Expertmeeting
Eindrapport over de afhandeling van de
November 2014 Veteraneninstituut, Doorn
Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van het Veteraneninstituut. Het Veteraneninstituut (Vi) voert namens het Ministerie van Defensie een belangrijk deel van het Nederlandse veteranenbeleid uit en bevordert de maatschappelijke waardering en het welbevinden van Nederlandse veteranen en hun thuisfront.
2
Inhoudsopgave Inhoudsopgave .......................................................................................................................... 3 1. Inleiding ................................................................................................................................. 4 2. Beleidsvoorstel 1 ................................................................................................................... 5 3. Beleidsvoorstel 2 ................................................................................................................... 7 4. Beleidsvoorstel 3 ................................................................................................................... 8 5. Conclusie ............................................................................................................................... 9 Bijlage A. Literatuurstudie (samenvatting) naar zorgmijden door KOC .................................. 11 Bijlage B. Onderzoek aanmelding CAP door Van Engelen (2012) ......................................... 15 Bijlage C. Onderzoek naar de zorgbehoefte van veteranen door Beens (2013) .................... 17 Bijlage D. Onderzoek naar zorgbehoeften onder veteranen door Schoonhoven (2013) ........ 19
3
1. Inleiding Op 15 september 2010 organiseerde het LZV een expertmeeting rondom het thema ‘Zorg voor zorgmijdende veteranen’. Het doel van de conferentie was om adviezen voor het LZV te genereren 1 rondom het vraagstuk van zorgmijdende veteranen. Het ging daarbij vooral om beter zicht te kunnen krijgen op de aard en omvang van de problematiek van zorgmijdende veteranen en in de 2 mogelijkheden van het LZV om deze problematiek tegemoet te treden. Het LZV definieerde ‘zorgmijders’ als mensen die geen contact hebben gehad met de zorg (de ‘onzichtbaren’), de mensen die voortijdig een zorgcontact beëindigen (‘problematische zorgmijders’) 3 en mensen die niet in de zorg zitten, maar wel kritiek uiten (‘aanklagers’). Op basis van de expertmeeting zijn drie beleidsvoorstellen opgesteld met elk twee aanbevelingen. Het Kennis- en onderzoekscentrum (KOC) van het Veteraneninstituut was (mede) actiehouder van alle zes aanbevelingen. Op basis van de resultaten van deze zes aanbevelingen en de daaruit verworven inzichten kan het LZV vervolgbeleid ontwikkelen, waarin concrete activiteiten worden voorbereid. Het voorbehoud dat daarbij geldt, is dat de verkregen inzichten in aard en omvang van de problematiek voldoende aanleiding vormen om vervolgactiviteiten te ontwikkelen en dat er voldoende aanwijzingen 4 moeten zijn dat deze vervolgactiviteiten ook haalbaar zijn. Dit rapport is het eindverslag van de afhandeling van de aanbevelingen door het KOC. Daarnaast is er in de tussenliggende periode van de expertmeeting (september 2010) en nu veel gebeurd. Relevante ontwikkelingen die aansluiten op de aanbeveling komen daarom ook – per aanbeveling – kort aan bod. Het rapport sluit af met een conclusie.
1
Weerts, J. & Berendsen, B.J. (2011, maart). Zorg voor zorgmijdende veteranen. Beleidsaanbevelingen bij, en verslag van de LZV expertmeeting dd. 15-09-2010, p.5. 2 Ibid., p.15. 3 Ibid., p.15. 4 Ibid., p.19.
4
2. Beleidsvoorstel 1 Inzicht verkrijgen in de aard en omvang van de problematiek van de zorgmijdende veteranen die niet eerder hulp hebben gezocht (de onzichtbaren). Aanbeveling 1 Overleg met prof. N. Mulder over de onderzoeksmethodologie die hij heeft ontwikkeld en toegepast om zorgmijders in de OGGz in kaart te brengen, en over de mogelijkheden om deze toe te passen in de veteranenzorg. Overleg met prof. W. van den Brink over de onderzoeksmethodologie die hij heeft ontwikkeld en toegepast om zicht te krijgen op het aantal verslaafden en over de mogelijkheden om deze toe te passen in de veteranenzorg. Resultaat Het KOC heeft contact gehad met prof. dr. Mulder. Hij adviseerde om een literatuurstudie te doen en op basis daarvan enkele vignetten van zorgmijdende veteranen te ontwikkelen. Vervolgens om een veldonderzoek te organiseren op plaatsen waar veteranen zijn. Praat met degenen die je tegenkomt, onder meer ook veteranenhelpers en contactpersonen, en vraag of zij personen kennen die op een vignet lijken en vraag hen wat ze met die veteranen doen. Het KOC heeft op basis van twintig aanmeldingen bij het Centraal Aanmeld Punt (CAP) informatie verzameld om vignetten te kunnen ontwikkelen. In 2012 heeft het KOC de resultaten van een literatuurstudie over zorgmijden aangeleverd aan de voorzitter van het Dagelijks Bestuur van de het LZV (zie bijlage A voor een samenvatting). De literatuurstudie heeft nog niet geleid tot het ontwikkelen van vignetten of vervolgstappen. De afspraak met prof. dr. van den Brink is niet tot stand gekomen (één keer afspraak gemaakt en afgezegd en daarna geen reactie meer). Aanvulling In 2013 en 2014 heeft het Trimbos-instituut in samenwerking met het Veteraneninstituut een grootschalig onderzoek