Een gezonde kijk op
Een gezonde kijk op Zuid-Limburg
Op het gebied van gezondheid staat Zuid-Limburg voor een flinke uitdaging. De gezondheid van de Zuid-Limburgers gaat vooruit, maar blijft ten opzichte van de rest van Nederland nog steeds achter. Het is duidelijk dat het roer om moet. Een eerste stap op weg naar een gezonde regio is deze ‘gezonde kijk op Zuid-Limburg’. Een rea listische, gedegen kijk op gezondheid is noodzakelijk. De regionale Volksgezondheid Toekomst Verkenning (VTV) geeft een integraal beeld van de gezondheidstoestand in Zuid-Limburg op basis van de op dit moment beschikbare informatie. Bovendien geeft deze regionale VTV aanknopingspunten voor toekomstig beleid. Deze uitgave is daarmee het fundament voor het Zuid-Limburgse gezondheidsbeleid voor de periode 2012-2015.
Zuid-Limburg Regionale Volksgezondheid Toekomst Verkenning
2010
2010
GGD Zuid Limburg Postbus 2022 6160 HA Geleen T 046 850 66 66
[email protected] www.ggdzl.nl Juli - 2010
Opm_omslag boekje rVTV.indd 1
01-07-2010 13:15:48
Zuid-Limburg Beek Brunssum Eijsden Gulpen-Wittem Heerlen Kerkrade Landgraaf Maastricht
Zuid-Limburg
Margraten Meerssen Nuth Onderbanken Schinnen Simpelveld
Sittard-Geleen
Sittard-Geleen Stein
Stein
Onderbanken
Vaals
Schinnen
Valkenburg aan de Geul
Brunssum
Beek
Voerendaal
Heerlen
Nuth
Landgraaf
Meerssen
Maastricht
Valkenburg aan de Geul
Voerendaal
Kerkrade
Simpelveld
Margraten Gulpen - Wittem Eijsden
Opm_omslag boekje rVTV.indd 2
Vaals
01-07-2010 13:15:58
Een gezonde kijk op Zuid-Limburg Regionale Volksgezondheid Toekomst Verkenning 2010
Een gezonde kijk op Zuid-Limburg Regionale Volksgezondheid Toekomst Verkenning 2010
P.H.G. Lamberts M. Steenbakkers N.H.B. Thijssen S. Backus-Mujakovic J.J.M. de Vreede K.J. Hajema M.J.J.C. Poos
GGD Zuid Limburg Postbus 2022, 6160 HA Geleen Telefoon: (046) 850 66 66 www.ggdzl.nl
Ontwerp omslag: Caris & Sak, Heerlen Vormgeving binnenwerk: Studio aan de Werf, Utrecht Drukker: ZuidamUithof, Utrecht
Deze uitgave is mede mogelijk gemaakt door financiering van de Provincie Limburg
Een publicatie van GGD Zuid Limburg Postbus 2022 6160 HA Geleen Telefoon: (046) 850 66 66 www.ggdzl.nl Auteursrecht voorbehouden © GGD Zuid Limburg, Geleen, 2010 Aan de totstandkoming van deze uitgave is de uiterste zorg besteed. Voor informatie die nochtans onvolledig of onjuist is opgenomen, aanvaarden redactie, auteurs en uitgever geen aansprakelijkheid. Voor eventuele verbeteringen van de opgenomen gegevens houden zij zich gaarne aanbevolen. Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt in enige vorm of op enige wijze hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de GGD Zuid Limburg. Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16b Auteurswet 1912 juncto het Besluit van 20 juni 1974, Stb. 351, zoals gewijzigd bij het Besluit van 23 augustus 1985, Stb. 471, en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daardoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting Reprorecht, postbus 882, 1180 AW Amstelveen. Voor het overnemen van gedeelten uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet 1912) dient men zich tot de uitgever te wenden. ISBN: 978-90-815704-1-1
inhoud
Inhoud Voorwoord 7 Een gezonde kijk op Zuid-Limburg 9 1 De regionale Volksgezondheid Toekomst Verkenning 11 1.1 Een regionale VTV voor Zuid-Limburg 11 1.2 Het VTV-model als uitgangspunt 13 1.3 Ambities voor de toekomst 14 1.4 Leeswijzer 16 2 Kenmerken van de Zuid-Limburgse bevolking 17 2.1 Inleiding 17 2.2 Zuid-Limburg, een unieke regio 17 2.3 Sociaaleconomische status 22 3 Sterfte, ziekte en gezondheid in Zuid-Limburg 25 3.1 Inleiding 26 3.2 Gezondheid: over leven en dood 26 3.3 Fysieke gezondheid en letsels 30 3.4 Psychische gezondheid 35 3.5 Sociale gezondheid 39 4 Factoren die de gezondheid beïnvloeden 47 4.1 Inleiding 48 4.2 Relatie tussen gezondheid, ziekten en oorzaken 48 4.3 Gezond leven: de belangrijkste determinanten 49 4.4 Verschillen in voorkomen van ongezond gedrag 69 4.5 De bijdrage van determinanten aan ziektelast 69 4.6 Naar een gezonde samenleving 72 5 Zorg en veiligheid in Zuid-Limburg 73 5.1 Inleiding 73 5.2 Gezondheidszorg in Zuid-Limburg 74 5.3 Maatschappelijke ondersteuning en extramurale zorg 81 5.4 Veiligheid in Zuid-Limburg 86 6 Preventieve taken in Zuid-Limburg: uitvoering en beleid 91 6.1 Inleiding 91 6.2 Wat is preventie? 92 6.3 Uitvoering wettelijke verplichtingen 93 6.4 Landelijk en lokaal beleid voor preventiespeerpunten 96 6.5 Aangrijpingspunten voor preventiebeleid 104
5
Een gezonde kijk op Zuid-Limburg
7 De rol van gemeenten in preventief gezondheidsbeleid 107 7.1 Inleiding 108 7.2 Vormgeven van (lokaal) preventief gezondheidsbeleid 108 7.3 Regierol Zuid-Limburgse gemeenten steeds belangrijker 112 7.4 Samenwerking tussen onderzoek, beleid en praktijk 116 7.5 Afstemming en regie van preventie in Zuid-Limburg 116 8 Wat brengt de toekomst in Zuid-Limburg? 121 8.1 Inleiding 121 8.2 Veranderingen in de bevolkingsomvang en -samenstelling 122 8.3 Toekomstverkenning gezondheid Zuid-Limburg 2007-2020 123 Literatuur, gegevensbronnen en websites 133 Bijlage 1 Bijlage 2 Bijlage 3 Bijlage 4 Bijlage 5
6
Afkortingenlijst 143 Begrippenlijst 146 Taken vanuit de Wet publieke gezondheid 151 Auteurs, adviseurs en referenten 153 Verantwoording 156
voorwoord
Voorwoord Wie naar Zuid-Limburg kijkt, ziet een prachtige, unieke regio, met glooiende heuvels, vele bezienswaardigheden, alom bekende lekkernijen en Duitsland en België om de hoek. Een regio waar we trots op kunnen zijn. Maar wie langer kijkt, ziet ook een ongezonde regio. Want wist u dat Zuid-Limburgers minder lang leven dan de gemiddelde Nederlander? Dat Zuid-Limburgers vaker ziek zijn? Dat de helft van de Zuid-Limburgers overgewicht heeft? Op het gebied van gezondheid staat Zuid-Limburg voor een flinke uitdaging. Het is duidelijk dat het roer om moet. Een eerste stap op weg naar een gezonde regio is deze ‘gezonde kijk op Zuid-Limburg’. Gezond, want realistisch, gedegen en noodzakelijk. De regionale Volksgezondheid Toekomst Verkenning (VTV) geeft een integraal beeld van de gezondheidstoestand in Zuid-Limburg op basis van de op dit moment beschikbare informatie. Bovendien geeft deze regionale VTV aanknopingspunten voor toekomstig beleid. Deze uitgave is daarmee het fundament voor het Zuid-Limburgse gezondheidsbeleid voor de periode 2012-2015. Wij danken allen die het met vereende krachten mogelijk hebben gemaakt om deze regionale VTV binnen een zeer kort tijdsbestek te realiseren. Wij hopen dat de voortvarendheid waarmee deze uitgave is gerealiseerd een vervolg krijgt in het gezondheidsbeleid en zo een positieve bijdrage levert aan de gezondheid van de Zuid-Limburgers. Veel leesplezier.
Fons Bovens Frank Klaassen Directie GGD Zuid Limburg
7
Een gezonde kijk op Zuid-Limburg
Een gezonde kijk op Zuid-Limburg De volksgezondheid in Zuid-Limburg gaat vooruit Afgaande op de cijfers gepresenteerd in deze regionale Volksgezondheid Toekomst Verkenning blijkt de volksgezondheid in Zuid-Limburg gestaag vooruit te gaan. Net als in de rest van Nederland neemt de levensverwachting in Zuid-Limburg toe, leven mensen langer in goed ervaren gezondheid en ontwikkelt de leefstijl van de Zuid-Limburgers zich in gunstige zin. Veel negatieve gezondheidstrends uit het verleden stabiliseren zich of zijn soms licht positief; we bewegen meer, roken minder en drinken minder alcohol. Maar in vergelijking met de rest van Nederland is de leefstijl van veel Zuid-Limburgse jongeren en volwassen nog steeds veel ongezonder. Zo beginnen de Zuid-Limburgse jongeren bijvoorbeeld eerder met drinken, heeft de helft van de Zuid-Limburgse bevolking overgewicht en stijgt het aantal mensen met diabetes. Tevens rapporteren veel Zuid-Limburgers psychische klachten. Duidelijke sociaaleconomische gezondheidsverschillen in Zuid-Limburg Een aanhoudende bron van grote zorg blijft het verschil in gezondheid en levensverwachting tussen laag opgeleide en hoog opgeleide Zuid-Limburgers. Dit verschil is ondanks het gevoerde landelijke en regionale/lokale gezondheidsbeleid de afgelopen jaren niet kleiner geworden. Er is een groot verschil in levensverwachting en sterfte tussen hoog- en laagopgeleiden. Laagopgeleide Zuid-Limburgers leven gemiddeld 14 jaar minder zonder beperkingen en leven gemiddeld 6 á 7 jaar korter dan hoog opgeleide Zuid-Limburgers. De lagere levensverwachting van laagopgeleiden komt voor een deel door een hogere blootstelling aan gezondheidsrisico’s, zoals minder gunstige woon- en werkomstandig heden, maar is ook het gevolg van ongezondere leefgewoonten. Investeren in gezondheid onontbeerlijk voor de toekomst Gezien de structurele bevolkingsdaling in Zuid-Limburg is investeren in een gezonde samenleving zonder lichamelijke of psychische beperkingen broodnodig. Een samenleving waarin alle mensen, ongeacht hun sociaaleconomische status, volwaardig kunnen deelnemen aan maatschappelijke activiteiten zoals arbeid en mantelzorg, staat hierin centraal. Dit vraagt om een ander gezondheidsbeleid. Een beleid waarin nadrukkelijk gekozen wordt voor gezondheidsbevorderende en -beschermende maatregelen voor kwetsbare groepen ter verkleining van de sociaaleconomische gezondheidsverschillen. Stijging van zorggebruik en zorguitgaven Door de veranderende bevolkingssamenstelling stijgt het zorggebruik in Zuid-Limburg. Het gebruik van ziekenhuiszorg, thuiszorg en mantelzorg neemt toe in de periode 20102020. Zuid-Limburg krijgt meer 75-plussers, waardoor ook de behoefte aan mantelzorg zal toenemen. Gelijktijdig neemt het aantal vitale volwassenen dat mantelzorg kan geven af, waardoor de vraag naar formele zorg stijgt. Deze toenemende zorgvraag heeft uiteraard ook invloed op de zorguitgaven.
9
Een gezonde kijk op Zuid-Limburg
Versterken van het gezondheidsbeleid Omdat gezondheid beïnvloed wordt door een veelheid van factoren, wordt de roep om een integrale en intersectorale benadering steeds luider. Afstemming met andere beleids terreinen en een duidelijke focus op risicogroepen zijn essentieel om in de toekomst meer gezondheidswinst te kunnen realiseren. Een goede publieke gezondheid en een welvarende samenleving vragen om gerichte investeringen in preventie en zorg. Met deze regionale VTV is een integraal beeld neergezet van de gezondheidssituatie in Zuid-Limburg. Dit is een eerste belangrijke stap op weg naar een meer systematische en integrale onderbouwing van gemeentelijke gezondheidsbeleid in Zuid-Limburg en om het politieke debat aan te gaan over de vraag: Welke betekenis geeft de samenleving aan een goede publieke gezondheid en wat heeft zij daar voor over?
10
De regionale Volksgezondheid Toekomst Verkenning
1
De regionale Volksgezondheid Toekomst Verkenning
1.1 Een regionale VTV voor Zuid-Limburg Gezondheidsbeleid: nauwe samenwerking tussen landelijke en lokale overheid Vaak merken mensen pas hoe belangrijk gezondheid is op het moment dat ze iets mankeren. Wie gezond is, staat niet altijd stil bij het feit dat gezond zijn zeer belangrijk is voor geluk en onafhankelijkheid. Gezonde mensen doen mee; ze leveren een bijdrage aan de samenleving. Ook vanuit het perspectief van de overheid is gezondheid uiterst belangrijk. Een goede gezondheid is een voorwaarde voor een welvarend Nederland. Helaas heeft Nederland in dit opzicht zijn toppositie in Europa verloren. De (gezonde) levensverwachting van de bevolking is een belangrijke graadmeter voor de volksgezondheid. Hiernaar gekeken scoort Nederland voor wat betreft de mannen hoog, maar voor vrouwen behoort Nederland tot de middenmoot van de EU-landen. Het ministerie van Volksgezondheid Welzijn en Sport (VWS) streeft er naar om wat betreft de volksgezondheid weer bij de top van Europa te gaan horen (Van der Lucht & Polder, 2010). Werken aan volksgezondheid is in Nederland een taak van de landelijke en lokale overheid. Eén van de belangrijkste grondslagen hiervoor is de Wet publieke gezondheid (Wpg). Op basis van deze wet hebben gemeenten een centrale rol in de ontwikkeling en uitvoering van gezondheidsbeleid. Zij worden in die taak ondersteund door de landelijke overheid. Eens per vier jaar stelt de landelijke overheid beleidsprioriteiten vast, die de kaders vormen voor het lokale beleid van de gemeenten. De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) toetst dit beleid en geeft daarmee input voor koerswijzigingen, zowel landelijk als lokaal. Epidemiologische analyse als basis voor gezondheidsbeleid Een gedegen epidemiologische analyse van de gezondheidstoestand van de bevolking is de basis voor het gezondheidsbeleid. Iedere vier jaar maakt het RIVM een landelijke Volksgezondheid Toekomst Verkenning (VTV) in opdracht van het ministerie van VWS; de vijfde editie is in maart 2010 uitgebracht (Van der Lucht & Polder, 2010). De VTV biedt op basis van continue verzameling, bewerking en actualisering van gezondheidsinformatie inzicht in de gezondheid van Nederland. De VTV wordt gebruikt als basis voor het overheidsbeleid. Kernboodschappen worden aan het ministerie van VWS aangeboden. Op basis van die kernboodschappen worden landelijke beleidsprioriteiten geformuleerd. De VTV is daarmee niet alleen een epidemiologische analyse, maar biedt ook concrete handvatten voor beleid. Een epidemiologische analyse op regionaal en lokaal niveau is de basis voor de lokale nota’s gezondheidsbeleid die gemeenten sinds 2002 periodiek opstellen. De GGD’en in Nederland hebben de taak om deze analyse voor gemeenten te maken. Dataverzameling in Zuid-Limburg verbeterd In Zuid-Limburg speelt de GGD een belangrijke rol bij het in kaart brengen van informatie over gezondheid, zorg en daarmee samenhangende aspecten. De GGD Zuid Limburg verzamelt
11
Een gezonde kijk op Zuid-Limburg
in opdracht van de 19 Zuid-Limburgse gemeenten informatie over verschillende doelgroepen (jeugd, volwassenen en ouderen) en hun gezondheidstoestand. Hiervoor gebruikt de GGD Zuid Limburg onder andere gezondheidsenquêtes en verrichtingenregistraties van bijvoorbeeld jeugdgezondheidszorg en infectieziektebestrijding. Hoewel de GGD Zuid Limburg in de loop der jaren een traditie heeft opgebouwd in het uitvoeren van gezondheidsenquêtes, was het tot nu toe niet altijd mogelijk om op het juiste moment over de benodigde gegevens te beschikken. De volgende drie verbeterpunten hebben ertoe geleid dat op een integrale wijze en op het juiste moment in de beleidscyclus informatie over de gezondheidstoestand in Zuid-Limburg ter beschikking kan worden gesteld: • Door de toenemende vergrijzing groeide de vraag naar gezondheidsgegevens over de doelgroep ouderen. Deze gegevens waren echter niet beschikbaar. Naast een monitor voor jongeren en volwassenen heeft de GGD Zuid Limburg daarom zijn werkzaamheden uitgebreid met een gezondheidsmonitor voor de doelgroep ouderen. • In de timing van gegevensverzameling en publicatie van onderzoeksgegevens was geen koppeling tussen de momenten waarop gegevens nodig waren voor nieuw beleid en de momenten waarop nieuwe onderzoeksgegevens beschikbaar kwamen. Gezondheidsbeleid werd hierdoor vaak gebaseerd op gedateerde cijfers. De onderzoekscyclus en de beleidscyclus van het (lokale) gezondheidsbeleid zijn daarom recentelijk op elkaar afgestemd. • Een samenhangende presentatie van onderzoeksgegevens. Waar de resultaten van de verschillende monitors in het verleden onafhankelijk van elkaar werden gepresenteerd, worden ze nu integraal ter beschikking gesteld. Een regionale VTV voor Zuid-Limburg: meer samenhang en afstemming De waarde van de onderzoeksgegevens van de GGD Zuid Limburg kan nog verder vergroot worden. Enerzijds kan dit door gebruik te maken van andere gegevensbronnen, zoals landelijke onderzoeksdata en informatie van regionale (keten)partners. Anderzijds kan een samenhang aangebracht worden tussen onderzoeksgegevens en daaruit voortvloeiende beleidsadviezen of kernboodschappen, zoals ook in de landelijke VTV het geval is. Om deze meerwaarde op regionaal niveau mogelijk te maken, hebben de GGD Hart voor Brabant en de GGD West-Brabant in samenwerking met het RIVM en Tranzo het concept van de regionale VTV ontwikkeld (Van Bon-Martens et al., 2006). Dit concept is goed ontvangen en ondersteunt gemeenten en zorgaanbieders in het maken van strategische beleidskeuzes (Jeeninga et al., 2008). Een concept dat bovendien goed aansluit bij de ontwikkelingen en behoeften in Zuid-Limburg. Het bestuur van de GGD Zuid Limburg heeft daarom opdracht gegeven voor Zuid-Limburg een regionale VTV te ontwikkelen. Deze regionale VTV is gemaakt door GGD Zuid Limburg in samenwerking met het RIVM, de Zuid-Limburgse gemeenten en de Provincie Limburg. De ambitie is om de regionale VTV vierjaarlijks op te stellen en in de komende jaren verder te verfijnen en daarmee steeds meer samenhang en afstemming tussen onderzoeksgegevens en beleidsadviezen mogelijk te maken.
12
De regionale Volksgezondheid Toekomst Verkenning
Beleid
Externe ontwikkelingen
Determinanten van gezondheid
Preventie en zorg
Gezondheidstoestand
Figuur 1.1: VTV conceptueel basismodel van de volksgezondheid (Bron: Den Hollander et al., 2006)
1.2 Het VTV-model als uitgangspunt VTV-model als basis voor de regionale VTV Om de veelheid van gegevens over de volksgezondheid, haar determinanten, preventie en zorg te ordenen wordt in de regionale VTV gebruik gemaakt van een conceptueel basismodel voor de volksgezondheid (figuur 1.1). De gezondheidstoestand ontwikkelt zich onder invloed van diverse factoren: de determinanten. Deze worden bepaald door externe ontwikkelingen, beleid, preventie en zorg, die elkaar ook onderling beïnvloeden. Tevens is in het model weergegeven dat de gezondheidstoestand van invloed is op het zorggebruik en de zorgkosten. Beleid moet in dit model niet alleen worden opgevat als gezondheids(zorg) beleid; het gaat ook om aanpalend beleid dat van invloed is op de gezondheid. Keuze voor indicatoren: een praktische insteek Er zijn talloze indicatoren beschikbaar om het VTV-model te vullen. Bij de totstandkoming van de regionale VTV in Zuid-Limburg is gekozen voor een praktische insteek, gebaseerd op (landelijke) ervaringen en op beschikbaarheid van gegevens (zie bijlage 5). Uit evaluatie zal blijken of – en op welke manier – de keuze voor indicatoren in de toekomst moet worden aangepast. In deze regionale VTV is gebruik gemaakt van informatie uit de eigen bedrijfsprocessen (bijvoorbeeld via de afdeling jeugdgezondheidszorg, gezondheidsbevordering en infectieziektebestrijding), gegevens uit onderzoek (zoals enquêtes en monitors onder bepaalde bevolkingsgroepen, maar ook uit evaluatieonderzoek) en informatie uit andere bronnen, zowel landelijk als regionaal. De landelijke gegevens zijn grotendeels gebaseerd op informatie van het RIVM (Van der Lucht & Polder, 2010). Een regionale VTV: meer dan gezondheid alleen De World Health Organisation (WHO) omschrijft gezondheid als een toestand van volledig lichamelijk, geestelijk en maatschappelijk welzijn en niet slechts de afwezigheid van ziekte en
13
Een gezonde kijk op Zuid-Limburg
andere lichamelijke gebreken (WHO,1948). Uitgaande van deze brede definitie zijn gezondheid en maatschappelijke participatie onlosmakelijk met elkaar verbonden (Walg, 2006). Gezondheidsbeleid en Wmo-beleid liggen in elkaars verlengde. Hoewel deze regionale VTV primair bedoeld is voor het werkterrein van de volksgezondheid kan deze uitgave eveneens gebruikt worden voor andere beleidsterreinen, waaronder het Wmo-beleid, ouderenbeleid armoedebeleid en sportbeleid. Regionale VTV heeft drie producten De regionale VTV bestaat uit drie producten: 1. Een regionaal rapport met de huidige gezondheidstoestand in Zuid-Limburg, een vergelijking van nationale en lokale gezondheidscijfers, de betekenis van epidemiologische bevindingen voor het beleid en waar mogelijk verwachte toekomstige ontwikkelingen. 2. Een rapportage per Zuid-Limburgse gemeente met de belangrijkste gezondheidsproblemen, de belangrijkste oorzaken van ongezondheid, het huidige beleid in de betreffende gemeente en de mogelijkheden voor verbetering. Deze lokale rapportages komen in de tweede helft van 2010 beschikbaar. 3. Het Regionaal Kompas: een website waarop vanaf 2011 de omvang van specifieke gezondheidsproblemen wordt aangegeven en waarop gezocht kan worden naar mogelijkheden voor passend beleid en beschikbare interventies. Het regionaal rapport en de lokale rapportages met kernboodschappen geven input voor (strategisch) beleid, zoals de regionale en/of lokale gezondheidsnota’s. Het hieraan gekoppelde Regionaal Kompas voorziet gemeenten en andere beleidsmakers op uitvoerend niveau van actuele beleidsinformatie (www.regionaalkompas.nl).
1.3 Ambities voor de toekomst Met deze regionale VTV is een eerste belangrijke stap gezet op weg naar een meer systematische en integrale onderbouwing van het gemeentelijke gezondheidsbeleid in ZuidLimburg. De GGD Zuid Limburg ambieert zijn centrale rol op het gebied van het verzamelen van en rapporteren over data verder te verfijnen en uit te bouwen. Regionale VTV 2010 is de basis voor het beleid van de komende jaren In 2011 worden gemeenten geacht een nieuwe vierjarige gemeentelijke nota volksgezondheid (2012-2015) te ontwikkelen. De Zuid-Limburgse gemeenten hebben besloten om gezamenlijk een regionale nota volksgezondheid op te stellen met daaraan gekoppeld lokale uitvoeringsprogramma’s. Door middel van de methodiek van beleidsgestuurde contract financiering en op basis van de beschikbare gezondheidsinformatie in deze regionale VTV, werken de Zuid-Limburgse gemeenten en de GGD Zuid Limburg gezamenlijk aan de uitwerking van beleidsdoelstellingen en uitvoeringsresultaten voor de beleidsperiode 2012-2015. Regionale VTV 2010 is een startpunt voor de toekomst Deze regionale VTV is een eerste proeve voor de GGD Zuid Limburg om beleidsmatig relevante informatie over de gezondheidssituatie in Zuid-Limburg in samenhang te presenteren.
14
De regionale Volksgezondheid Toekomst Verkenning
Ook andere partijen in Zuid-Limburg, zoals bijvoorbeeld de Provincie Limburg, Maastricht Universitair Medisch Centrum+, Etil, huisartsen, geestelijke gezondheidszorg, zorginstellingen, politie en woningcoöperaties, beschikken over relevante (gezondheids)informatie. In deze eerste regionale VTV is nog beperkt informatie van deze partijen meegenomen. In de toekomst wil de GGD Zuid Limburg, in nauwe samenwerking met andere ketenpartners, zijn rol als kennismakelaar op het vlak van gezondheidsbeleid verder versterken en doorontwikkelen. Het uitgangspunt hierbij is om zoveel mogelijk beschikbare (gezondheids) informatie te ontsluiten en te verbinden. Met subsidie van de Provincie Limburg is de GGD Zuid Limburg in 2010 gestart met het onderzoeken van de mogelijkheden om samen met andere regionale ketenpartners een brede regionale ‘data-infrastructuur en kennisnetwerk volksgezondheid’ te ontwikkelen. Op weg naar de regionale VTV 2014 In 2014 zal, met het oog op de beleidsperiode 2016-2019, opnieuw een regionale VTV worden gemaakt. Bij het verzamelen van aanvullende regionale gezondheidsinformatie gelden de volgende aandachtspunten: • Informatie moet transparant, van goede kwaliteit en compleet zijn. Daar waar mogelijk wordt gestreefd naar de inzet van uniforme meetinstrumenten en harmonisatie van registraties. • Het is nog lastig om goede trendinformatie boven tafel te krijgen. Dit vraagt om systematische gegevensverzameling over een langere periode. • Om de ‘witte vlekken’ in beleidsinformatie te kunnen vullen, is extra inspanning vereist. Gemeenten en provincie kunnen de rol van aanjager en opdrachtgever opnemen en organisaties aanmoedigen hun gegevens te delen. Andere ontwikkelingen die van belang zijn voor de ontsluiting van informatie zijn de invoering van het Digitaal Dossier JGZ en de Verwijsindex Risicojongeren. Veel informatie over jeugd (en hun ouders/verzorgers) wordt in de toekomst vastgelegd in deze elektronische dossiers. In de Centra voor Jeugd en Gezin komt veel informatie over de jeugd samen en er is een link met de Zorg Advies Teams binnen het onderwijs (verplicht vanaf 2011). Daarnaast biedt de groeiende samenwerking tussen preventie en curatie mogelijkheden voor een meer sluitende informatieverzameling. Versterken van het gezondheidsbeleid Deze eerste regionale VTV heeft al veel opgeleverd. Zo is duidelijk geworden welke (gezondheids)informatie beschikbaar is en welke nog niet. Ook de dialoog tussen beleidsmakers, onderzoekers en gezondheidsbevorderaars over relevantie van informatie is op gang gebracht. Dat alleen is echter niet voldoende om het regionale en lokale gezondheids beleid in Zuid-Limburg te versterken. Omdat gezondheid beïnvloed wordt door een veelheid van factoren wordt de roep om een integrale benadering steeds luider. Afstemming met andere beleidsterreinen is essentieel om in de toekomst meer gezondheidswinst te kunnen realiseren. In deze regionale VTV is een eerste integraal beeld neergezet van de gezondheidssituatie in Zuid-Limburg, dat de komende jaren op onderdelen verder moet worden aangescherpt.
15
Een gezonde kijk op Zuid-Limburg
Voortzetting van deze werkwijze is nodig voor een stevigere onderbouwing van gezondheidsbeleid in Zuid-Limburg. Het opnemen van de regionale VTV in de beleidscyclus volksgezondheid is daarvoor essentieel.
1.4 Leeswijzer In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op de demografische kenmerken van Zuid-Limburg. Demografische kenmerken zijn van invloed op de gezondheidstoestand van de bevolking, maar zijn weinig beïnvloedbaar door beleid. Hoofdstuk 3 richt zich op de gezondheidstoestand van de Zuid-Limburgse bevolking. De factoren die direct van invloed zijn op de gezondheid, zoals leefstijl en leefomgeving, komen in hoofdstuk 4 aan bod. In hoofdstuk 5 is aandacht voor de belangrijkste elementen uit de gezondheidszorg en de veiligheid aan bod, waarna in hoofdstuk 6 beschreven wordt hoe op de gezondheidstoestand kan worden ingespeeld. Hoofdstuk 7 gaat over de rol van gemeenten om te komen tot een gefundeerd gezondheidsbeleid. Tot slot schetst hoofdstuk 8 de verwachte ontwikkelingen voor de toekomst.
16
Kenmerken van de Zuid-Limburgse bevolking
2
Kenmerken van de Zuid-Limburgse bevolking
2.1 Inleiding Dit hoofdstuk geeft een beeld van hoe de regio Zuid-Limburg en haar bevolking er uit zien; met name de verschillende bevolkingskenmerken worden in dit hoofdstuk van de regionale VTV op een rijtje gezet. Deze kenmerken zijn belangrijke basisgegevens voor het ontwikkelen van beleid, vooral omdat de samenstelling van de bevolking gekoppeld kan worden aan verschillende aspecten van gezondheid. In paragraaf 2.2 wordt een beschrijving van Zuid-Limburg gegeven; de bevolkingsopbouw, -dichtheid en de verschillen in samenstelling komen hierin aan bod. Paragraaf 2.3 schetst een beeld van de sociaaleconomische status van de inwoners Zuid-Limburg.
2.2 Zuid-Limburg, een unieke regio Zuid-Limburg is een regio met specifieke kenmerken op het gebied van demografie en (sociale) geografie. De regio (tevens een GGD-regio) telt 608.885 inwoners die op een totale oppervlakte van 660,56 km2 wonen. Zuid-Limburg kent 19 gemeenten; deze omvatten in totaal ongeveer 85 wijken en 400 buurten (CBS StatLine). Zuid-Limburg behoort tot de provincie Limburg, die over een lengte van 195 kilometer aan Duitsland en 130 kilometer aan België grenst. Op het Drielandenpunt in de provincie raken de drie landen elkaar. Door de bijzondere ligging behoort zij tot de zogenaamde Euregio, een gebied waarin door een internationale samenwerking grensoverschrijdend beleid wordt geformuleerd voor uiteenlopende terreinen. Het heuvellandschap en de groene en waterrijke gebieden vormen een unieke combinatie van een grote landschappelijke afwisseling (Provincie Limburg, 2010). Limburg is een provincie waarin het aantal inwoners sinds een aantal jaren daalt en waar sprake is van een drastische verandering van de samenstelling naar leeftijd; de provincie vergrijst, ontgroent en loopt leeg. De kenmerken van de bevolking in de provincie hangen hier nauw mee samen; er is een oververtegenwoordiging van de hogere leeftijdscategorieën. De samenstelling van de bevolking kenmerkt zich ook door een grote groep westerse allochtonen (Toussaint, 2006). Zuid-Limburg vergrijst, ontgroent en loopt leeg In de provincie Limburg neemt momenteel het aantal ouderen toe en het aantal jongeren af. Deze trend zet zich de komende jaren voort. Dit geldt binnen de provincie voornamelijk voor de regio Zuid-Limburg. Over het algemeen is er in de provincie sprake van een bevolkingskrimp in combinatie met een veranderende samenstelling van de bevolking. Met ingang van 1997 is het aantal inwoners in de regio aan het dalen. In de provincie als geheel gebeurde dit pas in 2002. Met een tot nu toe blijvende daling loopt Zuid-Limburg voorop in Nederland; landelijk zal volgens prognoses pas in 2035 de overgang van groei naar daling plaatsvinden (Provincie Limburg, 2008).
17
Een gezonde kijk op Zuid-Limburg
Figuur 2.1 geeft de bevolkingsopbouw in Zuid-Limburg weer. In deze zogenaamde bevolkingspiramide zijn de verschillen tussen de leeftijdsgroepen te zien. In hoofdstuk 8 wordt de veranderende bevolkingsopbouw door de jaren heen en in de toekomst toegelicht. In figuur 2.2 is het procentueel aandeel van de verschillende leeftijdsgroepen in ZuidLimburg afgezet tegen de percentages van Nederland. Hier is duidelijk te zien dat het aantal 40-plussers hoger ligt dan gemiddeld in Nederland. De leeftijdsklasse 0 tot en met 40 jaar ligt daarentegen beneden het landelijke gemiddelde. Verschillen in de bevolkingsopbouw van gebieden worden uitgedrukt in de demografische druk; dit is de som van de groene en grijze druk. Deze termen geven de verhouding aan tussen respectievelijk het niet-arbeidsproductieve deel van de bevolking (jongeren van 0 tot 20 jaar en ouderen vanaf 65 jaar) en het potentiële arbeidsproductieve deel (20- tot 65-jarigen) (zie tabel 2.1). Over het algemeen zien we in Zuid-Limburg dat de grijze druk in alle gemeenten hoger ligt dan het landelijke gemiddelde. De groene druk ligt daarentegen in bijna alle gemeenten lager dan in Nederland als geheel. Dit geeft duidelijk de trend van de vergrijzing en de ontgroening in de regio weer en heeft gevolgen voor de volksgezondheid in Zuid-Limburg. Hoofdstuk 8 gaat hier verder op in. De groene druk in Zuid-Limburg was op 1 januari 2009 33% (Nederland: 40%) en de grijze druk was 30% (Nederland: 26%). De totale demografische druk komt daarmee op 63% en ligt daarmee iets lager dan de gemiddelde demografische druk in Nederland (64%). Tussen de afzonderlijke gemeenten zijn grote verschillen te zien. Zo bedraagt de groene druk in Eijsden maar liefst 41% ten opzichte van 29% in Kerkrade en verschilt de grijze druk van 37% in Valkenburg aan de Geul tot 28% in Maastricht en Landgraaf. De gemeenten in Zuid-Limburg met een bevolking met verhoudingsgewijs het grootste aandeel ouderen zijn Valkenburg aan de Geul, Vaals en Nuth. De -relatief gezien- jongste bevolking is te vinden in de gemeenten Eijsden, Margraten, Beek, Meerssen en Schinnen. Eijsden, Margraten en Nuth zijn de gemeenten met de hoogste demografische druk. In de gemeente Margraten woont het kleinste percentage potentiële arbeidsproductieve mensen (20-65 jaar) van Zuid-Limburg. In de gemeenten Kerkrade en Maastricht is dit percentage het hoogst (zie tabel 2.1).
Zuid-Limburg: grote verschillen in de bevolkingsdichtheid In figuur 2.3 staan het aantal inwoners en de bevolkingsdichtheid van de Zuid-Limburgse gemeenten weergegeven. Op 1 januari 2009 telde Zuid-Limburg 608.885 inwoners. De grootste van de in totaal 19 gemeenten zijn Maastricht, Sittard-Geleen en Heerlen. Hier woont respectievelijk 19,4, 15,7 en 14,7% van de totale Zuid-Limburgse bevolking. De kleinste gemeente in de regio is Onderbanken met 8.147 inwoners; dit is ongeveer 1,3% van het totaal (zie tabel 2.1). De bevolkingsdichtheid toont grote verschillen tussen de gemeenten. Zo is de dichtheid in de gemeente Gulpen-Wittem 199 inwoners per km2, terwijl deze in Kerkrade 2.192 bedraagt. De bevolkingsdichtheid van Nederland (op 1 januari 2009) bedraagt 489 inwoners per km2 en in Zuid-Limburg is deze 943 inwoners per km2. Hoewel Zuid-Limburg een relatief dichtbevolkte regio is, komt de bevolkingsdichtheid van Kerkrade (de dichtst
18
Kenmerken van de Zuid-Limburgse bevolking
leeftijd
mannen
vrouwen
95+ 90-94 85-89 80-84 75-79 70-74 65-69 60-64 55-59 50-54 45-49 40-44 35-39 30-34 25-29 20-24 15-19 10-14 5-9 0-4 8
6
4
2
0
2
4
6
8
percentage
Figuur 2.1: Bevolkingsopbouw in de regio Zuid-Limburg op 1 januari 2009 (Bron: CBS StatLine)
percentage 9 8 7 6 5 4 3 2 1 0 0
10
20
30
40
50
60
70
80
90
leeftijd (jaren) Zuid-Limburg
Nederland
Figuur 2.2: Procentueel aandeel van de bevolking per leeftijdsklasse op 1 januari 2009: Zuid-Limburg en Nederland (Bron: CBS StatLine)
19
Een gezonde kijk op Zuid-Limburg
Aantal inwoners per km² 22 - 250 250 - 500 500 - 1000 1000 - 1500 1500 - 5886
Figuur 2.3: Aantal inwoners en dichtheid van de bevolking per gemeente in de regio Zuid-Limburg per 1 januari 2009 (Bron: CBS StatLine)
bevolkte gemeente van Zuid-Limburg) niet in de buurt van de grote steden in ons land. Ter vergelijking: Amsterdam heeft 4.554 inwoners per km2 en Den Haag 5.885 (CBS StatLine). Relatief veel westerse allochtonen en weinig niet-westerse allochtonen Op 1 januari 2009 was ongeveer een vijfde van de Zuid-Limburgse bevolking van allochtone afkomst. 16% van het totaal is van westers allochtone afkomst; dit percentage lag hoger dan het landelijke gemiddelde (9%). Het hoge percentage allochtonen heeft voornamelijk te maken met de aanwezigheid van een grote groep westerse allochtonen; door de geografische ligging komen deze met name uit Duitsland en België. Slechts 3% van het totaal aantal allochtonen is van niet-westerse allochtone afkomst. Dit is relatief laag in vergelijking tot het landelijke percentage van 11%. De gemeente Vaals telt het grootste aantal westerse allochtonen van heel Nederland (46%). Dit is te verklaren door de ligging die ervoor zorgt dat een grote groep inwoners uit Duitsland zich hier vestigt. In de gemeente Meerssen woont het kleinste percentage westerse allochtonen (9%). De gemeenten Heerlen, Maastricht en Sittard-Geleen hebben de grootste percentages niet-westerse allochtonen, respectievelijk 8, 7 en 6%, maar liggen hiermee nog beneden het Nederlandse gemiddelde van 11%. In de overige gemeenten ligt dit getal onder de 5% (zie tabel 2.1). Het betreft voornamelijk allochtonen van Marokkaanse afkomst (Toussaint, 2006; CBS StatLine). Het aantal Poolse migranten in Nederland neemt de laatste jaren sterk toe; dit geldt ook voor Zuid-Limburg. Er staan ongeveer 77.000 Polen in Nederland geregistreerd. Er is echter een grote groep die niet geregistreerd is; men mag ervan uit gaan dat er ongeveer 150.000 Polen in Nederland verblijven (FORUM, 2009).
20
Kenmerken van de Zuid-Limburgse bevolking
Tabel 2.1: Demografische kenmerken op 1 januari 2009 naar gemeente en regio in vergelijking tot heel Nederland (Bron: CBS-StatLine) Aantal 0 t/m 20 t/m inwoners* 19 jaar 65 jaar (%) (%) Beek
16.605
22
60
Demo- Westerse Niet- westerse 65+ Groene Grijze allochalloch (%) druk druk grafische tonen (%) (%) druk (%) tonen (%) (%) 18
37
31
68
10
3
Brunssum
29.530
20
61
19
33
31
64
20
4
Eijsden
11.420
24
59
17
41
29
70
11
2
Gulpen-Wittem
14.585
20
61
19
33
31
64
12
1
Heerlen
89.355
19
62
19
31
30
61
20
8
Kerkrade
48.075
18
63
19
29
31
60
28
4
Landgraaf
38.715
20
62
18
32
28
60
21
3
Maastricht
118.285
19
63
18
30
28
58
15
7
Margraten
13.345
23
58
19
40
32
72
10
1
Meerssen
19.695
22
59
19
37
32
69
9
2
Nuth
15.720
20
59
20
35
35
70
11
2
8.145
21
61
18
35
30
65
19
2
Onderbanken Schinnen
13.480
22
60
19
37
31
68
13
3
Simpelveld
11.090
20
60
19
34
32
66
17
1
Sittard-Geleen
95.325
21
61
18
34
30
64
16
6
Stein
25.865
21
61
18
34
30
64
11
2
Vaals
9.825
18
61
21
30
35
65
46
4
Valkenburg aan de Geul
17.070
19
59
22
32
37
69
11
2
Voerendaal
12.750
21
60
20
35
33
68
11
2
Zuid-Limburg Nederland
608.885
20
11
19
33
30
63
16
3
16.485.790
24
12
15
39
25
64
9
11
* aantallen afgerond op 5-tallen.
Verschillen in gezondheid naar opleidingsniveau of sociaaleconomische status (ses) manifesteren zich in de verschillen tussen allochtonen en autochtonen. Zo ligt de sterftekans van niet-westerse allochtonen gemiddeld hoger dan die van autochtonen. Deze neemt echter wel af en allochtonen doen het op andere aspecten weer beter dan de autochtone bevolking. In sommige allochtone groepen eet men bijvoorbeeld gemiddeld meer groente en fruit en drinkt men minder alcohol. Over het algemeen komt er meer overgewicht, lichamelijke inactiviteit en diabetes voor bij niet-westerse allochtonen en vindt er meer kindersterfte plaats. De slechtere gezondheid is voor een deel te verklaren uit de gemiddeld lagere ses van allochtonen, maar ook genetische en culturele factoren spelen een rol (Hoeymans et al., 2010). Grote variatie in huishoudsamenstelling en burgerlijke staat Op 1 januari 2009 waren er in Zuid-Limburg 284.870 huishoudens, waarvan 31% bestond uit eenpersoonshuishoudens (Nederland 36%). Het percentage meerpersoonshuishoudens (inclusief eenouderhuishoudens) met kinderen bedroeg in Zuid-Limburg 35% (Nederland
21
Een gezonde kijk op Zuid-Limburg
35%); het percentage meerpersoonhuishoudens zonder kinderen bedroeg ook 35% (Nederland 30%). Van het totaal aantal huishoudens met kinderen was 13% een eenoudergezin; dat is 2% meer dan het landelijke gemiddelde. De meeste eenoudergezinnen zijn te vinden in Heerlen (20%) en Maastricht (17%). In de gemeente Margraten wonen de minste eenoudergezinnen (4%). De gemiddelde grootte van een huishouden in Nederland bedraagt 2,2 mensen. Voor Zuid-Limburg is dit lager (2). In de gemeente Maastricht is dit het laagste met 1,9. Dit kan verklaard worden door het grote aantal studenten in de gemeente. Van de totale Zuid-Limburgse bevolking is 44,7% gehuwd en 40,8% ongehuwd. Van de Nederlandse bevolking is 41,7% gehuwd en 46,6% ongehuwd. In Zuid-Limburg woont met 7,7% het grootste percentage gescheiden mensen van Nederland; dit is 1,3% meer dan het landelijke percentage. In Nederland is 5,3% verweduwd ten opzichte van 6,8% in Zuid-Limburg. De huishoudenssamenstelling en burgerlijke staat kunnen invloed hebben op de gezondheid. Zo is bijvoorbeeld bekend dat alleenstaanden ongezonder en risicovoller leven dan gehuwden. Daarnaast hebben samenwonenden in vergelijking tot alleenstaanden een betere ervaren gezondheid. Gehuwde mensen leven langer dan mensen die nooit gehuwd zijn en mensen die gescheiden of verweduwd zijn. Voor mannen geldt dit sterker dan voor vrouwen. Ouderen tussen de 50 en 80 jaar die gescheiden, verweduwd of nooit gehuwd zijn, hebben een slechtere gezondheid dan gehuwde ouderen. Dit geldt voor zowel de fysieke als psychische gezondheid. Een verklaring voor de slechtere gezondheid is dat gescheiden ouderen en ouderen zonder partner geen steun en toeverlaat hebben bij hun (gezondheids)problemen, wat een negatieve invloed heeft op de gezondheid (Verweij & Sanderse, 2010).
