Een handleiding voor de leerkracht
>Inhoud 1.
2.
Inleiding
Algemeen Inhoud kist Plattegrond parcours
Wegrijden Recht rijden Met één hand sturen Over smalle paden fietsen Afstanden inschatten Van rijstrook wisselen Rijden over schuin wegdek Over korte afstanden stoppen
Basisoefeningen 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 3.6 3.7 3.8
2
Werkbladen 4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 4.6 4.7 4.8
Opzet 2.1 2.2 2.3
3.
4.
Wegrijden Recht rijden Met één hand sturen Over smalle paden fietsen Afstanden inschatten Van rijstrook wisselen Rijden over schuin wegdek Over korte afstanden stoppen
5.
Extra oefeningen per groep 5.1 5.2 5.3 5.4
Groep 1 en 2 Groep 3 en 4 Groep 5 en 6 Groep 7 en 8
1 > Inleiding ROVL-fietsvaardig: hoe veilig fietst uw kind? Kinderen die op de fiets naar school gaan, zijn gezond bezig. Maar fietsen ze ook veilig? ROVL-fietsvaardig test en verbetert de vaardigheid van kinderen in alle groepen van de basisschool.
Korte beschrijving Fietsvaardig is een pakket van oefeningen waarmee praktische fietsvaardigheden (beheersing over de fiets) kunnen worden geoefend op een speciaal fietsparcours. De volgende vaardigheden komen aan bod:
Zelfstandig in het verkeer Wie aan het verkeer deelneemt, moet de baas zijn over zijn voertuig. Voor de auto gaan we naar een rijschool, fietsen leren we spelenderwijs. Dat laatste blijkt vaak onvoldoende. De ongevalcijfers bewijzen dat.
• wegrijden en omkijken • afstanden inschatten tijdens het fietsen • veilig van rijstrook wisselen (omkijken, hand uitsteken, sturen en zeker rijden) • stoppen over een korte afstand • nauwkeurig met één hand sturen • rijden over schuin wegdek op een korte smalle strook • recht rijden over een lange smalle strook • in bochten naar links en rechts over smalle paden fietsen
Kinderen komen meestal voor het eerst echt zelfstandig in het verkeer terecht bij de gang naar de basisschool. We helpen hen bij het vinden van de weg, de beste route en stimuleren dat ze samen met anderen fietsen. Maar kunnen ze goed genoeg fietsen? Testen en verbeteren Lang niet elke ouder durft die vraag volmondig met 'ja' te beantwoorden. Om aan deze twijfel een eind te maken, biedt de provincie Limburg met het pakket Fietsvaardig, via de basisscholen die het verkeersveiligheidslabel (LVL) hebben ontvangen, de kans de fietsvaardigheid te testen en te verbeteren. Zo dragen we bij aan de verkeersveiligheid en heeft u de kans uw kind met voldoende bagage (en niet alleen schoolboeken!) veilig het verkeer in te sturen.
Een school kan rond het fietsparcours andere acties verbinden zoals een fietscontrole-actie, een fietsverlichtingsactie, een schoolwedstrijd, regionale wedstrijden en eventueel deelname aan de Nationale Finale Trapvaardig (Project Street-Wise van de ANWB).
3
Een verkeersplein op school Wat is het? In een beschermde omgeving oefenen in het verkeer door het schoolplein om te toveren tot verkeersplein! De kinderen van alle klassen kunnen oefenen met verschillende verkeerssituaties. U kunt uw schoolplein ombouwen met het verkeerspleinpakket. In het pakket zitten allerlei middelen om routes te maken en situaties na te bootsen. Betrokkenen Ouders, verkeersouders en ook de politie kunnen helpen bij de uitvoering van het project.
Kies voor mobiele verkeersborden, verplaatsbare zebrapaden,.... Pas de signalisatie aan het lesonderwerp aan. Trapauto's zijn enkel nuttig om, bij gelegenheid, autoverkeer te simuleren.
Door het aanbrengen van één of meer verkeerssituaties op het schoolplein kan dit worden gebruikt als oefenterrein voor fietsvaardigheidstraining voor verschillende groepen leerlingen.
Het verkeersparcours als hulpmiddel Het verkeersparcours is een schakel tussen het verkeersonderwijs in de klas en de werkelijke situatie waar de kinderen iedere dag mee te maken krijgen. Met een permanent parcours op uw schoolplein kan iedere verkeersmethode nu vrij gemakkelijk in de praktijk gebracht worden zonder al te veel voorbereiding.
Het verkeersplein heeft een dubbele functie: bepaalde gedragingen aanleren én nagaan wat de kinderen nog niet (goed) kunnen. Daarom moet het parcours bruikbaar zijn voor 4 à 12-jarigen. De kinderen verplaatsen zich te voet of met de fiets, want dat zijn de verkeersrollen die ze moeten aanleren.
Juist het opbouwen en opruimen van een verkeerssituatie voor een verkeersoefenles vergt veel tijd. Op een doordacht verkeersparcours is voortaan vrijwel iedere oefensituatie altijd bij de hand en direct beschikbaar. Bovendien is een oefensituatie als onderdeel van het grotere geheel aantrekkelijker.
De school kan zorgen voor een beperkt stratenpatroon op de speelplaats, met uitsluitend variabele situaties. Het is een onmisbare schakel tussen de theorie en de verkeerswerkelijkheid. Vraag de medewerking van de oudervereniging voor het vervaardigen of aanschaffen van verkeersborden- en lichten.
Natuurlijk kan op een schoolplein nooit de werkelijkheid geoefend worden. De werkelijkheid kan echter wel zo goed mogelijk nagebootst worden. Het verkeersparcours is hiervoor heel geschikt. Door naast de lessen in de klas ook regelmatig de praktijk te oefenen, mag een groter effect op het verkeersgedrag van de kinderen verwacht worden.Hierna staan enige suggesties en tips om het praktisch verkeersonderwijs op uw school nieuw leven in te blazen. Het is niet de bedoeling om kant en klare lessen aan te reiken. Hiervoor is er een overvloed aan didactische hulpmiddelen op de markt. Het is aan u om het verkeersparcours verder in uw opvattingen, ideeën en lesmethoden onder te brengen.
Een ruimte van 25 x 15 meter op school volstaat. Voorzie zo weinig mogelijk kruispunten en zo weinig mogelijk vaste signalisatie. Probeer wel bekende situaties (rotonde, t-splitsing, één-richtingsweg, …) uit de schoolthuisroutes van de kinderen op het plein te projecteren.
4
Zorg er voor dat op het plein situaties opgenomen zijn waar je de beschreven oefeningen in kunt plaatsen: rotonde om rondjes te rijden, smalle straat om elkaar te passeren, doodlopende straat om de remproef te doen.
2 > Opzet 2.1
ALGEMEEN
Om dit hoofdstuk draait het. Het geeft in een vast stramien de praktische omschrijving van de oefeningen. Via motivatie vanuit het dagelijkse fietsen Handleiding voor de leerkracht
worden noodzaak van de vaardigheid en de opzet van de oefeningen uitgelegd. Ook in de werkbladen voor de leerlingen zit dit stramien. Werkblad voor de leerling
Doel Beschrijft uiteindelijke doel van de oefening. Samenhang met de praktijk Geeft aan wanneer de vaardigheid bij het fietsen in de praktijk van alledag nodig is.
Even bijpraten Kinderen zijn zelf aan het werk om de relatie tussen oefening en vaardigheid te leren zien.
Voorbeeldvragen Beantwoorden van deze vragen helpt kinderen het belang van de vaardigheid te onderkennen. Oefening Praktische beschrijving en tekening van de oefening en de opbouw ervan. Basisoefening Beschrijving van de basisoefening.
Wat moet je straks gaan doen? Bespreek wat de leerling straks moet doen.
Fouten Overzicht van fouten die bij de oefening gemaakt kunnen worden. Tips voor behendigheid Handigheden om kinderen te helpen met het aanleren van de vaardigheid en het volbrengen van de oefening. Achter in de handleiding zijn extra tips per bouw opgenomen. Op www.basislink.nl vindt u veel lesideeën.
Dat is handig! Geeft de handigheden waarmee de vaardigheid snel is aan te leren.
Varianten Omschrijft een aantal moeilijker en makkelijker varianten op de basisoefening. Opbouwinstructies: benodigde materialen Overzicht van materialen en hulp die nodig zijn bij het doen van de oefening.
De beschrijving van de oefening geeft u als leerkracht voldoende informatie om met de klas naar de oefening toe te werken. Een gesprek over de dagelijkse fietspraktijk in de schoolomgeving is een goede start. Hier kunnen meerdere oefeningen tegelijk in worden meegenomen. Voorbeeldvragen helpen dit gesprek te sturen. Omdat het van belang is dat de kinderen zelf ook ontdekken wat er speelt zijn in de
werkbladen opdrachten verwerkt. Het uitvoeren van de opdrachten en het beantwoorden van de vragen versterkt het gewenste proces. Dit werken kan klassikaal, in kleine groepen en eventueel ook thuis. Dit laatste heeft het voordeel dat ook de ouders bij de actie betrokken kunnen worden. Per oefening is een werkblad beschikbaar.
5
Na het werken met de bladen weten de kinderen ook wat er rond de oefening van hen verwacht wordt. Hierdoor kan ook het oefenen zelf soepel verlopen. Werkbladen Deze bladen zijn zo opgezet dat de kinderen er, na de introductie in de les, zelfstandig mee kunnen werken. Dat kan klassikaal, maar ook in kleine groepen of individueel. Een optie die aandacht verdient, is het thuis werken aan de werkbladen. Dit biedt de mogelijkheid de ouders bij het project te betrekken. Dat is voor het oefenen buitenschools van groot belang. Het stramien Even bijpraten De bladen starten steeds met een introductie vanuit de alledaagse fietspraktijk. Waar mogelijk wordt gevraagd naar eigen ervaringen. De introductie is er steeds op gericht de waarde van de vaardigheid te onderkennen. Wat je straks moet gaan doen? Vervolgens wordt kort uitgelegd welke oefeningen er gedaan moeten worden, wat daarbij belangrijk is en welke fouten gemaakt kunnen worden. Dat is handig. Tot slot worden enige tips gegeven die kunnen helpen bij het goed aanleren van de vaardigheid. Waar nodig zijn waarschuwingen en veiligheidstips toegevoegd.
