Wetenschapsknooppunt Erasmus Universiteit Rotterdam
Economie | Ruilen met een Glimlach Handleiding voor de leerkracht
1200 – Praagse miniatuur (kleine afbeelding in een boek) van een werkplaats voor manuscripten (geschreven boeken) waar de leerjongen Everwinus een bloemendecoratie schildert terwijl zijn leermeester Hildebertus zich omdraait van zijn werk en schreeuwt tegen een muis die ervandoor gaat met de kaas.
Economie | Ruilen met een Glimlach Handleiding voor de leerkracht
There is no such thing as a free lunch
2
Handleiding voor de leerkracht | Lessenreeks Economie ‘Ruilen met een Glimlach’ | Wetenschapsknooppunt EUR
Woord vooraf Welkom bij het Wetenschapsknooppunt van de Erasmus Universiteit Rotterdam. Wij organiseren activiteiten waardoor leerlingen van de basisschool ervaring opdoen met wetenschap en onderzoekend leren. Daarnaast begeleiden we leerkrachten om onze – op wetenschappelijke leest geschoeide – lessenreeksen uit te voeren op de eigen school. Sinds schooljaar 2012/2013 beschikken we over vier educatieve programma’s die speciaal voor begaafde leerlingen van groep 7 en 8 van het basisonderwijs zijn ontwikkeld: Filosofie, Psychologie, Geneeskunde en Economie. Kern van dit verrijkings-onderwijs vormt de lessenreeks waarbij de contactmomenten tussen (aankomend) wetenschappers, leerlingen en leerkrachten centraal staan. Deze handleiding en het bijbehorende werkboek voor de leerlingen zijn ondersteunend aan het proces van leren & onderzoeken rondom diverse wetenschappelijke thema’s. De onderwijsarrangementen zijn ontwikkeld door de partners van Wetenschapsknooppunt EUR en zij beogen hiermee een bijdrage te leveren aan talentontwikkeling binnen het basisonderwijs. Mocht u bij het gebruik van deze handleiding nog vragen of opmerkingen hebben, dan kunt u contact met op ons opnemen via de website: www.eur.nl/wetenschapsknooppunt Wij wensen u veel plezier bij het onderzoekend leren met de kinderen! Namens alle partners, drs. Karin G. Schreuder Projectleider Wetenschapsknooppunt EUR
3
Handleiding voor de leerkracht | Lessenreeks Economie ‘Ruilen met een Glimlach’ | Wetenschapsknooppunt EUR
Scheepsmodel van het VOC-schip ‘Rust en werk’ van omstreeks 1750 Collectie Maritiem Museum Rotterdam.
4
Handleiding voor de leerkracht | Lessenreeks Economie ‘Ruilen met een Glimlach’ | Wetenschapsknooppunt EUR
Inhoud pagina 3 Woord vooraf pagina 6 Openingscollege Economie pagina 12 Les 1: Geld in het laatje pagina 19 Les 2: De waarde van geld pagina 30 Les 3: Wie biedt? pagina 39 Les 4: Boter-Kaas-Eieren pagina 48 Les 5: Als ik het geld mocht verdelen…
5
Handleiding voor de leerkracht | Lessenreeks Economie ‘Ruilen met een Glimlach’ | Wetenschapsknooppunt EUR
Openingscollege Economie De lessenreeks start met een openingscollege op de Erasmus Universiteit. De leerlingen worden welkom geheten door een echte professor en volgen aansluitend een inleidend college Economie. Economie is een van de grootste faculteiten van de EUR; er studeren ruim 4.600 studenten en er werken 235 docenten. De opleiding bestaat in 2013 honderd jaar. Rond 1900 was Economie geen aparte studie en werd het gedoceerd in de studie Rechten. Maar aan het begin van de 20e eeuw nam de bedrijvigheid in de Rotterdamse haven sterk toe en een aantal Rotterdamse zakenlieden namen het initiatief om in 1913 de Nederlandsche Handels Hoogeschool op te richten. In 1939 veranderde die naam in Nederlandse Economische Hogeschool en in 1973 groeide dat uit tot de Erasmus Universiteit Rotterdam, waar ook de medische faculteit (Erasmus MC) deel van uitmaakt. In 2013 viert de Erasmus Universiteit haar 100-jarig bestaan. Een bekende Rotterdamse econoom is Jan Tinbergen, die in 1969 de Nobelprijs voor Economie kreeg uitgereikt. Een andere is Nout Wellink, voormalig directeur van De Nederlandse Bank. In het college komen de volgende onderwerpen aan de orde: 1. Wat is Economie? 2. Waarom bestuderen economen keuzegedrag van mensen? 3. Hoe bestuderen economen dat keuzegedrag?
6
Hieronder staat een antwoord op deze vragen opgenomen. Deze tekst staat ook in het Werkboek van de kinderen en er horen een aantal vragen bij die de kinderen kunnen beantwoorden. Het verdient aanbeveling het openingscollege na te bespreken en de kinderen er een verwerkingsopdracht over te geven. Dat kan aan de hand van onderstaande tekst en vragen en aan de hand van opdracht 1 t/m 3 in het Werkboek (alle opdrachten voor de leerlingen staan ook in deze handleiding opgenomen). Dit kan de leerkracht doen voordat de student voor de eerste keer in de klas komt.
Handleiding voor de leerkracht | Lessenreeks Economie ‘Ruilen met een Glimlach’ | Wetenschapsknooppunt EUR
1. Wat is economie? Economie bestudeert hoe mensen keuzes maken gegeven het feit dat middelen schaars zijn. Wat betekent dat nou precies? Schaars betekent dat er een beperkte hoeveelheid is van iets, de voorraad is niet oneindig. Voorbeeld: Op Zanzibar (eiland voor de Oost-Afrikaanse kust) is de voorraad kokosnoten min of meer oneindig. Er zijn veel palmbomen en het hele jaar door groeien daar kokosnoten aan. Inwoners van Zanzibar kunnen dus altijd over kokosnoten beschikken als ze dat willen. Schoon drinkwater is niet voor alle mensen in Oost-Afrika aanwezig. We zeggen dan dat schoon drinkwater in Oost-Afrika schaars is. In Nederland is het andersom: schoon drinkwater is voor alle mensen voldoende aanwezig maar kokosnoten zijn veel moeilijker te verkrijgen; die zijn voor ons weer schaars. Als goederen schaars zijn, moeten we kiezen. Als een gezin in Oost-Afrika per dag 10 liter drinkwater heeft, moet zij kiezen waar zij dat voor gebruikt: eten koken, drinkwater voor de gezinsleden en huisdieren. Voor het wassen van de baby is er dan misschien al niet genoeg meer over. Het gezin maakt dus keuzes en dat gebeurt op basis van wat zij het belangrijkste vindt. Het Nederlandse gezin hoeft niet te kiezen waar zij schoon drinkwater aan besteedt: wij spoelen er zelfs de wc mee door en sproeien er de tuin mee. Wij gebruiken altijd schoon drinkwater. Maar als wij één kokosnoot hebben en we willen een lekkere soep maken en de kinderen leren hoe je kokos kunt eten en je wilt een kokosplant telen, dan moet je kiezen want met één kokosnoot kun je niet alle drie doen. Welke keuzes maak jij? Je kunt je zakgeld besteden aan snoep maar ook aan speelgoed of je kunt ermee sparen voor iets groots. Waar besteed jij je zakgeld aan?
7 Je kunt je tijd besteden aan het maken van je huiswerk maar ook aan voetballen of spelen met je vrienden. Welke keuze maak jij?
Handleiding voor de leerkracht | Lessenreeks Economie ‘Ruilen met een Glimlach’ | Wetenschapsknooppunt EUR
2. Waarom bestuderen economen keuzegedrag van mensen? De eerste reden dat economen keuzegedrag bestuderen is dat ze nieuwsgierig zijn. Dat geldt eigenlijk voor alle wetenschappers: ze zijn gewoon nieuwsgierig hoe het nou zit en daarom gaan ze dat onderzoeken. De tweede reden gaat over invloed uitoefenen. Als je begrijpt hoe mensen keuzes maken, dan kan je zelf betere keuzes maken én je kunt de keuzes van andere mensen beïnvloeden. De keuzes van anderen beïnvloeden Het laatste principe wordt vaak gebruikt in reclame. Als je weet waarom mensen voor Coca Cola kiezen, dan kun je reclamefilmpjes maken waarin je dat heel aantrekkelijk maakt. Kijk maar eens naar een reclamefilmpje van Coca Cola, dat gaat nauwelijks over smaak of dorst. Het gaat over succesvolle jonge mensen die iets leuks met elkaar doen. Blijkbaar hebben economen ontdekt dat jonge mensen eerder voor Coca Cola kiezen als er zo’n gezellig en flitsend filmpje wordt vertoond. Een ander voorbeeld zijn de filmpjes voor goede doelen. Twintig jaar geleden probeerde men vaak medelijden op te roepen door hongerende kindjes te laten zien of verwoeste gebieden. Vanuit dat medelijden moesten mensen dan geld geven. Inmiddels zien we vaker wat arme mensen doen met het geld dat ze van de rijke wereld krijgen – we zien als het ware dat ons geld helpt om het leven op een andere plek in de wereld beter te maken. Door het keuzegedrag van mensen te bestuderen (wel of niet geven aan een goed doel), kun je precies dàt filmpje maken, dat het meeste geld oplevert. Welke reclamefilmpjes vind jij leuk? En wat vind je er leuk aan?
8
Maakt dat ook dat je bepaalde producten juist wel of niet wilt kopen/gebruiken?
Handleiding voor de leerkracht | Lessenreeks Economie ‘Ruilen met een Glimlach’ | Wetenschapsknooppunt EUR
Zelf betere keuzes maken Hoe zit het nu met de andere kant van keuzes maken: Hoe komt het dat je zelf betere keuzes gaat maken als je meer begrijpt van keuzegedrag van mensen in het algemeen? Stel je voor, je wilt een nieuw spel kopen voor de Playstation. Om een goede keuze te maken, wil je van tevoren een aantal dingen weten, zoals: • Hoeveel kost het spel? • Hoeveel geld zit er in mijn spaarpot? • Wil mijn vader of moeder een beetje meebetalen? • Hoe lang zal ik er mee spelen? • Kan ik het spel ook kopiëren van een vriendje? Economen zeggen dat je een betere keuze maakt, als je deze dingen van te voren onderzoekt. Denk jij dat ook? Waarom denk je dat?
Maar het kan ook anders: stel in je spaarpot zit 40 euro en het spel kost ook 40 euro; je keert je spaarpot om en gaat het spel kopen. Is dat een minder goede keuze dan als je alle vragen eerst onderzoekt? Waarom wel/niet?