2.3 Sociaaleconomische status De sociaaleconomische status (ses) geeft de positie van mensen in de sociale stratificatie ofwel maatschappelijke gelaagdheid aan; indicatoren hiervoor zijn opleiding, beroep en inkomen. Deze indicatoren kunnen naast biologische of geografische factoren verschillen aangeven in de bevolkingsopbouw (Deuning & Roedig, 2006). Inkomen, opleiding en beroep In 13 van de 19 gemeenten in Zuid-Limburg ligt het gemiddelde aantal inkomensontvangers met een laag inkomen boven het landelijke gemiddelde van 40%. In de gemeente Vaals is dit het hoogste met 49%. Andersom geldt ook dat in 12 gemeenten het gemiddelde aantal inkomensontvangers met een hoog inkomen lager ligt dan landelijk (20%). In de gemeente Kerkrade ligt dit het laagste met 10%. In de meeste Zuid-Limburgse gemeenten ligt het besteedbaar inkomen onder het Nederlandse gemiddelde van 13.300 euro per inwoner (Mulder, 2010; CBS StatLine). Wat betreft het opleidingsniveau in de regio was het percentage laagopgeleiden in 2006 35% ten opzichte van het landelijke gemiddelde van 33%. Het gaat hier om de
22
Kenmerken van de Zuid-Limburgse bevolking
potentiële beroepsbevolking van wie basisonderwijs, mavo, v(m)bo, mbo-1 en onderwijs van vergelijkbaar niveau de hoogst voltooide opleiding is. Het aantal hoogopgeleiden (hoger beroepsonderwijs of wetenschappelijk onderwijs) is gemiddeld in Nederland 25%. In ZuidLimburg is dit 21% (Roedig, 2008). Het huidige aantal studenten in het hoger onderwijs ligt in bijna alle gemeenten in de regio lager dan het landelijke percentage (4%). Dit geldt niet voor de gemeente Voerendaal (4%) en de gemeente Maastricht (11%) (CBS StatLine). In de laatstgenoemde gemeente is dit te verklaren door de aanwezigheid van een universiteit. Gezondheidsachterstanden kunnen op de onderwijsprestaties van jonge kinderen reflecteren. Dit kan al vroeg een maatschappelijke ongelijkheid aangeven (Van der Lucht & Polder, 2010). Voor de indicator ‘beroepsniveau’ is een aantal cijfers van belang. Ten eerste het percentage achterstandsleerlingen. In Zuid-Limburg hebben de gemeenten Heerlen (23,9%) en Kerkrade (23,8%) de hoogste percentages achterstandsleerlingen. Eijsden (4,3%) en Meerssen (4,2%) hebben de laagste percentages. Daarnaast zijn percentages van jeugdwerkloosheid onder 16- tot en met 24-jarigen van belang. De gemeente Kerkrade heeft het hoogste percentage werkloze jongeren (4,3%) en de gemeente Eijsden heeft het laagste percentage in de regio (0,4%) (Steketee et al., 2010). Kijkend naar het aantal werkloosheidsuitkeringen binnen de potentiële beroepsbevolking, scoren 17 van de 19 gemeenten hoger dan het landelijke gemiddelde van 3%. Het hoogste percentage (5,2%) ligt in de gemeenten Heerlen en Kerkrade (Mulder, 2009b). Ongeveer 2,3% van de Nederlanders boven de 18 jaar ontvangt een bijstandsuitkering. De meeste gemeenten in Zuid-Limburg scoren onder het gemiddelde. De gemeente Heerlen scoort het hoogste met 4,9% (Mulder, 2009c). Grote variatie in sociaaleconomische status Figuur 2.4 geeft de geografische spreiding van de sociaaleconomische status in ZuidLimburg per viercijferig postcodegebied weer. De gemeente-indeling is te vinden op de binnenkant van de kaft van deze uitgave. Het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP) berekent de scores aan de hand van vier variabelen: het gemiddelde inkomen, het percentage huishoudens met een laag inkomen, het percentage inwoners zonder betaalde baan en het percentage huishoudens met gemiddeld een lage opleiding. In Zuid-Limburg bestaan duidelijke verschillen in ses. De meeste viercijferige postcodegebieden hebben een gemiddelde score. Een aanzienlijk deel is echter oranje en rood gekeurd, wat aan geeft dat de gemiddelde bevolking in het gebied een middenlage tot zeer lage ses heeft. Dit is zichtbaar in en rondom de gemeenten Heerlen, Sittard-Geleen en Maastricht. De grootste concentratie bevindt zich in en bij de gemeenten Heerlen en Landgraaf. Middenhoge en hoge ses-scores komen verspreid voor in Zuid-Limburg. Zeer hoge ses-scores komen niet voor. De sociaaleconomische status en de gezondheidstoestand van mensen zijn sterk aan elkaar gerelateerd. Zo hebben mensen met een lage ses meer ziekten en beperkingen en een kortere levensverwachting. De verschillen in gezonde levensverwachting zijn nog groter tussen mensen met een hoge en een lage ses. Een hogere ses betekent meer toegang tot middelen op bijna elk terrein van het leven: van woon- en werkomstandigheden tot gezondheidsinformatie en -gedrag (Hoeymans et al., 2010). Ongunstige gedragspatronen, leefomgeving, werkomstandigheden maar ook ongunstige persoonlijke kenmerken komen
23
Een gezonde kijk op Zuid-Limburg
Statusscore zeer laag laag midden-laag gemiddeld midden-hoog hoog zeer hoog onbekend
Figuur 2.4: Sociaaleconomische status per viercijferig postcodegebied in Zuid-Limburg in 2006 (Bron: SCP)
vaak samen voor bij mensen uit lagere sociaaleconomische groepen. Deze sociaalecono mische verschillen worden weerspiegeld in achterstandsgebieden. Gezondheidsachterstanden hebben gevolgen voor de samenleving; mensen maken meer gebruik van zorg en kunnen minder goed participeren in de maatschappij (Van der Lucht & Polder, 2010).
24
Sterfte, ziekte en gezondheid in Zuid-Limburg
3
Sterfte, ziekte en gezondheid in Zuid-Limburg
Kernboodschappen Zuid-Limburg heeft een lage levensverwachting en een hoge sterfte De levensverwachting in Zuid-Limburg is de laatste jaren fors toegenomen. Ten opzichte van Nederland is de levensverwachting echter nog steeds laag. Zuid-Limburg behoort tot de regio’s met de laagste levensverwachting. Ook voor wat de sterfte betreft scoort Zuid-Limburg slecht. De sterfte in Zuid-Limburg ligt hoger dan het landelijk gemiddelde, waarbij de stedelijke gemeenten een hogere sterfte kennen dan de landelijke gemeenten. Zuid-Limburgers leven bijna vijf jaar minder in goed ervaren gezondheid Zuid-Limburgers leven niet alleen korter dan de gemiddelde Nederlander; ze leven ook minder lang in goed ervaren gezondheid. Waar de Nederlanders gemiddeld 63 jaar in goed ervaren gezondheid leven, is dit in Zuid-Limburg bijna vijf jaar minder: 58,2 jaar. In Zuid-Limburg hebben vrouwen een langere levensverwachting dan mannen en ook de levensverwachting in goed ervaren gezondheid ligt voor vrouwen hoger dan voor mannen. Veel ongevallen in en rondom eigen huis bij ouderen Bijna één op de tien 55-plussers heeft in een tijdsbestek van drie maanden een letsel, vergiftiging of blessure opgelopen. Bij 4% van alle 55-plussers vond een ongeval plaats in of rondom het eigen huis. Vallen bij ouderen is de belangrijkste oorzaak van medische behandeling en sterfte. Naarmate de leeftijd stijgt, neemt het aantal ongevallen toe. Voor Zuid-Limburg worden de kosten van valongevallen bij mensen van 50 jaar en ouder geschat op 26 miljoen euro op jaarbasis. Een op de acht Zuid-Limburgers heeft psychische klachten In de periode 2004-2007 had 10% van de Nederlanders van twaalf jaar en ouder psychische klachten. Zuid-Limburg wijkt met 12% significant af van het Nederlandse gemiddelde. Onder ouderen voelen relatief meer vrouwen dan mannen in Zuid-Limburg zich ernstig eenzaam en met het stijgen van de leeftijd nemen de eenzaamheidsgevoelens toe. Sterfte door zelfdoding is in Zuid-Limburg niet significant hoger dan het landelijke gemiddelde. Hoe lager het onderwijsniveau, hoe meer pesten voorkomt op school. Ongeveer één op de tien Zuid-Limburgse jongeren met een laag onderwijsniveau wordt wekelijks gepest op school en heeft een indicatie voor zorg in verband met psychosociale problemen. Pesten neemt af bij het ouder worden van de jongeren op havo/vwo en vmbo-scholen, maar neemt daarentegen toe in het praktijkonderwijs. Toenemende aandacht voor huiselijk geweld Van de volwassenen is 8,6% ooit slachtoffer geweest van huiselijk geweld. In het afgelopen jaar is 0,8% slachtoffer geweest. Bij de politie Limburg Zuid kwamen in 2009 2.733 meldingen van huiselijk geweld binnen. In Zuid-Limburg neemt de aandacht voor huiselijk geweld toe. Met de ondertekening van de ‘meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling Zuid-Limburg’ is een belangrijke stap gezet in de aanpak van deze problematiek. 25
Een gezonde kijk op Zuid-Limburg
Jaren (gemiddelde is 80,1) 79,0 - 79,5 79,5 - 80,0 80,0 - 80,5 80,5 - 81,0 81,0 - 81,5
Figuur 3.1: Levensverwachting naar GGD-regio in de periode 2005-2008 (Bron: CBS POLS)
3.1 Inleiding Om lokaal en regionaal gezondheidsbeleid te kunnen ontwikkelen, is kennis van de gezondheidstoestand in de regio essentieel. Hoe gezond een land, regio of gemeente is, kan aan de hand van allerlei indicatoren worden weergegeven. In dit hoofdstuk staan enkele algemene indicatoren centraal, waarmee antwoord wordt gegeven op vragen als: Hoe lang leven we? Wat zijn de ziekten en aandoeningen met de meeste impact en zijn er verschillen tussen Zuid-Limburg en andere regio’s in Nederland (paragraaf 3.2)? Gezondheid wordt vanuit diverse invalshoeken bekeken, zowel fysiek (paragraaf 3.3), psychisch (paragraaf 3.4) als sociaal (paragraaf 3.5).
3.2 Gezondheid: over leven en dood Levensverwachting Zuid-Limburg nog steeds laag De levensverwachting is het aantal jaren dat een persoon (bij geboorte) kan verwachten te leven als de huidige sterftekansen constant blijven. De gemiddelde levensverwachting in Nederland voor de periode 2005-2008 is 80,1 jaar. Voor Zuid-Limburg is dat 79,3 jaar. Zuid-Limburg behoort hiermee tot de regio’s met de laagste levensverwachting. In de loop der jaren is de levensverwachting in Nederland sterk toegenomen; ook in Zuid-Limburg. De verschillen tussen de regio’s blijven echter fors. Ter illustratie: de levensverwachting per GGD-regio varieert van 79,3 jaar tot 81,2 jaar (figuur 3.1).
26
Sterfte, ziekte en gezondheid in Zuid-Limburg
Tabel 3.1: Levensverwachting: levensverwachting in goed ervaren gezondheid, in goede geestelijke gezondheid, zonder beperkingen en ziektevrije jaren in Zuid-Limburg en in Nederland over de periode 2005-2008: gecorrigeerd voor leeftijd (Bron: CBS Doodsoorzakenstatistiek) Zuid-Limburg Levensverwachting (in jaren)
Nederland
mannen
vrouwen
totaal
mannen
vrouwen
totaal
Totaal
- 76,9
- 81,6
- 79,3
77,9
82,2
80,1
In goed ervaren gezondheid
- 57,4
- 58,9
- 58,2
62,7
63,0
63,0
In goede geestelijke gezondheid
- 70,2
70,7
- 70,6
72,7
72,4
72,6
Zonder beperkingen
68,8
- 64,9
- 67,0
69,8
68,2
69,0
Ziektevrij
44,3
- 36,4
- 40,3
47,2
39,9
43,4
- Significant lager dan gemiddeld in Nederland (p <0,05)
Uitgesplitst naar mannen en vrouwen is de levensverwachting in Zuid-Limburg 76,9 jaar voor mannen en 81,6 jaar voor vrouwen (gemiddeld over de periode 2005-2008). Dat is voor mannen één jaar minder dan gemiddeld en voor vrouwen 0,6 jaar minder dan gemiddeld in Nederland (tabel 3.1). Zuid-Limburgers leven bijna 5 jaar minder in goed ervaren gezondheid Zuid-Limburgers leven niet alleen korter dan de gemiddelde Nederlander; ze leven ook minder lang in goed ervaren gezondheid. Waar de Nederlanders gemiddeld 63 jaar in goed ervaren gezondheid leven, is dit in Zuid-Limburg bijna vijf jaar minder: 58,2 jaar. Ook op andere indicatoren met betrekking tot de levensverwachting (tabel 3.1) scoort Zuid-Limburg lager dan het landelijk gemiddelde. Grote verschillen in levensverwachting in Zuid-Limburg Binnen Zuid-Limburg zijn er relatief grote verschillen in de totale levensverwachting. Het verschil tussen de gemeente met de laagste (Kerkrade 77,0 jaar) en de hoogste levensverwachting (Voerendaal 82,5 jaar) bedraagt 5,5 jaar. Behalve in Kerkrade is ook in de gemeenten Brunssum, Heerlen, Maastricht en Sittard-Geleen de totale levensverwachting significant lager dan het Nederlands gemiddelde (zie tabel 3.2). De levensverwachting in de gemeente Voerendaal is significant hoger dan gemiddeld in Nederland. Hoogopgeleiden leven zes jaar langer De levensverwachting neemt toe met het stijgen van de sociaaleconomische status (gemeten via opleiding). Iemand met een hbo of universitaire opleiding leeft in Nederland gemiddeld zes à zeven jaar langer dan iemand met alleen basisonderwijs. Gegevens voor Zuid-Limburg zijn helaas niet beschikbaar. In Nederland zijn de sociaaleconomische verschillen in levensverwachting de afgelopen tien jaar niet groter, maar ook niet kleiner geworden (Bruggink et al., 2009). In armere buurten sterven mensen verhoudingsgewijs eerder dan in de rijkere buurten. De lagere levensverwachting van mensen met een lage opleiding komt voor een deel door een hogere blootstelling aan gezondheidsrisico’s. Woonen werkomstandigheden van laagopgeleiden zijn vaak minder gunstig voor de gezondheid. Ook is gezond gedrag in hun sociale omgeving minder vanzelfsprekend. Daarnaast speelt gezondheidsselectie een rol; een slechtere gezondheid op jonge leeftijd kan tot gevolg
27
Een gezonde kijk op Zuid-Limburg
hebben dat iemand geen hogere opleiding heeft kunnen volgen. In hoofdstuk 4 worden deze determinanten van gezondheid verder toegelicht. Zuid-Limburgers leven steeds langer In Nederland is de levensverwachting sinds 2002 fors gestegen (zie tekstblok 3.1). Dit is deels te verklaren uit de afgenomen sterfte ten gevolge van gunstige weersomstandigheden (geen lange periode met extreem hoge of lage temperaturen) en het ontbreken van grote griepgolven in die periode (Garssen & Hoogenboezem, 2007). Ook de toegenomen en betere zorg vanaf de 21ste eeuw wordt als belangrijke verklaring van deze stijging gezien (Mackenbach, 2010). Ook in Zuid-Limburg is de levensverwachting fors toegenomen. In de periode 2001-2004 werd de levensverwachting voor drie afzonderlijke regio’s in Zuid-Limburg berekend. In Oostelijk Zuid-Limburg, Zuidelijk Zuid-Limburg en Westelijke Mijnstreek lag de levensverwachting op respectievelijk 77,3, 78,5 en 78,4 jaar. Uit deze cijfers blijkt dat het oosten van Zuid-Limburg een minder gunstige levensverwachting had (CBS-POLS, 2005). De cijfers worden nu niet meer afzonderlijk voor Oostelijk Zuid-Limburg berekend. Tekstblok 3.1: Meer ziekte maar niet minder gezond De extra levensjaren die Nederlanders er de laatste 25 jaar bij hebben gekregen, zijn vooral jaren met een ziekte. Anno 2008 leeft een Nederlandse vrouw bijna de helft van haar leven met een chronische ziekte. Toch betekent dit niet dat de gezondheid van de Nederlandse bevolking heel slecht is geworden. Nederlanders hebben er sinds 1983 gemiddeld zo’n vijf levensjaren zonder lichamelijke beperkingen en 2,5 jaar in goede ervaren gezondheid bij gekregen. Hoewel er dus steeds meer mensen zijn met een ziekte, zijn Nederlanders zich over het algemeen niet ongezonder en minder beperkt gaan voelen. Uit onderzoek van het Sociaal en Cultureel Planbureau naar gezondheidsopvattingen blijkt dat gezondheid voor veel mensen door twee aspecten bepaald wordt. Enerzijds het gevoel gezond te zijn, ‘energie hebben’ en ‘lekker in je vel zitten’. Anderzijds gaat het er om ‘de dingen kunnen doen die je graag wilt doen’, hierbij zijn onafhankelijkheid en (keuze)vrijheid belangrijk. Mensen met een chronische ziekte kunnen zichzelf gezond beschouwen wanneer aan deze twee voorwaarden wordt voldaan. Gezondheid is dus veel meer dan het complement van ziekte. (Bron: Van der Lucht & Polder, 2010)
Lagere levensverwachting in Zuid-Limburg gaat samen met hoge sterfte Omdat Zuid-Limburg ten opzichte van Nederland laag scoort bij de levensverwachting, is het logisch dat de sterfte in Zuid-Limburg met 77,1 sterfgevallen per 10.000 inwoners hoog is (landelijk cijfer is 72,1 per 10.000 inwoners), ook wanneer rekening is gehouden met verschil in leeftijd en geslacht. Binnen Zuid-Limburg zijn er grote verschillen (zie tabel 3.2). De stedelijke gemeenten kennen een hogere sterfte dan de landelijke gemeenten. De gemeente Kerkrade heeft de hoogste sterfte (94,2 per 10.000 inwoners) en de gemeente Voerendaal heeft de laagste sterfte (61,2 per 10.000 inwoners).
28
Sterfte, ziekte en gezondheid in Zuid-Limburg
Tabel 3.2: Levensverwachting en aantal sterftegevallen per 10.000 inwoners; totaal hart- en vaatziekten en kanker over de periode 2005-2008 per gemeente in Zuid-Limburg en in Nederland gestandaardiseerd naar de Nederlandse bevolking in 2000 (Bron: CBS Doodsoorzakenstatistiek; TNO Kwaliteit van Leven) Levensverwachting
Sterfte totaal
Sterfte aan hart- en vaatziekten
Sterfte aan kanker
mannen
vrouwen
totaal
Beek
78,1
82,5
80,4
70,8
23,8
21,9
Brunssum
75,2
81,2
- 78,3
+ 82,5
+ 27,5
23,4
Eijsden
78,9
83,9
81,4
67,9
23,3
19,4
Gulpen-Wittem
79,1
82,4
80,9
67,7
23,4
19,1
Heerlen
76,0
81,2
- 78,7
+ 79,6
+ 26,6
22,6
Kerkrade
74,1
80,0
- 77,0
+ 94,2
+ 32,0
+ 23,7
Landgraaf
77,4
81,1
79,4
76,4
+ 24,4
23,9
Maastricht
77,0
81,0
- 79,1
+ 78,6
+ 24,7
+ 23,8
Margraten
79,6
83,9
81,7
- 61,9
18,8
18,9
Meerssen
78,5
83,6
81,2
- 65,5
21,0
- 18,3
Nuth
78,4
82,9
80,7
73,8
+ 26,9
19,1
Onderbanken
77,5
81,6
79,6
75,4
26,7
19,8
Schinnen
78,7
82,9
80,9
67,2
20,5
- 15,9
Simpelveld
76,4
82,9
79,6
79,7
+ 28,4
24,1
Sittard-Geleen
76,5
81,7
- 79,2
+ 77,9
23,2
21,1
Stein
78,7
82,4
80,7
67,7
21,1
19,4
Vaals
78,7
82,0
80,4
73,5
22,5
17,6
Valkenburg a/d Geul
77,4
82,2
79,8
73,8
23,3
20,9
Voerendaal
79,6
85,7
+ 82,5
- 61,2
20,8
18,8
Zuid-Limburg
76,9
81,6
79,3
+ 77,1
+ 24,9
21,8
Nederland
77,9
82,2
80,1
72,1
21,8
21,5
+ Significant hoger dan gemiddeld in Nederland (p <0,05) - Significant lager dan gemiddeld in Nederland (p <0,05)
Hart- en vaatziekten en kanker de belangrijkste doodsoorzaken Hart- en vaatziekten (32% van de totale sterfte) en kanker (28% van de totale sterfte) zijn de belangrijkste groepen van doodsoorzaken in Zuid-Limburg. Ziekten van de ademhalingsorganen hebben met 10% eveneens een groot aandeel in de totale sterfte in Zuid-Limburg. De sterfte aan ziekten van het hart- en vaatstelsel ligt in Zuid-Limburg significant hoger dan in Nederland, terwijl de sterfte aan kanker op het landelijk gemiddelde ligt. Ook voor een aantal andere belangrijke specifieke doodsoorzaken geldt dat de sterfte in Zuid-Limburg hoger is dan in Nederland (tabel 3.3). De sterfte aan dikkedarmkanker en prostaatkanker is in Zuid-Limburg significant lager dan in Nederland.
29
Een gezonde kijk op Zuid-Limburg
Tabel 3.3: Sterfte voor een aantal belangrijke ziekten in Nederland en in Zuid-Limburg over de periode 2005-2008 per 10.000 mannen en vrouwen (totaal) gestandaardiseerd naar de Nederlandse bevolking in 2000 (Bron: CBS Doodsoorzakenstatistiek) Zuid-Limburg
Nederland
+ 24,9
21,8
Kanker
21,8
21,8
Ziekten ademhalingsorganen
+ 7,6
7,2
Longkanker
+ 5,8
5,2
Beroerte
+ 5,4
5,1
Acuut infarct
Hart- en vaatziekten
+ 5,0
4,5
Dementie
3,6
3,8
COPD
3,2
3,3
Longontsteking
3,0
2,8
Dikkedarmkanker
2,4
2,6
Diabetes Mellitus
1,8
1,8
Borstkanker vrouwen
3,4
3,6
Infectieuze en parasitaire ziekten
+ 1,2
1,0
Accidentele val
+ 1,2
1,0
- 2,1
2,4
Prostaatkanker mannen + Significant hoger dan gemiddeld in Nederland - Significant lager dan gemiddeld in Nederland
3.3 Fysieke gezondheid en letsels Sterftecijfers geven slechts een beperkt zicht op de ziekten en aandoeningen in de bevolking. Een belangrijke aanvulling hierop vormen de prevalentie- en incidentiecijfers (zie bijlage 2 voor definities) die inzicht geven in hoe vaak een ziekte of aandoening voorkomt. De prevalentie- en incidentiecijfers geven zicht op de meest voorkomende ziekten en aandoeningen, maar zeggen niets over de gevolgen ervan in termen van verlies aan kwaliteit van leven. Sommige aandoeningen hebben grote gevolgen voor het functioneren en de kwaliteit van leven. Hieronder wordt achtereenvolgens beschreven welke ziekten en aandoeningen het meest voorkomen. Daarna komen de gevolgen van deze ziekten voor de gezondheid aan bod.
3.3.1 De meest voorkomende ziekten en aandoeningen Op basis van verschillende zorgregistraties kan geschat worden welke ziekten en aandoeningen het meeste voorkomen. Om de ziekte en gezondheid van mensen te beschrijven, worden ook vaak zelfgerapporteerde gegevens gebruikt. Voor zelfgerapporteerde (on) gezondheid wordt aan mensen gevraagd hoe ze zich voelen en welke ziekten of aandoeningen ze in een bepaalde periode hebben gehad (al dan niet door een arts vastgesteld).
30
Sterfte, ziekte en gezondheid in Zuid-Limburg
CMF
CMF < 90 90 - 95 95 - 105 105 - 110 > 110
< 94 94 - 98 98 - 102 102 - 106 >106
Figuur 3.2: Gemiddelde sterfte aan hart- en vaatziekten (kaart links) en kanker (kaart rechts) naar GGD-regio in de periode 2005-2008 (Bron: CBS Doodsoorzakenstatistiek, gegevens bewerkt door RIVM)
Acute ziekten meestal van korte duur Acute ziekten als verkoudheid, urineweginfecties, privé-ongevallen, sportblessures, infecties van het maagdarmkanaal en acute bronchitis komen in Nederland veel voor. Over het algemeen zijn dit gezondheidsproblemen met een korte duur. De invloed van deze ziekten op de kwaliteit van leven is meestal beperkt en deze acute ziekten zijn nauwelijks van invloed op de levensverwachting. Het zijn met name de niet-acute ziekten die in belangrijke mate bepalend zijn voor de volksgezondheid. Ouderen: veel ongevallen in en rondom eigen huis Bijna een op de tien 55-plussers heeft in een tijdsbestek van drie maanden een letsel, vergiftiging of blessure opgelopen. Bij 4% van alle senioren vond een ongeval plaats in of rondom het eigen huis (Ouderenmonitor GGD Zuid Limburg, 2008). Vallen bij ouderen is de belangrijkste oorzaak van medische behandeling en sterfte (zie tekstblok 3.2). Het gaat hierbij om valincidenten in en rondom het huis, openbare gebouwen, op straat of tijdens vrijetijdsbesteding. Omgevingsfactoren, maar ook persoonlijke factoren zoals overgewicht (te weinig lichaamsbeweging) en lichamelijke beperkingen kunnen de kans op een valongeval vergroten. Diabetes, artrose en coronaire hartziekten zijn meest voorkomende ziekten In Zuid-Limburg zijn geen cijfers beschikbaar over het voorkomen van ziekten op basis van zorgregistraties. Met landelijke cijfers over het voorkomen van ziekten in Nederland is op basis van de bevolkingssamenstelling in Zuid-Limburg naar leeftijd en geslacht een schatting gemaakt voor Zuid-Limburg. De niet-acute ziekten die het meest voorkomen in
31
Een gezonde kijk op Zuid-Limburg
Tekstblok 3.2: jaarlijks 26 miljoen euro medische kosten door valongevallen Valongevallen vormen 67% van het totaal aantal privé-ongevallen bij mensen vanaf 50 jaar. Bij 65-plussers is het aandeel valongevallen zelfs 79%. Naar schatting worden in Zuid-Limburg jaarlijks 3.900 mensen van 50 jaar en ouder behandeld op een SEH-afdeling na een valongeval. Dit komt overeen met 1 op de 63 ouderen. Volgens de Landelijke Medische Registratie zijn in Zuid-Limburg in de periode 2004-2008 jaarlijks gemiddeld 2.100 ouderen na een valongeval opgenomen in het ziekenhuis. De gemiddelde directe medische kosten van een valongeval bij ouderen waarbij het slachtoffer op een SEH-afdeling is behandeld of is opgenomen in een ziekenhuis zijn 6.400 euro per ongeval. Voor Zuid-Limburg worden de kosten van valongevallen bij mensen van 50 jaar en ouder geschat op 26 miljoen op jaarbasis. Het overgrote deel van deze kosten wordt veroorzaakt door valongevallen bij ouderen van 65 jaar of ouder (89%, 23 miljoen). Dit zijn de kosten van bijvoorbeeld medische specia listen, verpleegdagen, revalidatie, fysiotherapie en thuiszorg. (Bron: Drainsma, 2010)
Zuid-Limburg zijn: diabetes, artrose, en coronaire hartziekten (tabel 3.4). Er zal hoogstwaarschijnlijk sprake zijn van onderschatting voor een aantal aandoeningen, omdat deze cijfers afkomstig zijn uit zorgregistraties, er niet altijd contact wordt gezocht met de zorg en de gezondheidstoestand in Zuid-Limburg over het algemeen minder goed is dan gemiddeld in Nederland. Artrose en aandoeningen aan nek, schouder en rug vaak gerapporteerd In de monitors die door de GGD Zuid Limburg worden uitgevoerd, geven mensen zelf aan welke aandoeningen zij hebben. Artrose (gewrichtsslijtage) is voor de 55-plussers in Zuid-Limburg de meest gerapporteerde aandoening (37,0%) en komt ook bij volwassenen (17-54 jaar) frequent voor (9,8%). Aandoeningen aan nek, schouder en rug worden eveneens zowel door volwassenen als door ouderen frequent gerapporteerd. Voor volwassenen ligt dit percentage rond de 11%, voor ouderen rond de 20% (tabel 3.5).
Tabel 3.4: Top 10 van de meest voorkomende niet-acute ziekten (puntprevalentie; absoluut en per 1.000 inwoners in Zuid-Limburg in 2007) (Bron: Van der Lucht & Polder, 2010, gegevens bewerkt door GGD Zuid Limburg) Absoluut aantal Ziekten en aandoeningen
mannen
Aantal per 1.000 inwoners
vrouwen
totaal
totaal
Diabetes mellitus
14.200
15.300
29.500
48,1
Artrose
10.500
18.600
29.200
47,6
Coronaire hartziekten
18.000
10.900
28.900
47,1
Ouderdoms- en lawaaidoofheid
14.500
12.100
26.700
43,5
Nek- en rugaandoeningen
11.100
14.600
25.700
42,0
Gezichtsstoornissen
9.400
14.900
24.300
39,7
Astma
7.500
9.300
16.800
27,3
Contact eczeem
5.300
7.500
12.800
20,9
Chronische bronchitis/COPD
6.500
5.600
12.100
19,8
Depressie
3.500
7.700
11.100
18,2
32
Sterfte, ziekte en gezondheid in Zuid-Limburg
Tabel 3.5: Top drie zelfgerapporteerde aandoeningen per leeftijdsgroep (Ouderenmonitor GGD Zuid Limburg, 2008; Jongerenmonitor GGD Zuid Limburg, 2009; Volwassenenmonitor GGD Zuid Limburg, 2009) Jeugd (13-16 jaar)
Volwassenen (17-54 jaar)
Ouderen (55 jaar en ouder)
Allergie (40,5%)
Migraine / ernstige hoofdpijn (18,6%)
Gewrichtsslijtage heupen / knieën (37,0%)
Migraine / ernstige hoofdpijn (18,0%)
Aandoeningen rug (10,8%)
Hoge bloeddruk (33,4%)
Astma en andere luchtwegaandoeningen (14,2%)
Aandoening nek/schouder (10,6%)
Aandoeningen rug (21,1%)
In de zelfrapportages worden ook enkele andere aandoeningen frequent genoemd. Bij ouderen komt een hoge bloeddruk frequent voor (33,4%). Strict genomen is hoge bloeddruk geen ziekte, maar een risicofactor (zie ook hoofdstuk 4). Bij volwassenen en bij jongeren wordt migraine of regelmatig ernstige hoofdpijn frequent genoemd. Opvallend is het hoge percentage jongeren (13-16 jaar) dat een allergie heeft; van de jongeren rapporteert 40,5% deze aandoening. Zuid-Limburgers rapporteren meer klachten dan gemiddelde Nederlander Op basis van cijfers uit de landelijke gezondheidsenquête van het CBS kan een vergelijking worden gemaakt tussen Zuid-Limburg en Nederland. Hoewel er per aandoening grote verschillen zijn, rapporteren de inwoners van Zuid-Limburg over het algemeen meer klachten dan gemiddeld in Nederland (CBS-POLS, 2005-2008; Jongerenmonitor GGD Zuid Limburg, 2009; Volwassenenmonitor GGD Zuid Limburg, 2009; Ouderenmonitor GGD Zuid Limburg, 2008). Met name voor gewrichtsslijtage van heupen en knieën is er een groot verschil. Volwassenen rapporteren deze aandoening dubbel zo vaak als gemiddeld in Nederland (9,1% in Zuid-Limburg versus 4,7% in Nederland). Voor ouderen is het verschil ongeveer 10% (37,0% in Zuid-Limburg versus 27,4% landelijk). Veel Zuid-Limburgers hebben meerdere ziekten tegelijkertijd In Nederland zijn er minimaal 4,5 miljoen chronisch zieken. Daarvan heeft 1,3 miljoen meerdere ziekten tegelijkertijd (multimorbiditeit) (Van der Lucht & Polder, 2010). Met name onder ouderen komt multimorbiditeit veel voor. Waar ongeveer een kwart van de Zuid-Limburgse volwassenen (25%) aangeeft dat ze minimaal twee chronische aandoeningen heeft, ligt dit percentage bij de ouderen in Zuid-Limburg op 59%. De door de patiënt ervaren gevolgen zijn bij multimorbiditeit groter dan bij een enkelvoudige aandoening (Ouderenmonitor GGD Zuid Limburg, 2008; Jongerenmonitor GGD Zuid Limburg, 2009; Volwassenenmonitor GGD Zuid Limburg, 2009).
3.3.2 Ziekte beïnvloedt de (ervaren) gezondheid Incidentie en prevalentie laten zien hoe vaak ziekten in de bevolking voorkomen, maar geven geen inzicht in de ernst ervan. De ene ziekte is veel ernstiger of heeft veel meer gevolgen dan de andere. Als de door ziekten verloren jaren in gezondheid tijdens het leven (gecorrigeerd voor de ernst van de ziekte) opgeteld worden bij de verloren levensjaren door overlijden aan ziekten, ontstaat een totaalbeeld van het belang van ziektes voor de
33
Een gezonde kijk op Zuid-Limburg
Tabel 3.6: Top tien van de ziekten met de grootste ziektelast in Nederland (Bron: Van der Lucht & Polder, 2010) % van de ziektelast
huidig
2006
2002
10,6
1
1
1
Beroerte
7,1
2
3
3
Angststoornissen
6,8
3
2
2
Depressie
5,7
4
4
6
Diabetes mellitus
5,6
5
6
9
Longkanker
5,3
6
7
7
COPD
4,9
7
5
4
Artrose
4,2
8
9
8
Privé-ongevallen
3,6
9
-
-
Dementie
3,4
10
10
10
Coronaire hartziekten
Nederlandse volksgezondheid (uitgedrukt in ‘DALYs’, Disability-Adjusted Life-Years). De meest recente cijfers zijn gepubliceerd in de VTV 2010 (Hoeymans et al., 2010). Grootste ziektelast door hart- en vaatziekten en psychische stoornissen De top tien van ziekten en aandoeningen met de grootste ziektelast in Nederland wordt aangevoerd door coronaire hartziekten, beroerte, angststoornissen, depressie en diabetes (tabel 3.6). Coronaire hartziekten, beroerte en diabetes leiden zowel tot een hoge vroegtijdige sterfte als tot relatief veel verlies aan kwaliteit van leven. Angststoornissen en depressie staan hoog in de DALY-lijst, omdat ze voor veel verlies van kwaliteit van leven zorgen bij veel mensen. Hoewel enkele verschuivingen waarneembaar zijn door de jaren heen, blijft de top tien van ziekten met de grootste ziektelast in Nederland relatief stabiel. Er zijn geen goede cijfers beschikbaar om de ziektelast voor Zuid-Limburg te presenteren. Een deel van de hierboven genoemde ziekten heeft een chronisch karakter, maar de somatische ziekten zijn – door gezond gedrag – vaak wel te voorkomen of uit te stellen. Als je deze ziekten eenmaal hebt, zijn deze meestal onomkeerbaar. Chronisch zieken gebruiken daarom vaak en langdurig zorg. Veel van de ongezondheid in Nederland en de gevolgen van ziekten voor dagelijks functioneren en maatschappelijk meedoen zijn bij chronisch zieken te vinden. In Zuid-Limburg voelen mensen zich minder gezond In Nederland geeft gemiddeld 19,5% van de inwoners aan dat zij hun eigen gezondheid als minder goed ervaren. Vooral in de grote steden en in Zuid-Limburg ervaren meer inwoners de eigen gezondheid als minder goed (zie figuur 3.3). In Zuid-Limburg ervaart een kwart van de bevolking (24,8%) de gezondheid als minder goed. De regionale verschillen worden niet verklaard door regionale variaties in leeftijd en geslacht, omdat voor deze factoren is gecorrigeerd.
34
Sterfte, ziekte en gezondheid in Zuid-Limburg
Percentage 16,3 - 17,4 17,4 - 18,4 18,4 - 19,5 19,5 - 21,3
gemiddelde
21,3 - 23,1 23,1 - 25,0
Figuur 3.3: Minder goed ervaren gezondheid in de periode 2004-2007 (Bron: CBS-POLS)
3.4 Psychische gezondheid Bij een optimale psychische gezondheid is er sprake van succesvol functioneren wat resulteert in productieve activiteiten, bevredigende relaties met anderen en de mogelijkheid tot aanpassen en omgaan met tegenslagen (Schoemaker, 2010). Psychisch ongezonde mensen hoeven nog geen psychische stoornis te hebben. Psychische klachten omvatten gevoelens van psychische verstoring, zoals gevoelens van angst, depressie, slaapverstoring en stress. Dit kan leiden tot zichtbaar leed, een (gedeeltelijk) onvermogen tot functioneren en een verhoogd risico op sterfte, pijn en beperkingen. Hieronder wordt allereerst inzicht gegeven in de psychische gezondheid van de Nederlandse en Zuid-Limburgse bevolking. Daarna komt de psychosociale gezondheid van jongeren aan bod. Meer psychische klachten in Zuid-Limburg Tussen 2004 en 2007 had 10% van de Nederlanders van twaalf jaar en ouder psychische klachten. Zuid-Limburg scoort met 12% significant hoger dan het Nederlandse gemiddelde. Het percentage mensen met psychische klachten is landelijk ongeveer gelijk gebleven tussen 2001 en 2007. Gehuwden en hoogopgeleiden hebben de beste psychische gezondheid, oudere vrouwen (>65 jaar) hebben de meeste psychische klachten (Schoemaker, 2010).
35
Een gezonde kijk op Zuid-Limburg
Tabel 3.7: Risico op angststoornis of depressie in Zuid-Limburg naar geslacht en leeftijd (Bron: Ouderenmonitor GGD Zuid Limburg, 2008) Mate van psychische klachten (angst- en depressie)
Geslacht
Leeftijd
man %
vrouw %
55-74 jaar %
75 jaar en ouder %
Laag
66,2
52,4
62,1
49,1
Matig
28,6
39,3
32,1
41,0
Hoog
5,2
8,3
5,9
9,9
Ervaren psychische ongezondheid hoog bij volwassenen en ouderen Psychische ongezondheid is gemeten aan de hand van een aantal indicatoren zoals vergeetachtigheid en risico op angststoornis of een depressie (Volwassenenmonitor GGD Zuid Limburg, 2009; Ouderenmonitor GGD Zuid Limburg, 2008). Van alle Zuid-Limburgse ouderen (55-plussers) vindt gemiddeld 26,2% zichzelf vergeetachtig, bij ouderen boven de 75 jaar ligt dit percentage op 37,5%. Naast vergeetachtigheid is ook het risico op een angststoornis of depressie gemeten in Zuid-Limburg. Van de volwassenen en ouderen heeft meer dan 40% in Zuid-Limburg een matig tot hoog risico op een angststoornis of depressie. Bij ouderen is dit risico hoger bij vrouwen dan bij mannen en stijgt met de leeftijd (zie tabel 3.7). Veel mensen met psychische problemen zoeken geen hulp Niet alle mensen met psychische problemen zoeken professionele hulp. Gemiddeld twee derde van alle mensen met psychische problemen zoekt geen professionele hulp. Mensen met een depressie of een angststoornis doen vaker dan gemiddeld een beroep op hulp, mensen met alcoholproblemen veel minder. Van de mensen die hulp zoeken, wendt 90% zich tot de huisarts. Bij ongeveer 40% van deze mensen stelt de huisarts een psychische of sociale diagnose. Een klein deel (12%) wordt doorverwezen naar de geestelijke gezondheidszorg. Het medicijngebruik voor een angststoornis, depressie en stress is in Zuid-Limburg het hoogst van Nederland. Van de mannen gebruikt 5,5% medicijnen, bij vrouwen is dit 7,8% (Deuning, 2007b). Aantal zelfdodingen in Zuid-Limburg wijkt niet significant af In de periode 2005-2008 zijn in Nederland 5.883 personen door zelfdoding overleden, dat zijn jaarlijks gemiddeld 1.470 sterfgevallen (0,88 sterfgevallen per 10.000 inwoners). In Zuid-Limburg zijn er jaarlijks 0,94 sterfgevallen per 10.000 inwoners (voor mannen is dit 1,28 en voor vrouwen 0,61). De sterfte door zelfdoding is hoger dan het landelijke gemiddelde, maar het verschil is niet significant. De drie Zuid-Limburgse gemeenten met de hoogste sterfte door zelfdoding zijn Maastricht (1,17), Heerlen (1,15) en Vaals (1,15).
3.4.1 Psychosociale problemen bij jongeren Psychisch gezond functioneren uit zich bij kinderen en jongeren in tevredenheid met hun leven, kunnen omgaan met tegenslagen, niet teveel druk ervaren om te presteren en een vriendenkring waarin ze zich thuis voelen. De twee belangrijkste typen psychische problemen zijn emotionele problemen en gedragsproblemen. Om te bepalen of gedrag van een kind problematisch is, moet rekening worden gehouden met het ontwikkelingsniveau
36
Sterfte, ziekte en gezondheid in Zuid-Limburg
en de leeftijd van het kind en de cultuur waarin een kind opgroeit (Meijer et al., 2008). Bij jongeren kunnen emotionele problemen voortduren tot in de volwassenheid en dit kan leiden tot stoornissen. Ernstige emotionele problemen en somberheidgevoelens verhogen (later) de kans op suïcide. Gedragsproblemen bij jongeren stabiliseren meestal bij het ouder worden, maar zijn ook wel gerelateerd aan delinquent gedrag op latere leeftijd. Jongeren met gedragsproblemen functioneren vaak slechter in contact met anderen. Emotionele problemen bij kinderen, zoals depressie en angststoornissen, blijven vaak lang verborgen, omdat kinderen met dergelijke problemen minder opvallen dan kinderen met gedrags problemen. Het is belangrijk psychosociale problemen bij jongeren tijdig te signaleren. Om de psychosociale gezondheid bij de jeugd te meten wordt binnen de Jeugdgezondheidszorg gebruik gemaakt van het landelijke signaleringsinstrument Strength and Difficulties Questionnaire (SDQ). Voor elke leeftijdsgroep zijn landelijke afkappunten vastgesteld waarop gesproken wordt van een verhoogde SDQ score, een slechtere psychosociale gezondheid. Minder psychosociale problemen bij jongeren gesignaleerd in Zuid-Limburg Vergeleken met Nederland worden in Zuid-Limburg relatief minder psychosociale problemen gesignaleerd. In Zuid-Limburg heeft 8 tot 9,6% van de 4- tot 11-jarigen, afhankelijk van de leeftijdgroep, psychosociale problemen. Op jongere leeftijd wordt in Zuid-Limburg significant vaker een slechtere psychosociale gezondheid bij jongens gerapporteerd dan bij meisjes (zie tabel 3.8). Meisjes hebben meer emotionele problemen en jongens meer gedragsproblemen. Volgens de ouders van 4- tot 11-jarigen heeft 4 tot 6% van de kinderen psychosociale problemen. Het verschil tussen de Jeugdgezondheidszorg (JGZ) en de ouders in de gerapporteerde percentages wordt gedeeltelijk veroorzaakt doordat de JGZ-percentages ook lichte problemen bevatten en tevens gezinsomstandigheden en opvoedingscapaciteiten meenemen in de beoordeling; de percentages van ouders zijn alleen op ernstige problemen gebaseerd. Toch wordt bijna de helft van de kinderen die volgens de ouders problemen heeft, door de JGZ niet als problematisch gerapporteerd. Hieruit blijkt dat de uitkomsten sterk afhankelijk zijn van het type informant (Meijer et al., 2008). Ook onder middelbare scholieren is de psychosociale problematiek in Zuid-Limburg lager dan landelijk. Landelijk geeft één op de vijf jongeren tussen de 11 en 18 jaar zelf aan emotionele problemen te hebben. In Zuid-Limburg geeft 5% van de 13- en 14 -jarigen en 3,1% van de 15- en 16 -jarigen aan psychosociale problemen te hebben (zie tabel 3.8). In Zuid-Limburg hebben 13- en 14 -jarigen en 15- en 16-jarigen van het voortgezet speciaal onderwijs en praktijkonderwijs (lwoo) en vmbo vaker een indicatie voor psychosociale problematiek dan leerlingen van havo of vwo. Met name de lwoo leerlingen van deze leeftijds categorieën blijken vaker een verhoogde SDQ-score te hebben dan havo/vwo-leerlingen. De mate waarin jongeren psychosociale problemen hebben is vooral gekoppeld aan het onderwijsniveau; er is geen bewijs dat de problemen afhangen van sociaaleconomische status van de jongeren en hun ouders (Havas et al., 2009). Dit blijkt ook uit landelijke gegevens; hoe lager het onderwijsniveau des te meer emotionele problemen er voorkomen. Gedragsproblemen komen vaker voor bij jongens, eveneens op scholen met een lager onderwijsniveau, en bij allochtone jongeren (Schrijvers & Schoemaker, 2008).
