Eindejaarsactualiteiten 2012
Financieel advies fiscale
juridische financiële advieszaken
Loon- en inkomstenbelasting Anticipeer tijdig op de komst van één uniform loonbegrip Ook werknemerspremies over de bijtelling auto van de zaak Inkomensafhankelijke bijdrage Zvw wordt werkgeversheffing Afschaffing werknemersdeel en franchise Awf Inleg levensloopregeling ook aftrekbaar voor de werknemersverzekeringen Bereid u voor
3 3 3 3 3 4
Wijzigingen in de loonheffing uit de Belastingplannen 2013 en het regeerakkoord Verhoging loongrens afdrachtvermindering S&O Toch geen forensentaks
4 4 4
Ingrijpende maatregelen voor de eigen woning Renteaftrekbeperking nieuwe eigenwoningschuld Restschulden in box 3 Informatieplicht bij lening van een niet-renseigneringsplichtige geldverstrekker Overgangsregelingen eigenwoningschuld Afschaffing KEW, SEW en BEW
4 4 5 5 5 6
Schenken en erven Vraag het mantelzorgcompliment aan voor de partnervrijstelling in de erfbelasting Voorwaarden
6 6
Attentiepunten voor de schenk- en erfbelasting bij de jaarovergang Bespaar erfbelasting via schenking aan uw kinderen Eenmalig vrijgesteld schenken aan uw kinderen Geef de juiste WOZ-waarde op van de geërfde woning Denk aan het doorlichten en aanpassen van uw testament
7 7 7 7 8
Omzetbelasting Is uw administratie klaar voor de gewijzigde BTW-factureringsregels De gewijzigde factuurvereisten Introductie van de vereenvoudigde factuur Versoepeling regels voor elektronisch factureren Nationale factureringsregels bij grensoverschrijdende prestaties Uitbreiding (internationale) controle facturen
8 8 9 9 10 10
Bereid u voor op de beperking van de BTW-vrijstelling voor paramedische diensten Gevolgen voor de BTW-heffing Actiepunt: administratie aanpassen
10 10 11
1
Andere BTW-actualiteiten en actiepunten bij de jaarovergang Uitbreiding uitstelregeling BTW-afdracht Herrekening en herziening van voorbelasting BTW-correctie privégebruik auto van de zaak BUA-correctie voor personeelsvoorzieningen De overgangsregeling voor woon/werkpanden
11 11 11 12 12 12
Pensioen en lijfrente Verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd met gevolgen Snellere verhoging van de AOW-leeftijd Wijziging ingangsdatum aanvullend pensioen
13 13 13
Pensioenmaatregelen in de Belastingplannen 2013 Invoering vitaliteitssparen gaat niet door Fiscale tegemoetkoming voor vermindering pensioen in eigen beheer Wijziging pensioenopbouw bij verplichte deelname ondernemers Ook aftrek vrijwillig betaalde pensioenpremies
14 14 14 14 14
Sociale zekerheid en arbeidsrecht Zieke flexwerkers moeten sneller aan de slag Wie zijn de ‘vangnetters’ Premievaststelling wordt afhankelijk van instroom in Ziektewet en WGA Premiedifferentiatie afhankelijk van de werkgeversgrootte Publiek of privaat verzekeren Aanscherping criteria voor ZW-uitkering Sneller terug aan het werk
14 14 15 15 16 16 17
Wijzigingen in de mobiliteitsbonussen De wijzigingen Wel of geen samenloop
17 17 17
Ingrijpende hervormingen in het ontslagrecht en de WW op komst Ontslagrecht: preventieve toets blijft maar dubbele ontslagroute vervalt Transitiebudget voor scholing Ontslagvergoeding bij onterecht ontslag Versoberingen in de WW
18 18 18 18 18
In deze digitale Eindejaarsactualiteiten is de stand van zaken in wet- en regelgeving tot 7 november 2012 verwerkt.Hoewel ten aanzien van de inhoud de uiterste zorg is nagestreefd, kan niet volledig worden ingestaan voor eventuele (druk)fouten en onvolledigheden. Deswege wordt geen aansprakelijkheid aanvaard.
2
Loon- en inkomstenbelasting Anticipeer tijdig op de komst van één uniform loonbegrip Op 1 januari 2013 wordt één uniform loonbegrip ingevoerd voor de loonbelasting/premies volksverzekeringen, de premies werknemersverzekeringen en de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw). Ook werknemerspremies over de bijtelling auto van de zaak De terbeschikkingstelling van een auto van de zaak vormt loon in natura. De bijtelling wegens privégebruik van de auto van de zaak is volgend jaar niet meer vrijgesteld voor de premies werknemersverzekeringen. Deze premies worden dan ook berekend voor werknemers met een loon onder het maximumpremieloon van € 50.064. Voor deze werknemers betekent dit ook dat zij over dit loon in natura uitkeringsrechten opbouwen. Voor u betekent dit hogere kosten. Inkomensafhankelijke bijdrage Zvw wordt werkgeversheffing Volgend jaar vervalt de inkomensafhankelijke bijdrage Zvw van de werknemer en daarmee de verplichte vergoeding. Daarvoor in de plaats komt er een werkgeversheffing die u via de aangifte loonheffingen betaalt aan het Zorgverzekeringsfonds. Met ingang van dit jaar is het maximum bijdrage-inkomen al verhoogd tot € 50.064. Als een werknemer gelijktijdig meerdere werkgevers heeft, kan er vanaf volgend geen teruggaaf meer zijn van de inkomensafhankelijke bijdrage Zvw en premies werknemersverzekeringen als iedere werkgever overeenkomstig de wettelijke regels heeft afgedragen, maar zij gezamenlijk meer hebben betaald dan wanneer de werknemer bij slechts één werkgever in dienst zou zijn geweest. Afschaffing werknemersdeel en franchise Awf De premies voor de Werkloosheidswet bestaan uit de premies voor het Algemeen werkloosheidsfonds (Awf) en de sectorafhankelijke premies sectorfonds. Het Awf kent formeel nog een werknemersdeel in de premie, maar dat staat sinds 2009 al op 0%. Werknemers betalen dus feitelijk geen WW-premie. Deze premies zijn dus geheel voor uw rekening, net als de sectorpremies. De Awf-premie hoeft u echter over een deel van het premieloon niet te betalen. Deze franchise bedraagt in 2012 € 17.299 per jaar. De sectorpremies moet u wel over het volledige premieloon van maximaal € 50.064 betalen. Vanaf 2013 wordt het werknemersdeel in de Afw-premie afgeschaft, zodat vanaf dat moment de Afw-premie ook formeel een werkgeverspremie wordt. Daarnaast wordt de franchise voor de Awf-premie afgeschaft. Dit leidt voor u tot een premieverhoging, tenzij de Awf-premie zelf wordt verlaagd. Inleg levensloopregeling ook aftrekbaar voor de werknemersverzekeringen De inleg in de levensloopregeling van uw werknemer is nu vrijgesteld van loonheffing (loonbelasting en premies volksverzekeringen). Bij opname van het levenslooptegoed te zijner tijd zijn de uitkeringen wel belast met loonheffing. Dit is de omkeerregel. Vanaf 2013 geldt de omkeerregel ook voor de werknemersverzekeringen. Bij inleg worden de premies aftrekbaar en de uitkering wordt ook belast met premies werknemersverzekeringen. Voor werknemers die voor 2013 hebben gespaard en die na 2013 verlof opnemen, betaalt u tweemal premies werknemersverzekeringen: over de inleg en over de uitkering. De werknemer blijft ook tijdens zijn levensloopverlof verzekerd voor de werknemersverzekeringen.