3. Hoe bestuderen economen keuzegedrag? In de eerste plaats gaan economen ervan uit dat alle mensen hun nut willen maximaliseren. Dat klinkt heel moeilijk. Maar als je nut vervangt door geluk, betekent dit dat alle mensen zo gelukkig mogelijk willen zijn in het leven. Dat klinkt al simpeler. Je kunt je afvragen: Wat geeft mij zoveel mogelijk nut of maakt mij zo gelukkig mogelijk? Het antwoord zou bijvoorbeeld kunnen zijn: 1. Ik wil profvoetballer worden. 2. Ik wil zo veel mogelijk Playstation-spellen verzamelen. 3. Ik wil een musicalster worden. 4. Ik wil over de hele wereld reizen. 5. Ik wil graag voor arme mensen zorgen. Handleiding voor de leerkracht | Lessenreeks Economie ‘Ruilen met een Glimlach’ | Wetenschapsknooppunt EUR
9
Vervolgens bestuderen economen de keuzes die mensen maken in relatie tot hun doel. Stel je voor je bent 16 jaar en je krijgt de kans om een half jaar naar school te gaan in de Verenigde Staten. Of je dat doet, hangt af van wat het je oplevert om te gaan in het licht van je grotere doel. Als je niet kunt voetballen in de VS en 1. is je doel, dan zal je niet gaan. Als 4. je doel is, ga je waarschijnlijk wel. En als er op die school een groot theaterproject is waar je aan mee kunt doen en 3. is je doel, ga je hoogstwaarschijnlijk ook. Rationeel handelen Economen gaan er vanuit dat mensen rationeel handelen. Dit betekent niet dat mensen geen rekening houden met gevoelens van anderen. Rationeel handelen betekent dat mensen een logische keuze maken. Een voorbeeld: Bram vindt kaas op brood lekker, worst lekkerder dan kaas en hagelslag het lekkerst. Rationeel handelen betekent in dit geval: Als Bram moet kiezen tussen kaas en hagelslag op brood, zal hij hagelslag kiezen. Dat is immers logisch gezien zijn voorkeur. Echter, dat rationeel handelen blijkt in de praktijk niet altijd op te gaan. Er zijn dus dagen dat Bram toch voor kaas zal kiezen, ondanks dat er ook hagelslag is. En er zijn ook 16-jarigen die niet naar de VS gaan ondanks dat ze graag over de hele wereld willen reizen. En dat maakt economie nou zo’n spannend vak. Je kunt onderzoeken wat logisch zou zijn en als dat afwijkt, kun je weer onderzoeken hoe dat nou zou komen. Statistieken In de economie worden allerlei statistieken gebruikt om inzicht te krijgen in dat gedrag van mensen. In deze lessenreeks maak je kennis met diverse grafieken en modellen.
10
Relatie met Werkboek leerlingen Opdracht 1, 2 en 3 uit het Werkboek horen bij het openingscollege. Als de leerkracht deze alle drie wil doen, zal zij een extra les tussen openingscollege en les 1 moeten invoegen.
Handleiding voor de leerkracht | Lessenreeks Economie ‘Ruilen met een Glimlach’ | Wetenschapsknooppunt EUR
Opdracht 1: Mindmap openingscollege Maak een mindmap van het openingscollege Economie. Wat weet je er nog van? Welke woorden heb je onthouden? Welke vragen heb je? Bespreek ze in de klas en als jullie met elkaar geen antwoord weten, schrijf ze op voor als de student in de klas komt.
Opdracht 2: Excel sheet maken Maak in twee- of drietallen een Excel sheet en vul daarop in waar je je zakgeld aan besteedt. Dit vergt wel instructie en begeleiding van de leerkracht maar biedt een gelegenheid om dat alvast eens te behandelen.
Opdracht 3: Enige casussen Bedenk eens een reclame die jij mooi vindt. Waarom vind je die mooi? Wat voor effect heeft het op je? (word je er blij of verdrietig van, wil je iets kopen of juist geven of gebeurt er niets met je?)
Probeer jij wel eens het gedrag van anderen te beïnvloeden? Van je vader of moeder als je iets van hen gedaan wil krijgen of van vriendjes/vriendinnetjes? Wat doe je dan?
Heb jij een doel voor je leven? Het hoeft niet voor je hele leven te zijn maar is iets dat je belangrijk vindt of graag wil voor de komende 5 jaar?
Vind je dat je zelf logisch (rationeel) handelt? Noem een voorbeeld.
11 En vind je dat anderen om je heen logisch (rationeel) handelen? Is er een verschil tussen kinderen en volwassenen volgens jou? Geef hier ook een voorbeeld van.
Handleiding voor de leerkracht | Lessenreeks Economie ‘Ruilen met een Glimlach’ | Wetenschapsknooppunt EUR
es 1
Geld in het laatje 1.1 Lesopzet
Tijd Onderwerp 0 – 5 minuten Voorstellen en introductie lessenreeks
5 – 10 minuten Terugkoppeling openingscollege Contact maken met de kinderen 10 – 15 minuten Introductie over geld
Toelichting Korte toelichting op het hele lesprogramma: wat kunnen de leerlingen verwachten en wat wordt er van hen verwacht? Wat hebben ze onthouden? Waar besteed jij je tijd/zakgeld aan? Leid het onderwerp van deze les in (naar eigen keuze – mag ook kort)
5 – 25 minuten Groepsgesprek: Stel je voor dat we geen geld Relevante zaken op het bord schrijven hadden, hoe zouden we dan aan onze spullen Klein beginnen: brood, speelgoed, snoep, voetbalschoenen – dan groter: fiets, auto, huis, wegen, scholen, … komen?
12
25 – 40 minuten Geschiedenis van het geld, inclusief vertrouwen, evt. rente
Leuke feiten, illustreren met beeldmateriaal. Waarom drukt de staat niet gewoon heel veel bankbiljetten en geeft ze aan de armen?
40 – 60 minuten Verwerkingsopdracht
Opdracht 4: Tijdlijn geld
60 – 70 minuten Maakt geld gelukkig?
Opdracht 5: Leerlingen beantwoorden zelf 2 vragen over geluk en zakgeld en maken daar grafiek van.
70 – 85 minuten Nog meer over geld en geluk
Opdracht 6: Bestaande statistieken bestuderen en vragen beantwoorden
85 - 90 minuten Afronding
Vragen wat de kinderen geleerd hebben, welke vragen ze nog hebben en huiswerkopdracht toelichten – filmpje van 3 minuten beschikbaar (Opdracht 7: Geld vervalsen?)
Handleiding voor de leerkracht | Lessenreeks Economie ‘Ruilen met een Glimlach’ | Wetenschapsknooppunt EUR
1.2 Toelichting Introductie Bespreek het openingscollege en check of daar nog vragen over zijn. Introduceer vervolgens jezelf en vertel wat de kinderen in deze lessenreeks kunnen verwachten: elke les een nieuw onderwerp dat te maken heeft met geld, markten en keuzegedrag van mensen. Vertel dat het soms best pittig zal zijn om alles te begrijpen maar dat je het volste vertrouwen hebt dat ze dat kunnen als ze goed hun best doen. Bovendien zijn er elke les ook opdrachten en spellen dus het wordt een gevarieerde reeks! Introductie Geld Introduceer het onderwerp van deze les: Geld. Vertel dat jullie eerst eens gaan onderzoeken wat geld nou precies is en waarom we het hebben. Stel dat we geen geld hadden… Hoe zouden we dan aan onze spullen komen? Voer een gesprek met de kinderen waarbij je zo veel mogelijk voortborduurt op de antwoorden en de gedachtegang van de kinderen zelf. Als er belangrijke (conceptuele) begrippen genoemd worden, schrijf ze dan op het bord zodat je straks zelf aan de hand van die begrippen een samenvatting kunt geven. Aanvullende vragen om het gesprek op gang te houden: • Als je iets kleins tegen iets groots wilt ruilen, hoe gaat dat dan? • En wat als je iets wat snel bederft (bv. eieren, melk) wilt ruilen tegen iets wat lang meegaat (een meubelstuk)? •Of als het gaat om iets in de toekomst (een deel van de volgende oogst, onderwijs voor je kind, etc.) Op deze manier kun je de connectie maken met de drie functies van geld: ruilmiddel, rekeneenheid en oppotmiddel (spaarpot). Vat aan het eind de belangrijkste dingen nog eens samen of beter: vraag aan een leerling om dat te doen. Geschiedenis van geld Bij dit onderwerp kan onderstaande link van het Geldmuseum te Utrecht behulpzaam zijn: www.geldmuseum.nl/museum/content/geschiedenis-van-geld Daar staat een goede tekst met leuke plaatjes, een spelletje en een clipje op het eind over de geschiedenis van geld. Je kunt het onderwerp bespreken door de slides met de plaatjes te laten zien en toe te lichten. Vraag de kinderen om aantekeningen te maken omdat ze straks de verschillende betaalmiddelen in een tijdlijn gaan tekenen. Check steeds of je niet te snel gaat – er staat een hoop informatie in die sheets en als de kinderen ze zelf moeten
Handleiding voor de leerkracht | Lessenreeks Economie ‘Ruilen met een Glimlach’ | Wetenschapsknooppunt EUR
13
reproduceren, moeten ze goed snappen wat wat is. Als er meerdere computers beschikbaar zijn, kunnen de kinderen tijdens de opdracht de site nogmaals raadplegen.
Opdracht 4: Tijdlijn geld Teken een tijdlijn waarin de geschiedenis van het geld zichtbaar wordt. Gebruik de elementen die je in de presentatie gehoord hebt: zout, vis en schelpjes, muntgeld (goud, zilver, nikkel), de gulden, papiergeld, elektronisch betalen. NB In het Werkboek staan de verschillende betaalmiddelen niet genoemd. De kinderen kijken naar de presentatie en maken dan hun eigen tijdlijn. Aan het eind staat een videoclip over betalen met bankpassen en creditcards (3:40 minuten).
Vertrouwen in geld Wil je iets kunnen gebruiken als ruilmiddel dan moeten zowel jij als degene met wie je wilt ruilen vertrouwen hebben in de waarde hiervan. Vroeger gebruikten mensen bijvoorbeeld gouden of zilveren munten als ruilmiddel. De waarde van de munt was toen de waarde van het goud of zilver waar de munt van gemaakt was. Soms probeerden mensen toen een Achtergrondinfo stukje van de munten af te halen en dit weer om te smelten tot goud. Dit heette snoeien van werkboek, pagina 16 munten. Als iedereen dat zou doen, dan zou van de munten niks overblijven. Bovendien zou je het niet meer vertrouwen als iemand zo’n munt zou willen ruilen voor bijvoorbeeld een kleed dat jij gemaakt hebt. Dan is het geld niks meer waard, want je kunt er niet mee ruilen. Daarom stonden er vroeger hele hoge straffen op het snoeien of vervalsen van munten.
14
Inmiddels gebruiken wij geld dat niet meer van dure metalen is gemaakt, maar van papier of goedkope metalen of zelfs elektronisch geld. Toch hebben we veel vertrouwen dat we dit geld kunnen ruilen voor spullen. Dit komt omdat we met zijn allen hebben gezorgd dat het geld te vertrouwen is. Dit doen we door maar één instantie geld te laten uitgeven, namelijk de centrale bank. De centrale bank moet allereerst zorgen dat er niet te veel (elektronisch en papier-)geld in omloop komt. Ten tweede zorgt de centrale bank ervoor dat geld niet goed na te maken is. Het is heel moeilijk om euro’s te vervalsen door alle veiligheidskenmerken die er op zitten. Dit geldt ook voor elektronisch geld. De bank kan niet zomaar meer geld op iemands rekening zetten, zonder dat iemand anders dat heeft overgemaakt naar die rekening. Geld dat er bij de ene persoon bij komt, moet ergens bij een andere persoon er vanaf gaan. Dat wordt ook allemaal goed gecontroleerd. Dit alles maakt geld schaars en dus te vertrouwen. Handleiding voor de leerkracht | Lessenreeks Economie ‘Ruilen met een Glimlach’ | Wetenschapsknooppunt EUR
Alleen in ernstige crises willen we nog wel eens twijfelen aan de waarde van dat geld en weer vluchten in goud. Daardoor is de goudprijs nu gestegen. Je ziet opeens allerlei reclamefolders in je brievenbus over plekken waar je oude sieraden kunt inleveren en de waarde van het Einde Achtergrondinfo goud krijgt uitbetaald euro’s. Met die euro’s kun je boodschappen doen. Dat lukt je niet met werkboek, pagina 16 je oude sieraden.