37
Een gezonde kijk op Zuid-Limburg
Tabel 3.8: Verhoogde SDQ-scores bij Zuid-Limburgse jeugd in 2009 (Bron: PGO JGZ GGD Zuid Limburg, 2009; Jongerenmonitor GGD Zuid Limburg, 2009) Jongens (%)
Meisjes (%)
Totaal (%)
4-6-jarigen SDQ verhoogd (14 of hoger)
9,6*
6,3
8
9-11-jarigen SDQ verhoogd (14 of hoger)
7,7*
11,5
9,6
13- en 14-jarigen SDQ verhoogd (20 of hoger)
4,2
5,7
5
15- en 16-jarigen SDQ verhoogd (20 of hoger)
2,6
3,6
3,1
* Significant verschil ten opzichte van andere geslacht (p<0,05)
Tabel 3.9: Percentage en trend jongeren dat wekelijks gepest wordt in Zuid-Limburg naar schoolniveau (Bron: Jongerenmonitor GGD Zuid Limburg, 2009) ZL2001 %
ZL 2005 %
ZL2009 % totaal
man
vrouw
Trend ZL
Wekelijks gepest op school 13 -14 jaar
7
6
5,8
5,8
5,8
Stabiel
15 -16 jaar
4
3
3,2
3,4
3,0
Stabiel
13 -14 jaar
2,5
2,4
2,3
2,1
2,5
Stabiel
15 -16 jaar
1,4
1,4
1,0
0,9
1,0
Licht gedaald
13 -14 jaar
7
6
5,6
6,9
4,3
Licht gedaald
15 -16 jaar
1,4
1,4
1,0
5,3
2,2
Gedaald
Wekelijks gepest buiten school
Zelf wekelijks pesten
Weinig zicht op trendgegevens in Zuid-Limburg Gelet op de totale omvang van de psychische problemen bij volwassenen is het opvallend dat bij de Zuid-Limburgse jeugd minder psychische problemen voorkomen in vergelijking met Nederland. Er zijn in Zuid-Limburg geen trendgegevens beschikbaar, waardoor een goede vergelijking met de weergegeven landelijke gegevens niet mogelijk is. Afgaand op het oordeel van jongeren zelf en van hun leerkrachten is er landelijk geen toename te zien in emotionele problemen. Volgens ouders is dat wél het geval. Toch krijgt nog altijd een aanzienlijk aantal kinderen en jongeren met emotionele problemen of gedragsproblemen niet de hulp die het nodig heeft (Meijer et al., 2008). Pesten blijft een probleem in Zuid-Limburg Ook pesten is een belangrijke indicator voor de psychosociale gezondheid bij de jeugd. In Zuid-Limburg wordt wekelijks een groot aantal jongens en meisjes gepest op school (zie tabel 3.9). De percentages van pesten buiten school liggen beduidend lager. Hoe lager het onderwijsniveau hoe meer pesten voorkomt op school. Pesten neemt af bij het ouder worden van de jongeren in havo/vwo en vmbo, maar neemt daarentegen toe in het praktijk-
38
Sterfte, ziekte en gezondheid in Zuid-Limburg
en speciaal onderwijs. Het voorkomen van pesten op scholen in Zuid-Limburg heeft zich de afgelopen jaren gestabiliseerd.
3.5 Sociale gezondheid Sociale gezondheid is een aspect van algemene gezondheid zoals in de definitie van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO, 1948). Het hangt nauw samen met lichamelijke en psychische gezondheid en verwijst naar de mate waarin mensen volwaardig kunnen deelnemen aan de samenleving. Sociaal ongezonde mensen zijn in meer of mindere mate sociaal uitgesloten of lopen risico het te worden. Sociale uitsluiting kan gezien worden als een tekort op drie dimensies: • Te weinig sociale participatie en/of sociale ondersteuning; • Een tekort op financieel en materieel gebied; • Onvoldoende toegang tot aspecten van social burgerschap, zoals onderwijs, huisvesting, zorg, maatschappelijke instanties, wonen en veiligheid (Jehoel-Gijsbers, 2004). Resultaat van sociale uitsluiting voor het individu is verlies van eigenwaarde en toekomstperspectief. In het ergste geval leidt uitsluiting tot thuis- en dakloosheid (Wolf, 2006). Het voorkómen en verminderen van uitsluiting en dakloosheid is het doel van de Openbare Geestelijke Gezondheidszorg (OGGZ). Hieronder wordt de toestand van sociale gezondheid in Zuid-Limburg beschreven aan de hand van de omvang van OGGZ-doelgroepen en het vóórkomen van risicofactoren voor sociale uitsluiting. Risicofactoren voor sociale uitsluiting Doel van de Wmo is om erger, uitval en terugval te voorkomen als het gaat om sociale uitsluiting. Risicofactoren die hieraan ten grondslag liggen zijn in te delen in: algemene risicofactoren (zie paragraaf 3.5.2), specifieke risicofactoren (zie paragraaf 3.5.3) en ingrijpende levensgebeurtenissen (zie paragraaf 3.5.3).
3.5.1 Sociaal kwetsbaren Tot de OGGZ-doelgroepen behoren vereenzaamde, depressieve en/of demente ouderen, woningvervuilers, meervoudig probleemgezinnen, langdurig van de ggz afhankelijke mensen, langdurig verslaafden aan alcohol en/of drugs, zwerfjongeren, dak- en thuislozen en straatprostituees. Deze groepen bevinden zich in een toestand van uitsluiting; de mate waarin is verschillend (Wolf, 2006). Kenmerkend voor sociaal kwetsbare mensen is dat ze: • Niet of onvoldoende in staat zijn om in de eigen bestaansvoorwaarden te voorzien; • Meerdere problemen tegelijkertijd hebben, bijvoorbeeld sociaal isolement, verwaarlozing van eigen lichamelijk functioneren en dat van eventuele kinderen, problemen met (huiselijk) geweld, vervuiling van woonruimte en/of van woonomgeving, overlastgevend gedrag, gebrek aan vaste of stabiele woonruimte, schulden, psychische problemen en verslavingsproblemen;
39
Een gezonde kijk op Zuid-Limburg
• Vanuit het perspectief van professionele hulpverleners niet de zorg krijgen die ze nodig hebben om zich in de samenleving te handhaven; • Geen hulpvraag stellen waar de reguliere hulpverlening antwoord op heeft. Familie, buren en omstanders vragen meestal om hulp, waar vaak sprake is van ongevraagde bemoeienis of hulpverlening. In Zuid-Limburg 950 mensen bij vangnet OGGZ De precieze omvang van de groep sociaal kwetsbaren in Nederland is onbekend. Geschat wordt dat in Nederland 0,7 tot 1% van de bevolking aan al de vier genoemde kenmerken voldoet. Dit zijn zo’n 110.000 mensen (Wolf, 2006). Hoe groter de gemeente, hoe groter het aantal sociaal kwetsbaren – absoluut en relatief – is. In de regio’s Zuidelijk Zuid-Limburg (ZZL) en Westelijke Mijnstreek (WM) is vanuit de GGD een vangnet OGGZ actief. In de regio Oostelijk Zuid-Limburg is een vangnet OGGZ vanuit de Mondriaan Zorggroep. In Zuid-Limburg waren in 2009 950 cliënten in zorg bij het vangnet (van GGD of Mondriaan). Deze cliënten zijn afkomstig uit alle Zuid-Limburgse gemeenten. Psychiatrische problematiek, verslaving, woningvervuilingen en dakloosheid zijn in de regio de belangrijkste probleemgebieden bij de in behandeling zijnde cliënten. Aantal bemoeizorgtrajecten met 25% toegenomen Mensen worden verondersteld zo lang mogelijk of zo snel mogelijk weer zelfstandig thuis te wonen. Een groeiend aantal ondervindt hier echter problemen mee, met als gevolg een opeenstapeling van schulden, overmatig alcohol- en/of drugsgebruik, een toenemend aantal gevallen van vervuiling en een vermeerdering van overlastsituaties en uithuiszettingen. Daarnaast is er in deze situaties vaak sprake van zorgmijdend gedrag. In 2009 zijn 950 bemoeizorgtrajecten uitgevoerd, waarvan 589 door het vangnet van de GGD en 361 door de Mondriaan Zorggroep. Ten opzichte van 2008 is dit een toename van 25%. In 2008 waren er 772 bemoeizorgtrajecten. Deze toename is waarschijnlijk te wijten aan de vermaatschappelijking van de zorg, de economische malaise en een hiermee samenhangende toenemende druk op zorginstellingen. Bij bemoeizorg gaat het om ‘outreachende’ hulpverlening, waarvan de melding meestal door derden plaatsvindt, omdat de cliënt zelf zorg mijdt. Na de melding vindt er een screening plaats om een goed beeld te krijgen van de situatie waarin de cliënt zich bevindt. Op basis daarvan wordt een plan van aanpak opgesteld, waarbij het zo snel mogelijk toeleiden naar de reguliere hulpverlening het uitgangspunt is. In het bemoeizorgtraject wordt de cliënt gemotiveerd om deze reguliere zorg te accepteren.
3.5.2 Algemene risicofactoren voor sociale uitsluiting Algemene risicofactoren voor sociale uitzetting zijn onder andere inadequate huisvesting, laag inkomen, problematische schuldsituatie, slechte gezondheid, laag opleidingsniveau en werkloosheid (Wolf, 2006). Hieronder komen arbeidsongeschiktheid en schuldsaneringen aan bod. Informatie over opleidingsniveau is verwerkt in hoofdstuk 2.
40
Sterfte, ziekte en gezondheid in Zuid-Limburg
Arbeidsongeschiktheid in Zuid-Limburg neemt af Arbeidsongeschiktheid kan worden beschouwd als een indicator voor de gezondheidstoestand van een populatie. Je bent arbeidsongeschikt als je ten gevolge van ziekte of gebreken niet meer in staat bent met passende arbeid hetzelfde te verdienen als gezonde personen met een soortgelijke opleiding en ervaring gewoonlijk verdienen. De sterke clustering doet vermoeden dat naast gezondheid ook de situatie op de (regionale) arbeidsmarkt van invloed is op het percentage arbeidsongeschikten. In de periode 1999-2008 is het percentage arbeidsongeschiktheidsuitkeringen in ZuidLimburg afgenomen. Uitsluitend in de gemeende Vaals is sprake van een toename. Ondanks deze gunstige ontwikkeling is het arbeidsongeschiktheidspercentage in bijna alle ZuidLimburgse gemeenten hoger dan het landelijk gemiddelde van 7,3%. Alleen de gemeenten Vaals en Eijsden wijken niet significant af van het landelijk gemiddelde (Mulder, 2009d). De Wajong is een arbeidsongeschiktheidsvoorziening voor mensen zonder arbeidsverleden, die dus geen aanspraak kunnen maken op de WAO. Iedereen die voor het 17e jaar of tijdens het volgen van een studie tot en met het 27e jaar arbeidsongeschikt raakt, komt in aanmerking voor een Wajong-uitkering. In heel Nederland – en ook in Zuid-Limburg – is het aantal Wajong-uitkeringen in de periode 1999-2008 toegenomen. Aantal schuldsaneringen in Zuid-Limburg fluctueert sterk De Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP) is sinds 1998 van kracht. De WSNP is een aanvulling op de faillissementswet en biedt burgers met financiële problemen een extra perspectief op een schuldenvrije toekomst. De rechter beslist daarbij over het doorgaan van de sanering, de hoogte van het aflossingsbedrag en de duur van de sanering. Belangrijke voorwaarden voor toelating zijn dat de schulden te goeder trouw zijn ontstaan en dat een vrijwillig akkoord over afbetaling niet meer mogelijk is. Tabel 3.10 biedt een overzicht van het aantal toepassingen van de wet in Zuid-Limburg en in Nederland. Het aantal schuldsaneringen in Nederland is sinds 2005 fors verminderd. Het beeld in Zuid-Limburg is wisselend. De landelijke toename in 2005 is in de cijfers van Zuid-Limburg niet terug te vinden. Tegenover de landelijke daling in 2008 staat een forse stijging in Zuid-Limburg. In 2009 is het aantal schuldsaneringen in Zuid-Limburg met ongeveer 60% afgenomen, maar ligt wel nog ruim hoger dan gemiddeld in Nederland.
3.5.3 Specifieke risicofactoren voor sociale uitsluiting Risicofactoren zoals eenzaamheid, kindermishandeling, huiselijk geweld, (aanhoudende) psychische problemen, drugs en alcohol misbruik, onvoldoende omgevingssteun, kleine criminaliteit, in aanraking met politie/justitie, een instituut- of inrichtingsverleden zijn specifieke risicofactoren voor sociale uitsluiting (Wolf, 2006). Eenzaamheid, huiselijk geweld (inclusief huisverboden) komen in deze paragraaf aan bod. Informatie over psychische problematiek is beschreven in paragraaf 3.4.
41
Een gezonde kijk op Zuid-Limburg
Tabel 3.10: Het aantal toepassingen van de WSNP in Nederland en in Zuid-Limburg over de periode 2005 tot en met 2009 (Bron: Raad voor Rechtsbijstand, 2010) Aantal schuld saneringen Nederland
Aantal schuldsaneringen per 10.000 inwoners Nederland
Aantal schuld saneringen Zuid-Limburg
Aantal schuldsaneringen per 10.000 inwoners Zuid-Limburg
2005
14.799
9,1
732
11,7
2006
15.118
9.3
559
9,0
2007
15.139
9,2
549
8,9
2008
9.206
5,6
756
12,4
2009
8.954
5,4
471
7,7
Een op de elf Zuid-Limburgse ouderen is (zeer) ernstig eenzaam Eenzaamheid is het subjectief ervaren van een onplezierig of ontoelaatbaar gemis aan (kwaliteit van) bepaalde sociale relaties. Het percentage eenzamen in Zuid-Limburg ligt tussen de 36 (volwassenen) en 41% (ouderen). Het overgrote deel van de mensen dat eenzaam is in de regio Zuid-Limburg is matig eenzaam. Onder volwassenen en ouderen is respectievelijk 6,6 en 8,8% (zeer) ernstig eenzaam. Eenzaamheid neemt toe met de leeftijd en komt met name veel voor onder 75-plussers (12%). Bij ouderen komt (zeer) ernstige eenzaamheid vaker voor onder vrouwen. Huiselijk geweld Huiselijk geweld is geweld dat gepleegd wordt door iemand uit de huiselijke kring van het slachtoffer, dat wil zeggen (ex-)partners, gezinsleden, familieleden en huisvrienden. Het begrip huiselijk heeft expliciet te maken met de relatie tussen pleger en slachtoffer en niet met de plaats van het geweld. Onder geweld wordt de aantasting van de persoonlijke integriteit verstaan. Het kan daarbij gaan om lichamelijk geweld (mishandeling), psychisch of emotioneel geweld (uitschelden, treiteren, kleineren, bedreiging, stalking) en ongewenste seksuele toenadering of seksueel misbruik (Van Dijk et al., 1997). Slachtoffers van huiselijk geweld zijn in de meeste gevallen vrouwen en kinderen, maar het treft ook mannen, ouders en ouderen. Op basis van verschillende Nederlandse onderzoeken wordt geschat dat ongeveer 14% van de Nederlanders ooit in zijn of haar leven slachtoffer is van huiselijk geweld. Bij de helft is dat tijdens de jeugd, bij de andere helft op volwassen leeftijd. Jaarlijks wordt circa 0,4% van de kinderen en 0,3% van de volwassenen voor het eerst slachtoffer. Bij kinderen duurt het geweld in totaal gemiddeld drie tot vijf jaar, bij volwassen slachtoffers gemiddeld drie tot zeven jaar. Het percentage kinderen dat in één jaar slachtoffer is van huiselijk geweld wordt geschat tussen 1,5 - 2,5%. Daarnaast is jaarlijks minstens 2% van de kinderen getuige en indirect slachtoffer van huiselijk geweld. Bij volwassenen is dat naar schatting 2,3% (Oosterlee & Vink, 2006). Huiselijk geweld komt het meest voor bij volwassenen Van de Zuid-Limburgse volwassenen is 8,6% ooit slachtoffer geweest van huiselijk geweld. Het afgelopen jaar is 0,9% slachtoffer geweest van huiselijk geweld. Het percentage bij ouderen ligt aanzienlijk lager. Van de ouderen is 3,9% ooit en 0,4% in het afgelopen jaar
42
Sterfte, ziekte en gezondheid in Zuid-Limburg
Tabel 3.11 Meldingen huiselijk geweld bij Politie Limburg Zuid (Bron: Politie Limburg Zuid, 2009) Melding HG
Beek Brunssum Eijsden Gulpen-Wittem
Aangifte HG
Justitieel traject ingezet
totaal
Per 1.000 inwoners
aantal
% van meldingen
aantal
% van aangiften
69
4,2
17
24,6
16
94,1
104
3,5
52
50,0
44
84,6
15
1,3
5
33,3
4
80,0
36
2,5
15
41,7
13
86,7
Heerlen
556
6,2
249
44,8
216
86,7
Kerkrade
313
6,5
143
45,7
126
88,1
Landgraaf
196
5,1
65
33,2
59
90,8
Maastricht
551
4,7
244
44,3
216
88,5
Margraten
17
1,3
9
52,9
7
77,8
Meerssen
38
1,9
13
34,2
13
100,0
Nuth
38
2,4
20
52,6
14
70,0
Onderbanken
10
1,2
1
10,0
0
0,0
Schinnen
28
2,1
7
25,0
6
85,7
Simpelveld
37
3,3
14
37,8
13
92,9 77,0
Sittard-Geleen
550
5,8
213
38,7
164
Stein
73
2,8
26
35,6
17
65,4
Vaals
41
4,2
16
39,0
16
100,0
Valkenburg
47
2,8
16
34,0
21
131,3
Voerendaal
14
1,1
5
35,7
3
60,0
2.733
4,5
1.130
41,3
968
85,7
Totaal
slachtoffer geweest van huiselijk geweld. Het algemeen beeld dat vrouwen vaker slachtoffer zijn van huiselijk geweld, wordt in deze onderzoeken bevestigd. Minder dan de helft van de meldingen leidt tot een aangifte In 2009 zijn er 2.733 meldingen huiselijk geweld (Volwassenenmonitor GGD Zuid Limburg 2009; Ouderenmonitor GGD Zuid Limburg 2008) bij de politie Limburg Zuid binnen gekomen (zie tabel 3.11). Meldingen komen in alle Zuid-Limburgse gemeenten voor. In de gemeenten Kerkrade (6,5) en Heerlen (6,5) komen per 1.000 inwoners de meeste meldingen binnen. Voerendaal (1,1) is de gemeente met de minste meldingen per 1.000 inwoners. Bij ruim 41% van alle meldingen wordt aangifte gedaan bij de politie Limburg Zuid (1.130). Wanneer aangifte wordt gedaan, volgt in 85% van de gevallen een justitieel traject. Meer meldingen door betere registratie en grotere bekendheid Bij het steunpunt huiselijk geweld komen meldingen binnen van professionals, omstanders en betrokkenen. Enkele technische en organisatorische wijzigingen hebben vanaf juni 2009 tot een betere registratie van deze meldingen geleid. In 2009 zijn bij het steunpunt 198 meldingen binnengekomen, waarvan 179 na de wijzigingen. Er mag daarom verwacht
43
Een gezonde kijk op Zuid-Limburg
Tekstblok 3.3: Kinderrechten als basis voor lokaal jeugdbeleid ‘Kinderen in Tel, databoek 2010’ Kinderen in Tel brengt de leefsituatie van de jeugd per provincie en gemeente in beeld en geeft een ranglijst aan de hand van twaalf indicatoren, gebaseerd op het Internationale Verdrag voor de Rechten van het Kind. Kinderen in Tel laat voor alle gemeenten in Nederland zien hoe het gesteld is met het welzijn van kinderen en in welke omstandigheden zij verkeren. Het doel van het onderzoek is het realiseren van gelijke rechten voor kinderen door middel van een beter, op kinderrechten gebaseerd jeugdbeleid. De rangorde van de 443 gemeenten wordt jaarlijks opnieuw uitgebracht. Op die manier maakt Kinderen in Tel zichtbaar in welke gemeenten de omstandigheden verbeteren, of verslechteren. Hieronder staan de belangrijkste bevindingen voor de provincie Limburg. Ze zijn gebaseerd op gegevens uit 2008. Jeugdcriminaliteit Bij jeugdcriminaliteit gaat het om het percentage 12- tot en met 21-jarigen dat een delict heeft gepleegd en daardoor voor de rechter is verschenen. In 2008 zijn dit landelijk 65.198 jongeren (3,3%). Dit aantal is ten opzichte van de jaren daarvoor licht gedaald. Limburg neemt provinciaal gezien de elfde plaats in op de rangorde. Net als in 2007 heeft Limburg (2,7%) samen met Gelderland de laagste jeugdcriminaliteit. Op gemeenteniveau staan de Zuid-Limburgse gemeenten niet in de top tien van ‘hoogst scorende gemeenten’. In Heerlen heeft in 2008 4,3% van de jongeren een delict gepleegd en is daarvoor voor de rechter verschenen. Hiermee komt Heerlen op de 17e plaats van alle Nederlandse gemeenten. Ook de gemeenten Margraten (4,3%) en Kerkrade (4,3%) staan landelijk gezien in de top 25. Jeugdwerkloosheid Het aantal jongeren dat als niet-werkende werkzoekende staat ingeschreven is gestaag aan het dalen, zowel in Nederland als in Limburg. In de laatste acht jaar is het percentage werkloze jongeren in Nederland gedaald van 3,0% in 2001 naar 1,2% in 2008. In Limburg was het werkloosheidspercentage in 2008 1,6%. Ondanks deze positieve cijfers moet opgemerkt worden dat deze resultaten waarschijnlijk achterhaald zijn door de economische recessie. De gemeente Kerkrade staat met een percentage van 4,3% op de vijfde plaats in de top tien van ‘hoogst scorende gemeenten’. De gemeente Eijsden kent met 0,4% de laagste jeugdwerkloosheid in Zuid-Limburg. Jeugdzorg Met deze indicator wordt het percentage weergegeven van de 0- tot en met 17-jarigen dat in 2008 een nieuwe indicatie voor hulp heeft gekregen van Bureau Jeugdzorg. Het percentage kinderen met een nieuwe indicatie voor jeugdzorg laat landelijk al sinds 2005 een stijgende trend zien en is ook in 2008 weer gestegen. In Limburg betrof dit 1,8% van alle jeugdigen. Limburg staat daarmee nationaal gezien op de tiende plaats. Op nationaal niveau heeft 2,1% van alle jeugdigen een indicatie gekregen. De indicator is echter te algemeen om uitspraken te doen over hoe het gesteld is met de jeugd. Op gemeenteniveau staan de Zuid-Limburgse gemeenten niet in de top tien van ‘hoogst scorende gemeenten’. Heerlen en Maastricht staan met respectievelijk 3,1 en 3,0% op een 31e en 36e plaats in de rangordelijst van gemeenten. Kinderen in achterstandswijken Het percentage 0- tot en met 17-jarigen dat in een achterstandswijk woont is landelijk in 2008 ten opzichte van 2007 gestegen. Het landelijke percentage is 16,6% in 2008, een stijging van ruim 2% ten opzichte van 2007. In absolute getallen gaat het in heel Nederland om 590.000 kinderen die in een achterstandswijk wonen. Limburg neemt in 2008 met een percentage van 24,2% landelijk een vierde plaats in. De gemeente Heerlen staat op de tweede plaats in de landelijke top tien van ‘hoogst scorende gemeenten’. In deze zelfde lijst staat de gemeente Vaals op de achtste plaats.
44
Sterfte, ziekte en gezondheid in Zuid-Limburg
Kinderen in armoede Het percentage kinderen in uitkeringsgezinnen in Nederland is gedaald van 7,2% in 2000 naar 5,5% in 2008. In Nederland leven echter nog steeds 193.800 kinderen in armoede. Met een percentage van 5,6% scoort Limburg hoger dan het landelijk gemiddelde. De gemeente Heerlen (11,4%) neemt in de landelijke top tien van ‘hoogst scorende gemeenten’ in 2008 de zesde plaats in. Ook in de gemeenten Maastricht (9,5%) en Kerkrade (8,9%) leven veel kinderen in armoede. Tienermoeders Het aantal tienermoeders in Nederland daalt. In 2008 is 0,6% van de 15- tot en met 19-jarige vrouwen in Nederland tienermoeder, in 2000 was dit percentage 0,9%. In absolute aantallen gaat het om 3.153 tienermoeders in 2008. In de provincie Limburg ligt het percentage tienerzwangerschappen op 0,6%. De meeste gemeenten kennen een grillig beeld als het gaat om tienermoeders. Tienerzwangerschappen komen relatief weinig voor. Een klein verschil in een gemeente (één of twee tienerzwangerschappen) kan al leiden tot behoorlijke verschillen in percentage. (Bron: Steketee et al., 2010)
worden dat het aantal van 198 een onderregistratie betreft. Een vergelijking met voorgaande jaren is mede om deze reden niet zinvol. Ook een grotere bekendheid van het steunpunt huiselijk geweld zal van invloed zijn geweest op het grote aantal registraties in de tweede helft van 2009. In juni 2009 heeft een groot aantal hulpverleningsorganisaties de ‘meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling Zuid-Limburg’ ondertekend. In 2009 bijna 100 huisverboden Op 1 januari 2009 is de Wet tijdelijk huisverbod in werking getreden. Deze wet geeft burgemeesters de bevoegdheid een tijdelijk huisverbod op te leggen bij dreigend huiselijk geweld of (een ernstig vermoeden van) kindermishandeling. Het verbod houdt in dat plegers van huiselijk geweld tien dagen hun woning niet meer in mogen. Ook mogen zij in die periode geen contact opnemen met hun partner of kinderen. In 2009 zijn er 99 huisverboden uitgesproken. Weinig meldingen van kindermishandeling in Limburg Gegevens over kindermishandeling en andere relevante onderwerpen over kinderen en jongeren worden weergegeven in de publicatie Kinderen in Tel 2010 (zie tekstblok 3.3) (Skeketee, 2010). In deze publicatie wordt het aantal mishandelde kinderen dat jaarlijks gemeld wordt bij de bureaus AMK (Advies- en Meldpunt Kindermishandeling) als indicator gebruikt. Dit aantal wordt afgezet tegen het totale aantal 0- tot en met 17-jarigen dat in een gemeente woont. Het is niet per definitie slecht als een gemeente een hoge score heeft op deze indicator. Het gaat om het aantal gemelde kinderen en betrokkenen bij kindermishandeling die de weg naar het meldpunt weten te vinden en bereid zijn om te melden. Het aantal gemelde mishandelde kinderen in Nederland in 2008 was 0,7%. Absoluut gaat het dan om 24.962 kinderen. Ten opzichte van voorgaande jaren is er sprake van een
45
Een gezonde kijk op Zuid-Limburg
forse stijging (ter vergelijk: 0,4% in 2005). De provincie Limburg kent het minste aantal meldingen bij het AMK (0,3%). De gemeenten Heerlen (0,5%), Maastricht (0,4%), Kerkrade (0,3%) en Sittard-Geleen (0,3%) hebben het hoogste percentage meldingen, maar ruim beneden het landelijk gemiddelde. In de gemeenten Eijsden en Gulpen-Wittem is het percentage meldingen (0,04%) het laagste van Nederland.
3.5.4 Ingrijpende levensgebeurtenissen Ingrijpende levensgebeurtenissen kunnen zorgen voor een plotselinge achteruitgang in de leefsituatie. Dit kan een directe aanleiding zijn om het proces van sociale uitsluiting op gang te brengen of te versnellen. Een aantal van dit soort ‘triggers’ zijn: huisuitzetting, relatiebreuken, van familie of vrienden niet langer onderdak krijgen, weglopen van huis, ontslag uit een institutie (psychiatrisch ziekenhuis, jeugdtehuis), ontslag uit detentie (Wolf, 2006). In Zuid-Limburg zijn nog weinig gegevens beschikbaar over ingrijpende levens gebeurtenissen. Hieronder wordt het aantal huisuitzettingen weergegeven. In Zuid-Limburg 312 huisuitzettingen Indien een bewoner niet meer aan zijn huurverplichtingen kan voldoen wordt er een huisuitzettingsprocedure opgestart. Niet altijd leidt een aangezegde huisuitzetting tot een daadwerkelijke ontruiming van de woning. In 2009 werden 312 huisuitzettingen uitgevoerd. In werkelijkheid zal de totale omvang van ontruimingen hoger uitvallen, omdat alleen de gegevens van woningverhuurders uit de grootste Zuid-Limburgse gemeenten beschikbaar waren.
46
Factoren die de gezondheid beïnvloeden
4
Factoren die de gezondheid beïnvloeden
Kernboodschappen Vooruitgang in leefstijlfactoren in Zuid-Limburg Veel Zuid-Limburgers gedragen zich ongezond: er is sprake van veel overgewicht en het ernstig overgewicht is stijgende. Er wordt weinig groenten en fruit gegeten en eenderde van de bevolking beweegt te weinig. Landelijk ontwikkelt een aantal leefstijlfactoren bij volwassenen zich gunstig: het aantal rokers neemt af, het aantal te dikke Nederlanders is stabiel, de lichamelijke activiteit neemt gestaag toe en het overmatig alcoholgebruik is stabiel. Deze trend geldt ook voor Zuid-Limburg; qua beweeggedrag doet Zuid-Limburg het zelfs beter dan de rest van Nederland, maar het percentage ernstig overgewicht ligt bij volwassenen boven het landelijke gemiddelde en bij jongeren ontwikkelt de groentenen fruitconsumptie zich nog ongunstig. Alcohol- en condoomgebruik jongeren blijft aandachtspunt Van de Zuid-Limburgse 15- en 16-jarigen heeft tweederde de afgelopen 4 weken gedronken en bijna de helft is een ‘binge-drinker’. Verder is opvallend dat de gemiddelde leeftijd waarop 13- en 14-jarigen in Zuid-Limburg beginnen met alcohol drinken onder het landelijke gemiddelde ligt. Landelijk is het alcoholgebruik onder de jongste scholieren (13-jarigen) afgenomen, maar het overmatig alcoholgebruik is net als in Zuid-Limburg nog steeds hoog. Eén op de tien Zuid-Limburgse 13- en14-jarige jongeren rookt en is seksueel actief. Zuid-Limburgse jongeren zijn in vergelijking met de rest van Nederland seksueel actiever en gebruiken beduidend minder vaak een condoom. Aantal te dikke Zuid-Limburgers lijkt zich te stabiliseren Overgewicht en obesitas zijn in Zuid-Limburg nog steeds een groot probleem voor alle leeftijdscategorieën, maar lijkt zich net als in de rest van Nederland te stabiliseren. Uitzondering op deze gunstige trend is het ernstig overgewicht bij volwassenen. Met het stijgen van de leeftijd neemt overgewicht toe. Op jongere leeftijd blijken meer meisjes dan jongens ernstig overgewicht te hebben. Vanaf ongeveer hun 20e jaar blijken mannen juist meer overgewicht te krijgen. Laagopgeleiden in Zuid-Limburg hebben vaker ongezonde leefstijl Net als elders in Nederland komt een ongezonde leefstijl in Zuid-Limburg vaker voor bij laagopgeleide mensen. Laagopgeleide volwassenen en ouderen roken meer, eten ongezonder, zijn vaker te dik en bewegen minder. Hoewel laagopgeleide jongeren beter voldoen aan de beweegnorm, is het lidmaatschap van sportverenigingen lager dan bij hoogopgeleide jongeren. Ook vrijt deze groep vaker onveilig. Er is geen verschil in overmatig alcoholgebruik bij volwassenen, terwijl laagopgeleide ouderen juist minder alcohol drinken dan mensen met een hoog inkomen.
47
Een gezonde kijk op Zuid-Limburg
Meerderheid woningen heeft een binnenmilieuprobleem In meer dan de helft van de Zuid-Limburgse woon- en slaapkamers wordt onvoldoende geventileerd. Ook op scholen ontbreekt vaak voldoende ventilatie, hetgeen van invloed is op de leerprestaties van kinderen. Geluidshinder vormt groot milieuprobleem Van de inwoners in Zuid-Limburg ondervindt een kwart ernstige geluidshinder. De belangrijkste bronnen zijn: bromfietsen/scooters, wegverkeer (<50 km), vliegtuigen en buren. Blootstelling aan geluid leidt vaak tot ernstige slaapverstoring, vooral in de oostelijke delen van Zuid-Limburg.
4.1 Inleiding Dit hoofdstuk gaat over leefstijl-, sociale en fysieke factoren die de gezondheid van de Zuid-Limburgers kunnen beïnvloeden (zie ook paragraaf 1.2). In welke mate en bij welke specifieke doelgroepen komen deze factoren voor, welke relatie is er met (on)gezondheid en in welke richting ontwikkelt zich de trend? Allemaal belangrijke informatie voor gemeenten bij het vormgeven van regionaal en lokaal preventief gezondheidsbeleid. Deze informatie biedt ondersteuning bij het maken van (gezondheids)beleid en dient uiteindelijk door gemeenten vertaald te worden in concrete beleidsdoelstellingen voor een nieuwe beleidsperiode. Paragraaf 4.2 beschrijft kort het complexe samenspel van de determinanten in relatie tot gezondheid. Paragraaf 4.3 gaat in op de huidige stand van zaken en op belangrijke trends. In deze paragraaf komen leefstijlfactoren en factoren uit de sociale en fysieke omgeving aan bod. Paragraaf 4.4 geeft de geografische verschillen in Zuid-Limburg weer. In paragraaf 4.5 staat de vraag centraal wat de belangrijkste oorzaken van ongezondheid zijn. In paragraaf 4.6 wordt het maatschappelijk perspectief op gezondheid besproken. Dit hoofdstuk beperkt zich tot de beschrijving van determinanten waarover betrouwbare gegevens op landelijk en/of regionaal niveau beschikbaar zijn én waarvan de relatie met gezondheid voldoende bekend is. De gegevens zijn gebaseerd op diverse bronnen. Broninformatie en aanvullende informatie over determinanten van gezondheid is te vinden in het Regionaal Kompas Volksgezondheid (www.regionaalkompas.nl), de GGD Gezondheidsatlas (www. ggdgezondheidsatlas.nl), het Nationaal Kompas Volksgezondheid (www.nationaalkompas. nl) en de Nationale Atlas Volksgezondheid (www.zorgatlas.nl).
4.2 Relatie tussen gezondheid, ziekten en oorzaken Dynamisch samenspel tussen determinanten op allerlei niveaus Om de volksgezondheid te verbeteren is informatie nodig over factoren die de gezondheid beïnvloeden, zoals leefstijlfactoren en factoren in de fysieke en sociale omgeving. Bij leefstijlfactoren gaat het om gunstig gedrag voor de gezondheid (zoals bewegen), of om ongunstig gedrag (zoals roken of overmatig alcoholgebruik). Ook omgevingsfactoren zijn van invloed op de gezondheid. Het gaat om de fysieke omgeving (bijvoorbeeld geluid, lucht-
48
Factoren die de gezondheid beïnvloeden
verontreiniging, de kwaliteit van de woning) en de sociale omgeving (zoals het krijgen van sociale ondersteuning, het aangaan van relaties en armoede). Naast deze factoren bestaat ook het systeem van preventie en zorg, dat al dan niet direct de gezondheid beïnvloedt (zoals een veilige drinkwatervoorziening, een vaccinatieprogramma en de aanwezigheid en toegang tot zorg). Dit systeem wordt besproken in de hoofdstukken 1, 5 en 6. De gezondheid van een persoon is het resultaat van een dynamisch samenspel van al deze factoren op verschillende niveaus. Een individu staat gedurende zijn hele leven bloot aan een wisselwerking van omgevings- en leefstijlfactoren in verschillende contexten: gezin, school, werk, buurt en stad. Uiteindelijk bepalen de politieke en economische ontwikkeling van een land de stand van de gezondheidszorg en openbare hygiëne (De Hollander et al., 2006; Hoeymans et al., 2010). Relaties tussen risicofactoren en gezondheid Er zijn weinig factoren die niet op de één of andere manier onze gezondheid beïnvloeden. Onderwijs, werksituatie, persoonlijke leefstijl en genetische opmaak hebben allemaal in meer of mindere mate met de gezondheid te maken. Sommige factoren hebben een directe invloed op gezondheid. Zo bevordert lichamelijke activiteit, zoals sporten, wandelen en fietsen, de conditie van het hart. Hierdoor neemt de kans op hartziekten af. De relatie tussen roken en longkanker is sterk: vrouwen die roken hebben ongeveer 12 keer zoveel kans op het krijgen van longkanker als vrouwen die nooit gerookt hebben. Voor mannen is die kans zelfs 22 keer groter. Ook is er een sterke relatie tussen lichaamsgewicht en diabetes mellitus: vrouwen met ernstig overgewicht (Body Mass Index (BMI) ≥30) lopen 18 keer meer kans op diabetes in vergelijking met vrouwen zonder overgewicht (BMI ≤25). Mannen met een BMI boven de 35 hebben zelfs een 50 keer hoger risico op diabetes (De Hollander et al., 2006; Hoeymans et al., 2010). De invloed van andere factoren is vaak indirect. De sociale omgeving van mensen heeft bijvoorbeeld invloed op hun rooken drinkgedrag en daarmee op hun gezondheid. Naast de sterkte van een relatie tussen bepaalde factoren met gezondheid is ook de consistentie van belang. Voor veel relaties geldt dat een hoger niveau van blootstelling en een langere duur van blootstelling vaak tot een hoger risico leiden. Voorbeelden hiervan zijn UV-straling maar ook genotmiddelengebruik. Van veel risicofactoren zullen de gezondheidseffecten pas op de langere termijn zichtbaar worden; zo zal het hoge aantal jongeren met overgewicht pas over een aantal jaren leiden tot diabetes in de volwassen populatie.
4.3 Gezond leven: de belangrijkste determinanten In deze paragraaf worden de verschillende factoren die de gezondheid beïnvloeden nader toegelicht. In subparagraaf 4.3.1 worden de belangrijkste leefstijlfactoren besproken, waaronder overgewicht, voeding en bewegen, roken en alcoholgebruik. In subparagraaf 4.3.2 wordt de relatie tussen gezondheid en sociaaleconomische status nader uitgewerkt en vervolgens in subparagraaf 4.3.3 de invloed van de fysieke omgeving op gezondheid.
49
Een gezonde kijk op Zuid-Limburg
percentage 50 40 30 20 10 0 1981
1984
1987
1990
1993
1996
obesitas, mannen
obesitas, vrouwen
overgewicht, mannen
overgewicht, vrouwen
1999
2002
2005
2008
Figuur 4.1: Percentage mensen (20 jaar en ouder) met overgewicht en obesitas in de periode 1981-2007, gestandaardiseerd naar leeftijd- en geslachtsverdeling in 1981 (Bron: POLS, 2008)
4.3.1 Leefstijlfactoren Landelijke trend in leefstijl niet ongunstig De leefstijl bij volwassenen in Nederland ontwikkelt zich de laatste jaren redelijk gunstig: steeds minder volwassenen roken, de consumptie van te veel verzadigd vet neemt af, de lichamelijke activiteit neemt gestaag toe en het overmatig alcoholgebruik is stabiel. Bij Nederlandse jongeren gaan de ontwikkelingen ook de goede kant op. Hieronder worden de ontwikkelingen in roken, het gebruik van alcohol en drugs, evenals bewegen, goede voeding en veilig vrijen nader toegelicht. Aantal te dikke Zuid-Limburgers lijkt zich te stabiliseren In Zuid-Limburg neemt, in tegenstelling tot de rest van Nederland, het percentage volwassenen met ernstig overgewicht en diabetes nog steeds toe (zie tabel 4.1). Bij veel volwassenen (42,8%) en ouderen (60,4%) in Zuid-Limburg is sprake van overgewicht. Het percentage overgewicht is bij Zuid-Limburgse mannen hoger dan het landelijk gemiddelde en voor vrouwen vergelijkbaar met de landelijke cijfers. Bovengenoemde gegevens zijn verkregen op basis van zelfrapportage. Overgewicht en ernstig overgewicht (obesitas) hangen samen met hart- en vaatziekten, diabetes mellitus type 2 en verschillende vormen van kanker (Baan, 2009). Ook aandoeningen aan het bewegingsapparaat (zoals artrose) en de ademhalingsorganen zijn er mee geassocieerd. Overgewicht hangt bovendien samen met het ontwikkelen van lichamelijke beperkingen en een slechtere kwaliteit van leven. Sinds 2000 is landelijk het percentage mensen met overgewicht niet of nauwelijks toegenomen en schommelt dit rond de 40% voor vrouwen en 50% voor mannen. Vóór 2000 was er landelijk wel een forse stijging in het voorkomen van overgewicht en obesitas. Vanaf 1980 is het percentage mensen met obesitas verdubbeld (zie figuur 4.1).
