
Opvallend is dat slechts 39% van de FWI's het beleggingsbeleid vermeld in het jaarverslag, terwijl Richtlijn 650 voorschrijft dat het beleggingsbeleid moet worden vermeld.
. Percent; ,Wordth:,.e'f': :éigcvQèide .• J
••••"
....
. •. belegging~6~leid:' vêtmeld?;'
'rotat:
·::YalidP.erce~t ···.·>c . . . upn.,~~tive .; '" ';'1· ereent
90 58
60,8 39,2
60,8 39,2
148
100,0
100,0
60,8 100,0
Tabel 6.11: beleggingsbeleid
Alle instellingen waarderen hun aandelen tegen marktwaarde, zoals door Richtlijn 650 wordt voorgeschreven. Richtlijn 650 biedt meer ruimte voor de waardering van obligaties. Hierbij is dan ook een grotere variatie te zien. Slechts vijf instellingen waarderen de obligaties via de minimumwaarderingsregel, welke de beste optie is blijkens hoofdstuk vier.
116
Fondsenwervende instellingen
Nominale waarde/ aflossingswaarde Marktwaarde Hoe worden obligaties gewaardeerd? Hoe worden de aandelen e;ewaardeerd?
Minjmum~ waarderings~
regel
Totaal Missing
34
49
5
88
60
0
64
0
64
84
Tabel 6.12: waardering beleggingen
In Richtlijn 650 staan geen bepalingen waarin het beleid van het vrij vermogen moet worden vermeld, of dat een mutatieoverzicht moet worden gegeven. Ondanks dit gebrek voorzien de meeste FWI' s wel in deze informatie.
Tabel 6.13: vermogen
Staat van baten en lasten Op twee instellingen na wordt de staat van baten en lasten opgesteld volgens Richtlijn 650.
,'~~e st,aat v~nl?,ate9 eii,laStpn9~gé~têJ'~ V;Olg~~s'lÎ1o~tll Rvan,.
, J
, .
• <"',
:Ricbtli 'fï~650?"
".>.<}~J ·;;:f~;f;:.;
r,
': ,.;;'
;,.
• ';
146
2
148
147
1
148
147
1
148
",",
. Is,!!en; toen~htingpp tie s~atvan:baté!l en la~te":' opgeriofu,èp1:;,'; \Vörd~n d~ verge1i.ike';declJfei:Sváb vi>prgáande~er~lagperlod~;: , oDJ!enomen? '.
Tabel: 6.14: Staat van baten en lasten
Eén instelling voldoet niet aan de eis van Richtlijn 650 om een kostentoerekening volgens het voorgeschreven model op te nemen. Opvallender is dat 92 instellingen geen toelichting op de toerekening geven. Wanneer de gebruikers niet op de hoogte worden gesteld van gebruikte verdeelsleutels is het overzicht niet informatief.
117
Fondsen wervende instellingen
Vindt een kosten toerekening plaats volgens model C van Richtlijn 650? Worden de 'uitvoeringskosten eigen organisatie' toegelicht?
Ja
Nee
Totaal Missing
147
1
148
55
92
147
I
1
Tabel 6.15: Kosten
Uit het onderzoek blijkt dat slechts 54% van de FWI's de baten zoals deze zijn vermeld in de staat van baten en lasten verder toelichten of uitsplitsen. Opmerkelijk is dat zo goed als alle FWI' s die nalatenschappen hebben ontvangen deze verantwoorden via het periode-toerekeningstelsel zoals wordt voorgeschreven in Richtlijn 650. Over de verantwoording van baten uit fondsenwerving wordt door Richtlijn 650 geen expliciete uitspraak gedaan. Dan blijkt dat 36% van de FWI' s kiezen om deze baten volgens het kasstelsel te verantwoorden.
'Nee'" ":'W4r,d.~~,dèAbatèp)n~tle.'toéIi~h)jÎ\gJll!~er?~; , /';~~; <;~j 'r1~:ii: /i~~spe~ifi<~er~r\;~:t ,;i" ,"iJS," :~'!
68
148
.W.PM:4Jè';;~~~;~tdó~oi~ei,
125
23
148
4
121
125
Heeft;,deTWl}subSi(bes.i:n1tyangen?
61
87
148
20
41
61
53
95
148
137
11
148
. Heeft de',FWI nal~têiiscIiappën ~~tvaIlgen?
, " / ,_;
«::: -\.
"'::. :<" ;::;,C:',/ 'jt:".'c'- ;~:J:~ ';,» i!W6rdt.yerlneId;höe;
/;~:i~~'
"y
;:';
<w:4;~iitit~~!itt~~]t ' •.. verarlbv66hl .' / , . ,
op:be~,1ilJ.gsm9mç!itt , Wordt' J!lelaingtgeni~akt:~àlfdebêstefuIDiJ1g:var(..,.ét;.
.
.
.
:'oov€rschot/te]{ort?:
J
'.
"
23
87
Tabel 6.16: baten
Overige gegevens Opvallend is dat in het jaarverslag van zes instellingen geen accountantsverklaring is opgenomen. Deze betreffende jaarverslagen zijn allemaal na aanvraag toegestuurd of waren op de website beschikbaar. Dit houdt in dat de betreffende jaarverslagen allemaal publieke jaarverslagen zijn. In een aantal jaarverslagen werd helemaal niks gemeld over een accountantscontrole. Het kwam ook
118
Fondsenwervende instellingen
voor dat de accountantsverklaring wel in de inhoudsopgave genoemd stond maar niet terugkwam in het verslag. Wat ik ook ben tegengekomen is de volgende passage: "accountantsverklaring nader in te voegen". i
Nee
Ja - -
-
6
142
Is een accountantsverklaring opgenomen? -
-
-
Totaal
-
-
248 _I
Tabel 6.17: accountantsverklaring
Richtlijn 650 stelt het opnemen van een kasstroomoverzicht niet verplicht, maar het wordt wel aanbevolen. Er zijn dan ook weinig FWI' s die ervoor kiezen een kasstroomoverzicht op te nemen. De instellingen die wel een kasstroomoverzicht opnemen geven de behoefte aan de indirecte methode. :Ja,~"
C'
Directe ',:.Indirecté't,i<: ," metIiode methode' . , ,'/ "".. <.;'Y.>: ,
,,:' --:::
',~;3' ;<;~';;
c
,/:;,;"h,~?,:/,
:'::>'<,
~iiL:~
_'-'~~~;',~;
.lS e~û.ka~~t"óo.m:óy~mchrQpgénoDi,e~ ?;i~:: '. ';"',
-'~ "7'·
.>
.,
~>,;d::>
~.~-"~
'"
'ft",
,
,,'
"
-
;"4"',/ -:""-"':"'"
6
16
126
i
148
Tabel 6.18: kasstroomoverzicht
Kwaliteitscores Met behulp van de scores die aan de vragen zijn toegekend kan voor iedere FWI afzonderlijk een kwaliteitscore worden bepaald. Een FWI kan maximaal 68 punten scoren. De resultaten voor iedere FWI zijn opgenomen in bijlage vier.
Statistische analyse Het is in dit onderzoek niet mogelijk geweest om met totale populatiegegevens te werken. Er zijn immers maar 148 van de 159 jaarstukken bekeken. Met behulp van de steekproefgegevens moeten uitspraken worden gedaan over de hele populatie. ''Door middel van statistische toetsing moet worden nagegaan of de relaties die in de steekproef gevonden zijn op toeval berusten, of dat ze gelden voor de hele populatie" (Vocht, de, 1999: 130). Om deze statistische toetsen uit te kunnen voeren, moeten hypothesen worden geformuleerd. De hypothesen voor dit onderzoek zijn gepresenteerd in paragraaf 5.4. De hypothesen bestaan uit twee delen, namelijk de nulhypothese en de onderzoekshypothese. De nulhypothese geeft de staat voorafgaande aan het onderzoek aan.
119
Fondsenwervende instellingen
Dit is de hypothese die wordt aangenomen wanneer uit de data blijkt dat het veronderstelde verband niet blijkt te kloppen. De onderzoekshypothese wordt aangenomen indien uit de data blijkt dat er wel een verband bestaat. Met behulp van de steekproefgegevens wordt een toetsingsgrootheid berekend. Welke toetsingsgrootheid moet worden gebruikt is afhankelijke van de betreffende variabele. Met behulp van de toetsingsgrootheid wordt bepaald of de hypothese al dan niet verworpen moeten worden.
Omdat met steekproefgegeven wordt gewerkt en niet met gegevens van de hele populatie kunnen de uitspraken over de populatie nooit met 100% zekerheid worden gedaan. Er is altijd een kans dat de uitspraak onterecht wordt gedaan. Deze kans wordt het significantieniveau genoemd (Vocht, de, 1999: 131). Het is gebruikelijk om een betrouwbaarheidsinterval aan te houden van 95%. Dit houdt in dat de nulhypothese in 5% van de gevallen ten onrecht wordt verworpen. Voor dit onderzoek wordt ook een betrouwbaarheidsinterval van minimaal 95% gehanteerd.
§ 6.3 Hypothesen
In paragraaf 5.4 zijn twee hypothesen gepresenteerd. De eerste hypothese die zal worden getoetst is de volgende:
Hypothese 1 HO:
FWI's met de rechtsvorm vereniging hebben geen kwalitatief betere externe fmanciële
verslaggeving dan FWI's met de rechtsvorm stichting. Hl:
FWI' s met de rechtsvorm vereniging hebben een kwalitatief betere externe financiële
verslaggeving dan FWI's met de rechtsvorm stichting.
De variabele rechtsvorm is een nominale variabele. Dit houdt in dat de gegevens zijn ingedeeld in elkaar uitsluitende categorieën, namelijk stichting of vereniging. Om deze reden is het niet toegestaan om een parametrische toets uit te voeren. Uitspraken op basis van niet-parametrische
120
Fondsenwervende instellingen
toetsen zijn over het algemeen minder krachtig. "Dit betekent dat de kans wat groter is dat een hypothese ten onrechte niet wordt verworpen" (Vocht, de, 1999: 133).
De hypothese wordt getoetst met de Mann-Whitney toets. Deze toets gaat na of twee onafhankelijke steekproeven (stichting en vereniging) afkomstig zijn uit dezelfde populatie. Voordat de Mann-Whitney toets uitgevoerd kan worden moeten de cases van beide steekproeven worden gecombineerd waarna de cases van beide steekproeven worden gerangordend. Dit betekent dat de relatieve positie van iedere case wordt bepaald. Vervolgens worden de rangscores voor iedere afzonderlijke steekproef opgeteld. Het resultaat hiervan wordt weergegeven in tabel
,I
6.19 in de kolom 'sum of ranks'. In de kolom 'mean rank' staan de rangscores gecorrigeerd voor het aantal cases (stichting 121 en vereniging 27).
.rechtsvorm
. stichtiitg
<:
<
kW~lttèi~c~i~;{V/ /(t:(:~~3~r~~1!~fi'.;i.< .