Opdracht 5: Maakt geld gelukkig? We doen eerst een onderzoek in de klas. Beantwoord voor jezelf de volgende 2 vragen: 1. Hoe gelukkig ben je (op een schaal van 1 – 10)? 2. Hoeveel zakgeld krijg je? Vervolgens verzamelen we de antwoorden van de hele groep op het bord. Zet de uitkomst in onderstaande grafiek.
Geluk en geld in de eigen groep
15
Handleiding voor de leerkracht | Lessenreeks Economie ‘Ruilen met een Glimlach’ | Wetenschapsknooppunt EUR
Tip: Voor een snel inzicht kun je een kruis in het midden van de grafiek tekenen, zo ontstaan er 4 vakken: Veel geluk
Veel geluk
Weinig zakgeld
Veel zakgeld
Weinig geluk
Weinig geluk
Weinig zakgeld
Veel zakgeld
Bespreek de uitkomst na: Welke conclusies kun je uit de gegevens trekken? Wat is de relatie tussen de hoeveelheid zakgeld en hoe gelukkig je bent? Maak vervolgens een bruggetje naar onderzoek dat op dit gebied gedaan is door economen over de hele wereld – zo kom je bij opdracht 6.
Opdracht 6: Nog meer over geld en geluk Hieronder vind je vragen waarmee je de relatie tussen geluk en geld nog verder onderzoekt. Bespreek ze in tweetallen en schrijf je antwoord op. Probeer steeds aan te geven waarom je dit antwoord geeft. 1. Denk je dat jullie conclusie ook geld voor alle andere mensen? Waarom?
16
2. Denk je dat er een verschil is tussen mensen in rijke en in arme landen?
Handleiding voor de leerkracht | Lessenreeks Economie ‘Ruilen met een Glimlach’ | Wetenschapsknooppunt EUR
Levenstevredenheidschaal 1-10
10 • Costa Rica
9
• Denemarken • Zwitserland
• Mexico
8 • Guatamala
7
6
5
• Venezulea
• Nederland • Spanje
• Brazilië • Saoudi-Arabië
• Indonesië
• Australië
• Italië
• China • Zuid-Afrika • Rusland • Egypte • India •Turkije • Ghana
• Duitsland
• Verenigde Staten • Singapore
• Frankrijk • Japan
• Honkong
• Botswana
4 • Ethiopië • Georgië
3
• Kenia
2 Grafiek over geluk en rijkdom naar: Veenhoven, Data Set 2002-2009
1
• Zimbabwe
• Togo
0
1.000 2.000 3.000 4.000 5.000 6.000 Gemiddeld inkomen per persoon in 2011 in dollars
Bekijk bovenstaande grafiek over geluk en rijkdom. 3. In welke landen zijn mensen – volgens deze grafiek – het rijkst?
17 4. In welke landen zijn mensen – volgens deze grafiek – het gelukkigst?
5. Hoe komt dat denk je?
Handleiding voor de leerkracht | Lessenreeks Economie ‘Ruilen met een Glimlach’ | Wetenschapsknooppunt EUR
6. Is het waar dat geld gelukkig maakt, volgens deze grafiek?
7. Wat denk je dat er gebeurt als mensen een grote prijs winnen in een loterij: worden ze gelukkiger, ongelukkiger of blijft het gelijk? Waarom?
Toelichting Veel studies wijzen uit rijkere mensen over het algemeen gelukkiger zijn dan arme mensen. Maar diezelfde studies laten ook zien dat er maar erg weinig relatie is tussen de groei van het inkomen per hoofd van de bevolking en het gemiddelde geluksniveau. Gemiddeld genomen zijn rijkere landen (als groep) gelukkiger dan armere landen (als groep); geluk lijkt tot een zeker punt toe te nemen met inkomen, maar boven dat punt niet meer. Dus voor de rijkere landen is er geen verband meer tussen inkomen en geluk. Maar zelfs onder de arme, minder gelukkige landen, is het verband tussen gemiddeld inkomen en gemiddeld geluksniveau niet heel sterk. Dat suggereert dat veel andere factoren een rol spelen bij het bepalen van de hoogte van het geluksniveau. Wat zou dat kunnen zijn denk je?
18
Vervalsen van geld Het vervalsen van geld is van alle tijden. Nu proberen mensen vaak biljetten van 50 na te maken. Gelukkig is het moeilijk om geld na te maken. Er zitten veel kleine markeringen op een bankbiljet die vervalsing moeilijk maken. Onderzoek maar eens welke dat zijn! Leuk filmpje over unieke kenmerken van papiergeld die vervalsing lastig maken: www.schooltv.nl/beeldbank/clip/20080225_briefgeld01 (3 minuten)
Opdracht 7: Geld vervalsen? (huiswerk) Op onze bankbiljetten vind je allerlei kleine kenmerken die het moeilijk maken om briefgeld te vervalsen. Bestudeer thuis eens een briefje van 10 euro en geef aan welke markeringen je ziet die het lastig maken om het briefje te vervalsen.
Handleiding voor de leerkracht | Lessenreeks Economie ‘Ruilen met een Glimlach’ | Wetenschapsknooppunt EUR
es 2 De waarde van geld
2.1 Lesopzet
Tijd Onderwerp 0 – 10 minuten Terugkoppeling vorige les
Toelichting Huiswerk bespreken, vragen beantwoorden, relevante voorkennis activeren voor deze les
10 – 25 minuten Wat is inflatie?
Inflatie uitleggen aan de hand van het filmpje van het CBS en of meer historisch filmpje (zie toelichting). Doortrekken naar extreme gevallen tijdens oorlog (+ beeldmateriaal)
25 - 35 minuten Verwerkingsopdracht
Opdracht 8: Hoeveel broden kon je kopen voor 3 euro in …?
35 – 45 minuten Statistiek tekenen
Opdracht 9: Ontwikkeling broodprijs in grafiek tekenen
45 – 55 minuten Introductie budgetvergelijking
Voorbeeld presenteren en uitleggen waarom economen zich daarmee bezig houden
55 – 70 minuten Eigen budgetvergelijking maken
Opdracht 10: Budgetvergelijking maken met zakgeld – in tweetallen – plenair nabespreken
70 – 85 minuten Indifferentiecurve
Uitleggen aan de hand van grafiek en kinderen vragen laten beantwoorden
85 - 90 minuten Afronding
Vragen wat de kinderen geleerd hebben, welke vragen ze nog hebben en huiswerkopdracht toelichten (opdracht 11 en/of 12)
NB De leerkracht/begeleider bepaalt zelf welke huiswerkopdrachten worden meegegeven. Het is ook mogelijk om een andere keuze te maken als bv. blijkt dat opdrachten uit de les nog niet af of nog niet goed begrepen zijn.
Handleiding voor de leerkracht | Lessenreeks Economie ‘Ruilen met een Glimlach’ | Wetenschapsknooppunt EUR
19
2.2 Toelichting Terugkoppeling vorige les Vraag wat de kinderen nog weten over de vorige les en bespreek de huiswerkopdrachten. Laat bijvoorbeeld een briefje van 5 of 10 euro zien en vraag iemand aan te wijzen wat moeilijke dingen zijn om te vervalsen. Check of er nog vragen zijn. Vertel vervolgens kort waar deze les over gaat. Inflatie Inflatie is het verschijnsel dat geld minder waard wordt. In Nederland is de inflatie jaarlijks tussen de 1 en 3 % maar in tijd van oorlog of grote financiële crisis kan de inflatie ineens heel groot zijn. Je hebt dan een kruiwagen geld nodig om brood, melk of verse groenten te kopen. We noemen dat hyperinflatie. In onderstaand filmpje wordt het principe van inflatie uitgelegd. www.youtube.com/watch?v=8aFkpFIKhFc Een alternatief filmpje vind je via de link hieronder. Inflatie wordt hier uitgelegd aan de hand van een beetje vruchtensap dat je aanlengt met water: weliswaar is je glas dan vol - je hebt veel sap – maar het is niet hetzelfde. www.youtube.com/watch?v=WI1i5yhwOz8 (0:23 – 0:43) Beoordeel zelf of en wat je van het filmpje wil laten zien. Kwaliteit is niet erg goed, maar dat komt natuurlijk doordat het een echt historisch filmpje is…! En ook de kruiwagen met bankbiljetten komt in beeld. Het onderwerp Inflatie wordt verder behandeld aan de hand van opdracht 8 en 9.
20
Handleiding voor de leerkracht | Lessenreeks Economie ‘Ruilen met een Glimlach’ | Wetenschapsknooppunt EUR
Opdracht 8: Broodprijzen vanaf 1950 Bestudeer onderstaande grafiek en beantwoord (in tweetallen) de vragen die eronder staan.
