1-2
Ha andle eiding g voo or de leerk krach ht Grroep 1-2 1
Inhoud Inhoud ...................................................................................................................................... 2 1.Inleiding ................................................................................................................................. 3 2. Inhoud en opzet van het project ........................................................................................... 4 2.1 Introductie en werkwijze ................................................................................................. 4 2.2 Introductie van de verteltafel ........................................................................................... 5 3. Muziek .................................................................................................................................. 6 3.1. We spelen de echo ........................................................................................................ 6 3.2 We zingen de echo ......................................................................................................... 8 4 Techniek ................................................................................................................................ 8 4.1. We onderzoeken de echo .............................................................................................. 8 5 Beeldende vorming ............................................................................................................... 9 5.1 We stempelen de echo ................................................................................................... 9 6. Natuuronderwijs/techniek ................................................................................................... 11 6.1 We bouwen een beverburcht ........................................................................................ 11 6.2 Bootjes vouwen ............................................................................................................ 12 6.3 De hardste taart die ooit gebakken is ........................................................................... 13 7. Dans ................................................................................................................................... 14 7.1 Dans de beverburcht .................................................................................................... 14 7.2 Vriendschap .................................................................................................................. 15 8. Drama................................................................................................................................. 15 8.1 Introductie ..................................................................................................................... 15 8.2 Toneel ........................................................................................................................... 16 9. Tot slot................................................................................................................................ 17
2
1.Inleiding In deze handleiding vindt u lessuggesties om met het project Kleine Bever en de echo te werken. Plezier beleven aan een boek staat centraal bij de Rode Draad, het leesbevorderingsproject voor het basisonderwijs waar ook dit project deel van uitmaakt. In groep 1 en 2 ligt het accent op voorlezen. Voorlezen, het samen bekijken van prentenboeken en er over praten, versjes lezen en liedjes zingen zijn belangrijke elementen in leesbevordering voor de kleuters. Door voorlezen en plaatjes kijken komen leerlingen actief en passief met taal in aanraking. Er is een positieve samenhang vastgesteld tussen het voorlezen en het aanvankelijk en begrijpend lezen van leerlingen. Ook spreekt het boek een grote rol bij de ontwikkeling van fantasie en creativiteit, bij de uitbreiding en herkenning van de leefwereld en bij het herkennen van en leren omgaan met gevoelens. Dit komt nadrukkelijk aan de orde bij het werken met prentenboeken in de klas. Door prentenboeken op een interactieve literaire manier voor te lezen krijgen kleuters inzicht in de opbouw van verhalen en de conventies van het vertellen. Leerlingen ontdekken dat verhalen bestaan uit taal en beeld en dat de compositie van een verhaal bestaat uit personages, perspectief, tijd, ruimte en spanning. Interactie stimuleert naast taalaanbod ook taalproductie. Taal leren leerlingen voor een belangrijk deel door het voeren van gesprekken. In het project wordt de verhaalfiguurtjes Kleine Bever en zijn vrienden tot leven gebracht zodat kleuters die met het project gewerkt hebben er een aantal boekenvriendjes bij hebben. Hierdoor ervaren kleuters de emotionele kracht van literatuur: tekst en plaatjes krijgen reliëf en komen tot leven in het hoofd van het leerling dat voorgelezen wordt. Naast het project “Kleine Bever” ontvangt u een voorleesproject. Met het voorleesproject wordt het voorlezen thuis gestimuleerd. Ouders zijn de belangrijkste intermediairs als het gaat om van leerlingen lezers te maken. U kiest zelf bij welk project u het accent legt, bijvoorbeeld:
U werkt ca. 5 weken intensief met het project Kleine Bever in samenwerking met de parallelklas. Daarnaast leest u het boek van het voorleesproject voor en geeft dit boek mee naar huis, maar u werkt het thema verder niet uit in de klas. U werkt met zowel Kleine Bever als met het voorleesproject ca. 3 weken. U gebruikt dan niet alle verwerkingssuggesties, maar maakt een keuze daaruit. Op deze manier kunt u in overleg na 3 weken wisselen met de parallelklas.
Inzet in de onderwijspraktijk Het project sluit aan op de Kerndoelen basisonderwijs (2006): Kerndoel 9: ‘De leerlingen krijgen plezier in het lezen en schrijven van voor hen bestemde verhalen, gedichten en informatieve teksten.’ De leerbevorderingsactiviteiten in deze handleiding zijn gebaseerd op de Tussendoelen & Leerlijnen Nederlands waarin de kerndoelen verder zijn uitgewerkt. Meer informatie over de Kerndoelen basisonderwijs en Tussendoelen & Leerlijnen vindt u op http://tule.slo.nl.