N 121 27 148
<
•
Mean R,.an,k . 71,62 87,43
.<
Sumof Ranks 8665,50 2360,50
Tabel 6.19: rangscore hypothese 1
In tabel 6.20 staat de eigenlijke uitkomst van de Mann-Whitney toets. De U waarde geeft aan in hoeverre het hebben van de rechtsvorm vereniging van invloed is op de kwaliteitscore. De
z-
waarde en de tweezijdige overschrijdingskans worden afgeleid van de U waarde. Aan de hand van de overschrijdingskans wordt de nulhypothese niet verworpen. De overschrijdingskans is immers net iets groter dan het betrouwbaarheidsinterval (0,083 > 0,05). Hieruit blijkt dat verenigingen geen significant betere externe fmanciële verslaggeving hebben dan stichtingen.
WilcoxonW· Z Asymp. Sig.
(2~
tailed)
8665,500 -1,733 ,083
Tabel 6.20: test resultaat
121
Fondsenwervende instellingen
Hypothese 2
HO:
FWI's die deel uit maken van een groter internationaal verband hebben geen kwalitatief betere externe financiële verslaggeving.
Hl:
FWI' s die deel uit maken van een groter internationaal verband hebben een kwalitatief betere externe financiële verslaggeving.
Ook bij deze hypothese is sprake van een nominale variabele. Daarom moet een niet-parametrische toets worden uitgevoerd. Voor het toetsen van deze variabele wordt eveneens de Mann-Whitney toets gebruikt, omdat er wederom sprake is van twee onafhankelijke steekproeven.
33 148
76,08
2510,50
Tabel 6.21: rangscore hypothese 2
I"
1845,500 8515,500 -,240 ,811 Tabel 6.22: test resultaat hypothese 2
Uit deze test blijkt dat de overschrijdingskans groter is dan het betrouwbaarheidsinterval (0,811 > 0,05). Om deze reden wordt de nulhypothese niet verworpen. FWI's die deel uitmaken van een groter international instelling hebben dus geen significant betere externe financiële verslaggeving.
122
Fondsenwervende instellingen
Hoofdstuk 7 Conclusie
De verslaggeving van fondsenwervende instellingen (FWI's) verschilt van die van profitorganisaties. Desondanks zijn de richtlijnen die van toepassing zijn op de verslaggeving van FWI' s afgeleid van de uitgangspunten die gelden voor profit-organisaties. Toen in Nederland 'de Richtlijn Fondsenwervende Instellingen' ofwel 'Richtlijn 650' is opgesteld, zijn het periodetoerekeningstelsel en de beginselen die hieraan ten grondslag liggen van toepassing verklaard op FWI' s. Hierbij is te weinig aandacht besteed aan het bijzondere karakter van een FWI. De aard van een FWI is namelijk om gelden die ontvangen worden van begunstigers te besteden aan de doelstellingen van de instelling. Verslaggeving volgens het kasstelsel, is gebaseerd op het vastleggen van stromen van ontvangsten en uitgaven. Het kasstelsel lijkt beter aan te sluiten bij de aard van een FWI. In deze scriptie heb ik getracht een antwoord te formuleren op de vraag welke argumenten zijn aan te voeren voor de keuze tussen het periode-toerekeningstelsel en het kasstelsel en welke elementen van beide stelsels zijn terug te vinden in de jaarverslaggeving van FWI's.
Allereerst ben ik in hoofdstuk twee ingegaan op de aard van FWI's. Als uitgangspunt is het begrip non-profitorganisatie (NPO) genomen. Ik heb een beschrijving gegeven van het type A en type B organisaties. Een FWI valt onder het type B NPO. Type BNPO's kenmerken zich door het feit dat ze fmancieel afhankelijk zijn van subsidies, bijdragen of giften. De producten of diensten die door deze organisaties worden voortgebracht worden zonder vergoeding of onder de kostprijs ter beschikking gesteld. Een FWI heb ik gedefmieerd als: 'een niet op winst gerichte particuliere organisatie die qua doelstelling gericht is op het leveren van goederen enJof diensten ter realisering van charitatieve, culturele, wetenschappelijke of andere maatschappelijke doelstellingen, en die voor het realiseren van haar doelstelling een beroep doet of subsidies, donaties van het publiek en het bedrijfsleven.' Uit deze definitie blijkt het bijzondere karakter van een FWI. De externe financiële verslaggeving dient daarom een andere functie dan de verslaggeving van een profitorganisatie. Waar profit-organisaties informatie moeten verstrekken omtrent de winstgevendheid en effectiviteit van de bedrijfsvoering, moeten FWI' s de begunstigers informeren over waaraan de gelden die zijn toevertrouwd aan de instelling zijn besteed.
123
Fondsenwervende instellingen
Ten tweede ben ik in hoofdstuk twee ingegaan op het periode-toerekeningstelsel en het kasstelsel. Om de verslaggevingstelseIs te verduidelijken heb ik ook aandacht besteed aan de boekhoudstelsels die hieraan ten grondslag liggen: het enkel boekhouden, dubbel boekhouden en het kameralistische stelsel. Het enkel en dubbel boekhouden liggen ten grondslag aan het periodetoerekeningstelsel en het kameralistische stelsel aan het kasstelsel.
Bij het periode-
toerekeningstelsel staat winstbepaling centraal. Het kasstelsel stelt de registratie van geldstromen centraal.
In hoofdstuk drie heb ik aandacht besteed aan de wet- en regelgeving omtrent de verslaggeving van FWI's. Ik heb een rechtsvergelijking gemaakt tussen regelgeving in Nederland, de Verenigde Staten en Groot-Brittanië. De verschillende wet- en regelgeving komen vrijwel overeen. Belangrijkste conclusie is dat zowel in Nederland, als in de Verenigde Staten als in Groot-Brittanië het
periode-toerekeningstelsel
als
uitgangspunt
wordt
genomen
voor
waardering
en
resultaatbepaling. De Nederlandse regelgeving kenmerkt zich doordat op een aantal punten geen voorschriften worden gegeven maar aanbevelingen. Daarnaast mag van de Richtlijnen worden afgeweken wanneer de reden hiervoor duidelijk in de toelichting wordt vermeld. Concreet betekent dit dat FWI's bij de verwerking van 'activa in het kader van de doelstelling' en bij de verwerking van 'baten uit eigen fondsenwerving' vrij zijn in de keuze voor toepassing van het kasstelsel of het periode-toerekeningstelsel.
)
In hoofdstuk vier heb ik mijn feitelijke argumentatie voor een keuze tussen het periodetoerekeningstelsel en het kasstelsel aangedragen. Voordat de argumenten worden besproken, heb ik de fundamenten voor de argumentatie vastgesteld: de verslaggevingbeginselen, prestatiemeting
en doelstellingen van de verslaggeving. Om te beginnen heb ik de toepasbaarheid van verslaggevingbeginselen die ten grondslag liggen aan het periode-toerekeningstelsel besproken. Hieruit is gebleken dat de toepassing van het continuïteitsbeginsel, het matchingbeginsel, het realisatiebeginsel en het voorzichtigheidsbeginsel niet eenduidig is.
124
Fondsenwervende instellingen
Daarnaast heb ik aandacht besteed aan de manier waarop de prestaties van FWI' s moeten worden gemeten. Prestatie-indicatoren die worden gebruikt door ondernemingen zijn niet bruikbaar voor FWI's. Mijn conclusie is dat FWI's uitgebreid aandacht moeten besteden aan de activiteiten die worden uitgevoerd en de effecten van deze activiteiten. Hiervoor zijn geen eenduidige kengetallen, een FWI moet daarom afhankelijk van het soort activiteiten uitvinden hoe ze hierover het beste kan informeren. Vervolgens heb ik de doelstellingen van de externe fmanciële verslaggeving bepaald. Deze doelstellingen zijn vastgesteld aan de hand van veronderstelde informatiebehoeften van gebruikers. De volgende doelstellingen zijn bepaald: 1. Welk deel van de gift blijft over voor het goede doel? Hoe hoog zijn de kosten van de
fondsenwerving in relatie tot de opbrengsten? 2. Wordt het geld besteed, of wordt het geheel of voor een relatief groot deel opgepot? 3. Wordt het geld besteed aan de bij de werving aangegeven goede doelen? 4. Welke activiteiten zijn in het kader van de doelstelling door de FWI ondernomen? Wat is het resultaat van deze activiteiten en zijn de activiteiten efficiënt uitgevoerd?
Aan de hand van deze fundamenten heb ik beargumenteerd welke elementen van het periodetoerekeningstelsel en welke elementen van het kasstelsel de voorkeur verdienen bij de verslaggeving door FWI's. De argumentatie heeft plaatsgevonden door voor de verschillende onderdelen uit Richtlijn 650 te bepalen welk stelsels het best aansluit bij de doelstellingen van de verslaggeving. Het voert te ver om alle argumenten die zijn aangedragen hier te noemen, hiervoor verwijs ik naar de verschillende tabellen in paragraaf 4.4. Allereerst kan ik concluderen dat de belangrijkste nadelen van het periode-toerekeningstelsel liggen in het feit dat waardering van vermogensbestanddelen en toerekening van baten en lasten op een zeer arbitraire wijze plaatsvindt. Daarbij wordt door toepassing van het periodetoerekeningstelsel de nadruk gelegd op het overschot dan wel het tekort van de FWI, terwijl dit helemaal niet relevant is. De nadelen die ik noem voor het periode-toerekeningstelsel worden ondervangen door toepassing van het kasstelsel. Het voordeel van dit stelsel is dat het een betrekkelijk eenvoudig en objectief systeem is. Tegelijkertijd wordt met toepassing van het
125
Fondsenwervende instellingen
kasstelsel weinig informatie gegeven in de balans en de staat van baten en lasten waardoor een uitgebreide toelichting onontbeerlijk is. Ten tweede concludeer ik dat geen van beide stelsels een absolute voorkeur heeft ten opzichte van de ander. Om optimaal tegemoet te komen aan de doelstellingen van de externe financiële verslaggeving van FWI's moeten bepaalde aspecten worden verantwoord volgens het periodetoerekeningstelsel en andere via het kasstelsel, wat resulteert in een hybride balans en staat van baten en lasten. In aanvulling hierop moeten FWI' s relatief veel aandacht schenken aan de activiteiten die zijn ondernomen en welk effect is bereikt met deze activiteiten.
In hoofdstuk vijf bespreek ik de opzet voor het empirisch onderzoek. Uit het onderzoek moest blijken welke elementen uit de kwaliteitsmaatstaf terugkomen in de jaarverslagen van Nederlandse FWI' s. De kwaliteitsmaatstaf is opgesteld aan de hand van Richtlijn 650 en de conclusies van hoofdstuk vier. In de kwaliteitsmaatstaf zijn zowel elementen van waardering en resultaat bepaling (measurement) als elementen van presentatie en informatieverschaffmg (disclosure) opgenomen.