uitgevoerd onder een gestratificeerde steekproef van 6000 veteranen die in het Veteranen Registratie Systeem zijn opgenomen. De opdrachtgever van het onderzoek is de Raad voor civiel-militaire Zorg en Onderzoek. Eind 2014/begin 2015 presenteren de onderzoekers de resultaten van het onderzoek aan de opdrachtgever. Het onderzoek zal onder meer een beeld geven van de omvang van de ‘onzichtbaren’ en hun redenen om geen zorg te zoeken. In 2014 is het Veteranenloket in gebruik genomen. Het Veteranenloket is dé toegangspoort voor zorg door het LZV aan veteranen en hun relaties vanwege uitzendgerelateerde problematiek. Het Veteranenloket houdt gedetailleerd bij wat de kenmerken van de aanmeldende veteranen zijn (onder meer missies waaraan deelgenomen; hoe de verwijzing naar het Veteranenloket tot stand is gekomen; welke vervolgactie door het Veteraneloket is genomen). Het is wellicht mogelijk om bij te houden of een veteraan zich voor het eerst meldt met een zorgvraag, wanneer de klachten zich openbaarden en welke delay er was tussen klacht, zorgvraag en zorgaanbod. Op basis van de gegevens die het Veteranenloket als onderdeel van het LZV verzamelt, is op die manier een beeld te genereren van de mogelijke omvang van de “verborgen” zorgvraag onder groepen veteranen. In 2013 is door het Veteranen Platform een landelijk dekkend systeem voor nuldelijnshulp geïntroduceerd. Het systeem voorziet inmiddels in honderden opgeleide en gecertificeerde helpers. De helpers zijn via een (digitale) sociale kaart voor veteranen, hun naasten en het Veteranenloket te vinden en in te schakelen voor nuldelijns ondersteuning aan veteranen en hun naasten. Daarnaast begeven nuldelijnshelpers zich onder veteranen op locaties zoals veteraneninloophuizen en veteranenontmoetingscentra. De veteranenhelpers zijn goed bekend met het Veteranenloket en weten dat zij veteranen met een zorgvraag waarvoor professionele hulp gewenst is daarheen kunnen geleiden.
5
Aanbeveling 2 Overleg met Nemesis (Mw. Ten Have van het Trimbos-instituut) over de mogelijkheden om in dit project de variabele ‘veteraan’ op te nemen. Resultaat Het onderzoek Netherlands Mental health Survey and Incidence Study (NEMESIS) brengt tweejaarlijks het vóórkomen van psychische stoornissen in beeld. Dit gebeurt met een steekproef van ongeveer 6500 Nederlanders (mannen en vrouwen) van 18 tot en met 64 jaar. Vanuit het KOC is er meerdere keren (telefonisch) contact geweest met de onderzoekers, dr. ir. De Graaf en dr. Ten Have. Uit het contact bleek dat via het onderzoek geen inzicht is te verkrijgen in het vóórkomen van psychische stoornissen onder veteranen. Het aantal veteranen in deze steekproef is te klein om conclusies aan te verbinden of om inzichten aan te ontlenen over het voorkomen van psychische klachten onder veteranen.
6
3. Beleidsvoorstel 2 Vergroot het inzicht in de cliëntstromen binnen het LZV, en dan met name het inzicht in de motieven van de veteranen die voortijdig een contact met de hulpverlening verbreken (de problematische zorgmijders). Aanbeveling 3 5
Onderzoek onder de recente en nieuwe aanmeldingen bij het CAP langs welke weg zij bij het CAP zijn gekomen, op wiens advies, hoe veel tijd verstreken is tussen manifestatie van klachten en aanmeldingen en welke factoren daarop van invloed zijn geweest. Daarnaast kan de rapportage binnen het LZV zo worden ingericht, dat ook hieruit (een deel van) deze informatie is af te leiden. Resultaat 6
Er zijn twee onderzoeken opgestart om een beeld te krijgen naar de herkomst van CAP7 aanmeldingen. Eén onderzoek is in 2012 afgerond en het tweede onderzoek is nog in gang. Het algemene beeld uit beide onderzoeken is dat het moeilijk is om betrouwbare cijfers te genereren die inzicht geven in de wijze van aanmelden, cliëntstromen en verwijzingen (zie bijlage B). Aanvullend In 2013 en 2014 is het Veteranenloket in gebruik genomen. Het Veteranenloket is dé toegangspoort voor zorg door het LZV aan veteranen en hun relaties vanwege uitzendgerelateerde problematiek. Het Veteranenloket houdt gedetailleerd bij wat de kenmerken van de aanmeldende veteranen zijn (onder meer missies waaraan deelgenomen; hoe de verwijzing naar het Veteranenloket tot stand is gekomen; welke vervolgactie door het Veteraneloket is genomen). Het is wellicht mogelijk om bij te houden of een veteraan zich voor het eerst meldt met een zorgvraag, wanneer de klachten zich openbaarden en welke delay er was tussen klacht, zorgvraag en zorgaanbod. Het LZV hanteert binnen de zorginstellingen het Care4-softwarepakket om cliëntgegevens op te slaan. Care4 moet inzicht kunnen geven op de cliëntstromen binnen het LZV. Aanbeveling 4 8
Het LZV onderzoekt de motieven van de non-compliers. Dit kan als afsluitend onderdeel van het behandelcontact gebeuren, rechtstreeks door of vanuit de behandelinstelling. Het KOC Veteraneninstituut kan dit verzorgen vanaf enige afstand en daardoor neutraler, uiteraard met medewerking van de cliënt en van de behandelende instellingen. Resultaat De Raad voor civiel-militaire Zorg en Onderzoek heeft het Trimbos-instituut de opdracht gegeven een Consumer Quality Index voor het Landelijk Zorgsysteem voor Veteranen (CQIv) te ontwikkelen. Het Trimbos-instituut heeft het instrument eind 2013 opgeleverd. De CQIv is bij uitstek geschikt om zicht te geven op motieven van non-compliers.
