Een literatuurproject voor groep 1 en 2 van het primair onderwijs
Handleiding voor de leerkracht
InhoUdsopgAve Cd Inleiding 5 Hoe werkt de poëziemasjien? 6 De poëziemasjien ontdekken 8 Voorbereiding 8 De eerste les 8 Elke dag een kwartiertje poëzie 9 De afsluitende les 10 Overzicht van alle opdrachtjes uit de poëziemasjien 12 Alle gedichten uit de poëziemasjien 27
1. Spat stil – Jujja Wieslander 2. Onzichtbaar – Hans en Monique Hagen 3. Loopneus – Koos Meinderts 4. Proefondervindelijk – Hans Kuyper 5. Om niet te verdwalen – Ienne Biemans 6. Hoofd – Theo Olthuis
Inleiding De poëziemasjien is een apparaat vol gedichten, spelletjes, geluiden, muziek en spannende laatjes dat kleuters laat kennismaken met poëzie. Draai aan de hendel en luister naar een liedje. Druk op de knop en de machine kiest een opdracht uit waarbij kinderen moeten bewegen, denken, tekenen, luisteren of voelen. Met de poëziemasjien maak je ook in een handomdraai een gedicht: de masjien spuugt woorden uit waarmee de groep zelf poëzie tevoorschijn tovert. Van elk gedicht in de machine is een liedje gemaakt dat de machine kan laten horen. U ontving deze liedjes ook al op cd bij de flyer vooraf. Bij elk gedicht kan een willekeurige opdracht gedaan worden, gekozen door u of de machine. Elk laatje in de machine heeft een thema dat als icoontje aan de binnenzijde van het laatje bevestigd is: voelen, bewegen, denken, tekenen en luisteren of de woordenknop.
5
..
Hoe werkt de poeZiemAsjien? 1. Kies een gedicht door aan de hendel te draaien. Lees het gedicht voor en druk dan op de gele knop voor het bijbehorende liedje. 2. Druk op de groene knop boven op de poëziemasjien. Ergens gaat een lampje branden. 3. Haal een opdracht uit het laatje dat bij het lampje hoort.
Druk op de knop en je hoort het gedicht dat je ziet als liedje.
Druk op de knop. Zoek het lampje dat gaat branden en pak een opdracht uit het laatje. Draai aan de hendel: er komt steeds een ander gedicht tevoorschijn. Druk op de gele knop en je hoort het liedje dat erbij hoort.
Wat kun je voelen achter het gordijntje? Vooral spannend met je ogen dicht! Kies een opdracht uit het laatje.
luisteren voelen
6
kijken
denken
bewegen
Druk op de knop en luister naar een woord uit een van de gedichten. Kies een opdracht uit het laatje.
woordenknop
7
..
De poeZiemAsjien ontdekken Voorbereiding Bekijk de poëziemasjien en probeer het apparaat zoveel mogelijk uit. Lees de handleiding door en bekijk de tekening. Lees de gedichten en bekijk de opdrachten (deze staan ook achter in deze handleiding). Bereid de eerste les van het project voor. Zet de poëziemasjien startklaar.
De eerste les 20 min. De leerlingen maken kennis met de poëziemasjien en ontdekken dat er lampjes, knopjes, geluiden, liedjes, gedichten en laatjes met opdrachten in en op zitten. De vraag wat is een gedicht? staat centraal. Zet de poëziemasjien goed zichtbaar in de kring en bekijk hem samen van alle kanten. Om de beurt mogen de leerlingen iets aanraken, bekijken, voelen, uitproberen. Kies één gedicht uit en lees dit voor. Beluister ook het bijbehorende liedje. Wat is een gedicht? Onderzoek met de leerlingen wat een gedicht is. Wat is een gedicht? Hoe ziet een gedicht eruit? Waar kun je gedichten vinden? Wat kun je ermee? Wie kent een gedicht? Is een gedicht hetzelfde als een liedje? Denk bijvoorbeeld aan: Een gedicht is kort (een liedje is meestal langer, er zit meer herhaling in). Er is veel wit om de woorden heen. 8
Het zijn kleine stukjes tekst. Het rijmt soms aan het einde. Rijmen kan ook aan het begin van een woord. Het klinkt een beetje als een liedje. Ga ter inspiratie naar Klunky: www.klunky.nl. Bekijk op het lerarendeel (login: leerkracht, wachtwoord: kunstbalie) ook eens het filmpje waarin Hans en Monique Hagen uitleggen wat een gedicht is. Vanaf nu kunt u met de poëziemasjien aan de slag zo vaak u wilt.