3
Let op: Inleg in de levensloopregeling is sinds 1 januari 2012 alleen nog mogelijk voor werknemers die op 31 december 2011 een levenslooptegoed van € 3.000 of meer hadden. Bereid u voor De invoering van het uniform loonbegrip is vorig jaar met een jaar uitgesteld om alle partijen (Belastingdienst, UWV, SVB, softwareontwikkelaars en werkgevers) voldoende tijd te geven om zich voor te bereiden. Daarvoor resteert nog slechts ruim een maand. U doet er verstandig aan om de wijzigingen in kaart te brengen. Samen met uw softwareleverancier kunt u er dan voor zorgen dat uw loonadministratie tijdig is aangepast. Wijzigingen in de loonheffing uit de Belastingplannen 2013 en het regeerakkoord Verhoging loongrens afdrachtvermindering S&O Heeft u werknemers die zich bezighouden met speur- en ontwikkelingswerk (S&O), dan kunt u vanaf volgend jaar wellicht meer afdrachtvermindering S&O ontvangen. De loongrens voor deze regeling wordt in 2013 namelijk verhoogd van € 110.000 naar € 200.000. Hoewel het tarief in deze eerste schijf wordt verlaagd van 42% naar 38%, is het toch een aanzienlijk voordeel. Wellicht een reden om loonkosten voor S&O uit te stellen. Toch geen forensentaks De forensentaks is alweer van tafel. Dit betekent ook dat in 2013 de woon-werkkilometers met de auto van de zaak toch geen privékilometers worden. Als u in een auto van de zaak rijdt, kunt u daardoor volgend jaar mogelijk wel weer voldoen aan de 500km-grens voor het privégebruik en daarmee ontkomen aan de bijtelling voor privégebruik. Ingrijpende maatregelen voor de eigen woning Hierna gaan we in op de maatregelen uit het wetsvoorstel ‘Herziening fiscale behandeling eigen woning’. Daarbij geven we – waar nodig – de aanvullende maatregelen uit het regeerakkoord aan. Alle maatregelen hebben de parlementaire weg nog niet helemaal afgelegd. Renteaftrekbeperking nieuwe eigenwoningschuld Alleen als u een lening aangaat voor de aankoop, het onderhoud of de verbetering van een eigen woning, kwalificeert deze als eigenwoningschuld en is de rente aftrekbaar. Vanaf 2013 gelden daarvoor de volgende aanvullende voorwaarden: 1. de lening moet in maximaal 360 maanden (30 jaar) volledig worden afgelost; 2. de aflossingen vinden plaats volgens ten minste een annuïtair aflossingsschema; 3. de aflossing moet contractueel zijn vastgelegd; en 4. de aflossingen moeten daadwerkelijk plaatsvinden. De aflossingseis geldt per leningdeel. Of u aan de aflossingseis heeft voldaan, wordt getoetst aan de in het jaar resterende hoogte van de schuld en niet aan de hand van het in het jaar af te lossen bedrag. Een lening met een lineair aflossingsschema voldoet ook aan deze eis. Met incidentele betalingsmoeilijkheden wordt onder voorwaarden rekening gehouden, zodat u niet direct uw renteaftrek verliest.
4
Regeerakkoord: ook renteaftrekbeperking voor bestaande hypotheken In het regeerakkoord staat een renteaftrekbeperking die ook voor bestaande hypotheken geldt. Vanaf 2014 wordt de aftrek in de hoogste tariefschijf ieder jaar met een half procent verlaagd tot uiteindelijk de derde tariefschijf in de inkomstenbelasting. Deze renteaftrekbeperking komt in 2014 bovenop de aftrekbeperking die voor nieuwe hypotheken van ná 31 december 2012 al per 1 januari 2013 geldt als gevolg van de annuïtaire aflossingsverplichting. Restschulden in box 3 Als u uw woning heeft verkocht voor minder dan de hypothecaire lening die u heeft, dan heeft u een restschuld. Deze restschuld is geen eigenwoningschuld in box 1 waarvan de rente aftrekbaar is, maar een schuld in box 3 waarvan de rente niet aftrekbaar is. Regeerakkoord: rente restschuld tijdelijk aftrekbaar In het regeerakkoord is een tijdelijke regeling getroffen voor restschulden. De rente op deze schulden is (onder voorwaarden) gedurende maximaal 5 jaar aftrekbaar in box 1. Informatieplicht bij lening van een niet-renseigneringsplichtige geldverstrekker Heeft u een lening van uw eigen BV of een andere geldverstrekker die geen renseigneringsplicht heeft? In dat geval heeft u alleen renteaftrek als u de relevante gegevens over die lening en de geldverstrekker tijdig doorgeeft aan de Belastingdienst. Daarvoor is bij de Belastingdienst een speciaal digitaal formulier beschikbaar. Ook wijzigingen in de lening moet u tijdig doorgeven. Overgangsregelingen eigenwoningschuld Het nieuwe eigenwoningschuldbegrip geldt alleen voor leningen die op of na 1 januari 2013 worden aangegaan. Op bestaande leningen blijven de huidige regels van toepassing. Dat geldt ook aan het einde van een rentevastperiode en bij het oversluiten van een bestaande lening (met of zonder verhuizing). Bovendien bestaan hierop nog vier uitbreidingen: 1. als u in 2012 een woning heeft verkocht, daarna tijdelijk in een huurwoning woont en vervolgens na 1 januari 2013 een andere eigen woning koopt waarvoor u een eigenwoningschuld aangaat, dan gelden toch de oude regels uit 2012 ter grootte van de eigenwoningschuld van de oude woning; 2. als u vóór 31 december 2012 een onherroepelijke, schriftelijke koopovereenkomst of een koop/aannemingsovereenkomst heeft gesloten voor een woning waarvan de levering in 2013 plaatsvindt, dan kwalificeert de lening die u hiervoor aangaat, als een op 31 december 2012 bestaande eigenwoningschuld waarvan de rente aftrekbaar is; 3. als u op 31 december 2012 al een eigenwoningschuld heeft en u gaat vóór of op die datum onherroepelijke verplichtingen aan voor de aankoop van een duurdere woning, dan valt ook het meerdere ten opzichte van de bestaande eigenwoningschuld onder het overgangsrecht; 4. het overgangsrecht geldt ook voor op 31 december 2012 bestaande onherroepelijk en schriftelijk overeengekomen onderhouds- en verbeteringsverplichtingen voor een bestaande eigen woning. Er geldt een beperking als u in 2012 twee eigen woningen heeft; bijvoorbeeld omdat u uw oude woning nog niet heeft verkocht. De bestaande regels blijven dan alleen gelden voor de eigenwoningschuld voor de uiteindelijk overblijvende eigen woning.