5
CAP = Centraal Aanmeldpunt. Sinds medio 2014 is het CAP vervangen door het Veteranenloket. Beide in het kader van een afstudeeronderzoek voor een master aan de universiteit. 7 Afgerond een onderzoek onder begeleiding van prof. dr. R. Kleber en dr. M. Schok: Van Engelen, J. (2012). Hulpvragen van veteranen die zich aanmelden bij het Centraal Aanmeldpunt in 2010: dossieren kwalitatief onderzoek. Utrecht: Universiteit Utrecht [master thesis]. In gang een onderzoek onder begeleiding van prof. dr. R. Kleber en drs. J.M.P. Weerts: master thesis Frieso Wieringa. 8 Waar staat ‘onderzoekt’ kan men ook lezen ‘laat onderzoeken’. 6
7
4. Beleidsvoorstel 3 Vergroot het inzicht in de factoren die van invloed zijn op de bezwaren en de kritiek van veteranen ten aanzien van de GGz in het algemeen en het LZV in het bijzonder. Aanbeveling 5 Het LZV onderzoekt de inhoud, achtergronden en motieven die bij ‘aanklagers’ leven ten aanzien van het LZV. Het KOC Veteraneninstituut maakt in samenwerking met de projectgroep ‘Zorg’ van het LZV een zgn. ‘template’ voor evaluatie/benadering van veteranen die voortijdig stoppen met behandeling, cq. De ‘aanklagers’. Die veteranen worden door het Veteraneninstituut benaderd, met medewerking van LZV participanten, die het signaal aan de onderzoeker van het KOC Veteraneninstituut geven. De communicatie naar de participanten wordt verzorgd in samenwerking met het Dagelijks Bestuur van het LZV. Na 1 jaar volgt een evaluatierapport. Resultaat De Raad voor civiel-militaire Zorg en Onderzoek heeft het Trimbos-instituut de opdracht gegeven een Consumer Quality Index voor het Landelijk Zorgsysteem voor Veteranen (CQIv) te ontwikkelen. Het Trimbos-instituut heeft het instrument eind 2013 opgeleverd. De CQIv kan antwoord geven op de bezwaren en de kritiek van veteranen op het LZV. In 2014 heeft het Trimbos-instituut in samenwerking met het Veteraneninstituut een grootschalig onderzoek uitgevoerd onder een gestratificeerde steekproef van 6000 veteranen die in het Veteranenregistratiesysteem zijn opgenomen. De opdrachtgever van het onderzoek is de Raad voor civiel-militaire Zorg en Onderzoek. Eind 2014/begin 2015 presenteren de onderzoekers de resultaten van het onderzoek aan de opdrachtgever. Het onderzoek zal onder meer een beeld geven van de tevredenheid met de zorg door professionele hulpverleners (waaronder die van het LZV). 9 In 2013 zijn twee onderzoeken opgestart en afgerond om een beeld te krijgen naar de zorgbehoeften van veteranen. Een korte samenvatting van de bevindingen staat in de bijlagen C en D. Aanbeveling 6 e
Het LZV werkt samen met KOC Veteraneninstituut in de werkgroep 0 lijns zorg de aansluiting bij / samenwerking met netwerken-veteranenorganisaties-Veteranenplatform enz. uit hoe ‘bottom up’ e communicatie vanuit die 0 lijn te krijgen en concreet bruikbare signaleringsplannen uit. Resultaat Deze aanbeveling is niet uitgevoerd.
9
Beide in het kader van een afstudeeronderzoek voor een opleiding aan de Hogeschool Inholland. Het gaat om een onderzoek onder begeleiding van L. Smedes en drs. J.M.P. Weerts: Beens, T. (2013). Het bewaren van de vrede. Onderzoek naar de zorgbehoefte van veteranen. Haarlem: Inholland [afstudeeronderzoek]; en om een onderzoek onder begeleiding van R. Veenkamp, drs C. Sieger en drs. J.M.P. Weerts: Schoonhoven, M. (2013). Van nul tot honderd. Een praktijkgericht onderzoek naar de zorgbehoeften van jonge veteranen. Haarlem: Inholland [afstudeeronderzoek].