In hoofdstuk zes bespreek ik de feitelijke resultaten van het empirisch onderzoek. Het onderzoek is uitgevoerd onder FWI's die ultimo 2002 in het bezit waren van een CBF-Keurmerk. Met de resultaten uit het onderzoek zijn twee hypotheses getoetst. In de eerste hypothese wordt een oorzakelijk verband verondersteld tussen de kwaliteit van de verslaggeving en de rechtsvorm van de FWI. Uit analyse blijkt dat er geen significant verband bestaat. Met de tweede hypothese wordt getoetst of er een verband bestaat tussen de kwaliteit van de verslaggeving en het feit dat de FWI deel uitmaakt van een grotere internationale instelling. Ook hier blijkt geen significant verband te bestaan.
Uit het onderzoek blijkt verder dat niet alle FWI's de voorschriften uit Richtlijn 650 aanhouden. Zo wordt naar mijn mening te weinig informatie verstrekt in het bestuursverslag. FWI' s schieten tekort in de informatievoorziening omtrent de doelstelling en inrichting van de eigen organisatie. Door 40% van de instellingen wordt geen melding gemaakt van het gevoerde beleid. Uit hoofdstuk vier is gebleken de kern van de verslaggeving van FWI's gericht moet zijn op een beschrijving van de activiteiten en de effectiviteit van de activiteiten. Het is zeer verontrustend om
126
Fondsenwervende instellingen
te zien dat 13% van de instellingen geen melding maakt van de ondernomen activiteiten. Slechts de helft van de instellingen die aandacht besteed aan de activiteiten gaat ook in op de resultaten die zijn geboekt met de ondernomen activiteiten. Dit aantal is veel te weinig en het CBP zou hier beter op moeten toezien. Opvallend is ook om te zien dat op de punten waar toepassing van het kasstelsel door Richtlijn 650 wordt toegestaan hier weinig gebruik van wordt gemaakt. Slechts 19 van de 140 instellingen met materiële eigendommen kiezen ervoor om de 'activa in het kader van de doelstelling' direct ten laste te brengen van het resultaat. Er zijn 53 instellingen die expliciet vermelden dat de 'baten uit eigen fondsenwerving' worden verantwoord op kasbasis.
127
Fondsenwervende instellingen
Literatuurlijst Adra Nederland, Jaarverslag 2002. Anthony, RN., Coping with non-profit accounting rules, in: The CPA Journal, augustus 1996: 5052. Anthony, RN., Should business and nonbusiness accounting be different?, Harverd Business School, 1989. Anthony, RN., Pinancial Accounting in Nonbusiness Organizations, Pinancial Accounting Standards Board, 1978. Anthony, RN. en R Herzlinger, Managment control in nonprofit organizations, 1975. Aukes, J., Externe verslaggeving door non-profit organisaties, 1992. Aukes, 1., Periodieke berichtgeving door organisaties zonder winstoogmerk, Limperg instituut, in: de accountant, nr. 10 juni 1986: 460-463. Aukes, J. en 1. Maat, Non-profitorganisaties, in: Externe verslaggeving in theorie en praktijk, deel 2, onder redactie van M.N. Hoogendoorn, J. Klaassen en F. Krens, Elsevier bedrijfsinformatie BV, 's Gravenhage, 2001: 1416-1441. Aukes, 1. en J. Maat, Regelgeving voor de jaarverslaggeving van fondsenwervende instellingen, in: Stichting en Vereniging, 1995: 59-65. Baber, W.R, AA Roberts en G. Visvanathan, Charitable organizations' strategies and programspending ratios, in: Accounting Horizons, American Accounting Association, Vol. 15 Nr. 4 december 2001: 329-343. Beeres, R1.M., G.1.M. Braam, J. Dijksma en E.H. Kelder, Kwaliteit van segmentatie in fmanciële jaarverslagen, in: Tijdschrift voor bedrijfsadministratie, januari/februari 1997: 39-51). Bindenga, AJ., De jaarrekening van organisaties, die niet naar winst streven, in: Stevig in de leer, moedig in de toepassing, Kluwer Bedrijfswetenschappen, Moret & Limperg, 1988: 207-229. Blij, 1., M. Hoogendoorn, G. Mertens en M. Pronk, De kwaliteit van de externe fmanciële verslaggeving in Nederland: stand van zaken onderzoek Limperg Instituut, in: De accountant, nr 8, 1999: 542-546. Bos, de, A en RG.A Vergoossen, Externe verslaggeving, jaarrekeningbeleid in beweging, 1997.
128
Fondsenwervende instellingen
Buijs, S.G.M., en T.l van der Ploeg, Verenigingen- en stichtingenrecht internationaal; nonprofitorganisaties in de Verenigde Staten, een rechtsvergelijkende blik, in: Stichting en vereniging, nr. 3 2003: 57. Burgerlijk Wetboek, Boek 2 Rechtspersonen, 2003 Camfferman, C., De ontwikkeling van de externe verslaggeving in Nederland, in: Externe verslaggeving in theorie en praktijk, deel 1, onder redactie van M.N. Hoogendoorn, J. Klaassen en F. Krens, Elsevier bedrijfsinformatie BV, 's-Gravenhage, 2001: 10-27. Centraal Bureau Fondsenwerving, Doel en taken, Amsterdam, januari 2004. Centraal Bureau Fondsenwerving, Proeve van een richtlijn voor de verslaggeving door fondsenwervende instellingen, derde druk, juli 1991. Centraal Bureau Fondsenwerving, Reglement CBF-Keur, revisie nr. 10 mei 2003. Charity Commission, Statement of Recommended Practice (revised 2000), http://www.charity-commission.gov.uk/publications/ pdfs/sorptext.pdf. Connolly, C. en N. Hyndman, A comparative study on the impact ofrevised SORP 2 on British and Irish charities, in: Financial Accountability & Management, 17(1), februari 2001: 73-96. Derwent, R.A, The development of accounting bij charities, in: Financial Reporting Today; current and emerging issues, the 1998 edition. Donateursvereniging.nl, overzicht goede doelen Nederland, http://www.donateursvereniging.nl/index. php ?id=67. Dijck, van, J.E.AM., Het kasstelsel in de wet IB 2001, in: Fiscale brochures, onder redactie van AC. Rijkers, H.M.N. Schonis en lW. Zwemmer. Europese Gemeenschappen, Verordening (EG) Nr. 160612002 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de toepassing van internationale standaarden voor jaarrekeninge, in: Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen. hUp ://europa.eu.int/eur-lexlprilnl/ojldat/2002/L243/L24320020911 nlOOO 10004. pdf. Financial Accounting Standards Board, Statement of financial accounting standards No. 117; financial statements of not-for-profit organizations, june 1993. Fuchs, H. en J.P.M. van der Hoeven, Boekhouden geboekstaafd 1, 1998. Ginkei, W.A van, Geeft rekenschap van uw rentmeesterschap, in: de Accountant, nr. 3 november 1999: 172-177.
129
Fondsenwervende instellingen
Greenpeace, jaarverslag 2002. Hartstichting, jaarverslag 2003, 2004. Heeze, AW.W., Basisstudie bedrijfseconomie, 1998. Henderson, D.A, B.W. Chase en B.M. Woodson, Performance measures for NPOs, in: Journalof accountancy, januari 2002: 63-68. Hendriksen, E.S. en M.F. van Breda, Accounting theory, ftfth edition, 1992. Herremans, J.H.H.M. en E.AM. Mentink, Verslaggeving door organisaties zonder winstoogmerk, een normatief raamwerk, Limperg instituut, onder redactie van M.N. Hoogendoorn, 1993. i
I
Herzlinger, R.E. en D. Nitterhouse, Financial accounting and managerial control for nonprofit organizations, 1994. Hoogendoorn, M.N., Verslaggeving van organisaties zonder winstoogmerk, Een normatief raamwerk, in: De Accountant, nr. 10/ juni 1993: 662-666. Hoogendoorn, M.N. en H.P.AJ. Langendijk, Kwaliteit van de externe fmanciële verslaggeving, in: Tijdschrift voor bedrijfsadministratie, januari/februari 1997: 2-6. International Accounting Standards Committee, Framework for the preparation and presentation of fmancial statements, 1989. Jansen, P., Prestatiemeting in de particuliere non-profitsector, een voorbeeld uit de humanitaire hulpverlening, in: Maandblad voor Accountancy en Bedrijfseconomie, maart 2003: 100-108.
I
I
Karman, M. en J.H. Swachten, Fondsenwervende instellingen, in: Externe verslaggeving: in theorie en praktijk deel 1, onder redactie van M.N. Hoogendoorn, J. Klaassen en F. Krens, Elsevier bedrijfmformatie BV, 's-Gravenhage, 2001: 1442-1477. Kelly, K.S., Effective fund-raising management, 1998. Kevelam, J. en P. Dijkstra, Bedrijfsadministratie, deel 2, 1990. Klaassen, J., Algemene grondslagen van de externe verslaggeving, in: Externe verslaggeving: in theorie en praktijk deel 1, onder redactie van M.N. Hoogendoorn, J. Klaassen en F. Krens, Elsevier bedrijfinformatie BV, 's-Gravenhage, 2001: 85-124. Klaassen, J., M.N. Hoogendoorn en G.G.M. Bak, Externe verslaggeving, 2001. Klok, P. en X. van Uffelen, Hartstichting best belonend goed doel, in: De Volkskrant, 6-3-2004: 3.
130
Fondsenwervende instellingen
Klok, P. en X. van Uffelen, Het goede doel moet open kaart spelen, in: De Volkskrant, 6-3-2004: 25. Krens, F. en S. Böhmer, De jaarrekening van commerciële stichtingen en verenigingen, in: Stichting en vereniging, vol. september/oktober 1997: 142-148. Kuijl, J.G., Winstallocatie in de tijd bij het kasstelsel, 1987. Liempt, van, AG.H., A de Jong, H. Beckman en M.H.AF. van Summeren, Voortgezette studie in het boekhouden, deel 1, lOe druk, 1990. Limperg Instituut, Periodieke berichtgeving door organisaties zonder winstoogmerk, Limperg Instituut, Amsterdam, 1986. Mautz, RK., Not-for-profit financial reporting: another view, Should not-for-profit entities present their financial statements in a very special way? in: Journalof accountancy, august 1989: 60-66. Mautz, RK., Why not-for-profits should report their commitments, in: Journalof accountancy, juni 1990: 92-98. Nederlandse Hartstichting, Medisch directeur Hartstichting ontslagen, http://www.hartstichting.nl/ go/default.asp?Archive=true&mID=5528&rID=835&Year=2004&Month=4, 31-5-2004. Newberry, S., Charity reports analysed, in: Chartered Accountants Journal, februari 1995: 54-56. Newberry, S., Charity reports issues, in: Chartered Accountants Journal, maart 1995: 34-37. Palmer, P. en N. Finlayson, Auditing charities: a new dimension, in: Certified Accountant, april 1994: 41-43. Raad voor de Jaarverslaggeving, Richtlijnen voor de jaarverslaggeving, aflevering 5 november 2003. Ries, RF. en I.J. Benjamin, Not-for-profit organizations, in: Accountants' handbook, volume two: special industries and special topics, onder redactie van D.R Carmichael en P.H. Rosenfield, 2003. Schuyt, T.N.M., Geven in Nederland: onderzoek naar giften door individuen, fondsen en bedrijven, onderzoek naar vrijwilligerswerk en zorgarbeid, 1997. Statement of Recommended Practice, Accounting and reporting by charities, 2000. Stichting Cordaid, Jaarrekening 2002.