6
2.2
INHOUD KIST
1 geplastificeerde inhoudsopgave van de materialen 1 DVD met instructiefilm 1 gedrukte handleiding 12 15 1 1 1 1 1
gegalvaniseerde voetplaten pylonen set markeerhoedjes (40 stuks) rol afzetband (50 meter)* emmertje stoepkrijt* klapbord / rondeteller rolletje (sisal)touw - om resp. 1x5 meter en 3x3 meter af te meten 1 metalen afstandsmal/stang van 50 cm 2 stop/vertrekborden: groen/rood 1 metalen stang van 1 meter 1 rijvlak van Multiplex met anti-slip van 5 meter, voor de oefening rechtdoor fietsen 1 rijvlak van Multiplex met anti-slip van 3 meter, voor de oefening schuine kant fietsen 10 gegalvaniseerde palen 2 ronde buizen incl. magneet en kunststof ketting van 3 meter en handvat voor oefening ‘met 1 hand sturen’ 2 hangsloten met ieder 2 sleuteltjes *
Materialen die “op” zijn s.v.p. zelf aanvullen.
2.3
> Plattegrond Parcours
7
NOTITIES BIJ PARCOURS
8
3 > Basisoefeningen 3.1 WEGRIJDEN (START) Doel Leren wegrijden en vrijwel gelijktijdig een aantal handelingen (goed uitkijken, opstappen en aanzetten) uitvoeren die nodig zijn om weer veilig aan het verkeer te gaan deelnemen. Samenhang met de praktijk Wegrijden doe je vaker dan je denkt. Als je thuis, bij school, sport of vriend weggaat. Als je stil hebt gestaan bij een kruising, spoorwegovergang, stoplicht, voorrangsweg, friettent, brievenbus of zomaar. Zoek met de klas momenten waarop ‘wegrijden’ zich voordoet. Gebruik een plattegrond van de omgeving of wandel ronde de school om de situaties samen te ontdekken. Verkeerstekens dwingen tot stoppen en dus tot wegrijden. Besteed aandacht aan deze tekens. Bespreek waar ander verkeer vandaan kan komen. Voorbeeldvragen Moet je onderweg naar school vaak stoppen? Staan er tekens op straat of zijn er verkeerslichten? Werken de verkeerslichten altijd? Welke verkeerslichten staan op een kruising onderweg naar school tegelijk op groen? Wat betekenen de lichten van een verkeerslicht? Wat betekent het onderbord ‘Fietsers rechtsaf toegestaan’? Waar staat zo’n bord? Waar moet je als fietser op letten? Oefening Uitvoering Startstreep tussen 2 pylonen die 1 meter uit elkaar staan. Bij de oefening hoort een bord (‘ROOD = stoppen/GROEN = doorrijden’).
Wat te doen Het bord staat op ROOD en het kind staat met de fiets voor de stopstreep. Bij GROEN mag het wegrijden, maar ….. moet dan wel goed opletten. • Kijk waar het ‘gevaar’ vandaan komt. • Links achter? Recht voor? Links? Rechts? • Komt er niets aan? Dan wegrijden. Basisoefening De oefening is uitgezet. Leg nog even uit wat er gedaan moet worden. Dan kan direct worden geoefend. Na het signaal van de begeleider (of een kind) mogen de kinderen één voor één de oefening doen. De begeleider beoordeelt de uitvoering en bespreekt wat er fout ging. Fouten Veel gemaakte fouten zijn: • Niet omkijken. • Te vroeg wegrijden. • Slingerend wegrijden. • Voet aan de grond of afstappen. • Botsen tegen de andere verkeersdeelnemer. Tips voor behendigheid • De oefening vraagt geen grote motorische vaardigheid. De moeilijkheid schuilt in het bewust omkijken en daarna vlot wegrijden. Dat is niet voor iedereen even makkelijk goed uit te voeren. Lukt het niet, doe het nog eens rustig over. • Zorg bij het starten dat de trapper waarmee je begint op 1/2 van de hoogte staat. Dan hoef je niet te steppen en hebt eerder voldoende vaart. • Kijk niet teveel om je heen. Voor je het weet fiets je bovenop iets of iemand anders.
9
3.2
RECHT RIJDEN
Doel Inzicht geven dat soms de ruimte ontbreekt om ‘breed’ te fietsen en aanleren goed recht te blijven fietsen zonder het evenwicht te verliezen, ook als dit langzaam moet. Samenhang met de praktijk Tegenliggers en inhalend verkeer laten vaak weinig ruimte over als je fietst langs een sloot, geparkeerde auto’s, wegwerkzaamheden, oneffenheden in het wegdek, de stoeprand of een trambaan. Dan moet je goed recht kunnen rijden. Want als je valt of slingert kunnen er vervelende dingen gebeuren. Probeer met de kinderen deze situaties te herkennen en ook de gevaren te ontdekken. Zoek deze plaatsen op een plattegrond of rond de school. Bespreek deze. Voorbeeldvragen Waar is de weg erg smal of heeft deze een zachte, kapotte berm? Waar komen vrachtwagens of bussen vaak langs rijden? Word je daar ook door andere auto’s ingehaald? Is er in de buurt een weg langs een sloot? Waar staan vaak auto’s langs de weg geparkeerd? Weet je een bushalte langs de weg? Waar staan vaak vrachtauto’s te lossen? Fietsen jullie wel eens naast elkaar op een smal fietspad? Of op de weg? Weet je ook waar je dan op moet letten? Heb je dat een keer meegemaakt? Ben je toen zenuwachtig geworden of afgestapt? Oefening Uitvoering 1 rijvlak van Multiplex met anti-slip van 5 meter lang Wat te doen Aan komen fietsen en de plank op rijden. Netjes over de plank fietsen zonder er af te raken. Aan het eind de plank verlaten.
10
Basisoefening De oefening is uitgezet. Leg nog even uit wat er gedaan moet worden. Op aangeven van de begeleider mogen de kinderen één voor één over de plank rijden. De begeleider beoordeelt de uitvoering en geeft aan wat er fout ging. Fouten Veel gemaakte fouten zijn: • Wiel van de plank. • Beide wielen van de plank. • Te vroeg de plank verlaten. • Voet aan de grond of afstappen. Tips voor behendigheid • Er is enige angst te overwinnen. Vaart houden en zeker fietsen. Na een aantal keren achter elkaar proberen lukt het meestal wel. • Laat het kind kijken naar een vast punt aan het einde van de plank. Ga als begeleider aan het einde van de oefening staan of kies een richtpunt. • Als de fiets van de plank raakt niet proberen er weer op te komen. De kans op vallen is groot. Gewoon nog een keer opnieuw laten proberen (in de wedstrijd krijgt een kind ook maar één keer strafpunten voor het van de plank rijden). Varianten De oefening kan stapsgewijs worden opgebouwd. Variant 1: Start met een krijtbaan van ± 30 cm. Maak deze steeds smaller tot de breedte van de plank (15 cm.) is bereikt. De oefening kan ook moeilijker gemaakt worden. Variant 2: Fietsen met bagage op rug of fiets maakt de opdracht een stapje lastiger. Variant 3: Langzaam rijden is moeilijker. Variant 4: Heel lastig is het de oefening met één hand te rijden.
Opbouwinstructies Benodigde materialen 5 Rijstroken Handeling: Steek de rijstroken in elkaar, zodat één lange rijstrook ontstaat. Tip: Voor deze oefening is enige snelheid vereist. Situeer deze dus niet te dicht op de voorgaande hindernis. Zorg tijdens het gebruik voor controle op de rijstrook, zodat deze goed aaneengesloten en recht blijft liggen. Waarschuwing: nadat een leerling van de rijstrook is gereden moet die niet proberen er weer op te rijden.
11
3.3
MET ÉÉN HAND STUREN
Doel Leren met één hand een goede en duidelijke bocht sturen en langzaam rijden zonder te slingeren of te vallen. Samenhang met de praktijk Fietsen is bochten maken. Liefst met twee handen aan het stuur, maar soms moet het met één hand. Als je iets in je hand hebt, je hand uit steekt of naar een kennis zwaait moet je toch een goede bocht kunnen maken. Bespreek dit met de kinderen. Zij herkennen dit en kunnen nog meer voorbeelden geven. Bespreek ook het besef dat bochten nauwkeurig gereden moeten worden om het andere verkeer niet te hinderen. Kennen ze de rotonde en met name de fietsrotonde? Voorbeeldvragen Waar maak je bochten? Zijn daar scherpe bochten bij? Moet je daar je hand uitsteken? Wat is dan het gevaar? Zijn er in de omgeving rotondes voor fietsers? Wat is het belang van het tijdig aangeven dat je een bocht maakt? Moet je aangeven dat je een rotonde verlaat? Zijn er in de buurt vluchtheuvels? Waarom moet een bocht op de weg duidelijk gereden worden? Fiets je vaak met iets in je hand? Doe je als het koud is weleens een hand in je jaszak? Mag je als je fietst naar iemand zwaaien? Oefening Uitvoering Twee paaltjes, 2,8 cm uit elkaar. Daartussen een ketting die draait om de paal in het middelpunt. Aan het andere einde een ‘handvat’, dat rust op een magneet op de tweede paal. Wat te doen Rustig aanrijden, het ‘handvat’ pakken, met één hand aan het stuur de cirkel fietsen en het ‘handvat’ zonder stoppen op de magneet terugleggen. De ketting mag de grond niet raken.