Elke dag een kwartiertje poëzie Alle opdrachten en gedichten uit de poëziemasjien kunnen gecombineerd worden. Er is dus geen volgorde: alle opdrachtjes kunnen op elk willekeurig moment uitgevoerd worden. U kunt het apparaat de keuze voor de opdrachten laten maken, maar u kunt ook vooraf kiezen voor een van de laatjes of zelfs het opdrachtje dat u wilt doen alvast bovenop leggen in het laatje. De leerlingen vinden een laatje kiezen met de (groene) keuzeknop natuurlijk wel extra spannend! Achter in deze handleiding zijn alle opdrachten van de kaartjes afgedrukt: het icoontje geeft aan bij welk laatje/thema de opdracht hoort. De nummering in de handleiding is identiek aan die van de kaartjes in de laatjes. Zo kunt u de opdrachtjes eenvoudig terugvinden in de poëziemasjien als u zelf een keuze wilt maken. Een sterretje op het opdrachtkaartje verwijst dat naar een aanvullende opdracht die u naar keuze kunt uitvoeren. In de handleiding staan deze extra opdrachten beschreven bij het betreffende kaartje.
9
tips • • • • • • • • • •
Lees het gedicht twee keer voor. Eén keer om gewoon te luisteren; de tweede keer met opdracht. Spreek af wie vandaag het gedicht mag kiezen. En wie mag straks op een knop drukken? Begin iedere ochtend met een gedicht + opdracht. Of doe het aan het eind van de dag. Begin met een opdracht door op de startknop te drukken. De machine helpt de keuze te maken. Draai vervolgens aan de hendel voor een gedicht. Begin met een gedicht en kies er een opdracht bij. Neem drie dagen achter elkaar hetzelfde gedicht met steeds een andere opdracht. Neem drie dagen achter elkaar dezelfde opdracht met steeds een ander gedicht. Of: kies voor de verrassing, draai aan de hendel en druk op de knop! Lees ook af en toe zomaar eens een gedicht voor, zonder opdracht, gewoon lekker luisteren. Kopieer het gedicht dat gelezen is en geef het de kinderen mee naar huis.
De afsluitende les 20 min. De poëziemasjien gaat binnenkort naar een andere school. Wat willen de leerlingen bewaren? Centraal staat de vraag: Wat heb jij ontdekt over poëzie dat je wilt bewaren? Zet de poëziemasjien goed zichtbaar in de kring en bekijk hem samen nog eens van alle kanten. De leerlingen mogen om de beurt iets zeggen over de poëziemasjien. Gebruik (enkele van) onderstaande vragen als leidraad:
10
Wat vond je een mooi gedicht? Welk mooi woord heb je onthouden? Welk woord heb je geleerd? Welke opdracht vond je heel leuk? Welk liedje zou je graag nog een keer horen? Welk gedicht vond je mooi? Wat vond je bijzonder, gek, grappig of vreemd bij deze poëziemasjien? Wat wil je nog een keer doen? Wat weet je nu van gedichten wat je eerst niet wist? Welk gedicht zou je nog een keer willen horen? En welk liedje? Kies met de groep een gedicht uit, lees het voor en luister samen nog eens naar het gekozen liedje. De liedjes-cd blijft op school, u kunt de liedjes dus nog vaker luisteren.
tip Zet de liedjes op een iPod en leg deze in de leeshoek in het lokaal. Kinderen kunnen zo zelf de liedjes nog eens beluisteren.
Sluit het project af: De poëziemasjien gaat weg. Wat heb jij ontdekt over poëzie? En wat wil jij graag bewaren? Iets in je hoofd? Iets in het echt? Hoe kun je dat bewaren? En wat hebt u zelf ontdekt over poëzie?