131
Fondsenwervende instellingen
Stichting het Groninger Landschap, jaarverslag 2002. Stichting Interplast Holland, Jaarverslag 2002. Stichting Novib, Jaarverslag 2002. Stichting Zeehondencrèche Pieterburen, jaarverslag 2000-2001. Streek, IL. van de, Vrijstelling van vennootschapsbelasting voor goeddoellichamen per 1 januari 2002, in: Stichting en Vereniging, nr. 62002: 162-170. Summeren, van, M.H.A.F. en H. Beckman, Voortgezette studie in het boekhouden, deel 1, 12e druk, 1997 Veen, W.IM. van en J. Struiksma, Inzamelen voor het goede doel, Maatschappelijke en juridische aspecten van een onderbelicht verschijnsel, Lemma 2001. Versluis, I, Charity governance, een interview met P. Alblas, in: Accountant-Adviseur; nr. 5 mei 2003: 29-30. Wise, D., Creative accounting for charities, in: Management Accounting, june 1993: 32. Zaman, D.F.M.M. en M.C. Kraneveld, Statutaire eisen en het CBF-keur, in: Tijdschrift voor stichting vereniging en vennootschap, nr. 5 oktober 2003: 198-203. Zijde, M. van der, Controle van goede doelen, in: Achter de komma, jaargang 34, nr. 1 december 2003: 7-9. Zijde, M. van der, Controle van goede doelen; een vak apart, in: AAC-briefmg, jaargang 11, nr.5 mei 2003: 11-14.
132
1
1
Fondsenwervende instellingen
Bijlagen Bijlage la:
model balans volgens Richtlijn 650.
Bijlage 1b:
model staat van baten en lasten volgens Richtlijn 650.
Bijlage Ic:
model toelichting op de uitvoeringskosten volgens Richtlijn 650.
Bijlage 2a:
voorbeeld overzicht financiële situatie volgens FAS 117.
Bijlage 2b:
voorbeeld activiteitenverslag volgens F AS 117.
Bijlage 3:
scores per vraag per instelling
Bijlage 4:
kwaliteitscore per instelling.
Fondsenwervende instellingen
Bijlage la:
model balans volgens Richtlijn 650
3 I december 2Ux J ACTIVA
Immateriële vaste 0('/;1'(1 Materiële vaste actil'a - bedrijfsmiddelen -- direct in gebruik voor de doelstelling Financiële vaste actÎl'a leningen en voorschoUen leningen en voorschotten verslrekt in het kader van dc doelstelling
Beleggingen Voorraden bedrijfsvoorraden - direct beschikbaar voor de doelstelling
Vorderingen Liquide middelen
Totaal
PASSIVA Eigen I't!rmogen besteedbaar vermogen • (eventuele uitsplitsing) • overig besteedbaar vermogen
vastgelegd vermogen • reserve waardeverschillcII beleggingen • bestemmingsfonds(en) • fonds activa doelstelling • fonds activa bedrijfsvoering
Voorzieningen
Schulden - op lange tcrmijn - or korte termijn
Totaal
31 december 20xU
Fondsenwervende instellingen
Bijlage lb:
model staat van baten en lasten volgens Richtlijn 650
BI: Fondsenwerving Werkelijk
Begrom
Werkelijk
20xt
20xl
2(),xO
Billen lIil eig"" foud"etHl'l'ITing collectèn - mailing;Klic, - ClJnlribuli"" donaties, giflen en schenkingen nalalen,,;happen loterijen - overige baten KOSINI eigen {OIu/SI'tlWal'ing
-
(inldirccle \'crwerving.~, koste rl ui(vocringskoslen (I)
(111 % mn baMI ui! eigen Jillfilsefl ll'cl1'ing)
( .. 'k)
Netto balen Rem/Mill 1't'rÁoJl~n
lIrtikdetl
mlo! gehruikte goe"eren -
neUo-\)/n(,et kö>lprijs hrul(lWinsl
-
nellowinsl
lti(vocringsk()~(cn
Totaal eigen fondsenwerving Aande,-/ ill ge2J./IlJeIl/ijke acties
Aon
I'tm
derden
Beschikbaar uit rondsenwerving Subsidie,' oW'rh"den
<'Il
Re,wltllf.1I bch'ggifl!:cn
Ol'erigt! balen ,'tl Ilislen
Totaal besthikblulT voor doelstclllng
(I) Zie bijl"g~ C,
af/deren
L%)
(..fk)
Fondsenwervende instellingen
B2: Bestedingen (model voorbeeld sector gezolldheid)
BISn'H)
,\!," 1~)H ,rELLI>:(i
IV,'ln,x,'i/l'I'f','/ijl. ()lId"rZ''''k - eigen activiteiten VCI ,trd;le
sUbsldk-s
uil\'llCring,kmwll (l) {-'''''l'cltlie
I
i
-
('11
}'o(JfIi<'hlillg
eigen uL,üvitcitcn verslf<:-klC ~ubsÎdies
-
Uil\'IJerinpko,lcn (I)
Hu1f1\'erf<'lIlÎlg
-
eigen activiteiten vcrslrdac subsidies
-
uill'oeringskmlen
(f)
Totaal bcstel'd aall dOelstelling OversclIl J/I/ek"r/
Ol'l?rscho//fekorl ;,\
'oeS:fl'IJt}!dJ
Oll/trokken U(//} - Oeslemming,tillltl5{en) - vrij besteedbaar I'ermogen
( I ) "je bijlilg~ C
Werkelijk
Begroot
20xl
20.\l
Wakdijk 20xll
Fondsenwervende instellingen
Bijlage Ic:
model toelichting op de uitvoeringskosten volgens Richtlijn 650
Verdeling uitvoeringskosten naar bestemming [)üdstclling A
B
C
hmdsclIwen'lng
Verkoop
go,:Jen:ll
Totaal 20,\ I
Begroot 20.d
Totaal 20xO
D
Slîlaris~cIlI,\x;iaJc la~l<:n
Pèll"ioenla,ten Overig..: pcr~on~chh),ICn Reis-/wrhlijlknstcn Huisvestingskosten
Kanhlûrko,len Be~lllur/ard,
e,d. Overige algemene
ko~tcn ~---'-'-'------"---------------'_
..
_--'--""'-'-'
Totaal uitvocringsko.sten
Werkelijk 20)(.1 Gemiddeld aantal per~nncelsledell ( 1)
TOlaaI hClOldiging be,murdcrs en wclichthoudèrs
Leningen, voorschollen I:n garanties verslrek! aan Ocs!uurdcrs en ((lclich!houJer~
( I) Uitgedrukt in fuillinw
arheidspl~aht'n,
BegmfJl 2thl
Werkdijk 20,,0
Fondsenwervende instellingen
Bijlage 2a: voorbeeld overzicht financiële situatie volgens FAS 117 (1993: 49-50).
Not-for-Profit Organization Statemeuts of Fimmcial Positioll Juue 30~ 19X1 alld 19XO (in thousands) 19X1
19XO
Assets: Cash and cash equivalents Accounts and interest receivable Illventories anel pl'epaiel expenses Contributions l'eceivable Short-tel1l1 investments Assets restricted to illvest1llelltin land, buildillgS, and equipment Land, builclings. anel equipment Long-tenll investments Total assets
5,210
460 1.670 1,000 2,700 1,000 4,560
61.700 218.070 $292,220
63,590 203,500 $278.480
Liabilities anel 11et assets: Accounts payable
$ 2,570
$
Reflllldabie advance Grants payable Nofes payable A.1illUity obligatiollS Long-term clebt Totalliabilities Net assets: Unrestricted Temporadly resf11cted (Note B) Permanently restricted (Note C) Tofal11et assets Tota1liabilities and net as sets
$
75 2,130 610 3,025
5)
1AOO
1,050
1,685 5.500 10,630
650 1,300 1.140 1,700 6,500 ---.lb.340
115,228 24,342 142,020 281,590 $,292.220
103,670 25,470 137,000 266,140 $278.480
875
Fondsenwervende instellingen
Bijlage 2b: voorbeeld activiteitenverslag volgens PAS 117 (1993: 51-52). ::Xot-fOI'-Pl'ofit Ol'gallizatioll Statement of Activities Year Ellded June 30, 19X1 (in thousands)
)
Changes in unrestricted net assets: Revenues and gains: Contl'ibutions Fees Illcome onlollg-tenll investmellts (NO te E) Other investment income (Note E) Net unreaHzed and realized gains on long-term investments (Note E) Other Total unrestl'icted revenues anel gains Net assets releaseel fi'om reshictiolls (Note D): Satisfaction of program l'eshictions Satisfaction of equipment acquisition resh'ictions Expiration of time restrictiolls Totalnet assets releaseel from restrictions Total u111'estricted revenues, gains, and other support Expellses anel losses: Program A ProgramB programC Management anel genera! Fund raising Tota! expenses (Note F) Fire 10ss Tota! expenses anel losses Iucrease in U111'estricted net assets Changes in temporarily resbicted net assets: Contributions Income on long-tenl1 investments (Note E) Net unreaHzed allel realized gaills on long-term illvestments (Note E) Actumialloss on ammity obHgatiolls Net assets releaseel fr01ll resmctions (Note D) Decrease in temporarily restticted net assets Changes in pennallelltly restl'icted net assets: Contributions lucome on long-teun iuvest1l1ellts (Note E) Net unrealizec1 anel realized gains on long-term investments (Note E) Increase in jJenuanently restricteel net assets Incl'ease in net assets Net as sets at beginning of year Net assets at end ofyear
S 8,640 5,400 5,600 850 8,228
-----.ill. $ 28,868
11,990 1,500 1,250 14.740 43,608 13,100 8,540 5,760 2,420 2,150 31,970 ~
32.050 11,558 8,110 2,580 2,952 (30) (14,740) (1,128) 280 120 4.620 5,020 15,450 266.140 $281.590
Biila2:e 3 oJ
Nr.