50
Factoren die de gezondheid beïnvloeden
Tabel 4.1: Overgewicht in Zuid-Limburg: prevalentie en trends (Bron: Jongerenmonitor GGD Zuid Limburg 2009, Volwassenenmonitor GGD Zuid Limburg 2009, Ouderenmonitor GGD Zuid Limburg 2008, PGO GGD Zuid Limburg 2008 en 2009) Landelijk1 2006/2008 %
ZL2 2001/1998 %
ZL2 2005/2003 %
10,0
-
9,0
Overgewicht (BMI ≥ 25) 5 - 6 jaar: jongen
totaal
5 - 6 jaar: meisje
15,0
-
12,0
9 - 11 jaar: jongen
15,0
-
16,0
9 - 11 jaar: meisje
18,0
-
19,0
13 - 14 jaar: jongen
15,0
-
15,0
13 - 14 jaar: meisje
16,0
-
14,0
-
-
-
15 -16 jaar
ZL2 2009/2008 %
9,5 16,6 15,3 17,2
man
vrouw
7,3
Gedaald 11,8
16,1
Stabiel Stabiel
17,2
Gedaald
16,3
Gestegen
18,6
-
14,5 16,1
Trend ZL
Stabiel
20 - 54 jaar
31,1
30,9
43,0
42,8
50,7
34,9
Stabiel
55 - 74 jaar
56,0
60,0
62,0
60,4
68,6
52,4
Gedaald
75+ jaar
41,5
-
-
56,4
58,1
55,3
-
-
3,0
Ernstig overgewicht (obesitas) (BMI ≥ 30) 5 - 6 jaar: jongen
3,0
5 - 6 jaar: meisje
4,0
-
3,0
9 - 11 jaar: jongen
3,0
-
3,0
9 - 11 jaar: meisje
3,0
-
4,0
13 - 14 jaar: jongen
3,0
-
3,0
13 - 14 jaar: meisje
3,0
-
3,0
-
-
-
15 - 16 jaar
2,3 2,6 2,8 4,6
1,6
Gedaald 2,9
2,5 2,8
Gedaald
2,8
Stabiel
5,1
-
2,9 3,8
Stabiel Gedaald Stabiel
20 - 54 jaar
9,3
7,9
10,0
12,2
13,5
10,8
Gestegen
55 - 74 jaar
15,0
-
17,0
16,5
16,3
16,7
Stabiel
75+ jaar
11,8
-
-
13,8
11,7
15,1
-
-
-
-
1,0
1,0
1,0
-
Diabetes (suikerziekte) 13 - 14 jaar 15 - 16 jaar
-
-
-
0,9
0,8
0,9
-
20 - 54 jaar
1,7
1,2
1,8
2,6
3,4
1,8
Gestegen
55 - 74 jaar
9,8
8,4
9,6
13,0
14,8
11,3
Gestegen
14,4
-
-
18,7
18,0
19,1
-
75+ jaar
Landelijke referentie cijfers voor volwassenen CBS POLS (2006-2008) en voor jeugd TRIMBOS 2007 en TNO 2006
1
Verschillende meetmomenten: 2001/2005/2009 = 13/14 en 15/16 jaar / 1998/2003/2009 = 20-54 jaar / 1998/2003/2008 = 55-75 jaar
2
Overgewicht nog steeds een probleem in Zuid-Limburg In Zuid-Limburg heeft 9,5% van de 5-jarigen overgewicht en dit neemt toe tot 17,2% bij de 15- en 16-jarigen (jongens 16,1% en meisjes 18,6%). Uit landelijk onderzoek waarin jongeren zelf hun lengte en gewicht rapporteerden blijkt dat 12% van de 15- en 16-jarige jongens en 11% van de meisjes overgewicht hebben (Van Dorsselaer et al., 2007). Vergeleken met jeugdigen in Nederland hebben Zuid-Limburgse leeftijdsgenoten beduidend vaker overgewicht. Tot de leeftijd van 17 jaar hebben meisjes vaker ernstig overgewicht dan jongens
51
Een gezonde kijk op Zuid-Limburg
(zie tabel 4.1). Bij volwassenen en ouderen is dit beeld juist omgekeerd. De oorzaak van overgewicht ligt in een verstoorde balans tussen eten en bewegen. Mensen eten te veel in relatie tot de mate waarin ze bewegen. Als de energie-inname via de voeding langdurig hoger is dan het energieverbruik leidt dit tot gewichtsstijging. Eten en bewegen hebben veel te maken met de omgeving. In dit kader wordt ook wel gesproken over de obesogene maatschappij, waarmee gedoeld wordt op een maatschappij die zo is ingericht dat we verleid worden veel te eten en weinig te bewegen. Het aantal Nederlanders dat voldoet aan de Nederlandse norm gezond bewegen stijgt en was in 2008 56% (Hoeymans et al., 2010). Ook in Zuid-Limburg ontwikkelt deze trend zich gunstig en ligt dit percentage op 61,9%. Deze bewegingstoename heeft reeds geleid tot een minder forse stijging van het aantal Zuid-Limburgers met overgewicht (zie tabel 4.1 en 4.3), maar er is nog steeds sprake van een verstoorde balans tussen eten en bewegen. Veel Zuid-Limburgers eten onvoldoende groenten en fruit Ongeveer tweederde van de volwassenen en ouderen in Zuid-Limburg voldoet niet aan de aanbeveling voor groenteconsumptie van minimaal 200 gram groenten per dag. Ruim driekwart van de volwassenen en ruim de helft van de ouderen voldoet niet aan de aanbeveling voor fruitconsumptie van minimaal twee stuks fruit per dag (zie tabel 4.2). Van de jongeren in Zuid-Limburg eet ook de meerderheid onvoldoende groenten en fruit per dag. De trend ontwikkelt zich in Zuid-Limburg ongunstig, de groente- en fruitconsumptie is de afgelopen jaren (2005-2009) afgenomen. Bij volwassen en ouderen is alleen qua fruitconsumptie de trend negatief, de consumptie van groenten is de afgelopen jaren toegenomen (zie tabel 4.2). Een kwart van de Zuid-Limburgse 15- en 16-jarigen ontbijt niet dagelijks (minder dan vijf keer per week). De landelijke trend is dat eenderde van de 15-jarigen door de week niet elke dag ontbijt. Zuid-Limburgse meisjes slaan het ontbijt vaker over dan jongens. Lichte toename lichamelijke activiteit In 2009 voldeed in Zuid-Limburg 38,1% van de volwassen bevolking niet aan de Nederlandse Norm Gezond Bewegen. Landelijk is dit in 2008 44% (Hoeymans et al., 2010). Het beweeggedrag in Zuid-Limburg is in de periode tussen 2003 en 2009 licht verbeterd. Landelijk is dezelfde trend zichtbaar, van 48% die niet voldoen aan de beweegnorm naar 44%. Jongeren voldoen vaker dan volwassenen aan de voor hun leeftijd geldende beweegnorm. Jongeren zijn actief en sporten vaak. Eenderde van de Zuid-Limburgse jongeren is geen lid van een sportvereniging (zie tabel 4.3). Meisjes zijn vaker geen lid van een sportvereniging dan jongens. Onvoldoende lichamelijke activiteit verhoogt de kans op vroegtijdig overlijden en kan het risico op het ontstaan van coronaire hartziekten, diabetes mellitus type 2, beroertes (CVA), botontkalking, dikke darmkanker en borstkanker verhogen. Ook zijn er steeds meer aanwijzingen voor een risicoverhogend effect van onvoldoende bewegen op dementie en depressie. In landen waar mensen zich het meest actief verplaatsen (lopend, fietsend of met het openbaar vervoer) komt minder overgewicht voor dan in landen waar mensen zich voornamelijk met de auto verplaatsen (Hoeymans et al., 2010). Percentage rokers gedaald, maar kwart volwassenen rookt nog steeds In Zuid-Limburg rookte in 2009 29% van de volwassen bevolking. Dit is minder dan het landelijk gemiddelde (34%). Landelijk daalde het aantal rokers onder volwassenen in de
52
Factoren die de gezondheid beïnvloeden
Tabel 4.2: Voedingsgewoonten in Zuid-Limburg: prevalentie en trends in Zuid Limburg (Bron: Jongerenmonitor GGD Zuid Limburg 2009,Volwassenenmonitor GGD Zuid Limburg 2009, Ouderenmonitor GGD Zuid Limburg 2008) Landelijk1 2006/ 2008 %
ZL2 2001/1998 %
ZL2 2005/2003 %
Onvoldoende groenten (<200 gram per dag) 13 - 14 jaar
-
-
ZL2 2009/2008 %
Trend ZL
totaal
man
vrouw
51,0
55,0
57,6
52,9
Gestegen
15 - 16 jaar
-
-
55,0
63,5
59,7
53,0
Gestegen
20 - 54 jaar
-
-
79,03
66,5
68,5
67,7
Gedaald
55 - 74 jaar
-
-
70,03
62,6
64,4
60,9
Gedaald
75+ jaar
-
-
-
72,4
73,5
71,7
-
-
59,0
65,0
64,8
64,8
Gestegen
Onvoldoende fruit (<2 stuks per dag) 13 - 14 jaar
-
15 - 16 jaar
-
-
61,0
83,0
75,3
68,7
Gestegen
20 - 54 jaar
-
-
58,03
78,0
81,8
73,3
Gestegen
55 - 74 jaar
-
-
44,03
62,0
68,8
51,6
Gestegen
75+ jaar
-
-
-
50,0
58,0
45,1
Gedaald
Niet dagelijks ontbijten (
-
26,0
22,0
19,0
14,0
22,2
15 -16 jaar
-
30,0
27,0
26,8
19,7
23,4
Stabiel
20 - 54 jaar
-
-
23,03
21,0
26,5
14,3
Gedaald
55 - 74 jaar
-
-
10,03
9,0
11,0
7,0
Licht gedaald
75+ jaar
-
-
-
5,2
5,3
5,1
-
Landelijke referentie cijfers voor volwassenen CBS POLS (2006-2008) en voor jeugd TRIMBOS 2007
1
Verschillende meetmomenten: 2001/2005/2009 = 13/14 en 15/16 jaar / 1998/2003/2009 = 20-54 jaar / 1998/2003/2008 = 55-75 jaar
2
Cijfers van volwassen en ouderen van heel Limburg
3
jaren tachtig en stabiliseerde in de negentiger jaren. De laatste jaren daalt, mede onder invloed van het rookverbod in openbare ruimten, het percentage weer (zie tabel 4.3). In Nederland en Zuid-Limburg roken mannen duidelijk vaker dan vrouwen (STIVORO, 2007). Roken is een belangrijke risicofactor voor longkanker, chronische obstructieve longziekten (COPD) en hart- en vaatziekten. Laatste jaren aantal rokers onder jongeren stabiel In Zuid-Limburg rookt van de 13- en 14- en 15- en 16-jarigen respectievelijk 10 en 21% (zie tabel 4.3). Tussen jongens en meisjes is geen noemenswaardig verschil op te merken. Met het stijgen van de leeftijd neemt het aantal jongeren dat rookt in Nederland toe. In vergelijking met landelijke cijfers roken jongeren in Zuid-Limburg minder. Conform de landelijke trend daalt de laatste jaren het percentage rokers onder Zuid-Limburgse jongeren licht (zie tabel 4.3). Alcoholgebruik stabiel tot licht dalend Van de volwassenen en ouderen in Zuid-Limburg drinkt respectievelijk 9,3 en 11,3% overmatig alcohol (man > 21 glazen en vrouw > 14 glazen per week). Mannen drinken meer
53
Een gezonde kijk op Zuid-Limburg
Tabel 4.3: Bewegen en roken in Zuid-Limburg: prevalentie en trends Zuid-Limburg (Bron: Jongerenmonitor GGD Zuid Limburg 2009; Volwassenenmonitor GGD Zuid Limburg 2009; Ouderenmonitor GGD Zuid Limburg 2008) Landelijk1 2006/2008 %
ZL2 2001/1998 %
ZL2 2005/2003 %
Voldoet niet aan beweegnorm (< 5 dagen per week minstens half uur matig actief) 13 - 14 jaar
3
-
-
15 - 16 jaar3
-
-
44,0
-
20 - 54 jaar
ZL2 2009/2008 %
Trend ZL
totaal
man
vrouw
-
22,0
17,4
26,0
-
32,0
25,7
38,4
-
-
38,1
35,0
39,0
-
-
55 - 74 jaar
-
-
-
33,0
30,2
35,7
-
75+ jaar
-
-
-
61,6
51,3
67,8
-
Geen lid van een sportvereniging 13 - 14 jaar
-
37,0
37,9
32,2
28,4
36,2
Gedaald
15 - 16 jaar
-
42,0
41,7
36,6
33,6
39,5
Gedaald
Roken 13 - 14 jaar
12,4
17,0
10,0
10,0
9,3
10,2
Stabiel
15 - 16 jaar
24,2
31,0
22,0
21,0
22,0
20,3
Licht gedaald
20 - 54 jaar
34,1
39,0
34,0
29,0
31,0
25,0
Gedaald
55 - 74 jaar
25,2
29,0
23,0
23,6
25,2
22,0
Stabiel
75+ jaar
12,4
-
-
11,6
14,6
9,6
-
Landelijke ref. cijfers voor volwassenen CBS POLS (2006-2008) en voor jeugd TRIMBOS 2007
1
Verschillende meetmomenten: 2001/2005/2009 = 13/14 en 15/16 jaar / 1998/2003/2009 = 20-54 jaar / 1998/2003/2008 = 55-75 jaar
2
< 7 dagen per week minstens 1 uur matig actief
3
dan vrouwen: 15% ten opzichte van 5% (zie tabel 4.4). Overmatig drinken is vaak sociaal geaccepteerd, omdat niet altijd sprake is van direct zichtbare nadelige gevolgen. Het aandeel mensen dat alcohol drinkt, is het grootst bij de hoogopgeleiden en neemt af naar mate het opleidingsniveau lager is. Vergeleken met landelijke cijfers over zwaar drinken (man > 21 glazen en vrouw > 14 glazen per week) is het zwaar drinken onder de ZuidLimburgse volwassenen nagenoeg gelijk. Hoewel matig alcoholgebruik beschermt tegen hart- en vaatziekten, zijn de schadelijke gevolgen van overmatig alcoholgebruik talrijk. Overmatig alcoholgebruik verhoogt vooral het risico op kanker en hart- en vaatziekten. Een ander gevolg van overmatig alcoholgebruik is dat mensen er afhankelijk van worden, wat de kans op psychische stoornissen vergroot (zie ook paragraaf 3.4). In Nederland wordt ongeveer 25% van alle verkeersdoden (180 per jaar) veroorzaakt door overmatig alcoholgebruik (SWOV, 2010; Deuning, 2008). Alcoholgebruik onder jongeren blijft een aandachtspunt Van de Zuid-Limburgse 15- en 16-jarigen heeft tweederde de afgelopen vier weken gedronken en bijna de helft is een ‘binge drinker’ (zie tekstblok 4.1). In vergelijking met Nederland is het alcoholgebruik onder jongeren in Zuid-Limburg lager dan het landelijke gemiddelde, maar nog steeds zorgwekkend hoog (zie tabel 4.4). Verder is opvallend dat de gemid-
54
Factoren die de gezondheid beïnvloeden
delde leeftijd waarop 13- en 14-jarigen in Zuid-Limburg beginnen met alcohol drinken (11 jaar) onder het landelijke gemiddelde ligt. De grens voor verantwoord alcoholgebruik bij jongeren ligt lager dan bij volwassenen. Jongeren verdragen alcohol slechter, omdat ze nog in de groei zijn, minder wegen en kleiner zijn. In 2008 zijn in Nederland 335 jongeren tussen de twaalf en zeventien jaar in het ziekenhuis opgenomen met een alcoholvergiftiging, gemiddeld waren zij vijftien jaar oud (STAP, 2009). Dat is een stijging van 13% ten opzichte van 2007. Gemiddeld hadden deze zogenaamde ‘comadrinkers’ tien glazen alcohol gedronken (Hoeymans et al., 2010). In Zuid-Limburg werden er in 2010 tijdens het carnavalsweekend 22 minderjarigen opgenomen in één van de drie ziekenhuizen met een alcoholvergiftiging. In heel Limburg lag dit aantal op 30 minderjarigen (Dagblad De Limburger, 16-02-2010). Geadviseerd wordt om kinderen onder de zestien jaar nog geen alcohol te laten drinken. Zo kan (veel) alcohol drinken op jonge leeftijd blijvende hersenschade veroorzaken, omdat hersenfuncties die nog in ontwikkeling zijn, achterblijven (Boelema et al., 2009). Bovendien kan risicogedrag, zoals roken of veel drinken, ingeslepen raken, waardoor het moeilijk is om er op volwassen leeftijd mee te stoppen. Maar ook op korte termijn kan een ongezonde leefstijl tot problemen leiden. Zo kan overmatig drinken bijvoorbeeld leiden tot onveilige seks, tot ongevallen in het verkeer of tot geweld (Hoeymans et al., 2010). Tekstblok 4.1: Binge-drinken Nederlandse jongeren staan in de top drie van Europese landen voor wat betreft ‘binge-drinken’ oftewel het drinken van vijf glazen alcohol of meer bij één gelegenheid in de afgelopen vier weken. Landelijk is 54.3% van de 15- en 16-jarigen die in de afgelopen vier weken alcohol heeft gedronken een binge-drinker. In Zuid-Limburg is dit percentage onder 15- en 16-jarige drinkers 46%. Jongens zijn vaker een binge-drinker dan meisjes. Onder vmbo-leerlingen komt binge-drinken vaker voor dan onder havo- en vwo-leerlingen (zie figuur 4.2). percentage 50 40 30 20 10 0 VWO/HAVO
VMBO
Praktijk/VSO
jongens
meisjes
Figuur 4.2: Percentage 13- en 14-jarigen en 15- en 16-jarigen in Zuid-Limburg dat in de voorgaande vier weken meer dan een keer minimaal 5 glazen alcohol heeft gedronken naar geslacht en onderwijstype in 2009 (Bron: Jongerenminitor GGD Zuid Limburg)
55
Een gezonde kijk op Zuid-Limburg
Tabel 4.4: Alcohol-/drugsgebruik en seksueel gedrag in Zuid Limburg: prevalentie en trends Zuid Limburg (Bron: Jongerenmonitor GGD Zuid Limburg 2009; Volwassenenmonitor GGD Zuid Limburg 2009; Ouderenmonitor GGD Zuid Limburg 2008) Landelijk1 2006/2008 %
ZL2 2001/1998 %
ZL2 2005/2003 %
Begin leeftijd alcohol drinken
ZL2 2009/2008 % totaal
man
Trend ZL
vrouw
13 - 14 jaar
11,8 jaar
11,2 jaar
10,9 jaar 11,0 jaar 10,8 jaar 11,4 jaar
Stabiel
15 - 16 jaar
13,1 jaar
12,4 jaar
12,3 jaar 12,9 jaar 12,8 jaar 13,2 jaar
Stabiel
Alcoholgebruik (heeft afgelopen 4 weken gedronken) 13 - 14 jaar3 15 - 16 jaar
33
3
71,7
20 - 54 jaar4
86,3
55 - 74 jaar4
82,5
75+ jaar
67,6
4
-
42
21
26,6
27,7
-
74
84,1
89
74 -
Gedaald
66,4
67,5
67,0
Gedaald
85
89,8
79,6
Gedaald
85
79,5
84,7
73,9
Gedaald
-
61,6
75,5
52,9
-
Overmatig alcoholgebruik (man >21 glazen en vrouw > 14 glazen per week) 13 - 14 jaar5
1,2
1,7
1,5
0,9
0,9
1,0
Gedaald
15 - 16 jaar5
9,3
10,0
10,0
6,8
9,9
3,6
Gedaald
-
-
15,0
9,3
14,3
4,3
Gedaald
55 - 74 jaar
-
7,0
12,0
11,3
13,6
8,9
Gedaald
75+ jaar
-
-
-
3,8
6,3
2,2
-
20 - 54 jaar
Binge drinken (≥ 5 glazen per gelegenheid) 13 - 14 jaar
23,8
-
21,5
17,9
17,6
18,6
Gedaald
15 - 16 jaar
54,3
-
50,7
46,3
50,9
43,2
Gedaald
Zwaar drinken (man ≥ 6 glazen en vrouw ≥ 4 glazen minstens 1 dag in de week) 20 - 54 jaar
13,0
-
-
12,1
20,5
3,7
-
55 - 74 jaar
8,9
-
-
8,6
14,3
2,7
-
75+ jaar
1,7
-
-
1,5
2,5
0,9
-
Dronken geweest (afgelopen 4 weken) 13 - 14 jaar
8,7
11
8,4
6,6
6,0
7,2
Gedaald
15 - 16 jaar
34,1
32
33,0
27,0
29,6
24,5
Gedaald
Softdruggebruik (recent gebruik < 4 weken) 13 - 14 jaar
3,8
-
2,4
3,8
4,3
3,3
Gestegen
15 - 16 jaar
11,5
-
10,5
9,3
12,5
6,1
Gedaald
Harddrugsgebruik (recent gebruik < 4 weken) 13 - 14 jaar
0,6
-
0,4
0,3
0,5
0,2
Stabiel
15 - 16 jaar
1,2
-
1,3
1,1
1,6
0,6
Stabiel
Onveilig vrijen (geen condoom gebruikt, alle jongeren) 13 - 14 jaar
-
2,0
3,0
3,2
4,0
3,0
Stabiel
15 - 16 jaar
-
11,0
15,3
15,3
13,0
18,0
Stabiel
Risico op SOA (geen condoom gebruikt, seksueel actieve jongeren) 13 - 14 jaar
-
33,8
36,0
35,0
37,0
Gestegen
15 -16 jaar
-
46,5
47,6
41,0
54,0
Licht gestegen
56
Factoren die de gezondheid beïnvloeden
Landelijk1 2006/2008 %
ZL2 2001/1998 %
ZL2 2005/2003 %
ZL2 2009/2008 %
Trend ZL
Risico op zwangerschap (geen condoom en/of andere anticonceptiemiddel gebruikt, seksueel actieve jongeren) 13 - 14 jaar
-
20,0
17,4
18,0
16,0
Dalend
15 - 16 jaar
-
7,0
7,5
9,0
6,0
Licht gestegen
SOA gehad (seksueel actieve jongeren) 13 - 14 jaar
-
-
2,4
4,5
5,0
3,0
Gestegen
15 - 16 jaar
-
-
1,5
1,5
2,0
1,2
Stabiel
Landelijke referentie cijfers voor volwassenen CBS POLS (2006-2008) en voor jeugd TRIMBOS 2007
1
Verschillende meetmomenten: 2001/2005/2009 = 13/14 en 15/16 jaar / 1998/2003/2009 = 20-54 jaar / 1998/2003/2008 = 55-75 jaar
2
Heeft afgelopen 4 weken gedronken
3
Heeft afgelopen jaar gedronken
4
>20 glazen alcohol per week
5
Geen grote verandering in druggebruik in Zuid-Limburg In Zuid-Limburg is het softdruggebruik (cannabisgebruik) van 15- en 16-jarigen gedaald en dat van 13- en 14-jarigen iets gestegen (zie tabel 4.4). Ook in Nederland is het druggebruik nauwelijks veranderd met uitzondering onder jongeren. Vanaf 14 jaar neemt het cannabis gebruik sterk toe. Jongeren die blowen, vertonen meer probleemgedrag en schoolprestaties blijken vaker onder de maat. Het verband tussen cannabisgebruik en gedragsproblemen wordt sterker naarmate de frequentie van het gebruik toeneemt. Nederlandse jongeren staan op de zesde plek van alle EU-27 landen in het ‘ooit-gebruik’ van cannabis. Harddruggebruik komt weinig voor bij jongeren (3,8% van de 12 tot en met 18-jarigen heeft ooit gebruikt) en er zijn geen duidelijke verschillen in druggebruik naar schoolniveau (Hoeymans et al., 2010). In Zuid-Limburg liggen deze cijfers nog lager. Beginnend seksueel gedrag geeft gezondheidsrisico’s bij jongeren Het percentage jongeren dat seksueel actief is in het voortgezet onderwijs neemt fors toe met het stijgen van de leeftijd. Van de Zuid-Limburgse 13- en 14-jarigen rapporteert 9% seksueel actief te zijn, dit percentage is op 15- en 16-jarige leeftijd ruim drie keer zo hoog (32%). Van alle jongeren (ook die nog niet seksueel actief zijn) in deze leeftijdscategorieën vrijt respectievelijk 3,2 en 15,3% onveilig (gebruikt geen condoom) (zie tabel 4.4). Een belangrijke indicator voor het risico op het krijgen van een seksueel overdraagbare aandoening (SOA) is condoomgebruik tijdens het laatste seksuele contact onder seksueel actieve jongeren. Van de Zuid-Limburgse 13- en 14-jarigen gebruikt 32% geen condoom gebruikt tijdens het laatste seksuele contact en bij 15- en 16-jarigen is dit 39%. Landelijk is 7% van de 13- en 14-jarigen seksueel actief (De Graaf et al., 2005). Van de 15- en 16-jarigen heeft landelijk 27% wel eens seks gehad, en hiervan heeft 19% bij het laatste contact geen condoom gebruikt (Van Dorsselaer et al., 2007). Zuid-Limburgse jongeren zijn in vergelijking met de rest van Nederland seksueel actiever en gebruiken beduidend minder vaak een condoom. Ook zijn er grote verschillen tussen opleidingsniveaus; jongeren met een laag onderwijs niveau zijn seksueel actiever: van de 13- en 14 jarigen op havo/vwo niveau is 5% seksueel actief, dit is 12% op het vmbo en 27% op het speciaal onderwijs (Jongerenmonitor GGD
57
Een gezonde kijk op Zuid-Limburg
Zuid Limburg, 2009). Opvallend is verder dat van de seksueel actieve 13- en 14-jarigen 13% al vijf of meer partners heeft gehad. Tijdens hun eerste seksuele contact heeft van de 13- en 14-jarigen 24% zich niet beschermd tegen een zwangerschap (gebruik anticonceptiemiddel en/of condoom) en 17,4% tijdens het laatste seksuele contact. Onderzoek wijst uit dat juist de jonge starters (13- en 14-jarigen) extra risico lopen op een onbedoelde zwangerschap en soa, doordat ze zich minder goed beschermen. Ze hebben bovendien vaker seks, omdat ze zijn overgehaald en doen vaker iets wat ze zelf niet willen. Van de meisjes die op 13-jarige leeftijd seks heeft gehad, gebruikt landelijk 15% geen bescherming tegen een onbedoelde zwangerschap tijdens het eerste seksuele contact en 19% niet met de laatste partner (De Graaf et al., 2005). Ditzelfde patroon zien we in Zuid-Limburg, waar de jongere groep relatief veel risico loopt op een soa en/of onbedoelde zwangerschap en op jonge leeftijd ook daadwerkelijk al vaak een soa hebben gehad. Van de Zuid-Limburgse jongeren die seksueel actief is, vrijt 36% van de 13- en 14-jarigen onveilig (geen condoom en/of anticonceptiemiddel) en 47,6% van de 15- en 16–jarigen. Vooral 13- en 14-jarigen die seksueel actief zijn geven aan een soa te hebben gehad en bij deze groep is de trend tot onveilig vrijen en het krijgen van een soa stijgend (zie tabel 4.4). Onveilig vrijen vergroot het risico op seksueel overdraagbare aandoeningen zoals aids (hiv-virus), chlamydia, syfilis, gonorroe en herpes. Internationaal gezien is het percentage 15-jarigen dat minimaal één vorm van anticonceptie gebruikte tijdens de laatste keer seksuele gemeenschap het hoogst in Nederland vergeleken met andere Europese landen. Het condoomgebruik in Nederland scoort gemiddeld ten opzichte van Europa. Wel is het aantal Nederlandse jongeren dat een condoom gebruikt tussen 2001 en 2005 toegenomen (Schrijvers & Schoemaker, 2008). Ongezond gedrag gaat vaak samen Mensen die roken eten vaker ongezond, bewegen gemiddeld weinig en gebruiken vaker excessief alcohol. De combinatie van alcohol en roken komt het meest voor. Bij jongeren gaat drinken, roken en cannabisgebruik ook vaak samen. Uit onderzoek blijkt er een sterke samenhang te zijn tussen roken (wekelijks), cannabisgebruik (ooit) en alcoholgebruik (afgelopen maand) bij jongeren tussen de twaalf en zestien jaar. Zo hebben jongeren die roken een bijna 22 keer zo grote kans om cannabis te gebruiken als niet-rokende jongeren (Hoeymans,et al., 2010). Het gebruik van genotmiddelen lijkt deel uit te maken van een bredere leefstijl, die kenmerkend is voor een specifieke subcultuur, experimenteer- of probleemgedrag. Het samengaan van verschillende leefstijlkenmerken onder jongeren hangt samen met kenmerken van de persoon zelf, zoals gevoel van eigenwaarde, de risicoperceptie en de beperkte zelfcontrole van jongeren. Maar ook de sociale omgeving speelt een belangrijke rol. Vertonen jongeren vergelijkbaar gedrag en/of accepteren ze het groepsgedrag? Bij pogingen om de leefstijl te beïnvloeden dient rekening te worden gehouden met de combinatie van leefstijlfactoren, bijvoorbeeld door meer te doen aan achterliggende oorzaken, dan aan het gedrag dat daar een gevolg van is. Anderzijds is het wellicht ook mogelijk dat de negatieve combinatie van leefstijlfactoren doorbroken kan worden door één factor aan te pakken. Hoge bloeddruk en cholesterolwaarde steeds vaker behandeld Roken, drinken, eten en bewegen hebben invloed op (hoge) bloeddruk en cholesterolwaarde, twee belangrijke risicofactoren voor hart- en vaatziekten. Deze factoren zijn te beïnvloeden
58
Factoren die de gezondheid beïnvloeden
met gedrag, maar ook met medicatie. De laatste jaren is een sterke toename te zien in het gebruik van bloeddruk- en cholesterolverlagers. Alleen al het bloeddrukverlagende middel metrapolol kent bijna één miljoen gebruikers. Twee bloeddrukverlagende middelen (antihypertensiva en statines) staan in de top tien van stijgers. In de periode van 2004 tot 2008 is landelijk het gebruik van deze middelen gestegen met respectievelijk 72 en 70% (Van der Lucht & Polder, 2010). Wat deze stijging betekent voor de prevalentie van hoge bloeddruk en verhoogd cholesterol is onduidelijk. Hierover zijn helaas geen recente gegevens beschikbaar. Gedragsverandering geeft mogelijkheden voor gezondheidswinst De trends in leefstijlfactoren zijn relatief gunstig. Toch zijn er nog grote groepen die er een minder goede leefstijl op na houden. Roken en overgewicht komt bijvoorbeeld vaker voor bij laagopgeleiden. In theorie is hier nog flinke gezondheidswinst te behalen. Veranderen van gedrag is echter niet eenvoudig. In de eerste plaats omdat het bij sommige gedragingen niet helemaal duidelijk is wat nu gezond of ongezond is en in de tweede plaats, omdat leefstijl niet op zichzelf staat maar is ingebed in de sociale en fysieke omgeving (Van der Lucht & Polder, 2010).
4.3.2 Sociaaleconomische gezondheidsverschillen Gezondheid verschilt van persoon tot persoon. Dat heeft te maken met persoonlijke factoren en met leefstijl. Maar gezondheid wordt ook beïnvloed door de omgeving waarin iemand leeft. Daarbij gaat het zowel om de fysieke omgeving als de sociale invloeden op gezondheid. De aanwezigheid van een speeltuin kan er toe leiden dat kinderen meer bewegen (fysieke omgeving). En bij jongeren zijn de opvattingen van leeftijdsgenoten over roken van invloed op het al dan niet beginnen met roken (sociale omgeving). De sociale omgeving kan zowel een bron van stress, als steun zijn voor mensen. Stress heeft effect op de bloeddruk en het immuunsysteem, en kan hoofdpijn en slapeloosheid veroorzaken. Gezondheid beïnvloedt indirect sociale cohesie en sociale verbanden, beide factoren zorgen voor betrokkenheid binnen de samenleving zijn sterk gerelateerd aan het welbevinden van mensen (Van der Lucht & Polder, 2010). In deze subparagraaf wordt gekeken naar de invloed van sociaaleconomische status (ses) op gezondheid (zie ook hoofdstuk 2). Belangrijke indicatoren voor sociaaleconomische status zijn opleidingsniveau, beroepsstatus en hoogte van het inkomen (Verweij, 2008a). Lage sociaaleconomische status van invloed op gezondheid Mensen met een lagere sociaaleconomische status (ses) hebben doorgaans een minder goede gezondheid dan mensen met een hogere sociaaleconomische status. Deze verschillen in gezondheid worden sociaaleconomische gezondheidsverschillen (segv) genoemd. Achter de oorzaken van segv kunnen twee mechanismen liggen. Zo kan een slechte gezondheid een negatief effect hebben op opleiding en werk. Dergelijke selectieprocessen nemen vermoedelijk maar een klein deel van het verband tussen ses en ongezondheid voor hun rekening. Een lage sociaaleconomische status leidt eerder via tussenliggende factoren tot een slechtere gezondheid. Deze factoren zijn risicofactoren voor ziekte en sterfte en komen vaker voor bij mensen met een lagere ses, zoals een relatief ongezondere leefstijl,
59
Een gezonde kijk op Zuid-Limburg
Tabel 4.5: Trends1 in leefstijl naar lage ses in Zuid Limburg (Bron: Jongerenmonitor GGD Zuid Limburg 2009; Volwassenenmonitor GGD Zuid Limburg 2009; Ouderenmonitor GGD Zuid Limburg 2008) Laagopgeleid2 13-14 jaar
Laagopgeleid2 15-16 jaar
Laagopgeleid 17-54 jaar
Laag opgeleid 55-64 jaar
Gunstig3
-
Ongunstig
Ongunstig
3
-
Ongunstig
Ongunstig
Roken
Ongunstig
Ongunstig
Ongunstig
Ongunstig
Binge drinken
Ongunstig
Ongunstig
-
-
Softdrug gebruik
Ongunstig
Ongunstig
-
-
-
-
Geen verschil
Gunstig
Geen lid sportvereniging
Ongunstig
Ongunstig
-
-
Voldoet niet aan de norm gezond bewegen
Gunstig
Gunstig
Ongunstig
Ongunstig
Ontbijt niet dagelijks
Ongunstig
Ongunstig
Ongunstig
Ongunstig
Eet onvoldoende groente
Ongunstig
Ongunstig
Ongunstig
Ongunstig
Vrijt onveilig
Ongunstig
Ongunstig
Geen verschil
Ongunstig
Overgewicht Ernstig overgewicht
Overmatig alcoholgebruik
Ongunstig
Een gunstige trend wil zeggen een positievere score dan gemiddeld binnen de groep
1
VMBO leerlingen ten opzichte van HAVO/VWO leerlingen
2
Betreft alleen jongeren uit regio Zuidelijk Zuid-Limburg en Oostelijk Zuid-Limburg
3
minder gunstige werk- en woonomstandigheden en minder gebruik van (kwalitatief) goede zorg (Verweij, 2008b). Uit onderzoek blijkt dat ook de sociaaleconomische status van de buurt invloed heeft op gezondheid: een bewoner van een wijk met een lage of dalende ses-score heeft een grotere kans om depressief te zijn dan een bewoner met dezelfde hulpbronnen (sociaal, economisch en cultureel) in een buurt met een hoge ses (Meertens, 2004). Opvattingen over (on)gezond gedrag verschillen bij mensen met een hoge en lage sociaaleconomische status (Heutink et al., 2010). Mensen met een lage ses vinden gezondheid wel heel belangrijk, maar vaak zijn er andere zorgen die prioriteit hebben. Zij ervaren de boodschappen over gezond gedrag vaker als betuttelend en hebben het gevoel dat ze te veel regeltjes krijgen opgelegd. Zuid-Limburgers met een lage ses leven vaker ongezonder In Zuid-Limburg leven mensen met een lagere ses vaker ongezond. Laagopgeleiden in Zuid-Limburg roken vaker, eten ongezonder en zijn vaker te dik dan hoogopgeleiden (zie tabel 4.5). Hoewel laagopgeleide jongeren beter voldoen aan de beweegnorm, is het lidmaatschap van sportverenigingen lager dan bij hoogopgeleide jongeren. Ouderen, die voor hun inkomen volledig afhankelijk zijn van de AOW, drinken daarentegen minder alcohol dan mensen met meer inkomen (Ouderenmonitor GGD Zuid Limburg, 2008). Deze ouderen lijken tevens minder zelfredzaam, doordat zij meer moeite hebben met het uitvoeren van dagelijkse handelingen, vaker een probleem hebben in zien, horen en bewegen, en meer problemen hebben om ergens naar toe te gaan.
60
Factoren die de gezondheid beïnvloeden
Lage sociaaleconomische status geeft meer zorggebruik Sociaaleconomische gezondheidsverschillen leiden tot verschillen in zorggebruik (Kunst et al., 2007). Mensen met een laag huishoudinkomen bezoeken vaker een huisarts en/ of specialist, gebruiken vaker medicijnen op recept en worden vaker opgenomen in een ziekenhuis. Deze verschillen in zorggebruik worden bijna volledig verklaard door verschillen in de gezondheid tussen mensen met een laag en met een hoog huishoudinkomen. Bij 55-plussers verdient de groep kwetsbare ouderen extra aandacht. Door de groep 55-plussers in vier categorieën in te delen (zie tekstblok 4.2) wordt duidelijk dat het opleidingsniveau en inkomen van mensen van invloed is op de gezondheid van mensen en hun manier van leven. In Zuid-Limburg is momenteel eenderde deel van de ouderen niet vitaal en kansarm. De verwachting is dat met de toenemende vergrijzing, toename aantal 65-plussers en het steeds ouder worden van mensen, zowel de groep vitale kansrijke 65-jarigen zal toenemen als de groep niet vitale kansarme 75-plussers. Gezondheid van invloed op leerprestaties en arbeidsparticipatie Gezondheidsproblemen verhinderen dat mensen optimaal participeren in de samenleving, en dat begint al op school. Een slechte gezondheid is een belangrijke oorzaak van schoolverzuim en heeft ook invloed op schoolprestaties, ongeacht de sociaaleconomische status van de ouders. Vervolgens blijken in het regulier onderwijs steeds meer leerlingen uit te stromen naar het voortgezet speciaal onderwijs. Met name het aantal zeer moeilijk lerende kinderen neemt fors toe en een groot deel van deze leerlingen zal later niet deelnemen aan het arbeidproces. Ook is gezondheid zeer belangrijk voor deelname aan het arbeidsproces. Werknemers met alleen een lbo/vmbo-opleiding hebben een zeven keer zo’n grote kans om arbeidsongeschikt te worden dan mensen met een hbo-opleiding. De groep ongezonde mensen verdwijnt al op relatief jonge leeftijd uit het arbeidsproces. De mensen die op 55tot 65-jarige leeftijd nog werken zijn over het algemeen gezond, hoogopgeleid en werken onder relatief gunstige arbeidsomstandigheden (Van der Lucht & Polder, 2010).
4.3.3 Fysieke omgeving Naast de sociale (leef)omgeving van mensen is ook de fysieke omgeving van invloed op gezondheid. De fysieke omgeving heeft zowel een direct als een indirect effect op de gezondheid. In deze subparagraaf staan milieufactoren centraal, zowel in het binnenmilieu (van woningen, scholen) als in het buitenmilieu (door industrie en verkeer). Deze factoren hebben over het algemeen een direct effect op gezondheid en welbevinden, op lange of korte termijn, afhankelijk van de blootstelling. Indirecte effecten treden op via stress veroorzaakt door bijvoorbeeld omgevingsgeluid, en in positieve zin door aanwezigheid van groen, stilte of water. Verschillende gezondheidsbedreigingen vanuit de fysieke omgeving Bronnen als het verkeer en de industrie brengen grote hoeveelheden schadelijke stoffen in de lucht. Daarnaast zijn er in gebouwen bronnen aanwezig (bijvoorbeeld een afvoerloze geiser) die schadelijke stoffen in de binnenlucht brengen. Nederlanders worden blootgesteld aan niveaus van luchtverontreiniging waarbij nadelige gezondheidseffecten kunnen optreden. Tot deze gezondheidseffecten behoren luchtwegklachten en hart- en vaatziekten,
61
Een gezonde kijk op Zuid-Limburg
Tekstblok 4.2: Kwetsbare ouderen Met de meerderheid van de ouderen in Nederland, ook in Zuid-Limburg, gaat het goed. Zij voelen zich gezond, zijn betrokken in de maatschappij en kunnen zich prima redden. Door de toegenomen gezonde levensverwachting en de gunstige ontwikkelingen in het opleidingsniveau en inkomen zijn veel ouderen in staat lang sociaal actief te blijven. Toch zijn er ook kwetsbare ouderen die extra aandacht verdienen. Kwetsbaarheid wordt ook wel omschreven als een hoge draaglast in combinatie met een lage draagkracht (De Klerk, 2004). Een hoge draaglast wil zeggen dat ouderen lichamelijke beperkingen of andere gezondheidsproblemen hebben. Een lage draagkracht houdt in dat ouderen weinig hulpbronnen hebben zoals een goed inkomen, om bijvoorbeeld zorg in te huren. Bij kwetsbare ouderen is de draaglast niet in balans met de draagkracht. De groep 55-plussers is geen homogene groep, derhalve is met behulp van een door onderzoeks bureau Etil ontwikkelde methode de groep ouderen ingedeeld in de dimensies vitaliteit en kans. Vitaliteit is gebaseerd op de percepties over de eigen gezondheid, manier van leven en het hebben van overgewicht. Kans is gebaseerd op de kenmerken opleidingsniveau en gezinsinkomen (wel/niet alleen rondkomen van AOW).
35,4
Niet vitaal
18,0
20,9
Vitaal
25,7
0
5 kansarm
10
15
20
25
30
35
40
kansrijk
Figuur 4.3: Ouderen in Zuid-Limburg ingedeeld volgens de dimensies kansrijk / kansarm en vitaal / niet vitaal (Bron: Ouderenmonitor GGD Zuid Limburg 2008, Etil, 2010) Vitale kansrijke 55-plussers (25,7%) De groep vitale kansrijke 55-plussers bestaat vooral uit mannen en vrouwen in de leeftijdscategorie 55-64 jaar, hoogopgeleid en nog werkzaam (54,6%). Zij hebben een goede tot uitstekende gezondheid. Een minderheid van deze doelgroep heeft chronische aandoeningen (21,9%), maar ervaart daar geen tot beperkt last van in het dagelijks leven. Hun manier van leven is redelijk gezond doordat ze voldoende bewegen, maar daarentegen wel veel alcohol gebruiken. Vitale kansarme 55-plussers (20,9%) Onder de groep vitale kansarme 55-plussers vallen vooral vrouwen (60,4%) en alleenstaanden (24,6%) met een gemiddelde tot lage opleiding, die vaak alleen van de AOW moeten rondkomen. Van deze groep is 46% gepensioneerd. Zij hebben een goede gezondheid. 30,5% van deze groep 55-plussers heeft twee chronische aandoeningen, maar ervaart daardoor weinig beperkingen in de dagelijks leven. Er is sprake van een middelmatige manier van leven doordat ze voldoende bewegen, een normaal gewicht hebben en bijna een kwart van deze groep rookt. Niet vitale kansrijke 55-plussers (18,0%) De groep niet vitale kansrijke 55-plussers bestaat vooral uit mannen (59,4%) in de leeftijdscategorie 55-74 jaar met een middelmatig tot hoge opleiding en een redelijk inkomen. Zij hebben een redelijke gezondheid, de meerderheid beweegt voldoende, maar driekwart heeft wel overgewicht. Ongeveer 79% heeft twee chronische aandoeningen en voelt zich daardoor licht beperkt in het dagelijks leven. Zij hebben een matig risico op angst en depressie en één op de tien is een overmatige drinker.
62
Factoren die de gezondheid beïnvloeden
Niet vitale kansarme 55-plussers (35,4%) Onder de groep niet vitale kansarme 55-plussers vallen vooral vrouwen, alleenstaand (31,5%) in de leeftijdscategorie 65-plus met een lage opleiding (93%) en een laag inkomen (alleen AOW 51,1%). Zij hebben een matige tot slechte gezondheid met meer dan twee chronische aandoeningen (88,8%) die beperkingen geven in de dagelijkse levensverrichtingen. Er is sprake van een ongezonde manier van leven doordat ze onvoldoende bewegen en vaker obesitas hebben. Er is een verhoogd risico op eenzaamheid en angst/depressie.
maar ook voortijdige sterfte (RIVM, 2006). In tabel 4.6 zijn de omgevingsfactoren samengevat. Het buitenmilieu omvat factoren als lucht- en waterverontreiniging, geluid en straling (UV-straling). Twee belangrijke componenten zijn fijn stof en ozon. Deze componenten zijn gerelateerd aan hart- en vaatziekten en luchtwegklachten. Fijn stof is een graadmeter voor de mate van deeltjesvormige luchtverontreiniging. Deeltjesvormige luchtverontreiniging is een weinig specifieke verzamelnaam voor inhaleerbare deeltjes die als verontreiniging in de lucht voorkomen. Fijn stof dringt door tot in de longen en kan al in relatief lage concentraties klachten veroorzaken. Door ozon neemt de ernst, duur en frequentie van luchtwegklachten toe. Blootstelling aan stikstofdioxide kan lijden tot afname van de longfunctie. Geluidsoverlast kan leiden tot hinder, slaapverstoring, een verminderd prestatievermogen en een verhoogde bloeddruk (via lichamelijke stressreacties). Langdurige blootstelling aan UV-straling kan leiden tot huidkanker (De Hollander et al., 2006). Veel (Zuid-Limburgse) woningen hebben een binnenmilieuprobleem Gemiddeld brengen Nederlanders ongeveer 85% van de tijd in gebouwen door, waarvan ongeveer 70% in de eigen woning (Passchier-Vermeer, 2001). De binnenlucht in gebouwen is over het algemeen aanzienlijk slechter dan de buitenlucht. Roken is de sterkste vervuiler van de binnenlucht. Tabaksrook bestaat uit duizenden chemische stoffen, waarvan er meer dan veertig kankerverwekkend zijn (Houweling, 2005). Ook versterkt roken de kans op kanker door straling van radon uit de bodem en bouwmaterialen (Passchier-Vermeer, 2001). Daarnaast spelen ook andere bronnen van verontreiniging een rol zoals de gebruikte materialen, de inrichting, geisers, geringe luchtverversing en het houden van huisdieren. Ten slotte kunnen weersomstandigheden en emissies van bronnen buiten het gebouw, bijvoorbeeld het verkeer, het binnenmilieu mede bepalen. Bij volwassenen neemt de kans op astmaklachten in vochtige woningen toe met een factor 1,5 tot 2. Het is niet duidelijk welke specifieke stoffen in vochtige woningen verantwoordelijk zijn voor deze gezondheidseffecten. Mogelijk spelen allergenen van huisstofmijten en schimmels een belangrijke rol. Huisstofmijten en schimmels groeien goed op vochtige plaatsen. Een reactie kan verschillende klachten met zich meebrengen, zoals neusverstopping, snotteren, jeukende en tranende ogen. Ook kunnen huidreacties optreden en klachten van astmapatiënten, zoals benauwdheid, verergeren (Houweling, 2005). In 31% van de woningen in Zuid-Limburg is sprake van schimmel- of vochtplekken (zie tabel 4.6). Ventilatie in woningen en scholen onvoldoende In Zuid-Limburg wordt in de woonkamer en slaapkamer respectievelijk in 69 en 53% van de gevallen onvoldoende geventileerd (zie tabel 4.6). Ook op scholen ontbreekt vaak voldoende ventilatie, hetgeen van invloed is op de leerprestaties van kinderen. Luchtverversing draagt
63
Een gezonde kijk op Zuid-Limburg
Tabel 4.6: Omgevingsfactoren in Nederland en Zuid-Limburg: huidige situatie en landelijke trends (Bron: Nationaal Kompas Volksgezondheid; Milieu & Natuurcompendium; Volwassenenmonitor GGD Zuid Limburg 2009) Omgevingsfactoren
Omvang van het probleem
Landelijke trend
Radon
In alle Nederlandse woningen komt radon voor. Gemiddelde radonwaarde voor het hele woningbestand: 23 Bq/m3.
Ongunstig: stijging van 19 Bq/m3 in 1969 tot 23 Bq/m3 in 2003.
Schimmel/vocht
In 2009 was in 31% van de woningen in de Zuid-Limburg sprake van schimmel- of vochtproblemen (Nederland <20%).
Onvoldoende ventilatie
In 69% van de woonkamers en 53% van de slaapkamers van de woningen in de Zuid-Limburg werd in 2009 onvoldoende geventileerd. Ook op scholen wordt onvoldoende geventileerd (Nederland 80% van de scholen).
Fysieke omgeving: Binnenmilieu
Fysieke omgeving: Buitenmilieu Fijn stof
In 2005 lag de grootschalige fijn stofconcenGunstig: zowel de kort- als langdurende tratie in Nederland beneden de grenswaarde blootstelling aan fijn stof nemen af (begin (daggemiddelde concentratie van 50 µg/m3 mag jaren negentig tot 2003). maximaal 35 keer worden overschreden).
Ozon
In 2005 lag de grootschalige ozonconcentratie in Nederland beneden de streefwaarde (de 8-uursgemiddelde concentratie van 120 µg/ m3 mag maximaal op 25 dagen per jaar worden overschreden).
Constant: in de eerste helft van de jaren negentig zijn de ozonconcentraties sterk afgenomen. De laatste jaren laten geen verdere daling zien doordat o.a. de emissie in het buitenland en de scheepvaart is toegenomen.
Stikstofdioxide
In 2005 lag de grootschalige stikstofdioxideconcentratie in Nederland beneden de norm (jaargemiddelde concentratie van 40 µg/m3).
Gunstig: afname door maatregelingen bij verkeer, industrie en energie. Wordt voor een deel teniet gedaan door toename aantal gereden kilometers.
UV-straling
Risicogroepen waarvoor blootstelling twee tot drie keer hoger is dan gemiddeld: patiënten met UV-therapie, zonnebankgebruikers, buitenwerkers, zonaanbidders.
Ongunstig: De UV-straling in Nederland lag de afgelopen twee decennia boven het niveau van 1980. In 2002 was de UV-jaardosis ruim 7% hoger dan in 1980. Deze toename is niet meer zo sterk als in het midden van de jaren negentig.