12
Basisoefening De oefening is uitgezet. Leg nog even uit wat de bedoeling is. Op aangeven van de begeleider doen de kinderen een voor een de oefening. De begeleider beoordeelt de uitvoering en geeft aan wat er fout ging. Fouten Veel gemaakte fouten zijn: • Handvat missen bij het aanrijden. • Ketting raakt tijdens het rijden de grond. • Middenpaal valt om. • Handvat valt bij het neerleggen. • Voet aan de grond of afstappen. Tips voor behendigheid • Instrueer de kinderen rustig te rijden. • Prent de bocht vooraf goed in het geheugen. • Demonstreer dat alleen het ijzeren deel van het handvat op de magneet ‘pakt’. Varianten Deze oefening is lastig, maar kan ook opgebouwd worden. Variant 1: Laat deze eerst lopend doen. Variant 2: Teken een cirkel en laat eerst hierop oefenen. Variant 3: Doe de oefening ook eens met bagage op rug of drager. Variant 4: Iedereen heeft een ‘voorkeurhand’. Laat ook oefenen met de andere hand. Opbouwinstructies Benodigde materialen 1 kunststof ketting met handvat 1 paal met vleugelmoer 1 paal met magneetkop 2 steunen met vleugelmoer 1 Krijt 1 Touw – 3 meter
Handeling 1. Zet beide palen in de steunen en draai deze met de vleugelmoeren vast. 2. Zet in het hart van de cirkel de steun en paal met vleugelmoer. 3. Zet de paal met magneetkop in de tweede steun en plaats deze op de cirkellijn. De kunststof ketting licht gebogen laten hangen. Tip Om deze oefening te vereenvoudigen kan met behulp van een steun, het touw en het stoepkrijt een cirkel met een straal van 2,80 meter worden getrokken.
13
3.4
OVER SMALLE PADEN FIETSEN
Doel Leren om met weinig uitwijkruimte bochten naar links en naar rechts te maken. Samenhang met de praktijk Tijdens het fietsen maak je voortdurend grote en kleine bochten. Op smalle fietspaden, tussen de paaltjes bij de school, in de poort achter het huis. Laat kinderen voorbeelden aangeven waar dat zo is. Als er dergelijke situaties ook in de nabije omgeving zijn ga daar dan eens met de kinderen kijken. Ook fietspaden met verkeer in twee richtingen zijn, door inhalen en uitwijken, trajecten waar zich dit voordoet. Kinderen zullen dit zeker herkennen en de risico’s spreken voor zich. Als je niet goed stuurt bots je tegen de muur, de tegenligger, het paaltje of de auto. Voorbeeldvragen Zijn er smalle fietspaden in de buurt? Zijn er ook bochten in? Waar staan paaltjes waar je tussendoor moet slingeren? Waar fiets je tussen de tuinhekjes allerlei bochten? Fiets je weleens in de poort achter het huis? Waar zijn op de weg smalle fietsstroken met bochten? Moet je wel eens tussen geparkeerde auto’s en bussen door slingeren? Waar is dat? Oefening Uitvoering Een dubbele rij markeerhoedjes vormt een pad van 50 cm breed, in de vorm van een acht. De ene cirkel is groot en heeft een in- en uitgang. De andere cirkel is klein. De kruising van de twee cirkels is wisselpunt. Wat te doen Het kind komt aanrijden en fietst met voldoende vaart de ‘acht’ binnen. Waar de cirkels elkaar raken gaat het over in de andere cirkel. Daarna wordt de eerste cirkel afgemaakt en verlaat het kind de ‘acht’. Jij mag geen markeerhoedjes omgooien en niet buiten de cirkel rijden.
14
Basisoefening De oefening is uitgezet en het oefenen kan direct beginnen. Laat de kinderen vervolgens één voor één rustig, maar met voldoende snelheid de ‘acht’ inrijden. Ze moeten goed in het midden rijden. Fouten Veel gemaakte fouten zijn: • De ingang missen. • Eén of meer markeerhoedjes omgooien. • Met één wiel buiten de cirkel komen. • Met beide wielen buiten de markeerhoedjes komen. • De kleine cirkel missen. • Voet aan de grond of afstappen. Tips voor behendigheid • Bij het begin van de bochten naar links en rechts hebben de kinderen genoeg vaart om de bocht uit te rijden zonder te trappen. • Onderweg trappen kan met korte bewegingen, maar het risico is groter dat er markeerhoedjes omvallen. • De trapper moet aan de binnenzijde omhoog gehouden worden. • Op de kruising kort trappen, de ‘binnentrapper’ omhoog houden enz., tot de oefening is uitgereden. • De kinderen moeten niet te snel fietsen, maar zeker ook niet te langzaam. Varianten Als het niet lukt is opbouwen naar de echte cirkel toe een optie. Variant 1: Zet met krijt cirkels uit die verder dan 50 cm uit elkaar staan. Variant 2: Vervang de binnenlijn door markeerhoedjes. Variant 3: Vervang ook de buitenlijn door markeerhoedjes. Variant 4: Plaats de markeerhoedjes op de gewenste 50 cm. Variant 5: Drie kinderen achter elkaar in de cirkel en de eerste bepaalt het tempo.
Opbouwinstructies Benodigde materialen Bestaat uit: 40 markeerhoedjes. 1 touw (lengte 5 meter) 1 touw om af te meten (lengte 3 meter) 1 emmer stoepkrijt 1 metalen afstandsmal / stang (50 cm.) Handeling 1. Trek met behulp van een steun, stoepkrijt en het lange touw een cirkel met een straal van 5 meter. 2. Trek vanaf de buitenkant van de cirkel vervolgens met behulp van de steun en het touw een cirkel met een straal van 2.80 meter. 3. Plaats 20 markeerhoedjes op regelmatige afstand van elkaar op de beide cirkels 4. Plaats vervolgens met behulp van de metalen afstandsmal de tweede rij markeerhoedjes aan de buitenkant tegenover de reeds geplaatste markeerhoedjes. 5. Markeer door middel van het aanbrengen van een pijl de inrit van het achtje. Tip • Stel twee leerlingen aan die tijdens het gebruik de eventueel omgevallen markeerhoedjes weer overeind zetten. • Deze oefening is bijzonder moeilijk. Begin daarom met het rijden met slechts één rij markeerhoedjes. Als het goed gaat plaats dan pas de buitenste rij markeerhoedjes erbij.
15
3.5
AFSTANDEN INSCHATTEN
Doel Leren afstanden inschatten, anticiperen (vooruitkijken), tijdig en adequaat reageren en ‘insturen’. Samenhang met de praktijk Tijdens het fietsen kun je regelmatig obstakels tegenkomen, paaltjes die een fietspad markeren, stilstaande of geparkeerde auto’s of een rondslingerende bal of fiets. Maar ook kuilen in of stenen op de weg. Bespreek met de kinderen hoe ze dergelijke obstakels kunnen omzeilen. Ontdek samen waar zich dergelijke obstakels voordoen. Vertel over aspecten als het inschatten van afstanden, het laten zien van dergelijke dingen, het minderen van vaart en het tijdig bijsturen. Bespreek ook het gevaar van het nemen van een te ruime of juist een te krappe bocht. Te ruim hindert het andere verkeer en ontstaat onnodig gevaar. Te krap geeft het risico dat je het obstakel raakt.
Voorbeeldvragen Waar komt bij jullie afstand schatten voor? Weet je plaatsen waar veel kuilen in de weg zitten? Waar is het fietspad slecht? Staan er weleens paaltjes in de weg? Heb je wel eens plotseling een bal over de weg zien vliegen? Waar ligt vaak rommel op de weg? Heb je dat altijd snel door? Ben je wel eens geschrokken van een lantaarnpaal die je te laat zag? Schrok je weleens van een plotseling geopend portier? Of van een plotseling remmende auto? Wie heeft er weleens op die manier een botsing gehad? Waar lopen vaak mensen op het fietspad?
16
Oefening Uitvoering Paaltjes staan in elkaars verlengde op afstanden aflopend van 3,5 naar 2,5 meter. Links en rechts is 1 meter ruimte. Het begin wordt aangegeven met een pijl. Zet tevens 2 pylonen links en rechts bij het begin van het traject en één pylon rechts aan het einde van het traject. Wat te doen De kinderen komen aanfietsen en rijden tussen de paaltjes door. Basisoefening Deze oefening kan na het uitzetten direct worden geoefend. De opdracht is: fiets netjes tussen de paaltjes door. De paaltjes en de zijlijnen mogen niet worden geraakt. Fouten Veel gemaakte fouten zijn: • De ingang missen. • Eén of meer paaltjes omgooien. • Met een wiel buiten de zijlijnen komen. • Een poortje missen. • Voet aan de grond of afstappen. Tips voor behendigheid Het zal bij een aantal kinderen de eerste keer zeker mis gaan. Belangrijk is dat ze niet te snel of slordig rijden. Leer de kinderen zoveel mogelijk vooruit te kijken tijdens het fietsen. Als ze teveel naar beneden turen, wordt het bewaren van evenwicht veel moeilijker. Laat ze de bochten niet te ruim, maar ook niet te krap nemen. Varianten De oefening kan eenvoudig makkelijker of moeilijker gemaakt worden. Variant 1: Maak de afstand tussen de paaltjes gelijk (± 3.00 meter - gebruik het touw als maat). Variant 2: Zet de paaltjes ‘onregelmatiger’ neer. Variant 3: Teken de zijlijnen dichter bij de as.