~
--0
r
--
. tellin
---~---o
Naam 1 AAP, St. Opvang 2 Actie Calcutta, St. 3 Adesa, St. Vrienden van 4 ADRA Ned., St. 5 Aids Fonds, St. 7 Alzheimer Ned., St. 8 AMCHA in Ned., St. Vrienden v. 9 Amnesty International, Afd. Ned., Ver. 10 AMREF Flying Doctors, St. 11 ANGO, Ver. 12 Anti Stierenvechten, St. Comité 13 Artsen zonder Grenzen, St. 15 Astma Fonds,Ver. Ned. 16 ATD-Vierde Wereld Ned., St. 17 Autisme, Ned.e Ver. voor 18 Balemans, St. 19 Bartiméus 20 Bescherming Ong. Kind (VBOK), Ver. 21 Bijbelgen. (NBG), Ver. Het Ned. 22 Bio-Kinderrevalidatie, St. 23 Blinden en Siechtz., Ned. Ver. (NVBS) 24 Bloedlink, St. 25 Bond Zonder Naam, St. 26 Bont voor Dieren, St. 27 Bouworde Ned., St. 28 Brandwonden St., Ned.e 30 Christenen voor Israël, St. 31 Cliniclowns Ned., St. 32 Collectieve Israel Actie, St. 33 Compassion Ned., St. 34 Cordaid, St.! overig Cordaid 35 Dark & Light, St. 36 Diabetes Fonds Ned., St.
TOTAALscORE 12 53.0 35.3 41.0 39.0 45.0 31.0 29.5 42.3 36.0 47.0 43.0 45.0 47.0 36.0 38.7 36.2 36.3 36.0 41.0 28.0 32.7 32.7 32.0 45.0 49.0 33.3 39.3 27.3 46.3 33.0 52.0 42.0 36.7
13 1 1 1 0 0 1 1 0 1 0 1 1 0 1 0 1 1 1 0 0 0 1 1 1 0 0 0 0 1 0 1 1 1
14 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 0 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
15 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 0 2 2 2 2 2 2 0 0 0 2 2 2 2 2 2 0 2 2 2 2 2
16 0 0 1 0 1 1 1 1 1 1 0 1 1 0 0 0 1 0 1 0 0 0 1 0 0 0 0 0 0 0 1 0 0
17 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 0 1 1 1 1 1
18a 1 1 1 1 1 1 0 1 1 1 1 1 1 0 1 0 1 1 1 1 1 1 1 1 1 0 1 0 1 1 1 1 1
20
19a 1 1 1 1 0 1 1 1 0 1 1 1 1 1 0 0 1 1 0 0 1 1 1 0 1 1 1 0 1 1 1 1 0
1 0 0 1 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 1 0 0
c
b
21a 3 3 0 3 3 0 0 3 3 3 3 0 3 0 0 0 3 0 3 3 0 0 3 3 0 0 3 0 0 0 3 3 3
3 3 3 3 3 3 0 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 0 3 3 3 3 3 3 3 0 3 0 3 3 3
3 0 3 0 3 0 0 3 0 3 3 3 3 0 3 3 0 0 3 0 0 0 0 3 3 3 0 0 3 0 3 3 0
22a 2 0 0 0 0 0 0 0 0 2 0 2 0 0 0 2 0 2 0 0 0 0 2 0 2 0 2 0 2 0 2 2 0
b 2 2 2 2 2 2 2 2 0 2 2 2 2 2 2 2 0 0 2 0 0 0 0 2 2 2 2 0 2 2 2 2 2
1 1 0 1 0 0 0 0 0 0 0 1 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
Nr.
Naam 1 AAP, St. Opvanq 2 Actie Calcutta, St. 3 Adesa, St. Vrienden van 4 ADRA Ned., St. 5 Aids Fonds, St. 7 Alzheimer Ned., St. 8 AMCHA in Ned., St. Vrienden v. 9 Amnestv International, Afd. Ned., Ver. 10 AMREF Flvinq Doctors, St. 11 ANGO, Ver. 12 Anti Stierenvechten, St. Comité 13 Artsen zonder Grenzen, St. 15 Astma Fonds,Ver. Ned. 16 ATD-Vierde Wereld Ned., St. 17 Autisme, Ned.e Ver. voor 18 Balemans, St. 19 Bartiméus 20 Bescherming Ong. Kind (VBOK), Ver. 21 Bijbelqen. (NBG), Ver. Het Ned. 22 Bio-Kinderrevalidatie, St. 23 Blinden en Siechtz., Ned. Ver. (NVBS) 24 Bloedlink, St. 25 Bond Zonder Naam, St. 26 Bont voor Dieren, St. 27 Bouworde Ned., St. 28 Brandwonden St., Ned.e 30 Christenen voor Israël, St. 31 Cliniclowns Ned., St. 32 Collectieve Israel Actie, St. 33 Compassion Ned., St. 34 Cordaid, St.! overiq Cordaid 35 Dark & Liqht, St. 36 Diabetes Fonds Ned., St.
23
24 2 2 2 0 2 0 2 2 0 2 0 0 2 2 0 0 0 0 2 2 0 0 0 2 2 2 2 0 0 2 0 2 0
25 1 1 1 0 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 0 1 1 1 1 1 0
26 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2
27 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
28 0 0 0 0 0 0 0 2 0 0 0 2 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 2 0 0 0 0 0 0 0 0
29a 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 2 0 0 0 0 0 0 0 0
0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 1.2 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 1.2 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0
c
b
0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 2 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
c
30b 1 1 1 1 1 1 0 1 1 1 1 1 1 1 1 0 1 1 1 1 1 0 0 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
0 0 0 0 2 2 2 2 0 2 0 0 2 0 2 0 2 0 0 0 0 0 2 0 2 0 0 2 0 0 2 0 0
e
d
0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 1 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
31a 0 0 0 0 0 0 0 0 0 1 0 0 1 0 0 0 0 0 1 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 1
0.0 0.0 2.7 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 2.7 0.0 2.7 0.0 2.7 0.0 2.7 2.7 0.0 0.0 2.7 2.7 2.7 2.7 2.7 2.7 2.7 0.0 0.0 0.0 0.0 2.7 0.0 2.7 2.7
c
b
2 0 0 2 2 0 0 0 0 2 0 2 0 2 0 0 2 2 0 0 0 0 0 0 0 0 2 2 2 0 2 0 0
32 2 0 0 2 0 0 0 0 0 0 0 2 0 2 0 0 2 2 0 0 0 0 0 0 0 0 2 2 2 0 2 0 0
2 2 2 2 2 0 0 0 2 2 2 2 2. 2 2 2 0 0 2 0 2 2 0 2 2 2 2 2 2 2 2 0 2
Nr.
Naam 1 AAP, St. Opvang 2 Actie Calcutta, St. 3 Adesa, St. Vrienden van 4 ADRA Ned., St. 5 Aids Fonds, St. 7 Alzheimer Ned., St. 8 AMCHA in Ned., St. Vrienden v. 9 Amnesty International, Afd. Ned., Ver. 10 AMREF Flying Doctors, St. 11 ANGO, Ver. 12 Anti Stierenvechten, St. Comité 13 Artsen zonder Grenzen, St. 15 Astma Fonds,Ver. Ned. 16 ATD-Vierde Wereld Ned., St. 17 Autisme, Ned.e Ver. voor 18 Balemans, St. 19 Bartiméus 20 Bescherming Ong.Kind (VBOK), Ver. 21 Bijbelgen. (NBG), Ver. Het Ned. 22 Bio-Kinderrevalidatie, St. 23 Blinden en Siechtz., Ned. Ver. (NVBS) 24 Bloedlink, St. 25 Bond Zonder Naam, St. 26 Bont voor Dieren, St. 27 Bouworde Ned., St. 28 Brandwonden St., Ned.e 30 Christenen voor Israël, St. 31 Cliniclowns Ned., St. 32 Collectieve Israel Actie, St. 33 Coml:>assion Ned., St. 34 Cordaid, St.! overig Cordaid 35 Dark & Light, St. 36 DiaQetes Fonds Ned., St.
33
34 1 0 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 0 1 1 1 1 1 1 0 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
35 1 0 0 0 1 0 0 1 1 1 1 1 0 0 0 0 0 1 1 1 1 0 0 1 0 1 0 1 1 1 1 0 0
36 1 1 1 0 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
37 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2
38a 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
b 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
39 1 0 1 0 1 1 0 0 0 0 1 0 0 0 1 0 0 0 0 0 1 1 0 1 1 0 0 1 1 0 0 0 1
40b 1 0 1 1 1 1 0 1 1 1 0 0 1 1 1 0 0 1 1 0 1 0 0 1 1 0 0 0 1 1 1 1 1
0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
41a b 0.0 0.3 0.3 0.0 0.0 0.0 0.3 0.3 0.3 0.0 0.3 0.0 0.3 0.0 0.0 0.3 0.3 0.0 0.3 0.3 0.0 0.0 0.3 0.3 0.3 0.3 0.3 0.3 0.3 0.3 0.0 0.3 0.0
42 1 0 0 0 1 0 0 0 0 0 0 1 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 1 0 0
43 0 0 0 2 0 0 0 0 0 0 2 2 2 0 0 2 0 0 0 2 2 2 0 2 0 0 0 0 2 0 0 0 0
44 2 2 2 2 2 0 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 0 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2
45a 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 0 3 3 0 3 3 3 3 3 3 3
b 2 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 2 2 0 0 2 0 2 0 0
1 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 1 0 0
-
Nr.
I
Naam 37 Dierenbescherming, Ned. Ver. 38 Doe een Wens St. Ned. 39 Dorcas Hulp Ned., St. 40 Ecomare, (Texels Museum, St.) 41 Edukans 42 Emma Kinderziekh. AMC, St. Steun 43 Epilepsie Fonds, St. Nat. 44 Europa Kinderhulp, St. 46 Family Help progr. Hol/Sri Lanka, St. 47 Fryske Gea (Het Friese lands.), Ver. It 48 Gastenverblijf VU Ziekenhuis, St. 49 Geest. Volksgez.(NFGV), St. Nat. F 50 Gehandicapte Kind (NSGK), Ned. St. 51 Geldersch Landschap, St. Het 52 Greenpeace Ned., St. 53 Groninger Landschap, St. Het 54 HartSt., Ned.e 55 HersenSt. Ned. 56 Hervormd-Ger. Jeugdbond, Ver. 57 HIVOS, St. 58 Hoop, St. Vrienden van de 60 Hulphond Ned., St. 61 Humana, St. 62 Hum. Verb., Ver./St. Steunt. Prak. Hum. 63 InterNat. Christelijk Steunfonds, St. 65 Jeugd Fonds (Jantje Beton), St. Nat. 66 Johanna Kinder Fonds, St. 67 Johanniter Hulpverlening, St. 68 Juconi, St. Hoop Straat- en Zwerfkind 69 Kerk in Nood/Oostpriesterhulp, St. 70 Kinderhulp, St. Nat. Fonds 71 Kinderpostzegels Ned., St. 72 KICI, St. 73 KNCV Tuberculosefonds 74 Kom Over En Help, St.