3
2. Inhoud en opzet van het project U ontvangt van de bibliotheek het project rond het prentenboek 'Kleine Bever en de echo’ van Amy MacDonald met illustraties van Sarah Fox-Davies. Het is uitgegeven bij uitgeverij Lemniscaat. In dit prachtige prentenboek staat het thema vriendschap en echo centraal. Naast dit prentenboek ontvangt u van de bibliotheek de volgende materialen om het verhaal te introduceren en te verwerken: - krat met boeken rond de thema’s vriendschap, echo - een boot - 4 knuffels van de dieren - Blauwe plastic (wat als water gebruikt kan worden) - Lelie bladeren
2.1 Introductie en werkwijze Kleine bever en de echo Je zult maar helemaal alleen, zonder broertjes of zusjes, aan de rand van een groot meer wonen. Erger nog: zonder vrienden of vriendinnetjes. Dan ben je zo alleen dat je vanzelf gaat huilen. Eerst zachtjes, dan harder - en daarna heel erg hard. Dat overkomt Kleine Bever. Hij huilt zo hard dat het lijkt of er aan de overkant van het meer iemand met hem meehuilt! Alles wat hij over het meer roept, hoort hij terug. ‘Ik ben zo alleen, ik wil een vriendje’, wordt beantwoord met: ‘Ik ben zo alleen, ik wil een vriendje!’ Kleine Bever besluit in zijn bootje te stappen en het vriendje aan de overkant te zoeken. Onderweg ontmoet hij achtereenvolgens Eend, Otter en Schildpad. Allemaal zijn ze alleen, allemaal willen ze een vriendje, maar de huilende stem aan de overkant zien ze niet. Wel springen ze alle drie bij Kleine Bever in de boot. Wanneer ze ten slotte de overkant van het meer bereiken, vinden ze daar slechts een oude, wijze Bever. ‘We zijn het hele meer rond gevaren. We zoeken iemand die heel hard huilde. Maar Eend was het niet. Otter ook niet. Schildpad evenmin. Wie was het dan wel?’ De oude wijze Bever vertelt ze dat het de echo is geweest. ‘Als jij blij bent, dan is de echo dat ook. Als je verdrietig bent, dan is de echo dat ook.’ ‘Hoe kan ik hem vinden?’ vraagt Kleine Bever, ’ik wil zijn vriendje zijn. Hij heeft geen vriendjes, niet één. Net als ik.’ ‘Maar wij dan?’ roepen Eend, Otter en Schildpad. En natuurlijk, hoera! Kleine Bever heeft eindelijk een heleboel vriendjes! Presentatievorm Naar aanleiding van de avonturen van Kleine Bever gaan de leerlingen aan de slag rond een aantal aspecten uit het verhaal zoals het bootje, de beverburcht en het principe van de echo. Ze dansen, zingen, maken muziek of doen technische proefjes. Dit doen ze zowel klassikaal als in kleine groepjes. Met datgene dat de leerlingen maken, richten ze hun eigen verteltafel in. Zo vouwen ze onder andere het bootje van Kleine Bever van aluminiumfolie, bedrukken ze het tafelkleed op de verteltafel met zelfgemaakte stempels, bouwen ze een beverburcht en maken ze echokaarten om met muziekinstrumenten na te spelen. Op deze manier wordt de verteltafel steeds verder uitgebreid en krijgt het spel nieuwe impulsen.
4
2.2 Introductie van de verteltafel De verteltafel is een plaats waar enkele leerlingen een verhaal uit een (prenten)boek naspelen. Het is een verrijkte leeromgeving rondom een bepaald verhaal of (prenten)boek. Het is een plek waar leerlingen met behulp van bestaande of zelfgemaakte attributen het verhaal op verschillende manieren spelend kunnen vertellen. De verteltafel hoeft niet per se een tafel te zijn, maar het kan ook een deken op de grond, een koffer, een afgeschermde hoek in de klas of de zand/watertafel zijn. Duidelijk zal zijn dat er bij de verteltafel één boek centraal staat.
Benodigdheden: Prentenboek Kleine Bever en de echo, knuffels van een bever, otter, schildpad en een eend, (zie website www.prentenboek.vangorcum.nl voor plaatjes van de dieren, een bootje. (Kan op een later moment ook door de leerlingen gemaakt worden), een blauwe lap en leliebladeren . Boekaanbieding Je kunt het prentenboek Kleine Bever en de echo introduceren met een zogeheten ‘echomicrofoon’. Zo’n grote gekleurde microfoon is in praktisch elke speelgoedwinkel voor weinig geld te koop. Laat de echomicrofoon zien in de kring en spreek er door tegen de leerlingen. Voer een gesprekje over het effect van de microfoon: je hoort het geluid nóg een keer! Alle leerlingen willen het nu natuurlijk proberen, of iets vertellen over hun ervaringen. Laat de leerlingen reageren. Dan, na een spannend moment van stilte en oogcontact, laat je in de microfoon het volgende snikkende geluid horen: ‘Boehoe! Wááháá! Het lijkt wel huilen! Dat klopt…..er huilt iemand! Heel hard. Omdat hij verdrietig is. Waarom? Omdat hij zo alleen is….. Luister maar!’ Naar aanleiding van deze introductie wordt het boek voorgelezen. De structuur en stijl van dit stapelverhaal maken het tot een bij uitstek goed voor te lezen geheel. De microfoon kan later gebruikt worden bij de verteltafel.