Geluidshinder
Totaal: 60% (27% ernstig) Wegverkeer <50 km: 27% (8% ernstig) Wegverkeer >50 km: 14% (3% ernstig) Vliegtuigen: 27% (8% ernstig) Bromfietsen/scooters: 38% (13% ernstig) Treinen: 5% (1% ernstig) Bedrijven/industrie: 8% (2% ernstig) Buren: 22% (7% ernstig) Ander bronnen: 13% (4% ernstig) (Volwassenenmonitor, GGD Zuid Limburg, 2009)
Ernstige hinder door het geluid van wegverkeer neemt sinds 1993 toe. De ernstige hinder door vliegtuigen en treinen blijft sinds 1993 ongeveer gelijk. Voor bedrijven/industrie en buren is geen duidelijke trend aan te geven (Bron: www. nationaal kompas.nl)
64
Factoren die de gezondheid beïnvloeden
Omgevingsfactoren
Omvang van het probleem
Landelijke trend
Geurhinder
Totaal: 28% (9% ernstig) Wegverkeer: 11% (3% ernstig) Vliegtuigen: 6% (2%) Bedrijven/industrie: 7% (2% ernstig) Landbouw/veeteelt: 8% (1% ernstig) Openhaarden/allesbranders: 11% (3% ernstig) Andere bronnen: 6% (2% ernstig) (Volwassenenmonitor, GGD Zuid Limburg, 2009)
In de periode 1990-2008 is er een dalende trend voor geurhinder van verkeer, industrie en landbouw. Geurhinder door open haarden/ allesbranders is stabiel (Bron: CBS, 2008).
Hinder door stof, roet of rook
Geen landelijke gegevens bekend. Totaal: 22% (8% ernstig) Wegverkeer: 11% (4% ernstig) Vliegtuigen: 4% (2% ernstig) Bedrijven/industrie: 7% (3% ernstig) Open haard/allesbrander: 9% (3% ernstig) (Volwassenenmonitor, GGD Zuid Limburg, 2009)
Slaap verstoord door geluid
Totaal: 35% (27% ernstig) Wegverkeer >50 km: 6% (2% ernstig) Wegverkeer <50 km: 13% (4% ernstig) Vliegtuigen:10% (4% ernstig) Bromfietsen/scooters: 21% (7% ernstig) Treinen: 2% (1% ernstig) Bedrijven/industrie: 4% (1% ernstig) Buren: 14% (5% ernstig) Andere bronnen: 9% (3% ernstig) (Volwassenenmonitor GGD Zuid Limburg, 2009)
Grootste (milieu) problemen in uw buurt
De volgende milieuproblemen worden door de inwoners van Zuid-Limburg als grootste ervaren in de buurt: Hondenpoep: 49% Rommel op straat: 35% Geluidsoverlast: 26% Slecht onderhoud wegen/groen: 24% (Volwassenenmonitor, GGD Zuid Limburg, 2009)
Ernstige slaapverstoring door het geluid van wegverkeer, bedrijven/industrie en buren is in de periode 1998-2003. toegenomen. Ernstige slaapverstoring door treinen en vliegtuigen is gelijk gebleven (Bron: Franssen, 2004).
bij aan een gezond en behaaglijk binnenmilieu. En dat bevordert het leerproces. Ook het ziekteverzuim onder zowel de leerlingen als de leerkrachten is lager in een goed geventileerde school. Dit is deels toe te schrijven aan vermindering van het aantal ziektekiemen als er meer geventileerd wordt (Schuthof, 2006). Beperkt aantal overschrijdingen luchtkwaliteit door wegverkeer Net als in de rest van Nederland voldoet de luchtkwaliteit in de grotere steden zoals Maastricht, Heerlen en Sittard-Geleen voor wat betreft fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) niet overal aan de norm. Het Besluit Luchtkwaliteit 2005 verplicht deze gemeenten daarom tot het maken van een jaarlijkse rapportage luchtkwaliteit, waarin wordt berekend op welke locaties langs gemeentelijke wegen de luchtkwaliteitsnormen voor PM10 of NO2 worden overschreden en welke maatregelen ter verbetering worden onderzocht. Op drukke verkeerslocaties zijn de NO2-concentraties vaak hoger dan wettelijk is toegestaan, dit is een landelijk verschijnsel (Provincie Limburg, 2009).
65
Een gezonde kijk op Zuid-Limburg
PM10 (µg/m3) < 18 18 - 20 20 - 22 22 - 24 24 - 26 > 26
Figuur 4.4: Grootschalige fijn stofconcentratiekaart (Bron: PBL, 2010)
Gezondheidseffecten door de uitstoot van zware industrie niet goed in beeld Zuid-Limburg heeft zware industrie, zoals de chemiebedrijven op Chemelot. Daarnaast hebben de industrie van het Ruhrgebied, Luik en Antwerpen invloed op de luchtkwaliteit in Zuid-Limburg. In figuur 4.4 en 4.5 staan de grootschalige concentratiekaarten voor respectievelijk fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2). In Zuid-Limburg worden de normen regionaal niet overschreden. Niet alle bronnen zijn meegenomen in de concentratiekaarten en deze geven een grootschalig beeld waardoor plaatselijk de concentratie beduidend hoger kan zijn doordat een bedrijf zich in de buurt bevindt. Beeld van geluidsbelasting in Zuid-Limburg nog niet compleet Mensen ervaren geluid van vlieg-, weg- en railverkeer als hinderlijk vanaf ongeveer 45 dB(A). Bij de meeste provinciale wegen en steden ligt de belasting doorgaans tussen de 45 en 65 dB(A). Wanneer de belasting boven de 65 dB(A) uitkomt, wordt dit als zeer hinderlijk ervaren. Dit is het geval bij snelwegen en vooral bij vliegvelden met hun aanvliegbanen. Ruim 30% van het oppervlak en circa 75% van de woningen in Nederland ondervindt een gecumuleerde geluidbelasting door weg-, rail- en vliegverkeer van meer dan 50 dB(A), de norm voor geluidbelasting bij nieuwbouwwoningen (Passchier-Vermeer, 2006). Voor Limburg is deze respectievelijk 40% en 70%. Het beeld is op sommige locaties niet compleet. Zo is bijvoorbeeld de bijdrage van het industrielawaai niet in deze cijfers meegenomen. Ook de bijdrage van bromfietsen ontbreekt. Geluidshinder groot probleem in Zuid-Limburg Geluidshinder geeft aan hoeveel last mensen ondervinden van een bepaald geluid in de woon- of werkomgeving. De mate waarin iemand zich gehinderd voelt, hangt samen met de karakteristieken van het geluid, bijvoorbeeld intensiteit, frequentie, duur en beteke-
66
Factoren die de gezondheid beïnvloeden
NO2 (µg/m3) < 10 10 - 15 15 - 20 20 - 25 25 - 30 30 - 35 > 35
Figuur 4.5: Grootschalige stikstofdioxide (Bron: PBL, 2010)
nis. Daarnaast spelen ook individuele eigenschappen een rol, zoals geluidsgevoeligheid, angst voor en houding ten opzichte van de geluidsbron en de mate waarin men meent invloed op de situatie te hebben. Blootstelling aan geluid kan hinder en slaapverstoring veroorzaken en kan leiden tot een verminderd prestatievermogen. Ook blootstelling aan geluid via lichamelijke stressreacties kan leiden tot een verhoogde bloeddruk en hart- en vaatziekten (Passchier-Vermeer, 2005). Van de volwassenen in Zuid-Limburg wordt 26% ernstig gehinderd door geluid (gezamenlijk voor alle geluidsbronnen). De belangrijkste bronnen van geluidshinder zijn in deze regio bromfietsen/scooters (13%), wegverkeer (8%), vliegtuigen (8%) en buren (7%). Opvallend zijn de hoge percentages ernstig geluidgehinderden door vliegtuigen in de gemeenten Brunssum (26%), Onderbanken (66%) en Schinnen (36%) (Volwassenenmonitor GGD Zuid Limburg, 2009) (figuur 4.6). Dit is te wijten aan het AWACS-vliegverkeer afkomstig van de NAVO-vliegbasis in Geilenkirchen (zie tekstblok 4.3). Tekstblok 4.3: Veel hinder door AWACS-vliegverkeer Op ongeveer twee kilometer van de gemeente Onderbanken, in Geilenkirchen, ligt een NAVOvliegbasis waarop AWACS-vliegtuigen gestationeerd zijn. De AWACS-toestellen vliegen vooral overdag, op werkdagen tussen 8.00 en 22.00 uur. Het aantal nacht- en weekendvluchten is beperkt. In eerdere studies uitgevoerd door de GGD Zuid Limburg werd ook al geconstateerd dat de bewoners in de regio veel milieuhinder als gevolg van het AWACS-vliegverkeer ervaren (Gielkens-Sijstermans et al., 2005). Ook de huidige cijfers laten zien dat de milieuhinder hoog is (Bron: Volwassenenmonitor GGD Zuid Limburg, 2009).
67
Een gezonde kijk op Zuid-Limburg
Voerendaal Valkenburg aan de Geul Vaals Stein Sittard-Geleen Simpelveld Schinnen Onderbanken Nuth Meerssen Margraten Maastricht Landgraaf Kerkrade Heerlen Gulpen-Wittem Eijsden Brunssum Beek 0
10
20
30
40
50
60
70
percentage overig
bedrijven/industrie
verkeer < 50 km/u
bromfietsen/scooters
vliegtuigen
verkeer > 50 km/u
buren
treinen
Figuur 4.6: Percentage ernstige geluidshinder per geluidsbron en gemeente (Bron: Volwassenenmonitor GGD Zuid Limburg 2009)
Slaapverstoring door geluid Slaapverstoring is een belangrijk nadelig effect van geluid. Slaapverstoring door blootstelling aan nachtelijk geluid kan ook leiden tot secundaire effecten, de zogeheten ‘after effects’. Dit zijn effecten die de dag na de nachtelijke blootstelling gemeten kunnen worden, terwijl de betreffende persoon wakker is. Voorbeelden hiervan zijn een verminderde ervaren slaapkwaliteit, meer vermoeidheid, depressieve stemming en verminderde prestatie. Van de volwassenen in Zuid-Limburg wordt gemiddeld 27% ernstig gestoord in hun slaap (zie tekstblok 4.3). De belangrijkste bronnen van slaapverstoring (‘s nachts en overdag) in deze regio zijn bromfietsen/scooters (7%), wegverkeer (4%), vliegtuigen (4%) en buren (5%) (Volwassenenmonitor GGD Zuid Limburg, 2009).
68
Factoren die de gezondheid beïnvloeden
Meeste geurhinder in Zuid-Limburg door open haard en wegverkeer Blootstelling aan geurstoffen in de buitenlucht kan leiden tot hinder. In hoeverre een geurwaarneming als hinderlijk wordt ervaren hangt af van diverse factoren, hieronder vallen kenmerken van de blootstelling (concentratie, duur en frequentie van geurwaarneming), aard en karakter van de geur en persoonskenmerken van de waarnemer, zoals de sociaaleconomische status. Geurhinder kan net zoals geluidshinder leiden tot gezondheidsproblemen (Doorn, 2002). Deze gezondheidsproblemen ontstaan doorgaans indirect uit de ondervonden stress en zijn aspecifiek van aard, bijvoorbeeld hoofdpijn en misselijkheid. Van de volwassenen in Zuid-Limburg wordt gemiddeld 9% ernstig gehinderd door geur (gezamenlijk voor alle geurbronnen) (Volwassenenmonitor GGD Zuid Limburg, 2009). Wegverkeer (3%) en open haarden/allesbranders (3%) zijn de belangrijkste geurbronnen in deze regio. Vliegtuigen zijn in de gemeenten Brunssum (7%), Onderbanken (30%) en Schinnen (8%) de belangrijkste geurbron (zie tekstblok 4.3).
4.4 Verschillen in voorkomen van ongezond gedrag Regionale en lokale verschillen in het voorkomen van ongezond gedrag in de regio biedt mogelijkheden om het lokale gezondheidsbeleid te versterken. Grote verschillen in leefstijlfactoren tussen gemeenten In tabel 4.7 worden de hoogste en laagste prevalentiecijfers in Zuid-Limburg weergegeven van belangrijke gezondheidsbepalende leefstijlfactoren, uitgesplitst naar leeftijdscategorie. Bij het prevalentiecijfer wordt tevens aangegeven welke Zuid-Limburgse gemeenten de hoogste dan wel laagste prevalentie heeft op een bepaalde leefstijlfactor. De prevalentiepercentages zijn afgerond naar hele getallen. Bij zowel jongeren, volwassenen als ouderen laten bijna alle leefstijlfactoren verschillen tussen gemeenten zien. Grote verschillen worden er waargenomen ten aanzien van niet dagelijks ontbijten, roken en overmatig alcohol gebruik. Bij de jongeren zijn er daarnaast ook verschillen in overgewicht, de beweegnorm en alcoholgebruik. De diverse verschillen tussen de gemeenten qua gezondheidsproblemen worden in 2010 verder uitgewerkt in een lokale rapportage per gemeente. Inzicht in lokale prevalentiecijfers van de belangrijkste gezondheidsproblemen kan gemeenten helpen het eigen gezondheidsbeleid voor de komende beleidsperiode doelgerichter vorm te geven.
4.5 De bijdrage van determinanten aan ziektelast Ongezond gedrag en ongunstige persoonsgebonden factoren veroorzaken gezondheidsverlies. In de Volksgezondheid Toekomst Verkenning (Hoeymans et al.,2006) is een schatting gemaakt van de ziektelast die in Nederland wordt veroorzaakt door tien factoren van ongezond gedrag en ongunstige persoonsgeboden factoren (zie tekstblok 4.4 voor de berekening). Welk deel van de ziektelast wordt bepaald door ongezond gedrag en ongunstige persoonsgebonden factoren kan (nog) niet voor Zuid-Limburg apart worden gemaakt. De verwachting is dat de Nederlandse cijfers over de bijdrage van determinanten
69
Een gezonde kijk op Zuid-Limburg
Tabel 4.7: Verschillen in prevalentie van gezondheidsbepalende factoren tussen de gemeenten in de regio (Bron: Jongerenmonitor GGD Zuid Limburg 2009; Volwassenenmonitor GGD Zuid Limburg 2009; Ouderenmonitor GGD Zuid Limburg 2008) 13/14 jaar
15/16 jaar
20-54 jaar
54-74 jaar
75+ jaar
Gemeente Gemeente Gemeente Gemeente Gemeente Gemeente Gemeente Gemeente Gemeente Gemeente Hoogste
Laagste
Hoogste
Laagste
Hoogste
Laagste
Hoogste
Laagste
Hoogste
Laagste
waarde % waarde % waarde % waarde % waarde % waarde % waarde % waarde % waarde % waarde %
Overgewicht
21,0 HE
7,0 MAR
-
-
52,0 KE
37,0 HE
67,0 ME
55,0 MAR
65,0 ON
47,0 BR
Ernstig overgewicht
4,0 HE
0,0 MAR
-
-
15,0 SC
6,0 NU
20,0 LA
10,0 VAL
18,0 ON
12,0 HE, LA, SC, SI, VAL
Onvoldoende groenten
59,0 VA, BR
47,0 GW
63,0 SI
49,0 MAR
71,0 EIJ
57,0 VAA
68,0 ME, ST
56,0 VO
79,0 MA
64,0 GW, VAA
Onvoldoende fruit
73,0 BR
54,0 VAL
83,0 ON
67,0 SG
85,0 SI
74,0 VAA
66,0 KE
55,0 VO
65,0 SI
45,0 SC
Niet dagelijks ontbijten
26,0 HE
8,0 BE
31,0 KE
11,0 MAR
28,0 BR
13,0 VO
11,0 MA, ON
4,0 MAR
8,0 KE
1,0 BR, ON
Voldoet niet aan beweegnorm
28,0 HE
6,0 SI
39,0 ST
20,0 MAR
44,0 HE
30,0 BE, MAR
38,0 BR
23,0 ST
70,0 BR
51,0 EIJ
Roken
16,0 SI
4,0 ON
26,0 EIJ, LA
14,0 BE, ST
37,0 BR
19,0 BE
30,0 KE
15,0 VO
14,0 KE, LA, MA
7,0 ST
Alcoholgebruik3,4
35,0 VA
20,0 ON
80,0 MAR
59,0 KE
90,0 GW, VO
76,0 KE
87,0 SC
76,0 KE, SI
68,0 MAR
50,0 SI, ST
9,0 0,0 2,0 ME, VAL, ON, VO, SI, BE, EIJ, GW, MAR SC VA
3,0 BR
12,0 EIJ, MA, SG
4,0 LA
16,0 MA, EIJ
7,0 KE, SI, SG, VAA
7,0 MA
0,0 ST
Overmatig alcoholgebruik1,2
>20 glazen alcohol per week (jeugd 13/14 jarigen en 15/15 jarigen)
1
Man >21 glazen en vrouw > 14 glazen per week (volwassenen en 55-plussres)
2
Heeft afgelopen 4 weken gedronken (jeugd 13/14 jarigen en 15/15 jarigen)
3
Heeft afgelopen jaar gedronken (volwassenen en 55-plussers).
4
MA=Maastricht, SG=Sittard-Geleen, HE=Heerlen, KE=Kerkrade, LA=Landgraaf , BR=Brunssum , ST=Stein, ME=Meerssen, VAL=Valkenburg a/d Geul, BE=Beek, NU=Nuth, GW=Gulpen-Wittem, MAR=Margraten, SC=Schinnen, VO=Voerendaal, EIJ=Eijsden, SI=Simpelveld, VAA=Vaals, ON=Onderbanken, ZL=Zuid-Limburg, NL=Nederland.
aan ziektelast niet wezenlijk zal afwijken van de regionale cijfers. In Nederland is roken de belangrijkste enkelvoudige oorzaak van ziekte en sterfte (tabel 4.8). Roken veroorzaakt 21% van de verloren levensjaren, 7% van verloren kwaliteit van leven en 13% van de ziektelast in DALY’s. Dit wordt vooral veroorzaakt door longkanker (vroegtijdige sterfte), COPD en coronaire hartziekten (sterfte, ziekte). Ook overgewicht en hoge bloeddruk dragen flink bij aan ongezondheid, vooral in de vorm van diabetes mellitus, coronaire hartzieken en beroertes. Opvallend is de grote bijdrage van overgewicht aan de ziektelast, bijna 10%. Deze grote bijdrage heeft voor een groot deel te maken met de hoge prevalentie van diabetes mellitus, waarvoor overgewicht (evenals lichamelijke inactiviteit) een risicofactor is.
70
Factoren die de gezondheid beïnvloeden
Tabel 4.8: Bijdrage van belangrijkste leefstijlfactoren en persoonsgebonden factoren aan ongezondheid (in % van het totale aantal jaarlijks verloren levensjaren, de verloren kwaliteit van leven en ziektelast in DALY’s) in de Nederlandse bevolking van 20 jaar en ouder (Bron: Hoeymans et al.,2006) Risicofactor
Verloren levensjaren (%)
Verloren kwaliteit van leven (%)
Ziektelast in DALY’s (%)
Roken
20,9
7,1
13,0
Verhoogde bloeddruk
10,8
5,6
7,8
Overgewicht
5,8
12,7
9,7
Lichamelijke inactiviteit
4,9
3,5
4,1
Te weinig fruit
3,9
1,4
2,4
Te weinig groenten
2,0
0,8
1,4
Te weinig vis
3,3
1,7
2,3
Te veel verzadigd vet
0,9
0,6
0,8
Verhoogd cholesterolgehalte
3,3
2,2
2,7
Alcoholgebruik
2,7
5,4
4,5
Tekstblok 4.4: Het berekenen van aan gedrag toe te schrijven ziektelast Het belang van leefstijl voor onze gezondheid kan zichtbaar worden gemaakt door het eraan toe te schrijven gezondheidsverlies te schatten. De ziektelast in Nederland is te berekenen door in eerste instantie de fractie van de ongezondheid die toewijsbaar is aan een determinant te berekenen. Daarbij wordt eerst gekeken welke fractie van de nieuwe gevallen van chronische aandoeningen in een jaar kan worden toegeschreven aan een risicofactor. Dit wordt het populatieattributieve risico (PAR) genoemd. De PAR is een functie van het vóórkomen van ongezond gedrag in een populatie en de mate waarin dat gedrag de kans op een ziekte doet toenemen. Voor deze fractie van nieuwe gevallen wordt de bijbehorende ziektelast berekend. Dat gebeurt door voor de nieuwe gevallen het gemiddelde aantal verloren voor gezondheid gewogen levensjaren (DALY’s) te schatten. De DALY’s is daarbij de som van de verloren levensjaren door vroegtijdige sterfte en de jaren in ziekte doorgebracht, gewogen voor de ernst ervan. (Bron: De Hollander et al., 2006)
Fysiek milieu medeverantwoordelijk voor de totale ziektelast Volgens recente schattingen kan ongeveer 2 tot 5% van de totale ziektelast in Nederland aan het fysieke milieu worden toegeschreven. Deze schatting is gebaseerd op het milieu gerelateerde gezondheidsverlies dat wordt veroorzaakt door korte termijn luchtveront reiniging (fijn stof, ozon), geluid, straling (ultraviolette straling en radon) en vocht in huizen. Inclusief de relatief onzekere effecten van lange termijnblootstelling aan fijn stof kan het zelfs om iets meer dan 10% gaan. Van de onderzochte milieufactoren dragen vooral langdurige blootstelling aan fijn stof, geluid en ultraviolette straling mogelijk belangrijk bij aan de milieugerelateerde ziektelast (MNP, 2008a). Naast gezondheidsklachten en hinder brengt confrontatie met milieuvervuiling (onder andere via de media), gevoelens met zich mee van onveiligheid en vervreemding, zich ongezond voelen en bezorgd zijn (over bijvoorbeeld de voedselveiligheid). De samenleving stelt de laatste jaren in toenemende mate vragen over milieurisico’s waarvan de gezondheids
71
Een gezonde kijk op Zuid-Limburg
effecten nog onvoldoende bekend zijn. Denk hierbij aan zendmasten, mobiele telefoons, nanotechnologie, voedselveiligheid, hormoonontregelende stoffen (oestrogenen) en genetisch gemodificeerde organismen (MNP, 2008b).
4.6 Naar een gezonde samenleving Leefstijl krijgt via de landelijke, regionale en lokale speerpunten in beleid veel aandacht. De omgeving is even belangrijk vanwege het (in)directe effect op gezondheid. Ook het feit dat gedrag veel clustert, benadrukt dat gedrag niet op zich staat. Gezond leven in een gezonde omgeving staat centraal. Vaak wordt gezond leven gezien als een individuele verantwoordelijkheid en wordt de verantwoordelijkheid voor een gezonde omgeving vooral neergelegd bij de overheid en het maatschappelijk middenveld. Bij gedragsbeïnvloeding speelt de persoonlijke levensvrijheid een grote rol, daar is de invloed van de overheid beperkt. Dit kan wel, als anderen schade ondervinden van iemands gedrag, er opvoedingssituaties in het geding zijn of mensen door verkeerde informatie ‘verkeerde keuzes‘ maken. Voor een gezonde samenleving is het belangrijk om ook aandacht te besteden aan de maatschappelijke kansen en bedreigingen van de volksgezondheid. Denk hierbij aan het welvaartsniveau en de welvaartsverdeling, de kloof tussen laag- en hoogopgeleiden en het daaruit voortkomende verschil tussen kansarme en kansrijke mensen. Voor de effectiviteit van preventie en beleid is het van belang ook oog te hebben voor de maatschappelijke oorzaken en sociaal-culturele dimensie van volksgezondheidsproblemen. Voor professionals in het veld geldt hetzelfde. Uitsluitend focussen op gedrag- en leefstijlinterventies of omgevingsmaatregelen is onvoldoende. Het gaat er ook om mensen in staat te stellen mee te doen in de samenleving. Verbreding naar dit maatschappelijke perspectief opent mogelijkheden om anders naar de betekenis van gezondheid te kijken. Gezondheid is niet alleen belangrijk voor mensen, maar ook voor de samenleving (Van der Lucht & Polder, 2010).
72
Zorg en veiligheid in Zuid-Limburg
5
Zorg en veiligheid in Zuid-Limburg
Kernboodschappen Goede beschikbaarheid van voorzieningen in Zuid-Limburg Zuid-Limburg is een dichtbevolkte en relatief compacte regio. De voorzieningen voor de (gezondheids)zorg in Zuid-Limburg zijn over het algemeen goed bereikbaar en in voldoende mate aanwezig. Ziekenhuizen zijn binnen een acceptabele reistijd bereikbaar en ook de ambulances in Zuid-Limburg kunnen tijdig ter plaatse zijn bij behoefte aan spoedeisende hulp. Hoogste individuele Wmo-lasten in Zuid-Limburg De samenstelling van de Zuid-Limburgse bevolking gaat gepaard met hoge zorgkosten. Hoewel het grootste percentage ouderen zelfstandig functioneert en geen beroep doet op professionele hulp, zijn het toch vooral de ouderen die een grote druk leggen op de zorgkosten. Ouderen hebben over het algemeen meer zorg nodig dan volwassenen. Zuid-Limburg, met een groot percentage ouderen, heeft de hoogste begrote lasten van de individuele Wmo-voorzieningen van Nederland. Veel onveiligheid in Zuid-Limburg Zuid-Limburg kent veel onveiligheid. In Zuid-Limburg zijn veel mensen slachtoffer van criminaliteit en is er veel verkeersoverlast. Jongeren veroorzaken veel overlast in ZuidLimburg en de leefbaarheid in de woonbuurt gaat sneller achteruit dan elders in het land. Toch gaan deze ongunstige cijfers niet gepaard met een groter gevoel van onveiligheid ten opzichte van de rest van Nederland.
5.1 Inleiding De wetenschap dat mensen klaarstaan die medische hulp kunnen leveren als het nodig is, geeft een groot gevoel van veiligheid en onbezorgdheid. Dit gevoel is van grote maatschappelijke betekenis. Er is medische bijstand als ons wat overkomt. Bij acute problemen is snel een ambulance aanwezig. In heel Nederland is 24 uur per dag de nabijheid van spoedeisende hulp gegarandeerd. Voor minder acute problemen staat de huisarts voor ons klaar, ook buiten kantooruren. Ook met sluimerende problemen kan men terecht bij de gezondheidzorg. Er kan iets worden gedaan aan staar, kiespijn, versleten knieën en organen die het laten afweten. Kortom, de gezondheidszorg is een zeer belangrijke voorziening in onze maatschappij die ons welbevinden aanzienlijk verhoogt (Westert & Verkleij, 2006). Niet alleen de gezondheidszorg draagt bij aan een verhoging van het gevoel van welbevinden. Ook veiligheid is een belangrijke graadmeter voor het welbevinden. Het gevoel dat mensen veilig zijn in hun eigen woning en leefomgeving is daarmee van invloed op de gezondheid. In dit hoofdstuk worden de belangrijkste aspecten op het gebied van gezondheidzorg en veiligheid toegelicht. In paragraaf 5.2 wordt de gezondheidszorg in Zuid-Limburg beschreven. Daarna staan maatschappelijke ondersteuning en extramurale zorg centraal in paragraaf
73
Een gezonde kijk op Zuid-Limburg
5.3. Paragraaf 5.4 gaat in op leefbaarheid en buurtproblemen gerelateerd aan – het gevoel van – veiligheid.
5.2 Gezondheidszorg in Zuid-Limburg Steeds meer samenwerking in de curatieve zorg De curatieve sector is primair gericht op het genezen van zieke mensen. Van oudsher wordt in deze sector onderscheid gemaakt tussen eerste- en tweedelijnszorg. Eerstelijnszorg is de zorg die rechtstreeks toegankelijk is, dus zonder verwijzing. De belangrijkste vertegenwoordigers van deze (somatische) zorglijn zijn de huisarts, verloskundige, fysiotherapeut, apotheker en tandarts. Tweedelijnszorg bestaat uit ziekenhuizen en het grootste deel van de geestelijke gezondheidszorg. Voor toegang tot de tweedelijnszorg is in principe een verwijzing van de huisarts nodig. De ontwikkelingen in de zorgverlening zijn zodanig, dat gestreefd wordt naar het optimaliseren van de samenwerking tussen de eerste- en tweedelijn; vaak in de vorm van ketenzorg. Er wordt gestreefd naar een aaneensluitende keten van diagnostiek, behandeling, verpleging, verzorging en revalidatie rondom een bepaald ziektebeeld (zie tekstblok 5.1). Ook fysiek zien we een nauwere samenwerking tussen disciplines in bijvoorbeeld multifunctionele gebouwen en groepspraktijken. Noch de gemeenten, noch de provincie hebben een directe verantwoordelijkheid voor de curatieve sector. De beleidsmogelijkheden van beide overheden liggen vooral op het gebied van aanbod en toegankelijkheid van zorg. De gemeenten en provincie kunnen de voorwaarden scheppen voor een goede toegang tot de zorg in de wijk, gemeente en regio (Eysink & Poos, 2008). Tekstblok 5.1: GOUD legt een verbinding tussen preventie en curatie In de regio Maastricht-Heuvelland en Parkstad is in 2008, met subsidie van de Provincie Limburg, gemeenten en Robuust, het project GOUD ontwikkeld. Initiatiefnemers zijn de GGD Zuid Limburg, gemeente Maastricht, twee huisartsenorganisaties (RHZ en HOZL) en het Huis voor de Zorg. GOUD staat voor gezond oud in Limburg (www.goudlimburg.nl). Dit project kent twee doelstellingen: 1. Het ontwikkelen van een methodiek van vroegsignalering waarmee zorgverleners beter en eerder zicht krijgen op ouderen in een (mogelijke) kwetsbare positie. 2. Het leggen van verbindingen in zorgnetwerken om een passend (samenhangend) aanbod te creëren dat is afgestemd op de individuele behoefte van de oudere. Om deze doelstellingen te behalen is een patiëntgerichte aanpak nodig, waarbij professionals binnen de preventieve en de curatieve sector samenwerken en een brug bouwen tussen nulde-, eerste- en tweedelijnsgezondheidszorg. Daarnaast is samenwerking met zorg- en hulpverleningsnetwerken gerelateerd aan onder andere de leefgebieden wonen, welzijn, zorg en veiligheid van belang. (Bron: Wijnands-Hoekstra & Frederix, 2010)
Toegankelijkheid van de zorg van invloed op de gezondheid Het belang van de gezondheidszorg in de zin zoals het in de inleiding van dit hoofdstuk is bedoeld, bestaat vanzelfsprekend alleen als aan een aantal voorwaarden wordt voldaan. De zorgvoorzieningen moeten niet alleen beschikbaar, maar ook toegankelijk zijn (Westert & Verkleij, 2006). Wanneer burgers afzien van benodigde zorg vanwege bijvoorbeeld
74
Zorg en veiligheid in Zuid-Limburg
financiële problemen of wanneer burgers te ver moeten reizen om de benodigde zorg te ontvangen, kan dit hun gezondheid in meer of mindere mate schaden. Dit is mede afhankelijk van de ernst van de gezondheidsproblemen en de aantallen keren en de typen zorg waarvan zij afzien. Een belangrijk uitgangspunt van het Nederlandse gezondheidssysteem en de meeste andere Europese gezondheidszorgsystemen is dat er een rechtvaardige verdeling van beschikbare voorzieningen voor de gehele bevolking moet zijn (gelijke toegankelijkheid). Toegankelijke zorg betekent dat personen die zorg nodig hebben, op tijd en zonder grote drempels toegang hebben tot de zorgverlening. De toegankelijkheid van zorg kan door tal van factoren beperkt worden. Bijvoorbeeld door wachtlijsten, het ontbreken van voorzieningen, personeelstekorten, een grote geografische afstand of door financiële, sociale en culturele belemmeringen. Zorg kost geld: daarom is wettelijke en feitelijke toegankelijkheid van ziektekostenverzekeringen een voorwaarde voor een goede toegankelijkheid van de zorg zelf. Daarnaast is de keuzevrijheid van zorg een belangrijke waarde. Het betekent dat burgers zelf kunnen kiezen hoe ze tegen ziektekosten verzekerd willen zijn en door wie of hoe de zorg wordt verleend. De toegankelijkheid van de gezondheidszorg is in Nederland een sterk punt (zie tekstblok 5.2). Nederland heeft in vergelijking met een zestal andere rijke landen het kleinste percentage burgers en chronisch zieken dat wel eens afziet van een bezoek aan een arts vanwege de kosten (Westert & Verkleij, 2006).
5.2.1 Toegankelijkheid eerstelijns- en tweedelijnszorg Gemiddeld aantal huisartsen in Zuid-Limburg Huisartsen vormen de spil van de eerstelijnszorg. De huisarts is het eerste aanspreekpunt voor mensen met vragen of problemen over gezondheid en ziekte. De huisarts biedt diagnostische, therapeutische en preventieve medische zorg. Steeds meer huisartsen werken in de praktijk samen met één of meer collega’s. In Nederland bracht 72,8% van de burgers in het afgelopen jaar een bezoek aan de huisarts. In Zuid-Limburg ligt dit percentage op 76,4% (CBS-POLS). De gemiddelde huisartsendichtheid kent in Nederland weinig verschillen. Gemiddeld is er per 2.322 inwoners één fte huisarts beschikbaar. In Limburg is per 2.269 inwoners één huisarts beschikbaar. Bijna iedereen in Nederland heeft een huisarts binnen vijftien minuten van het woonadres. Buiten kantooruren (avond, nacht, weekend) bieden drie centrale huisartsenposten (HAP) in Zuid-Limburg huisartsenzorg. In iedere gemeente in Zuid-Limburg bevindt zich minimaal één openbare apotheek waar geneesmiddelen – al dan niet receptplichtig – verkrijgbaar zijn (CBS-POLS 2004-2007). Veel fysiotherapeuten in Zuid-Limburg Zuid-Limburg heeft in vergelijking met de rest van Nederland een gemiddeld aantal tandartsen. Ook het aantal verloskundigen in Zuid-Limburg is gemiddeld. Zuid-Limburg kent met één fte fysiotherapeut per 1.078 inwoners een relatief grote capaciteit. Het landelijk gemiddelde ligt op 1.246 inwoners per fte. Het gebruik van deze zorgvoorzieningen in Zuid-Limburg is vergelijkbaar met het landelijk gemiddelde. In Zuid-Limburg maakt jaarlijks 16,9% van de inwoners gebruik van fysiotherapie. Dit percentage wijkt niet significant af
75
Een gezonde kijk op Zuid-Limburg
Tekstblok 5.2: Wachttijden en bereik niet altijd optimaal Ondanks de goede toegankelijkheid van de zorg in Nederland wijst een aantal indicatoren op een minder goede toegankelijkheid. De wachttijd voor behandeling in de geestelijke gezondheidszorg is voor 33 tot 35% van de cliënten langer dan de wachttijdnorm. Een kwart van de poliklinieken van ziekenhuizen geeft aan dat de wachttijd hiervoor de afgesproken norm overschrijdt. Het aantal problematisch wachtenden in de langdurige zorg bedraagt 4.500 personen en is afgelopen jaren onveranderd. De telefonische bereikbaarheid van huisartsenpraktijken, vooral tijdens kantooruren, wordt door velen als een probleem ervaren; in het geval van spoedoproepen naar de huisartsenpraktijken wordt eenderde van de oproepen niet binnen de 30-secondennorm beantwoord. (Bron: Westert & Verkleij, 2006)
van het landelijk percentage dat op 18,3% ligt. Van de Nederlanders bezoekt jaarlijks 78% de tandarts. In Zuid-Limburg is dit percentage 79% (CBS-POLS). Veel contact met ggz in Zuid-Limburg De geestelijke gezondheidszorg (ggz) biedt behandeling, zorg en begeleiding aan mensen met psychische problemen en stoornissen. Zij draagt bij aan de verbetering van de geestelijke gezondheid en kwaliteit van leven van de patiënt (RIVM, 2010). De ggz kenmerkt zich door een grote diversiteit. Iedereen kan er mee te maken krijgen, van jong tot oud, voor een korte of een langere periode. Denk hierbij bijvoorbeeld aan kinderen met een autismestoornis, iemand met een drankprobleem of schizofrenie of mensen met een depressie. Binnen de ggz kan een patiënt geholpen worden door een ggz-instelling of een vrijgevestigde psychiater of psychotherapeut in zowel de eerste- als de tweedelijnszorg (GGZ Nederland, 2010). Omdat niet alle ggz-aanbieders aangesloten zijn bij koepelorganisatie GGZ Nederland is vergelijkbaar cijfermateriaal over het aantal ggz-patiënten slechts zeer beperkt voorhanden. In tekstblok 5.3 wordt een aantal cijfers van de GGZ in Nederland gepresenteerd. Patiënten die niet in een kliniek zijn opgenomen, kunnen voor ambulante hulp terecht bij de ambulante ggz in Nederland. Hier wordt hulp geboden door psychiaters, psychologen, psychiatrisch verpleegkundigen en maatschappelijk werkers. In Zuid-Limburg bieden – naast enkele vrijgevestigde praktijken – Mondriaan Zorggroep (Heerlen en Maastricht), RIAGG Maastricht en Orbis Geestelijke Gezondheidszorg (Sittard) deze hulpverlening. Huisartsen kunnen mensen uit alle leeftijdscategorieën met lichte en complexe psychische klachten doorverwijzen naar ambulante geestelijke gezondheidszorg. Van de Nederlanders heeft afgelopen jaar 6,8% contact gehad met een regionale instelling voor ambulante hulp. In Zuid-Limburg ligt dit percentage significant hoger op 8,6% (CBS-POLS). Jaarlijks wordt één op de 20 Zuid-Limburgers opgenomen in een ziekenhuis Ziekenhuiszorg omvat medisch-specialistische hulp en daarmee samenhangende verpleging en verzorging aan patiënten. Onder deze zorg worden diagnostiek en therapie verstaan. De zorg gegeven in ziekenhuizen valt onder cure: het primair op genezing gerichte deel van de gezondheidszorg. Zuid-Limburg telt drie grote ziekenhuizen met een aanbod van zorg op vijf locaties. Dit zijn: Orbis Medisch Centrum te Sittard, Maastricht Universitair Medisch Centrum en het Atrium Medisch Centrum Parkstad met locaties in Heerlen, Brunssum en
76
Zorg en veiligheid in Zuid-Limburg
Tekstblok 5.3: De GGZ in Nederland In Nederland heeft 41% van de bevolking ooit te maken gehad met een psychische stoornis. Bijna een kwart van de volwassen burgers in Nederland (23%) heeft in het afgelopen jaar belangrijke beperkingen gehad in functioneren als gevolg van dergelijke problemen. Ondanks de aanhoudende groei van ggz-gebruik, ontvangt tweederde van de mensen geen professionele hulp. In 2007 waren de uitgaven in Nederland aan ggz ongeveer 4,5 miljard euro. Er werden 840.000 patiënten behandeld, waarvan 60% tussen de 18 en 64 jaar oud. De meest voorkomende diagnoses waren: persoonlijkheids- en gedragsstoornissen, stemmingsstoornissen en neurotische stoornissen. 218.000 patiënten waren langer dan een jaar in behandeling. De indirecte kosten van geestelijke gezondheidsproblemen zijn aanzienlijk hoger dan de directe kosten van de zorg. Van de mensen in Nederland die arbeidsongeschikt zijn, heeft ongeveer een derde een psychische aandoening. Ook circa een derde van het ziekteverzuim wordt veroorzaakt door werkdruk en werkstress. Daarnaast verminderen geestelijke gezondheidsproblemen de productiviteit. Depressie en burn-out bijvoorbeeld kenmerken zich door gebrek aan energie, moeheid en concentratiestoornissen. Naar schatting 30% van alle gezondheidsgerelateerde kosten in Europa wordt veroorzaakt door geestelijke gezondheidsproblemen. (Bron: GGZ Nederland, 2009)
Tabel 5.1: Capaciteit en gebruik van ziekenhuizen en medisch specialismen in 2009 (Bron: jaarverslagen Zuid-Limburgse ziekenhuizen, 2009) Capaciteit
Opnamen aantal patiënten*
Polikliniekbezoeken
Orbis
Ziekenhuis
667 bedden
18.446
368.115
MUMC+
715 bedden
28.372
418.232
Atrium
718 bedden
30.191
489.885
* uit de jaarverslagen is niet op te maken of de kengetallen identiek (en daarmee vergelijk-baar) zijn.
Kerkrade (zie tabel 5.1). Jaarlijks wordt in Zuid-Limburg gemiddeld 5,7% van de inwoners minimaal één keer in het ziekenhuis opgenomen. Landelijk is dit percentage 6,6%. Het aantal mensen dat jaarlijks een bezoek brengt aan een polikliniek ligt vele malen hoger. Het gebruik van de ziekenhuisvoorzieningen in 2007 is in tabel 5.2 weergegeven. Het percentage ziekenhuisopnamen in Zuid-Limburg varieert van 6,8% in Vaals tot 12,7% in Heerlen. Het lage percentage ziekenhuisopnamen in de gemeente Vaals is waarschijnlijk toe te schrijven aan de vele Duitse inwoners die geen gebruik maken van de Nederlandse gezondheidszorg en Nederlandse inwoners die gebruik maken van buitenlandse zorg. Over het algemeen worden vrouwen iets vaker in het ziekenhuis opgenomen dan mannen.
5.2.2 Bereikbaarheid acute zorg De acute zorg kan onderverdeeld worden in acute zorg die naar de patiënt toe komt (ambulance, traumahelikopter, verloskundige) en acute zorg waar de patiënt zelf naar toe gaat (spoedeisende hulp, huisartsenposten). In het verleden is gewerkt aan het zodanig
77
Een gezonde kijk op Zuid-Limburg
Tabel 5.2: Klinische ziekenhuisopnamen in 2007 (Bron: Giesbers, 2009d) Gemeente Beek Brunssum Eijsden
Totaal (%)
Mannen (%)
9,0
8,5
Vrouwen (%) 9,4
12,9
13,1
12,8
7,7
8,0
7,4
Gulpen-Wittem
10,3
10,1
10,4
Heerlen
12,7
12,4
13,1
Kerkrade
11,9
11,4
12,4
Landgraaf
12,3
12,2
12,4
Maastricht
9,6
9,3
9,8
Margraten
7,9
7,6
8,2
Meerssen
8,4
8,3
8,5
Nuth
11,1
11,8
10,3
Onderbanken
10,5
10,3
10,7
9,9
10,0
9,8
Simpelveld
11,0
11,3
10,7
Sittard-Geleen
11,0
10,7
11,4
Stein
10,1
9,8
10,4
Vaals
6,8
6,7
6,8
Valkenburg
9,5
9,8
9,1
Voerendaal
10,2
10,7
9,7
Schinnen
stroomlijnen van de acute zorg dat een sluitende kwaliteitsketen is ontstaan (IGZ, 2004). In deze paragraaf staan de ambulances in Zuid-Limburg centraal. In 2009 bijna 45.000 ambulanceritten in Zuid-Limburg Een belangrijke taak van de ambulancezorg is het verlenen van spoedeisende medische hulp, zoals bij een ongeval of acute medische aandoeningen buiten het ziekenhuis. In 2009 zijn in Nederland meer dan een miljoen ambulanceritten uitgevoerd, waarvan 44.539 in Zuid-Limburg. De ambulanceritten kunnen in drie categorieën worden verdeeld. Voor levensbedreigende spoedeisende hulp geldt een norm van vijftien minuten na melding waarbinnen de ambulance ter plaatse dient te zijn (het zogenaamde A1 vervoer). Alle overige spoedritten worden A2 ritten genoemd. De ambulance moet in dit geval binnen een half uur na melding ter plaatse te zijn. Een derde categorie is het besteld vervoer (geen spoed vervoer). Dit is het vervoer dat vooraf te plannen is. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om het vervoeren van een patiënt van een ziekenhuis naar een revalidatiecentrum (Boers, 2010). Van alle Zuid-Limburgse ambulanceritten in 2009 betrof 57,6% spoedvervoer en 42,4% besteld vervoer. Het aantal ambulanceritten per 10.000 inwoners ligt voor Zuid-Limburg hoger dan het landelijk gemiddelde (zie tabel 5.3) en is de afgelopen jaren gestegen. Steeds meer ambulances binnen vijftien minuten ter plaatse Spoedeisende ambulancezorg kan op ieder moment van de dag noodzakelijk zijn en is niet planbaar. In het geval van spoedeisende ambulancezorg moet de ambulance zo spoedig
78
Zorg en veiligheid in Zuid-Limburg
Tabel 5.3: Het aantal ambulanceritten in Nederland en Zuid-Limburg over de periode 2007 t/m 2009. Tussen haakjes staat het percentage van het totaal aantal ritten (Bron: Boers, 2010) A1 ritten
A2 ritten
B-ritten
Ritten totaal
Totaal aantal ritten per 10.000 inwoners
2007
14.888 (36,5%)
8.365 (20,5%)
17.561 (43,0%)
40.814
664
2008
15.084 (35,9%)
8.725 (20,8%)
18.182 (43,3%)
41.991
687
2009
15.945 (35,8%)
9.723 (21,8%)
18.871 (42,4%)
44.539
731
2007
428.257 (43,8%)
208.133 (21,3%)
341.270 (34,9%)
977.660
598
2008
439.725 (43,8%)
223.813 (22,3%)
339.512 (33,8%)
1.003.050
611
2009
454.309 (43,6%)
239.572 (23,0%)
348.085 33,4%)
1.041.966
632
Zuid-Limburg
Nederland
mogelijk bij de patiënt ter plaatse kunnen zijn. In Zuid-Limburg is 90,9% van de A1-ritten binnen vijftien minuten ter plaatse (zie figuur 5.1); dit is iets onder het landelijk gemiddelde dat op 92,0% ligt. Nagenoeg heel Zuid-Limburg is voor de ambulances binnen de gestelde vijftien minuten bereikbaar. Alleen kleine delen van de gemeenten Onderbanken, Landgraaf en Kerkrade hebben langere reistijden (Mulder et al., 2009a). Er ligt geen directe relatie tussen deze drie gemeenten en het percentage overschrijdingen. Het overschrijdingspercentage is van meerdere factoren afhankelijk (GGD Zuid Limburg, 2010). De laatste jaren zijn steeds meer ambulances binnen vijftien minuten ter plaatse. Een aangepast spreidings- en beschikbaarheidsplan voor ambulances moet ertoe leiden dat dit percentage de komende jaren nog verder stijgt. Sinds 2006 is het aantal overschrijdingen in Zuid-Limburg met ongeveer 2% teruggebracht. Van de A2 ritten in Zuid-Limburg was in 2009 96,4% binnen dertig minuten ter plaatse. Zuid-Limburg scoort hierin goed ten opzichte van het landelijk gemiddelde dat op 94,5% ligt (GGD Zuid Limburg, 2010a; Boers, 2010). Zuid-Limburg heeft het hoogst aantal planbare ambulanceritten Er is sprake van – in zekere mate – planbare ambulancezorg bij zorg en vervoer van patiënten tussen het woon- of verblijfadres en/of zorginstellingen voor diagnostiek, therapie, opname of ontslag. Dit ambulancevervoer kent een B-urgentie. Landelijk is ongeveer eenderde van de ambulancezorg een planbare rit. Regionaal varieert dit percentage sterk van 19,6% in Haaglanden tot ruim 42% in Utrecht en Zuid-Limburg (Boers, 2010). Dit regionale verschil heeft onder andere te maken met het aantal grote gespecialiseerde ziekenhuizen in de regio en de mobiliteit tussen de verschillende ziekenhuizen in een regio. Zuid-Limburg werkt goed samen met België en Duitsland Vanwege de geografische ligging van Zuid-Limburg zijn goede afspraken met de buur regio’s in België en Duitsland op het gebied van spoedeisende hulp, zowel in de dagelijkse zorg als bij grootschalige incidenten, belangrijk (GGD Zuid Limburg, 2008). Het heeft voor Zuid-Limburg – in tegenstelling tot elders in het land – geen meewaarde om bij een tijdelijk tekort aan ambulances gebruik te maken van ambulancevoorzieningen van Nederlandse
79
Een gezonde kijk op Zuid-Limburg
Percentage A1-ritten binnen 15 minuten norm 81 - 85 85 - 88 88 - 91 91 - 94 94 - 97
Percentage A2-ritten binnen 15 minuten norm 87 - 89 89 - 91 91 - 93 93 - 95 95 - 98
Figuur 5.1: Aantal A1 en A2 ritten op tijd ter plaatse in 2009 (Bron: Boers, 2010)
buurregio’s. In 2009 is bijna 300 keer een Nederlandse ambulance ingezet voor een rit naar het buitenland en is ruim 250 keer een Duitse ambulance ingezet voor een rit in Nederland. De gegevens van België zijn niet bekend. Zuid-Limburg werkt, op basis van structurele samenwerkingsafspraken op het gebied van ambulancebijstand en gewondenspreiding, goed samen met de buitenlandse buurregio’s (Task Force Euregional Medical Disaster Management, 2006; Publiekrechtelijke Overeenkomst Grensoverschrijdende Buren Ambulancehulpverlening, 2002). Een samenwerking die in de praktijk niet eenvoudig te realiseren is, mede vanwege verschillen in wet- en regelgeving, het gebruik van verschillende (digitale) systemen en verschillen in bevoegdheden van medisch personeel.