TOTAALSCORE 12 51.3 42.0 43.3 45.0 37.7 30.5 32.3 44.0 46.3 49.0 18.0 35.3 45.3 46.7 39.0 43.0 39.7 43.0 25.0 39.7 41.3 42.7 35.0 39.0 38.7 37.0 34.0 36.0 35.3 35.0 30.0 38.0 35.0 49.0 -
_
42~
13 0 1 0 1 0 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 0 0 1 1 0 0 1 1 1 1 1 1 1 1 0 0 1 1 1
-
14 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 0 0 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
~ ~
15 2 2 2 2 2 2 0 2 2 2 0 0 2 2 2 0 2 2 0 2 2 2 2 2 2 0 2 2 2 2 2 2 2 2 2
16 1 1 1 1 1 0 0 0 1 1 0 0 1 0 1 0 0 0 0 1 0 0 0 0 0 0 0 1 0 0 0 1 0 1 1
18a
17 1 1 0 1 1 1 1 1 1 1 0 1 1 1 1 1 1 1 0 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
1 1 1 1 1 1 1 0 1 1 0 1 1 1 1 1 1 1 0 1 1 1 1 1 1 1 0 0 0 1 1 1 0 1 1
19a 1 1 0 1 1 0 0 0 1 1 0 1 1 1 1 0 1 1 0 0 1 0 1 0 1 0 0 1 0 1 0 0 0 1 1
20 0 0 0 1 0 0 0 0 1 0 0 1 0 1 1 0 1 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
21a 3 3 3 3 3 0 0 3 3 3 0 0 3 3 0 0 0 0 0 3 3 3 0 0 0 3 3 3 3 3 0 0 0 3 0
c
b 3 3 3 3 3 0 3 3 3 3 0 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 0 3 0 0 0 3 3 3 3
3 3 3 3 0 0 3 0 3 3 0 0 0 3 0 3 0 3 0 3 0 0 3 0 3 0 0 0 0 0 0 0 0 3 0
22a 0 2 2 2 0 0 0 2 0 2 0 0 2 0 0 2 0 2 0 2 0 2 0 0 0 0 0 2 0 0 0 2 2 2 2
b 2 0 2 2 2 2 2 2 2 2 0 2 2 0 0 2 2 2 2 0 2 2 0 2 2 2 2 0 2 2 0 2 2 2 2
1 0 0 0 0 0 1 1 0 0 0 1 0 0 0 0 0 0 1 0 11 0 0, 0 1 0 0 0 1 0 0 0 0 0 0
Nr.
Naam 37 Dierenbescherming, Ned. Ver. 38 Doe een Wens St. Ned. 39 Dorcas Hulp Ned., St. 40 Ecomare, (Texels Museum, St.) 41 Edukans 42 Emma Kinderziekh. AMC, St. Steun 43 Epilepsie Fonds, St. Nat. 44 Europa Kinderhulp, St. 46 Family Help Progr. Hol/Sri Lanka, St. 47 Fryske Gea (Het Friese lands.), Ver. It 48 Gastenverblijf VU Ziekenhuis, St. 49 Geest. Volksgez.(NFGV), St. Nat. F 50 Gehandicapte Kind (NSGK), Ned. St. 51 Geldersch Landschap, St. Het 52 Greenpeace Ned., St. 53 GroninQer Landschap, St. Het 54 HartSt., Ned.e 55 HersenSt. Ned. 56 Hervormd-Ger. Jeugdbond, Ver. 57 HIVOS, St. 58 Hoop, St. Vrienden van de 60 Hulphond Ned., St. 61 Humana, St. 62 Hum. Verb., Ver./St. Steunf. Prak. Hum. 63 InterNat. Christelijk Steunfonds, St. 65 Jeugd Fonds (Jantje Beton), St. Nat. 66 Johanna Kinder Fonds, St. 67 Johanniter Hulpverlening, St. 68 Juconi, St. Hoop Straat- en Zwerfkind 69 Kerk in Nood/Oostpriesterhulp, St. 70 Kinderhulp, St. Nat. Fonds 71 Kinderpostzegels Ned., St. 72 KICI, St. 73 KNCV Tuberculosefonds 74 Kom Over En Help, St.
23
24 2 2 2 0 0 0 2 2 2 0 0 0 0 2 0 2 2 2 2 2 2 2 0 2 0 0 0 2 2 0 0 0 2 2 0
25 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 0 1 1 1 1 1 1 1
1 1
27
26 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2
1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
28 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 2 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
29a 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 1.2 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0
c
b 0 0 0 0 0 0 0 2 0 0 0 0 0 2 0 2 0 0 0 0 0 2 0 0 0 0 2 0 0 0 0 0 0 0 0
c
30b 1 1 1 1 1 0 1
1 1 1 0 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
2 0 0 0 0 0 0 2 2 2 0 2 2 0 0 2 2 0 0 0 0 0 0 0 0 2 0 0 0 0 2 0 0 2 0
e
d 0 0 0 0 0 0 1 0 0 0 0 0 1 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
31a 1 0 0 0 0 1 0 0 0 1 0 1 0
1 1 1 0 0 0 0 0 0 0 0 0 1 0 0 0 0 0 1 0 1 0
0.0 2.7 0.0 2.7 2.7 0.0 0.0 2.7 0.0 0.0 2.7 0.0 0.0 2.7 2.7 0.0 2.7 2.7 0.0 2.7 0.0 2.7 2.7 0.0 2.7 2.7 2.7 2.7 0.0 2.7 2.7 0.0 2.7 0.0 0.0
c
b 2 0 2 0 0 2 0 0 2 2 0 2 2 0 0 2 0 0 0 0 2 0 0 2 0 0 0 0 2 0 0 0 0 2 2
32 2 0 2 0 0 2 0 0 2 2 0 2 2 0 0 2 0 0 0 0 2 0 0 2 0 0 0 0 2 0 0 0 0 2 2
2 2 2 2 2 0 2 2 2 2 0 0 2 2 2 2 2 2 0 2 0 0 0 2 0 2 2 0 2 2 2 2 0 2 2
Nr.
Naam 37 Dierenbescherming, Ned. Ver. 38 Doe een Wens St. Ned. 39 Dorcas Hulp Ned., St. 40 Ecomare, (Texels Museum, St.) 41 Edukans 42 Emma Kinderziekh. AMC, St. Steun 43 Epilepsie Fonds, St. Nat. 44 Europa Kinderhulp, St. 46 Family Help Progr. Hol/Sri Lanka, St. 47 Fryske Gea (Het Friese lands.), Ver. It 48 Gastenverblijf VU Ziekenhuis, St. 49 Geest. Volksgez.(NFGV), St. Nat. F 50 Gehandicapte Kind (NSGK), Ned. St. 51 Geldersch Landschap, St. Het 52 Greenpeace Ned., St. 53 Groninger Landschap, St. Het 54 HartSt., Ned.e 55 HersenSt. Ned. 56 Hervormd-Ger. Jeugdbond, Ver. 57 HIVOS, St. 58 Hoop, St. Vrienden van de 60 Hulphond Ned., St. 61 Humana, St. 62 Hum. Verb., Ver./St. Steunf. Prak. Hum. 63 InterNat. Christelijk Steunfonds, St. 65 Jeugd Fonds (Jantje Beton), St. Nat. 66 Johanna Kinder Fonds, St. 67 Johanniter Hulpverlening, St. 68 Juconi, St. Hoop Straat- en Zwerfkind 69 Kerk in Nood/Oostpriesterhulp, St. 70 Kinderhulp, St. Nat. Fonds 71 Kinderpostzegels Ned., St. 72 KICI, St. 73 KNCV Tuberculosefonds 74 Kom Over En Help, St.
33
34 1 1 1 1 1 1 1 0 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 0 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
35 1 1 1 0 1 1 0 0 0 1 0 0 0 1 1 1 0 1 0 0 1 0 1 1 0 1 1 0 0 0 0 1 1 0 1
37
36 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 0 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2
38a 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 0 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
39
b 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 0 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
1 1 0 0 0 0 0 1 0 1 0 0 0 0 1 0 0 1 1 0 0 1 1 1 0 0 0 0 0 1 1 0 0 0 1
40b 1 0 0 0 1 0 0 1 0 1 0 0 0 1 1 0 1 1 0 0 1 1 1 1 0 1 0 0 0 0 1 1 1 1 1
41a 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
~
0.3 0.3 0.3 0.3 0.0 0.3 0.3 0.3 0.3 0.0 0.3 0.3 0.3 0.0 0.3 0.0 0.0 0.3 0.0 0.0 0.3 0.0 0.3 0.0 0.0 0.3 0.3 0.3 0.3 0.3 0.3 0.0 0.3 0.0 0.3
43
42
b 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 1 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 2 0 2 0 2 0 0 0 2 0 0 2 2 0 0 0 0 2 0 0 0 0 2
44 2 0 2 2 2 2 0 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2
45a 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3
b 2 0 0 2 0 0 0 0 0 0 0 0 0 2 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 2 0 0 0 0 0 0 2 0 0 0
0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 1 0 0 0
Nr.
Naam 75 Kon. Concertgebouworkest, St. Don. 76 Kon. Ned. Geleideh. Fonds (KNGF), St. 77 Kon. Ned. Redding Mij (KNRM), St. 78 KWF Kankerbestrijding 79 Leger des Heils Fondsenwerving, St. 80 Leprabestrijding, Ned.e St. voor 81 LEPRAzending Ned., St. 82 Liliane Fonds, St. 83 Maag Lever Darm St. 84 Mama Cash, St. 85 Medisch Comité Ned.-Vietnam, St. 86 Mekong Eye Doctors, St. 87 Mercy Ships Holland, St. 88 Milieudefensie, Ver. 89 MISSlO (Pauselijke Missiewerken Ned.) 90 Mission Av. Fellowsh. (MAF) Ned., St. 91 MIVA/ OneMen, St. 92 MS Research, St. 93 Muziekinstrumenten Fonds, St. Nat. 95 Natuurmonumenten, Ver. behoud van 96 Ned.-Batam, St. 97 NierSt. Ned. 98 NiZA, St. Ned. instituut voor ZA 99 NOVIB, St. 100 Ondergrondse Kerk (SDOK), St. De 101 Ontmoeting, St. 102 Oogzorg Himalaya, St. 103 Open Doors, St. 104 Opkikker, St. De 105 Oude Groninger Kerken, St. 106 Ouders, Kinderen en Kanker, Ver. 107 Papua's in Nood (HAPIN), St. Hulp aan 108 Pater Peeters, St. Vrienden van 110 People's Trust Ned., St. 111 Plan Ned., St.