11
Overzicht van alle opdrAchtjes .. uit de poeZiemAsjien Kijken KAART 1 Doe allemaal je ogen dicht. De juf leest een gedicht uit de poëziemasjien voor. Welke kleuren zag je (in je hoofd) toen je het gedicht hoorde? Is die kleur ergens in de klas? Wie kan hem aanwijzen? Waarom vind jij dat deze kleur bij het gedicht past?
★
★ Zorg voor schildermateriaal. Lees het gedicht nog eens voor of laat het liedje horen en haal terug wat is gezegd tijdens de opdracht. Welke kleur had jij in je hoofd? Welk ding zie je dat die kleur heeft? Iedere leerling schildert zijn ding in de juiste kleur. Luister nu nog eens naar het gedicht. [Welk woord uit het gedicht past het beste bij jouw tekening?[cursief] Schrijf het woord bij de tekening. Kopieer het gedicht en hang alle schilderijen daarbij. KAART 2 Doe allemaal je ogen dicht. De juf leest een gedicht uit de poëziemasjien voor. Welk ding zag je (in je hoofd) toen je het gedicht hoorde? Wat heeft dit ding, volgens jou, met het gedicht te maken?
12
KAART 3 Doe allemaal je ogen dicht. De juf leest een gedicht uit de poëziemasjien voor. Als je een tekening zou maken van dit gedicht, wat zou er dan op die tekening staan?
★
★ Zorg voor teken- of schildermateriaal. Lees het gedicht nog eens voor of laat het liedje horen en haal terug wat is gezegd tijdens de opdracht. Iedereen tekent of schildert (een onderdeel van) wat hij heeft genoemd tijdens het gesprekje. Luister nu nog eens naar het gedicht. [Welke woorden uit het gedicht passen het beste in de tekening? En welke nieuwe woorden?[cursief] Schrijf of stempel de woorden erbij. KAART 4 Luister met je ogen dicht naar een gedicht dat de juf voorleest. Welke kleuren zag je? Passen deze kleuren bij het gedicht? Waarom vind je dat? KAART 5 Kijk om je heen. Kies een ding in de klas dat jij gek vindt. Waarom vind je dit gek? Kan wat je gek vindt bij het gedicht passen dat jullie kiezen? KAART 6 Kies een gedicht als jullie dat nog niet hebben gedaan. De juf leest het gedicht voor of jullie luisteren ernaar: druk op de gele knop. Waar zou je dit gedicht op willen hangen of neer willen zetten? Waarom? KAART 7 Luister met je ogen dicht naar een gedicht dat de juf voorleest. Kijk eens in je hoofd: wat zag je toen je ogen dicht waren en je naar het gedicht luisterde? Luister nu met je ogen dicht naar het liedje van het gedicht door op de gele knop te drukken. Kijk nog eens in je hoofd: zag je iets anders toen je het liedje hoorde? KAART 8 Kijk om je heen. Kies één ding in de klas dat jij mooi vindt. Waarom vind je dit mooi? Kan wat je mooi vindt bij het gedicht passen dat jullie kiezen? 13
Voelen KAART 1 Een leerling mag met de ogen dicht voelen achter het gordijntje. Wat vind jij vandaag het lekkerst voelen? Of het zachtst? Kun je in de klas iets vinden wat net zo lekker of zacht voelt? De juf leest een gedicht voor. Kunnen jullie in het gedicht ook iets ontdekken wat zacht is? KAART 2 Een leerling mag een andere leerling bij de hand nemen om met de ogen dicht te voelen achter de gordijntjes. Wat wil jij de ander vandaag laten voelen? De juf leest een gedicht voor of je drukt op de gele knop om het liedje te horen. Noem eens iets in het gedicht wat je kunt aanraken. Hoe voelt dat? KAART 3 Welk stukje van de voelrol past het best bij het gedicht? Kun je zeggen waarom dat voor jou zo is? KAART 4 De juf leest een gedicht voor. Welke drie leerlingen durven iets uit het voelzakje te pakken? Pak zonder te kijken iets wat volgens jou bij het gedicht past. Bekijk het zonder dat iemand het kan zien en stop het daarna terug. Pakken jullie hetzelfde of allemaal iets anders? Hoe kan dat? KAART 5 De juf leest een gedicht voor. Welke vier leerlingen durven er iets uit het voelzakje te pakken? Pak zonder te kijken iets wat volgens jou bij het gedicht past. Leg het neer in de kring zodat iedereen het kan zien. De juf leest het gedicht nog een keer voor. Is het gedicht anders nu er voorwerpen bij liggen?