Opbouwinstructies Benodigde materialen 7 Steunen 7 Palen 3 Pylonen 1 Krijt 1 touw van 3 meter Handeling 1. Plaats de slalompalen in de steunen. 2. Plaats de eerste, tweede en derde slalompaal op 3,5 meter afstand van elkaar. 3. Plaats vervolgens de vierde en vijfde elk op 3 meter afstand. 4. Plaats de zesde en zevende slalompaal op 2,5 meter. 5. Markeer de ingang van de slalom door 2 pylonen te plaatsen, elk op 1 meter afstand van de eerste slalompaal. 6. Markeer de uitgang van de slalom door 1 pylon te plaatsen op 1 meter afstand rechts van de laatste slalompaal. Opmerking • De rijstrook naast elke slalompaal mag maximaal 1 meter zijn. • De totale breedte van het slalomtraject is dus 2 meter. Tip Zet met het stoepkrijt een pijl op het wegdek zodat de ingang van de slalom duidelijk wordt aangegeven.
17
3.6
VAN RIJSTROOK WISSELEN
Doel De juiste volgorde van handelen aanleren om veilig voor te sorteren of van rijbaan te wisselen, met name gericht op de moeilijkste manoeuvre, het ‘linksaf slaan’. Samenhang met de praktijk Andere weggebruikers moeten weten wat je als fietser gaat doen. Links afslaan is het meest riskant. Bespreek het verschil in gevaar tussen de bocht naar rechts en de bocht naar links. Bij het linksaf slaan is het volgende van belang: 1. Rij rustig in je baan en kijk over je linkerschouder of het kan. 2. Steek je hand uit vóór je de rijstrook verlaat. 3. Kijk vooruit en rij met uitgestoken hand naar de nieuwe rijstrook. 4. Als je daar bent mag de hand terug. Laat de kinderen vertellen waarom het van belang is dat ze eerst omkijken (komt er iets aan), dan pas de hand uitsteken en uitgestoken houden (duidelijk laten zien wat je gaat doen) en daarna van richting gaan veranderen. Voorbeeldvragen Waar steek je linksaf de weg over? Zijn er in de buurt plaatsen waar je van baan moet verwisselen? Zijn er in de schoolomgeving voorsorteervakken voor fietsers? Waar zijn die? Ken je de regels bij het voorsorteren? Waarop moet je letten als je linksaf slaat? Moet je ook als je rechtsaf slaat omkijken? Waarop moet je dan letten? Moet je ook opletten als anderen afslaan? Heb je wel eens meegemaakt dat het mis ging? Oefening Uitvoering Met 4 pylonen en 2 krijtstrepen wordt een rijstrook van 5 meter aangegeven. Op 5 meter en 1 meter uit de as wordt nogmaals zo’n strook gemaakt. Bij het begin van de eerste strook staat een paal met draaibare nummers.
18
Wat te doen De kinderen rijden over de eerste strook van 5 meter en bereiden zich in die strook voor op het afslaan. Is dat goed gedaan dan van richting veranderen, de nieuwe strook inrijden en pas in die strook de hand terug naar het stuur brengen. Basisoefening De oefening is uitgezet. Na een korte uitleg kunnen de kinderen direct oefenen. Ze rijden om de beurt de oefening. De begeleider volgt de handelingen en geeft aan wat er fout ging. Iemand controleert aan het einde bij het stopbord of het kind het nummer op het bordje heeft gezien. Voor het volgende kind wordt het nummer veranderd. Fouten Veel gemaakte fouten zijn: • Buiten de strook fietsen. • Niet of onvoldoende omkijken (nummer fout). • Hand te laat uitsteken. • Hand niet of onvoldoende uitgestoken houden. • De nieuwe rijstrook missen. • Niet tijdig stoppen. • Slingeren. • Tussendoor voet aan de grond of afstappen. Tips voor behendigheid Omkijken geeft de neiging in die richting te gaan rijden. Het kan nuttig zijn de oefening eerst lopend te doen. De moeilijkheid zit in de opeenvolging van de handelingen! Varianten Variant 1: Laat het kind de oefening lopen. Train de vaste volgorde van de handelingen (rechtuit blijven lopen blijkt moeilijk te zijn). Variant 2: Laat een ouder achter het kind aan fietsen en rechtdoor rijden. Het belang van omkijken en hand uitsteken wordt duidelijk.
Opbouwinstructies Benodigde materialen 8 Pylonen 2 Steunen (één met en één zonder vleugelmoer) 1 Paal 1 klapbord met cijfers 1 stopbord - rood/groen 1 Krijt Handeling 1. Plaats 2 pylonen op een afstand van 70 cm van elkaar. 2. Plaats 5 meter verder nogmaals 2 pylonen ook 70 cm van elkaar (met deze 4 pylonen is als het ware de eerste rijstrook aangegeven). 3. Plaats weer 5 meter verder, 1 meter ter linkerzijde van de eerste 4 pylonen, op dezelfde wijze nog eens 4 pylonen (tweede rijstrook). 4. Teken een lijn met het stoepkrijt tussen de laatste 2 pylonen. 5. Zet de paal met cijferbord in de steun met vleugelmoer en plaats deze aan het begin, 1 meter links van de eerste rijstrook.
19
3.7
RIJDEN OVER SCHUIN WEGDEK
Doel Op een scheef wegdek goed recht rijden zonder het evenwicht te verliezen. Samenhang met de praktijk Tijdens het fietsen kun je te maken krijgen met opgebroken weggedeelten, fietspaden die niet goed onderhouden zijn. Er zijn ook schuin gelegen stukken weg (opritten, rotondes). Laat de kinderen ontdekken en aangeven waar en wanneer ze hiermee wel eens te maken hebben gehad. Bespreek verder hoe je eigenlijk een fiets bestuurt. Als je ‘zonder handen’ rijdt (wat je beter niet kunt doen) is goed te zien dat je ook stuurt ‘met je gewicht’. In deze oefening is het sturen met je gewicht van belang. Ontdek het gevolg van ergens anders naar kijken. Vaak ga je dan automatisch ook die richting uit. Dan moet je corrigeren. Voorbeeldvragen Weet je plaatsen waar je schuin fietst? Wijs die eens aan? Zijn er ook van die plaatsen bij je thuis? Ken je fietspaden langs garage-uitritten? En fietspaden waarbij je schuin moet rijden als je de weg op gaat? Waar wordt in jullie omgeving aan de weg gewerkt? Rij je weleens ‘met losse handen’? Hoe stuur je dan? Wat gebeurt er als je naar iets anders kijkt? Waar gaat de fiets dan heen? Wat kun je daaraan doen? Oefening Uitvoering Schuine plank van 3 meter lang en 15 centimeter breed en een hellingshoek van 30°. Wat te doen Aanrijden en netjes recht over de ‘smalle, schuin liggende strook’ rijden. Basisoefening De schuine plank is uitgelegd. Leg nog even uit wat de bedoeling is. Op aangeven van de begeleider mogen kinderen
20
één voor één over de plank rijden. De begeleider beoordeelt de uitvoering en geeft aan wat er fout ging. Fouten Veel gemaakte fouten zijn: • Wiel van de plank. • Beide wielen van de plank. • Te vroeg de plank verlaten. • Voet aan de grond. Tips voor behendigheid • Leer kinderen te kijken in de gewenste rijrichting • Blijf vaart houden en stuur met je gewicht. • Houd de fiets bij het zadel vast en demonstreer dat je een fiets heel goed kunt laten rijden in de richting die je wenst. Varianten De oefening is in moeilijkheid te faseren: Variant 1: Laat aansluitend een bocht naar links maken. Leg de schuine zijde ook naar links (met de bocht mee). Variant 2: Laat aansluitend een bocht naar rechts maken. Leg de schuine zijde weer naar links (tegen de bocht in). Opbouwinstructies Benodigde materialen 1 schuin rijvlak van multiplex met anti-slip van 3 meter Handeling Steek de rijstroken in elkaar, zodat één lange rijstrook ontstaat. Tip • Voor deze oefening is enige snelheid vereist. Situeer deze dus niet te dicht op de voorgaande hindernis. • Zorg tijdens het gebruik voor controle op de rijstrook, zodat deze goed aaneengesloten en recht blijft liggen. Waarschuwing: nadat een leerling voor het einde van de rijstrook is gereden moet die niet proberen er weer op te rijden.
3.8
OVER KORTE AFSTAND STOPPEN (FINISH)
vakgroottes aan.
Doel Besef dat snel stoppen kan worden voorkomen en leren, als het toch nodig is, nauwkeurig en in korte tijd tot stilstand te komen. Een beheerste noodstop dus.
Wat te doen Naar de oefening rijden, binnen het vak tot stilstand komen en afstappen. Remmen ná de streep en stoppen vóór de staaf. Die mag niet vallen.
Samenhang met de praktijk Bij fietsen hoort remmen. Als je thuis of bij school aangekomen bent, maar ook voor een verkeerslicht of voor verkeer van rechts. Je niet altijd van te voren dat je moet stoppen. Soms moet dat plotseling. Voor iemand die niet uitkijkt, voor een kind dat plots oversteekt of een autoportier dat opeens open gaat. Snel remmen of slippen kunnen kinderen prima. Ze oefenen het vaak zelf al, maar dan willekeurig ergens. Bespreek ook het begrip ‘remweg’. Hoe harder je rijdt, des te langer de remweg. Ga ook in op het fenomeen slippen. Te hard remmen doet de fiets glijden en dan verlies je de mogelijkheid om te sturen. Ontdek met de kinderen wat hiervan de risico’s zijn. Denktijd en reactietijd bepalen mede de remweg. Zelf zorgen dat je vooruit kijkt naar wat er gebeurt voorkomt onverwachte dingen.
Basisoefening Zet de oefening uit als aangegeven. De kinderen kunnen direct gaan oefenen.