5
Afschaffing KEW, SEW en BEW Als u op of na 1 januari 2013 een kapitaalverzekering eigen woning (KEW) aangaat, dan geldt daarvoor niet meer de vrijstelling in box 1. Dat geldt ook voor de vrijstelling voor de spaarrekening eigen woning (SEW) en het beleggingsrecht eigen woning (BEW). De waarde van de kapitaalverzekering (het saldo op de spaarrekening of de waarde van het beleggingsrecht) behoort dan tot de rendementsgrondslag van box 3. Oók als in het contract staat dat u de KEW (SEW of BEW) moet aanwenden voor de aflossing van uw eigenwoningschuld. Als u op 31 december 2012 al een KEW (SEW of BEW) heeft, dan blijven de huidige regels daarop van toepassing als u zich houdt aan de bestaande voorwaarden. De vrijstellingen in box 1 worden ook de komende 30 jaar geïndexeerd. Sluit u op of na 1 januari 2013 een KEW, BEW of SEW af voor de aflossing van een eigenwoningschuld waarvoor op 31 december 2012 al een onherroepelijke koop- of koop/aannemingsovereenkomst bestond, dan geldt daarvoor ook nog de vrijstelling in box 1. Dat is ook het geval als u een op 31 december 2012 bestaande KEW, SEW of BEW wil omzetten in eenzelfde in box 1 vrijgesteld product, mits u het verzekerde bedrag, het saldo of de waarde van het beleggingsrecht niet verhoogt. Schenken en erven Vraag het mantelzorgcompliment aan voor de partnervrijstelling in de erfbelasting Een ouder en een kind kunnen voor de erfbelasting geen fiscale partners van elkaar zijn. Maar als u mantelzorg verleent aan uw ouder of uw kind wordt hierop een uitzondering gemaakt. Als u fiscaal partner van elkaar bent, dan heeft u bij overlijden van de verzorgde ouder of het verzorgde kind recht op de partnervrijstelling van ruim € 603.000. Voorwaarden Eén van de voorwaarden om in een mantelzorgsituatie in aanmerking te komen voor de partnervrijstelling in de Successiewet (SW), is de ontvangst van het mantelzorgcompliment in het jaar voorafgaand aan het overlijdensjaar van de verzorgde ouder of het verzorgde kind. Dit betekent dus dat het compliment jaarlijks moet worden aangevraagd en ontvangen, voor zolang de mantelzorgsituatie voortduurt. Heeft u het mantelzorgcompliment niet aangevraagd, dan loopt u deze partnervrijstelling dus sowieso mis. Heeft u het mantelzorgcompliment wel aangevraagd en tijdig ontvangen, dan moet u bovendien voldoen aan de andere voorwaarden die de SW aan het fiscaal partnerschap verbindt. Die voorwaarden zijn: • u en de verzorgde ouder of het verzorgde kind staan op hetzelfde adres ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie (GBA); • u en de verzorgde ouder of het verzorgde kind hebben gedurende ten minste 6 maanden voorafgaand aan het overlijden een gezamenlijke huishouding gevoerd; • u en uw verzorgde ouder of verzorgde kind zijn beiden meerderjarig; • u en uw verzorgde ouder of verzorgde kind kunnen geen fiscaal partner zijn met iemand anders; • u bent een notarieel samenlevingscontract met elkaar aangegaan waarin een wederzijdse zorgverplichting is opgenomen; • het notarieel samenlevingscontract moet ten minste 6 maanden bestaan, tenzij u en uw verzorgde ouder of verzorgde kind tot het moment van overlijden al ten minste 5 jaar aaneengesloten op hetzelfde adres stonden ingeschreven. 6
Het fiscaal partnerschap in de SW eindigt als de verzorgde ouder of het verzorgde kind weer is hersteld. Er is dan immers geen mantelzorgsituatie meer, waarvoor de uitzondering geldt. Dat geldt ook als de verzorgde ouder of het verzorgde kind moet worden opgenomen in een zorginstelling. Er kan dan geen mantelzorgcompliment meer worden aangevraagd, dus kan er niet meer aan alle voorwaarden van de uitzondering worden voldaan. Attentiepunten voor de schenk- en erfbelasting bij de jaarovergang Bespaar erfbelasting via schenking aan uw kinderen Bij uw overlijden wordt over uw vermogen erfbelasting geheven. Kinderen betalen in dat geval 10% en/of 20%. Door tijdens uw leven gespreid te schenken tegen een bescheiden tarief, draagt u alvast vermogen aan uw kinderen over. Bij uw overlijden is er dan minder vermogen waarover uw kinderen erfbelasting verschuldigd zijn. Dat levert in de toekomst dus een belastingbesparing op. U kunt fiscaal vriendelijk vermogen overhevelen naar uw kinderen door jaarlijks te schenken. Dat kan vrijgesteld tot een bedrag van € 5.030 (in 2012). U hoeft dan geen aangiftebiljet voor de schenkbelasting in te dienen. Als u meer schenkt, moet over het meerdere schenkbelasting worden betaald. Denk er dan aan dat u in dat geval vóór 1 maart 2013 wel een aangiftebiljet voor de schenkbelasting indient. Eenmalig vrijgesteld schenken aan uw kinderen Naast de jaarlijkse schenking kunt u uw kinderen (of hun partners) als zij ouder zijn dan 18 en jonger dan 35 jaar, ook eenmalig een hoger bedrag vrijgesteld schenken. Deze eenmalige schenking bedraagt € 24.144. Daarnaast kunt u aan deze kinderen – in plaats van deze eenmalig verhoogde schenking – ook een extra verhoogde eenmalig vrijgestelde schenking doen van € 50.503 (in 2012). Zij kunnen de schenking onder voorwaarden gebruiken voor de aankoop van een eigen woning, de aflossing van de eigenwoningschuld, de kosten voor een verbouwing of verbetering van de eigen woning, de afkoop van een recht van erfpacht, opstal of beklemming of voor een studiefonds. Als uw kind vóór 1 januari 2010 al gebruik heeft gemaakt van de verhoogde eenmalige vrijstelling, dan geldt als tijdelijke regeling (tot 1 januari 2027) dat u nog een extra eenmalige vrijgestelde schenking kunt doen van € 26.156 (in 2012). Die schenking moet dan wel worden benut voor een van de genoemde doelen voor de eigen woning. De extra verhoogde eenmalig vrijstelde schenking mag ook worden gesplitst in een deel dat voor de eigen woning wordt gebruikt en een deel dat voor andere doeleinden wordt aangewend, mits het laatstgenoemde deel niet meer dan € 24.144 (in 2012) bedraagt. U moet de delen dan wel in hetzelfde kalenderjaar schenken. Voor de eenmalig vrijgestelde schenkingen moet u een schenkingsaangifte indienen, waarin u een beroep doet op de eenmalige vrijstelling. Schenken is ook voordelig voor uzelf Bijkomend voordeel voor uzelf is dat uw vermogen in box 3 van de inkomstenbelasting daalt, waardoor u zelf ook minder belasting betaalt. Als u het geld niet contant wilt of kunt uitbetalen, is een schenking onder schuldigerkenning wellicht een oplossing. Geef de juiste WOZ-waarde op van de geërfde woning Als u een woning erft, dan moet de waarde van die woning in beginsel op de WOZ-waarde worden gewaardeerd van het jaar van overlijden. De peildatum van die WOZ-waarde is 1 januari 7
van het jaar voor het overlijdensjaar. Sinds 1 januari 2012 mag u ook kiezen voor de WOZwaarde van het jaar na het overlijdensjaar. Daar moet u in de aangifte voor de erfbelasting dan wel expliciet om verzoeken. Bij een overlijden in 2012 wordt de waarde van de geërfde woning zonder verzoek dus op de WOZ-waarde 2012 vastgesteld, met als waardepeildatum 1 januari 2011. Mét verzoek wordt de WOZ-waarde van 2013 gehanteerd, met de waardepeildatum van 1 januari 2012. Nu de huizenprijzen de afgelopen jaren voortdurend zijn gezakt, kan u dit veel erfbelasting schelen. De belastingrechter heeft dit jaar beslist dat u deze keuze ook heeft bij een vererving vóór 2012. Denk aan het doorlichten en aanpassen van uw testament Er zijn de laatste jaren veel wetswijzigingen geweest die van invloed kunnen zijn op de zaken die u in uw testament heeft geregeld. Misschien hebben zich het afgelopen jaar in uw persoonlijke omstandigheden en/of uw inkomenssituatie wijzigingen voorgedaan of zijn uw wensen veranderd. Die veranderingen kunnen voldoende aanleiding zijn om uw testament aan te passen, of om alsnog een testament te laten opmaken. Omzetbelasting Is uw administratie klaar voor de gewijzigde BTW-factureringsregels? Vanaf 1 januari 2013 wijzigen de factureringsregels voor de BTW. U zult uw administratie daarop moeten aanpassen. Hierna volgen de belangrijkste wijzigingen. De gewijzigde factuurvereisten Het belang van de factuur voor de heffing van BTW is groot. De factuur vormt de basis voor de BTWcontrole door de Belastingdienst. Verder kunt u als afnemer uitsluitend aftrek van BTW claimen wanneer u beschikt over een factuur die aan de wettelijke vereisten voldoet. Op 1 januari 2013 worden de factuurvereisten op de volgende drie punten aangevuld of gewijzigd: 1. het bedrag van de verschuldigde BTW in euro’s. Het vermelden van het BTW-bedrag is niet verplicht als een bijzondere regeling de vermelding van BTW op de factuur uitsluit; 2. bij uitreiking van de factuur door de afnemer of opdrachtgever (‘self-billing’) gelden er nu geen bijzondere factuurvereisten. Volgend jaar moet u in dat geval ‘factuur uitgereikt door afnemer’ op de factuur vermelden; 3. de vermelding van toepasselijke regelingen (zoals een BTW-vrijstelling, intracommunautaire transactie, verleggings- of margeregeling). Vanaf 2013 moet u ‘BTW verlegd’ op de factuur vermelden, als uw afnemer op grond van de verleggingsregeling verplicht is om de verschuldigde BTW af te dragen. Bij toepassing van de hierna genoemde bijzondere BTW-regelingen moet u deze regelingen als volgt op uw factuur vermelden: • ‘Bijzondere regeling reisbureaus’; • ‘Bijzondere regeling – gebruikte goederen’; • ‘Bijzondere regeling – kunstvoorwerpen’; • ‘Bijzondere regeling – voorwerpen voor verzamelingen of antiquiteiten’. Ook al lijken de wijzigingen niet ingrijpend, wij adviseren u toch om uw facturen hierop te controleren en – waar nodig – aan de nieuwe regels aan te passen. De Belastingdienst kan u namelijk vanaf 1 januari 2013 een boete opleggen van maximaal € 4.920 wegens het uitreiken van een onjuiste factuur.