8
5. Conclusie Eind 2010 organiseerde de LZV een expertmeeting rondom het thema ‘Zorg voor zorgmijdende veteranen’. Het doel was om beter zicht te krijgen op de aard en omvang van de problematiek van zorgmijdende veteranen en in de mogelijkheden van het LZV om deze problematiek tegemoet te treden. Beleidsaanbeveling 1 Twee aanbevelingen waren erop gericht om meer inzicht te verkrijgen in de aard en omvang van de problematiek van de zorgmijdende veteranen die niet eerder hulp hebben gezocht (de onzichtbaren). Alhoewel de beide aanbevelingen niet tot resultaat hebben geleid, hebben andere ontwikkelingen sinds 2010 ertoe geleid dat een dergelijk inzicht binnenkort voorhanden is en bovendien structureel beschikbaar blijft. Zo kan het onderzoek door het Trimbos-instituut en het Veteraneninstituut in opdracht van de Raad voor civiel-militaire Zorg en Onderzoek inzicht geven in de – geschatte – aard en omvang van de groep onzichtbaren en hun redenen om geen zorg te zoeken. Het periodiek herhalen van een dergelijk onderzoek zorgt ervoor dat het beeld van de onzichtbaren up-to-date blijft. Een andere ontwikkeling is de start van het Veteranenloket als dé toegang voor zorg door het LZV. Binnen het Veteranenloket vindt een uitgebreide registratie plaats van initiatief en reden voor aanmelding, demografische kenmerken en doorverwijzing. Een kleine aanpassing in het systeem moet het mogelijk maken om te achterhalen of een veteraan zich voor het eerst aanmeldt en of (en zo ja, hoelang) er delay is tussen klacht en aanmelding. Op basis van al deze gegevens is ook – met regelmaat – een schatting te maken van de aard en omvang van de groep onzichtbaren. Tot slot is er een grote groep nuldelijnshelpers die in contact komen met veteranen en hun naasten die al dan niet zorg nodig hebben. Deze nuldelijnshelpers kunnen bevraagd worden over hun ervaringen met zorgmijders. Beleidsaanbeveling 2 Twee aanbevelingen waren erop gericht om meer inzicht te verschaffen in de cliëntstromen binnen het LZV, en dan met name het inzicht in de motieven van de veteranen die voortijdig een contact met de hulpverlening verbreken (de problematische zorgmijders). De aanbeveling die erop gericht was om meer inzicht te verschaffen over de instroom bij het CAP leidde tot geen resultaat. De beschikbare informatie was onvoldoende om een betrouwbaar beeld van de instroom te genereren. Inmiddels is met de komst van het Veteranenloket de situatie gewijzigd. Zoals hierboven beschreven, vindt in het Veteranenloket een uitgebreide registratie plaats zodat een betrouwbaar beeld van de instroom en initiële instroom in het LZV tot de mogelijkheden behoort. Daarnaast heeft het LZV de beschikking over een eigen cliëntvolgsysteem (Care4) waardoor het 10 mogelijk moet zijn om de verdere doorstroom van de cliënten te volgen. Daarnaast is in de periode tussen 2010 en heden de CQIv ontwikkeld door het Trimbos-instituut (in opdracht van de Raad voor civiel-militaire Zorg en Onderzoek). De CQIv is bij uitstek geschikt om een beeld te genereren van de kwaliteit van de zorgketen en redenen van uitval van de behandeling. Beleidsaanbeveling 3 Tot slot waren twee aanbevelingen gericht op het vergroten van het inzicht in de factoren die van invloed zijn op de bezwaren en de kritiek van veteranen ten aanzien van de GGz in het algemeen en het LZV in het bijzonder. De beide aanbevelingen zijn niet uitgevoerd. Echter, het eerder genoemde onderzoek door het Trimbos-instituut en het Veteraneninstituut in opdracht van de Raad voor civiel-militaire Zorg en Onderzoek kan inzicht geven in de factoren die van invloed zijn op de bezwaren en de kritiek van 10
Bovendien is het wellicht mogelijk om voor de cliënten die nu reeds in het LZV zorg ontvangen, te achterhalen hoe zij het LZV zijn ingestroomd.
9
veteranen ten aanzien van de GGz in het algemeen en het LZV in het bijzonder. Dat geldt ook voor de eerder genoemde CQIv. Conclusie Inmiddels zijn de structuren (Veteranenloket) en middelen (registratiesystemen en onderzoeksinstrumenten) beschikbaar om periodiek een geschat beeld te genereren van de aard en omvang van de groep onzichtbaren. Ook zijn er onderzoeksinstrumenten beschikbaar om periodiek te inventariseren wat de zorgwekkende zorgmijders heeft doen besluiten om de zorg die hen geboden wordt niet meer aan te nemen en wat de aanklagers op hun hart hebben. Kortom, de middelen en mogelijkheden zijn er om beter zicht te krijgen op de aard en omvang van de problematiek van zorgmijdende veteranen. Op basis van de informatie die binnenkort beschikbaar komt uit de diverse onderzoeken en voortgangsrapportages kan het LZV mogelijkheden ontwikkelen om de problematiek van zorgmijders adequaat tegemoet te treden.