Op 1 juli
Prijs van het brood in euro’s per 1.000 gram
1950
0,17
1952
0,19
1959
0,20
1962
0,20
1964
0,24
1966
0,25
1968
0,29
1970
0,32
1972
0,35
1974
0,46
1976
0,62
1978
0,76
1980
0,87
1982
0,87
1984
0,99
1986
1,04
1988
1,10
1990
1,23
1992
1,26
1994
1,31
1996
1,34
1998
1,34
2000
1,38
2002
1,44
2004
Vrije prijs
Handleiding voor de leerkracht | Lessenreeks Economie ‘Ruilen met een Glimlach’ | Wetenschapsknooppunt EUR
1. Stel je voor: 1 brood weegt 1.000 gram. Hoeveel broden kon je voor 3 euro kopen in: 1968 1976 1984 1992 2002 2. V oor de enthousiaste rekenaars: Tegenwoordig weegt een heel brood meestal 800 gram. Hoeveel broden van 800 gram kon je voor 3 euro kopen in: 1968 1976 1984 1992 2002
21
Extra opdracht Vraag 3 is lastig voor veel leerlingen. Als je het principe in de klas bespreekt, kunnen de leerlingen het wellicht als huiswerk meenemen. Als er voldoende tijd is, kan het natuurlijk ook in de klas. 3. Prijsstijgingen wordt altijd uitgedrukt in procenten. Om de prijsstijging te berekenen gebruiken we een formule (rekenregel). (Nieuwe prijs – oude prijs) Prijsstijging= (Oude prijs)
x 100%
Dus als iets 100 euro kost en 1 euro duurder wordt dan is de: Prijsstijging =
(Nieuwe prijs – oude prijs) x 100%= (Oude prijs)
(101-100) x 100% = 1% (100)
Kun je nu uitrekenen wat de prijsstijging in euro’s is tussen 1962 1964? Prijs in euro in 1962: Prijs in euro in 1964: Prijsstijging in %:
22
En de prijsstijging in euro’s tussen 1962 en 1988? Prijs in euro in 1962: Prijs in euro in 1988: Prijsstijging in %:
En stel dat een brood van 1000 gram vandaag 1,60 euro kost, hoe groot is dan de prijsstijging sinds 1962? Prijs in euro in 1962: Prijs in euro in 2012: Prijsstijging in %:
Handleiding voor de leerkracht | Lessenreeks Economie ‘Ruilen met een Glimlach’ | Wetenschapsknooppunt EUR
Opdracht 9: Ontwikkeling broodprijs in grafiek tekenen
Broodprijs in euro’s (y-as)
Als je de broodprijzen in een grafiek tekent, krijg je een duidelijk beeld van de prijsstijging. Zet alle prijzen in de grafiek hieronder en dan zie je de ontwikkeling van de broodprijs van 1950 tot 2002. 1,50 1,35 1,20 1,05 0,90 0,75 0,60 Ontwikkeling broodprijs 1950 - 2002
0,45 0,30 0,15
0
1950
2002 Jaartal (x-as)
Budgetvergelijking Als je iets wilt kopen heb je een bepaald budget beschikbaar, bijvoorbeeld je zakgeld of je salaris. Met dat geld kun je verschillende dingen kopen, zoals vier lollies en twee dropsleutels. Of vier dropsleutels en twee lollies. Wat je precies met jouw budget kunt kopen, geven economen vaak weer in een budgetvergelijking. Dit doen ze meestal voor twee dingen, omdat je het idee moet snappen en dat gaat het makkelijkst met maar twee dingen. Het principe is als volgt: • Je hebt een bepaald inkomen (je zakgeld) dat je kunt verdelen over twee goederen (A en B), waarvan de prijs bekend is. • Reken uit hoeveel van A je kunt kopen als je alles daar aan besteedt en hoeveel van B als je daar alles aan besteedt. Handleiding voor de leerkracht | Lessenreeks Economie ‘Ruilen met een Glimlach’ | Wetenschapsknooppunt EUR
23
• Je kunt nu een schuine lijn tussen die twee punten trekken. Op die schuine lijn zitten andere mogelijkheden, namelijk dat je een aantal goederen A koopt en ook een aantal goederen B. Deze schuine lijn is de budgetvergelijking. Vervolgens kies je een punt op de lijn dat het beste weergeeft hoeveel van A en B jij zou willen hebben bij dit budget. Wat gebeurt er nu als je inkomen (zakgeld) toeneemt? Dan neemt je budget dus toe en schuift de lijn naar buiten. Dat betekent dat je meer van A of van B of van allebei kunt kopen. En stel dat je inkomen afneemt? Of als de goederen A en B duurder worden? Of juist goedkoper? Op die manier ontstaan er steeds nieuwe mogelijkheden en economen bestuderen de keuzes die mensen hierin maken.
Opdracht 10: Budgetvergelijking maken met zakgeld Economen zijn altijd geïnteresseerd in de keuzes die mensen maken. Daar maken ze allerlei leuke overzichten van. In deze opdracht ga je een budgetvergelijking maken. Dat gaat zo: • Stel, je hebt 5 euro zakgeld per week om uit te geven. • Je kunt daarmee 2 dingen doen: ijs kopen voor 0,60 cent per stuk of je lievelings vruchtendrank voor 0,80 per flesje. Je kunt ook een combinatie van die 2 dingen kiezen.
24
1. Bereken eerst hoeveel ijs je kunt kopen voor 5 euro en markeer dat punt op de Y-as. Bereken ook hoeveel vruchtendrank je voor 5 euro kunt kopen en markeer dat punt op de X-as. Trek nu een lijn tussen die 2 punten met een gekleurde stift. Op deze lijn liggen de mogelijke keuzes die je kunt maken. 2. H oeveel ijs koop je? En hoeveel vruchtendrank? Zet een kruisje op de lijn die jouw keuze weergeeft. Zet de aantallen erbij. 3. Nu verandert er iets: je krijgt 7 euro zakgeld. Wat kies je nu? Trek een nieuwe lijn met een andere kleur stift. 4. En als je minder zakgeld krijgt, 3 euro, wat kies je dan? Maak je keuze weer zichtbaar met een gekleurde lijn en geef je keuze weer met een kruis op de lijn. 5. Dan wordt het ijs duurder: de prijs van je lievelingsijsje stijgt naar 1 euro. Je hebt weer 5 euro zakgeld. Wat kies je nu?
Handleiding voor de leerkracht | Lessenreeks Economie ‘Ruilen met een Glimlach’ | Wetenschapsknooppunt EUR
Aantal ijsjes (y-as)
Budgetvergelijking
Aantal flesjes verse vruchtensap (die jij het lekkerst vindt!) (x-as)
Indifferentiecurves Bij de vorige opdracht heb je aangegeven wat jouw voorkeur was bij een bepaald budget. Maar je kunt vaak een aantal combinaties van ijsjes en vruchtensap bedenken die je even plezierig vindt. Al die combinaties die je evenveel plezier, of in economische termen nut, opleveren, kunnen we op een lijn tekenen. Die lijn heet met een moeilijk woord indifferentiecurve. Indifferent betekent onverschillig, het maakt je dus niet uit welke combinatie je krijgt, want het levert je evenveel op. Het is geen rechte lijn, maar een curve (een kromme). Laat de kinderen op het digibord (of in hun Werkboek) naar de indifferentiecurves kijken en stel daarbij de volgende vragen: 1. Waarom denken jullie dat het een curve is en geen rechte lijn? 2. En welke indifferentiecurve geeft volgens jullie het meeste plezier? Handleiding voor de leerkracht | Lessenreeks Economie ‘Ruilen met een Glimlach’ | Wetenschapsknooppunt EUR
25
Aantal ijsjes (y-as) Indifferentiecurves
0
Aantal flesjes verse vruchtensap (die jij het lekkerst vindt!) (x-as)
26
Antwoorden: 1. Het is een curve, omdat je, als je al heel veel ijsjes hebt gegeten, bereid bent veel ijsjes in te leveren voor een klein beetje vruchtensap. Van ijsjes krijg je immers dorst door alle suiker en vruchtensap gaat er dan wel in. Je kunt dat ook goed in de grafiek zien: aan de linkerkant van de curve heb je veel ijs over voor een kleine hoeveelheid vruchtensap en aan de rechterkant van de curve heb je bijna geen ijs over voor een extra flesje vruchtensap. De student Economie kan dit prima uitleggen aan de kinderen. Dit principe heeft te maken met wat we in de economie de wet van de afnemende meeropbrengsten noemen. Des te meer je van iets hebt des te minder ben je bereid voor iets extra’s daarvan te betalen. Dus als je al een zak chips op hebt dan wil je minder betalen voor nog een zak chips. Anders krijg je alleen maar buikpijn. Handleiding voor de leerkracht | Lessenreeks Economie ‘Ruilen met een Glimlach’ | Wetenschapsknooppunt EUR
2. Curve U1 levert je het meeste plezier, nut, op. Dat is ook logisch, want dan kun je de meeste ijsjes en vruchtensap nuttigen. Of desnoods weggeven aan je vrienden als je zelf er al buikpijn van gekregen hebt… Vraag aan de kinderen hoe je er achter komt wat iemand daadwerkelijk koopt gegeven zijn budget en zijn voorkeuren? Om deze vraag te beantwoorden doe je het volgende: • Teken de budgetlijn in de grafiek die bijvoorbeeld raakt aan U2 in het punt 4 verse vruchtensap en 6 ijsjes. • Leg vervolgens uit dat daar waar de budgetlijn de curve raakt, dat waarschijnlijk de keuze is die iemand maakt gegeven zijn budget en zijn voorkeuren. • Vertel ook dat economen dit vooral theoretisch onderzoeken en verklaren. • Vertel ook dat je niet een hoger nutsniveau kunt halen, omdat bijvoorbeeld U1 duidelijk boven je budget ligt. Omgekeerd ligt U3 onder je budget. Dat is zonde. U3 kruist misschien wel je budgetcurve, maar je kunt zien dat er een hoger nutsniveau haalbaar is, namelijk U2. Afsluiting les Sluit de les af door de kinderen de volgende vragen te laten beantwoorden: • Wat heb je geleerd deze les? • Welke vragen heb je nog? Kies welke huiswerkopdracht(en) je de kinderen wilt meegeven (opdracht 11 en/of 12) en licht die kort toe.
Opdracht 11: Interview Stel eens wat vragen aan een familielid over de prijzen van vroeger. Wat weet je opa of oma nog over de prijs van brood, vlees, tabak, melk of een ander product dat hij/zij toen vaak kocht?
Handleiding voor de leerkracht | Lessenreeks Economie ‘Ruilen met een Glimlach’ | Wetenschapsknooppunt EUR
27
Opdracht 12: Waar besteden jullie je geld aan? We hebben in de les gekeken waar jij je zakgeld aan uitgeeft, of waar je het aan uit zou geven als je het zou besteden aan ijs en/of vruchtendrank. Een zelfde soort keuze maken je ouders ook: er komt een bepaalde hoeveelheid geld binnen en een deel daarvan besteden ze aan wonen, een deel aan eten en kleding, een deel aan vervoer, aan vakantie, hobby’s, etc. Vraag eens aan je ouder(s) hoe ze hun inkomen besteden en geef dat weer in een cirkeldiagram. Verzamel eerst hieronder je gegevens:
Inkomen wordt besteed aan
Deel van het totale inkomen
Wonen (huis, verwarming, licht, etc.) Eten Kleding TV, telefoon, computer, internet Vervoer (fiets, auto, trein) Vakantie Hobby’s
28
Handleiding voor de leerkracht | Lessenreeks Economie ‘Ruilen met een Glimlach’ | Wetenschapsknooppunt EUR
Maak van onderstaande cirkel een cirkeldiagram door de percentages uit de rechter kolom in te tekenen.
29
Handleiding voor de leerkracht | Lessenreeks Economie ‘Ruilen met een Glimlach’ | Wetenschapsknooppunt EUR
es 3
Wie biedt? 3.1 Lesopzet Tijd
Onderwerp
Toelichting
Terugkoppeling vorige les
Huiswerk bespreken, vragen beantwoorden, relevante voorkennis activeren voor deze les
10 – 25 minuten
Verschillen en overeenkomsten tussen markt, winkel en veiling
Opdracht 13: Markt, winkel en veiling. In tweetallen bespreken en plenair terugkoppelen
25 – 40 minuten
Introductie veilingen
Stukje geschiedenis en informatie over verschillende soorten veilingen
40 – 55 minuten
Gesloten veiling ronde 1 - 2
Opdracht 14: Ieder kind krijgt 25 schelpjes/muntjes. Kinderen bieden in tweetallen en individueel. Tussendoor filmpjes laten zien – zie hieronder.