8
Wie reikt de factuur uit? De ondernemer die goederen levert of een dienst verricht, reikt de factuur uit. U kunt dit zelf doen, maar u kunt dit ook in uw naam en voor uw rekening door uw afnemer (self-billing, zie hiervoor) of door een derde (outsourcing) laten doen. U blijft in die gevallen wel aansprakelijk voor de juistheid van de factuur. Als er bijvoorbeeld te veel BTW op de factuur is vermeld, dan bent u die verschuldigd. Als de afnemer de factuur opmaakt, gelden de volgende spelregels: • u bent vooraf overeengekomen dat de afnemer de factuur opmaakt en uitreikt; • als u het niet met de factuur eens bent, laat u dat de afnemer tijdig weten. De factuur verliest dan zijn werking. U kunt dan alsnog zelf een factuur uitreiken of een verbeterde of aanvullende factuur met de afnemer overeenkomen; • de factuur voldoet aan alle factuurvereisten. Introductie van de vereenvoudigde factuur Nieuw is dat u vanaf 1 januari 2013 als ondernemer ook een vereenvoudigde factuur mag uitreiken. U kunt deze gebruiken in het geval de vergoeding inclusief BTW niet hoger is dan € 100 of de (vereenvoudigde) factuur als aanvulling dient op een eerdere factuur, waarbij duidelijk wordt verwezen naar de oorspronkelijke factuur, zoals een creditnota. Een vereenvoudigde factuur moet minimaal de volgende gegevens bevatten: • de datum van uitreiking; • de identiteit van de ondernemer die de levering of dienst verricht; • de aard van de geleverde goederen of de verrichte diensten; • het te betalen bedrag aan BTW of de gegevens aan de hand waarvan het verschuldigde BTW-bedrag kan worden berekend; • een specifieke en ondubbelzinnige verwijzing naar de oorspronkelijke factuur met vermelding van de aangebrachte wijzigingen, wanneer de vereenvoudigde factuur dient als aanvulling of wijziging van een eerder uitgereikte factuur. Het is opvallend dat de NAW-gegevens van de klant ontbreken op deze vereenvoudigde factuur. Het lijkt erop dat hiermee ook de aftrek van BTW op kassabonnen mogelijk wordt gemaakt. De wetgever heeft hier echter (nog) geen uitspraak over gedaan. Wanneer niet? De vereenvoudigde factuur mag niet worden gebruikt bij een levering van goederen die onder de regeling voor afstandsverkopen valt, of bij intracommunautaire leveringen. Dat geldt ook als de leverancier of dienstverrichter niet is gevestigd in het land waar zijn/haar levering of dienst is belast met BTW en waarbij de heffing van BTW wordt verlegd naar de afnemer. Versoepeling regels voor elektronisch factureren De regels voor het elektronisch factureren (ook wel ‘e-invoicing’ genoemd) worden vanaf 1 januari 2013 verder versoepeld. U kunt dan ook elektronisch factureren aan afnemers in een andere EU-lidstaat. Voor de heffing van BTW worden papieren en elektronische facturen in alle opzichten zoveel mogelijk gelijk behandeld. Als u kiest voor elektronisch factureren, geldt wel het (logische) vereiste dat uw afnemer de facturen ook elektronisch kan ontvangen én dat hij de elektronische verzending van de factuur aanvaardt. Dat is ook het geval als de afnemer de elektronische factuur zonder commentaar verwerkt en betaalt. U bent vrij om zelf de technologie te kiezen waarmee u de authenticiteit, integriteit en leesbaarheid van uw facturen waarborgt. Afstemming van de gebruikte technologie met de inspecteur is niet langer vereist. Bent u van plan om e-invoicing op grote schaal te gaan toepassen, adviseren wij u toch om een en ander 9
met de inspecteur af te stemmen. U blijft namelijk volledig aansprakelijk voor de BTW-gevolgen als na verloop van tijd mocht blijken dat de door u gehanteerde technologie (toch) niet voldoende waarborgen biedt voor de authenticiteit en integriteit van uw facturen. Nationale factureringsregels bij grensoverschrijdende prestaties Wanneer u als Nederlandse ondernemer grensoverschrijdend goederen levert of diensten verricht die in een andere EU-lidstaat belast zijn met BTW, dan stelt de betreffende EU-lidstaat regelmatig specifieke eisen aan uw factuur. Hieraan komt per 1 januari 2013 een einde. Dan gelden voor u namelijk de Nederlandse factureringsregels in alle gevallen waarin uw prestatie in een andere EU-lidstaat is belast met BTW en waarbij de heffing wordt verlegd naar uw afnemer. Binnen de hele EU kunt u dan volstaan met de vermelding ‘BTW verlegd’ op uw factuur. Als uw afnemer de factuur zelf uitreikt (‘self-billing’), dan gelden echter weer de regels van het EU-land waar de prestatie is belast met BTW. Leveringen en diensten aan afnemers buiten de EU Ook als u leveringen of diensten verricht die in een land buiten de EU belast zijn met BTW, gelden voor u in beginsel de Nederlandse factureringsregels. Deze landen zijn echter niet gebonden aan de BTW-regels die binnen de EU gelden. Daardoor kan het toch voorkomen dat u zich in de wetgeving van het betreffende niet EU-land moet verdiepen om uw BTWverplichtingen daar te bepalen. Uitbreiding (internationale) controle facturen De controle op een juiste BTW-heffing wordt uitgebreid. Zo is de inspecteur vanaf 1 januari 2013 bevoegd om elektronische facturen via internet te benaderen en/of te downloaden. Dat geldt ook wanneer de ondernemer buiten Nederland is gevestigd, maar hier wel BTW verschuldigd is. Het maakt daarbij niet uit waar de facturen zijn opgeslagen. Ook de belastingdiensten van andere EU-lidstaten kunnen u rechtstreeks aan een controle onderwerpen en u verzoeken om (elektronisch) toegang te verlenen tot uw elektronische facturen. De verplichting tot inzage blijft beperkt tot de facturen die betrekking hebben op de BTW die in de betreffende EU-lidstaat is verschuldigd. Bereid u voor op de beperking van de BTW-vrijstelling voor paramedische diensten De toepassing van de BTW-vrijstelling voor medische diensten wordt in 2013 beperkt. Dit heeft grote gevolgen voor de BTW-heffing bij veel medici en dus voor de inrichting van hun administratie. Gevolgen voor de BTW-heffing De wijziging betekent dat medische dienstverleners die niet zijn geregistreerd in het register voor beroepen in de individuele gezondheidszorg (BIG) de BTW-vrijstelling niet meer kunnen toepassen en een factuur met 21%(!) BTW moeten uitreiken. Dat geldt bijvoorbeeld als u pedagoog, osteopaat, acupuncturist of chiropractor bent. Maar ook als u wel een BIGgeregistreerde beroepsbeoefenaar bent, voor zover u medische handelingen verricht die niet onder uw BIG-beroep vallen. Bent u fysiotherapeut, maar verricht u ook acupunctuurbehandelingen, dan geldt de BTW-vrijstelling wel voor de fysiotherapeutische behandelingen, maar niet voor de acupunctuurbehandelingen.