5
Na het boek de eerste keer voorgelezen te hebben, kan op een later moment in de week begonnen worden met de start van de verteltafel. Alle verdere activiteiten worden aan de verteltafel opgehangen. Introduceer de verteltafel door het nemen van de volgende stappen: 1. Lees het verhaal nogmaals voor in de kring. Laat hierbij ook het omslag goed zien. 2. Licht eventuele moeilijke woorden die in het verhaal voorkomen, zoals ‘overkant’, ‘trippelen’ en ‘berkentakken’ toe. 3. Leg de betekenissen van de woorden die nodig zijn om een aantal verzamelde attributen voor de verteltafel te beschrijven/begrijpen goed uit. ‘ever’, ‘boot’, ‘eend’, ‘otter’, ‘schildpad’ en woorden om handelingen mee te beschrijven, zoals ‘klimmen in de boot’, ‘varen’, ‘huilen’, etc. 4. Lees het boek nogmaals voor en ondersteun het verhaal met de attributen. 5. Richt dan, samen met de leerlingen, de verteltafel in. Hiervoor brengen de leerlingen zelf nog meer spullen mee van huis. Denk aan dierenpoppetjes, een blauwe lap die het water voorstelt, waterlelies, takjes, stenen en riet. Een aantal attributen zal in het verloop van het project door de leerlingen zelf worden gemaakt. Zolang die er nog niet zijn (zoals een bootje), kan er gespeeld worden met een door een leerling meegebracht bootje dat later kan worden vervangen. NB Denk er om dat de verteltafel niet te hoog is. De leerlingen moeten er bovenop kunnen kijken! 6. Speel zelf het verhaal aan de verteltafel (dus niet meer voorlezen) en neem alle rollen voor je rekening. Zorg ervoor dat de verhaallijn duidelijk naar voren komt. Waarschijnlijk doen de leerlingen al een beetje mee; ze kennen het verhaal immers al. 7. Vertel het verhaal opnieuw, maar laat nu de leerlingen het verhaal uitspelen met de attributen. 8. Speel het verhaal samen met de leerlingen. 9. Tot slot spelen de leerlingen het verhaal zelf. Dit kan in groepjes of alleen. Blijf de leerlingen observeren en eventueel begeleiden. Soms is dat nodig: als het spel stil dreigt te vallen en je ze met een vraag of meespeelmoment een impuls kunt geven. Bij de jongste kleuters kun je meer het praten van de leerlingen observeren en erop letten of ze eventuele nieuwe woorden gebruiken en begrijpen. Oudere leerlingen kun je meer begeleiden op de zinsbouw en lengte van de gebruikte zinnen. Afsluiting De verteltafel blijft staan in de groep, zodat de leerlingen er zelfstandig mee kunnen spelen.
3. Muziek 3.1. We spelen de echo Locatie: speellokaal Benodigdheden: grote blauwe lap (bijvoorbeeld een lap afdekplastic), linten van crêpepapier in verschillende kleuren, cd-fragment 1 , een bekken of triangel.
6
Introductie Het onbekende vriendje van Kleine Bever, de echo, is ook een duidelijk vormprincipe binnen de muziek. Echo is de puurste vorm van herhaling. Een canon bijvoorbeeld, is een lied dat letterlijk door zijn echo wordt achtervolgd. Canon zingen is nog wat te moeilijk voor leerlingen van deze leeftijd, maar ook op andere manieren kunnen leerlingen het echoprincipe binnen muziek ervaren. Bekijk samen de prent van Kleine Bever, waar hij roept bij het meer. Speel met de leerlingen de echowoorden uit het verhaal na. Snik ‘Boehoe!’ en krijg ‘Boehoe!’ terug. Huil ‘Whááháá!’ en krijg ‘Whááháá!’ terug. Vraag enkele leerlingen iets voor te huilen/roepen en laat de groep imiteren. Er mag best wat drama in! Je kunt hiervoor eventueel een grote blauwe lap op de grond leggen (het meer) en de Kleine Bever tegenover de rest van de leerlingen zetten. Let er wel op dat de echo zachter klinkt dan de roep van de Kleine Bever. Vraag de leerlingen wat je verder nog voor soort geluiden over het meer kunt maken en speel er een echo spel mee. Probeer het spel steeds meer in de maat te krijgen, met een duidelijke puls er in. Doe dan hetzelfde met bewegingen erbij, want soms is iemand zo ver weg dat je hem nog wel kunt zien, maar niet meer kunt horen! Gebruik daarvoor weer de grote blauwe lap. Sta zelf aan de ene kant en laat de leerlingen aan de andere kant staan. Doe een beweging voor en laat de leerlingen die nadoen. Varieer de bewegingen met verschillende lichaamsdelen, zoals armen, benen, voeten, hoofd, schouders, vingers, handen, etc. door een gevarieerd aanbod breng je de leerlingen vast op ideeën en voorkom je dat ze straks alleen maar met hun armen gaan zwaaien. De rol wordt vervolgens overgenomen door een leerling. Als de leerlingen het moeilijk vinden om bij elke nieuwe zin een nieuwe beweging te bedenken, kun je ze ook linten van crêpepapier of sjaaltjes geven. Geef tijdens de muziek af en toe een signaal (bijvoorbeeld door een tik op een bekken of triangel), waarop de tweetallen van rollen wisselen. Afsluiting Tot slot kan de ene helft van de klas aan de kant zitten om naar de andere helft van de groep te kijken, en andersom. Extra/verdieping Het meer is zó groot dat je elkaar niet meer hoort. Daarom moet je elkaar met bewegingen dingen vertellen. Bedenk samen welke gebaren je allemaal kent: ‘hallo’, ‘ga weg’, ík blijf’, ‘hoe laat is het?’, ‘ik weet het niet’, ík heb honger’, ‘wát zeg je?’, etc. etc. Behalve elkaar nadoen, kun je er ook een raad spel van maken! Indien de leerlingen er zelf niet op komen, kun je een aantal briefjes achter de hand houden met suggesties.