14
KAART 6 Drie leerlingen mogen iets uit het voelzakje halen. Laat niet meteen zien wat je hebt gepakt. Pas als jullie alle drie klaar zijn, laten jullie tegelijk zien wat jullie hebben gepakt. Had je misschien liever het ding van een ander gekozen? Kun je uitleggen waarom? KAART 7 De juf leest een gedicht voor. Of je drukt op de gele knop en luistert naar het liedje. Hoort bij dit gedicht iets wat glad aanvoelt of juist iets stekeligs? Wie kan iets aanwijzen in de klas wat (bijna) net zo voelt? KAART 8 Pak uit het voelzakje een voorwerp dat glad is. Hoe voel je of iets glad is? Kun je dat alleen met je handen voelen of bijvoorbeeld ook met je wang? Of met je voet? De juf leest een gedicht voor. Wat voelt er glad in het gedicht? KAART 9 Pak uit het voelzakje een voorwerp dat ruw is. Zoek een ding in de klas dat ruw is. Verzamel zoveel mogelijk ruwe dingen in de kring. Maak een rij van het minst naar het meest ruw. De juf leest een gedicht voor. Wat voelt er ruw in het gedicht? KAART 10 Pak uit het voelzakje een voorwerp dat scherp is. Zoek dingen in de klas die scherp aanvoelen. Maak een zo groot mogelijke kring van stekelige dingen. De juf leest een gedicht voor. Is er iets in het gedicht wat stekelig aanvoelt? KAART 11 Pak uit het voelzakje een voorwerp. Welk (voel)woord past bij dit voorwerp? Waarom?
15
KAART 12 Geef het voelzakje door in de kring. Om de beurt mogen de leerlingen iets uit het zakje pakken. Wie weet een passend (voel)woord bij dit ding? Heb je dit woord ook al in een van de gedichten gehoord? Welk? Laat de juf het gedicht voorlezen.
★
★ Maak bij enkele woorden uit dit gedicht of een paar gedichten een voelboekje. De leerlingen kiezen zelf circa vijf woorden. Ze schrijven of stempelen het woord in een boekje (bijvoorbeeld een dubbelgevouwen A4) waardoorheen ze een draadje rijgen. Bij elk woord zoeken ze materialen die passen bij het woord. Denk aan: glad plastic bij het woord ‘water’ of een zacht stofje bij het woord ‘nachtponnetje’. KAART 13 De juf kiest één voorwerp om in het voelzakje te doen. Geef het voelzakje nu door in de kring. Welk gedicht past bij dit voorwerp? Zoek dit gedicht op en laat het de juf voorlezen.
16
Woordenknop KAART 1 Druk op de woordenknop. Wat betekent dit woord? Luister naar een gedicht: draai aan de hendel en druk op de gele knop. Staat het woord in dit gedicht? Wie kan het woord schrijven? Wie kan het tekenen? KAART 2 Druk op de woordenknop. Wanneer zou je dit woord kunnen gebruiken? Wie kan het woord schrijven? Wie kan het tekenen? KAART 3 Druk op de woordenknop. Gebruiken jullie dit woord thuis? Of alleen op school? Welk woord ken je dat bij school hoort? Welk bij thuis? Gebruik je thuis dezelfde woorden als op school? Hoe kan dat? KAART 4 Druk op de woordenknop. Aan welk ander woord moet je denken als je dit woord hoort? Wie kan het woord schrijven? Wie kan het tekenen? KAART 5 Iedereen krijgt een blaadje. Een leerling mag op de knop drukken. Schrijf of teken wat je hoort. Leg de tekeningen en woorden bij elkaar. Wat is er hetzelfde? Wat is er juist anders? KAART 6 Druk op de woordenknop. Wie kan een zin maken waar dit woord in voorkomt?