55 – 75 minuten
Open veiling: opbod en afslag
2 filmpjes laten zien: opbod juwelenveiling, afslag bloemenveiling
75 – 85 minuten
Uitslag en afronding gesloten veiling
Uitslag is bekend – uitdelen en nabespreken
85 – 90 minuten
Afronding
Vragen wat de kinderen geleerd hebben en welke vragen ze nog hebben
0 – 10 minuten
30
Handleiding voor de leerkracht | Lessenreeks Economie ‘Ruilen met een Glimlach’ | Wetenschapsknooppunt EUR
3.2 Toelichting Introductie Bespreek de huiswerkopdrachten van de vorige keer: • Opdracht 11: Is het gelukt om aan een opa of oma vragen te stellen over prijzen van vroeger of in de oorlog? Wat kwam daaruit? • Opdracht 12: Wie kan zijn cirkeldiagram op het bord tekenen (of de percentages geven zodat je het zelf op het bord kan tekenen)? Op basis hiervan overeenkomsten en verschillen met anderen bespreken. Om een stap verder te gaan kun je de volgende vragen stellen: Stel nu dat het inkomen van je ouders halveert? Denk je dat de verdeling van het inkomen gelijk blijft? Waar denk je eventueel dat meer of minder aan besteed gaat worden? Waarom? En stel dat het inkomen groter wordt? Waar gaan jullie dan meer geld aan uitgeven denk je? NB: Vaak zie je dat als mensen minder inkomen hebben er relatief meer besteed wordt aan zaken zoals eten. Dat zijn noodzakelijke goederen. Luxe vakanties zijn uitgaven waar mensen snel op besparen als ze minder te besteden hebben. Vertel vervolgens kort dat deze les over markten en veilingen gaat. Om te kijken wat de kinderen er al van weten, mogen ze eerst in tweetallen een opdracht gaan maken.
Opdracht 13: Markt, winkel en veiling Vul onderstaand overzicht in. Bespreek de antwoorden met je buurvrouw/man. Zet een groot kruis in het vak als het niet van toepassing is. Zo zie je snel wat er wel bij hoort.
31
Handleiding voor de leerkracht | Lessenreeks Economie ‘Ruilen met een Glimlach’ | Wetenschapsknooppunt EUR
Eigenschap
Markt Winkel Veiling
Je kunt er iets kopen Je kunt verschillende artikelen vergelijken Vaste prijs Afdingen op de prijs Bieden per opbod Je ontmoet de verkoper Digitaal Je weet niet van wie je koopt Grote voorraad van hetzelfde artikel Veel kopers en verkopers Bederfelijke waar (bloemen, vis, groenten) Bijzondere spullen (kunst, sieraden)
32 NB Bij deze opdracht gaat het meer om het nadenken over de verschillen en overeenkomsten dan over goede/foute antwoorden. Het advies is om niet alle items afzonderlijk te bespreken, dat gaat te lang duren. Er zijn namelijk altijd voorbeelden te bedenken die een nieuw licht op de zaak werpen. Wat je wel kunt doen is: • Vragen of iemand nog een vraag heeft naar aanleiding van deze opdracht • Vragen wie 1 duidelijk verschil tussen een markt en een veiling kan noemen (en zo ook voor de anderen) • Onderstaande vragen bespreken en dan vooral naar de argumenten voor die keuze vragen.
Handleiding voor de leerkracht | Lessenreeks Economie ‘Ruilen met een Glimlach’ | Wetenschapsknooppunt EUR
Bespreek en beantwoord in tweetallen de volgende vragen: 1. Bedenk 3 artikelen waarvoor je naar de markt zou gaan. Waarom?
2. Bedenk 3 artikelen die je het liefst in de winkel gaat kopen. Waarom?
3. En wat zou je het best op de veiling kunnen kopen denk je? Waarom? Heb je wel eens iets op een veiling gekocht?
Hoeveel geld denk je dat dit schilderij heeft opgebracht op de kunstveiling?
33
Dit schilderij heet ‘De kaartspelers’ en is geschilderd door Paul Cézanne (1839 - 1906). In 2012 is het doek geveild en voor 250 miljoen dollar verkocht aan de emir van Quatar. Handleiding voor de leerkracht | Lessenreeks Economie ‘Ruilen met een Glimlach’ | Wetenschapsknooppunt EUR
Veilingen Sommige producten zijn niet in gewone winkels te koop, maar worden geveild. Denk bijvoorbeeld aan schilderijen van Rembrandt of anderen, juwelen, antiek, maar ook bloemen, en tegenwoordig wordt er via internet heel veel geveild, zoals vakanties of overtollige artikelen van particulieren (Marktplaats.nl). Achtergrondinfo werkboek, pagina 30
Eén verkoper, meerdere kopers Bij een veiling is er vaak één verkoper van een product en meerdere kopers. Die gaan dan bieden op het product dat de verkoper wil verkopen. Zo hoopt de verkoper een hoge prijs te krijgen en snel zijn product te verkopen. Dat is voor bijvoorbeeld bederfelijke waar als bloemen en fruit heel handig. In plaats van dat een tuinder alle supermarkten af moet rijden om te vragen wat ze willen betalen voor zijn groente en fruit komen de inkopers van de supermarkten naar de veiling, bieden op de groente en het fruit en binnen een paar minuten heeft een tuinder een deal. Op internet gaat het eigenlijk net zo. Voor bijvoorbeeld ‘last-minute-vakanties’ kun je op heel veel sites bieden. Zo’n last-minute vakantie is eigenlijk ook ‘bederfelijke waar’. Als het vakantiehuis volgende week niet volgeboekt is, dan krijgt de verkoper geen geld. Het is dan ook heel handig om zo’n week in een huisje te veilen via bijvoorbeeld vakantieveilingen.nl. De kans is groot dat je dan een goede deal krijgt onder mensen die graag op het laatste moment zo’n huisje willen boeken.
34
Bijzonder artikel voor een goede prijs Voor producten die heel bijzonder zijn en waarvoor het lastig is een prijs vast te stellen van te voren is een veiling ook heel handig. Doordat de kopers gaan bieden, kun je een betere prijs krijgen dan door er een prijssticker op te doen en het in een winkel te leggen. Dan is het maar afwachten of de prijs niet te hoog of te laag is. Met producten die heel vaak verkocht worden is dat niet zo’n probleem. Je ziet dat product immers in allerlei winkels liggen en kunt dan inschatten wat een redelijke prijs is (bijvoorbeeld voor koekjes of bankstellen). Maar voor een schilderij van Rembrandt is dat veel moeilijker. Dat is uniek. Dan is een veiling dus weer een handige manier om een goede prijs te krijgen.
Handleiding voor de leerkracht | Lessenreeks Economie ‘Ruilen met een Glimlach’ | Wetenschapsknooppunt EUR
Eén koper, veel verkopers (aanbieders) Soms heb je ook een omgekeerde veiling. Dan is er niet één verkoper en veel kopers, maar juist één vrager en veel aanbieders. Dit gebeurt bijvoorbeeld als de overheid een brug wil bouwen, een snelweg wil aanleggen of een groot gebouw wil neerzetten. De overheid wil dat dan zo goedkoop mogelijk doen en schrijft een soort veiling uit. De aanbieders bieden een zo Achtergrondinfo laag mogelijke prijs aan waarvoor zij het werk willen uitvoeren. werkboek, pagina 31 Een ander voorbeeld is de veiling van de frequenties van het netwerk voor mobiele telefonie. Om mobiel te kunnen bellen moet je over een netwerk beschikken. De overheid is de baas over dat netwerk, maar telefoonbedrijven mogen daar tegen betaling van een bepaald bedrag gebruik van maken en dat gebruik doorverkopen aan hun bellers. Zo kunnen wij met onze mobieltjes bellen bij Tele2, Vodafone of KPN. Die frequenties veilt de overheid om zo veel mogelijk geld binnen te krijgen in ruil voor het gebruik van het netwerk. Geschiedenis van veilingen Veilingen zijn bijna net zo oud als de economie en de geschreven geschiedenis. Een mooi voorbeeld is de Babylonische huwelijksmarkten van 500 voor Christus. Babylonische huwelijksmarkt rond 500 voor Christus
35
Handleiding voor de leerkracht | Lessenreeks Economie ‘Ruilen met een Glimlach’ | Wetenschapsknooppunt EUR
Herodotus vermeldt in zijn historiën dat de Babyloniërs rond 500 voor het begin van onze jaartelling de gewoonte hadden om éénmaal per jaar alle op huwbare leeftijd gekomen meisjes per opbod te veilen. De meest biedende ongehuwde man kon zodoende het meisjes van zijn gading bemachtigen. Tevens werden met het geld dat de veilingen van de meest gewilde meisjes opbrachten, de huwelijken gesponsord van minder geliefde meisjes. En weet Achtergrondinfo je hoe oud die meisjes waren? Gemiddeld 13 jaar! werkboek, pagina 32
Van alles kan worden geveild. Ooit werd het hele Romeinse Rijk geveild en werden ambten (banen) in de Zuidelijke Nederlanden per opbod verkocht. In onze tijd veilt de overheid bijvoorbeeld opdrachten die voor haar uitgevoerd kunnen worden. Ook zijn er in het dagelijkse leven allerlei situaties waar men niet meteen een veiling in herkent, maar wat eigenlijk wel een veiling is. Bijvoorbeeld een prijzenslag tijdens de uitverkoop. De winkelier probeert dus als het ware de strijd (veiling) om de koopjesjagers te winnen door de laagste prijs te zetten. an alles kan worden geveild. Ooit werd het hele Romeinse Rijk geveild en werden ambten (banen) in de Zuidelijke Nederlanden per opbod verkocht. In onze tijd veilt de overheid bijvoorbeeld opdrachten die voor haar uitgevoerd kunnen worden. Ook zijn er in het dagelijkse leven allerlei situaties waar men niet meteen een veiling in herkent, maar wat eigenlijk wel een veiling is. Bijvoorbeeld een prijzenslag tijdens de uitverkoop. De winkelier probeert dus als het ware de strijd (veiling) om de koopjesjagers te winnen door de laagste prijs te zetten.
36
Open en gesloten veiling Er zijn twee soorten veilingen: open en gesloten veilingen. Wanneer een veiling gesloten is, weten de bieders niet van elkaar wat voor bod zij uitbrengen. Dat gebeurt soms als zeer gewilde huizen verkocht worden. Dat is best spannend. Deze vorm van veilen gaan we spelen in de klas. Zie opdracht 14.
Handleiding voor de leerkracht | Lessenreeks Economie ‘Ruilen met een Glimlach’ | Wetenschapsknooppunt EUR
Opdracht 14: Gesloten veiling in de groep De leerkracht gaat een aantal artikelen veilen en dat gebeurt in een gesloten bieding. Ieder schrijft dus zijn/haar bod op een papiertje en doet dat – zonder iets te zeggen – in de hoed van de veilingmeester. Natuurlijk moet je erop toezien dat de kinderen niet van elkaar zien wat ze bieden. Eventueel kun je de kinderen vragen hun briefje in een envelop te doen. We spelen 2 rondes: 1. In de eerste ronde brengen de kinderen in tweetallen een gesloten bod uit. 2. In de tweede rond brengt iedere leerling een eigen gesloten bod uit. We beginnen met bieden in tweetallen omdat iedereen met een gelijk aantal schelpjes/ muntjes start. Elk tweetal is in die zin dan gelijk. Er moet overlegd en afgewogen worden. Daarna komt de individuele biedronde. Bij het lesmateriaal ontvang je een aantal cadeautjes om te veilen; eventueel kan je ze zelf nog aanvullen. Het aantal veilingrondes bepaal je aan de hand van het aantal te veilen artikelen. Organisatie Een manier om dit onderdeel te organiseren is als volgt: • Houd 1 veilingronde en neem de briefjes in. • Zet een filmpje op over veilingen (zie links op pagina 37 en 38) en bekijk de biedingen. (bedenk van tevoren hoe je het oplost als er twee gelijke hoogste biedingen zijn.) • Zet het filmpje stop en geef de uitslag en overhandig het artikel aan de hoogste bieder. • Doe dat opnieuw totdat alle artikelen op zijn. Op deze manier wissel je de spanning van de veiling af met kennis en informatie. Vraag de kinderen uiteindelijk hun ervaringen op te schrijven in hun Werkboek aan de hand van onderstaand schema. Bespreek de veiling na met de kinderen. Hoe was het om te doen? Wat was er anders in ronde 1 en 2? Schrijf dat op de volgende bladzijde op.