7
3.2 We zingen de echo Locatie: Speellokaal Benodigdheden: Losse klankstaven A en Fis, lied ‘Kleine Bever en de echo (cd-fragment 2 en 3) Introductie Voordat het echo lied ‘Kleine Bever en de echo’ wordt aangeleerd kunnen er wat stemvormende spelletjes mee gespeeld worden. Neem hiervoor de klankstaven A en Fis. Speel een aantal korte ritmische improvisaties op de A, die elke keer door de leerlingen worden nagezongen, bijvoorbeeld op ‘noe-noe’. Let erop dat de leerlingen de toom op de juiste hoogte nazingen. Doe hetzelfde met de Fis. Besluit met de laatste regel van het liedje: ‘Kleine Bé-ver…..’(A-A-A-Fis…) en laat het nazingen. Dit stukje kan straks meteen leuk als voor- en na-spelletje voor het lied dienen. Beluister cd-fragment 2, ‘Kleine Bever en de echo’. Leer de leerlingen het echo lied als volgt aan: Zing het lied eerst in het geheel voor. Zing de echo’s uiteraard achter. Vraag de leerlingen hoeveel keer ze de echo horen. Herhaal het lied en laat ze bij de echo hun vinger opsteken. Laat de leerlingen de laatste echo (‘Kleine Bever’) zacht meezingen. Laat de leerlingen ook de tussenliggende echo’s zacht meezingen. De leerlingen zingen het hele lied (waarbij het contrast tussen roep en de echo duidelijk hoorbaar wordt gemaakt). Laat ze niet schreeuwen om het contrast te vergroten. Afsluiting De leerlingen zingen het lied zelfstandig, eventueel met begeleiding van de meezingversie van het lied (cd-fragment 3).
4 Techniek 4.1. We onderzoeken de echo Wat is eigenlijk een echo? Een echo is het weerkaatsen van geluidsgolven tegen een object, maar hoe maak je zoiets duidelijk? Daarvoor moet je eerst weten wat geluidsgolven zijn. Locatie: Klaslokaal Benodigdheden: een stemvork en een (doorzichtig) bakje water. Geluidsgolven kun je laten zien met behulp van een stemvork. Laat de stemvork zien in de kring en laat de leerlingen vertellen of raden wat het is. Sla dan de stemvork aan: houd hem vlak bij het knopje vast en tik met één uiteinde van de vork op de zool van je schoen. Zet hem daarna met het knopje op het hoofd van een leerling, of voor een nog duidelijker toon vlak voor de gehoor ingang. Raak de twee uiteinden van de 8
vork niet aan, omdat je daarmee de toon weer af-dempt . Alle leerlingen willen het nu natuurlijk proberen. Ze kunnen het ook bij elkaar doen. Vervolgens demonstreer je hoe je – als je de stemvork aanslaat en hem omgekeerd met de twee uiteinden in het bakje water houdt – het geluid ook kunt laten zien! Door de trilling van het geluid ontstaan in het wateroppervlak kleine golfjes die weg rimpelen naar de rand van de bak. Die golfjes zijn van het geluid: geluidsgolven. Dat willen alle leerlingen vast óók uitproberen. Laat ze lekker spelen met de stemvork en het water.