17
KAART 7 Druk op de woordenknop. Teken het woord op het bord, door de letters van het woord te gebruiken als tekening. Bijvoorbeeld het woord ‘boom’: teken de letters b-o-o-m in de vorm van een boom. Wat staat er dan? Hoe weet je dat? Wie weet er nog een woord dat je zo kunt tekenen? KAART 8 Druk op de woordenknop. Wat zou je met dit woord kunnen doen? Waar kun je het gebruiken? Wie kan het opschrijven? Of tekenen? KAART 9 Druk op de woordenknop. Schrijf het woord in het midden van het whiteboard. Wat hoort er bij dit woord? Noem zoveel mogelijk woorden die bij dit woord horen. Schrijf ze er op het whiteboard allemaal bij.
★
★ Maak met de hele groep een plaatjesgedicht: de leerlingen zoeken plaatjes bij de woorden die ze genoemd hebben. Groepeer de plaatjes zodat de vorm van een gedicht ontstaat. ‘Lees’ het gedicht hardop en schuif met de woorden tot de leerlingen vinden dat het klopt. Plak dan het plaatjesgedicht op een groot vel. KAART 10 Druk op de woordenknop. Is dit woord lang of kort? Hoe weet je dat? Wie kan het langer maken? Of korter? Wie kent er nog een lang/kort woord? En wie kent het allerlangste woord? Schrijf een paar woorden op: begin bij kort en eindig bij lang. KAART 11 Druk op de woordenknop. Wie kan dit woord opschrijven? Met welke letter begint dit woord? Wie weet er nog een woord dat ook met deze letter begint? Schrijf het onder het eerste woord. Maak een ‘gedicht’ met allemaal woorden die met dezelfde letter beginnen.
18
KAART 12 Druk op de woordenknop. Teken of schrijf het woord op het whiteboard. Druk nog een keer op de woordenknop. Hoort dit woord bij het vorige? Zet het er dan bij. Hoort het er niet bij? Druk dan nog een keer op de knop en maak een keuze. Ga door tot er tien woorden op het whiteboard staan die volgens jullie bij elkaar horen.
★
★ Maak een gedicht met de tien woorden op het whiteboard. Schrijf de woorden over op gekleurde stroken papier en bevestig deze met magneetjes op het whiteboard (zet de poëziemasjien voor de zichtbaarheid eventueel op een tafel). Bedenk bij elk woord een korte zin en schrijf deze op de achterzijde van de strook. Teken het woord dat op de voorzijde staat in de zin (zodat de leerlingen zich de woorden beter herinneren). Schuif dan met de zinnen tot er een gedicht ontstaat. KAART 13 Druk tien keer op de woordenknop en schrijf de woorden op het whiteboard. Lees de woorden voor. Welke woorden horen niet bij elkaar? Waarom vind je dat? KAART 14 Druk tien keer op de woordenknop en schrijf de woorden op het whiteboard. Zoek er twee die bij elkaar horen en maak er een zin mee. Wie kan er een tweede zin maken die erbij hoort? KAART 15 Kies de drie mooiste woorden. Maak er zinnetjes van. Zorg dat ze bij elkaar gaan horen. Wat moet er nog bij om er een minigedicht van te maken?