10
Uitzonderingen voor bepaalde beroepsbeoefenaren Een uitzondering wordt gemaakt voor enkele specifieke medische beroepsbeoefenaren. Zo blijft de vrijstelling gelden voor psychologische diensten door GZ-psychologen. De kinder- en jeugdpsycholoog (inclusief specialist), de psycholoog arbeid en de orthopedagoog-generalist (en specialist) zijn weliswaar geen BIG-beroepsbeoefenaren, maar zij zijn wel gelijkwaardig aan de BIG-geregistreerde dienstverleners. Zij mogen daarom ook na 31 december 2012 de BTWvrijstelling toepassen. Actiepunt: administratie aanpassen Bent u een niet-BIG-geregistreerde medische dienstverlener (met uitzondering van de specifiek hiervoor genoemde beroepsbeoefenaren), dan moet u volgend jaar voor uw medische diensten steeds een factuur met 21% BTW uitreiken. Door de BTW-plicht heeft u wel een recht op aftrek van de aan u in rekening gebrachte BTW (de voorbelasting) gekregen. In voorkomende gevallen kan zelfs via de herzieningsregeling deze voorbelasting op bijvoorbeeld de bouwkosten van de praktijkruimte of de aankoopprijs van een bedrijfsauto worden teruggehaald. Splitsing aanbrengen Bent u een BIG-geregistreerde medische dienstverlener, maar verricht u ook medische handelingen die niet onder uw BIG-beroep vallen, dan zult u in uw administratie een splitsing moeten aanbrengen tussen BTWvrijgestelde medische handelingen en BTW-belaste handelingen. Voor de laatste handelingen moet u steeds een factuur met 21% BTW uitreiken. In zoverre krijgt u daardoor wel aftrekrecht. Informeer naar ontheffing In beide gevallen moet u dus vanaf volgend jaar een BTW-administratie gaan voeren en aan alle daarbij behorende administratieve verplichtingen voldoen. Als u uitsluitend met BTW-belaste medische handelingen verricht, dan levert u deze extra inspanning mogelijk via de aftrek van voorbelasting per saldo nog een BTWteruggaaf op. De kans hierop is echter klein, wanneer u slechts een geringe belaste omzet heeft. Als u per saldo over uw omzet minder dan € 1.883 BTW per jaar hoeft te betalen, dan valt u namelijk mogelijk onder de kleine ondernemersregeling. U bent daardoor weinig of geen BTW verschuldigd. Als u verwacht dat dit bij u aan de orde zal zijn, dan komt u mogelijk voor ontheffing van de administratieve verplichtingen in aanmerking. U hoeft dan geen administratie te voeren, geen facturen uit te reiken en ook geen BTW-aangiften te doen. Andere BTW-actualiteiten en actiepunten bij de jaarovergang Uitbreiding uitstelregeling BTW-afdracht In het Belastingplan 2013 is een versoepeling van de uitstelregeling voor de BTW-afdracht voorgesteld. U kunt onder voorwaarden maximaal 4 maanden later uw BTW-afdracht doen. Eén van de voorwaarden bepaalt dat de openstaande BTW-aanslagen niet meer dan € 12.000 bedragen. In het regeerakkoord is deze grens verhoogd naar € 20.000. Ten tijde van het schrijven van deze bijdrage moest deze maatregel nog wel door de Eerste en Tweede Kamer worden goedgekeurd. Herrekening en herziening van voorbelasting Als u goederen en diensten gebruikt voor zowel belaste prestaties als vrijgestelde prestaties, is er sprake van gemengd gebruik van die goederen. De voorbelasting die op deze goederen en 11
diensten drukt, is niet volledig aftrekbaar. Aan het eind van het jaar moet u daarom een herrekening en/of een herziening van voorbelasting uitvoeren. Het resultaat geeft u aan in de aangifte over het laatste tijdvak van 2012. BTW-correctie privégebruik auto van de zaak Het privégebruik van de auto van de zaak moet u als werkgever of ondernemer als fictieve dienst belasten, als de werknemer of uzelf hiervoor geen vergoeding betaalt. Het woonwerkverkeer wordt overigens voor de BTW tot het privégebruik gerekend. Betaalt u of uw werknemer wel een vergoeding voor het privégebruik, dan is deze vergoeding in beginsel tegen 21% (voor 1 oktober 2012: 19%) BTW belast. Als u of uw werknemer geen vergoeding betaalt voor het privégebruik, maar er is wel een sluitende rittenadministratie bijgehouden, dan bedraagt de BTW 21% over de uitgaven voor de werkelijk gereden privékilometers. Als u of uw werknemer geen vergoeding voor privégebruik betaalt en een sluitende rittenadministratie ontbreekt, dan wordt de BTW forfaitair gesteld op 2,7% van de catalogusprijs (incl. BPM en BTW) van de auto. Is de auto van de zaak echter langer dan 5 jaar in gebruik, dan is dit forfait 1,5%. De BTW berekent u naar rato van het aantal dagen dat de auto (mede) voor privédoeleinden ter beschikking heeft gestaan. U geeft deze BTW aan in het laatste tijdvak van het kalenderjaar (was boekjaar!) aan. Ook BTW-correctie bij eigen bijdrage De BTW-correctie vindt ook plaats wanneer u of uw werknemer wel een vergoeding voor het privégebruik betaalt. Betaalt u of uw werknemer een onzakelijk lage vergoeding, dan moet die vergoeding ten minste op de normale zakelijke waarde worden gesteld. Dat is het bedrag dat u als werkgever of ondernemer ‘in de markt’ zou moeten betalen om de auto in gebruik te geven aan een werknemer of aan uzelf. Die waarde is niet altijd even eenvoudig vast te stellen. Daarom mag u ook een evenredig deel van de aan het privégebruik toerekenbare totale kosten (waaronder de afschrijving) van de auto als grondslag voor de BTW-correctie hanteren. Als u deze berekening niet kunt maken, omdat bijvoorbeeld het aantal privékilometers niet bekend is, dan mag u toch de forfaitaire BTW-correctie van 2,7% of 1,5% over de catalogusprijs toepassen. De eigen bijdrage voor het privégebruik moet dan wel lager zijn dan de normale waarde. BUA-correctie voor personeelsvoorzieningen De aftrek van voorbelasting voor personeelsvoorzieningen wordt op grond van het Besluit uitsluiting aftrek omzetbelasting (BUA) uitgesloten, tenzij de kosten per werknemer onder het bedrag van € 227 per jaar zijn gebleven. U moet aan het einde van het jaar beoordelen of deze grens al dan niet wordt overschreden. Bij overschrijding van het bedrag is de BTW op de kosten niet aftrekbaar. Tot de personeelsvoorzieningen behoren onder meer het personeelsfeest en de kerstpakketten. Voor kantineverstrekkingen geldt een aparte regeling. De overgangsregeling voor woon/werkpanden De systematiek van algehele aftrek en heffing van BTW over het privégebruik van tot het bedrijfsvermogen behorende goederen en diensten is sinds 1 januari 2011 ingrijpend gewijzigd. De consequentie voor woon/werkpanden is dat sindsdien alleen de BTW die betrekking heeft op het zakelijk gebruikte deel van het woon/werkpand nog voor aftrek in aanmerking komt. Voor bepaalde bestaande gevallen is er toen wel een overgangsregeling getroffen. In deze gevallen zijn de oude regels onveranderd van toepassing gebleven. De al genoten BTW-aftrek op de aankoop of bouwkosten van het woon/werkpand is in stand gebleven. Ook moet u jaarlijks het werkelijk privégebruik blijven aangeven voor de nog resterende herzieningsperiode. Het 12