5 Beeldende vorming 5.1 We stempelen de echo In dit lesonderdeel maken de leerlingen een ‘echoschilderij’ en bedrukken de een tafelkleed met zelfgemaakte stempels. Die stempels kunnen golven zijn, maar ook een van de dieren uit het verhaal. De echoschilderijen kunnen straks als achtergrond dienen voor de verteltafel. Locatie: Klaslokaal Benodigdheden: Vel stevig papier voor elk leerling, verf en kwasten, potloden, hobby-foam, scharen, alleslijm, blokken uit de blokkendoos of anders stukjes rondhout (doorsnede 5 cm, lengte 10 cm), groot vel gekleurd papier (geeft een mooier effect dan wit papier), lap lichtblauwe stof of een kant-en-klaar stoffen/papieren tafelkleed, (stof)verf in verschillende kleuren, ondiepe bakjes of schoteltjes, tissues of toiletpapier, kranten om de tafels mee af te dekken. Introductie Herhaal in de kring een van de echospelletjes uit de dansof muziekles. In deze spelletjes hebben we de echo laten zien met geluid of bewegingen. Maar een echo kun je ook laten zien; bijvoorbeeld op papier! Demonstreer hoe je een vel papier dubbelvouwt en hoe je boven de vouwlijn met wat verf iets schildert (kan gewoon een vlek zijn). Laat zien hoe je vervolgens heel voorzichtig het papier op de vouwlijn dubbelvouwt, zachtjes aandrukt en de twee helften weer voorzichtig openvouwt. En wat zie je daar? Een ‘echo’ van wat je daarnet hebt geschilderd. Doordat het een afdruk betreft, is de verf minder dik en zijn ook de randen wat minder scherp; net zoals het geluid van de echo vaak zachter en onduidelijker is. Wie wil mag nu een echoschilderij maken. Helemaal mooi wordt het als de echoschilderijen straks gebruikt worden als achtergrond voor de verteltafel. In dat geval kiezen de leerlingen hun onderwerp naar aanleiding van het verhaal. Na het afdrukken lijkt het dan net of je de reflectie van Kleine Bever, of bijvoorbeeld het riet aan de rand van het grote meer, in het water gespiegeld ziet! Hetzelfde kan men stempelen. Stempels kunnen leerlingen heel eenvoudig zelf maken. Bijvoorbeeld van een halve aardappel, waar je een vorm uit snijdt. Nog mooier (en veiliger)is het maken van een stempel van hobby-foam. De leerlingen maken een stempel die past bij het verhaal. Hiervoor gaan ze als volgt te werk: 9
De leerlingen maken een tekening op een stevig vel papier. De tekening mag niet te groot (lastig stempelen, neem te veel ruimte in) en niet te priegelig zijn (moeilijk uitknippen, geeft geen duidelijke contouren). Wanneer je de leerlingen een niet te groot stuk papier geeft, wordt de tekening vanzelf van het juiste formaat. De tekening wordt uitgeknipt en op hobby-foam gelegd. De uitgeknipte vorm wordt met pen omgetrokken en vervolgens weer uit het foam geknipt. De zo ontstane stempel wordt op een blokje uit de blokkendoos of een stuk rondhout geplakt. Dan is de stempel klaar om mee te stempelen: met verf op papier of stof verf op stof.
Wanneer je de tissues (toiletpapier) op de bodem van het bakje legt, ontstaat een soort ‘stempelkussen’. Breng hierop de verf aan en verdeel het een beetje. Het kussen is nu klaar om te stempelen. Proefversie Eerst maken we een proefversie (concept) op een groot vel papier. Daarop mogen alle leerlingen met hun stempel stempelen. Waarschijnlijk wordt het een woest bedrukt vel papier, met véél eenden, bevers en golven. Maar dat mag, daar is het een conceptversie voor. Als iedereen heeft kunnen stempelen, wordt de conceptversie besproken: Hoe ziet ons vel eruit? Hoe is de vlakverdeling? Waar is het leeg, waar is het vol? Ziet water er in het echt ook zo uit? Wat is er mooi geworden, en willen we het straks op ons eigen kleed voor op de verteltafel weer zo doen? Wat moet er straks anders? Bespreek wie er straks wat meer (bijv. golven) op het kleed mogen stempelen, en wie wat minder (bijv. eenden, bevers, otters of schildpadden). Verteltafelkleed De leerlingen stempelen om beurten op het tafelkleed. Wie het moeilijk vindt om niet te veel te stempelen, kan daarna nog even lekker verdergaan op een vel papier of in een boekje. Afsluiting Als afsluiting kun je eventueel met de leerlingen verschillende stoffen bekijken waarop patronen en afbeeldingen worden herhaald. Dat kunnen stoffen zijn van hun eigen kleding, of meegebrachte stof van een theedoek, gordijn of kledingstuk. ‘Lijkt het op wat wij hebben gemaakt? Zien jullie herhaling in de stof of zien jullie elke keer weer iets anders? ‘ Tot slot kan ons zelf bestempelde kleed, als het droog is, op de verteltafel worden gelegd.
10
6. Natuuronderwijs/techniek 6.1 We bouwen een beverburcht Wanneer Kleine Bever eindelijk de overkant van het meer bereikt, ziet hij daar de wijze oude bever, die woont in een huis van modder en berkentakken. Wat is dat voor een huis? De leerlingen bouwen zelf een beverburcht. Locatie: Klaslokaal Benodigdheden: watertafel, allerhande klein materiaal zoals kleine boomstammetjes (gezaagd van een dikke tak), plankjes van verschillende grootte, zand, houtsnippers, dennenappels, verschillende emmertjes, bakjes, (geplastificeerde!) afbeelding van beverburcht en bever dam (www.prentenboek.vangorcum.nl), stenen, kurken, speelgoedbever. Introductie Bespreek nog eens de beverburcht en –dam met de leerlingen. Laat de leerlingen de beverburcht/- dam op zowel de foto (gelamineerd meegeleverd) als op de prent uit het prentenboek zien. Watertafel De leerlingen bouwen een dam in de watertafel. Ze gebruiken daarvoor allerlei materialen: takjes, stenen, zand, etc. Bied het materiaal aan in aparte opbergbakken. De waterbak kan eventueel aangevuld worden met wat warm water, als het leidingwater te koud is. Laat de leerlingen aan de watertafel lekker spelen en bouwen. Zorg voor waterdichte schorten of laat de leerlingen spelen met ontbloot bovenlijf. Zorg wel voor droge kleren. De vraag is natuurlijk: houdt de dam het water tegen? Verteltafel: De leerlingen kunnen ook op de verteltafel een bever dam bouwen, door op een blauwe lap (water) met allerhande materiaal te stapelen. Ze kunnen dan niet uitproberen of hij ook inderdaad water tegenhoudt, maar er wel in spelen met de verschillende dieren en bootjes.