Handleiding voor de leerkracht | Lessenreeks Economie ‘Ruilen met een Glimlach’ | Wetenschapsknooppunt EUR
37
Open veiling: opbod en afslag Vertel kort iets over een open veiling – waarbij je dus in het openbaar biedt en je op elkaar kunt reageren – en laat een of twee van de onderstaande filmpjes zien. • Engelse veiling: Een open veiling per opbod, waarbij de hoogste bieder wint en het geboden bedrag betaalt. Hier wordt de prijs steeds opgehoogd totdat niemand meer biedt dan het laatste bod en het “eenmaal, andermaal, verkocht” klinkt. De concurrentie is direct zichtbaar voor de deelnemers. Deze methode kost best veel tijd, maar leidt voor unieke, niet-bederfelijke waren tot een goede prijs. Sotheby’s (15 min of deel ervan) www.youtube.com/watch?v=X-Zp2vI_1d8 Zie filmpje: • Hollandse veiling: Open veiling per afslag. De prijs daalt (bijvoorbeeld via het teruglopen van een soort klok) en wie het eerst op de knop drukt, wint en betaalt het geboden bedrag. Het voordeel is dat dit veel sneller gaat dan per opbod veilen, omdat iedereen de wijzers van de klok ziet teruglopen. Dit is dus voor bederfelijke waar een handige methode. Bloemenveiling (6 minuten) www.youtube.com/watch?v=lQgRtNGULuE Zie filmpje:
38
Afsluiting les Sluit de les af door de kinderen de volgende vragen te laten beantwoorden: • Wat heb je geleerd deze les? • Welke vragen heb je nog?
Handleiding voor de leerkracht | Lessenreeks Economie ‘Ruilen met een Glimlach’ | Wetenschapsknooppunt EUR
es 4 Boter-Kaas-Eieren
4.1 Lesopzet Tijd Onderwerp 0 – 10 minuten Terugkoppeling vorige les
Toelichting Vragen beantwoorden, relevante voorkennis activeren voor deze les
10 – 15 minuten Introductie keuzegedrag en ‘speltheorie’
Ontstaan in W.O.ll, - kindervoorbeeld bespreken (zie tekst) en aangeven waarom dit voor economen interessant is
15 – 30 minuten Gevangenendilemma naspelen
Opdracht 15: Engelstalig filmpje laten zien en casus naspelen voor de groep
30 – 40 minuten Goed nabespreken zodat het doel van de volgende oefeningen duidelijk wordt
Welke keuzes maken mensen? Kunnen we voorspellen welke keuzes ze gaan maken? Maakt het uit of je met elkaar kunt overleggen voor de keuze die je maakt?
40 – 50 minuten Spel 1: Nummergevecht
Opdracht 16: 2 kinderen spelen voor de groep dit spel (zie toelichting) – de rest observeert
50 – 70 minuten Spel 2: Het muntenspel
Opdracht 17: In groepjes van 3 of 4 gaan de kinderen nog een spel spelen (zie toelichting) – in de nabespreking onderzoeken wat we nu geleerd hebben over kiezen en de invloed van de ander op de eigen keuze
70 - 85 minuten Koppeling met eigen ervaringen kinderen
Voer een gesprek met de kinderen waarbij ze de materie koppelen aan hun eigen ervaring
85 – 90 minuten Afronding
Vragen wat de kinderen geleerd hebben, welke vragen ze nog hebben en huiswerkopdracht opgeven en toelichten
Handleiding voor de leerkracht | Lessenreeks Economie ‘Ruilen met een Glimlach’ | Wetenschapsknooppunt EUR
39
4.2 Toelichting Introductie keuzegedrag en speltheorie Waarom heet deze les Boter-Kaas-Eieren? Niet omdat we een kaasomelet gaan bakken maar de verwijzing naar dit spelletje heeft alles te maken met een belangrijk economisch onderwerp, namelijk de speltheorie. Bij Boter-Kaas-Eieren zet je kruisjes en nulletjes in een speelveld en telkens voordat je je eigen kruisje zet, bedenk je wat de keuze zal zijn van je tegenspeler. Wat denk je dat de ander zal doen? Dat is ook zo bij spelletjes als 4-op-een-rij en schaken. De zet die je zelf doet, is mede afhankelijk van wat je denkt dat de ander zal doen. Dat is best ingewikkeld want je kan niet in die ander zijn hoofd kijken. Toch maken we ons daar wel een voorstelling van, we denken bijvoorbeeld: ‘Als ik dit doe, dan zal hij wel dat doen…’. Ditzelfde principe is op een heleboel verschillende situaties van toepassing. In de vorige les beschreven we de werking van markten en veilingen. Bij het veilen van artikelen heb je misschien al gemerkt dat je niet alleen rekening houdt met wat je zelf vindt of wil, maar ook wat anderen zullen doen. Als je denkt dat anderen het product ook heel graag willen hebben, zal je een hoger bod uitbrengen dan als je denkt dat anderen het niet willen hebben. Dus: om je eigen keuze het beste te kunnen maken, heb je vaak te maken met het gedrag van anderen. Dan hangt de beste keus voor jou af van wat de ander doet. Maar je weet niet altijd wat die ander doet dus moet je er een inschatting van maken.
40
Voorbeeld Denk bijvoorbeeld aan een situatie waarin je wilt spelen met je beste vriend, maar je hebt niks afgesproken. Je weet dat hij of naar de speeltuin gaat in de buurt of gaat voetballen op straat. Jij wilt altijd het liefst naar de speeltuin, hij voetballen. Maar het allerliefst doe je in ieder geval iets samen. Als jij naar de speeltuin gaat en hij gaat voetballen, dan heb je allebei pech. Als hij gaat voetballen en jij ook dan heb jullie geluk. Kortom, wat jij het beste kunt kiezen, hangt af van wat hij doet en omgekeerd. Dit soort problemen analyseren noemen we speltheorie. Het lijkt een beetje op schaken, daar denk je ook steeds na over wat de ander gaat doen als jij een bepaalde zet doet. Dit kom je in het dagelijks leven in veel situaties tegen.
Handleiding voor de leerkracht | Lessenreeks Economie ‘Ruilen met een Glimlach’ | Wetenschapsknooppunt EUR
Geschiedenis van de speltheorie Speltheorie is ontwikkeld tijdens de Tweede Wereldoorlog door Oscar Morgenstern en John van Neumann. Zij schreven een boek over Speltheorie en Economisch gedrag in 1944. De speltheorie werd toen toegepast op mogelijke strategische keuzes in de oorlogsvoering. John Nash heeft de theorie verder ontwikkeld en is daar heel beroemd mee geworden. Er is zelfs Achtergrondinfo een film over hem gemaakt ‘A beautiful mind’ (Een schitterend brein). werkboek, pagina 35 Speltheorie wordt niet alleen in de economie toegepast, maar ook in sociologie, biologie en bij het bestuderen van problemen van oorlog en vrede. Tijdens de Koude Oorlog, waar Amerika en de Sovjet-Unie tegenover elkaar stonden met veel kernwapens, werd speltheorie gebruikt om de gevolgen in kaart te brengen van een druk op de knop van de kernwapens. Gelukkig heeft uiteindelijk niemand op de rode knop gedrukt!
Het gevangenendilemma Het gevangenendilemma is een bekende casus uit de speltheorie. Onderstaand filmpje is Engelstalig maar geeft de casus wel kort weer. We stellen voor dat je eerst het filmpje laat zien. Eventueel kun je het filmpje stop zetten voor de boeven hun keuze maken en even uitleggen wat de keuze precies is. www.youtube.com/watch?v=uX4CkBlXoxo Vervolgens ga je de situatie naspelen in de klas. Belangrijk daarbij is dat de twee boeven elkaar niet kunnen spreken. Ook niet op de gang. Dus misschien moeten ze ook allebei een bewaker hebben. De situatie is dan als volgt: Er is een gewapende overval gepleegd. Twee gewapende mannen worden gepakt en het staat wel vast dat het de daders zijn, maar het bewijs ontbreekt. De enige manier om voldoende bewijs te krijgen voor de politie is om te zorgen dat de boeven bekennen. Daarom gaat de politie ze om de beurt verhoren. Twee kinderen spelen de boeven: Boef Ed en Boef Willem. De boeven worden in de cel gezet en mogen niet met elkaar praten. Dat betekent dat ze naar de gang gaan en daar apart worden gezet. Je vertelt dat ze nu een voor een verhoord worden over hun misdrijf. De kinderen in de klas observeren; de begeleider speelt de politie en neemt het verhoor af, terwijl de andere boef op de gang staat. Dit is de tekst: Handleiding voor de leerkracht | Lessenreeks Economie ‘Ruilen met een Glimlach’ | Wetenschapsknooppunt EUR
41
• Als jullie allebei zwijgen dan krijg je 1 jaar straf, omdat je betrapt bent met een wapen op zak. • Als je meewerkt aan ons onderzoek en zegt dat je maat de overval heeft gepleegd en jij niet, dan krijgt hij 10 jaar. Jij krijgt geen straf omdat je goed hebt meegewerkt aan het onderzoek. • Als jullie allebei zeggen dat de ander het gedaan heeft dan krijg je allebei 5 jaar gevangenisstraf. • We leggen deze zelfde keuze voor aan de andere Boef. • Wat kies je? De essentie van het dilemma is dat het voor beide verdachten beter is om allebei te zwijgen, maar elke verdachte denkt alleen aan zijn eigen voordeel. Bovendien weten ze niet of ze de ander kunnen vertrouwen, of die ook werkelijk zal zwijgen. Ongeacht wat de ander doet, het is voor elke verdachte beter te klikken (= zeggen dat de ander de overval gepleegd heeft). Immers, als de ander zou zwijgen heeft klikken het grootste voordeel, en als de ander klikt, heeft wederom klikken het grootste voordeel. Een en ander wordt duidelijk in de volgende tabel. In de tabel staat - heel egoïstisch - alleen wat de ‘ik-persoon’ krijgt:
42
Ik zwijg
Ik klik
Hij zwijgt
Ik krijg 1 jaar
Ik ben vrij
Hij klikt
Ik krijg 10 jaar
Ik krijg 5 jaar
Als ze allebei hadden gezwegen dan waren ze beter af geweest. Maar het probleem is dat ze elkaar niet kunnen vertrouwen, niet kunnen overleggen en de ander niet aan de afspraak kunnen houden. Daarom kiezen ze voor klikken. Om dit te voorkomen kunnen de boeven van te voren afspraken maken. Alleen beloven dat ze niet klikken is niet voldoende. Er moet een straf op klikken staan die groter is dan de gevangenisstraf. Wat je vaak ziet is dat boeven zeggen: als jij klikt weten mijn vrienden je te vinden als je vrij komt. De angst voor wat er dan gebeurt kan er voor zorgen dat niemand bekent en iedereen na een jaartje weer buiten staat.