19
Luisteren KAART 1 Doe je ogen dicht en luister naar het gedicht dat de juf twee of drie keer lekker langzaam voorleest. Druk dan op de gele knop om het liedje te beluisteren. KAART 2 Doe je ogen dicht en luister naar het gedicht dat de juf voorleest. Wie kan een geluid bedenken dat bij dit gedicht past? Wie kan dat geluid laten horen? Druk dan op de gele knop om het liedje te beluisteren. KAART 3 De juf leest fluisterend een gedicht voor. Hoe is het om een gedicht gefluisterd te horen? Wie fluistert er weleens? Waarom fluisteren mensen? Je mag alleen fluisterend antwoord geven. Druk dan op de gele knop om het liedje te beluisteren. KAART 4 De juf leest een gedicht voor alsof het heel erg grappig is. Past het bij dit gedicht om het zo voor te lezen? De juf leest het gedicht nog eens voor, maar nu verdrietig. Wat past het beste bij dit gedicht? Druk dan op de gele knop om het liedje te beluisteren. KAART 5 Wat vind jij het vieste woord in dit gedicht? Of zit er geen vies woord in? Waarom vind je dat? Wie weet er een vies woord? Vindt iedereen hetzelfde woord vies? Wat is een vies woord? Mag je een vies woord altijd gebruiken? Waarom mag dat (of mag dat niet)? Wie weet de meeste vieze woorden? Klinkt het woord zelf ook echt vies (flllatssss)? KAART 6 Druk op de gele knop om naar het liedje te luisteren en luister naar de juf als ze het gedicht voorleest. Wat vind jij het mooiste woord in dit gedicht? Waarom vind je dat? Wie weet er nog een mooi woord? Vindt iedereen hetzelfde woord mooi? Wat is een mooi woord? Maak een top tien van mooie woorden in de klas en schrijf ze op. 20
KAART 7 Luister naar een gedicht. Welk grappig woord zit er in dit gedicht? Of is er geen grappig woord? De juf noemt een woord dat ze grappig vindt. Wie van de leerlingen weet er een grappig woord? Vindt iedereen hetzelfde woord grappig? Wat is een grappig woord? Moet je altijd hard lachen bij een grappig woord? KAART 8 Luister naar een gedicht. Welk rijmwoord zit er in dit gedicht? Wie kan daar een rijmwoord bij bedenken? Iemand noemt een ander woord, wie kan daar een rijmwoord bij bedenken? KAART 9 Luister naar een gedicht. Welk rijmwoord zit er in dit gedicht? Wie kan er een rijmende zin bij bedenken? Bedenk nog een andere zin met het rijmwoord.
★
★ Maak een lange rijmslang met rijmwoorden of van plaatjes (uitknippen of tekenen) van woorden die op elkaar rijmen. Kies voor een rijmslang waarbij de woorden aan het einde rijmen, of waarbij ze allemaal met dezelfde letter beginnen, of waarbij ze allemaal hetzelfde klinken in het midden ([vogel-lopen-rode[cursief]). Maak de slang zo lang mogelijk en laat kinderen van thuis nog meer woorden of plaatjes meebrengen, zodat de slang nog meer kan groeien. KAART 10 Luister naar een gedicht. Welk woord in dit gedicht ken je niet? Wat betekent het, denk je? Waarom denk je dat? KAART 11 Luister naar een gedicht. Welke onbekend woord zit er in? Weet iemand van jullie wat dit woord betekent? Wie kent een ander vreemd woord waarvan je niet (precies) weet wat het betekent? Schrijf het op het whiteboard en schrijf (of teken) eromheen wat de leerlingen denken dat het betekent. Wat is de juiste betekenis?
21
KAART 12 Zoek een gedicht. Lees het voor. Laat het liedje een paar keer horen. Wie kan er al een beetje meezingen? KAART 13 Kies een liedje en zoek er het bijpassende gedicht bij. Laat het gedicht zien terwijl u het liedje laat horen en wijs met de woorden mee. Wie herkent er een woord? KAART 14 Kies een liedje en laat het horen. Welk gedicht hoort bij dit liedje? Wie kan het tevoorschijn draaien?
22
Denken KAART 1 Luister naar een gedicht dat de juf voorleest. De juf noemt een woord uit het gedicht. Is het een makkelijk of moeilijk woord? Waarom vind je dat? Wat is moeilijk? Welk ander moeilijk of makkelijk woord ken je? En welke dingen vind je moeilijk? Of juist makkelijk? Wat vond je eerst moeilijk en nu makkelijk? Worden moeilijke dingen altijd makkelijk? Kan iets ook een beetje moeilijk of makkelijk zijn? KAART 2 Hoort bij dit gedicht een jongen of een meisje? Waarom denk je dat? Maak een rij van jongens en een rij van meisjes. Van wie zijn er het meeste in de klas? Hoe weet je of iemand een jongen of een meisje is? Kun je dat zien? Horen? Weet je altijd wie een jongen en wie een meisje is? KAART 3 Luister naar een gedicht. Wie zou dit gedicht willen hebben? Kun je een gedicht hebben? Kun je een gedicht weggeven? Van wie is een gedicht? En als je een gedicht had, wat zou je er dan mee doen?