11
6.2 Bootjes vouwen In deze verwerkingsvorm maken de leerlingen hun eigen bootjes en testen die in het water. Hoeveel gewicht kan het bootje dragen? Locatie: Klaslokaal Benodigdheden: Aluminiumfolie, knikkers, papier en stiften, kopieën werkblad staafdiagram (zie www.prentenboek.vangorcum.nl). ‘Hoeveel dieren stappen er in de boot? ‘ stel dan de volgende vraag: ‘hoe denk je dat jij wist dat zijn bootje dat kon houden en niet zou zinken met zoveel dieren in zijn boot?’ Laten we zelf ook bootjes gaan maken en proberen hoeveel er in ons bootje kan! In kleine groepjes vouwen de leerlingen hun eigen bootje van aluminiumfolie. Dat vraagt om samenwerken en uitproberen, maar ook dat is een doel op zich. Welke vorm is het geschiktst? Waarschijnlijk zullen de leerlingen eerst bootjes gaan vouwen in de hun bekende bootvorm: een punt van voren en van achteren en onderaan een kiel. Al doende zal echter blijken dat een dergelijk bootje kan gaan kiepen, en dat een rond, plat bootje een veel groter draagvermogen heeft. (hier komen ze uiteindelijk zelf wel achter). Als het bootje klaar is, mag het in de watertafel on in een bak met water rondvaren. Daar kan er zo nodig nog wat aan gesleuteld worden. Dan vullen de leerlingen hun bootje met knikkers. Een voor een leggen ze de knikkers voorzichtig in hun bootje, net zolang tot het dreigt te zinken. Spelenderwijs doen ze zo ervaringen op met de onderlinge relatie tussen drijfvermogen, vorm en stevigheid van het gebruikte materiaal en het principe van drijven en zinken. Uiteindelijk is de grootste vraag natuurlijk welke groep de meeste knikkers in hun bootje krijgt, en dus de sterkste heeft gebouwd! Wat oudere leerlingen kun je dat in een staafgrafiek laten aangeven. Geef ze daarvoor een kopie van het werkblad. Bij elke knikker in de boot kan er één rondje (van onderaf) worden ingekleurd. Wanneer alle staafgrafieken naast elkaar worden gelegd is in een oogopslag te zien welke boot gewonnen heeft!
1.
O O O O O O
2.
O O O O O O
3.
O O O O O O
De boot van: 1. Stern, Jet, Alisha 2. Anne-Lotte, Luuk, Noor 3. Jan, Annabel, Jim Op de site www.ontdekplek.nl kun je kiezen uit nog veel meer bruikbare lesideeën .
12
Afsluiting Bekijk en bespreek de vorm en uiterlijk van de boot die de meeste knikkers kon dragen. Hoe ziet die boot eruit? Welke boot kon de minste knikkers dragen? Hoe komt dat? Het antwoord zit hem natuurlijk in het draagvermogen: hoe groter het wateroppervlak dat het bootje bestrijkt, hoe groter het draagvermogen. Na deze conclusie vinden de bootjes hun plekje bij de verteltafel.