Voorbeeldvragen Wie heeft weleens een noodstop gemaakt? Wie was wel eens te laat en moest racen? Ben je weleens tegen een stilstaande auto aangereden? Komt snel stoppen alleen voor als er plots iets gebeurt? Of zit je soms weleens te slapen en had je iets niet gezien? Wat doe je allemaal als je snel stopt? Wat gebeurt er dan? Oefening Uitvoering Een vak ter breedte van 1 meter en met een lengte van ‘een fiets en ± 20 centimer’. Aan het eind staan 2 blokjes met daarop een losse staaf. Bij het begin staan 2 pylonen met daartussen een met krijt getrokken startstreep. Verdeel de kinderen over groepen met gelijke fietsgrootte. Als dit niet lukt geef dan met krijtstrepen verschillende
Fouten Veel gemaakte fouten zijn: • Staaf valt van de blokjes. • Remvak wordt gemist. • Te vroeg remmen, achterwiel buiten het vak. • Steunvoet buiten het vak. • Te vroeg de voet aan de grond of afstappen. Tips voor behendigheid • Demonstreer vooraf dat het nog een hele kunst is precies binnen de lijnen te stoppen. • Zit goed rechtop en rem niet harder dan nodig is, dat voorkomt slippen. Varianten De oefening kan worden opgebouwd: Variant 1: Laat de kinderen eerst langzaam en vervolgens steeds sneller rijdend de oefening doen. Zo ervaren ze, dat stoppen bij hard rijden moeilijker is. Variant 2: Laat de kinderen aan de kant ‘aftellen’. Bij nul moet het fietsende kind precies in het vak staan. Rijafstand en telsnelheid op elkaar afstemmen. Variant 3: Doe een wedstrijd wie het dichtst bij de staaf durft te stoppen. Meet de afstand tussen voorwiel en staaf.
21
Opbouwinstructies Benodigde materialen 2 Pylonen, met elkaar verbonden door een met krijt getrokken startstreep 1 Afzetband 2 Markeerhoedjes ( of gebruik blokjes – niet in de kist) 1 Metalen stang 1 Krijt Handeling 1. Plaats aan het einde van het parcours de 2 markeerhoedjes 1 meter uit elkaar en leg daarop de metalen stang. 2. Zet een gewone fiets met het voorwiel tegen de stang aan en plaats op ongeveer 20 centimeter afstand vanaf de achterkant de 2 pylonen met de lijn over de grond gespannen. 3. Breng met het stoepkrijt de tekst FINISH aan. Tip Trek met het stoepkrijt extra lijnen waarbinnen het achterwiel moet staan. Hiermee kan men de verschillen in fietsgrootte compenseren.
22
4 > Werkbladen 4.1
WEGRIJDEN
Even bijpraten Wegrijden Ga je fietsen, dan begin je met wegrijden. Stop je, dan moet je ook weer wegrijden. Bedenk eens wanneer dat voor komt?
Bijzonder stopteken Dat is een verkeerslicht. Die zijn er ook voor fietsers. Ken je de regels? Geef de goede kleur aan en het goede vak. stop als het kan
wachten
doorijden, wel uitkijken
Eigen ervaring Zoek een route die je goed kent of vaak rijdt. Schrijf op waar je stopt. Ik stop voor: 1. ___________________________________________ 2. ___________________________________________ 3. ___________________________________________
Hoe vaak stoppen Stoppen doe je vaker dan je denkt. Kijk naar de uitgekozen route en tel eens hoe vaak je moet stoppen. Ik stop meestal __ keer. Stoptekens Ken je verkeerstekens waar je voor moet stoppen? Ze staan echt overal. Zie je ze op weg naar school, de sportclub of je vriend/vriendin? Kun je ze hieronder tekenen?
Let op! Wie wegrijdt, moet goed opletten. Er kan verkeer aankomen. Wat moet je straks gaan doen? • Je rijdt naar de start. • Is het rood? Stop dan bij de stopstreep. • Wordt het groen? Kijk eerst goed naar achter, links en rechts. • Is het echt veilig? Dan mag je wegrijden. Dat is handig! Blijf in het verkeer altijd goed je ogen en oren gebruiken. Denk goed na. Niet staren en gaan, nee, eerst echt kijken en dan pas fietsen. Maar kijk ook weer niet te veel om je heen. Voor je het weet, zit je ergens bovenop. Oh ja. Het lijkt leuk met een walkman op te fietsen, maar echt veilig is dat natuurlijk niet.
1. __________________________ 2. ___________________________ 3. ___________________________
23
4.2
RECHT RIJDEN
Even bijpraten Weinig ruimte Fiets je wel eens op een smal fietspad met tegenliggers? Word je daar wel eens ingehaald? Of haal je vaker zelf in? Is er dan genoeg ruimte voor jou en die andere fietser? Eigen ervaring Kijk op je route naar school of zulke situaties voorkomen. Ik heb vaak weinig ruimte als: 1. _______________________________________ _______________________________________ _______________________________________ 2. _______________________________________ _______________________________________ _______________________________________
Weinig ruimte op de weg Je wordt met fietsen vast wel eens door een vrachtauto, bus of auto ingehaald die vlak langs je rijdt. Vaak kun je dan ook niet naar rechts omdat er een sloot is of omdat er auto’s geparkeerd staan. Schrijf eens op waar dat voor komt en wat jij het gevaarlijkst vindt. 1. _______________________________________ _______________________________________ _______________________________________ 2. _______________________________________ _______________________________________ _______________________________________
24
Let op Met veel geparkeerde auto’s op de weg en langsrijdende vrachtwagens moet je vaak goed sturen over een smalle strook. Ook op plaatsen waar aan stoep, huis of weg wordt gewerkt laten ze soms weinig ruimte voor de fietser over. Kun je dat vooraf zien aankomen? Wat kan er mis gaan? Als je op zo’n moment niet goed stuurt, kan er van alles mis gaan. Voor je het weet raak je een geparkeerde auto of kom je in de berm. Het is nog erger als je valt en onder een passerende auto komt. Schrijf of teken eens over die keer dat het met jou of iemand anders bijna mis ging. Teken hoe dat eruit ziet.
Wat moet je straks gaan doen? • Start met fietsen en rij de plank op • Blijf op de plank rijden tot het einde, kijk steeds goed recht vooruit • Als je van de plank rijdt niet terug gaan, de richel is te hoog • Rij aan het einde van de plank af. Dat is handig! Om je evenwicht goed te bewaren kijk je recht vooruit als je op de plank rijdt. Zoek een vast punt in het verlengde van de rechte plank en houd dat in de gaten. Belangrijk is dat je de vaart er goed in houdt. Leer je snelheid aan te passen aan deze oefening. Het wordt later nóg moeilijker bij de oefening met de schuine plank! Probeer steeds aan de rechterkant van de fiets op- en af te stappen. Je verlegt dan het evenwicht in de richting van de stoep. Als je valt kun je natuurlijk beter in de berm of op de stoep vallen in plaats van op het wegdek. Probeer ook bij stilstaan je evenwicht niet te verliezen.
25
4.3
MET ÉÉN HAND STUREN
Even bijpraten Bochten maken Fietsen zonder bochten te maken kan niet. Maar niet alle bochten zijn even makkelijk. Er zijn scherpe bochten, lange bochten, moeilijke bochten. Kun je rond de school verschillende soorten bochten aanwijzen? Wat zijn de verschillen? Teken hieronder de bocht die jij zo speciaal vindt:
Even bijpraten Hand uitsteken Zijn er in je omgeving moeilijke bochten waarbij je je hand uit moet steken? Bijvoorbeeld krappe bochten om een vluchtheuvel, lange bochten in de weg waar je links of rechts afslaat? Maak een lijstje met bochten waar je je hand moet uitsteken. _________________________________________ _________________________________________ _________________________________________ _________________________________________ _________________________________________ _________________________________________
Wat moet je straks gaan doen? • Rustig aan komen rijden. • Het handvat oppakken en met de andere hand aan het stuur verder rijden. • Zo de cirkel rondrijden dat de ketting de grond niet raakt en de middenpaal niet omvalt. • Na een rondje het handvat terugleggen, zonder het te l laten vallen.
Met twee handen sturen Sturen doe je natuurlijk met twee handen, maar soms moet je wel met één hand sturen. Kun jij dat? Met welke hand lukt dat het best? Ook als je heel langzaam rijdt? Mijn beste stuurhand is: rechts
26
links
Dat is handig! Je moet heel rustig en nauwkeurig rijden. Als dat niet lukt moet je het eerst maar eens zonder ketting oefenen. Let erop dat alleen het ijzeren deel van het handvat aan de magneet ‘plakt’. Leg je plastic erop dan valt het handvat. Stop de cirkel goed ‘in je geheugen’, kijk afwisselend naar het midden en voor je uit. Hou de ketting in een lichte boog en stuur niet te plotseling. Als je dit ook met je andere hand kan, ben je een echte kanjer. Kijk ook naar de tip bij oefening 6 en denk eens na hoe jij het lijntje gespannen wilt houden.
4.4
OVER SMALLE PADEN FIETSEN
Even bijpraten Smalle fietspaden Als je fietst maak je bochten. Heb jij wel eens geteld hoeveel bochten je per dag maakt op bijvoorbeeld de weg van huis naar school? Je komt vast boven de 10! Teken de route naar school of een andere route die je veel fietst.
Weinig ruimte Heb je wel altijd genoeg ruimte? Of zijn er ook smalle paden of stukken weg bij? Zoals bij de paaltjes voor school, de bieb of sporthal. Vertel eens hoe jij zulke bochten maakt. Zo doe ik dat…… _________________________________________ _________________________________________ _________________________________________ _________________________________________ _________________________________________ _________________________________________
Wat moet je straks gaan doen? • Pak de fiets; • Rij de oefening met enige vaart in en rij tussen de blokjes door met een grote bocht naar links; • Dan met een kleine bocht naar rechts; • Beide bochten met twee handen aan het stuur, vóór de bocht snelheid aanpassen; • Blijf met enige vaart door de oefening rijden; • Stop als je het achtje uitgereden hebt.
Op mijn route naar school maak ik elke dag wel: ___ bochten.