10
Bijlage A. Literatuurstudie (samenvatting) naar zorgmijden door KOC Zorgmijders in de veteranenwereld ‘Een (wetenschappelijke) verkenning van het fenomeen zorgmijders’ Jos Groen, Erwin Kamp, Michaela Schok en Jos Weerts (Veteraneninstituut) Inleiding Op 15 september 2010 organiseerde het Landelijk Zorgsysteem Veteranen (LZV) een conferentie over de problematiek van zorgmijders in de veteranenzorg. Een van de aanbevelingen was gericht op het verkrijgen van ‘inzicht in de aard en omvang van de problematiek van de zorgmijdende veteranen die niet eerder hulp hebben gezocht.’ Dit inzicht is nodig om vervolgstappen te bepalen en afspraken te maken hoe het LZV het beste met dit probleem kan omgaan. In deze notitie komen de volgende vragen aan de orde: 1. Wat houdt het begrip in? Wie zijn die zorgmijders en waarom mijden zij de bestaande zorgketen? 2. Welke activiteiten worden ondernomen om zorgmijders uit hun isolement te halen? 3. Aanbevelingen voor het LZV. Een team van het KOC, bestaande uit maj Jos Groen, Michaela Schok en Jos Weerts, aangevuld met Erwin Kamp, coördinator geestelijke verzorging bij het Veteraneninstituut heeft onder andere een literatuurstudie verricht (gezocht via PILOTS en MGv). In de volgende paragrafen worden de bevindingen ten aanzien van deze drie vragen kort samengevat. Zorgmijders: wie zijn dit en waarom mijden zij zorg? De problematiek van de zorgmijders is bekend in de algemene, Openbare Geestelijke Gezondheidszorg (OGGz). Zorgmijders zoeken geen hulp ondanks het feit dat zij (ernstige) gezondheidsproblemen hebben. Er kan sprake zijn van meerdere problemen tegelijkertijd (psychiatrische stoornissen, ernstige verwaarlozing of vervuiling, alcoholverslaving, huisvestingsproblemen en financiële problemen). Voor de omgeving leidt dit dan tot overlast. Exacte aantallen zijn niet bekend. Schattingen gaan uit van jaarlijks 24.000 zorgmijders met ernstige psychiatrische problemen voor heel Nederland. Ter vergelijking: in de periode 2007 - 2009 werd op jaarbasis bij 18% van de Nederlandse bevolking tussen 18 en 65 jaar, dat wil zeggen bij 1,9 miljoen mensen, tenminste één psychiatrische aandoening gediagnosticeerd. Over zorgmijdende veteranen zijn geen cijfers of schattingen voorhanden. Uit onderzoek (in Nederland en andere landen) blijkt, dat grosso modo de helft van de veteranen die aangeven dat zij hulp nodig hadden ook daadwerkelijk professionele hulp heeft ontvangen. Deels komt dit doordat zij zelf geen hulp zoeken, deels ontvangen zij niet de zorg die zij nodig hebben. Dit laatste aspect valt strikt genomen buiten het onderwerp ‘zorgmijders’, maar is wel van belang omdat dit aanvullende informatie kan geven over redenen waarom mensen geen hulp (meer) zoeken. De algemene gezondheidszorg onderscheidt drie groepen van redenen waarom mensen geen hulp zoeken: predispositie (socaal-demografische factoren, opvattingen), faciliterende factoren (kosten, toegankelijkheid) en de intensiteit van de behoefte aan zorg (aard en complexiteit van de klachten, lijdensdruk). Er zijn twee soorten drempels of barrières die mensen ervan kunnen weerhouden om hulp te zoeken: - interne barrières: men onderkent de problemen niet (gering ziektebesef), men denkt dat het niet ernstig genoeg is of dat het vanzelf weer overgaat, men legt zich er bij neer (hoort nu eenmaal bij het leven) of men weet niet dat zorg beschikbaar is of men gelooft niet dat hulp werkt, men is bevreesd voor stigmatisering of andere negatieve neveneffecten; - externe barrières: organisatie en bereikbaarheid van de hulpverlening, tijden waarop men een afspraak kan maken, afstand tot het kantoor van de hulpverlening, problemen om tijd vrij te maken of vrij te krijgen.