6.3 De hardste taart die ooit gebakken is Locatie: Klaslokaal Benodigdheden: Vaseline, ingrediënten voor ‘de hardste taart die ooit gebakken is’, bakpapier, een aantal bakplaten, afhankelijk van het aantal groepjes, een oven. Introductie In de volgende verwerkingsvormen rondom natuuronderwijs gaan de leerlingen bekijken hoe waterdieren zich in het water droog houden en hoe een bever zijn tanden kort houdt. Daarvoor moeten de leerlingen eerst iets weten over deze dieren en hun leefgewoonten. Vertel ze in de kring over deze dieren: hoe ze eruitzien, hoe ze leven en wat ze eten. Bekijk met de leerlingen het boek over bevers wat in de collectie zit. Vet en tanden Praat met de leerlingen over het verschil tussen de bever (ruwharig, eet planten) en de otter (gladharig, roofdier, eet vis). Alle vier de dieren uit het verhaal – de bever, otter, eend en schildpad – leven in het water, dus hun vacht en veren moeten vet zijn om het water af te stoten. Hoe werkt dat precies? Laat de leerlingen hun hand insmeren met vaseline, onder water houden, afschudden en de druppeltjes zien liggen. We kunnen met onze handen de vaseline uitsmeren. De dieren verdelen het vet over hun veren of vacht met hun snavel (eend) of bek. Heel bijzonder zijn de bevers grote voortanden. Er zit een harde laag oranje glazuur op, waarmee hij veel houtsoorten kan doorknagen – zelfs bomen! De bever moet flink knagen om zijn tanden kort te houden. Misschien kennen sommige leerlingen dat wel van hun hamster thuis. De bever doet dat door takken en schors af te knagen die hij vervolgens weer gebruikt om een beverburcht en –dam van te bouwen. Goed idee: wij kunnen de hardste taart ter wereld voor Kleine Bever bakken, om hem te helpen zijn tanden kort te houden! Lees daarvoor eventueel het verhaal ‘Hardste taart die ooit gebakken is’, uit het Taartenboek van Toon Tellegen. Het verhaal wordt gelamineerd meegeleverd. Het verhaal over Bever die de hardste taart ter wereld gaat bakken om die samen met zijn vriend Specht op te eten is kostelijk. Hier het recept: De hardste taart die ooit gebakken is Benodigdheden 75 gram bloem 150 gram donkerbruine basterdsuiker 50 gram zachte boter 25 gram grof gehakte amandelen 15 halve amandelen 2 eetlepels water een mespunt kaneel Extra klaarleggen
13
Voor elke tafel leerlingen een eigen, met bakpapier beklede bakplaat. (Dan kunnen, terwijl het ene groepje een taart laag bakt de deegknikkers door de volgende groep vast klaargelegd worden.) Bereiding 1. Verwarm de oven 10 minuten voor op 180° C. 2. Roer in een kom de boter en suiker door elkaar 3. Meng de bloem en het kaneel en zeef dit boven de kom. Doe er de gehakte amandelen bij. 4. Kneed snel tot deeg en laat de leerlingen er balletjes ter grootte van een knikker van draaien. 5. De eerste groep legt 15 knikkers op de bakplaat, in de vorm van een opgevulde ring. Zorg dat ze ongeveer 4 cm van elkaar af liggen. Druk ze met de duim iets plat. 6. Bak de knikkers 7 minuten. Ze zijn nu heel plat en dun geworden en aan elkaar vastgeplakt tot één grote, min of meer ronde plak. Schuif de plak met bakpapier en al op het aanrecht. Door het afkoelen zal hij hard worden. Ondertussen heeft de volgende groep al een nieuwe ring gemaakt. Schuif de nieuwe plaat in de oven. 7. Ga zo door tot al het deeg op is. 8. Versier de laatste plak met amandelen. 9. Leg alle afgekoelde lagen op elkaar op een platte schaal of plank. Je kunt de taart niet in stukken snijden. Breek er gewoon stukken af. Afsluiting De taart wordt als hij klaar is natuurlijk lekker opgegeten!
7. Dans In deze dansles vormt de ene helft van de leerlingen samen een ‘beverburcht’ en danst de andere helft erdoorheen als beverleerlingen. Locatie: Speelzaal Benodigdheden: cd-fragment 4, cd-speler. Introductie Bekijk van tevoren nog eens de foto van de beverburcht en bespreek de ervaringen die de leerlingen hebben opgedaan met het zelf bouwen van een beverburcht.
7.1 Dans de beverburcht Wij kunnen ook met elkaar een beverburcht bouwen! Dat gaat als volgt: 1. Vier leerlingen staan als een standbeeld in het midden van het lokaal met een open ruimte ertussen. Ze maken poortjes met hun lichaam zodat andere leerlingen er in en uit kunnen dansen. Start de muziek en laat de overige leerlingen door deze beverburcht dansen. Let op: zorg ervoor dat je de poortjes niet aanraakt, want dan gaan ze kapot! 2. Een aantal kinderen mag de beverburcht aanvullen, zodat hij ingewikkelder wordt. De rest van de beverkinderen danst er weer doorheen. 3. De rollen worden omgewisseld. 4. De beverkinderen ‘voeren reparaties uit’ aan de beverburcht, dat wil zeggen: ze mogen dingen aan het standbeeld veranderen en andere combinaties maken. Afsluiting 14
Alle beverkinderen zitten op de grond aan de lange zijde van het lokaal. Een van de leerlingen is de oude wijze Bever. Zodra de muziek start, mag de oude wijze Bever een voor een beverkinderen aanwijzen die in het midden van het lokaal de beverburcht gaan bouwen. Eén beverkind begint en elk volgend leerling mag de beverburcht aanvullen. Ze moeten er wel voor zorgen dat er een opening in het midden van de burcht blijft en een toegang tot die opening. Uiteindelijk vormen alle leerlingen samen de beverburcht. Tegen het eind van het muziekfragment gaat de oude Bever door de ‘deur’ de beverburcht binnen en er lekker liggen slapen. De muziek is dan afgelopen of draai hem zachtjes weg. Wijs vervolgens (in absolute stilte, want de oude wijze Bever slaapt!) een voor een de leerlingen aan die zachtjes naar de uitgang van het klaslokaal mogen sluipen. Pas als iedereen bij de uitgang staat, roepen alle beverleerlingen: ‘WAKKER WORDEN!’ Dan kunnen we, met de oude wijze Bever voorop, weer terug naar het klaslokaal.