Dat is handig! Ga niet te snel, maar zeker niet te langzaam. Je moet de acht eigenlijk uitrijden zonder te trappen. De blokjes vallen vrij gemakkelijk om en als er één gaat dan gaan er vaak meer. Ieder omgevallen blokje moet je als één botsing rekenen. Rij goed in het midden van het pad. Hoe de trapper aan de binnenzijde omhoog. Bij de overgang van de grote naar de kleine cirkel heb je de meeste ruimte om te trappen, omgekeerd als je van de kleine cirkel weer in de grote rijdt kun je ook weer trappen om vaart te maken.
27
4.5
AFSTANDEN INSCHATTEN
Even bijpraten
Uitkijken Jij bent fietser en moet uitwijken. Waar moet je nu op letten voor je dat doet?
Obstakels op de weg Je kent het wel. Paaltjes aan het begin van een fietspad. Een grote steen op de weg. Onhandig geparkeerde auto’s. Een klein kind dat een fietsje heeft laten liggen. Opeens zie je ze en dan moet je er omheen sturen.
_________________________________________ _________________________________________ _________________________________________ _________________________________________ _________________________________________
Welke obstakels zag jij toen je vanmorgen naar school ging?
Afstand inschatten Hoe bepaal je de afstand tussen jou en het obstakel? Verminder je wel of geen vaart? Neem je ruime of krappe bochten? Is er veel ruimte om uit te wijken? Heel veel vragen die je heel snel moet oplossen. Je kan het niet even uitrekenen. Gelukkig kun je het wel oefenen.
_________________________________________ _________________________________________ _________________________________________ _________________________________________ _________________________________________ _________________________________________
Uitwijken Daar moet je natuurlijk wel omheen sturen. Hoe doe jij dat? Tussen al dat andere verkeer. Kun je bedenken waar je dan allemaal op moet letten? Teken eens een drukke straat met een obstakel en een fietser die moet uitwijken.
Slalom Als er veel obstakels zijn lijkt het net een slalom. Je weet wel, wat ze met skiën doen tussen de paaltjes door. Zo gaan we straks de oefening doen. Wat moet je straks doen? 5. Fiets om het eerste paaltje; 6. Ga tussen het eerste en het tweede paaltje door; 7. Zo slinger je tussen alle poortjes door; 8. Bij het laatste poortje is de oefening afgelopen. Je mag de paaltjes en de zijlijnen natuurlijk niet raken. Let op: de paaltjes staan op verschillende afstanden van elkaar. De afstanden worden steeds kleiner. Daardoor wordt de oefening steeds moeilijker. Dat is handig! Kijk zoveel mogelijk voor je uit tijdens het slalommen. Als je naar beneden kijkt, wordt het bewaren van evenwicht moeilijker. Neem de bochten niet te ruim. Neem de bochten ook niet te krap. Houd de afstand tussen de palen in de
28
4.6
VAN RIJSTROOK WISSELEN
Even bijpraten Helemaal in je eentje Denk je eens in dat je in de woestijn fietst? Helemaal alleen, zonder andere weggebruikers. Je hebt alle ruimte. Maak daar eens een tekening van.
Regels voor de duidelijkheid Hier is het bijna altijd druk op de weg. De één moet rechtsaf, de andere wil linksaf en de derde gaat rechtdoor. Gaat iemand van richting veranderen dan moet je dat aan de andere weggebruikers laten merken. Anders gebeuren er ongelukken. Voorsorteren Als je linksaf wilt slaan, kun je voorsorteren. Weet jij wat dat is: voorsorteren? Teken eens een kruising en laat daarin zien hoe je naar links moet voorsorteren.
Helemaal geen regels Daar kun je doen en laten wat je wilt. Rechtuit, linksaf of rechtsaf. Het maakt allemaal niet zo veel uit. Er zijn toch geen andere weggebruikers. Kan dat in Nederland ook? Vertel eens wat er mis kan gaan. _________________________________________ _________________________________________ _________________________________________ _________________________________________ _________________________________________
29
Wat moet je straks gaan doen? Deze oefening lijkt gemakkelijk, maar pas op! Het is best lastig om alle puntjes goed uit te voeren. Het gaat zo: • Fiets de rijstrook op; • Kijk over je linkerschouder naar het getal; • Onthou het nummer; • Steek je linkerhand uit vóórdat je de eerste rijstrook verlaat; • Kijk weer voor je en rij naar de tweede rijstrook; • Hou je hand uitgestoken tot je helemaal op de tweede rijstrook bent; • Stop bij het stopbord en zeg het getal. Dat is handig! Wist je dat: mensen willen altijd gaan in de richting waarheen zij kijken? Probeer het zelf maar eens: loop op het plein, kijk over je linkerschouder en blijf gewoon rechtdoor lopen. Moeilijk hè? Eigenlijk wil je al meteen linksaf slaan. In het verkeer kan dit heel gevaarlijk zijn. Daarom moet je goed rechtuit kunnen sturen terwijl je toch omkijkt. Opletten dus.
30
4.7
RIJDEN OVER SCHUIN WEGDEK
Even bijpraten Slechte weg Je bent lekker aan het fietsen. Opeens kom je bij een stukje weg dat ze opgebroken hebben. Soms moet je dan over een schuine berm rijden om weer terug op de weg te komen. Of je moet schuin de oprit voor een garage op fietsen. Komt dat bij jou in de buurt wel voor? _________________________________________ _________________________________________ _________________________________________
Vallen Ben je weleens gevallen toen je over een schuin wegdek fietste? Maar daar eens een mooie tekening van.
Je evenwicht houden Hoe doe je zoiets? Hoe rij jij over een schuin stuk zonder dat je onderuit gaat? Kortom: hoe bewaar jij je evenwicht? Een proefje Pak je fiets onder het zadel en duw hem zacht vooruit, zonder te sturen. Hoe hem nu schuin en kijk wat de fiets doet. Dit zul je ontdekken. Schuin naar links, dan gaat de fiets naar links. Schuin naar rechts, dan gaat de fiets ook naar rechts. Dat werkt ook zo als je op de fiets zit en je naar links of rechts helt. Wat moet je straks gaan doen? • Pak je fiets; • Rijd naar de schuine plank; • Rijd netjes en rustig over de plank heen; • Let op: je mag niet van de plank af rijden. Dat is handig! Kijk goed in de richting waarheen je wilt gaan (zie ook: tip van oefening 6). Blijf vooral doorgaan met trappen op de plank. Dan kan je het evenwicht namelijk beter bewaren. Als je per ongeluk toch van de plank af rijdt, moet je niet proberen om er weer op te komen. Het levert je géén extra punten op en kan alleen maar gevaarlijk zijn. Je kan dan veel beter doorgaan met de volgende oefening.
31
4.8
OVER KORTE AFSTAND STOPPEN
Even bijpraten Lekker slippen op de speelplaats Dit spelletje doe jij vast ook weleens. Hard racen en dan op het laatste moment stoppen. Vaak gaat het goed, maar gaat het fout, dan kun je behoorlijke klap maken. Slippen na een noodstop Als je in het verkeer hard moet remmen en je valt, wat kan er dan gebeuren? Kun je dat bedenken? Noem eens een paar dingen: _________________________________________ _________________________________________ _________________________________________
Eigen ervaring Heb je zelf in het verkeer weleens plotseling moeten stoppen? Teken eens wat er gebeurde.
Hoe snel sta ik stil? De remweg is de afstand die nodig is om tot stilstand te komen. Wat maakt de remweg kort? Langzaam rijden
Hard rijden
Snel reageren
Langzaam reageren
Gladde weg
Stroeve weg
Versleten remmen
Goede remmen
Vaak kun je vantevoren al zien aankomen dat je moet stoppen. Ga dan vast langzamer rijden. Hoe sta ik slim stil? Moet je toch hard remmen. Zorg dat je niet gaat slippen. Rem ‘net hard genoeg’. Hoe hard dat weet niemand. Maar je kan het wel uitzoeken en oefenen. Wat denk jij dat slim is? _________________________________________ _________________________________________ _________________________________________ _________________________________________ _________________________________________
Wat moet je straks gaan doen? 5 Fiets naar de oefening toe; 6 Rij het vak in; 7 Stop zo dicht mogelijk bij de staaf; 8 Zet een voet op de grond en stap af. Dat is handig! Hoe later je vaart mindert, hoe moeilijker het is om op tijd te stoppen. Probeer het een beetje handig uit te kienen. Niet te hard fietsen, want dan raak je de stang. Niet te langzaam fietsen, want dan val je om. Als je het goed kunt probeer het eens als je harder fietst.
32
5 > Extra oefeningen per groep 5.1
GROEP 1 EN 2
Bij kleuters ligt de nadruk op het al spelend leren omgaan met verkeer. Het verkeersparcours is een heerlijk hulpmiddel bij zowel het vrije als geleide spel. Tijdens het kringgesprek kunnen er aanknopingspunten ontstaan die buiten nagespeeld kunnen worden. Ook zijn er naar aanleiding van een boekbespreking vast wel situaties die zich hiervoor lenen. Wat is er leuker dan zelf Jip of Janneke te zijn en dezelfde situatie na te spelen (dramatiseren)? Suggesties voor het vrije en geleide spel De kinderen maken in het vrije spel vaak al spelenderwijs gebruik van het verkeersparcours. U kunt daar tijdens het buiten spelen altijd op inspringen als de situatie zich daarvoor leent: niet te hard rijden, rechts houden en uitkijken bij het oversteken. Ook het veilig van de stoep gebruik maken hoort hierbij (niet te dicht langs de stoeprand). Bij het geleide spel kunt u situaties oefenen die voor de kinderen dagelijkse kost zijn: op welke manier steek ik een “straat” over en hoe doe je dat als karren, steppen en fietsen voorbijkomen? Hoe steek ik over bij specifieke verkeerssituaties als zebra’s, voetgangerslichten en geparkeerde auto’s? Waar moet je lopen en hoe ga je om met een obstakel op de stoep? Zet een paar obstakels neer en laat de kinderen zelf oplossingen bedenken. Natuurlijk helpt u hen hierbij.