Handleiding voor de leerkracht | Lessenreeks Economie ‘Ruilen met een Glimlach’ | Wetenschapsknooppunt EUR
In het werkboek staat het volgende schema opgenomen:
Opdracht 15: Het dilemma van de gevangenen Boef Willem zwijgt
Boef Willem klikt
Boef Ed krijgt:
Boef Ed krijgt:
Boef Willem krijgt:
Boef Willem krijgt:
Boef Ed krijgt:
Boef Ed krijgt:
Boef Willem krijgt:
Boef Willem krijgt:
Boef Ed zwijgt
Boef Ed klikt
Dit probleem komt op veel plekken voor. Als iedereen belasting betaalt kunnen we dat geld bijvoorbeeld gebruiken om scholen te bouwen. Maar geen belasting betalen vinden veel mensen leuker dan wel belasting betalen want dan kan je je geld aan andere dingen besteden terwijl er toch scholen gebouwd worden. Maar als iedereen zijn belasting niet zou betalen, dan zouden er geen scholen zijn waar we deze mooie lessen krijgen. Daarom is er een overheid die controleert of iedereen netjes belasting betaalt en boetes geeft als je dat niet doet. Nog een voorbeeld Een ander voorbeeld is een dorp met twee bakkers die elk de helft van het dorp als klant hebben. Als één bakker in het dorpskrantje adverteert, krijgt hij meer klanten. Dat gaat ten koste van de concurrent, want de dorpsbewoners kopen niet meer brood. Het gevolg zal zijn dat beide bakkers adverteren, zodat er aan de klantenkring niets verandert, maar er wel advertentiekosten worden gemaakt.
Handleiding voor de leerkracht | Lessenreeks Economie ‘Ruilen met een Glimlach’ | Wetenschapsknooppunt EUR
43
Speltheorie en Rationeel handelen In de speltheorie gaan we er vanuit dat mensen rationeel handelen. Dit betekent niet dat mensen geen rekening houden met gevoelens van anderen. Rationeel handelen betekent dat mensen een logische keuze maken. We herhalen hier het voorbeeld van het openingscollege: Bram vindt kaas op brood lekker, worst lekkerder dan kaas en hagelslag het lekkerst. Rationeel handelen betekent in dit geval: Als Bram moet kiezen tussen kaas en hagelslag op brood, zal hij hagelslag kiezen. Dat is immers logisch gezien zijn voorkeur. Echter, dat rationeel handelen blijkt in de praktijk niet altijd op te gaan. Er zijn dus dagen dat Bram toch voor kaas zal kiezen, ondanks dat er ook hagelslag is. We gaan een aantal voorbeelden bespreken, die economen vaak bestuderen. We doen dit door spellen te spelen. Aan de hand van deze spellen stimuleren we het strategisch nadenken en leren kinderen over besluitvormingsprocessen, de keuze die ze maken en relaties met elkaar. De spellen kunnen gespeeld worden met monopoliegeld, maar ook met lucifers, kralen of andere kleine hebbedingetjes (zie voor beschrijving van diverse spellen in dit kader ook http://ingathered.com/2010/02/06/game-theory-exercises-for-children/).
44
Spel 1 - Nummergevecht (10-15 minuten) Voor dit spel heb je een zak snoepjes nodig of iets anders dat voor de kinderen leuk is om te verzamelen. Twee kinderen komen duidelijk zichtbaar voor de groep zitten en moeten een getal tussen de 0 en 10 opschrijven. De speler met het hoogste getal krijgt net zoveel snoepjes als het getal dat hij heeft opgeschreven min het aantal dat de tegenstander heeft opgeschreven (dus bij 7 en 5 krijgt het kind met het hoogste getal dus 2 snoepjes). • Wat gebeurt er als de kinderen nu 1, 5 of 20 rondes mogen spelen? • Ontdekken ze een coöperatieve strategie die het mogelijk maakt om zoveel mogelijk snoepjes van de docent af te troggelen? (Hint: als de spelers om de beurt 0 en 10 opschrijven, dan krijgt een van hen 10 snoepjes in elke ronde). Doel is om te laten zien dat het uitmaakt of je wel of niet met elkaar kunt overleggen.
Handleiding voor de leerkracht | Lessenreeks Economie ‘Ruilen met een Glimlach’ | Wetenschapsknooppunt EUR
Opdracht 16: Nummergevecht Twee kinderen gaan samen aan een tafel zitten zodat de rest van de klas ze goed kan zien. Ze moeten op een papier – zonder overleg – een getal tussen 0 – 10 opschrijven. De verdere instructie komt van de leerkracht. Wat valt er op aan dit spel?
In hoeverre maakt het uit als de spelers met elkaar kunnen overleggen?
Spel 2: Het muntenspel (10-15 minuten) Voor dit spel heb je lucifers nodig: voor ieder groepje van 3 of 4 leerlingen 17 lucifers (of kralen of snoepjes). Doel van dit spel is om kinderen te leren terug te redeneren. Het kan gespeeld worden met 17 munten of 17 snoepjes. Er liggen 17 munten op tafel. Om de beurt mogen twee spelers 1, 2 of 3 munten weg pakken. De laatste die een of meerdere munten wegpakt heeft gewonnen. Andere kinderen mogen de twee spelers adviseren. De kinderen mogen het spel een paar keer spelen om te zien of ze de optimale strategie ontdekken. Het idee is dat je steeds veelvouden van vier laat liggen om te kunnen winnen. Om daar achter te komen moet je nadenken over wat de laatste zet is, en van daaruit terug redeneren.
Opdracht 17: Het muntenspel Dit spel wordt in groepjes van 3 of 4 leerlingen gespeeld: twee spelers en een of twee adviseurs. De rollen kunnen wisselen. Er liggen 17 munten of luciferhoutjes op tafel. Elke speler mag om de beurt 1, 2 of 3 lucifers wegpakken. De laatste die 1 of meerdere lucifers wegpakt, heeft gewonnen. Speel dit spel enige keren achter elkaar.
Handleiding voor de leerkracht | Lessenreeks Economie ‘Ruilen met een Glimlach’ | Wetenschapsknooppunt EUR
45
Ontdek je een strategie?
Koppeling met eigen ervaring kinderen We hebben nu een aantal spellen gedaan waarbij je je eigen gedrag mede afstemt op wat je denkt dat de ander zal doen. We noemen dat strategisch handelen of een strategische keuze. Wij mensen – jong en oud – maken voortdurend dit soort keuzes. Denk maar eens aan het nemen van een penalty: je maakt vast een inschatting van wat de keeper zal doen voordat je schiet. Dat zal de keeper ook doen. Als hij weet dat jij altijd in de linkerhoek schiet dan duikt hij naar links en pakt de bal. Als hij weet dat jij altijd naar rechts schiet dan duikt hij naar rechts. Het is dus slim om afwisselend links en rechts te schieten en zo de keeper te verrassen. Kunnen jullie nog meer voorbeelden bedenken? Doel van dit groepsgesprek is om het grote thema strategisch handelen te koppelen aan de eigen ervaring van de kinderen, ze bewust te maken hoe we voortdurend in onze eigen keuze meenemen wat we denken dat de ander zal doen. Andere mogelijke ingangen: • Een voorbeeld is de rij voor de kassa in de supermarkt. Als er hele lange rijen staan, opent de supermarkt een extra kassa. Als je naar die rij overstapt ben je lekker snel aan de beurt. Als echter iedereen dat doet dan staat er voor de nieuwe kassa een hele lange rij en moet je alsnog lang wachten. Of je overstapt hangt er dus vanaf wat je denkt dat de mensen in de andere rijen doen.
46
• Als het regent kan je moeder je met de auto naar school brengen of je kunt met de bus. De bus duurt altijd 10 minuten langer, want je moet naar de halte lopen en de bus stopt steeds. Maar als iedereen met de auto gaat dan ontstaat er file en daar heeft de bus ook last van. Je bent dan met de auto nog steeds sneller dan met de bus, maar niet zo snel als in het geval dat iedereen met de bus was gegaan. Dan was er immers geen file geweest en was je eerder op school geweest.
Handleiding voor de leerkracht | Lessenreeks Economie ‘Ruilen met een Glimlach’ | Wetenschapsknooppunt EUR
Deze voorbeelden kun je goed bespreken aan de hand van vragen: • Stel je koopt iets in de winkel voor je moeder en je moet afrekenen. Er zijn 3 kassa’s open: welke rij kies je? • Waarom? • Wat gebeurt er als er een nieuwe kassa opengaat? Hoe gedragen andere mensen zich? • Hoe heeft dat invloed op jouw keuze? Probeer als begeleider de ideeën bij de kinderen op gang te brengen. Goed mogelijk dat zij op voorbeelden komen die je zelf niet bedacht had. Herhaal de belangrijkste dingen uit het voorbeeld en maak een koppeling met de eigen keuze en de (verwachte) keuze van de ander. Het is natuurlijk ook leuk om te vragen wat voor keuze iemand maakt en waarom (bv. Hoog schieten omdat de het doel nog te groot is voor de keeper). Afsluiting les Sluit de les af door de kinderen de volgende vragen te laten beantwoorden: • Wat heb je geleerd deze les? • Welke vragen heb je nog?
47
Handleiding voor de leerkracht | Lessenreeks Economie ‘Ruilen met een Glimlach’ | Wetenschapsknooppunt EUR
es 5
Als ik het geld mocht verdelen… 5.1 Lesopzet Tijd Onderwerp
0 – 5 minuten Terugkoppeling vorige les
5 – 15 minuten Introductie overheid
Vragen beantwoorden, relevante voorkennis activeren voor deze les Begrippen uit eerdere lessen terug laten komen – zoals kind keuze heeft over besteding zakgeld en gezin over besteding van het inkomen, zo maakt de regering keuzes over de besteding van overheidsgelden -> schaal is groter, principe blijft gelijk
15 – 25 minuten Waarom hebben we een overheid? Wie of wat is ‘de overheid’ eigenlijk?
Groepsgesprek waarbij de kinderen zelf nadenken over redenen om een overheid te hebben die zaken voor het hele land regelt. Belangrijke dingen op het bord schrijven.
25 – 35 minuten Hoe komt de overheid aan geld? Waar geeft de overheid geld aan uit?
Opdracht 18: De kinderen brainstormen in groepjes over antwoorden op deze vragen. In de nabespreking simpele versie van de miljoenennota laten zien.
25 – 40 minuten Filmpje over de overheidsfinanciën
Laat het filmpje zien en bespreek het zo nodig na
optioneel Extra rekensommen
48
Toelichting
Opdracht 19: Rekenen met miljarden
40 – 85 minuten Eindproduct voor de reeks maken: een eigen Miljoenennota
Opdracht 20: De kinderen maken in groepjes een Miljoenennota als eindwerkstuk van de reeks
85 – 90 minuten Afronding van de hele reeks
Vragen wat de kinderen geleerd hebben, welke vragen ze nog hebben en hoe ze de hele lessenreeks hebben ervaren.