7.2 Vriendschap Samenzijn is belangrijk voor vriendjes. Dat is concreet te maken met behulp van het contrast: groep/alleen. Wat doe je met vriendjes? Verzin activiteiten die je samen moet doen. Ook uitbeelden kan: hand in hand lopen, rug aan rug, knuffelen enzovoorts. Het liedje ‘we maken een kringetje’ met de bijbehorende dans past prima bij het onderwerp.
8. Drama Het hele verhaal van Kleine Bever leent zich niet echt om in zijn geheel met de leerlingen na te spelen; daarvoor zijn er te weinig gesprekken om uit te diepen. Wel kunt u gebruik maken van het als bijlage mee geleverde toneelstuk waarbij er een aantal rollen zijn bijgemaakt ( zie 8.2). Los van het verhaal kunnen de leerlingen wel de verschillende dieren spelen. Locatie: Spellokaal Benodigdheden: Prentenboek Kleine Bever en de echo
8.1 Introductie Bekijk samen het boek en breng de verschillende dieren nogmaals in herinnering Eend We zwemmen om beurten in de kring als een eend. Schud je eens lekker droog! Laat leerlingen die iets mooi en duidelijk uitbeelden (waggelen, kleine pasjes) door andere leerlingen nadoe om ze op meer ideeën te brengen. Je kunt nog even terugkoppelen naar natuuronderwijs: ‘Hoe houdt een eend ook alweer zijn veren vet? Laat eens zien met je “snavel “?’ Vervolgens laten twee leerlingen zien hoe je in eenden taal met elkaar praat. Laat het tweetal bijvoorbeeld aan elkaar vertellen wat ze hebben gedaan tussen het wakker worden en nu. Eerst in gewone taal, daarna in eenden taal. Of: ‘Beschrijf in eenden taal hoe je slaapkamer eruitziet.’ Vervolgens doen alle leerlingen in tweetallen hetzelfde in eenden taal. Dat zal een gesnater worden!
15
Schildpad Alles wat een schildpad doet, gaat heel langzaam. Hij praat ook heel langzaam. We praten allemaal als een schildpad. Hoe praat een schildpad die zich alleen voelt? En hoe praat een schildpad die boos is? Een schildpad beweegt ook heel langzaam. We lopen allemaal als schildpad door het lokaal: laat eens zien hoe langzaam je kunt? Echt goed in slow motion bewegen vraagt veel concentratie, want niet alleen de aanzet, maar de hele beweging moet vertraagd te zien zijn. Laat leerlingen die het goed doen het eens aan de rest van de klas zien. Otter en Bever Een Bever is van zichzelf vrij zwijgzaam, maar als hij geluid maakt doet hij dat door te blazen of zacht te piepen. Otters fluiten en grommen graag. Laat het volgende eens zien en horen: Een otter die bang is; Een bever die heel slaperig is; Een bever die heel zenuwachtig is; Een otter die gromt als hij lekker in het zonnetje zit. Tenslotte kun je leerlingen de gesprekken laten voeren binnen de context van het prentenboek. Afsluiting Een aantal leerlingen speelt het gedeelte van het verhaal waar Eend en Schildpad in de boot stappen op de verteltafel uit, terwijl de andere leerlingen kijken. Ze laten Eend en Schildpad praten op de manier die we eerder hebben geoefend.
8.2 Toneel Toneelspelen is voor jonge leerlingen altijd aantrekkelijk. Zij vinden het over het algemeen heel leuk en interessant om iemand anders te kunnen zijn. Wanneer daarbij verkleedkleren of andere materialen worden gebruikt, wordt het nog spannender. Als bijlage vindt u een volledig uitgewerkt toneelstuk. Een leuke afsluiting van het school-brede project.
16
9. Tot slot In dit project hebben de leerlingen het verhaal van Kleine Bever op verschillende manieren verkend: door te zingen, door taarten te bakken, te spelen met water enzovoorts. Al spelend hebben ze ontdekt wat een echo is, hebben ze iets over de bever en otter geleerd en deze dieren zelfs dansend tot leven gebracht. Veel van deze activiteiten monden uit in zelf ontwikkeld materiaal dat de leerlingen op de verteltafel konden gebruiken. Daar blijft het nu ook een tijdje liggen, om door de leerlingen gebruikt te worden in hun spel. Ze kunnen het verhaal telkens opnieuw uitspelen, of er avonturen bij verzinnen. Op een bepaald moment merk je vanzelf dat de aandacht voor de verteltafel verslapt. Dat is het moment om hem leeg te ruimen. Waarmee het project van Kleine Bever en de echo is afgerond…………… Het is tijd om een nieuw prentenboek aan te bieden. Bijvoorbeeld het boek van het voorleesproject of het boek wat is aangeboden tijdens het bibliotheekbezoek.
17