• Laat een kind bijvoorbeeld ijscoman zijn en geef een groepje de opdracht via een veilige route een ijsje te gaan kopen. Hierbij wordt het veilig over de stoep lopen en het oversteken geoefend. • U kunt de kinderen zelf dingen laten maken die op het verkeersparcours gebruikt kunnen worden. Dit zijn niet alleen specifieke verkeerselementen zoals verkeersborden en verkeerslichten, maar ook bijvoorbeeld dozen om een huis of ijscokar van te maken. Dus eerst zelf iets maken om het vervolgens op het verkeersparcours te gebruiken. • Ook ouders kunt u iets laten maken voor het parcours. Hesjes van stof of plastic zakken die bijvoorbeeld een auto voorstellen zijn goed zelf te maken. Door in een vuilniszak gaten te knippen voor hals en armen heeft u snel een hesje waarop allerlei symbolen zijn aan te brengen. Wat dacht u van een verkeerslicht? Een rood en groen poppetje erop en het kind bepaalt simpelweg door het met de hand afdekken van een van de poppetjes of klasgenootjes mogen doorlopen.
Opdrachten • Zet een parcours uit waar de kinderen in groepjes mee kunnen spelen. Ook ouders kunt u hierin betrekken. Vertel niet direct hoe iets moet, maar speel in op het gedrag van de kinderen. Laat de kleuters zelf nadenken en oplossingen bedenken. Maak naar wens gebruik van karren, steppen en fietsen. Laat de groepjes na een bepaalde tijd wisselen. Met een verkeersparcours is ook de opstelling vrij gemakkelijk en veranderen al naar gelang de situaties die u wilt oefenen.
33
5.2
GROEP 3 EN 4
• Fiets naar de overkant van de speelplaats. Onderweg zie je een Zweedse balk / gymnastiekbank. Rem en stop voor de balk/bank. Til je fiets op en stap over de balk/bank, zonder die te raken. • Fiets langs de rand van de speelplaats. Voor je vertrekt zie je een cijfer. Bij aankomst zeg je welk cijfer je bij het begin hebt gezien. 1.
2.
Sta links naast de fiets. Zet de trapper rechts klaar. Juf of meester geeft het teken. Fiets naar de andere kant van de speelplaats (zaal). Stap af. Sta rechts naast de fiets. Zet de trapper links klaar. Juf of meneer geeft het teken. Fiets naar de andere kant. Stap af. Geef de fiets aan een andere leerling.
• Fiets om de leerkracht heen. Volg de richting van de wijzers van de klok. Doe het nu andersom. • Op het teken stop je. Voer de opdracht uit: stap rechts of links af, ga drie stappen verder, vertrek, stap rechts of links op, ... 1. Vorm een kring, met de rug naar elkaar. Andere leerlingen stappen op de fiets. Ze fietsen om de kring heen en stappen af. Eerst met de wijzers van de klok. Dan andersom. 2. Enkele leerlingen van de kring mogen zich omdraaien. De andere leerlingen fietsen voor elk kind langs. Eerst met de wijzers van de klok. Dan andersom. 3. Neem de fiets aan de hand. Stap links van de fiets. Duw je fiets vooruit door de smalle strook (breedte: 50 cm). De fiets mag de strepen niet raken. 4. Doe het opnieuw en stap rechts van de fiets. 5. Op de smalle strook ligt nu een dwarsbalkje. Daar til je de fiets over het balkje, zonder het te raken.
34
• Ga op het zadel zitten, beide voeten op de grond. Vorm een rij. Stap vooruit. Volg de eerste in een rechte lijn, maak een boog, ... 1. Fiets om de beurt tussen twee rijen leerlingen. Ze staan op één meter van elkaar. Ze kijken naar elkaar. 2. Vorm een grote kring. Kijk naar buiten. Fiets om beurten om de kring heen. 3. De leerlingen in de kring zetten allen een stap achteruit, vooruit of zijwaarts. Fiets om de kring heen. • Een groep fietst in een grote kring op de speelplaats. Jij komt vanuit een hoek van de speelplaats aangefietst en je probeert in de kring in te voegen. • Fiets naar de overkant van de speelplaats met een gevulde schooltas op de rug. Doe het opnieuw met de tas op de bagagedrager. • Je zit op de grond. Op het afgesproken teken sta je op, je neemt de fiets vast, je stapt op de fiets en je fietst naar de overkant. 1. Teken met krijt 3 stroken van zowat 1 meter breed en minstens 12 meter lang. Fiets zo traag mogelijk, samen met 2 andere leerlingen, elk in een strook. Je mag geen voet op de grond zetten en geen kantlijnen raken. Wie komt het laatst bij de eindstreep aan? 2. Fiets tussen dezelfde strepen naar de overkant, met één hand aan het stuur. Keer terug, in dezelfde strook, met de andere hand aan het stuur.
• Stap naar een fiets, stap aan de rechterkant op, vertrek, fiets rond een kegel, zet de fiets terug op zijn plaats. • Fiets naar de overkant en onderweg grijp je de wimpel met een hand. • Oefen de oversteek(gedrags)regels met betrekking tot de school-thuis-route. Wat voor een soort problemen komen de kinderen tegen en zijn er speciale verkeerssituaties die u met hen kunt oefenen? 1. Op de speelplaats zie je een lange krijtstreep. Fiets naast die streep, binnen een afstand van ongeveer 30 cm. (1 betontegel). 2. Doe hetzelfde, maar nu aan de andere kant van de streep. • Oefen met de kinderen wanneer en op welke wijze zij voorrang moeten verlenen en hoe ze dat kunnen zien. • Met de groepen 3 en 4 kunt u eenvoudige regels voor op de fiets, als hand uitsteken, rechts houden en dergelijke prima op het verkeersparcours oefenen. Voor de hogere groepen kunt u een opdrachtencircuit maken. U kunt hierin verschillende elementen oefenen: bordenkennis, gedragsregels, rijden met groepjes, voorrangsregels, etc. Buiten allerlei verkeersopdrachten en spelletjes, kunt u het parcours ook gebruiken voor andere activiteiten: • Schaal-rekenopdrachten. Bepaal de schaal en maten van het parcours. Hoe groot zijn de afmetingen aan de hand van een plattegrond? • Spelletjes als hinkelen en kleuren met stoepkrijt. • Straatnaam- en verkeersborden maken. • Verkeershesjes maken (auto’s, verkeerslichten, etc.). • Conditieloop op het parcours. Het parcours leent zich uitstekend om sponsorlopen en dergelijke op te houden. • Ontwerp je eigen parcours en bouw dit na in maquettevorm. Hierbij zijn allerlei thema’s te gebruiken als het verkeer vroeger, verkeer in het jaar 2200, milieu en verkeer en verkeer zonder auto’s.
35
5.3
GROEP 5 EN 6
• Op de speelplaats ligt een plaatje of blokje van 10 x 10 cm. Met minstens één wiel fiets je erover. 1. Naast elkaar liggen twee lange planken. Fiets ertussen, zonder de planken te raken. 2. Doe het nog eens. Nu liggen de planken wat dichter bij elkaar. • Fiets en loop in alle richtingen (zaal, speelplaats). Let goed op elkaar. Kijk elkaar aan. Groet elkaar. 1. Fiets achter elkaar, op de speelplaats (in de zaal). Houd één fietslengte afstand met de voorligger. Op een signaal van de leraar stop je. Stap rechts af. Bij het volgende signaal stap je weer op de fiets en rijd je verder. 2. Herhaal, fiets nu met twee naast elkaar, op een armlengte van elkaar en op een fietslengte van de voorligger. • Fiets door elkaar, zonder tegen elkaar te rijden. Fiets gewoon, vlugger of trager, volgens de vooraf afgesproken signalen van de leraar. • Maak een strook van twee meter breed. Daarop liggen allerlei hindernissen (kegels, ballen, ringen, dozen, ...). Fiets naar de overkant, zonder die hindernissen te raken. • Fiets langs de rand van de speelplaats/de zaal. Wanneer je fietst op de rechte stukken, geeft de leraar een opdracht: kijk links/rechts achterom, steek de linker/rechterarm uit, kijk eerst links en dan rechts, steek de linker/rechterarm omhoog, ... Intussen blijf je goed rechtuit fietsen! 1. Fiets door een smalle strook (breedte: 50 cm., 10 à 12 meter lang). Houd beide handen aan het stuur. Je mag de strepen van de strook niet raken. 2. Doe het opnieuw, maar nu met één hand aan het stuur (links - rechts).
36
3. Onderweg kijk je eens links/rechts achterom. 4. Fiets ook eens tussen strepen die smaller worden. Beide handen aan het stuur. • Een rechthoek van 5 meter lang en 1 meter breed. Probeer minstens tien seconden met de fiets in de rechthoek te blijven, de voeten op de trappers. •Fiets naar de overkant van de speelplaats, met de linkerhand op het hoofd. Keer terug met de rechterhand op het hoofd. •Fiets achter elkaar langs de rand van de zaal of de speelplaats. Doe intussen wat juf of meester zegt: steek de linkerarm uit, leg de rechterhand op het hoofd, leg de linkerhand op de rug, leg de rechterhand op de linkerknie,... •Fiets door een strook van 2 meter breed heen. Maak op het einde een brede boog en keer terug. Een andere fietser doet dat ook maar rijdt heel langzaam. Haal die in. • Fiets langs de rand van de speelplaats of in een kring, op ruime afstand van elkaar. Op je hoofd ligt een houten blokje. Valt het eraf, dan stop je en je legt het opnieuw op je hoofd. Enkele leerlingen noteren de 'strafpunten'. 1. Fiets naar de overkant of in een kring, met één hand aan het stuur. Onderweg grijp je een doek met de andere hand en je legt die wat verder op een stoel. 2. Onderweg grijp je een kegel op een stoel en plaatst die verderop op de tweede stoel. Een andere leerling vertrekt uit tegengestelde richting. Tot iedereen van plaats is gewisseld.