TOTAALSCORE 12 41.0 48.0 42.3 40.0 46.0 43.0 33.0 49.0 30.7 44.0 43.0 51.0 41.0 42.0 37.0 34.3 41.3 48.0 30.7 47.0 47.0 42.0 46.7 48.0 40.3 42.7 44.0 36.0 36.3 49.0 29.0 40.0 42.2 44.0 36.0
13 1 1 1 1 0 0 0 1 1 0 1 0 1 0 1 0 1 1 0 1 0 0 0 1 0 0 0 1 1 1 0 1 1 1 0
14 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 0 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
15 2 2 0 2 2 2 2 2 0 2 2 2 2 2 2 2 2 2 0 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2
16 0 1 0 1 1 0 0 1 0 1 0 0 0 1 1 0 0 1 0 1 0 0 0 1 1 1 1 0 0 1 0 0 0 0 1
17
-
1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
18a 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 0 0 1 1 1
~,
19a 1 0 1 1 1 1 1 0 1 0 1 1 0 1 0 0 1 1 0 1 1 1 1 0 0 1 0 0 0 1 0 1 0 0 1
20 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 1 0 0 0 0 0 0 0 0 0 1 0 0 0 0 1 0 0 0 0 0 0
21a 0 3 0 3 3 3 0 3 0 3 3 3 0 0 3 0 3 3 0 3 3 3 3 3 3 0 0 0 3 3 0 3 3 3 3
c
b 3 3 3 3 3 3 3 3 0 3 3 3 3 3 0 0 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 0 3 3 3 3 3 0
3 3 3 0 0 3 0 3 0 0 3 3 3 0 0 0 0 3 0 3 3 0 3 3 0 3 3 0 0 3 0 0 3 0 0
22a 2 2 2 0 2 2 0 2 0 2 0 2 2 0 0 0 2 0 2 2 2 2 2 2 0 2 2 2 0 0 0 2 2 0 0
b 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 0 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 0 0 2 2 2 2 2 2 2 2 2
0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 1 0 1 0 0 0 0 0 0 1 0 1 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 1
Nr.
Naam 75 Kon. Concertgebouworkest, St. Don. 76 Kon. Ned. Geleideh. Fonds (KNGF), St. 77 Kon. Ned. Redding Mij (KNRM), St. 78 KWF Kankerbestrijding 79 Leger des Heils Fondsenwerving, St. 80 Leprabestrijding, Ned.e St. voor 81 LEPRAzending Ned., St. 82 Liliane Fonds, St. 83 Maag Lever Darm St. 84 Mama Cash, St. 85 Medisch Comité Ned.-Vietnam, St. 86 Mekong Eye Doctors, St. 87 Mercy Ships Holland, St. 88 Milieudefensie, Ver. 89 MISSlO (Pauselijke Missiewerken Ned.) 90 Mission Av. Fellowsh. (MAF) Ned., St. 91 MIVAI OneMen, St. 92 MS Research, St. 93 Muziekinstrumenten Fonds, St. Nat. 95 Natuurmonumenten, Ver. behoud van 96 Ned.-Batam, St. 97 NierSt. Ned. 98 NiZA, St. Ned. instituut voor ZA 99 NOVIB, St. 100 Ondergrondse Kerk (SDOK), St. De 101 Ontmoeting, St. 102 Oogzorg Himalaya, St. 103 Open Doors, St. 104 Opkikker, St. De 105 Oude Groninger Kerken, St. 106 Ouders, Kinderen en Kanker, Ver. 107 Papua's in Nood (HAPIN), St. Hulp aan 108 Pater Peeters, St. Vrienden van 110 People's Trust Ned., St. 111 Plan Ned., St.
23
24 0 2 0 0 2 0 2 2 0 2 0 2 0 2 2 0 2 2 2 2 2 0 0 0 2 2 0 0 2 2 0 2 0 2 2
25 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
26 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2
27 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
28 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 2 2 0 0 0 2 0 0 0 0 0 0 2 2 2 0 0 0 0 0 0 0 0 0
29a 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 2 2 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 2 0 0 0 0 0 0
0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 1.2 0.0 0.0
c
b
0 0 2 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 2 0 2 0 0 0 0 0 0 0 2 2 0 0 2 0
c
30b 1 1 1 0 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 0 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 0 1 1 1 0 0 1
0 2 0 2 2 2 0 2 0 2 2 2 0 2 0 0 2 2 0 2 0 2 0 0 0 0 2 0 0 2 0 0 0 0 0
e
d 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
31a 0 0 1 0 1 0 0 0 0 0 0 0 0 0 1 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 1 0 0 0 0 0 0 0 0
2.7 2.7 0.0 0.0 0.0 2.7 2.7 0.0 2.7 0.0 0.0 2.7 0.0 0.0 2.7 0.0 0.0 2.7 2.7 0.0 0.0 0.0 2.7 0.0 0.0 2.7 2.7 2.7 0.0 0.0 0.0 0.0 2.7 0.0 0.0
c
b
0 0 2 2 2 0 0 2 0 2 2 0 2 2 0 2 0 0 0 2 2 2 0 2 2 0 0 0 0 2 2 0 0 2 0
32 0 0 2 0 0 0 0 2 0 2 0 0 0 2 0 2 0 0 0 0 2 2 0 2 2 0 0 0 0 2 2 0 0 2 0
2 2 2 2 2 2 0 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 0 2 0 2 0 2 0 2 2 2 2 2 0 2 2 2 2
Nr.
Naam 75 Kon. ConcertQebouworkest, St. Don. 76 Kon. Ned. Geleideh. Fonds (KNGF), St. 77 Kon. Ned. Redding Mij (KNRM), St. 78 KWF Kankerbestrijding 79 LeQer des Heils Fondsenwerving, St. 80 Leprabestrijding, Ned.e St. voor 81 LEPRAzending Ned., St. 82 Liliane Fonds, St. 83 Maag Lever Darm St. 84 Mama Cash, St. 85 Medisch Comité Ned.-Vietnam, St. 86 MekonQ Eye Doctors, St. 87 Mercy Ships Holland, St. 88 Milieudefensie, Ver. 89 MISSlO (Pauselijke Missiewerken Ned.) 90 Mission Av. Fellowsh. (MAF) Ned., St. 91 MIVAI OneMen, St. 92 MS Research, St. 93 Muziekinstrumenten Fonds, St. Nat. 95 Natuurmonumenten, Ver. behoud van 96 Ned.-Batam, St. 97 NierSt. Ned. 98 NiZA, St. Ned. instituut voor ZA 99 NOVIB, St. 100 Ondergrondse Kerk (SDOK), St. De 101 Ontmoeting, St. 102 Oogzorg Himalaya, St. 103 Open Doors, St. 104 Opkikker, St. De 105 Oude Groninger Kerken, St. 106 Ouders, Kinderen en Kanker, Ver. 107 Papua's in Nood (HAPIN), St. Hulp aan 108 Pater Peeters, St. Vrienden van 110 People's Trust Ned., St. 111 Plan Ned., St.
33
34 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
35 0 1 0 0 1 1 0 0 1 1 1 1 0 1 0 1 1 1 0 0 0 1 1 1 0 1 0 1 0 1 0 1 0 0 1
36 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
37 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2
38a 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
39
b
1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
0 1 1 0 0 0 0 0 0 0 0 1 1 1 0 1 0 0 1 0 1 0 1 0 1 1 0 0 1 0 0 0 0 1 0
40b 0 1 1 1 0 0 1 0 0 1 1 0 0 0 1 1 0 1 1 0 1 1 1 1 1 1 0 1 0 0 0 0 0 1 1
41a 1 0 0 0 1 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
~,
0.3 0.3 0.3 0.0 0.0 0.3 0.3 0.0 0.0 0.0 0.0 0.3 0.0 0.0 0.3 0.3 0.3 0.3 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.3 0.0 0.3 0.3 0.3 0.0 0.0 0.0 0.3 0.0 0.0
42
b
0 0 0 0 0 0 0 1 0 0 1 0 0 0 0 0 0 0 1 0 1 0 1 1 0 0 0 0 0 1 1 0 0 1 1
43 2 0 0 2 2 0 0 2 0 0 0 0 2 0 0 2 0 2 0 0 2 0 2 0 2 0 2 0 2 0 2 0 2 2 0
44 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 0 2 0 0 2 2 2 2 2 2 2 2 0 2 2 2 2
45a 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 0 3 3 3 3
b
0 0 0 0 0 0 0 0 2 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 2 0 2 0 0 0 2 0 0 0 0 2 0 0 0
0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 1 0 0 0
Nr.
Naam 112 Prins Bernhard Cultuurfonds, St. 113 Prinses Beatrix Fonds, St. 114 Proefdiervrij, Ver. AVS 115 Redt een Kind, St. 116 Regenboog, St. De 118 Reumafonds 119 Revalidatie Fonds, St. Nat. 120 Rode Kruis, Ver. het Ned.e 121 Ronaid McDonald Kinderfonds, St. 122 Save the Children Ned., St. 123 Simavi, Ver. 124 Slachtofferhulp Ned., St. Fonds 125 Sonneheerdt, Ver. Siechtz. en Blinden 126 Sophia, St. Vrienden van het 127 SOS-Kinderdorpen, St. Ned. Vrienden 128 Sport Geh., St. Nat. Fonds (NFSG) 129 Sterrekind, St. 130 Stinafo, St. Nat. Fonds Gehand. Kind 131 TEAR fund Ned., St. 133 TromboseSt. Ned. 134 UNESCO Centrum Ned., St. 135 UNICEF, St. Ned. Comité 136 Verre Naasten, St. De 137 Vluchteling, St. 138 Vluchteling-Studenten UAF, St. 139 Voedselhulp Voor Kinderen, St. 140 Vogelbescherming, Ned.e Ver. 141 Vriendenkring Ned., St. 142 Wakker Dier, St. 143 War Child, St. 144 War Trauma Foundation, St. 145 Wereld Natuur Fonds-Ned., St. Het 146 Wereldkinderen, Ver. voor Kinderwelzijn 147 Wilde Ganzen, St. 148 Wings of Hope, St.
TOTAALSCORE 12 40.3 29.0 42.3 38.3 39.0 38.7 45.3 46.0 37.0 42.7 41.7 42.3 44.0 38.2 44.0 36.3 38.0 38.0 42.0 36.3 41.5 39.0 43.0 41.7 35.0 36.0 47.7 42.2 35.3 46.0 34.3 47.3 41.3 41.3 30.2
13 0 1 1 0 1 1 1 1 0 1 1 1 1 0 1 0 1 0 0 1 0 0 1 1 0 0 1 1 1 1 1 1 0 1 1
14 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 0 1 1 1 1 1
15 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 0 2 2 2 2 2 0 2 2 2 0 2 2 2 0 2 2 2 2 2 2 2 2
16 1 0 0 0 1 0 0 0 0 0 0 1 1 0 0 0 0 0 0 0 1 0 0 1 0 0 0 0 0 1 0 0 1 0 0
18a
17 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 0 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 0 1 0 1 1 0 1 1 0 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
19a 1 0 1 1 1 1 0 1 0 1 1 0 0 0 1 0 0 0 1 1 1 1 1 1 1 0 1 0 1 1 1 1 1 1 1
20 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 1 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
21a 0 0 3 3 0 3 3 3 3 3 0 0 3 0 3 0 3 3 3 0 3 3 3 0 0 3 3 3 0 0 0 3 3 3 0
c
b 3 3 3 3 3 3 3 3 0 3 3 3 3 3 3 0 0 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 0
0 0 0 0 0 0 3 3 0 0 3 0 3 0 0 0 0 0 3 0 0 0 3 0 3 3 3 3 3 3 0 3 3 3 0
22a 2 2 0 2 2 0 2 2 0 0 2 2 2 2 0 0 0 0 2 0 0 0 2 2 2 0 2 2 0 2 2 2 2 2 0
b 2 2 2 2 2 2 2 2 0 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 0 2 2 2 2 0 2 2 2 2 2 2 2 0 2 2
0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 1 0 0 1 0 0 1 0 0 0 0 0 1 0 0 0 0 1 0 0 1 0 0 0
Nr.