5.2.3 Geografische beschikbaarheid van zorgvoorzieningen Hoe meer zorgvoorzieningen in een bepaald gebied aanwezig zijn, des te beter is deze zorg voor inwoners bereikbaar. Bij meer dan één zorgvoorziening in de nabijheid is het in principe ook mogelijk om te kiezen tussen voorzieningen. Voorkeuren van mensen en professionele normen voor geografische bereikbaarheid en spreiding verschillen naar type zorg. Dat heeft voor een belangrijk deel te maken met de functie van de voorziening, het aantal patiënten dat er gebruik van maakt en de optimale schaalgrootte van voorzieningen die daarmee samenhangt. Vooral voorzieningen voor acute zorg (zie paragraaf 5.2.2) en eerstelijns- en preventieve voorzieningen dienen goed bereikbaar te zijn (Vriends et al., 2008). Reistijd naar dichtstbijzijnde ziekenhuislocatie is goed In Zuid-Limburg kan met de auto binnen vijfentwintig minuten een ziekenhuislocatie worden bereikt. Een groot deel van de Zuid-Limburgers kan per auto zelfs binnen tien minuten een
80
Zorg en veiligheid in Zuid-Limburg
Reistijd in minuten
Reistijd in minuten
< 10
< 10
10 - 15
10 - 15
15 - 20
15 - 20
20 - 25
20 - 25
25 - 30
25 - 30
30 - 45 > 45
30 - 45 > 45
ziekenhuislocatie
ziekenhuislocatie met SEH
provincies
provincies
Figuur 5.2: Reistijden naar dichtstbijzijnde ziekenhuis (l) en dichtstbijzijnde ziekenhuis met SEH (r) met de auto 2008 (Bron: Deuning, 2009)
ziekenhuis bereiken. Alleen in kleine delen van de gemeenten Margraten en Gulpen-Wittem is de reistijd langer dan vijftien minuten (figuur 5.2). Daarnaast zijn ook ziekenhuizen in België (o.a. Luik) en Duitsland (o.a. Aken) goed bereikbaar voor de Zuid-Limburgers.
5.3 Maatschappelijke ondersteuning en extramurale zorg In de vorige paragraaf stond de curatieve zorg centraal. Echter om te voorkomen dat mensen fysiek, psychisch of sociaal ongezonder worden en ondersteuning nodig hebben, hoeft niet altijd een beroep gedaan te worden op de curatieve zorg. Als de gezondheid van mensen te wensen overlaat, kan daar op verschillende manieren in tijd en plaats mee worden omgegaan. In deze paragraaf wordt een onderscheid gemaakt tussen ondersteuning gericht op het vergroten van de zelfstandigheid (maatschappelijke ondersteuning), de extramurale zorg en wonen met zorg.
5.3.1 Maatschappelijke ondersteuning Maatschappelijke ondersteuning is erop gericht dat mensen met een beperking de ondersteuning krijgen die ze nodig hebben om goed te kunnen participeren. Dit is de kern gedachte van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Onderdeel daarvan is dat de fysieke omgeving zo is ingericht dat optimaal wordt bijgedragen aan de zelfredzaamheid van mensen (zie tekstblok 5.4). Ondersteuning wordt deels informeel gegeven door mantelzorgers of vrijwilligers. Als dat niet mogelijk is, kan de gemeente ondersteuning
81
Een gezonde kijk op Zuid-Limburg
faciliteren. Hiermee houden burgers de regie over het eigen leven en kan het beroep op zwaardere zorg beperkt blijven. In de ouderenmonitor van de GGD Zuid Limburg is gevraagd of mensen in het afgelopen jaar vormen van (in)formele hulp hebben ontvangen. Hieruit blijkt dat 14% van de 55-plussers professionele huishoudelijke hulp en één op de tien ouderen mantelzorg heeft ontvangen. Hulp door een vrijwilligersorganisatie komt duidelijk het minst voor (2%) (Ouderenmonitor GGD Zuid Limburg, 2008). Hoewel veel ouderen hulp ontvangen, komt uit deze cijfers ook het beeld naar voren dat een groot deel van de ouderen zelfstandig, zonder (professionele) hulp, functioneert. Tekstblok 5.4: Drempelloos samenleven De manier waarop de openbare ruimte (straten, stoepen, pleinen) is ingericht, is sterk bepalend voor de zelfredzaamheid van mensen. Denk aan obstakels als kuilen, ongelijke bestratingen, hoge stoepen, onlogische bochten en oversteekmogelijkheden. Maar denk ook aan trappen, uitstallingen, terrassen en zigzag routes tussen fietsen en auto’s. En hoe belangrijk is het niet om af en toe ergens te kunnen gaan zitten? Daarvoor zijn dan wel voorzieningen nodig. Voor mensen met een functiebeperking, maar ook voor ouderen is een woonomgeving met zo min mogelijk hinder extra belangrijk. Ook mensen met kinderwagens en alle andere bewoners of bezoekers hebben er belang bij dat alle voorzieningen en infrastructuur optimaal bereikbaar en toegankelijk zijn. Want een ongelukje (vallen, struikelen) kan heel snel gebeuren. Door bij het ontwerp van een buurt, wijk of winkelcentrum die ‘universele toegankelijkheid’ al direct als norm te stellen en daar ook naar te handelen, kan flink worden bespaard op dure voorzieningen of aanpassingen achteraf. Bovendien krijgen bewoners en bezoekers dan eerder het gevoel dat er met hen rekening wordt gehouden. (Bron: Vriends et al., 2008)
Daar waar mensen met beperkingen een beroep doen op de Wmo, staat het compensatie beginsel centraal. Dit houdt in dat de gemeente de plicht heeft om oplossingen te bieden aan burgers met beperkingen via het treffen van voorzieningen die hen in staat stellen om een huishouden te voeren, zich te verplaatsen in en om de woning, gebruik te maken van lokaal vervoer en medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan. De voorzieningen die hiervoor worden geboden, zijn onder andere hulp bij het huishouden, woningaanpassingen en woonvoorzieningen (bijvoorbeeld een traplift, verhoogd toilet of verhuiskostenvergoeding), vervoersvoorzieningen (bijvoorbeeld een scootmobiel, aangepaste auto, pas voor de regiotaxi of gehandicaptenparkeerplaats) en rolstoelvoorzieningen (bijvoorbeeld een elektrische rolstoel of sportrolstoel). Hoogste individuele Wmo-lasten in Zuid-Limburg In totaal verwachtten de Nederlandse gemeenten in 2009 bijna 2,6 miljard euro uit te geven – realisatie over 2009 nog niet bekend – aan huishoudelijke hulp en individuele voorzieningen zoals voorzien in de Wmo. Het gaat om individuele voorzieningen voor ouderen en voor mensen met een beperking zoals hulp in het huishouden, rolstoelen, scootmobielen, trapliften en het verwijderen van drempels uit de woning (Van der Beek, 2009). De begrote lasten van de individuele Wmo-voorzieningen zijn in 2009 het hoogst in de regio Zuid-Limburg (zie figuur 5.3). De gemeenten in deze regio hebben gemiddeld 137
82
Zorg en veiligheid in Zuid-Limburg
Euro per inwoner 62 - 70 70 - 80 80 - 90 90 - 110 110 - 137
Figuur 5.3: Begrote lasten individuele Wmo-voorzieningen 2009 (Bron: Giesbers, 2009c)
euro per inwoner begroot. De verschillen tussen de regio’s in begrote lasten hangen vooral samen met de leeftijdsopbouw in deze regio’s. Vijf van de zes mensen die van de gemeente huishoudelijke hulp ontvangen is 65 jaar of ouder. Ter vergelijking: in Zuid-Limburg is 18,6% van de inwoners 65 jaar of ouder. In de regio Flevoland is maar 9,3% van de inwoners 65 jaar of ouder. Zuid-Limburgse ouderen hebben behoefte aan meer informatie en zorg Aan de Zuid-Limburgse ouderen (>55 jaar) is gevraagd van welke voorzieningen/activiteiten/hulp zij wel eens gebruik maken. Bijna één op de vijf ouderen (19%) heeft hulp bij administratieve of financiële activiteiten. Ongeveer 6,5% van de 55-plussers neemt deel aan sport- of beweegactiviteiten of aan recreatieve en culturele bezigheden die vanuit een activiteiten- of dienstencentrum worden georganiseerd. Eveneens is geïnventariseerd in hoeverre ouderen gebruik zouden willen maken van bepaalde voorzieningen of activiteiten waar ze nu nog geen gebruik van maken. Eén op de twaalf ouderen wil graag deelnemen aan sport- of beweegactiviteiten, maar doet dit nu nog niet. Daarnaast wil 6% van de ouderen graag hulp in en om het huis ontvangen van een vrijwilliger via een vrijwilligersorganisatie. Ook is er een duidelijke behoefte aan een lokaal loket voor informatie over gezondheid, zorg, welzijn en wonen. Van de 55-plussers geeft 7,6% aan hier graag gebruik van te willen maken (Ouderenmonitor GGD Zuid Limburg, 2008). Eén op de tien 55-plussers ontvangt mantelzorg In de Wmo is mantelzorg gedefinieerd als: ‘langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt aangeboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt’ (Morée et al., 2006).
83
Een gezonde kijk op Zuid-Limburg
Een op de tien 55-plussers heeft in het jaar voorafgaand aan het onderzoek mantelzorg ontvangen. Meer vrouwen (14%) dan mannen (6%) ontvangen mantelzorg. Met het stijgen van de leeftijd neemt het aantal mensen dat mantelzorg krijgt sterk toe. Van de 85-plussers krijgt 57% mantelzorg. Relatief meer laag opgeleide ouderen ontvangen mantelzorg (18%) dan hoogopgeleide 55-plussers (5%) (Ouderenmonitor GGD Zuid Limburg, 2008). Bij mantelzorg gaat de aandacht vaak uit naar ouderen, maar ook jongere volwassenen geven en krijgen mantelzorg. Van de volwassen Zuid-Limburgers (17-54 jaar) heeft 3,2% mantelzorg ontvangen. Ook in deze leeftijdsgroep betreft het ongeveer tweemaal zoveel vrouwen als mannen. Veel 55-plussers zijn zelf ook mantelzorger (11%). De grootste groep mantelzorgers bevindt zich in de groep 55-64 jarigen (14%), maar ook op hoge leeftijd (>85 jaar) wordt nog mantelzorg gegeven (8%). Van de volwassenen geeft eveneens één op de tien mantelzorg, vrouwen meer dan mannen (15% versus 6%). Mantelzorg wordt meestal aan ouders of partners gegeven, maar soms ook aan kinderen, buren of vrienden (Ouderenmonitor GGD Zuid Limburg, 2008; Volwassenenmonitor GGD Zuid Limburg, 2009). Mantelzorg: het cement van de samenleving Driekwart van de zorg die mensen thuis krijgen, wordt verricht door mantelzorgers. Mantelzorg wordt ook wel het cement van de samenleving genoemd; mantelzorg is niet alleen van belang voor het individu maar heeft ook een belangrijk maatschappelijk belang. Deze vorm van zorg levert een belangrijke bijdrage aan een tweetal breed geaccepteerde doelstellingen: het behoud of herstel van een zelfstandige leefsituatie en het vergroten van de maatschappelijke participatie van mensen met beperkingen (GGD Zuid Limburg, 2006; Ministerie van VWS, 2005). In de Wmo hebben gemeenten de taak om mantelzorgers te ondersteunen in hun zorgtaken (prestatieveld 4), vooral als deze mensen overbelast (dreigen te) raken. Tot 65 jaar is 12 tot 16% van de mantelzorgers zwaar belast. Het geven van mantelzorg valt boven de 65 jaar nog zwaarder. In deze leeftijdsgroep is ongeveer een kwart van de mantelzorgers zwaar belast (Ouderenmonitor GGD Zuid Limburg, 2008; Volwassenenmonitor GGD Zuid Limburg, 2009). OGGZ ter voorkoming van uitsluiting en dakloosheid Binnen de maatschappelijke zorg neemt de Openbare Geestelijke Gezondheidszorg (OGGZ) een belangrijke plaats in. Kenmerkend voor de OGGZ is dat deze zorg niet gekoppeld is aan één aparte voorziening of sector. Verschillende instellingen bieden hulp en ze werken daarbij onderling vaak samen. Het doel van de OGGZ is het vroegtijdig signaleren en beïnvloeden van risicofactoren met het oog op het voorkomen en verminderen van uitsluiting en dakloosheid en het realiseren van een aanvaardbare kwaliteit van leven voor kwetsbare mensen (Wolf, 2006). In paragraaf 3.4.1 is het gebruik van OGGZ-voorzieningen beschreven. OGGZ is een verantwoordelijkheid van de centrumgemeenten Gemeenten zijn verantwoordelijk voor maatschappelijke opvang, vrouwenopvang, opvang van zwerfjongeren en ambulante verslavingszorg. De gemeente Heerlen, Maastricht en
84
Zorg en veiligheid in Zuid-Limburg
Tabel 5.4: Aanbod extramurale verpleging en verzorging in 2009 (Bron: Zorgkantoor ZuidLimburg, 2009) Aantal aanbieders
Aantal uren in 2009
Aantal uren per 1.000 inwoners
Persoonlijke verzorging
25
1.423.498
2.348
Verpleging
23
282.264
464
Begeleiding
25
243.899
401
Behandeling
1
1.608
2
Sittard-Geleen hebben in 2008 hun plannen op dit terrein beschreven in een stedelijk kompas. De belangrijkste doelstellingen in het stedelijk kompas zijn: voor iedere dakloze een persoongerichte aanpak (PGA), gericht op participatiebevordering en de vermindering van het aantal huisuitzettingen (Gemeente Heerlen, 2008; Gemeente Maastricht, 2008; Gemeente Sittard-Geleen, 2007). In deze drie gemeenten en in de gemeente Kerkrade zijn eveneens in 2008 de Veiligheidshuizen ingericht. Veiligheidshuizen richten zich op een PGA voor jeugdige en volwassen veel- en meerplegers, harde kern- en risicojongeren, daders van huiselijk geweld en notoire overlastveroorzakers (Nelissen, 2007). Voor een deel is er sprake van overlap tussen de OGGZ-doelgroep en het veiligheidshuis. Er is dan ook sprake van een nauwe samenwerking tussen de organisaties die zich met deze doelgroep bezighouden.
5.3.2 Extramurale verpleging en verzorging Zorg aan huis Mensen die verpleging en verzorging nodig hebben, maar nog wel zelfstandig kunnen en willen wonen, kunnen de hulp die zij nodig hebben aan huis ontvangen. Het gaat dan bijvoorbeeld om hulp bij wassen, aankleden of medicijngebruik, maar ook uit dagarrangementen waar mensen overdag gebruik van kunnen maken. Het zorgkantoor registreert hoeveel van deze zorg wordt geboden in Zuid-Limburg. In tabel 5.4 staat het aanbod van extramurale verpleging en verzorging in 2009. Wonen met zorg in Zuid-Limburg Mensen die niet meer zelfstandig kunnen of willen wonen, kunnen gebruik maken van voorzieningen waarbij wonen en zorg gecombineerd worden. Op hoofdlijnen kan onderscheid worden gemaakt tussen verpleging en verzorging, gehandicaptenzorg en geestelijke gezondheidszorg. In Zuid-Limburg heeft ‘beschermd wonen’ het grootste aandeel binnen de sector verpleging en verzorging. Het betreft hier alleen cliënten met een psychogeriatrische inslag. Voor de sector gehandicaptenzorg is het overgrote deel in handen van intramurale zorg ten behoeve van verstandelijk gehandicapten (kinderen, jeugd en volwassenen). De doelgroep ‘beschermd wonen’ met begeleiding heeft het grootste aandeel binnen de geestelijke gezondheidszorg (CZ zorgkantoor Zuid-Limburg, 2010).
85
Een gezonde kijk op Zuid-Limburg
Grote verschillen in capaciteit verpleeg- en verzorgingshuizen in Zuid-Limburg Een verzorgingshuis verleent huisvesting, verzorging en begeleiding wanneer dit in de eigen, zelfstandige woonsituatie niet meer goed mogelijk is. Een verpleeghuis is een instelling waar mensen verblijven die doorlopende zorg nodig hebben; zorg die ze thuis of in het verzorgingshuis niet (voldoende) kunnen krijgen en waarvoor een beschermde woon omgeving noodzakelijk is. Het onderscheid tussen beiden wordt steeds onduidelijker. Een deel van de bewoners van verpleeghuizen blijkt hetzelfde zorgpakket nodig te hebben als een groot deel van de bewoners van verzorgingshuizen. Hierdoor raken deze instellingen steeds meer met elkaar verweven (Boot & Knapen, 2005). In 2009 telt Nederland 479 verpleeghuizen, 1.131 verzorgingshuizen en 290 gecombineerde instellingen. Het aantal plaatsen in verpleeg- en verzorgingshuizen per 1.000 inwoners van 65 jaar en ouder varieert sterk in Zuid-Limburg (zie figuur 5.4). Beek is met 8,5 plaatsen per 1.000 65- plussers, de gemeente met de kleinste capaciteit. De gemeente Valkenburg heeft 103 plaatsen per 1.000 65-plussers en heeft daarmee de grootste capaciteit.
5.4 Veiligheid in Zuid-Limburg Veiligheid is een ruim begrip en staat in Nederland hoog in het vaandel. Bij veiligheid wordt al snel gedacht aan inbraak, diefstal, vernieling, agressie en geweld, maar ook losliggende stoeptegels zijn van invloed op de veiligheid van de burger. En ook beveiligingscamera’s, straatverlichting en de aanwezigheid van blauw op straat zijn enkele voorbeelden van aspecten die – het gevoel van – veiligheid beïnvloeden. In deze paragraaf komen enkele belangrijke indicatoren van veiligheid aan bod, waaronder leefbaarheid van de woonomgeving en buurtproblemen, gebaseerd op de resultaten van de Integrale veiligheidsmonitor 2009 (CBS, 2010).
5.4.1 Leefbaarheid en veiligheid van de woonomgeving Ontevredenheid over speelplekken en voorzieningen voor kinderen en jongeren De ervaren aanwezigheid van goede fysieke voorzieningen in de buurt kan van invloed zijn op de beleving van veiligheid. In het algemeen zijn de Zuid-Limburgers tevreden over de fysieke voorzieningen in de woonbuurt. Zo is bijna driekwart van de inwoners van mening dat de buurt goed is verlicht. Landelijk is dit percentage 73. Ruim 60% van de Zuid-Limburgers vindt wegen, paden, plantsoenen en parken goed onderhouden. In vergelijking met het Nederlands gemiddelde zijn de Zuid-Limburgers minder tevreden over de aanwezigheid van goede speelplekken en voorzieningen voor respectievelijk kinderen en jongeren. Respectievelijk 40,1 en 14,3% is hierover tevreden, waar de landelijke gemiddelden op 52,8 en 18,9% liggen (CBS, 2010). De Zuid-Limburgse woonbuurten gaan achteruit De mate waarin burgers vinden dat zij zelf en anderen betrokken zijn bij hun woonbuurt is een belangrijke indicator voor het gevoel van veiligheid. Of mensen elkaar kennen, of ze op een prettige manier met elkaar om gaan en zich thuis voelen bij de bewoners in de buurt,
86
Zorg en veiligheid in Zuid-Limburg
Aantal plaatsen per 1.000 inwoners < 10 10 - 40 40 - 80 > 80 geen gegevens
Figuur 5.4: Capaciteit verpleeg- en verzorgingshuizen in 2009 (Bron: Deuning, 2009)
bepalen de sociale cohesie. Op een schaal van 1 tot 10 krijgt Zuid-Limburg een cijfer van 6,0 waar het landelijk gemiddelde 6,3 bedraagt. De leefbaarheid van de eigen buurt wordt landelijk gewaardeerd met een rapportcijfer van 7,3. In Zuid-Limburg is dit cijfer 7,2. Hoewel het verschil klein lijkt, scoort Zuid-Limburg hiermee significant lager dan gemiddeld (zie figuur 5.5). Het oordeel over de ontwikkeling van de woonbuurt kan worden uitgedrukt in het verschil tussen het aandeel van de buurtbewoners dat zegt dat de buurt is vooruitgegaan en het aandeel dat vindt dat die is achteruitgegaan. De landelijke score is -1%, hetgeen betekent dat de woonbuurt zich licht negatief ontwikkelt. In Zuid-Limburg is de score -6,7%. Met deze score is duidelijk dat een negatieve ontwikkeling in Zuid-Limburg overduidelijk aanwezig is (CBS, 2010).
5.4.2 Buurtproblemen De belangrijkste door inwoners ervaren problemen in de buurt waarin zij wonen worden hieronder weergegeven. Deze problemen zijn vanzelfsprekend van invloed op de leefbaarheid en de veiligheid van de woonomgeving die in de vorige subparagraaf zijn weergegeven. Veel hondenpoep en rommel op straat in Zuid-Limburg Een van de problemen waar een woonbuurt mee te maken kan hebben is de mate van (fysieke) verloedering. Bekladding van muren en/of gebouwen en vernielingen van telefooncellen en bushokjes komen vaak voor. Respectievelijk 9,8 en 12,7% van de Zuid-Limburgers geeft aan dat dit in hun eigen buurt voorkomt. Aanzienlijk meer Zuid-Limburgers rapporteren rommel op straat. Met een percentage van 22,9 is dit een veel voorkomend probleem.
87
Een gezonde kijk op Zuid-Limburg
Leefbaarheid
Veiligheid
Afwijking tov Nederlands gemiddelde lager
gelijk
hoger
Figuur 5.5: Oordeel over de leefbaarheid van de woonbuurt naar politieregio (Bron: CBS, 2010)
Veruit het grootste probleem is hondenpoep op straat: 43,3% van de Zuid-Limburgers geeft aan dat dit vaak in de buurt voorkomt. Opvallend is dat dit probleem in Zuid-Limburg veel frequenter voorkomt dan gemiddeld in Nederland (31,9%) (CBS, 2010). Jongeren veroorzaken veel overlast in Zuid-Limburg Overlast door groepen jongeren is naar verhouding de meest gesignaleerde vorm van bedreigende overlast in de woonbuurt. Landelijk geeft in 2009 twaalf procent van de inwoners aan dat dit in hun buurt voorkomt. Voor Zuid-Limburg ligt dit percentage op 15,4% en daarmee significant hoger. Ook andere vormen van overlast zoals dronken mensen op straat, drugsoverlast en jeugdcriminaliteit (zie tekstblok 5.5) komen relatief veel voor in Zuid-Limburg (>5%). Veel overlast van vermogensdelicten in Zuid-Limburg Vermogensdelicten zijn aanleiding voor veel overlast in Nederland. Autovandalisme en fietsendiefstal komen hiervan het meeste voor; van de inwoners geeft 10% aan dat deze vormen van criminaliteit in hun buurt vaak voorkomen. In Zuid-Limburg liggen deze percentages op respectievelijk 13,7 en 10,7%. Ook woninginbraken worden in Zuid-Limburg vaker gerapporteerd: 10,1% (Nederland 6,8%). Zuid-Limburg heeft meeste verkeersoverlast van Nederland Te hard rijden, parkeeroverlast, geluidsoverlast door verkeer en agressief verkeersgedrag leiden tot verkeersoverlast in Nederland. Zuid-Limburg is koploper waar het gaat om verkeersoverlast. Met name te hard rijden (41%) noemen veel inwoners als veel voorkomend buurtprobleem (Nederland 34%). Maar ook parkeeroverlast (31,5%) wordt door ZuidLimburgers vaker als probleem ervaren dan gemiddeld in Nederland (24%).
88
Zorg en veiligheid in Zuid-Limburg
Tekstblok 5.5: Het ALTernatief Halt - dat letterlijk staat voor ‘het alternatief’ - houdt zich bezig met de preventie en bestrijding van jeugdcriminaliteit. Repressie en preventie zijn de twee kernactiviteiten van Halt. Jongeren tot 18 jaar die strafbare feiten plegen zoals (winkel)diefstal, vuurwerkoverlast en vernieling kunnen door de politie naar Halt worden doorverwezen voor een Halt-afdoening. Het ministerie van Justitie is zowel beleidsmatig als financieel verantwoordelijk voor de repressieve taken van Halt. De repressieve taak is nauw verbonden aan de preventieve taak van Halt, waarin onder andere voorlichting aan jongeren en ouders wordt gegeven. De negentien Zuid-Limburgse gemeenten zijn verantwoordelijk voor de preventieve taken van Halt. Jaarlijks worden er circa 1.000 Zuid-Limburgse jongeren naar Halt verwezen. Hoewel jongens verantwoordelijk zijn voor ongeveer driekwart van de verwijzingen, neemt het aantal meisjes bij Halt sinds 2005 langzaam toe. Het grootste deel van de verwijzingen heeft betrekking op vermogensdelicten, gevolgd door vuurwerkovertredingen en baldadigheid (Bron: GGD Zuid Limburg, 2010a)
Veel slachtoffers van criminaliteit in Zuid-Limburg Naar schatting wordt jaarlijks zo’n 35% van alle in Nederland ondervonden delicten gemeld bij de politie. Dit percentage is relatief stabiel in Nederland en wijkt per politieregio nauwelijks af. Er bestaan duidelijke verschillen in de mate waarin verschillende typen delicten worden gemeld. Vermogensdelicten (waaronder inbraak, diefstal en zakkenrollerij) worden over het algemeen vaker gemeld dan geweld- en vandalismedelicten. Van alle inwoners van Zuid-Limburg van vijftien jaar en ouder werd 30,8% eenmaal of vaker slachtoffer van criminaliteit. Een percentage dat hoger ligt dan het landelijk gemiddelde van 26,9% (CBS, 2010). Zuid-Limburgers voelen zich niet onveiliger dan andere Nederlanders Bijna 30% van de Zuid-Limburgse bevolking van vijftien jaar en ouder voelt zich wel eens onveilig. Ongeveer 3% van de inwoners voelt zich vaak onveilig. In de eigen woonbuurt voelt 21,1% van de Zuid-Limburgers zich wel eens onveilig, terwijl 2,4% zich vaak onveilig voelt (CBS, 2010). Hoewel deze cijfers iets hoger liggen dan landelijk, zijn de verschillen niet significant. De relatief ongunstige cijfers ten opzichte van Nederland, zoals hierboven zijn beschreven, gaan dus niet gepaard met een groter gevoel van onveiligheid.
89
Preventieve taken in Zuid-Limburg: uitvoering en beleid
6
Preventieve taken in Zuid-Limburg: uitvoering en beleid
Kernboodschappen Gezondheidswinst via gezondheidsbevordering Op het gebied van preventie is de nadruk verschoven van ziektepreventie en gezondheidsbescherming naar gezondheidsbevordering en leefstijlverandering. Het ontwikkelen van beleid op dit terrein is echter niet eenvoudig en landelijke effecten zijn nog steeds beperkt. Een zorgvuldige mix van maatregelen op landelijk en lokaal niveau is vereist om gezondheidsbevordering te bewerkstelligen. Gemeenten boeken winst door screening en vaccinaties De gemeenten in Zuid-Limburg hebben op het gebied van preventie een aantal wettelijke verplichtingen. Tot deze wettelijke taken behoren onder andere de uitvoering van de infectieziektebestrijding, jeugdgezondheidszorg en het bevolkingsonderzoek. Dat tegenwoordig een aantal belangrijke infectieziekten niet meer tot de meest voorkomende ziekten in ons land behoort, is te danken aan het uitgebreide systeem van infectieziektebescherming en ziektepreventie. Gezamenlijk aan de slag: Preventiebeleid 2012-2015 De gemeenten in Zuid-Limburg ontwikkelen voor de periode 2012-2015 een nieuwe regionale nota volksgezondheid. De basis hiervoor wordt gevormd door de gegevens in deze regionale VTV, de nieuwe landelijke preventienota (2011-2014) en het traject van beleidsgestuurde contractfinanciering, dat de Zuid-Limburgse gemeenten en de GGD gezamenlijk hebben ingezet voor het ontwikkelen van een adequaat preventiebeleid.
6.1 Inleiding Dit hoofdstuk gaat in op preventie binnen de volksgezondheid in Zuid-Limburg. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen de uitvoering van preventie (onder andere de wettelijke taken van de gemeenten) en het ontwikkelen van beleid rondom preventie. In paragraaf 6.2 wordt het begrip preventie toegelicht. Paragraaf 6.3 geeft een aantal wettelijke verplichtingen voor gemeenten op het gebied van preventie weer. In paragraaf 6.4 wordt kort het landelijke en het regionale beleid ten aanzien van de speerpunten van volksgezondheid toegelicht. Ten slotte worden in paragraaf 6.5 handvatten aangereikt voor het ontwikkelen van een nieuw regionaal preventiebeleid.
91
Een gezonde kijk op Zuid-Limburg
6.2 Wat is preventie? Het doel van preventie is het handhaven en verbeteren van de volksgezondheid. Dit betekent naast het voorkomen van ziekten door de oorzaken ervan weg te nemen, ook het bevorderen dat mensen gezond zijn en gezond blijven. Er zijn verschillende soorten preventie te onderscheiden. Zo zijn er drie typen preventiemaatregelen: ziektepreventie (het voorkomen van ziekte of vroege signalering), gezondheidsbevordering (bevorderen van een gezonde leefstijl en sociale en fysieke omgeving) en gezondheidsbescherming (bescherming tegen gezondheidsbedreigende factoren). Daarnaast zijn er fasen van preventie in het ziekteproces te onderscheiden: primaire (het voorkomen van aandoeningen/ziekten), secundaire (het vroeg opsporen van afwijkingen) en tertiaire preventie (het voorkomen van verergering van de aandoening). Ook bestaan er soorten preventie die zijn ingedeeld naar doelgroep: universele (de algemene bevolking), selectieve (groepen met een verhoogd risico), geïndiceerde (groepen met beginnende klachten/symptomen) en zorggerelateerde preventie (individuen met een ziekte/aandoening). Bovendien kan men onderscheid maken in preventie die gestuurd wordt op landelijk of lokaal niveau en de bekostiging hiervan op collectief of individueel niveau (Van den Berg & Schoemaker, 2010). Van ziektepreventie naar gezondheidsbevordering en leefstijlverandering In de tweede helft van de vorige eeuw is vooral door de komst van vaccinaties, cholesterol- en bloeddrukverlagers en de screening op bepaalde vormen van kanker, door ziektepreventie een bijdrage geleverd aan een verdere stijging van de levensverwachting. Ook de screening en vroegsignalering in de jeugdgezondheidszorg zijn succesvol, vooral vanwege het hoge bereik van de doelgroep. Daarnaast zijn door het handhaven van wet- en regelgeving, bijvoorbeeld met betrekking tot de verkeersveiligheid, afvalverwijdering en drinkwater, ook grote stappen gezet in het kader van gezondheidsbescherming. Vergeleken bij deze resultaten van ziektepreventie en gezondheidsbescherming zijn de resultaten van gezondheidsbevordering en lokaal gezondheidsbeleid nog beperkt. De landelijke preventienota 2006-2010 ‘kiezen voor gezondheid’ heeft veel aandacht voor gezondheidsbevordering en leefstijlverandering. Er zijn speerpunten gedefinieerd met ambitieuze doelen ter vermindering van roken, schadelijk alcoholgebruik, overgewicht, diabetes en depressie. Dat is niet zonder reden, want de belangrijkste chronische aandoeningen van dit moment hebben veel te maken met ongezond gedrag van mensen. Aandacht voor leefstijl en gezondheidsbevordering is dan ook een logisch vervolg op de ziektepreventie. Het veranderen van leefstijl is echter niet gemakkelijk. Ten eerste mag de persoonlijke vrijheid en verantwoordelijkheid van mensen niet teveel in het geding komen door een drang en plicht tot gezond gedrag. Ten tweede kan de bijdrage en wetenschappelijke evidentie van gezondheidsbevorderende maatregelen niet altijd gemeten worden, waardoor het voor beleidsmakers en preventiewerkers lastig is om op basis van aantoonbaar bewijs de juiste doelen na te streven. Ten derde kan de institutionele omgeving van de gezondheidsbevordering als problematisch worden gezien; decentralisatie zorgt ervoor dat het gezondheidsbeleid een onderdeel van de lokale politiek is geworden, die haar eigen doelen en afwegingen kent. Er zijn landelijke doelen en speerpunten, maar geen verplichting voor
92
Preventieve taken in Zuid-Limburg: uitvoering en beleid
het realiseren hiervan. Om deze redenen en om de matige effectiviteit van preventie zijn de landelijke effecten van leefstijlverandering nog steeds beperkt, wordt een aantal preventiedoelen, zoals vermeld in de landelijke preventienota, niet gehaald en is er nog ruimte voor verbetering. Voor het realiseren van een grotere gezondheidswinst bieden combinaties van wettelijke maatregelen, accijnzen, omgevingsinterventies en leefstijlinterventies de beste oplossingen. Dit impliceert een zorgvuldige mix van maatregelen op landelijk en lokaal niveau. Het bereiken van mensen met een lage ses vereist hierbij extra aandacht (Van der Lucht & Polder, 2010).
6.3 Uitvoering wettelijke verplichtingen De basis voor het lokale gezondheidsbeleid ligt voor de gemeentelijke overheid in de Wet publieke gezondheid (zie bijlage 3); hierin zijn veel taken en verantwoordelijkheden op het gebied van preventie neergelegd bij de gemeente. Een gemeente heeft immers een directe invloed op de leefomgeving van haar burgers. Naast de Wpg, zijn er enkele andere wetten zoals de Wet maatschappelijke ondersteuning en de Wet op de jeugdzorg, die relevant zijn voor het gezondheidsbeleid. In deze paragraaf wordt een aantal gemeentelijke verplich tingen uit de Wpg kort toegelicht. Algemene infectieziektebestrijding blijft belangrijk Infectieziekten zijn over het algemeen besmettelijke of overdraagbare ziekten; het doel bij de bestrijding ervan is het voorkomen van ziekten en het voorkomen van verspreiding van ziekten. Met vaccinaties kan een groot aantal infectieziekten worden teruggedrongen. Door een snelle opsporing en directe behandeling van de patiënt kan verspreiding van ziekten worden voorkomen. Volgens de Wpg hebben gemeenten onder andere de taak om algemene preventieve maatregelen te nemen op het gebied van infectieziektebestrijding en ook tuberculose en seksueel overdraagbare aandoeningen (soa) te bestrijden. In het kader van preventie van soa is in 2008 op verzoek van het ministerie van VWS in Limburg het Sense Centrum voor Seksuele Gezondheid opgericht (zie tekstblok 6.1). Tekstblok 6.1: Sense Centrum voor Seksuele Gezondheid Het Sense Centrum voor Seksuele Gezondheid is een onderdeel van de GGD’en in Limburg, onder coördinatie van de GGD Zuid Limburg. Het is een van de acht landelijke centra die op verzoek van het ministerie van VWS zijn opgericht in 2008. Doel van het centrum is preventie op het gebied van seksuele gezondheid en soa (seksueel overdraagbare aandoeningen) en hulp bieden bij vragen en problemen. Mensen kunnen bij het centrum terecht met al hun vragen rondom seks(ualiteit) en soa, inclusief anticonceptie, (ongewenste) zwangerschap en eventuele problemen die ze in relatie tot seks kunnen ervaren. Voor jongeren tot en met 24 jaar is de hulpverlening gratis. Voor personen vanaf 25 jaar is alleen het testen op soa gratis. (Bron: GGD Zuid Limburg, 2010a)
93
Een gezonde kijk op Zuid-Limburg
Wereldwijd zijn infectieziekten nog steeds één van de belangrijkste oorzaken van sterfte. Dat geldt vooral voor ontwikkelingslanden, maar ook het aantal mensen in Nederland dat ziek wordt door een infectie is nog aanzienlijk. Dat tegenwoordig een aantal belangrijke infectieziekten niet meer tot de meest voorkomende ziekten in ons land behoort, is te danken aan het uitgebreide systeem van infectieziektebescherming en ziektepreventie. Toch heeft Nederland, en dus ook Zuid-Limburg, nog steeds te maken met de dreiging van infectieziekten (zie tekstblok 6.2 en tekstblok 6.3) (ZonMw, 2010). Tekstblok 6.2: De Q-koorts epidemie Sinds 2007 heeft Nederland te maken met een Q-koorts epidemie van ongekende omvang. Voor 2007 raakten in ons land jaarlijks niet meer dan 20 mensen besmet met Q-koorts. In 2007 was er, met 168 gevallen, voor het eerst sprake van een forse stijging. In 2009 lag het aantal besmettigen in Nederland op 2.368 en waren er 61 besmette landbouwbedrijven in Nederland, waarvan 2 in ZuidLimburg. De intensieve geitenhouderij in Nederland, die de afgelopen jaren sterk ontwikkeld is, wordt gezien als de oorzaak van deze ontstane epidemie. In Zuid-Limburg zijn in 2009 252 mensen besmet geraakt. Q-koorts is een bacteriële aandoening die tot chronische infectie en langdurige vermoeidheid kan leiden. Sommige dieren, waaronder schapen en geiten, kunnen deze bacterie bij zich dragen; besmet-ting vindt dan vooral plaats via de lucht. De bacterie kan niet van mens op mens worden overgedragen. Om te voorkomen dat de Q-koorts bacterie zich verder verspreidt en meer mensen besmet, zijn op landelijk niveau maatregelen genomen; het ruimen van drachtige geiten op besmette bedrijven en een uitbreiding van de vaccinatieplicht zijn onderdelen hiervan. Zuid-Limburg was de eerste regio die naar aanleiding van een veterinaire melding actief op zoek is gegaan naar besmettingen onder medewerkers en bezoekers van de betreffende boerderij. Dit onderzoek, waarin geconcludeerd werd dat de besmettelijkheid van de bacterie zeer hoog is, heeft geleid tot het wijzigen van de landelijke richtlijnen. (Bron: GGD Zuid Limburg, 2010b)
Tekstblok 6.3: De grieppandemie van de Nieuwe Influenza A (H1N1) Op 11 juni 2009 kondigde de WHO officieel de grieppandemie van de Nieuwe Influenza A (H1N1) af. In het begin ging het slechts om ‘importbesmettingsgevallen’, maar al gauw vond besmetting ook plaats in Nederland zelf. Het aantal besmettingen van de pandemie, die gekarakteriseerd werd als mild van aard, nam snel toe en ook in Zuid-Limburg werden de eerste gevallen gediagnosticeerd. Tot en met 13 augustus 2009 zijn laboratoriumbevestigde gevallen met Nieuwe Influenza gemeld; daarna is de registratieplicht komen te vervallen. In Zuid-Limburg waren er 51 geregistreerde gevallen, waarvan er 11 in Nederland besmet zijn geraakt. Kinderen (geboren na 23 november 2004 en voor 23 mei 2009) en huisgenoten van zuigelingen konden zich eind 2009 door de GGD laten vaccineren tegen de Nieuwe Influenza. Risicogroepen zijn gevaccineerd door hun (huis)arts. De totale opkomst in Zuid-Limburg bij de vaccinatierondes was 70%. (Bron: GGD Zuid Limburg, 2010b)
94
Preventieve taken in Zuid-Limburg: uitvoering en beleid
Tabel 6.1: Vaccinatiegraad in 2009 bij kinderen in percentages (Bron: RVP-gegevens, bewerkt door het RIVM; GGD Zuid Limburg) Vaccinatiegraad
Nederland Zuid-Limburg (%) (%)
DKTP basis-immuun1
95,2
95,1
98,8 (Voerendaal)
Hib volledig afgesloten1
95,9
95,8
100 (Voerendaal)
75,9 (Vaals)
BMR basisimmuun1
96,2
95,9
100 (Voerendaal / Onderbanken)
74,1 (Vaals)
96,0
91,3
100 (Onderbanken)
77,8 (Vaals)
Meningokokken C volledig afgesloten1 Pneumokokken volledig afgesloten
74,1 (Vaals)
94,4
94,7
98,4 (Voerendaal)
70,0 (Vaals)
D(K)TP gerevaccineerd2
91,9
91,2
96,2 (Valkenburg aan de Geul)
70,4 (Vaals)
DTP volledig afgesloten3
93,5
93,1
97,0 (Beek)
65,5 (Vaals)
BMR volledig afgesloten3
93,0
93,8
97,5 (Voerendaal)
77,0 (Vaals)
HPV 1ste ronde
50,0
53,3
66,5 (Meerssen)
35,4 (Vaals)
45,2
48,8
60,9 (Meerssen)
29,7 (Vaals)
HPV 2e ronde4 1
Hoogste waarde Laagste waarde gemeente (%) gemeente (%)
4
1
Zuigelingen (2 jaar); 2 Kleuters (5 jaar); 3 Schoolkinderen (10 jaar); 4 Meisjes 12 jaar
De jeugdgezondheidszorg heeft een hoog bereik Het op systematische wijze volgen en signaleren van ontwikkelingen in de gezondheidstoestand van jeugdigen en van gezondheidsbevorderende en -bedreigende factoren is een wettelijke verplichting voor gemeenten. De jeugdgezondheidszorg (JGZ) geeft invulling aan deze wettelijke taak. Het streven is om verschillen in gezondheid te verkleinen en iedereen gelijke kansen op gezondheid te bieden. De JGZ wil dit bereiken door enerzijds kinderen, die meer risico op ontwikkelingsproblemen dragen dan anderen, meer aandacht te geven en anderzijds door op Zuid-Limburgse schaal op een uniforme wijze te werken. Cliënten van de jeugdgezondheidszorg zijn kinderen en jongeren van 0-19 jaar en hun ouders/ verzorgers. Drie thuiszorgorganisaties in Zuid-Limburg (MeanderGroep Zuid-Limburg, Stichting GroenekruisDomicura en Stichting Orbis medisch en zorgconcern) verlenen zorg aan kinderen van 0 tot 4 jaar, de 4- tot 19-jarigen vallen onder de verantwoordelijkheid van de GGD Zuid Limburg. De JGZ in Zuid-Limburg kent een hoog bereik (zie tabel 6.2). Hoewel het totale bereik iets afneemt naarmate de kinderen ouder worden, is het bereik gemiddeld meer dan 90%. Zowel de hoogste als de laagste bereikcijfers van de preventieve gezondheidsonderzoeken (PGO) zijn te vinden in het speciaal onderwijs. De gemeenten Gulpen-Wittem, Schinnen, Beek, Sittard-Geleen, Margraten, Maastricht en Meerssen hadden in 2009 een bereik van 100%. In de gemeente Simpelveld was de opkomst het laagst. Omdat het aantal leerlingen in het speciaal onderwijs in gemeenten met een lager inwoneraantal beperkt is, geven percentages niet altijd een representatief beeld van de werkelijkheid. De opkomst voor bevolkingsonderzoeken hoger dan 65% In Nederland vindt landelijke screening van borst- en baarmoederhalskanker plaats. In tabel 6.3 staan de bereikcijfers van de vrouwen die hiervoor in aanmerking komen. Ongeveer 68% van de doelgroep – vrouwen van 30 tot 60 jaar en risicogevallen – in Zuid-Limburg
95
Een gezonde kijk op Zuid-Limburg
Tabel 6.2: Opkomst contactmomenten jeugdgezondheidszorg in 2009 (Bron: MeanderGroep ZuidLimburg; Stichting GroenekruisDomicura; Stichting Orbis medisch en zorgconcern; PGO JGZ GGD Zuid Limburg, 2009) Contactmomenten JGZ
Totaal bereik (%)
Hoogste waarde gemeente (%)
Laagste waarde gemeente (%)
Maastricht-Heuvelland2
97
99 (Eijsden, Gulpen-Wittem)
86 (Vaals)
Parkstad
97
99 (Nuth)
93 (Onderbanken)
97
98 (Beek)
96 (Sittard-Geleen)
91
99 (Sittard-Geleen)
81 (Gulpen-Wittem)
91
99 (Beek)
71 (Vaals)
Opkomst JGZ 0-4 jaar
Westelijke Mijnstreek Opkomst PGO 5-jarigen
1
Opkomst PGO 10-jarigen1
1
Opkomst PGO 13-jarigen1
89
99 (Beek, Gulpen-Wittem)
81 (Brunssum)
Opkomst PGO SO1
81
100 (Gulpen-Wittem, Schinnen, Beek, Sittard-Geleen, Margraten, Maastricht, Meerssen)
65 (Simpelveld)
Opkomst PGO totaal1
90
98 (Beek)
83 (Heerlen / Vaals)
Zuid-Limburg; 2 Bereikcijfers van 2005 tot en met 2009
Tabel 6.3: Percentages screening op baarmoederhals- en borstkanker 2004-2007 (Bron: CBS-POLS) Bevolkingsonderzoek
Cervix uitstrijkjes (%)
Mammografie (%)
Zuid-Limburg
67,7
76,3
Nederland
67,5
77,2
heeft een uitstrijkje laten maken om zich te laten screenen op baarmoederhalskanker. Dit percentage is iets hoger dan het landelijke gemiddelde (67,5%). Bij 76,3% van de doelgroep – vrouwen van 50 tot 75 jaar en risicogevallen – in de regio is een mammografie gemaakt voor de screening op borstkanker. Dit percentage ligt iets lager dan het landelijke gemiddelde (77,2%).