11
Welke activiteiten worden ondernomen om zorgmijders uit hun isolement te halen? In de (Openbare) Geestelijke Gezondheidszorg zijn verschillende modellen en methodes ontwikkeld om zorgmijders te bereiken en hulp te bieden. Deze modellen en methodes worden samengevat met de term bemoeizorg. Bemoeizorg verloopt in een aantal fases, volgens een aantal principes: - aanmelding geschiedt door anderen, mensen uit de omgeving van de zorgmijder (familie, vrienden, werkgever, politie, woningcorporatie, gemeentelijke diensten); - de hulpverlener zoekt contact met de zorgmijder in diens eigen omgeving, men zoekt de cliënten thuis op; - de hulpverlener zoekt uit waar ondersteuning geboden kan worden. Men biedt praktische hulp, gedurende een korte periode met de bedoeling om de cliënt zo snel mogelijk door te verwijzen naar de reguliere voorzieningen. In de praktijk zijn hiervoor twee modellen ontwikkeld. Critical Time Intervention (CTI) zoekt contact met cliënt in diens eigen omgeving en sluit aan bij de behoefte van de cliënt. Deze interventie is beperkt in de tijd en heeft als doel de cliënt over te dragen aan de voorhanden zijnde zorgvoorzieningen. Assertive Community Treatment (ACT) richt zich op de situatie van de cliënt in de brede zin en is niet beperkt in de tijd. Bemoeizorg is pas mogelijk als er door iemand anders een melding kan worden gedaan. Specifiek voor veteranen in Nederland wordt momenteel onderzocht welke rol de 0-de lijn kan spelen bij het vinden en het naar de zorg leiden van zorgmijders. Incidenteel en ad hoc werkt het maatschappelijk werk outreachend, wanneer van derden een melding is ontvangen over een zorgmijdende veteraan. Daarnaast wordt op verschillende manieren informatie verstrekt en voorlichting gegeven, gericht op het bevorderen van kennis over mogelijke problemen en op het bevorderen van hulpzoeken. Ook is er binnen de meeste veteranenorganisaties een traditie van onderlinge hulpverlening die mede bedoeld is als vangnet voor veteranen die geen hulp zoeken, maar wel hulp nodig hebben. Aanbevelingen voor het LZV Inzicht in het aantal zorgmijders en de achtergrond van dit probleem kan worden vergroot door gericht en systematisch te zoeken naar zorgmijders. Dit kan op een aantal manieren: a. organiseer een verkenning op plaatsen waar (veel) veteranen komen en waar mogelijk zorgmijders aangetroffen kunnen worden, zoals veteranencafé’s en inloophuizen, maar ook bij het Leger des Heils en andere opvangcentra voor dak- en thuislozen. Met contactpersonen op deze locaties kan gesproken worden over zorgmijders (kennen zij zorgmijders?). Hierbij kunnen vrijwilligers worden ingeschakeld, eventueel het netwerk van geestelijke verzorgers, maar zeker ook de 0-de lijns veteranenhelpers. Dit kan worden ondersteund door enkele vignetten te maken, die typerend zijn voor zorgmijders en met de contactpersonen en vertegenwoordigers van veteranenorganisaties (waaronder veteranenhelpers) te bespreken of zij veteranen kennen die op dit vignet lijken. b. organiseer een pilot in samenwerking met een CTI- of ACT-team, waarbij dit team gedurende een bepaalde periode registreert of in hun cliëntenpopulatie veteranen voorkomen. c. overleg met de vier psychiatrische casus registers of er mogelijkheden zijn om in de registratie zichtbaar te maken of een cliënt veteraan is. De mogelijkheden voor een onderzoek waarbij de bestanden van deze casus registers worden afgezet tegen het VRS verdienen een nader onderzoek (analoog aan het onderzoek ‘Politie in aanraking met veteranen’). Op deze manier kan inzicht worden gekregen in het aantal veteranen dat hulp zoekt, zonder dat bekend is dat zij veteraan zijn. d. in het verlengde van c. kan tevens inzicht worden gekregen in opvattingen en ervaringen van veteranen ten aanzien van de hulpverlening op grond van de resultaten van het onderzoek dat de RZO momenteel laat uitvoeren en het onderzoek dat Centrum ’45 samen met het Veteraneninstituut uitvoert.
12
Het CAP kan nadrukkelijk worden opgesteld voor de omgeving van zorgmijders (familie, vrienden, collega’s, werkgever, politie, huisvesting, gemeente en overheidsdiensten). De omgeving kan bij het CAP melding maken van mogelijke zorgmijdersproblematiek. Parallel hieraan dient het CAP een methode te ontwikkelen om actief en outreachend contact te leggen met deze zorgmijders. De uitgangspunten van de bemoeizorg en van het CTI-model bieden hiervoor een geschikt kader. Door middel van gerichte voorlichting aan familieleden, aan eenheden binnen de krijgsmacht en aan veteranen en veteranenorganisaties kan het risico van (vrees voor) stigmatisering verder worden verkleind. Doorn, 28 september 2012.