BTWtarief voor dit werkelijk privégebruik bedraagt sinds 1 oktober jl. 21%! Dat u in het verleden aftrek heeft gehad tegen een BTW-tarief van slechts 19%, doet daaraan niet af. Pensioen en lijfrente Verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd met gevolgen Snellere verhoging van de AOW-leeftijd In het regeerakkoord is afgesproken dat de AOW-leeftijd al in 2013 met één maand wordt verhoogd. Dat gebeurt ook in 2014 en 2015. In 2016 tot met 2018 wordt de verhoging drie maanden per jaar en vanaf 2019 vier maanden per jaar. Hierdoor wordt de AOW-leeftijd al in 2018 (in plaats van 2019) verhoogd naar 66 jaar en in 2021 (in plaats van 2023) naar 67 jaar. Gevolgen voor lijfrenten en loonstamrechten De verhoging van de AOW-leeftijd heeft ook gevolgen voor de bepalingen inzake lijfrenten en loonstamrechten. In deze bepalingen wordt immers aangehaakt bij een leeftijd van 65 jaar en 70 jaar. Er is nu voorgesteld om deze leeftijdsgrenzen vanaf 1 januari 2013 te vervangen door ‘de AOW-gerechtigde leeftijd’ en ‘de AOW-leeftijd’, vermeerderd met 5 jaar. De oudedagslijfrente mag dan niet later ingaan dan 5 jaar na het jaar waarin u de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt. Bij de stakingslijfrentefaciliteit wordt de 60-jarige leeftijd vervangen door de AOW-leeftijd, verminderd met 5 jaar. De 50-jaarsgrens wordt vervangen door de AOWleeftijd, verminderd met 15 jaar. U kunt vanaf volgend jaar alleen nog van de jaarruimte gebruikmaken als u nog niet AOW-gerechtigd bent in het jaar waarover u aangifte doet. Komst nieuwe overbruggingsregeling Voor mensen die zich niet hebben kunnen voorbereiden op de AOW-leeftijdsverhoging is er aanvankelijk een tijdelijke voorschotregeling getroffen om een eventueel inkomensgat te overbruggen. Inmiddels is voorgesteld om deze regeling te vervangen door een nieuwe overbruggingsregeling. Deze regeling is bedoeld voor mensen die per 1 januari 2013 al deelnemen aan een VUT- of prepensioenregeling, met een inkomen tot 150% van het wettelijk minimumloon. Voor de beoordeling of aan deze voorwaarde wordt voldaan, is ook het partnerinkomen van belang. Daarnaast geldt een vermogenstoets, waarbij de eigen woning en de pensioenaanspraak niet meetellen. Mocht de invoering van de overbruggingsregeling per 1 januari 2013 op praktische problemen stuiten, dan krijgt de regeling terugwerkende kracht. Wijziging ingangsdatum aanvullend pensioen In 2014 gaat de fiscale pensioenrichtleeftijd voor de aanvullende pensioenen in één keer naar 67 jaar. Bij het instemmen met de verhoging van de AOW-leeftijd heeft de Eerste Kamer de regering wel opgeroepen om de ingangsdatum voor de AOW en het aanvullend pensioen gelijk te trekken. Ook is de regering gevraagd om het mogelijk te maken dat het einde van de dienstbetrekking van rechtswege wordt gesteld op de ingangsdatum van het aanvullend pensioen. Zo zou een eventueel inkomensgat kunnen worden voorkomen.
13
Pensioenmaatregelen in de Belastingplannen 2013 Invoering vitaliteitssparen gaat niet door Op 1 januari 2013 zou het vitaliteitssparen van start gaan. Hiervan wordt afgezien, zo is te lezen in het Belastingplan 2013. Deze regeling uit het Belastingplan 2012 zou werknemers, ondernemers en resultaatgenieters de mogelijkheid bieden om fiscaal vriendelijk te sparen tot maximaal € 20.000. Fiscale tegemoetkoming voor vermindering pensioen in eigen beheer Het verminderen van een pensioen in eigen beheer heeft nu verstrekkende fiscale gevolgen. De pensioenaanspraak wordt geheel belast en er wordt 20% revisierente bij u in rekening gebracht. Veel pensioen- BV’s hebben nu met onderdekking te maken. Daarom is een tegemoetkoming voorgesteld. Als de dekkingsgraad beneden de 75% is gezakt én het gevolg is van reële beleggings- en ondernemingsverliezen, mag de pensioenaanspraak eenmalig zonder belastingheffing worden verminderd op de pensioeningangsdatum. Pensioenuitkeringen die op 1 januari 2013 al zijn ingegaan, kunnen in de periode 2013 tot en met 2015 onder dezelfde voorwaarden gedeeltelijk worden verminderd. Let op: De tegemoetkoming geldt alleen voor pensioen en NIET voor lijfrenten en stamrechten die in eigen beheer worden uitgevoerd. Wijziging pensioenopbouw bij verplichte deelname ondernemers Vanaf 1 januari 2015 wijzigt de pensioenopbouw voor ondernemers in de inkomstenbelasting die verplicht deelnemen aan een bedrijfstak- dan wel beroepspensioenfonds. Dan gelden ook voor hen de fiscale begrenzingen die nu al gelden voor de pensioenopbouw van werknemers. De gecorrigeerde winst uit onderneming uit het kalenderjaar 3 jaar voorafgaande aan het jaar van de pensioenopbouw (voor 2015 dus 2012), dient daarbij dan als grondslag voor de omvang van de aftrekbare pensioenpremies. Ook aftrek vrijwillig betaalde pensioenpremies Als ondernemer mag u de premie die u betaalt voor verplichte deelname aan de pensioenregeling (basisregeling) van een bedrijfstak- of beroepspensioenfonds ten laste van uw winst brengen. Vanaf 1 januari 2015 mogen, onder voorwaarden, ook de betaalde premies voor de vrijwillige aanvulling op de basisregeling in mindering op uw winst komen. Sociale zekerheid en arbeidsrecht Zieke flexwerkers moeten sneller aan de slag Volgend jaar treden nieuwe regels in werking voor de zogenoemde ‘vangnetters’ met een Ziektewet(ZW)-uitkering. Wie zijn de ‘vangnetters’? De ‘vangnetters’ met een ZW-uitkering zijn: 1. werknemers die geen werkgever (meer) hebben, zoals zieke WW-gerechtigden, uitzendkrachten, oproepkrachten, werknemers van wie het dienstverband afloopt tijdens ziekte en werknemers die zich binnen 4 weken na het einde van het dienstverband bij het UWV ziek hebben gemeld; 14