•Er liggen 3 stroken van zowat 1 meter breed naast elkaar. Om de 4 meter staat er een stoel. Je hebt een houtblokje in de hand. Bij het startsein vertrek je en je legt het blokje op de eerste stoel. Fiets tot op het einde en keer terug. Leg nu een blokje op de tweede stoel, fiets tot op het einde en keer terug. Doe dat ook voor de volgende stoelen. Wie is eerst klaar? •Op de grond is een grote cirkel getekend. Je mag daarin vrij rondfietsen, met beide handen aan het stuur of met één hand. Je mag niet tegen een andere fietser botsen. • In een grote kring staan enkele kegels of stoelen. Bij elke kegel of stoel staat een leerling met een fiets. Op een teken van de leraar fiets je allen tegelijk verder, naar de eigen kegel of stoel. 1. Twee stoelen staan met de rug naar elkaar en vormen een 'poortje'. Fiets door het poortje heen. 2. Plaats de stoelen wat dichter bij elkaar. Fiets door het poortje heen.
• Voor middenbouwgroepen kunt u ook een speur-puzzeltocht van bv. verkeersborden maken. Aan de hand van werkbladen lopen kinderen een route waarbij allerlei opdrachten uitgevoerd moeten worden. Buiten allerlei verkeersopdrachten en spelletjes kunt u het parcours ook gebruiken voor andere activiteiten: • Schaal-rekenopdrachten. Bepaal de schaal en maten van het parcours. Hoe groot zijn de afmetingen aan de hand van een plattegrond? • Spelletjes als hinkelen en kleuren met stoepkrijt. •Straatnaam en verkeersborden maken. •Verkeershesjes maken (auto’s, verkeerslichten, etc.) •Conditieloop op het parcours. Het parcours leent zich uitstekend om sponsorlopen en dergelijke op te houden. •Ontwerp je eigen parcours en bouw dit na in maquettevorm. Hierbij zijn allerlei thema’s te gebruiken, als het verkeer vroeger, verkeer in het jaar 2200, milieu en verkeer en verkeer zonder auto’s.
•Fiets met een tennisbal in één hand, tussen enkele hindernissen (bijv. hoepels) en gooi, al fietsend, de bal naar een stapel blikjes. •Op de grond liggen hoepels verspreid (1 minder dan het aantal deelnemers). Fiets vrij rond. Als je het fluitsignaal hoort, fiets je naar de aangeduide kant, plaats je fiets op de fietssteun en ga zo snel mogelijk in een hoepel staan. Wie overblijft krijgt een strafpunt of gaat eruit (dan wordt er ook een hoepel weggenomen). •Oefen de oversteek(gedrags)regels met betrekking tot de school-thuis-route. Wat voor soort problemen komen de kinderen tegen en zijn er speciale verkeerssituaties die u met hen kunt oefenen? •Oefen met de kinderen wanneer en op welke wijze zij voorrang moeten verlenen en hoe ze dat kunnen zien.
37
5.4
GROEP 7 EN 8
• Fiets langs twee tafels met een emmer erop. Schep al fietsend een beker water uit de eerste emmer en giet die in de tweede emmer. Werk met 2 ploegen. Wie haalt het hoogste waterpeil? • De niet-fietsende leerlingen vormen een grote kring. De helft heeft een kaart in de opgestoken hand. Fiets om de kring heen, neem een kaart van een leerling-met-kaart en geef die aan een leerling-zonder-kaart. •Remoefening. Stel je met de fiets naast elkaar op, de achterwielen van de fietsen op één lijn. Op het signaal (van de leraar) vertrek je allen samen. Op een ander signaal rem je tot stilstand. Begin opnieuw, maar rem en stop nu voor een aangebrachte streep. • Zet 2 tafels achter elkaar. Fiets van de ene naar de andere tafel. Neem met de rechterhand de doos van de eerste tafel en zet die op de tweede. Fiets aan dezelfde kant terug en breng de doos met de linkerhand van de tweede tafel terug naar de eerste. 1. Fiets tussen een dubbele rij stippen. Ze liggen op ongeveer 30 cm van elkaar. Je mag de stippen niet raken, je mag geen voet aan de grond zetten. 2. Plaats de stippen zo, dat je ertussen kunt slalommen. 3. Voer de oefening uit terwijl je een arm uitsteekt, daarna terwijl je de andere arm uitsteekt, vervolgens met een schooltas op de bagagedrager. Voor groep 8: De oefeningen die van hieraf beschreven worden, kunnen gedaan worden met een schooltas of rugzak met daarin 10 bakstenen. Dat komt overeen met het gewicht dat leerlingen gemiddeld in de eerste weken aan schoolmateriaal meenemen naar de nieuwe school voor voortgezet onderwijs. 1. Maak een strook van anderhalve meter breed. Vanuit elk uiteinde rijden fietsers naar de andere kant. Doe het opnieuw, bij het kruisen groet je elkaar door een
38
hand op te steken. Doe het nog eens, maar geef de tegenligger tijdens het kruisen een liniaal. 2. Aan het begin en het einde van de strook staat een tafel, waarop een fles, half gevuld met water. Fiets naar de andere kant. Neem (fietsend) de fles van de eerste tafel en zet die (recht) op de tweede tafel. Je mag onderweg geen voet op de grond zetten. • Fiets langzaam. Blijf op de smalle strook. Raak de lijnen niet. • De niet fietsende leerlingen vormen een rij. Fiets zo dicht mogelijk lang die rij. 1. Fiets op een smalle strook. Op het afgesproken signaal van de leraar kijk je rechts of links achterom. En dat zonder de lijnen te raken! 2. Kijk (links of rechts) achterom en zeg hardop wat je ziet op het klapbord (welk dier? welk getal? welk woord?). • Er is een strook van 12 meter lang, verdeeld in 5 strookjes van 10 cm. breed. Fiets in de middelste strook. Je krijgt 2 strafpunten als je in de tweede/vierde strook komt en 3 als je in de eerste/vijfde komt. • Fiets tussen drie opeenvolgende doorgangen van 3 m lang, zonder onderbreking! De eerste is 40 cm. breed, de tweede 30 cm. en de derde 20 cm. breed. • Fiets naar de overkant van de speelplaats. Een andere leerling fietst in tegengestelde richting. Als je elkaar kruist, tik je met jouw hand even tegen zijn/haar hand. Keer terug en kruis elkaar nu rechts. • Fiets tussen twee strepen. Op een afgesproken signaal kijk je achterom en lees je de opgestoken letter of het cijfer op het klapbord. Je mag de strepen noch raken noch overschrijden. • Je staat met 2 andere fietsers 10 meter voor de startlijn. Bij het startsein trap je zo hard je kunt. Zodra je de startstreep overschrijdt, hou je op met trappen en je tracht zo ver mogelijk te rollen. Om het verst.
• Zet een schooltas op de bagagedrager. Hou die met één hand vast. Dus één hand aan het stuur. Fiets nu naar de overkant van de speelplaats. 1. Fiets naar de overkant van de zaal/speelplaats. Daar krijg je, al fietsend, een voorwerp van een leerling te voet. Neem het aan en fiets terug. Stop op het einde en gooi dat voorwerp in een mand of grote doos. 2. Idem. Onderweg gooi je het voorwerp in de daarvoor bestemde doos of mand. 3. Idem. Onderweg geef je dat voorwerp aan een leerling te voet. • Fiets met een passagier tussen enkele hindernissen (bijv. stoelen, hoepels, ...). De passagier heeft in elke hand een tennisbal. Die gooit hij onderweg elk in een emmer, die op de grond staat. • Stel je allen op naast de fiets. De laatste fietst sla-ommend tussen de anderen (vgl. haasje-over).
Buiten allerlei verkeersopdrachten en spelletjes kunt u het parcours ook gebruiken voor andere activiteiten: • Schaal-rekenopdrachten. Bepaal de schaal en maten van het parcours. Hoe groot zijn de afmetingen aan de hand van een plattegrond? •Straatnaam- en verkeersborden maken. •Verkeershesjes maken (auto’s, verkeerslichten, etc.). • Conditieloop op het parcours. Het parcours leent zich uitstekend om sponsorlopen en dergelijke op te houden. • Ontwerp je eigen parcours en bouw dit in maquettevorm. Hierbij zijn allerlei thema’s te gebruiken als het verkeer vroeger, het verkeer in het jaar 2200, milieu en verkeer en verkeer zonder auto’s.
1. Twee fietsers rijden achter elkaar, op zowat 1 meter afstand. De eerste houdt een (tennis)bal in de hand. Hij draait zich opeens om en gooit de bal naar de tweede fietser. Die vangt de bal op en rijdt de eerste fietser voorbij. Hij gooit de bal naar de tweede fietser. 2. Fiets met meerderen achter elkaar, de speelplaats/zaal rond. Wie de bal heeft, gooit hem naar de achterligger. Tot aan de laatste fietser. • Oefen de oversteek(gedrags)regels met betrekking tot de school-thuis-route. Wat voor soort problemen komen kinderen tegen en zijn er speciale verkeerssituaties die u met hen kunt oefenen? •Oefen met de kinderen wanneer en op welke wijze zij voorrang moeten verlenen en hoe ze dat kunnen zien. • Voor bovenbouwgroepen kunt u ook een speur-puzzeltocht maken. Aan de hand van werkbladen lopen kinderen een route waarbij allerlei opdrachten uitgevoerd moeten worden.
39
> COLOFON
Copyright
ROVL Provincie Limburg Maastricht
Project :
Limburgs VerkeersveiligheidsLabel
Eerste druk :
2008
Gepubliceerd door:
ROVL en Consent
Concept en ontwerp:
R&R Communication BV
Fotografie:
Getty Images Basisschool St. Jozef, Elsloo
ROVL Provincie Limburg Postbus 5700 6202 MA Maastricht