6.4 Landelijk en lokaal beleid voor preventiespeerpunten Het ministerie van VWS heeft in de landelijke preventienota ‘Kiezen voor gezond leven’ (20072010) een vijftal landelijke speerpunten benoemd voor haar preventiebeleid. Op grond van de resultaten van de landelijke VTV worden deze speerpunten aangepast, aangescherpt en verwerkt in een nieuwe landelijke preventienota (Van der Lucht & Polder, 2010). In deze nieuwe nota komen de preventiespeerpunten overgewicht, schadelijk alcoholgebruik, roken, depressie en seksualiteit centraal te staan. Op dit moment wordt in Zuid-Limburg, onder andere voor de uitwerking van de genoemde preventiespeerpunten, de methodiek van beleidsgestuurde contractfinanciering (BCF) ingezet. Het doel hiervan is om vanuit een abstract beleid een adequate beleidsuitvoering te verwezenlijken, die afgestemd is op de behoeften en vragen van gemeenten. De Zuid-
96
Preventieve taken in Zuid-Limburg: uitvoering en beleid
Limburgse gemeenten en de GGD Zuid Limburg hebben er samen voor gekozen om de BCF-methodiek in te voeren. In een aantal bijeenkomsten met gemeenteambtenaren en GGD-professionals zijn verschillende speerpunten uitgewerkt volgens de BCF-stappen (zie hoofdstuk 7). In gezamenlijkheid is bepaald wat de beleidsdoelstellingen zijn, welke concrete resultaten gewenst zijn en welk preventieaanbod hier op aansluit. In deze paragraaf wordt op basis van de BCF-methodiek een beknopte beschrijving per speerpunt gegeven. De volledige en aangescherpte uitwerkingen van de speerpunten worden in de nieuwe regionale nota volksgezondheid 2012-2015 gepresenteerd. Tevens wordt dan een passend aanbod van interventies aan deze resultaten gekoppeld.
6.4.1 Roken Landelijke tendens: preventie levert op lange termijn gezondheidswinst op Het preventiebeleid ten aanzien van roken bouwt voort op het landelijke tabaksontmoedigingsbeleid dat gebaseerd is op drie pijlers; voorkómen dat mensen gaan roken, het stimuleren en ondersteunen van rokers om te stoppen met roken en het beschermen van niet-rokers tegen tabaksrook. De landelijke doelstelling is om het aantal rokers in Nederland nog verder te laten dalen en daarmee de gezondheidsschade en de maatschappelijke kosten als gevolg van roken terug te dringen (VWS, 2006). Om dit te bereiken kunnen vier typen instrumenten worden ingezet; wet- en regelgeving, prijsmaatregelen, voorlichting en informatie en ondersteuning bij het stoppen. De landelijke cijfers laten in de afgelopen decennia een continue daling zien. Van het totale Nederlandse tabaksontmoedigingsbeleid, blijkt vooral de collectieve preventie gericht op de omgeving (bijvoorbeeld het rookverbod in de horeca, reclameverbod, accijnsverhoging) effectief te zijn. Collectieve preventie gericht op het gedrag blijkt minder effectief. Individuele preventie verhoogt de stopkans bij rokers wanneer zij hierbij ondersteund worden; het bereik van stopondersteuning is echter laag en de eigen financiering hiervan vormt een drempel om hiervan gebruik te maken. Over het algemeen is rookpreventie kosteneffectief. Dit komt met name doordat stoppen met roken tot een flinke gezondheidswinst leidt; deze is voor roken hoger dan voor de andere preventiespeerpunten (Van den Berg & Schoemaker, 2010). Regionaal beleid: focus op lage ses De globale regionale ambitie voor de beleidsperiode 2012-2015 voor het speerpunt roken is het verminderen van schade voor het individu en zijn/haar omgeving ten gevolge van roken. De Zuid-Limburgse gemeenten leggen de focus op het voorkomen van (mee)roken en het ondersteunen van het stoppen met roken. In tekstblok 6.4 staat een beschrijving van lokale mogelijkheden voor gezondheidsbeleid, ontwikkeld door Stivoro (Stichting Volksgezondheid en Roken). Beleidsdoelstellingen om de ambitie te bereiken zijn gericht op een afname van het percentage rokende jongeren en volwassenen; meer jongeren/volwassenen beginnen niet met roken en meer rokers stoppen met roken. In de uitwerking van deze resultaten wordt tevens het voorkomen van meeroken meegenomen. Met name mensen met een lage ses zullen de doelgroep zijn voor het regionale rookbeleid; de daling in het percentage rokers is bij mensen met een hoge opleiding sterker (Van den Berg & Schoemaker, 2010).
97
Een gezonde kijk op Zuid-Limburg
Tekstblok 6.4: Lokaal gezondheidsbeleid speerpunt roken Tabakspreventie op lokaal niveau heeft een grote toegevoegde waarde; de synergie tussen landelijke en lokale mogelijkheden maken het tabaksontmoedigingsbeleid effectief. Lokaal zijn er krachten en kansen waar men op landelijk niveau niet op kan inspelen: • Persoonlijk contact met doelgroep; met name voor mensen uit achterstandsgroepen is persoonlijke ondersteuning bij gedragsverandering van belang. Voor veel zorgverleners zijn er interventies en methodieken beschikbaar. De gemeente kan hier de rol van motivator en regisseur nemen om op die manier bij te dragen aan een groter gebruik van de beschikbare mogelijkheden. • Doelgroepverfijning; om gezondheidsboodschappen, interventies en acties goed aan te laten komen bij de doelgroep is het soms nodig om de communicatie op lokaal niveau toe te spitsen op de lokale situatie. De lokale organisaties hebben toegang tot verschillende doelgroepen via specifieke settings. De GGD heeft deze gegevens beschikbaar. • Aandacht van de lokale overheid voor het welzijn van de burger wordt gewaardeerd en kan gebruikt worden als stimulans om gebruik te maken van bijvoorbeeld ondersteuning bij het stoppen met roken. • In iedere gemeente zijn tal van factoren die al jaren hun bijdrage leveren aan het terugdringen van roken. De gemeente kan er voor zorgen dat er meer samenhang aangebracht wordt in het lokale/ regionale aanbod. Meer samenhang en betere afstemming vergroten de impact van de verschillende afzonderlijke onderdelen. • Op lokaal niveau kan de verbinding aangebracht worden tussen de verschillende speerpunten uit de Preventienota. Zo kan er binnen sportverenigingen gestreefd worden naar een Gezonde Sportvereniging. Een ander voorbeeld: bij diabetes is het van groot belang dat mensen goed bewegen, evenwichtig eten en niet roken. (Bron: Stivoro, 2007)
6.4.2 Overgewicht Landelijke tendens: de stijging lijkt voorbij De preventie van overgewicht is gericht op het voorkómen van overgewicht en het tegengaan van een verdere toename van het gewicht. Doelstelling van de overheid is het stabiliseren van het percentage volwassenen met overgewicht en het laten dalen van het percentage jongeren met overgewicht. De afgelopen decennia is het percentage mensen met overgewicht steeds gestegen, maar de afgelopen jaren lijkt het percentage zich te stabiliseren. Overgewicht is een complex probleem dat niet direct aan ongezond gedrag is gekoppeld, maar ook bepaald wordt door omgevings- en biologische factoren. Determinanten voor overgewicht zijn voeding en beweging. Het preventiebeleid zet daarom met name in op gezond eten en voldoende bewegen; ze hebben echter niet altijd een direct effect op het gewicht. Het inzetten van wet- en regelgeving en het handhaven van prijsmaatregelen (bijvoorbeeld accijnzen op ongezonde voeding of een lagere prijs van gezonde voeding) lijkt, naast roken, ook voor dit volksgezondheidsprobleem effectief te zijn, maar wordt nog weinig toegepast. Collectieve preventiemaatregelen blijken vaak vooral effect te hebben op het beweeg- en voedingsgedrag en minder op het verliezen van gewicht. Gezien de moeilijkheid om blijvend gewicht te verliezen, lijkt het zinvoller om de preventie met name te richten op het voorkómen van overgewicht (Van den Berg & Schoemaker, 2010). Het inzicht groeit dat een integrale aanpak van het probleem, met een goede afstemming en een samenhangend aanbod op lokaal niveau, noodzakelijk is (Steenbakkers et al., 2010).
98
Preventieve taken in Zuid-Limburg: uitvoering en beleid
Hoewel de effectiviteit van een integrale aanpak op lokaal niveau aannemelijk is, zijn de daadwerkelijke effecten echter nog niet bekend (Van den Berg & Schoemaker, 2010). Regionaal beleid: nadruk op gezonde voeding en voldoende beweging De gemeentelijke ambitie (maatschappelijk belang) voor overgewicht is als volgt geformuleerd: meer mensen hebben een gezond gewicht, waardoor gezondheidsschade wordt verminderd. De beleidsdoelstellingen zijn gericht op het reduceren van overgewicht, uitgesplitst naar drie doelgroepen; jongeren (0-19 jaar), volwassenen (20-55 jaar) en 55-plussers. Om vervolgens de vertaling te kunnen maken naar concrete resultaten is een splitsing in verschillende risicofactoren gemaakt. Risicofactoren zijn onder andere lichamelijke inactiviteit, een aantal voedingsfactoren en een obesogene omgeving (bijvoorbeeld tv-kijken, computeren, locatie van snackbars). De nadruk voor het regionale beleid zal met name op voeding en bewegen liggen. Diabetes is indirect opgenomen in de uitwerking van overgewicht, omdat deze speerpunten dezelfde determinanten (voeding en beweging) hebben. Dit geldt althans voor diabetes type II. Diabetes type I is vooral genetisch bepaald; type II kan vaak voorkomen worden en valt hiermee binnen het regionale en lokale preventiebeleid.
6.4.3 Schadelijk alcoholgebruik Landelijke tendens: grootste winst door wet- en regelgeving De doelstelling van de overheid is gericht op het voorkomen van schadelijk alcoholgebruik. De ambitie is dat jongeren voor hun 16 geen alcohol drinken, dat mensen minder alcohol afhankelijk worden en dat de schadelijke gevolgen van overmatig alcoholgebruik worden verminderd. Zowel de gemiddelde alcoholconsumptie als het overmatig alcoholgebruik is al jaren stabiel. Bij ruim één op de tien Nederlanders is er echter sprake van overmatig alcoholgebruik, wat de kans op verschillende ziekten verhoogt. Beleidsmaatregelen voor jongeren richten zich op voorlichting, het beperken van de beschikbaarheid, het hand haven van geboden/verboden en reclamebeperking. Voor volwassenen wordt ingezet op voorlichting, kortdurende preventieve interventies, maatregelen tegen rijden onder invloed en prijsprikkels. Het reduceren van de beschikbaarheid en de betaalbaarheid van alcohol is effectief gebleken voor de consumptie ervan. Massamediale campagnes lijken daarentegen weinig effect te hebben. Dit geldt ook voor programma’s op scholen, met uitzondering van de interventie ‘De gezonde school en genotmiddelen’, waarvoor effecten op het drinkgedrag van scholieren zijn aangetoond, vooral in combinatie met interventies die gericht zijn op de ouders. Individuele, gedragsmatige preventieve interventies die gericht zijn op probleemdrinkers zijn effectief voor een reductie van het alcoholgebruik. Het bereik van deze interventies is echter laag. Kortdurende, individuele interventies behoren momenteel tot het basispakket van de zorgverzekering; hierdoor hoopt men dat het bereik verder zal toenemen. Het huidige landelijke beleid is met name gericht op gedragsverandering. Maatregelen die gericht zijn op de omgeving blijken echter effectiever. De grootste winst is te behalen op het gebied van prijsmaatregelen, leeftijdsgrenzen en reclameregels (Van den Berg & Schoemaker, 2010).
99
Een gezonde kijk op Zuid-Limburg
Regionaal beleid: krachten bundelen voor regionale aanpak In Zuid-Limburg wordt gewerkt aan een regionale aanpak voor alcoholpreventie (zie tekstblok 6.5). De gemeenten en de GGD hebben gezamenlijk de belangrijkste doelstellingen uitgewerkt. Het maatschappelijk belang is het verminderen van schade (lichamelijk, geestelijk en materieel) voor het individu en zijn/haar omgeving ten gevolge van alcohol. In de bijbehorende beleidsdoelstellingen ligt de nadruk op een afname van het percentage jongeren onder de 16 jaar dat alcohol drinkt. Bij de doelgroepen 16- tot en met 24-jarigen, volwassenen (25 t/m 54 jaar) en 55-plussers wordt een afname van het percentage mensen dat overmatig alcohol drinkt, geambieerd. Tekstblok 6.5: Regionaal alcoholbeleid in Zuid-Limburg Een ambtelijke regiegroep Regionaal Alcoholbeleid Zuid-Limburg – bestaande uit een vertegenwoordiging van de Zuid-Limburgse gemeentesecretarissen, de politie Limburg Zuid, Mondriaan Zorggroep en de GGD Zuid Limburg – heeft een aanzet tot een regionaal alcoholbeleid gemaakt met het programma ‘Jeugd, Alcohol & Omgeving’. Centrale doelstelling is de gemiddelde beginleeftijd van alcohol te verhogen naar zestien jaar en het overmatige alcoholgebruik bij jongeren terug te dringen. Om dit te realiseren is een integrale regionale samenwerking van ketenpartners essentieel. Voor alcoholpreventie wordt landelijk een integrale aanpak aanbevolen die gebaseerd is op een aantal pijlers (zie figuur 6.1). Gesteld wordt dat alcoholpreventie het meest effectief is wanneer beleid wordt ingezet op meerdere fronten tegelijk met interventies vanuit alle pijlers. In de regio is nog geen samenhangend alcoholbeleid; de voorlichting en alcoholbeperkende maatregelen zijn onvoldoende op elkaar afgestemd en worden niet gecoördineerd ingezet. Naar verwachting worden deze plannen in 2010/2011 nader uitgewerkt en wordt gestart met de regionale implementatie.
Regelgeving en naleving
2
Handhaving
Preventie
3
Educatie en draagvlak
1 Figuur 6.1: Kernelementen alcoholpreventie (Bron: Ambtelijke regiegroep regionaal alcoholbeleid, 2009)
100
Preventieve taken in Zuid-Limburg: uitvoering en beleid
6.4.4 Depressie en psychosociale klachten Landelijke tendens: integrale preventieaanpak is wenselijk Het huidige landelijke beleid is gericht op het vergroten van het bereik van preventieve interventies. Hiervoor is het Partnership Depressie Preventie (PDP) opgericht dat zich richt op drie deelgebieden: lokaal beleid (1), voorlichting en bewustwording (2) en signaleren en verwijzen (3). Depressie gaat gepaard met een grote ziektelast en is één van de meest voorkomende aandoeningen in ons land. De prevalentie is groter bij mensen met een lage sociaaleconomische status en is afhankelijk van persoonlijke en omgevingsfactoren. Van slechts een klein aantal interventies is aangetoond dat ze de incidentie van depressie verminderen. Dit zijn cursussen gebaseerd op de Amerikaanse cursus ‘Coping with depression’. Daarnaast zijn in Nederland een aantal collectieve interventies beschikbaar die een effect hebben op één of meerdere determinanten van depressie. Het bereik van interventies groeit, maar is nog relatief laag. Er wordt gesteld dat zelfhulpinterventies die gebruik maken van internet de mogelijkheden bieden om het bereik te vergroten. Dit is te verklaren doordat de interventies flexibel en anoniem zijn. Voor het speerpunt depressie is een integraal preventiebeleid wenselijk dat zich op verschillende determinanten richt. Voor ouderen is inmiddels een gestandaardiseerde aanpak beschikbaar. Met deze aanpak kunnen gemeenten in een of meerdere wijken een samenhangende aanpak ontwikkelen om depressie bij ouderen te voorkomen. Vroegherkenning, preventie bij risicogroepen en beleid gericht op versterking van de sociale omgeving zijn speerpunten van deze Integrale Aanpak Depressiepreventie (Van den Berg & Schoemaker, 2010). GGZ Nederland heeft recentelijk in 2010 een gesprekswijzer ontwikkeld voor gemeenten en ggz-instellingen. Zij hebben elk vanuit hun eigen rol een verantwoordelijkheid voor de mentale zelfredzaamheid en participatie van de bevolking, in het bijzonder degenen met (dreigende) psychische aandoeningen. Omdat ggz-instellingen en gemeenten niet altijd dezelfde taal spreken is een dergelijke gesprekswijzer van belang. Hiermee kan aan wederzijds begrip en het ontstaan van een gemeenschappelijk begrippenkader worden gewerkt. Het thema depressiepreventie wordt specifiek vernoemd in de gesprekswijzer (Van Bergen, 2010). Regionaal beleid: vroegsignalering bij jongeren De maatschappelijke ambitie voor het thema depressie is een toename van de volks gezondheid door het terugdringen van depressie en de sociale en maatschappelijke gevolgen ervan. In de beleidsdoelstellingen voor de doelgroep jongeren, ligt de nadruk op een daling van het aantal mensen met een depressie of depressieve symptomen. Ook moet het percentage jongeren dat ten gevolge van een depressie disfunctioneert in het dagelijkse leven (bijvoorbeeld door spijbelen en ziekteverzuim) dalen. Voor de doelgroep ouderen geldt dat het percentage met een hoge score op depressieve klachten en angstklachten zou moeten dalen. Dit geldt ook voor het percentage ouderen met een hoge score op eenzaamheid. Omdat een depressie en depressieve klachten op latere leeftijd vaak op jonge leeftijd al voorkomen kunnen worden, bestaat de mogelijkheid om in het nieuwe preventiebeleid de nadruk te leggen op een adequate vroegsignalering om het probleem beter in beeld te brengen.
101
Een gezonde kijk op Zuid-Limburg
Sterfte, kwl* en beperkingen Voorwaarden
Zorggerelateerde preventie
C Ziek(t)en bij lage SES
Voorwaarden
Geïndiceerde preventie
Gezondheidsproblemen bij lage SES
Voorwaarden
Collectieve preventie
Ongezond gedrag en ongezonde leefomgeving
D
B Gezondheid bij lage SES
*kwl = kwaliteit van leven
A
Figuur 6.2: Doelstellingen voor preventie gericht op gezondheidsachterstanden
6.4.5 Sociaaleconomische gezondheidsverschillen Landelijke tendens: van collectieve inzet naar aandacht voor achtergestelde groepen In het landelijke segv-beleidsplan (VWS & WWI, 2008) en de preventienota ‘Kiezen voor gezond leven’ (VWS, 2006) is voor het verkleinen van de sociaaleconomische gezondheidsverschillen (segv) in Nederland als doelstelling geformuleerd dat de gezonde levens verwachting van de laagst opgeleiden met drie jaar stijgt in de periode 2000-2020. De term sociaaleconomische gezondheidsverschillen geeft de verschillen in gezondheid tussen ses-groepen aan. Een vermindering van deze verschillen is van belang voor de samenleving. Om dit te bereiken kunnen we verschillende maatregelen onderscheiden (zie figuur 6.2). Ten eerste is dit het verkleinen van verschillen in ses en de indicatoren hiervan (opleiding, inkomen en beroepsklasse) (a). Een tweede aangrijpingspunt is het verbeteren van specifieke determinanten van gezondheid (woon/werkomstandigheden en leefstijl) bij mensen in lagere sociaaleconomische groepen (b). Ook zou de toegankelijkheid en effectiviteit van de gezondheidszorg voor mensen in lagere sociaaleconomische groepen moeten verbeteren (c). Daarnaast moet de focus liggen op het verminderen van negatieve effecten van gezondheidsproblemen op ses (d). Momenteel zijn er veel beleidsinitiatieven die ingrijpen op de genoemde aangrijpingspunten. Ondanks landelijke en lokale inspanningen
102
Preventieve taken in Zuid-Limburg: uitvoering en beleid
zijn de gezondheidsverschillen vooralsnog niet kleiner geworden. Er is weinig bekend over het effect van de verschillende maatregelen en leefstijlinterventies op determinanten van gezondheid bij lagere ses-groepen. Naast de effectiviteit hebben maatregelen ook voldoende bereik nodig, waar het vaak in de praktijk aan ontbreekt. Ook is het huidige aanbod aan leefstijlinterventies onvoldoende toegespitst op de betreffende lagere sesgroepen. Het is wenselijk dat het beleid zich gaat richten op specifiekere doelgroepen; dit zijn de armste groepen waarbij kinderen de grootste prioriteit hebben. In de komende beleidsperiode zal de nadruk moeten liggen op aandacht voor achtergestelde groepen, anders dan het inzetten van collectieve preventiemaatregelen voor alle burgers (Van der Berg & Schoemaker, 2010). Regionaal beleid: verkleinen segv is overkoepelend speerpunt Ook voor Zuid-Limburg is het verkleinen van sociaaleconomische gezondheidsverschillen (segv) een algemeen uitgangspunt voor het ontwikkelen van het preventiebeleid. Zoals in hoofdstuk 2 en 3 is beschreven, zijn de gezondheidsverschillen in Zuid-Limburg groot. De nadruk in het Zuid-Limburgse beleid komt daarom meer op de risicogroepen te liggen. In veel gevallen zijn dit de lagere sociaaleconomische groepen. Deze focus zal terug te zien zijn in de te behalen resultaten die voor de verschillende speerpunten worden geformuleerd. Vanuit de wettelijke verplichting om de gezondheid van burgers te bevorderen, worden op lokaal niveau leefstijlinterventies en -programma’s uitgevoerd. In Zuid-Limburg doet een aantal gemeenten dit via een wijkgerichte aanpak. Deze aanpak gaat uit van een combinatie van activiteiten die zich zowel richt op het gedrag van burgers als op de omgeving, waarmee er sprake is van intersectorale samenwerking. Vaak richten gemeenten zich hierbij op buurten of wijken met lagere sociaaleconomische groepen. Een goed voorbeeld van een werkwijze die speciaal inzet op achterstandswijken en lage ses buurten, en daarmee ook op het verkleinen van de sociaaleconomische gezondheidsverschillen, is het wijkgericht werken. Deze methodiek komt tot uiting in het community-programma ‘Gezond Samen Leven’ zoals het wordt toegepast binnen de GGD Zuid Limburg (zie tekstblok 6.6).
6.4.6 Seksualiteit Naar verwachting zal het thema seksualiteit een nieuw landelijk speerpunt worden. Vooralsnog is niet bekend op welke manier het beleid rondom seksualiteit vorm zal krijgen. Regionaal zijn reeds stappen gezet om richting te geven aan het thema. De globale ambitie is het verkleinen van de gezondheidsverschillen door een afname van seksuele ongezondheid en de negatieve gevolgen hiervan. In de doelstellingen die hier op aansluiten ligt de nadruk op een daling van het percentage jongeren tot en met 25 jaar dat onbedoeld zwanger raakt, besmet raakt met een soa of met seksuele onwenselijkheden in aanraking komt. Daarnaast moet er meer aandacht zijn voor de ouders; het percentage ouders dat zich bewust is van het feit dat kinderen al jong seksueel actief zijn, moet stijgen.
103
Een gezonde kijk op Zuid-Limburg
Tekstblok 6.6: Gezond Samen Leven Het uitgangspunt van wijkgericht werken aan gezondheid – Gezond Samen Leven – is dat het een langdurig en structureel karakter heeft waarbij de eerste vijf jaar in het teken staan van aandacht voor gezondheid en de bewustwording van bewoners dat zij zelf een rol hebben in het verbeteren van hun gezondheidssituatie. Daarnaast wordt er op de langere termijn, na vijf jaar, een effect verwacht in gezond gedrag in een gezonde omgeving (GGD Zuid Limburg, 2010c). Het programma bestaat uit een mix van interventies, waarbij verschillende strategieën (gericht op leefstijl, determinanten van gedrag en omgeving) worden gecombineerd om een verscheidenheid aan interventies te implementeren, gericht op verschillende determinanten (bijvoorbeeld sociale cohesie en veiligheid, bewegen en voeding etc.) van gezondheid. Hierbij wordt zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij bestaande situaties. Het programma beoogt niet alleen verandering op het individuele gedragsniveau, maar ook op het niveau van de wijk en organisaties. Uitgangspunt bij het wijkgericht werken is de sociale netwerkbenadering. Hierbij wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van bestaande sociale verbanden en wijkstructuren. Gezond Samen Leven is georganiseerd met behulp van de fasen uit het model van Bracht (Bracht et al., 1999). 1. Community-analyse; wat zijn de (gezondheids)problemen in de wijk? Welke behoeften zijn er binnen de gemeenschap? 2. Ontwerp en initiatie; gestructureerde kennismakingsgesprekken met de gemeenschap en betrokken organisaties, planvorming. 3. Implementatie; uitvoering van de plannen. 4. Behoud en consolidatie; het integreren van interventies in de netwerken van de gemeenschap en het voortzetten van samenwerkingsverbanden en het werk van vrijwilligers. 5. Heroriëntatie; evaluatie en het teruggrijpen op de community-analyse. Deze werkwijze is een dynamisch en circulair proces dat niet eindigt na de heroriëntatiefase. Na deze fase wordt daadwerkelijk de aangegeven richting uitgevoerd en begint het proces weer opnieuw. (Bron: Vermeer et al., 2009)
6.5 Aangrijpingspunten voor preventiebeleid Het belang van de (kosten)effectiviteit van preventieve maatregelen is een thema dat landelijk en lokaal vaak ter discussie staat. Deze discussie wordt ook in Zuid-Limburg gevoerd. Voor het opstellen van een nieuw regionaal preventiebeleid vanaf 2012 zal een aantal ontwikkelingen in acht genomen moeten worden. Inmiddels is bekend dat gedrag het meest effectief beïnvloed wordt door wetgevings- en prijsmaatregelen. Hierbij gaat het om wetten en regels om de fysieke omgeving aan te passen en het beperken of vergroten van de financiële beschikbaarheid van bijvoorbeeld alcohol, tabak of groenten en fruit. Voor de speerpunten roken en overmatig alcoholgebruik is een overdaad aan wetenschappelijk bewijs gevonden dat dergelijke maatregelen leiden tot een afname in het aantal mensen dat rookt of alcohol drinkt en de hoeveelheid ervan. Voor overgewicht is er minder direct bewijs, maar er zijn wel aanwijzingen in deze richting voor de invloed op het voedingspatroon en het beweeggedrag van mensen. Van gezondheidsbevorderende interventies in de eerstelijnszorg bij mensen met een verhoogd risico is eveneens gebleken dat deze effectief zijn in het verminderen van ongezond gedrag. Het aanbod en het bereik hiervan is echter dermate laag dat het totale effect
104
Preventieve taken in Zuid-Limburg: uitvoering en beleid
gering is. Een mogelijke oplossing ligt in de opname van deze geïndiceerde preventie in het basispakket van de zorgverzekering. Een preventieve aanpak bestaat nog vaak uit kortdurende gedragsinterventies die op het collectief gericht zijn. Een langetermijneffect mag nauwelijks verwacht worden. Nieuw onderzoek zal uit moeten wijzen in hoeverre interventies met een langere looptijd wel langetermijneffecten laten zien. Ook groeit de behoefte aan onderzoek naar de effecten van gecombineerde preventieve interventies die zich tegelijkertijd richten op meerdere vormen van gedrag. Momenteel richten het preventiebeleid en de gezondheidsbevordering in Nederland zich voornamelijk op individugerichte maatregelen. Omgevingsgerichte maatregelen blijken echter een effectieve aanvulling te zijn op individuele leefstijlaanpassingen. Deze betreffen niet alleen de fysieke omgeving (bijvoorbeeld fietsveilige routes naar school), maar ook de sociale omgeving; een voorbeeld is de invloed van ouders op het beweeggedrag van kinderen en de invloed van leeftijdgenoten op schadelijk alcoholgebruik. Een langdurige, integrale aanpak die zich richt op het individu en zijn/haar omgeving lijkt het meest effectief in het reduceren van risicofactoren. Een goed voorbeeld hiervan is het huidige rookbeleid, dat de laatste jaren tot zichtbare gezondheidseffecten heeft geleid. Zoals al eerder in dit hoofdstuk is aangegeven, is het van belang om een doelgroepgerichte benadering in te zetten, omdat gezond gedrag in sommige bevolkingsgroepen meer voor komt dan in andere. Een specifieke doelgroep die tegenwoordig veel aandacht vergt, zijn de lagere sociaaleconomische groepen. Een bijkomend effect van de focus op de groep is het verkleinen van de sociaaleconomische gezondheidsverschillen. Ten slotte kan de levensloop van mensen een aanknopingspunt bieden voor preventie. Vanuit een levensloopbenadering kan men met preventie hierop inspelen door aan te sluiten op de verwachtingen en wensen van burgers en op de momenten waarop leefstijl onderhevig is aan veranderingen (bijvoorbeeld zwangerschap, pensionering en de overgang van de basisschool naar de middelbare school) (Van den Berg & Schoemaker, 2010).
105
De rol van gemeenten in preventief gezondheidsbeleid
7
De rol van gemeenten in preventief gezondheidsbeleid
Kernboodschappen Regierol gemeenten steeds belangrijker In de wet is verankerd dat gemeenten verantwoordelijk zijn voor de publieke gezondheid (voorheen via de Wcpv en momenteel de Wpg). Gemeenten hebben een regierol op het vlak van de collectieve preventie. De Inspectie voor de Gezondheidszorg en het ministerie van VWS vinden dat zij deze rol nog krachtiger kunnen inzetten. Daarom roept het ministerie van VWS gemeenten op om verdere effectieve maatregelen te nemen zowel binnen de wettelijke taken als op andere beleidsterreinen die met gezondheid te maken hebben. Het belang van integraal gezondheidsbeleid wordt benadrukt; beleid waarbij sectoren binnen en buiten het volksgezondheidsdomein samenwerken om gezondheidsschade te voorkómen en gezondheidswinst te realiseren. Integrale benadering: werken met één regionale gezondheidsnota Decentralisatie van overheidstaken (Wmo, jeugdgezondheidszorg en jeugdbeleid) maakt het mogelijk om gemeentelijke intersectorale samenwerking te stimuleren, zowel binnen de gemeente als tussen externe partijen. Een breed wettelijk kader geeft gemeenten de mogelijkheid de volksgezondheid te bevorderen via diverse gemeentelijke beleidsterreinen. Tevens kunnen Zuid-Limburgse gemeenten preventie versterken door samenwerking en afstemming te stimuleren tussen preventieaanbieders onderling, tussen curatie en preventie, en door ervoor te zorgen dat evaluatie van en inzicht in het preventieaanbod mogelijk is. Voor de beleidsperiode 2012-2015 wordt één regionale integrale gezondheidsnota voor Zuid-Limburg opgesteld, waaraan vervolgens per gemeente een lokaal uitvoeringsprogramma wordt gekoppeld. De methodiek van beleidsgestuurde contractfinanciering wordt gebruikt om gezamenlijk beleidsdoelstellingen en uitvoeringsresultaten te bepalen. Verstevigen relatie preventie en curatie Gemeenten kunnen in de preventie- en zorgketen actief aansturen op een verdergaande afstemming en samenwerking tussen de preventieve en curatieve zorg. De koppeling tussen preventie en curatie is vaak nog lastig, maar komt wel steeds meer van de grond. Daarbij wordt ook gezocht naar een goede aansluiting van preventief gezondheidsbeleid (vanuit de Wpg) bij Wmo-beleid.
107
Een gezonde kijk op Zuid-Limburg
Onderzoek ter versterking van beleid en praktijk Samenwerking tussen onderzoek, beleid en praktijk is essentieel om de gezondheidswinst te behalen die nodig is om de gezondheidstoestand in Zuid-Limburg fundamenteel te verbeteren. Inzicht in de lokale gezondheidsproblematiek vormt de basis voor het stellen van prioriteiten voor doeltreffend (doelmatig en kosteneffectief) beleid. In 2006 is de Academische Werkplaats Publieke Gezondheid Limburg van start gegaan. In deze netwerkorganisatie delen medewerkers van de Zuid-Limburgse gemeenten, Maastricht Universitair Medisch Centrum+, de Thuiszorg en de GGD Zuid Limburg kennis en kunde om de publieke gezondheidszorg te verbeteren. Het onderzoek binnen de Academische Werkplaats wordt vooral gebaseerd op vragen en signalen uit de praktijk. Regionaal Kompas Volksgezondheid Zuid-Limburg In Zuid-Limburg zijn veel organisaties en instellingen actief bij het uitvoeren van preventie activiteiten. De GGD Zuid Limburg werkt aan het goed in beeld brengen van het aanbod van de verschillende landelijke en regionale preventiepartners, hun preventieactiviteiten en het bereik en effect ervan. Deze informatie zal in 2011 opgenomen worden in een Regionaal Kompas Volksgezondheid, een website met informatie over belangrijke gezondheidsproblemen, beleid en beschikbare interventies. Registratie van diverse regionale en/of lokale preventieactiviteiten in dit Regionaal Kompas Volksgezondheid kan bijdragen aan een beter overzicht en onderlinge afstemming en samenwerking bevorderen. Gemeenten kunnen vanuit hun regierol organisaties aanspreken en aansturen op het adequaat registreren van preventieactiviteiten in deze regionale database.
7.1 Inleiding Gezondheids(zorg)beleid, maar ook beleid op andere terreinen zoals sport en recreatie, ruimtelijke ordening en verkeer, beïnvloeden de gezondheidstoestand van de bevolking. Volgens het VTV-model (zie paragraaf 1.2) vindt dit proces plaats via een wisselwerking met determinanten van gezondheid (zie hoofdstuk 4), zorg en preventie (zie hoofdstuk 5 en 6) en met onder andere economische, technologische en demografische ontwikke lingen (zie hoofdstuk 2). Beleid wordt gemaakt op lokaal, regionaal, provinciaal en landelijk niveau. In dit hoofdstuk worden de verantwoordelijkheden van de (gemeentelijke) overheid op het gebied van de publieke gezondheid beschreven, zie paragraaf 7.2. In paragraaf 7.3 wordt de regierol van gemeenten nader toegelicht. Vervolgens gaat paragraaf 7.4 in op de samenwerking tussen onderzoek, beleid en praktijk. In paragraaf 7.5 wordt de afstemming en regie van preventie in Zuid-Limburg besproken.
7.2 Vormgeven van (lokaal) preventief gezondheidsbeleid Landelijke verantwoordelijkheden voor publieke gezondheid Op landelijk niveau is het ministerie van VWS verantwoordelijk voor het formuleren van beleidsdoelen voor publieke gezondheid en het inzetten van instrumenten en spelers om deze doelen te bereiken. Het ministerie is tevens verantwoordelijk voor een adequate
108
De rol van gemeenten in preventief gezondheidsbeleid
uitvoering van de taken. Vanuit deze regiefunctie worden onder andere de coördinatie en aansturing van publieke preventietaken steeds meer landelijk georganiseerd, zoals via het Landelijk Centrum Infectieziektebestrijding. Daarnaast zorgt de overheid met een actief kennisbeleid voor de ontwikkeling van bruikbare hulpmiddelen en informatiematerialen voor voorlichting. VWS verleent hiervoor opdrachten aan gezondheidsbevorderende instituten als STIVORO en het Trimbos-Instituut. Ook heeft VWS het landelijk Centrum Gezond Leven ingesteld. Via onderzoeksprogramma’s van ZonMw wordt kennisontwikkeling op het gebied van volksgezondheid en beleid gestimuleerd. Het RIVM zorgt voor een actueel inzicht in de Nederlandse gezondheidstoestand (VWS, 2007; Busch, 2008). Provinciale verantwoordelijkheden voor publieke gezondheid De provincies in Nederland hebben, in tegenstelling tot gemeenten, geen wettelijk vastgelegde verantwoordelijkheid op het gebied van de volksgezondheid. De provincie Limburg draagt, vanuit een eigen provinciale verantwoordelijkheid voor een duurzame en leefbare samenleving en vanuit wettelijke taken en bevoegdheden op andere beleidsterreinen zoals jeugdzorg, milieu en ruimtelijke ordening, bij aan de verdere ontwikkeling van preventie en zorg. Investeren in preventie en gezondheid is belangrijk voor de provincie Limburg, vanwege de demografische ontwikkeling om actief participeren in de samenleving te bevorderen en ter vermindering van sociaaleconomische achterstanden. Via samenwerking tussen gemeenten en provincie kan gezondheidswinst gerealiseerd worden. Beleids instrumenten van de provincie zijn o.a. subsidieverlening aan en opdrachtverstrekking voor projecten zoals GOUD en burgerhulpverlening, het organiseren van expertmeetings, het opstellen van een visiedocument ziekenhuiszorg en de uitvoering van de Wet op de jeugdzorg. In haar nota ‘Leven in Limburg: samen en gezond! Kadernota (wonen), welzijn en zorg 2008-2010’ geeft de provincie aan dat ze in nauwe samenspraak met het maatschappelijk veld de mogelijkheden van verdergaande samenwerking, specialisatie en innovatie van preventie en zorgaanbod verkent en waar nodig ondersteunt. De provincie heeft een belangrijke rol zowel naar de lokale overheid als naar de partijen in het (zorg)veld. Deze rol kan zowel stimulerend, initiërend, faciliterend en coördinerend van aard zijn (Provincie Limburg, 2008). Het hebben van inzicht in de gezondheid van haar inwoners is voor de provincie van belang voor haar brede beleidsontwikkeling. Mede daarom heeft de provincie subsidie verleend aan de GGD Zuid Limburg voor de opstelling van de regionale VTV en voor de aanstelling van een kwartiermaker die een start maakt met de realisatie van een data- en kenniswerk op het gebied van de publieke gezondheid. Gemeentelijke verantwoordelijkheden voor publieke gezondheid Op regionaal en lokaal niveau hebben gemeenten op basis van de Wpg de bestuurlijke verantwoordelijkheid om de totstandkoming, continuïteit van en samenhang binnen de publieke gezondheid te bevorderen. Zij hebben de taak om de gezondheid van hun inwoners te beschermen, te bewaken en te bevorderen. Naast het uitvoeren van basistaken op het gebied van publieke gezondheid, infectieziektebestrijding en jeugdgezondheidszorg, moeten gemeenten ook zorg dragen voor intersectorale samenwerking en het verbinden van publieke gezondheid (lees: preventie) aan curatie. Iedere vier jaar moet hierover verantwoording worden afgelegd in een regionale en/of lokale nota gemeentelijk gezondheids
109
Een gezonde kijk op Zuid-Limburg
beleid. In deze nota worden ook de gezondheidstoestand van de bevolking en de (integrale) beleidsdoelstellingen beschreven. Gemeenten laten hun verplichte basistaken voor de publieke gezondheid uitvoeren door GGD’en, waarvan zij eigenaar zijn. Bij de uitvoering van gezondheidsbeleid spelen echter veel meer partijen, binnen en buiten de gemeentelijke organisatie, een rol. Net als de landelijke overheid hebben gemeenten in publieke gezondheid dan ook vooral een regierol. Deze regierol kan het best omschreven worden als die van visionaire regisseur: een regisseur die het plan uitzet en voor de uitvoering afstemming zoekt met veel andere partijen (tekstblok 7.1). Naast regisseur is de gemeente in het lokale gezondheidsbeleid ook vaak opdrachtgever, partner, financier of zelfs uitvoerder. De GGD ondersteunt en adviseert gemeenten bij de invulling van deze beleidsmatige regierol en neemt soms op verzoek uitvoerende regietaken over van gemeenten. Tekstblok 7.1: Wat wordt onder regie verstaan? Regie kent veel vormen en definities, maar een algemene noemer en een algemene omschrijving ontbreken. Bij regie gaat het om een bijzondere vorm van sturing, het doelgericht uitoefenen van invloed. Regie verwijst bovendien naar het afstemmen van afzonderlijke onderdelen tot een geheel. De definitie die hier gehanteerd wordt is de volgende: ’Regie is een bijzondere vorm van sturen en is gericht op de afstemming van actoren, hun doelen en handelingen tot een min of meer samenhangend geheel met het oog op een bepaald resultaat van al deze handelingen’ (Pröpper et al., 2004). Belangrijke aandachtspunten bij het voeren van regie zijn: 1. Weten wie wat doet, wie wat moet doen en partijen op hun verantwoordelijkheden aanspreken. 2. Zorgdragen voor duidelijke vastlegging van afspraken. 3. Zorgdragen voor beschikbare benodigde informatie. 4. Zorgdragen voor draagvlak en zoeken naar consensus. 5. Zorgdragen voor voldoende capaciteit om de regiefunctie uit te voeren. 6. Er voor zorgdragen dat deelname interessant blijft. 7. Voldoende kennis hebben van de onderlinge verhoudingen tussen de partijen en hun context. Algemene componenten waaraan de feitelijke invulling van de regierol kan worden afgemeten zijn het overzicht over de gehele situatie, het nemen van de verantwoordelijkheid voor het geheel, het uitzetten of organiseren van beleidslijnen ten aanzien van het geheel en het organiseren van samenwerking met het oog op het geheel (VNG & GGD Nederland, 2004). Er worden vier regievarianten onderscheiden: • Variant I: de beheersingsgerichte regisseur (inhoudelijk en procesmatig). Deze regisseur ontleent zijn sterke positie niet alleen aan doorzettingsmacht, maar ook aan de mogelijkheid zelf het script te kunnen schrijven. • Variant II: de uitvoeringsgerichte regisseur ontleent zijn sterke positie aan doorzettingsmacht, maar ontbeert de mogelijkheid zelf het script te kunnen schrijven. In dat geval voert de regisseur het script van een ander uit. • Variant III: de visionaire regisseur heeft een grote beleidsvrijheid een script te schrijven en dit op de lokale situatie aan te passen, maar hij ontbeert de benodigde machtsbronnen (zoals een hiërarchische positie en hulpbronnen) om zijn eigen script bij andere partijen af te dwingen, terwijl hij voor de uitvoering wel van hen afhankelijk is. • Variant IV: de faciliterende regisseur stelt zich dienstbaar op aan het samenspel van andere partijen. Zijn eigen script staat niet voorop, maar hij ondersteunt het ontwikkelen en uitvoeren van het script van anderen. Deze regisseur ontbeert doorzettingsmacht (Pröpper et al., 2004).