2. werknemers die wel een werkgever hebben, maar een hoog ziekterisico hebben, zoals werknemers met een no-riskpolis, orgaandonoren en zwangere vrouwen. De maatregelen die we hierna behandelen, hebben met name betrekking op de eerste groep, die we hierna aanduiden met flexwerkers. Premievaststelling wordt afhankelijk van instroom in Ziektewet en WGA Vanaf 1 januari 2014 komen er voor u ook ten aanzien van flexwerkers financiële prikkels om tot meer werkhervatting te komen. Dit gebeurt in twee fasen via een nieuwe financieringssystematiek voor de ZW en de WGA. Hierbij wordt van een (deels) collectieve financiering overgegaan naar financiering via individuele premiedifferentiatie. Tussen 2014 en 2016 zal dit systeem bestaan naast het systeem voor vaste dienstverbanden. Daarna moet er één gecombineerd systeem in werking treden. Hier beperken we ons tot de maatregelen voor de eerste fase. Premiedifferentiatie afhankelijk van de werkgeversgrootte Het nieuwe financieringssysteem in het publieke bestel zal geen onderscheid meer maken tussen vaste en flexibele dienstverbanden. Hiervoor in de plaats komt er per 1 januari 2014 een nieuwe indeling naar werkgeversgrootte. U bent dan een kleine werkgever tot een premieloon van € 303.000, een middelgrote werkgever bij een premieloon tussen € 303.000 – € 3,03 miljoen en een grote werkgever bij een premieloon van meer dan € 3,03 miljoen. Het UWV stelt in 2014 de premie voor de ZW en de WGA voor kleine werkgevers vast op basis van de instroom in de ZW en de WGA per sector in 2012. De premievaststelling voor middelgrote werkgevers wordt in 2014 deels afhankelijk van de individuele instroom per werkgever en deels van de instroom per sector in 2012. Voor grote werkgevers wordt de premie voor de ZW en de WGA in 2014 bepaald op basis van de individuele instroom per werkgever in 2012, waarbij rekening wordt gehouden met de opbouw van het personeelsbestand. Concreet bestaan de gedifferentieerde premies WGA 2014 en 2015 uit de som van afzonderlijk berekende percentages ZW-lasten, WGA-vast (voor vaste dienstverbanden) en WGA-flex (voor flexwerkers). Het ziekteverzuim en de instroom in de WGA van flexwerkers in 2012(!) zijn dus bepalend voor de nieuwe premievaststelling in 2014. Het UWV zendt nu al schriftelijke aankondigingen van een hogere gedifferentieerde WGA-premie in 2014 aan werkgevers, ingeval aan ex-werknemers in 2012 WGAuitkeringen zijn toegekend. U kunt tegen deze WGA-beslissingen binnen 6 weken bezwaar (laten) maken. U doet er daarom verstandig aan om nu al de gegevens vast te leggen van de flexwerkers die dit jaar bij u ziek uit dienst zijn gegaan of die binnenkort ziek uit dienst zullen gaan. Hierbij moet u denken aan gegevens zoals de eerste ziektedag, het SV-loon, de verhoogde AOW-leeftijd en de datum einde dienstverband. Daarnaast is het van belang om te weten hoeveel ex-flexwerkers in 2012 vanuit de ZW in de WGA zijn ingestroomd. De gedifferentieerde WGA-premie in 2014 wordt daardoor immers mede bepaald. De WGAuitkeringen die aansluitend op de ZW-uitkeringen worden betaald aan de vangnetters van groep 2 tellen niet mee voor de bepaling van de gedifferentieerde WGA-premie. Uit het voorgaande blijkt dat u en uw adviseur nu al actie moeten ondernemen.
15
Publiek of privaat verzekeren? De WGA-vangnetlasten van flexwerkers kunt u nu niet privaat verzekeren. Deze lasten worden gefinancierd uit de publieke basispremie WGA. Vanaf 2014 wordt dit wel mogelijk. Welke keuze u moet maken, hangt af van uw individuele situatie. Daarbij speelt niet alleen de grootte van uw onderneming een rol, maar ook of u (of uw sector) veel of weinig zieke werknemers heeft. Daarnaast kunnen bij uw afweging van belang zijn de hoogte van de premie bij publieke en bij private verzekering, de affinanciering van lopende ZW- en/of WGA-uitkeringen (de ‘staartlasten’) op het moment dat u overgaat van het publieke naar het private bestel of andersom en de extra re-integratieverplichtingen bij eigenrisicodragerschap voor de WGA. Aanscherping criteria voor ZW-uitkering Het UWV beoordeelt onder de huidige regelgeving na 2 jaar ziekte of de flexwerker kan terugkeren naar zijn/haar eigen arbeid. Als dat niet kan, heeft de flexwerker recht op een ZWuitkering. Vanaf volgend jaar vindt de beoordeling door het UWV al na 1 jaar ziekte plaats. Bovendien is dan niet alleen terugkeer naar de eigen arbeid van belang voor het recht op een ZW-uitkering, maar ook de mogelijkheid om andere arbeid te verrichten. Zieke flexwerkers hebben dan na 1 jaar ziekte geen recht meer op een ZW-uitkering als zij in staat zijn om ten minste 65% van hun inkomen te verdienen, ongeacht met welke arbeid. De flexwerker wordt dan niet meer beschouwd als arbeidsongeschikt. Ditzelfde criterium wordt al in de WIA gehanteerd. Om de flexwerker de gelegenheid te geven zich te oriënteren op de veranderde situatie en de andere arbeid, wordt de ZW-uitkering nog 1 maand na de beoordeling voortgezet. Het aangescherpte criterium geldt alleen voor flexwerkers van wie de eerste ziektedag na 1 januari 2013 ligt. Omdat de beoordeling na 1 jaar ziekte plaatsvindt, wordt het nieuwe criterium feitelijk voor het eerst toegepast vanaf 1 januari 2014. Het aangescherpte ZW-criterium geldt niet voor de tweede groep vangnetters. Voor hun recht op een ZW-uitkering blijft het oude criterium van kracht: beoordeling na 2 jaar op basis van de eigen arbeid. Hoogte ZW-uitkering Vanaf 1 januari 2014 blijft de maximale duur van de ZW-uitkering 2 jaar, maar deze bedraagt de eerste 3 maanden 70% van het laatstverdiende loon. Daarna wordt de duur van de loongerelateerde uitkering afhankelijk van het arbeidsverleden van de zieke vangnetter. Na drie kalenderjaren levert elk jaar extra arbeidsverleden 1 maand langer loongerelateerde uitkering op. Eindigt de loongerelateerde uitkering binnen 2 jaar, dan volgt een ZW-uitkering van 70% van het wettelijk minimumloon. De totale duur van de loongerelateerde uitkering én de uitkering op basis van het wettelijk minimumloon bedraagt maximaal 2 jaar. Heeft de vangnetter naast zijn ZW-uitkering arbeidsinkomen, dan wordt 70% daarvan op de uitkering gekort. Deze maatregel is bedoeld voor de flexwerkers én voor vangnetters die geen werkgever meer hebben maar die ziek zijn vanwege zwangerschap, bevalling en orgaandonatie. Vangnetters die wel een werkgever hebben en die ziek zijn door orgaandonatie, zwangerschap of bevalling of voor wie een no-riskpolis geldt (groep 2), vallen niet onder deze maatregel. U betaalt voor hen het loon bij ziekte door. Dat kunt u dan compenseren met het ziekengeld op grond van de ZW. De nieuwe regels voor de hoogte van de ZW-uitkering gelden alleen voor nieuwe eerste ziekmeldingen na 1 januari 2014. Degenen die dan al een loongerelateerde ZW-uitkering hebben, houden die voor de resterende looptijd van hun uitkeringsrecht.