13
14
Bijlage B. Onderzoek aanmelding CAP door Van Engelen (2012) Samenvatting van: Van Engelen, J. (2012). Hulpvragen van veteranen die zich aanmelden bij het Centraal Aanmeldpunt in 2010: dossier- en kwalitatief onderzoek. Utrecht: Universiteit Utrecht [master thesis]. In deze thesis worden 250 dossiers van het CAP gebruikt om de onderzoeksvraag te beantwoorden. Tevens wordt onderzocht of er een verband is tussen de hulpvragen en de uitzending. Daarnaast wordt met een kwalitatieve analyse dieper ingegaan op hulpzoekgedrag en welke processen daaraan ten grond liggen. De resultaten laten zien dat er veel gegevens ontbreken uit de dossiers om causale verbanden te leggen. Ongeveer de helft van de gegevens ontbreekt! Een chi-kwadraat toets is toegepast om te onderzoeken of er een verband is tussen de drie hulpvragen die het meest voorkomen en de vier uitzendgebieden die het meest voorkomen. Voornamelijk veteranen die naar voormalig Joegoslavië zijn uitgezonden meldden zich aan in 2010 bij het CAP met ‘psychosociale hulpvragen’ en vragen om hulp bij ‘een verwerking van een schokkende ervaring’. Uit de kwalitatieve analyse komt naar voren dat veteranen zichzelf weliswaar aanmelden, maar dat de stimulans hiervoor vaak uit de omgeving van de veteraan komt. Maatschappelijk werkers verzorgen het contact met de veteranen. Deze zorg staat onder druk door ‘een hoge case load’, dat wil zeggen een groot aantal te behandelen cliënten per maatschappelijk medewerker. Vervolgonderzoek naar CAP-dossiers uit 2011 is nodig om te onderzoeken of het gevoerde beleid van de beheerder op de dossiers wordt toegepast.
15
16
Bijlage C. Onderzoek naar de zorgbehoefte van veteranen door Beens (2013) Samenvatting van: Beens, T. (2013). Het bewaren van de vrede. Onderzoek naar de zorgbehoefte van veteranen. Haarlem: Inholland [afstudeeronderzoek]. Het doel van het onderzoek is inzicht te verkrijgen in de persoonlijke beleving van veteranen, die mogelijk een zorgbehoefte hebben en die daarbij wel of geen hulpverlening hebben gezocht. Daarnaast bevraag ik ook partners van veteranen, omdat zij meestal het dichtste bij de veteraan leven en veel meemaken. Als laatste is het de bedoeling dat er een aantal hulpverleners van veteranen bij het onderzoek betrokken worden, om hun kijk op de bestaande hulpverlening te onderzoeken en die te vergelijken met de belevenis en ervaring van veteranen. Voor het onderzoek zijn vijf veteranen, vier partners van veteranen en twee zorgverleners geïnterviewd. Eén van de partners sprak over haar overleden echtgenoot. In totaal gaat het dus om zes veteranen; vijf van hen hebben op enig moment professionele hulp gezocht. De zorgverleners zijn geestelijk verzorger en maatschappelijk werker. Uit het onderzoek komt het volgende naar voren. Veteranen maken gebruik van hulpverlening als dat nodig blijkt. Soms is dat (relatief) snel na een uitzending, soms jaren later. Die stap wordt niet altijd uit eigen beweging gemaakt, een partner of familielid kan hier een rol in spelen. De link met de uitzending wordt niet altijd meteen gelegd. Veteranen komen soms eerst bij civiele zorginstanties terecht, de weg naar de juiste zorg is dan lang. Ervaringen met zorginstanties die veteranen en hun partners als teleurstellend of lastig ervaren, weerhouden hen er uiteindelijk niet van om weer aan de bel trekken als het minder goed met hen gaat. Zij hebben een groot doorzettingsvermogen als het gaat om het vinden van de juiste hulp, waar zij zich gehoord en erkend voelen. Partners kunnen hier ook een rol in spelen, zij helpen dan bijvoorbeeld met zoeken. Veteranen zijn op allerlei manieren bezig met het verwerken van hun uitzending, buiten hulpverlening om. Dit kunnen enerzijds wel tips inhouden die veteranen in eerste instantie van hun hulpverlener krijgen, en die zij zich eigen hebben gemaakt, zoals het opschrijven van belevingen. Daarnaast lezen veteranen veel gerelateerde literatuur, tijdschriften, volgen het nieuws en/of televisieprogramma’s hierover. Zij gaan allemaal naar Veteranendagen. Een deel keert terug naar het land van uitzending, dit kan zowel als vakantie bedoeld zijn, of, -bijzonder genoeg- voor een tv programma (Oorlog in mijn hoofd). Veteranen onderhouden dikwijls contact met kameraden. Via internet, telefoon en veteranenontmoetingsplaatsen- of dagen. Eén veteraan is meegegaan op veteranenreis naar Berlijn. Een ander gaat jaarlijks naar Bosnië en doet daar samen met andere veteranen liefdadigheidswerk, zoals het opbouwen van scholen. Weer een ander is bezig een heel zorgsysteem op te zetten wat de toegang naar zorg moet vergemakkelijken en meer overzicht moet creëren. Een partner of kind of vriend kan ook een grote steun zijn in het gehele proces. Partners en kinderen kunnen de veteraan helpen relativeren, door te praten of door gewoon aanwezig te zijn. Dit kan ook nuldelijnszorg genoemd worden. Een deel van de veteranen wenst dat Defensie wat meer verantwoordelijkheid neemt voor zijn (ex)werknemers. Veteranen verwachten meer bemoeienis, in de vorm van het aanbieden van zorg en financiële middelen. Wat betreft zorg en hulpverlening zijn de meningen, uiteraard, verdeeld. Zoals eerder genoemd laten veteranen zich niet kisten door teleurstellende ervaringen met zorginstanties. Veteranen vinden het frustrerend als hulpverleners niet weten of snappen waar het bij hen om gaat. Een veteraan wil midden in zijn verhaal bijvoorbeeld geen ‘defensiebegrippen’ uitleggen die de hulpverlener niet verstaat. Daarnaast willen veteranen niet als softies behandeld worden, het zijn stoere kerels maar hebben heus wel gevoel. Hulpverlening moet daar op de juiste manier op inspelen en rekening houden met het profiel en karakter van de veteraan. Een hulpverlener die de regie overneemt is niet gewenst. Sommige partners vinden het prettig als zij bij de hulpverlening betrokken worden en/of ook zelf hulp wordt aangeboden. Tenslotte maken zij de veteraan het meest mee en kunnen en/of willen daar over vertellen. Zorg is soms ontoegankelijk en onduidelijk. Veteranen weten niet waar ze moeten zijn en/of moeten lang zoeken.