Naam 112 Prins Bernhard Cultuurfonds, St. 113 Prinses Beatrix Fonds, St. 114 Proefdiervrij, Ver. AVS 115 Redt een Kind, St. 116 Regenboog, St. De 118 Reumafonds 119 Revalidatie Fonds, St. Nat. 120 Rode Kruis, Ver. het Ned.e 121 Ronaid McDonald Kinderfonds, St. 122 Save the Children Ned., St. 123 Simavi, Ver. 124 Slachtofferhulp Ned., St. Fonds 125 Sonneheerdt, Ver. Siechtz. en Blinden 126 Sophia, St. Vrienden van het 127 SOS-Kinderdorpen, St. Ned. Vrienden 128 Sport Geh., St. Nat. Fonds (NFSG) 129 Sterrekind, St. 130 Stinafo, St. Nat. Fonds Gehand. Kind 131 TEAR fund Ned., St. 133 TromboseSt. Ned. 134 UNESCO Centrum Ned., St. 135 UNICEF, St. Ned. Comité 136 Verre Naasten, St. De 137 Vluchteling, St. 138 Vluchteling-Studenten UAF, St. 139 Voedselhulp Voor Kinderen, St. 140 Vogelbescherming, Ned.e Ver. 141 Vriendenkring Ned., St. 142 Wakker Dier, St. 143 War Child, St. 144 War Trauma Foundation, St. 145 Wereld Natuur Fonds-Ned., St. Het 146 Wereldkinderen, Ver. voor Kinderwelzijn 147 Wilde Ganzen, St. 148 Wings of Hope, St.
23
24 2 0 2 2 2 2 2 0 0 0 0 0 0 0 0 2 0 2 0 2 2 0 0 0 0 0 0 0 0 2 0 0 2 2 0
25 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
26 2 0 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2
27 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
28 0 0 2 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 2 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
29a 0 0 2 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 1.2 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 1.2 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 1.2 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 1.2
c
b
0 2 0 0 0 0 0 0 2 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 2 0 0 0 2 0 0 2 0 0 0 0 0
c
30b 1 0 1 1 1 1 1 1 0 1 1 1 1 0 1 1 1 1 1 1 0 1 1 1 1 1 1 0 1 1 1 1 1 1 0
0 0 2 0 0 0 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 0 0 0 2 0 2 0 0 2 0 2 0 0 0 0 2 0 2 0
e
d
0 0 0 0 0 0 0 0 0 1 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 1 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
31a 0 1 0 0 0 0 1 1 1 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 1 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
0.0 2.7 0.0 0.0 0.0 2.7 0.0 0.0 2.7 2.7 2.7 0.0 0.0 2.7 2.7 0.0 2.7 2.7 0.0 0.0 0.0 2.7 0.0 2.7 0.0 2.7 2.7 2.7 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0
c
b
2 0 0 0 2 0 2 0 0 0 0 2 2 0 0 2 0 0 2 2 2 0 2 0 0 0 0 0 0 2 2 2 0 0 2
32 2 0 0 0 2 0 2 0 0 0 0 2 0 2 0 2 0 0 2 2 2 0 2 0 0 0 0 0 0 2 2 2 0 0 0
2 0 2 2 0 2 0 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 0 2 2 2 2 2 2 2 0 2 2 0 2 0 2 2 2 0
Nr.
Naam 112 Prins Bernhard Cultuurfonds, St. 113 Prinses Beatrix Fonds, St. 114 Proefdiervrii, Ver. AVS 115 Redt een Kind, St. 116 Regenboog, St. De 118 Reumafonds 119 Revalidatie Fonds, St. Nat. 120 Rode Kruis, Ver. het Ned.e 121 Ronaid McDonald Kinderfonds, St. 122 Save the Children Ned., St. 123 Simavi, Ver. 124 Slachtofferhulp Ned., St. Fonds 125 Sonneheerdt, Ver. Siechtz. en Blinden 126 Sophia, St. Vrienden van het 127 SOS-Kinderdorpen, St. Ned. Vrienden 128 Sport Geh., St. Nat. Fonds (NFSG) 129 Sterrekind, St. 130 Stinafo, St. Nat. Fonds Gehand. Kind 131 TEAR fund Ned., St. 133 TromboseSt. Ned. 134 UNESCO Centrum Ned., St. 135 UNICEF, St. Ned. Comité 136 Verre Naasten, St. De 137 Vluchteling, St. 138 Vluchteling-Studenten UAF, St. 139 Voedselhulp Voor Kinderen, St. 140 Vogelbescherming, Ned.e Ver. 141 Vriendenkring Ned., St. 142 Wakker Dier, St. 143 War Child, St. 144 War Trauma Foundation, St. 145 Wereld Natuur Fonds-Ned., St. Het 146 Wereldkinderen, Ver. voor Kinderwelzijn 147 Wilde Ganzen, St. 148 Wings of Hope, St.
33
34 1 0 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 0 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
35 0 0 0 0 1 0 1 1 1 1 0 1 1 1 1 1 0 1 0 0 0 1 1 1 0 0 1 0 0 0 0 0 1 0 0
36 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
37 2 0 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2
38a 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
b 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
39 1 0 1 0 0 1 0 0 0 0 0 1 0 0 0 1 1 0 1 0 0 0 0 0 1 1 0 0 1 1 0 0 1 0 0
40b 1 0 0 0 0 0 0 1 1 0 0 1 1 0 1 1 0 0 1 0 1 1 1 1 1 0 0 0 0 0 0 0 1 0 1
41a 0 0 0 0 0 0 0 0 0 1 0 0 1 0 0 0 0
0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
0.3 0.3 0.3 0.3 0.0 0.0 0.3 0.0 0.3 0.0 0.0 0.3 0.0 0.3 0.3 0.3 0.3 0.3 0.0 0.3 0.3 0.3 0.0 0.0 0.0 0.3 0.0 0.3 0.3 0.0 0.3 0.3 0.3 0.3 0.0
b
42 0 0 0 0 1 0 0 1 0 0 1 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 1 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
43 0 0 0 2 0 0 0 0 2 2 2 0 2 0 0 0 2 2 2 0 0 0 2 2 0 0 2 2 2 2 0 0 0 2 2
44 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2
45a 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 0 0 3 3 3 3 3 3 3 3 3 0 3
b 0 0 0 0 0 0 0 2 0 0 0 0 0 0 2 2 2 0 0 0 0 0 0 0 0 0 2 0 0 0 0 2 0 0 0
0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 Ol 0 0 1 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
Nr.
Naam 149 150 151 152 153 154 155 156 158 159
Woord en Daad, St. Ref. Hulpaktie World Population Foundation, St. World Servants Europe, St. World Vision Ned., St. Wycliffe Bijbelvertalers Ned., Ver. Zeehondencreche Pieterburen, St. Zeister Zendingsgenootschap, Ver. Zending over Grenzen, St. Zonnebloem, Nationale Ver. de Zuid-Hollands Landschap, St. Het
TOTAALSCORE 12 52.0 39.0 42.0 44.7 47.3 40.0 40.3 37.3 44.0 40.3
13 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
14 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
15 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2
16 1 0 0 0 0 0 0 0 1 1
18a
17 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
-
1 1 1 1 1 1 0 0 1 1
20
19a 1 1 0 1 1 0 1 1 1 1
0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
21a 3 0 3 3 3 3 3 3 3 0
c
b 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3
3 3 0 3 0 3 0 3 0 3
b
22a 2 0 2 2 2 2 2 2 2 0
2 2 0 2 2 2 2 2 2 0
0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
Nr.
Naam 149 150 151 152 153 154 155 156 158 159
Woord en Daad, St. Ref. Hulpaktie World Population Foundation, St. World Servants Europe, St. World Vision Ned., St. Wycliffe Biibelvertalers Ned., Ver. Zeehondencreche Pieterburen, St. Zeister Zendingsgenootschap, Ver. Zending over Grenzen, St. Zonnebloem, Nationale Ver. de Zuid-Hollands Landschap, St. Het
23
24 2 0 2 2 0 2 0 2 2 0
26
25 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
2 2 2 2 2 2 2 2 2 2
27 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
28 0 0 0 0 2 0 0 0 0 0
29a 0 0 0 0 2 0 0 0 0 0
0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0
c
b 0 0 2 0 0 0 0 0 0 2
c
30b 1 1 1 1 1 1 0 1 1 1
-
2 2 0 0 0 0 0 0 2 0
e
d 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
--
0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
31a 0 0 0 0 0 0 1 0 0 0
0.0 2.7 2.7 2.7 0.0 2.7 0.0 0.0 0.0 0.0
c
b 2 0 0 0 2 0 2 0 0 2
32 2 0 0 0 2 0 2 0 0 2
2 0 2 2 2 0 2 0 2 2
Nr.
Naam 149 150 151 152 153 154 155 156 158 159
Woord en Daad, St. Ref. Hulpaktie World Population Foundation, St. World Servants Europe, St. World Vision Ned., St. Wycliffe Bijbelvertalers Ned., Ver. Zeehondencreche Pieterburen, St. Zeister Zendingsgenootschap, Ver. Zending over Grenzen, St. Zonnebloem, Nationale Ver. de Zuid-Hollands Landschap, St. Het
33
34 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
35 1 1 1 1 0 0 1 1 1 1
37
36 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
2 2 2 2 2 2 2 2 2 2
38a 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
40b
39
b 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
1 1 1 0 1 0 0 0 0 0
1 1 1 0 1 0 1 1 0 1
41a 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
0.0 0.3 0.3 0.0 0.3 0.3 0.3 0.3 0.0 0.3
42
b 0 0 0 1 0 0 0 0 0 0
45a
44
43 2 0 0 2 2 2 0 0 0 0
2 2 2 0 2 0 2 0 2 2
3 3 3 3 3 3 3 3 3 3
b 0 0 0 0 0 0 0 0 2 0
0 0 0 0 0 0 0 0 1 0
Bijlage 4: totaalscore per instelling
Fondsenwervende instellingen
Fondsenwervende instellingen
Fondsenwervende instellingen
:':{4~'1 Bio-Kinderrevalidatie, St. 4itl Cliniclowns Ned., St. 47.}1 Hervonnd-Ger. Jeugdbond, Ver. 14a~1 Gastenverblijf VU Ziekenhuis, St.
28,0 27,3 25,0 18,0