★
★ De leerlingen kiezen een regel uit het voorgelezen gedicht of uit een van de gedichten die eerder beluisterd zijn. Aan wie willen ze deze regel geven? Waarom juist aan deze persoon? Ze stempelen de regel of schrijven hem op en maken er een mooie (grote) kaart van. De kaart wordt (gevouwen) in een envelop gedaan en gegeven of opgestuurd. KAART 4 Hoe heet dit gedicht? Waarom zou het zo heten? Wie kan er een andere naam voor bedenken? Welke naam vind je het beste?
23
KAART 5 Wat is een belangrijk woord in dit gedicht? Ken je een ander woord dat ongeveer hetzelfde betekent? Lees het gedicht opnieuw voor, maar nu met dit andere woord erin. Verandert dat het gedicht? KAART 6 Wat is een belangrijk woord in dit gedicht? Wat is belangrijk? Wat is onbelangrijk? Vindt iedereen dat? Hoe kan dat? Kan iets wat eerst onbelangrijk was later belangrijk worden? KAART 7 Wat vind jij een gek woord in dit gedicht? Waarom vind je dat? De juf noemt ook een woord dat ze gek vindt. Wie van de leerlingen weet nog een gek woord? Vindt iedereen hetzelfde woord gek? Wat is een gek woord? Wat is gek? Maak een zo lang mogelijke lijst van gekke woorden. KAART 8 Luister naar twee verschillende gedichten of liedjes. Welke dingen zijn hetzelfde? Is het echt hetzelfde? Kun je twee dezelfde dingen aanwijzen in de klas? Zijn die echt hetzelfde? Wijst iedereen dezelfde twee dingen aan? Hoe kan dat?
24
Bewegen KAART 1 Welke beweging past bij dit gedicht? Wie kan de beweging laten zien? Let op: je mag alleen je handen of armen gebruiken! KAART 2 Luister naar een gedicht. Welke beweging past bij dit gedicht? Iemand doet een beweging voor, de hele groep doet het na. Waarom past je beweging bij het gedicht?
★
★ Maak een bewegingsketen/dans bij de muziek van het liedje. Gebruik daarbij vijf van de bewegingen die de leerlingen hebben laten zien. Zet de bewegingen ‘op volgorde’ en spreek af wie aan mag geven wanneer de ene beweging overgaat naar de volgende. Of maak groepjes die elk één beweging mogen uitvoeren en u geeft aan wanneer welk groepje aan de beurt is. KAART 3 Ga staan op twee voeten. Welke beweging met alleen je voeten of benen kun je maken bij dit gedicht? Wie kan dat laten zien? KAART 4 Luister naar een gedicht. Wie kan er een heel kleine beweging maken die bij dit gedicht past? Wie maakt de allerkleinste beweging? Luister naar het liedje van het gedicht. Zou je nu een andere beweging willen maken? KAART 5 Wie kan er een grote beweging maken die bij dit gedicht past? Wie maakt de grootste beweging? Luister naar het liedje van het gedicht. Zou je nu een andere beweging willen maken?
25
KAART 6 Wie kan er een gekke beweging maken die bij dit gedicht past? Wie weet een nog gekkere beweging? KAART 7 Wie kan er precies op de maat van het liedje meebewegen? En wie kan dat twee keer zo snel? Of juist twee keer zo langzaam? KAART 8 Druk op de gele knop en luister naar een liedje. Trommel met je vingers op de maat van de muziek. Eerst zacht, dan steeds een beetje harder... en als het liedje bijna is afgelopen, trommel je weer zachtjes. KAART 9 Druk op de gele knop en luister naar een liedje. Trappel met je voeten op de grond op de maat van de muziek. Eerst zacht, dan steeds een beetje harder... en als het liedje bijna is afgelopen, trappel je weer zachtjes.