17
18
Bijlage D. Onderzoek naar zorgbehoeften onder veteranen door Schoonhoven (2013) Samenvatting van: Schoonhoven, M. (2013). Van nul tot honderd. Een praktijkgericht onderzoek naar de zorgbehoeften van jonge veteranen. Haarlem: Inholland [afstudeeronderzoek]. De centrale vraag van dit onderzoek luidde: Hoe kan het Veteraneninstituut, en andere instanties zoals het Landelijk Zorgsysteem voor Veteranen, haar psychosociale zorg beter laten aansluiten op de zorgbehoeften van veteranen? Voor het onderzoek zijn zes veteranen en drie zorgverleners geïnterviewd. Vijf van de zes veteranen hebben op enig moment een beroep gedaan op hulpverlening, variërend van een contact met een aalmoezenier tot een opname in Centrum ’45. De zorgverleners waren een bedrijfsmaatschappelijk werkster, een geestelijk verzorger en een psychiater. Uit het onderzoek komt het volgende naar voren. Noemenswaardig is dat veteranen die vóór 2005 uitgezonden zijn geweest een verbetering ervaren wat betreft het huidige zorgsysteem ten opzichte van de gang van zaken vóór 2005. De voorbereidingen op de uitzending worden door de meeste veteranen als summier gezien, graag zou men zien dat de militairen meer bewust worden gemaakt van de eventuele effecten. Daarnaast blijkt het voorbereiden van de militairen een lastige opgave, de veteranen geven aan dat je het meest leert van de ervaringen zelf en dat het moeilijk is dit voorafgaand aan de uitzending over te brengen. Een eventueel hulpstuk zou een boek zijn waarin belangrijke informatie staat verwerkt betreft uitzendinggerelateerde problematiek en daarbij aansluitende tips en tools. De aanwezigheid van zorg gedurende de uitzending wordt wisselend ervaren, na incidenten blijken de militairen in eerste instantie vooral behoefte te hebben aan elkaar. Daarnaast was er niet altijd hulp en zorg aanwezig zoals beschreven door Defensie. De ene helft van de geïnterviewden is van mening dat Kreta als een verplichting voelt en vindt dat het weinig toevoegt aan de uitzending. De andere helft van de veteranen heeft daarentegen Kreta wel als positief ervaren. Over de nazorg in het algemeen zijn slechts twee van de zes respondenten tevreden, de overigen geven aan dat het aanbieden van zorg te vroeg beëindigd wordt, er is behoefte aan latere check-ups. Het zetten van de stap naar een grote organisatie als het CAP blijkt te moeilijk voor de veteranen. Schaamte onder de veteranen lijkt hierin een grote rol te spelen. De veteranen zouden graag meer aandacht en voorbereiding voor het thuisfront zien. Mogelijke redenen voor het ontstaan van weerstand tegenover de hulpverlening aan veteranen zijn onder andere bepaalde ideeën die zij over de hulpverlening hebben, variërend van de hulpverlener met de geitenwollen sokken, de hulpverlener die zich niet kan indenken hoe het is om op uitzending te zijn, het idee dat de hulpverlener te diep op jou als persoon in gaat enzovoorts. Vaak denken militairen dat ze de enige zijn, dit doordat er onderling weinig tot niet gesproken wordt over het zoeken van hulp. Mogelijk verhoogt ook dit gegeven het zetten van de stap naar de hulpverlening. Vijf van de zes veteranen hebben naar aanleiding van het ondervinden van persoonlijke veranderingen, welke mogelijk problemen veroorzaakten in hun dagelijks leven, gebruik gemaakt van de hulpverlening. Vier van hen hebben hier nooit een probleem mee gehad. Het zetten van de stap naar de hulpverlening is door het overgrote deel van de veteranen als moeilijk ervaren, achteraf zijn zij blij met het besluit om toch hulp te accepteren of te vragen. De volgende behoeften zijn in de gesprekken met de veteranen aan bod gekomen: langduriger zorgtraject, informele benadering, meer aandacht voor het betrekken van het thuisfront, aanpak van taboes, een persoonlijkere aanpak, onderling contact onder veteranen (herkenning), aandacht voor praktische zaken zoals de financiën, erkenning en een hulpverlener met uitzendervaring.
19
20