16
Sneller terug aan het werk Er worden meer mogelijkheden gecreëerd om vangnetters sneller te laten terugkeren naar werk. Zo komt er bijvoorbeeld een wettelijke mogelijkheid voor het UWV om afspraken te maken met werkgevers over re-integratie en bemiddeling van vangnetters. Een andere mogelijkheid is (onder voorwaarden) de verruiming van de periode voor de proefplaatsing van maximaal 3 naar maximaal 6 maanden. De verruiming geldt zowel voor nieuwe als bestaande ziektegevallen, uiteraard na beoordeling door het UWV. De belangrijkste maatregel om tot snellere werkhervatting te komen is de aanscherping van de re-integratieverplichtingen voor nieuwe ziektegevallen, waarvan de eerste ziektedag ligt na 1 januari 2013. De vangnetter moet zich vanaf volgend jaar actiever inzetten om tot herstel en werkhervatting te komen. Daartoe worden afspraken gemaakt. De naleving van de afspraken wordt periodiek gecontroleerd. Werkt de vangnetter niet (voldoende) mee, dan volgt korting op – of weigering van – de ZW-uitkering. Wijzigingen in de mobiliteitsbonussen De Wijzigingen Per 1 januari 2013 zouden mobiliteitsbonussen worden ingevoerd. Maar inmiddels is beslist dat de invoering van de mobiliteitsbonus voor 55-plussers niet doorgaat. Dat geldt ook voor de werkbonus voor de werkgever, die de premiekorting voor het in dienst houden van 62-plussers zou vervangen. Deze premiekorting wordt wel afgeschaft. De overige mobiliteitsbonussen voor uitkeringsgerechtigde 50-plussers en voor arbeidsgehandicapten worden ingezet voor het in dienst nemen in plaats van het in dienst houden van deze werknemers. De Eerste en Tweede Kamer zijn uiteindelijk akkoord gegaan met het volgende voorstel: • verhoging van de huidige premiekorting voor het in dienst nemen van een uitkeringsgerechtigde ouder dan 50 jaar van € 6.500 tot € 7.000 per werknemer per jaar gedurende maximaal 3 jaar; • verhoging van de huidige premiekorting voor het in dienst nemen van een arbeidsgehandicapte die ten minste het minimumloon gaat verdienen, van € 2.042 naar € 7.000 per werknemer per jaar gedurende maximaal 3 jaar. Voor het in dienst nemen van een arbeidsgehandicapte Wajong’er die met loondispensatie gaat werken, bedraagt de premiekorting € 3.500 per jaar. De mobiliteitsbonussen zijn feitelijk premiekortingen, die gedurende maximaal drie jaar worden vormgegeven als een vermindering van de premieafdracht van de werkgever. Als een werknemer in 2013 minder werkt dan 36 uur per week, worden de bedragen evenredig verminderd. Wel of geen samenloop Er is geen samenloop mogelijk van de premiekorting voor het in dienst nemen van uitkeringsgerechtigde 50- plussers met die voor het in dienst nemen van arbeidsgehandicapten. De maximale premiekorting bedraagt dus nooit meer dan € 7.000. Nu is samenloop wel mogelijk en levert in totaal een premiekorting op van € 8.542 (€ 6.500 + € 2.042). In bepaalde gevallen is er wel samenloop mogelijk van de premiekorting voor het in dienst nemen van een uitkeringsgerechtigde 50-plusser met ZW-uitkeringen van een arbeidsgehandicapte die op basis van een no-riskpolis werkt. Samenloop met deze ZW-uitkeringen is ook mogelijk van de premiekorting voor het in dienst nemen van een arbeidsgehandicapte. 17
Ingrijpende hervormingen in het ontslagrecht en de WW op komst De aangekondigde hervormingen in het ontslagrecht en de WW moeten nog in een wetsvoorstel worden opgenomen, maar deze zijn zo ingrijpend dat wij u hierover op hoofdlijnen toch alvast informeren. Ontslagrecht: preventieve toets blijft maar dubbele ontslagroute vervalt De toetsing vooraf bij een ontslagaanvraag blijft bestaan. Vanaf 1 juli 2014 is het UWV daarmee belast. De ontslagaanvraag wordt dan binnen vier weken afgehandeld. De preventieve toets blijft achterwege als in de van toepassing zijnde CAO al is voorzien in een inhoudelijk – en qua snelheid – vergelijkbare procedure. De ontslagprocedure via de kantonrechter vervalt. Als u een werknemer ontslaat tegen het advies van het UWV in, dan kan de kantonrechter het ontslag ongedaan maken. Het wordt wel mogelijk om bij de rechter voor een werknemer ontslag aan te vragen in strijd met het opzegverbod. Dat geldt ook voor het tussentijds ontslag van een werknemer met een tijdelijk arbeidscontract, terwijl het arbeidscontract die mogelijkheid niet biedt. Ook wordt het mogelijk om bij CAO af te wijken van het afspiegelingsbeginsel. Dit beginsel bepaalt dat ontslagen evenwichtig worden verdeeld over de verschillende leeftijdscategorieën. De werknemer kan zijn ontslag bij de rechter aanvechten. Die hanteert bij zijn beoordeling dezelfde toetscriteria als het UWV heeft gehanteerd bij de ontslagaanvraag van de werkgever. De rechter zal het UWV-advies zwaar laten wegen. Transitiebudget voor scholing Bij ontslag gelden de bestaande wettelijke opzegtermijnen van één tot vier maanden, afhankelijk van de duur van het dienstverband. Het UWV hanteert bij een bedrijfseconomisch ontslag dezelfde criteria als tot nu toe. De werknemer krijgt in beginsel recht op scholing bij onvrijwillig ontslag, of wanneer een tijdelijk contract voor bepaalde tijd van ten minste een jaar niet wordt verlengd. U betaalt uw werknemer voor die scholing een zogenoemd ‘transitiebudget’ van maximaal een kwart maandsalaris per gewerkt jaar, met een maximum van vier maandsalarissen. U hoeft het transitiebudget niet te betalen als het ontslag het gevolg is van de slechte financiële situatie van uw bedrijf; én uw bedrijf failliet gaat als u aan die verplichting moet voldoen. Ontslagvergoeding bij onterecht ontslag Een rechter kan een ontslag onterecht vinden of menen dat dit in hoofdzaak aan de werkgever te wijten is. In dat geval kan hij aan de werknemer een ontslagvergoeding toekennen. Die vergoeding bedraagt dan maximaal een half maandsalaris per dienstjaar, met een maximum van € 75.000. U hoeft als werkgever niet meer maximaal de eerste zes maanden WW-uitkering te betalen, zoals eerder was voorgesteld. Versoberingen in de WW De duur van WW-uitkeringen wordt vanaf 1 juli 2014 verkort van 38 tot 24 maanden. In de eerste 12 maanden wordt de WW-uitkering gebaseerd op 70% van het loon. De laatste 12 maanden bedraagt de WW-uitkering 70% van het wettelijk minimumloon. Werknemers krijgen de eerste 10 jaar één maand WW-recht voor ieder gewerkt jaar. Daarna bouwen zij een halve maand WW-recht op per gewerkt jaar. Bestaande WW-rechten voor de opgebouwde jaren vóór 2014 worden gerespecteerd binnen het maximum van het nieuwe systeem. Ontslagen 55-plussers komen vanaf 2014 in aanmerking voor de inkomensvoorziening voor oudere werklozen (IOW). Daarvoor geldt geen partner- en vermogenstoets, maar wel een 18
sollicitatieplicht. De inkomensvoorziening voor oudere arbeidsongeschikte werklozen (de IOAW) wordt afgeschaft. Als werkgever gaat u door de hervormingen van het ontslagrecht wel structureel meer WW-premie betalen.
19