26
om te kopiëren voor thuis
vandaag speelde de poëziemasjien:
SPAT STIL spat stil het water is plat geen golfje geen rimpel als een spiegel zo glad fluister zachtjes niet bewegen stil in de boot vissen maken kringen stil in de boot roeispanen knarsen stil in de boot beweeg alleen je kleine teen wiebel alleen met je teen Jujja Wieslander, uit Jij en ik en mijn rode fiets (Querido, 2010); vertaling Hans en Monique Hagen
28
vandaag speelde de poëziemasjien:
ONZICHTBAAR een zucht is onzichtbaar net als de wind de nacht is onzichtbaar als de dag begint onzichtbaar zijn de dingen die ik kwijt ben die ik nooit meer vind maar met mijn ogen dicht zie ik alles wat mijn hoofd verzint Hans en Monique Hagen, uit Jij bent de liefste (Querido, 2000)
29
vandaag speelde de poëziemasjien:
Om niet te verdwalen De wind is gaan liggen. Het maanmeisje loopt zacht blootsvoets over het mospad door de zoete zomernacht. Wie kijkt, kan haar zien lopen met de elfendertig knopen op haar krijtwit nachtponnetje, elke knoop een lampionnetje in de zilveren manestralen. Die heeft haar moeder erop genaaid om onderweg niet te verdwalen. Ienne Biemans, uit Rosa en de wonderschoenen (Nieuw Amsterdam, 2012)
30
vandaag speelde de poëziemasjien:
Loopneus Wie heeft er mijn neus gezien? Ik ben hem kwijt sinds half tien. Ik wilde hem net snuiten en toen rende hij naar buiten. Waar naar toe, ik weet het niet. Hij is weg tot mijn verdriet. Wie heeft er mijn neus gezien? Ik ben hem kwijt een dag of tien. Hij kan snurken, hij kan fluiten en er steekt een haar naar buiten. Hij is dun en tamelijk lang en gaat graag zijn eigen gang. Wie weet is mijn neus op reis en wandelt hij nu door Parijs. Of zou hij soms in Londen zijn en zou hij daar gevonden zijn? Lieve neus, toe laat iets weten, of ben je mij al vergeten? Lieve neus, toe kom toch vlug weer op je plek bij mij terug! Koos Meinderts, uit Er ging een vis uit fietsen (Zwijsen, 1997)
31
vandaag speelde de poëziemasjien:
Proefondervindelijk Weet jij hoe twee euro smaakt, of modderige grond? Vraag het aan mijn broertje, die stopt alles in zijn mond. Een knoop, een tak, een legosteen, Een oude boterham – laatst ook een bruine uienschil die uit de groenbak kwam! Hij proeft de krant, de ovenwant, de tegels en het grind, en zelfs de kleine beestjes die hij daaronder vindt. ‘Laat nou maar,’ zegt papa dan. ‘’t Is nog zo’n kleine uk! En baby’s moeten leren. Proef-onder-vinde-lijk.’ Hans Kuyper, uit Ik kan alle woorden lijmen (Leopold, 2003)
32
vandaag speelde de poëziemasjien:
Hoofd Mijn hoofd is soms te klein voor mij. Het voelt dan of het bijna barst. Alsof het boven schuurt en knarst. O, mijn hoofd, dat arme hoofd te veel bedenksels die naar binnen klimmen. Het wordt te druk, te druk daar binnen. Ik ga lopen in de wind. Ik ga rennen langs de zee. ’k Verzin een hond en die mag mee. Theo Olthuis, uit In je hoofd kun je alles (Uitgeverij Holland, 2005)
33
Colofon Een uitgave van Kunstbalie © 2013 Handleiding: Carla Huisman, www.dewoordenproeverij.nl Redactie: Laura van Campenhout Vormgeving: Marieke Nelissen, www.lepetitstudio.nl Op de foto: Boudewijn, Edwer, Elisabeth Giulia en Mette van KC De Ontdekking, ’s-Hertogenbosch
www.kunstbalie.nl
[email protected] www.klunky.nl