Handleiding voor de leerkracht | Lessenreeks Economie ‘Ruilen met een Glimlach’ | Wetenschapsknooppunt EUR
5.2 Toelichting Introductie Vraag wat de kinderen nog onthouden hebben van de vorige les en of er nog vragen zijn. Vraag of ze nog voorbeelden weten (ontdekt hebben) van hoe ze hun eigen gedrag afstemmen op wat ze verwachten wat de ander doet. Maak vervolgens een bruggetje naar deze laatste les die gaat over de overheid en vooral de Financiën van de Overheid. Grijp daarbij terug op zaken die al behandeld zijn, zoals het kiezen wat je met je zakgeld doet en opdracht 14, die ging over de verdeling van het geld dat bij het gezin binnenkomt. Waarom hebben we een overheid? Voer een groepsgesprek waarbij de kinderen hun ideeën geven over deze vraag. Gebruik onderstaande begrippen als achtergrond; gebruik ze om voorbeelden van kinderen te koppelen aan bepaalde categorieën voorzieningen. Je hoeft niet al deze zaken te behandelen met de kinderen, het is voor je eigen achtergrond – anders blijft er geen tijd over voor de eindopdracht. 1. Publieke zaken en goederen: Er zijn dingen die voor alle inwoners van het land nuttig zijn maar waarbij je mensen niet kunt laten betalen voor het stukje wat ze zelf gebruiken. Bijvoorbeeld voor het leger van een land, de politie of dijken. Een dijk willen we allemaal wel, maar niemand wil in zijn eentje voor een hele dijk betalen. We vinden het allemaal beter als de buurman betaalt en niet wijzelf. Dus vrijwillig komt zoiets niet tot stand. Dat gebeurt pas als een overheid mensen kan dwingen tot het betalen, via bijvoorbeeld belasting, voor het aanleggen van een dijk. 2. Externe effecten: Soms is er wel een prijs voor producten, maar wordt er geen rekening gehouden met bijvoorbeeld negatieve effecten die de koop van deze producten op anderen heeft. Denk bijvoorbeeld aan milieuvervuiling. Een auto rijdt op benzine en veroorzaakt luchtvervuiling. Daar hebben anderen dan de autorijder ook last van. Maar de autorijder houdt daarmee geen rekening. Hij gaat niet minder rijden, omdat anderen er last van hebben. Als de prijs van benzine hoger zou zijn, zou hij wel minder gaan rijden. De overheid kan zorgen dat de prijs omhoog gaat door een belasting in te voeren op benzine. De overheid kan de prijs zo vaststellen dat er in Nederland minder auto wordt gereden en er zo een acceptabel niveau van milieuvervuiling ontstaat.
Handleiding voor de leerkracht | Lessenreeks Economie ‘Ruilen met een Glimlach’ | Wetenschapsknooppunt EUR
49
3. H erverdeling van inkomens: Soms komt er op de markt (arbeidsmarkt) een inkomensverdeling tot stand die de overheid niet goed vindt. Het verschil tussen mensen die veel geld verdienen en die weinig geld verdienen is dan te groot. De overheid kan dan ingrijpen door via belasting geld van de rijken naar de armen over te hevelen. 4. Vadertje Overheid weet wat goed voor ons is (paternalisme): De overheid grijpt soms in omdat ze vindt dat ze beter weet wat goed voor iemand is dan die persoon zelf. Zo wil de overheid graag roken en alcoholgebruik terugdringen. Daarom zitten daar accijnzen op. Ook wil ze soms gezonde dingen bevorderen, zoals gezonde voeding of veel bewegen. Daar wordt dan reclame voor gemaakt. 5. Monopolies: Niet alle markten werken goed. Soms zijn er hele grote bedrijven die helemaal alleen het aanbod op een markt bepalen. Dat betekent veelal hoge prijzen voor consumenten. Vroeger was de PTT een monopolist. Alleen zij mochten telefoondiensten aanbieden en post verwerken. Andere beroemde monopolies zijn: de VOC, Wegenwacht (tot 2004), Microsoft en Holland Casino. Soms wil de overheid dat er een monopolie is, omdat zij de markt wil controleren of wil dat er niet teveel gegokt wordt. Het vervelende van monopolisten is dat ze hoge prijzen kunnen vragen, omdat ze de enige aanbieder zijn. Om dat te voorkomen grijpt de overheid in en regelt ze dat deze monopolisten niet te hoge prijzen mogen vragen of zorgt ze ervoor dat de markt toegankelijk wordt voor andere aanbieders. Nu hebben we niet meer één telefoonbedrijf zoals vroeger, maar verschillende
50
6. R isico en onzekerheid afdekken: Sommige risico’s zijn moeilijk af te dekken. Denk bijvoorbeeld aan werkloosheid. In slechte tijden kunnen veel mensen werkloos worden terwijl ze daar niet zoveel aan kunnen doen. Normaalgesproken dekken verzekeringsbedrijven risico’s af; denk maar aan een reisverzekering of een brand- en diefstalverzekering voor je huis. Maar in geval van grote werkloosheid is het risico te groot voor een verzekeringsbedrijf. Daarom doet de overheid dat. Wij hebben een stelsel dat ervoor zorgt dat je – ook al raak je je baan kwijt – een minimuminkomen behoudt. Op dezelfde manier zorgt de overheid dat we voor ons pensioen sparen en helpt zij daaraan mee. Waarom doet zij dat? Waarom doen we dat zelf niet? We zijn onzeker over hoe lang we leven en we zijn slecht in het voorzien wat we in de verre toekomst nodig hebben. Handleiding voor de leerkracht | Lessenreeks Economie ‘Ruilen met een Glimlach’ | Wetenschapsknooppunt EUR
Mensen hebben de neiging om nu geld uitgeven belangrijker te vinden dan sparen voor een pensioen. Omdat de overheid dat wel ziet, zorgt ze voor verplichte pensioenen, zodat mensen later voldoende inkomen hebben. Als je het aan mensen zelf zou overlaten dan zouden ze te weinig sparen voor later.
Opdracht 18: Het geld van de Overheid Teken een mooie schatkist op een leeg vel papier en kies 2 kleuren waar je mee werkt: De ene kleur gebruik je voor de inkomsten van de schatkist: • Waar haalt de overheid haar geld vandaan? Hoe komt de schatkist vol? • De andere kleur gebruik je voor de uitgaven van de overheid: Waar besteedt de overheid het geld uit de nationale schatkist aan? Doe dit in groepjes van twee of drie. Filmpje over overheidsfinanciën Laat het volgende filmpje zien, het geeft context en informatie over de overheidsfinanciën en dat is een goede opmaat voor opdracht 20. Filmpje over de overheid uit Economie voor het VMBO, aflevering 8 (15 minuten). www.hebikietsgemist.nl/aflevering/62614/nederland-3/economie-voor-het-vmbo/overheidsfinancien. html Poster Miljoenennota Via onderstaande link kan je een poster van de Miljoenennota laten zien in de klas. www.prinsjesdag2012.nl/miljoenennota/miljoenennotaposter Bespreek kort wat voor soorten inkomsten en uitgaven de overheid heeft.
Opdracht 19: Rekenen met Miljarden In 2012 waarin de inkomsten van Nederland 244 miljard euro. Stel dat de regering alle uitgaven van 2012 – dus 257 miljard (afgerond) – wil kunnen betalen uit de inkomsten. 1. Hoeveel extra belastingen en premies moet de overheid dan binnenhalen om deze uitgaven te betalen? Antwoord: 13 miljard.
Handleiding voor de leerkracht | Lessenreeks Economie ‘Ruilen met een Glimlach’ | Wetenschapsknooppunt EUR
51
Belastingen betaal je over je inkomen. Het belastingtarief is welk deel van je inkomen je aan belastingen moet betalen. Stel het belasting tarief is 40% is. Dan betaal je 400 euro belasting als je 1000 euro per jaar verdient. Als de belasting met 100 euro omhoog gaat, dan stijgt het belastingtarief met 10% tot 50%. In een formule ziet dat er zo uit: Stijging belastingtarief = Stijging belastingtarief =
Extra belasting x 100% Inkomen 100 x 100% = 0,1 x 100% = 10% 1.000
Stel dat het belastbaar inkomen van alle mensen samen in Nederland 120 miljard is en het belastingtariefis 40%. 2. Hoeveel loon-en inkomenstenbelasting komt er dan binnen per jaar? Antwoord: 48 miljard. 3. Met hoeveel moet het belastingtarief omhoog om de extra uitgaven uit onderdeel 1. (13 miljard) te betalen? Je mag een inschatting maken of een rekenmachientje of Excel gebruiken om het precies uit te rekenen. Antwoord: Circa 10 %. Of om precies te zijn 10,8%.
52
Opdracht 20: Een Nieuwe Minister van Financiën Stel je voor: jij bent met je groepje de nieuwe Minister van Financiën. Zoek de meest recente bedragen van de Miljoenennota op. Wat zijn de inkomsten? Je opdracht is om dat bedrag te verdelen over uitgaven voor het land. Je mag niet meer uitgeven dan er is. Je mag het noemen zoals je wil en met elkaar kiezen waar je het geld aan besteed. Bedenk wel dat je het voor heel Nederland doet! Veel plezier en maak een foto van je poster zodat we die op de website van het Wetenschapsknooppunt kunnen publiceren. En wie weet word je wel uitgenodigd voor onze expositie in het Natuurhistorisch Museum.
Handleiding voor de leerkracht | Lessenreeks Economie ‘Ruilen met een Glimlach’ | Wetenschapsknooppunt EUR
Colofon Deze lessenreeks is tot stand gekomen in samenwerking tussen de partners van Wetenschapsknooppunt EUR: • Erasmus School of Economics: dr. Margaretha Buurman, prof. dr. Otto Swank • Wetenschapsknooppunt EUR: drs. Karin Schreuder, Marina Veth Met dank aan het Maritiem Museum voor het beschikbaar stellen van het scheepsmodel voor de coverfoto. Dit lesmateriaal is met steun van Deltalinqs uitgegeven. is trotse partner van Wetenschapsknooppunt EUR. Dit is een product van Wetenschapsknooppunt EUR. Ontwerpconcept en vormgeving: Karla de Witte * studio voor visuele communicatie, Rotterdam Illustraties/Fotografie (tenzij anders vermeld): Karla de Witte * studio voor visuele communicatie, Rotterdam Plattegrond pg 6: Gemeentearchief Rotterdam, Historische plattegrond van Nederlandse steden, deel 12 Kaart XXI. Tresling & Co, uitbreidingsplannen 1903 Boekje pg 16: # 26 Uit serie van C1000 '24 dingen die je nog niet weet over...' Foto pg 27: Lossen van Containerschip 1966, uit boek Stadshavens Rotterdam door Matthijs Dicke en Annelies van der Zouwen, Uitgeverij De Hef publishers, Rotterdam 2006 Gecalligrafeerde letters op pg: 7, 15, 21, 28, 30, 31, 32, 34, 35, 39 uit Geïllumineerde Letters door Margaret Morgan, Librero Stockfoto (open boek) cover: 123RF, fotograaf Dzianis Miraniuk, Rusland Scheepsmodel cover: Scheepsmodel van het VOC-schip ‘Rust en werk’ van omstreeks 1750. Collectie Maritiem Museum Rotterdam Drukwerk: drukkerij Van Deventer, ‘s-Gravenzande © Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen, in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt in enige vorm, op enige wijze, hetzij door middel van druk, fotokopieën, microfilm of op welke wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van Wetenschapsknooppunt EUR. Werkboek voor jonge onderzoekers | Lessenreeks Economie ‘Ruilen met een Glimlach’ | Wetenschapsknooppunt EUR
41
www.eur.nl/wetenschapsknooppunt
Wetenschapsknooppunt EUR is een samenwerkingsverband tussen twee Rotterdamse pabo’s, het Natuurhistorische Museum, de Erasmus Universiteit en tientallen basisscholen uit de regio.