110
De rol van gemeenten in preventief gezondheidsbeleid
Gezond
Risicogroep
Universele preventie
Selectieve preventie
Gemeenten
Wcpv
Wmo
Vroeg symptoom Geïndiceerde preventie Gezondheidszorg
Preventie-/zorgketen in beeld
Ziek/probleem Cure behandeling Zvw
Awbz
Chroniciteit beperkingen Care Zorggerelateerde behandeling Gemeenten
Wmo
Figuur 7.1: Preventie- en zorgketen (Bron: Walg, 2006)
Eén regionaal gezondheidsbeleid In 2005 constateerde de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ, 2005) dat er in Nederland weliswaar een toename van de bestuurlijke betrokkenheid bij het preventief gezondheidsbeleid waarneembaar is, maar dat nog onvoldoende sprake is van sturing. Volgens de IGZ komen de rollen van regisseur en financier van publieke gezondheid niet genoeg uit de verf, doordat het beleid niet consistent en de uitvoering onzeker is. Ter versterking van het lokale gezondheidsbeleid hebben de Zuid-Limburgse gemeenten in 2007 voor het eerst gezamenlijk een regionale prioriteitennota vastgesteld voor volksgezondheid waaraan vervolgens alle gemeenten een lokale nota hebben gekoppeld. Gezondheidsbeleid staat daarmee op de lokale beleidsagenda. Ook het ministerie van VWS constateert in de landelijke visie ‘Gezond zijn, gezond blijven’ (VWS, 2007) dat veel gemeenten hun verantwoordelijkheid voor lokaal gezondheidsbeleid nemen en moedigt gemeenten aan om deze om te zetten in verdere effectieve beleidsmaatregelen. De inspectie heeft in samenwerking met gemeenten indicatoren ontwikkeld voor het toezicht op de gemeentelijke taken. Het opstellen van de nota lokaal gezondheidsbeleid is één van deze indicatoren. Vanaf 2009 gebruikt de inspectie deze indicatoren bij haar toezicht. Voor de beleidsperiode 2012-2015 wordt één regionale integrale gezondheidsnota voor ZuidLimburg ontwikkeld, waaraan vervolgens per gemeente een lokaal uitvoeringsprogramma wordt gekoppeld. De methodiek van beleidsgestuurde contractfinanciering wordt door de Zuid-Limburgse gemeenten en hun GGD gebruikt om gezamenlijk beleidsdoelstellingen en uitvoeringsresultaten te bepalen (zie paragraaf 7.3, tekstblok 7.3). Wmo biedt kansen tot effectiever gezondheidsbeleid Het doel van de Wmo is het bevorderen dat mensen meedoen in de samenleving. Het bevorderen van deelname aan het maatschappelijk leven en het bevorderen van gezondheid liggen in elkaars verlengde. Gezondheid en participatie versterken elkaar. Met de Wmo kunnen gemeenten zich nog meer richten op de kwaliteit van leven van hun inwoners en
111
Een gezonde kijk op Zuid-Limburg
het verbeteren van hun levensvoorwaarden, zodat gezondheidsproblemen zo veel mogelijk worden voorkomen en mensen in gezondheid kunnen leven (VWS, 2007). Met hun rol in de Wmo staan gemeenten zowel aan het begin (preventie) als meer aan het einde van de preventiezorgketen (verstrekking van zorgvoorzieningen). Ook dragen ze zorg voor kwetsbare doelgroepen die buiten de boot dreigen te vallen (OGGZ) en wordt ketensamenwerking rondom multiproblematiek (werkloos, dakloos en verslaafd) gestimuleerd (zie figuur 7.1). De afstemming tussen preventie en zorg wordt hierdoor voor gemeenten steeds noodzakelijker.
7.3 Regierol Zuid-Limburgse gemeenten steeds belangrijker Regierol krijgt steeds meer vorm in nota’s gezondheidsbeleid Zuid-Limburgse gemeenten geven invulling aan hun regierol in een nota gezondheidsbeleid. Alle Zuid-Limburgse gemeenten beschikken voor de beleidsperiode 2007-2011 over een regionale en/of lokale gezondheidsnota, gebaseerd op de regionale prioriteitennota. In 2010 wordt een nieuwe nota voorbereid voor de beleidsperiode 2012-2015. Deze nota wordt in Zuid-Limburg regionaal uitgewerkt en vastgesteld (zie tekstblok 7.2). Meer dan de voorgaande gezondheidsnota’s zal de nieuwe nota gebaseerd zijn op een recente analyse van de gezondheidssituatie van de Zuid-Limburgse bevolking. Voor het eerst zijn actuele monitorgegevens beschikbaar van de jeugd, volwassenen én ouderen (GGD Zuid Limburg, 2008, en 2009). De regionale gezondheidsnota beschrijft de speerpunten, beleidsdoelstellingen, resultaten en mogelijke activiteiten voor deze nieuwe beleidsperiode. Lokale speerpunten en ambities kunnen via lokale uitvoeringsprogramma’s worden toegevoegd. De verwachting is dat gemeenten in de nieuwe nota hun visionaire regierol (zie tekstblok 7.1) verder invullen dan zij in de vorige nota’s hebben gedaan. Zo zullen zij hun regierol benoemen in de visie op gezondheidsbeleid en de koppeling leggen met het Wmo-beleid. Gemeenten streven er tevens naar hun beleidsdoelstellingen en gewenste resultaten concreet en evalueerbaar te formuleren. Ook partners in het veld, zoals de ggz, thuiszorg en het welzijnwerk, zullen betrokken worden bij de uitwerking van de beleidsdoelstellingen in concrete resultaten en de lokale dienstverlening. Tekstblok 7.2: Regionale samenwerking in gezondheidsbeleid Bij het opstellen en uitvoeren van het gezondheidsbeleid werken gemeenten in Zuid-Limburg intensief met elkaar samen. Gemeenten komen periodiek bijeen in portefeuillehoudersoverleg Volksgezondheid (VGZ) en regionaal ambtelijk overleg VGZ en ambtelijke dialooggroepen rondom inhoudelijke beleidsterreinen. In het regionaal ambtelijk overleg VGZ wordt over de voortgang van het regionale gezondheidsbeleid gesproken in aanwezigheid van de GGD en worden afspraken gemaakt over aanvullende advisering en ondersteuningsmogelijkheden. Ook wordt intensief met gemeenten samengewerkt om de methodiek van beleidsgestuurde contractfinanciering toe te passen op de diverse beleidsterreinen van de GGD en de dienstverlening van de GGD te versterken. Aanvullend is er in Maastricht-Heuvelland en Westelijke Mijnstreek een (Op Overeenstemming Gericht Overleg) OOGO-Jeugd waar specifieke items met betrekking tot de jeugd aan bod komen. In Parkstad vindt een vergelijkbaar overleg plaats. Belangrijke participanten van deze overleggen zijn onder andere gemeenten, provincie, jeugdzorg, maatschappelijk werk en GGD.
112
De rol van gemeenten in preventief gezondheidsbeleid
Tabel 7.1: Beleidsinstrumenten volgens de indeling van Van der Doelen (Bron: Bressers et al., 1993) Communicatief Economisch Juridisch
Stimulerend
Repressief
Voorlichting
Propaganda
Subsidie
Heffing
Overeenkomst
Gebod, verbod
Integraal beleid wint terrein Gemeenten hebben een scala aan beleidsinstrumenten ter beschikking om de gezondheid te bevorderen (zie tabel 7.1). Juridische instrumenten, zoals vergunningen, sancties, richtlijnen en subsidieverstrekkingen, kunnen naast ‘zachtere’ beleidsinstrumenten, zoals convenanten, voorlichting en overleg, ingezet worden. Ter versterking van het gezondheidsbeleid wordt aanbevolen deze beleidsinstrumenten in elkaars verlengde te gebruiken en raakvlakken en overlappingen tussen verschillende beleidsterreinen te inventariseren. In Zuid-Limburg worden steeds meer preventiethema’s regionaal en integraal uitgewerkt. Zo zijn negen gemeenten gedurende drie jaar begeleid door de GGD Zuid Limburg om vorm te geven aan intersectorale samenwerking rondom het thema overgewicht binnen de eigen gemeentelijke organisatie. In verschillende Zuid-Limburgse gemeenten wordt gezondheid via een buurt- of wijkaanpak integraal uitgewerkt, bijvoorbeeld binnen de MSP-wijk in de gemeente Heerlen. Momenteel wordt voor het thema alcohol een integraal regionaal beleidsplan opgesteld waarmee ook een relatie wordt gelegd met de veiligheidsregio (zie tekstblok 6.4). Ook voor mensen met multiproblematiek wordt steeds meer integraal gewerkt. Ter bevordering van de public mental health loopt een pilot waarin ketensamenwerking centraal staat. In deze pilot wordt geprobeerd om de zelfredzaamheid van burgers te bevorderen en publiek draagvlak voor ggz te vergroten. In het kader van integraal beleid wordt ook de koppeling tussen preventie en curatie steeds belangrijker. De afstemming tussen Wmo- en gezondheidsbeleid zal in de toekomst actiever worden opgepakt, mede in het licht van de vergrijzing. Een goede gezondheid is immers een belangrijke factor bij het zolang mogelijk zelfstandig en maatschappelijk participeren van ouderen (Van der Lucht & Polder, 2010). Continuïteit van beleid is punt van zorg De landelijke overheid draagt steeds meer taken over aan gemeenten. Niet altijd worden daarbij passende middelen meegeleverd. Een voorbeeld is de invoering van de Wmo, die voor gemeenten een forse taakverzwaring betekent. Ook actuele ontwikkelingen in de jeugdgezondheidszorg en het jeugdbeleid – zoals de invoering van Centra voor Jeugd en Gezin, het Digitaal Dossier JGZ, de Verwijsindex Risicojongeren en Zorg- en Adviesteams (ZAT’s) in het onderwijs – doen een beroep op de regierol van gemeenten en daarmee op de ambtelijke capaciteit. Daarbij komt dat de beschikbare formatie binnen gemeenten voor preventief gezondheidsbeleid vaak over veel verschillende beleidsterreinen verdeeld moet worden. Uit onderzoek is gebleken (Steenbakkers, 2010) dat continuïteit van personeel zeer belangrijk is, evenals senioriteit van een beleidsmedewerker op een beleidsterrein en steun van het afdelingshoofd. Veel personeelswisselingen bij beleidsmedewerkers vormen een risico voor de continuïteit van het beleid en zijn een belangrijk aandachtspunt binnen de toekomstige samenwerking tussen de GGD en haar gemeenten.
113
Een gezonde kijk op Zuid-Limburg
Samenwerking vereist goede afstemming en heldere sturing In Zuid-Limburg wordt op bestuurlijk vlak samengewerkt aan gezondheid. Het bestuur van de GGD Zuid Limburg (in dezen de Zuid-Limburgse gemeenten) bewaakt de noodzakelijke afstemming tussen verschillende dossiers. Zo wordt bijvoorbeeld voor het thema ‘Jeugd en Alcohol’ samengewerkt met het Zuid-Limburgse Veiligheidsbestuur in het kader van het bevorderen van de sociale veiligheid (zie tekstblok 6.4 en hoofdstuk 5). Via portefeuillehoudersoverleggen (tekstblok 7.2) bespreekt het bestuur van de GGD Zuid Limburg diverse inhoudelijke thema’s met bestuurders van verschillende beleidsterreinen. Bestuurlijk overleg vindt daar waar nodig plaats om de efficiëntie en effectiviteit van het regionale en lokale gezondheidsbeleid te bevorderen. Verder wordt de GGD als gemeentelijk gezondheidsadviseur betrokken bij allerlei gemeentelijke beleidsvraagstukken, zoals de demografische ontwikkelingen, de ontwikkeling van de Centra voor Jeugd en Gezin, de verwijsindex en de Wmo. Zuid-Limburg is dichtbevolkt en voor meer dan 80% omgeven door landsgrenzen. Regionale en EU-regionale samenwerking met Duitsland en België helpt Zuid-Limburgse gemeenten nieuw beleid te ontwikkelen en uit te voeren, bijvoorbeeld op het vlak van de rampenbestrijding (GHOR), medische milieukunde en infectieziektebestrijding. Op het gebied van gezondheidsbevordering is in 2010 het project euPrevent gestart, waarin de GGD Zuid Limburg samen met andere partners in de Euregio Maas-Rijn (EMR) thematisch werkt aan gezondheidsbevordering in de EMR (een gebied van 3,6 miljoen inwoners). Deze EU-regionale samenwerkingsvormen zijn voor Nederlandse begrippen uniek in aard en omvang en bieden mogelijkheden om op termijn publieke gezondheidsinformatie regionaal te vergelijken en onderling kennis te delen (EMR, 2010). Verheldering samenwerking via beleidsgestuurde contractfinanciering Gemeenten zijn samen met de GGD het traject voor toepassing van de methodiek van beleidsgestuurde contractfinanciering (BCF) gestart. Abstracte beleidsdoelstellingen worden Tekstblok 7.3: Beleidsgestuurde contractfinanciering Stap 1: Het maatschappelijk effect geeft de globale ambitie op regionaal/lokaal niveau weer en is gekoppeld aan landelijke beleidsdoelstellingen. Het betreft de beoogde verandering in de maatschappelijke omgeving die gemeenten op langere termijn wil bereiken. Stap 2: De beleidsdoelstelling is het beleidsvoornemen dat SMARTI wordt geformuleerd: Specifiek, Meetbaar, Acceptabel, Realistisch, Tijdgebonden, en beïnvloedbaar (Inspirerend). Stap 3: Het resultaat betreft de aanwijsbare verandering die één of meerdere diensten teweeg brengt en daarmee wordt bijgedragen aan de beleidsdoelstelling en het maatschappelijk effect. Resultaten kunnen per gemeente verschillen in ambitieniveau. Stap 4: Een product ofwel dienst wordt gezien als een afgebakende eenheid, opgebouwd uit één of meerdere onderdelen die de uitvoerende instelling levert en die gericht is op een vooraf bepaald resultaat. Elke gemeente kiest haar eigen mix van diensten. Op basis van de geformuleerde resultaten maken gemeenten met de betreffende instellingen contractuele afspraken over welke diensten in welke mate worden afgenomen tegen welke kostprijs. (Bron: GGD Zuid Limburg, 2009)
114
De rol van gemeenten in preventief gezondheidsbeleid
via deze methodiek vertaald in concrete uitvoeringsresultaten, gewenste regionale/lokale veranderingen, en vervolgens gekoppeld aan een bepaalde dienstverlening (Hordijk et al., 2006). Via deze methodiek wordt expliciet aangegeven welke dienstverlening een bijdrage levert aan de uitvoeringsresultaten die de gemeenten hebben benoemd (zie tekstblok 7.3). Deze methodiek stimuleert een transparante beleidsontwikkeling en maakt een meer op de behoefte afgestemde keuze van producten en diensten mogelijk. Versterken relatie preventie en curatie belangrijk In de uitvoeringsprogramma’s van het gemeentelijk gezondheidsbeleid wordt vaak het accent gelegd op preventieve publieksactiviteiten. Er is weinig aandacht voor het belang van een netwerkbenadering en procesbegeleiding. Daarbij komt dat er beperkt zicht is op de samenwerkingsmogelijkheden met onder andere de eerstelijn op het terrein van bijvoorbeeld overgewicht, diabetes of ouderen. In het verleden hebben, mede hierdoor, weinig Zuid-Limburgse gemeenten in hun gezondheidsnota beschreven op welke wijze zij de relatie tussen preventie en curatie proberen te versterken. Een goede afstemming tussen preventie en curatie is een verantwoordelijkheid van gemeenten en belangrijk voor de bevordering van de gezondheid. Gemeenten kunnen in de prevenTekstblok 7.4: Ketenzorg en de rol van de overheid en de gemeente Brede samenwerking en ketenzorg belooft veel voor de gezondheidszorg. Korte of geen wachtlijsten, goede doorverwijzing, goede overdracht van informatie van de ene naar de andere zorgverlener, meer preventie, betere samenhang in diensten, kortom: de juiste zorg op het juiste moment (Minkman & Van der Aa, 2007). Een keten kent veel verschillende schakels afhankelijk van onderwerp, doelgroep en beoogd bereik. Ketens kunnen gericht zijn op zorg, maar kunnen ook de link leggen tussen preventie en zorg. Preventie kan zich voor de voordeur afspelen. Dan speelt signalering (mogelijk door middel van screening) een doorslaggevende rol. Maar preventie kan ook zorg gericht zijn. Dan gaat de aandacht uit naar het verminderen van het risico op verergering van de klachten of het voorkomen dat andere ziekten de kop opsteken (comorbiditeit). Een keten kan zijn opgezet rondom een ziekte, zoals diabetes, maar kan ook betrekking hebben op een doelgroep, zoals ouderen. In de krachtwijk MSP in de gemeente Heerlen is, in opdracht van de gemeente, een multidisciplinair samenwerkingsverband opgezet onder de noemer Meer Samen in Praktijk (MSiP). Onder gezamenlijke leiding van de welzijnsinstelling Alcander, de GGD Zuid Limburg en de fysiotherapiepraktijk (ten Kate) wordt een duurzame samenwerkingsstructuur uitgewerkt voor meer dan 30 samenwerkingspartners op het gebied van wonen, welzijn, zorg en preventie. De primaire doelstelling van dit project is het realiseren van een wijkgerichte, multidisciplinaire ketenaanpak voor mensen in een kwetsbare positie en het optimaliseren van de verbindingen tussen vraag en aanbod. De wijkverpleegkundige wordt als schakel in de wijk gepositioneerd, waarbij zij signalen van bewoners en professionals uit de wijk verzamelt, analyseert en zorg draagt voor afstemming en organisatie van zorg. De programmatische aanpak, ook wel disease management genoemd, stelt de patiënt centraal en voorziet in een zoveel mogelijk sluitende keten van vroegtijdige onderkenning, preventie, zelfmanagement en goede zorg. De overheid heeft hierin een stimulerende en faciliterende verantwoordelijkheid (VWS, 2008). Vooralsnog is de ketenaanpak in de gezondheidszorg nauwelijks vanuit preventieve benadering vormgegeven, maar start pas op het moment dat er een gezondheidsprobleem is geconstateerd (curatieve benadering). Door vroegtijdig te signaleren kan veel gezondheidswinst worden behaald. Integrale samenwerking tussen de nulde- en eerstelijn op het gebied van leefstijl kan hierin een belangrijke rol spelen. Randvoorwaarde is wel dat organisaties vanuit de patiënt en niet vanuit het instellingsbelang handelen. Wederzijds vertrouwen is de basis voor een goede samenwerking.
115
Een gezonde kijk op Zuid-Limburg
tie- en zorgketen actief sturen. Een goed Zuid-Limburgs voorbeeld van bevordering van ketensamenwerking en de stimulerende rol van gemeenten is het project Meer Samen in Praktijk (MSiP) (zie tekstblok 7.4). Ook zorgverzekeraars kunnen hierin een bijdrage leveren. Zij gaan een steeds grotere rol spelen bij de facilitering en financiering van preventie in de eerstelijn (VWS, 2007). De minimale interventie strategie stoppen met roken voor de huisartsenpraktijk en de beweegkuur zijn voorbeelden van preventieve interventies die door zorgverzekeraars bekostigd worden.
7.4 Samenwerking tussen onderzoek, beleid en praktijk Academische Werkplaats Publieke Gezondheid Limburg Onderzoek van het RIVM toont aan dat Zuid-Limburgers tien tot twaalf jaren korter in goede gezondheid leven dan landgenoten in de bestscorende regio’s van Nederland. Samenwerking tussen onderzoek, beleid en praktijk is essentieel om de gezondheidswinst te behalen die nodig is om de gezondheidstoestand in Zuid-Limburg fundamenteel te verbeteren en deze regionale gezondheidsachterstand de komende jaren te reduceren. De GGD ondersteunt haar gemeenten bij: het opstellen van een vierjaarlijkse regionale gezondheidsnota, de uitwerking van lokale uitvoeringsprogramma’s, het bewaken van gezondheidsaspecten in bestuurlijke beslissingen en door gemeenten (on)gevraagd advies te geven over regionale/ lokale publieke gezondheidsthema’s. Inzicht in de lokale gezondheidsproblematiek vormt de basis voor het stellen van prioriteiten voor doeltreffend – doelmatig en kostenefficiënt – beleid. In 2006 is de Academische Werkplaats Limburg van start gegaan. In deze netwerkorganisatie delen medewerkers van de Zuid-Limburgse gemeenten, Maastricht Universitair Medisch Centrum+, de Thuiszorgorganisaties en de GGD Zuid Limburg kennis en kunde om de publieke gezondheidszorg te verbeteren. Het onderzoek binnen de Academische Werkplaats wordt vooral gebaseerd op vragen en signalen uit de praktijk. Op deze manier wordt geprobeerd het gemeentelijke gezondheidsbeleid te versterken. Als gezondheidsadviseur van gemeenten wil de GGD Zuid Limburg graag een bijdrage leveren aan ‘evidence informed policy making’: het op basis van cijfers, kengetallen, inzicht in effectieve leefstijl- en omgevingsinterventies, komen tot doelgericht gezondheidsbeleid.
7.5 Afstemming en regie van preventie in Zuid-Limburg Een website: Regionaal Kompas Volksgezondheid Zuid-Limburg In Zuid-Limburg gebeurt veel op het gebied van gezondheidspreventie. Een compleet beeld van wat zich allemaal binnen en buiten de gemeentelijke grenzen afspeelt op het gebied van preventie, ontbreekt echter veelal. Op landelijk niveau biedt het Nationaal Kompas Volksgezondheid van het RIVM (www.nationaalkompas.nl) het gewenste overzicht van gezondheidsgegevens en interventiemogelijkheden. Het Regionaal Kompas Volksgezondheid (RKV), dat in Zuid-Limburg vanaf 2011 wordt ingericht, geeft informatie over belangrijke regionale gezondheidsproblemen, het (bestaande en mogelijke) beleid hier-
116
De rol van gemeenten in preventief gezondheidsbeleid
voor en de (beschikbare) maatregelen en interventies die ingezet kunnen worden om een gezondheidsprobleem aan te pakken. Het RKV helpt gemeenten gefundeerde keuzes te maken voor interventies op preventief gebied. Ter voorbereiding op het vullen van het RKV ontwikkelt de GGD Zuid Limburg sociale kaarten – een overzicht van het regionale/lokale aanbod van preventieactiviteiten – rondom belangrijke preventiespeerpunten zoals depressie (inclusief angststoornissen en eenzaamheid), overmatig alcoholgebruik, roken en overgewicht. Gemeenten kunnen in hun rol van regisseur organisaties stimuleren de RKV te vullen en te gebruiken. Tekstblok 7.5: Centrum Gezond Leven en de I-database Het Centrum Gezond Leven (CGL) bevordert het gebruik van best passende leefstijlinterventies, onder andere door beschikbare interventies inzichtelijk te presenteren en te beoordelen op kwaliteit, effectiviteit en samenhang. De website van het CGL (www.loketgezondleven.nl) is ontwikkeld voor en door professionals die werken aan gezondheidsbevordering en preventie. De website biedt bijvoorbeeld toolkits voor publiekscommunicatie en interventies voor gezondheidsbevordering. Ook is er informatie over gezondheid binnen bepaalde settings zoals school en wijk te vinden. Diverse landelijke en regionale partners zorgen samen met het CGL voor de inhoud van de website. Online kunnen professionals gebruik maken van de I-database, een databank waarin alle actuele leefstijlinterventies in Nederland staan geregistreerd. Deze interventies zijn uitgebreid beschreven met een vermelding van de contactgegevens van de aanbieder. (Bron: RIVM Centrum Gezond Leven, 2010)
Deze gemeentelijke regierol wordt versterkt door een nieuwe (concept)richtlijn die door de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) wordt ontwikkeld; de richtlijn ‘redelijke inspanning inzicht lokaal gezondheidsbeleid’. De IGZ is van mening dat er inzicht nodig is in het soort aanbod en het bereik van preventieactiviteiten op lokaal niveau, om uiteindelijk een adequaat gemeentelijk gezondheidsbeleid te kunnen voeren. Van de GGD’en in Nederland wordt daarom verwacht dat zij minimaal één keer per jaar het interventieaanbod ten behoeve van de landelijke speerpunten zichtbaar maken. De doelstelling is het gehele inzicht in het aanbod en het bereik van alle preventieactiviteiten inzichtelijk te hebben. De I-database van RIVM Centrum Gezond Leven (zie toelichting tekstblok 7.5) wordt hiertoe aangepast (IGZ, 2010). Stimuleren regionale afstemming en samenwerking Naast de instellingen waarvoor preventieve taken core business zijn (zoals GGD en ggz) organiseren ook instellingen voor wie dit geen hoofdtaak is, zoals de thuiszorgorganisaties, steeds vaker preventieactiviteiten. Met meer samenwerking tussen deze instellingen en afstemming van het aanbod kan de preventie versterkt worden. Voorbeelden hiervan zijn te zien bij de vorming van Centra voor Jeugd en Gezin (zie tekstblok 7.6). Voor een goede samenwerking en afstemming tussen diverse organisaties op het gebied van gezondheidspreventie vormt en onderhoudt de GGD Zuid Limburg preventienetwerken, zoals voor de doelgroep ouderen en op het gebied van depressiepreventie. Deze netwerken worden bij voorkeur op regionaal niveau gevormd. De GGD Zuid Limburg is daarnaast actief als adviseur in diverse regionale en lokale netwerken.
117
Een gezonde kijk op Zuid-Limburg
Tekstblok 7.6: Centrum voor Jeugd en Gezin Een Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) is een fysiek inlooppunt waar ouders en jeugdigen terecht kunnen met allerhande vragen en problemen op het gebied van opvoeden, opgroeien en jeugd gezondheidszorg. De inlooppunten bieden toegang tot een achterliggend netwerk waar op basis van sluitende afspraken een geïntegreerd aanbod tot stand komt van in ieder geval de jeugdgezondheidszorg en opvoedingsondersteuning. De basistaken van het CJG zijn: 1. jeugdgezondheidszorg; 2. vijf Wmo taken: informatie en advies, signalering, toeleiding naar hulp, licht pedagogische hulp, coördinatie van zorg en maatschappelijk werk, gezinscoaching en opvoedondersteuning; 3. schakel met Bureau Jeugdzorg en 4. schakel met Zorg- en Adviesteams. In Zuid-Limburg wordt het CJG door de negentien gemeenten op verschillende manieren vorm gegeven: als basismodel waarin verschillende zorgtaken fysiek zijn gebundeld, als loketfunctie voor informatie en advies of als netwerkorganisatie in een virtuele omgeving. Belangrijke uitgangspunten van een CJG zijn: 1. Dichtbij bereikbaar; alle informatie is herkenbaar dichtbij in de eigen leefomgeving. 2. Van signaal naar zorg; de juiste hulp door tijdige signalering en snelle begeleiding. 3. Samenhangend pakket van zorg; effectieve en kwalitatief goede methoden voor alle vragen en problemen op het terrein van opgroeien en opvoeden. 4. Multidisciplinaire aanpak; één gezin, één plan voor gezinnen met meervoudige problemen. 5. Steun voor beroepskrachten in innovatie en verbetering. (Bron: Programmaministerie voor Jeugd en Gezin, 2008)
Tekstblok 7.7: Goede voeding hoeft niet veel te kosten ‘Goede voeding hoeft niet veel te kosten’ is een vast onderdeel van de budgetteringscursus ‘Rond komen met inkomen’ van de Kredietbank Limburg. Deze budgetteringscursus is bedoeld voor mensen met financiële problemen die in een schuldsaneringstraject zijn opgenomen. Ongeveer de helft van de deelnemers heeft een lage opleiding en weinig inkomen oftewel een lage ses. Gemeenten, de afdeling Sociaal Economische Zaken, kopen de totale budgetteringscursus in bij de Kredietbank, inclusief het voedingsonderdeel. Het koppelen van gezondheidsbeleid aan sociaal economisch beleid, in een periode die gekenmerkt wordt door financiële crisis, werkloosheid en inkomensachteruitgang, maakt dit project extra relevant en een voorbeeld voor andere GGD’en. In 2009 heeft deze intersectorale interventie de landelijke erkenning gekregen van ‘theoretisch goed onderbouwd’. (Bron: RIVM Centrum Gezond Leven, 2010)
Gemeenten kunnen de kwaliteit van het preventieaanbod verbeteren door samenwerking tussen preventiepartners en afstemming van het aanbod aan te moedigen en te stimuleren dat er geïnvesteerd wordt in evaluatie en registratie van preventieactiviteiten. Vooral het werken met evidence based en/of practice based interventies wordt aanbevolen (IGZ, 2010). Een goed voorbeeld van intersectorale samenwerking is het project ‘Goede voeding hoeft niet veel te kosten’ dat via de kredietbank Limburg wordt uitgevoerd en dat zich richt op de doelgroep lage sociaal economische status (ses) (zie tekstblok 7.7). De gemeenten staan voor de uitdaging om voor burgers een toegankelijk en op het individu afgestemd informatieaanbod te bieden op het vlak van maatschappelijke ondersteuning in de eigen gemeente. Een betrouwbare databank met adres en productinformatie is hiervoor een cruciale bouwsteen. De GGD Zuid Limburg ondersteunt gemeenten bij het vormgeven
118
De rol van gemeenten in preventief gezondheidsbeleid
Kiesbeter Organisatie x bv. ggz-instelling
Kiesbeter RIVM / NZA
Google
Extern Professional
Regionaal Kompas
Extern Publiek
I-database RIVM
WMO-loket Verzamelpunt GGD
Ghor4all
GIDS Openbare bibliotheken
CJG-loket
Socard Sociale kaart OGGZ
Intern
GGD’en
Wegwijzers prioritaire thema’s
CRM GGD
Figuur 7.2: Verbinden van landelijke, regionale en lokale informatiebronnen op het terrein van de publieke gezondheid, welzijn en zorg (Bron: GGD Zuid Limburg, 2010)
van een dergelijke databank, het toegankelijk maken en afstemmen van allerlei landelijke, regionale en lokale informatiebronnen op het terrein van publieke gezondheid, welzijn en zorg in Zuid-Limburg (zie figuur 7.2). Zo beheert een organisatie X haar eigen organisatiegegevens in allerlei databases, bijvoorbeeld kiesBeter en Kamer van Koophandel. Daarnaast kan via ondersteuning op regionaal niveau deze data toegankelijk worden gemaakt voor professionals en publiek op specifiek gemeentelijk of buurt niveau. Uiteindelijk zal het algemene publiek, de burger met gerichte vragen, profiteren van deze diverse data koppelingen.
119
Wat brengt de toekomst in Zuid-Limburg?
8
Wat brengt de toekomst in Zuid-Limburg?
Kernboodschappen Structurele bevolkingsdaling in Zuid-Limburg Sinds 1997 daalt het aantal inwoners van Zuid-Limburg. Dit is een blijvende daling, waarmee Zuid-Limburg duidelijk voorop loopt ten opzichte van andere provincies in Nederland. In Zuid-Limburg is sprake van een drastische verandering van de bevolkingssamenstelling. In 2040 is het aantal jongeren ten opzichte van 1970 gehalveerd en het aantal ouderen bijna verviervoudigd. De potentiële beroepsbevolking (de bevolking van 15 t/m 64 jaar) daalt al sinds 1995 en zal in 2040 ruim eenderde kleiner zijn dan in 2007. Levensverwachting blijft stijgen De stijging in levensverwachting van de afgelopen jaren zal ook in de komende decennia zichtbaar blijven. Landelijk stijgt de levensverwachting tot 2050 met zes jaren. Gelet op de mindere goede volksgezondheid is de voorspelling dat de levensverwachting in Zuid-Limburg minder snel stijgt dan in de rest van Nederland. De sterftekansen voor vrijwel alle belangrijke doodsoorzaken dalen de komende jaren. Toename van chronische aandoeningen door vergrijzing Door de vergrijzing neemt in Zuid-Limburg het aantal mensen met chronische aandoeningen, zoals coronaire hartziekten, artrose, gezichtstoornissen en ouderdoms- en lawaaidoofheid, in de periode 2007-2020 toe. Voor het beleid is het belangrijk om te weten welke risicofactoren een rol spelen bij het ontstaan van chronische aandoeningen, zodat gerichte gezondheidsbevorderende interventies ingezet kunnen worden. Stijging van zorggebruik en zorguitgaven Door de veranderende bevolkingssamenstelling stijgt het zorggebruik in Zuid-Limburg. Het gebruik van ziekenhuiszorg, thuiszorg en mantelzorg neemt toe in de periode 2010-2020. Zuid-Limburg krijgt meer 75-plussers, terwijl het aantal vitale volwassenen dat mantelzorg kan geven afneemt. De behoefte aan mantelzorg neemt toe, terwijl het aanbod zal afnemen. Hierdoor zal de vraag naar formele zorg stijgen. Deze toenemende zorgvraag heeft uiteraard ook invloed op de zorguitgaven.
8.1 Inleiding In dit hoofdstuk wordt vooruitgeblikt op de toekomstige gezondheidssituatie in Zuid-Limburg. Het is voor het gezondheidsbeleid in Zuid-Limburg van belang in te schatten bij hoeveel mensen bepaalde aandoeningen in de toekomst voorkomen. Als bekend is hoeveel ZuidLimburgers bijvoorbeeld diabetes krijgen, kan worden geanticipeerd op de te verwachten zorgvraag. In paragraaf 8.2 worden de bevolkingsprognoses toegelicht. In paragraaf 8.3 wordt aan de hand van de levensverwachting en sterftekansen gekeken naar wat de bevolkingsprognoses betekenen voor het vóórkomen van enkele belangrijke chronische
121
Een gezonde kijk op Zuid-Limburg
percentage 1,0 0,5 0,0 -0,5 -1,0 -1,5 1990
2000
2010
2020
Nederland
Limburg
Noord- en Midden-Limburg
Zuid-Limburg
2030
2040
Figuur 8.1: Bevolkingsontwikkeling 1990-2040 (Bron: Provincie Limburg, 2008b)
aandoeningen in Zuid-Limburg en wat de gevolgen daarvan zijn voor het zorggebruik en de zorguitgaven.
8.2 Veranderingen in de bevolkingsomvang en -samenstelling Structurele bevolkingsdaling in Zuid-Limburg Het aantal inwoners van Limburg daalt sinds 2002, maar in Zuid-Limburg is deze bevolkingsdaling al sinds 1997 zichtbaar. Dit is een blijvende daling waarmee Zuid-Limburg duidelijk voorop loopt op de andere provincies in Nederland (Provincie Limburg, 2008b) (zie figuur 8.1). Sinds de tweede helft van de jaren zestig is de bevolkingsgroei in Zuid-Limburg kleiner dan landelijk. Dit is het gevolg van een lagere natuurlijke aanwas en een lager migratiesaldo. Hierdoor treedt de omslag van bevolkingstoename naar bevolkingsdaling aanzienlijk eerder op in Zuid-Limburg dan landelijk. De van oudsher grote geboorteaantallen in Zuid-Limburg maakt dat het aantallen ouderen tot 2040 blijft stijgen. Het aantal geboorten in Zuid-Limburg is daardoor relatief kleiner dan landelijk. Ontgroening en vergrijzing in Zuid-Limburg In Zuid-Limburg is sprake van een drastische verandering van de samenstelling naar leeftijd (zie figuur 8.2). De ontgroening in de vorm van de daling van het aantal 0 t/m 14-jarigen in Zuid-Limburg was in het begin van de jaren tachtig ruim 3% per jaar (landelijk ruim 2% per jaar). Minder geboorten en meer overledenen resulteren sinds 1997 in een negatieve natuurlijke aanwas. Landelijk wordt dat omslagpunt pas rond 2040 bereikt. De prognose voor Zuid-Limburg is dat in 2040 het aantal jongeren ten opzichte van 1970 is gehalveerd. De afgelopen tientallen jaren ging de vergrijzing – de groei van het aantal 65-plussers – in Zuid-Limburg sneller dan landelijk. En ook het aantal 85-plussers (dubbele vergrijzing) neemt toe. De komende tien jaar wordt Zuid-Limburg qua vergrijzing landelijk ingehaald.
122
Wat brengt de toekomst in Zuid-Limburg?
2008
2040
95+ 90 85 80 75 70 65 60 55 50 45 40 35 30 25 20 15 10 5 0
95+ 90 85 80 75 70 65 60 55 50 45 40 35 30 25 20 15 10 5 0 0
5.000
10.000 aantal inwoners
15.000
20.000
0
5.000
10.000
15.000
20.000
aantal inwoners
Figuur 8.2: Leeftijdsopbouw Limburg per 1 januari 2008 en 2040 (Bron: Provincie Limburg, 2008b)
De prognose voor Zuid-Limburg is dat in 2040 het aantal ouderen bijna is verviervoudigd ten opzichte van 2007. In de toekomst (rond 2035) zal de omvang van de leeftijdsgroep 65 t/m 84-jarigen in Zuid-Limburg gaan dalen (Provincie Limburg, 2008b). Meer en kleinere huishoudens en afnemende beroepsbevolking tot 2030 Ondanks de dalende bevolkingsomvang stijgt het aantal huishoudens in Zuid-Limburg, maar neemt de gemiddelde omvang van de huishoudens af. Dit komt door toename van het aantal (oudere) alleenstaanden en (in iets mindere mate) eenoudergezinnen. De potentiële beroepsbevolking (de bevolking van 15 t/m 64 jaar) in Zuid-Limburg daalt sinds 1995. Vergrijzing van de beroepsbevolking zorgt voor een grotere uitstroom van oudere werknemers. Na 2011 zal de daling van de beroepsbevolking in een versnelling raken, want dan bereiken de eerste babyboomers (mensen geboren na de Tweede Wereldoorlog, 1945-1955) de pensioengerechtigde leeftijd. Ook landelijk zal dan de potentiële beroepsbevolking gaan dalen. De prognose is dat in Zuid-Limburg de potentiële beroepsbevolking in 2040 eenderde kleiner zal zijn dan in 2007 (Provincie Limburg, 2008b).
8.3 Toekomstverkenning gezondheid Zuid-Limburg 2007-2020 Toekomstverkenningen kunnen onder meer gemaakt worden op basis van kennis over demografische ontwikkelingen en levensverwachting. In deze paragraaf wordt ingegaan op de toekomstige levensverwachting, de sterftekansen, het aantal chronische aandoeningen en het zorggebruik.
123
Een gezonde kijk op Zuid-Limburg
Tabel 8.1: Levensverwachting in Nederland (NL) en Zuid Limburg (ZL) en toekomstige levensverwachting NL (Bron: CBS Doodsoorzakenstatistiek, bewerkt door RIVM) Levensverwachting bij geboorte
2005-2008 NL
2005-2008 ZL
2025 NL
2050 NL
Vrouwen + mannen
80,1
79,3
82,3
86,0
Vrouwen
82,2
81,6
84,1
88,1
Mannen
77,9
76,9
80,4
83,8
Vrouwen + mannen
19,3
18,8
20,2
23,0
Vrouwen
20,9
20,4
21,5
24,6
Mannen
17,4
16,8
18,6
21,1
Resterende levensverwachting op 65-jarige leeftijd
8.3.1 Levensverwachting blijft stijgen In vergelijking met Europa blijft Nederland al sinds de jaren zeventig achter bij de hoogste levensverwachting in Europa (zie tekstblok 8.1). Dit heeft te maken met de verhoudingsgewijs hogere sterfte bij Nederlandse vrouwen op middelbare en oudere leeftijd, en de geringe daling van deze sterfte in vergelijking met andere landen (Luijben & Kommer, 2010). De komende decennia zal in Nederland de levensverwachting blijven stijgen. De gemiddelde levensverwachting in Zuid-Limburg voor de periode 2005-2008 is 79,3 jaar; landelijk ligt dit op 80,1 jaar (zie tabel 8.1 en paragraaf 3.1). De levensverwachting van de Zuid-Limburgers ligt lager dan het landelijk gemiddelde. Landelijk zal de gemiddelde levensverwachting in 2050 86 jaar zijn. Dit is een toename van bijna zes jaar ten opzichte van de periode 2005-2008. Gelet op de mindere goede volksgezondheid is de voorspelling dat de levens verwachting in Zuid-Limburg minder snel zal stijgen dan in de rest van Nederland. Echter een daadwerkelijke prognose op basis van de Zuid-Limburgse sterftecijfers is niet beschikbaar. Tekstblok 8.1: Levensverwachting Gegevens over levensverwachting, sterfte en achterliggende doodsoorzaken zijn het meest geschikt voor het verkrijgen van inzicht in de ontwikkeling van de volksgezondheid over een lange periode. De levensverwachting bij geboorte is een maat voor de sterfte die veel gebruikt wordt op internationale gezondheidsranglijsten en in historische overzichten. De levensverwachting bij geboorte geeft aan hoe oud pasgeboren kinderen gemiddeld zouden worden als de sterftekansen die in hun geboortejaar zijn waargenomen de rest van hun leven constant blijven. De levensverwachting vat de sterftekansen samen waaraan mannen en vrouwen op opeenvolgende leeftijden in een bepaald jaar zijn onderworpen. Sterftekansen geven per leeftijd aan hoe groot de kans is om binnen een jaar te overlijden. (Bron: Luijben & Kommer, 2010)
8.3.2 Sterftekansen voor belangrijke doodsoorzaken dalen Uit landelijke cijfers (zie tabel 8.2) blijkt dat de sterftekansen voor vrijwel alle belangrijke doodsoorzaken in de periode 2007-2020 kleiner worden. Slokdarmkanker wordt voor zowel mannen als vrouwen een belangrijkere doodsoorzaak. Voor coronaire hartziekten
124
Wat brengt de toekomst in Zuid-Limburg?
Tabel 8.2: Sterfte naar doodsoorzaak (gestandaardiseerdea sterfte per 100.000 personen) in 2007 en de verkenning voor 2020 in Nederland (NL), (Luijben & Kommer, 2010) Doodsoorzaak NL
2007
2020
Gemiddelde jaarlijkse verandering (%)
mannen
vrouwen
mannen
vrouwen
mannen
Longkanker
58,8
34,7
32,4
55,8
-4,5
3,7
Beroerte
39,1
61,4
19,8
28,0
-5,1
-5,9
Longontsteking
25,7
30,2
23,7
17,8
-0,6
-4,0
Dikkedarmkanker
23,3
23,6
21,2
20,8
-0,7
-1,0
Coronaire hartziekten
67,0
52,6
21,1
15,5
-8,5
-9,0
Hartfalen
20,2
32,8
9,9
15,9
-5,3
-5,4
COPD
32,3
26,3
10,2
15,8
-8,5
-3,9
Dementie
19,8
51,7
9,9
14,2
-5,2
-9,4
0,2
33,1
0,2
20,1
-0,1
-3,8
10,3
4,5
11,3
5,6
0,7
1,7
Borstkanker Slokdarmkanker
vrouwen
Gestandaardiseerd naar de leeftijdsopbouw van de bevolking van 1990
a
wordt zowel voor mannen als vrouwen een daling van 9% per jaar verwacht. De sterfte aan longkanker neemt voor mannen af, maar zal voor vrouwen toenemen. Wanneer de huidige trends zich voortzetten, zullen er in 2020 meer vrouwen dan mannen sterven als gevolg van longkanker, omdat vrouwen langer leven en het aantal vrouwen in de hoogste leeftijdsgroepen toeneemt. Een effect van de vergrijzing is dat voor enkele doodsoorzaken (long-, dikkedarm-, slokdarmkanker en longontsteking) een toename in sterftekansen wordt verwacht doordat de bevolking ouder wordt (zie tabel 8.3). Bij de meeste doodsoorzaken is de afname van de sterftekans groter dan de toename veroorzaakt door de vergrijzing (Luijben & Kommer, 2010). Sterfte vooral te wijten aan hart- en vaatziekten en longkanker In 2007 zijn in Nederland voor het eerst meer mensen overleden aan kanker dan aan harten vaatziekten. Dit komt vooral doordat de sterfte aan coronaire hartziekten en beroerte is gedaald en de kankersterfte nauwelijks (Van der Lucht & Polder, 2010). De daling in sterfte aan hart- en vaatziekten wordt veroorzaakt door gunstige veranderingen in het aantal rokers (vooral bij mannen en in mindere mate bij vrouwen) en de intensievere preventie van hoge bloeddruk en verhoogd cholesterol. In Zuid-Limburg is de sterfte aan hart- en vaatziekten hoger dan de sterfte aan kanker. Naar verwachting zal ook in Zuid-Limburg in de periode 2010-2011 de sterfte aan kanker, net zoals landelijk, hoger worden dan aan hart- en vaatziekten (CBS StatLine doodsoorzakenstatistiek, 2010).
8.3.3 Toename van het aantal chronische aandoeningen door vergrijzing Door de babyboom na de Tweede Wereldoorlog is het aantal ouderen zowel in Nederland als in Zuid-Limburg sterk toegenomen. De toename van de levensverwachting en de veranderingen in doodsoorzaken hebben ook gevolgen voor de vergrijzing en voor de ziekten en aandoeningen die we in de toekomst in Nederland aantreffen. Het effect van de
125
Een gezonde kijk op Zuid-Limburg
Tabel 8.3: Sterfte naar doodsoorzaak in 2007 en de verkenning voor 2020 in Nederland (NL); veranderingen in de absolute aantallen ten gevolge van vergrijzing en van epidemiologie (Luijben & Kommer, 2010) Doodsoorzaak NL Longkanker
Sterfte 2007 9.773
Sterfte Gemiddelde groei per jaar ten Gemiddelde groei per jaar ten 2020 gevolge van vergrijzinga gevolge van epidemiologie 11.262
2,4
-1,3
Beroerte
9.518
6.538
2,5
-5,3
Longontsteking
5.192
5.862
2,8
-1,9
Dikkedarmkanker
4.854
5.560
2,4
-1,3
11.876
5.106
2,5
-8,8
Hartfalen
Coronaire hartziekten
6.091
3.830
2,7
-6,2
COPD
6.353
3.531
2,9
-7,3
Dementie
7.271
3.476
2,5
-8,0
Borstkanker
3.199
2.379
1,5
-3,8
Slokdarmkanker
1.474
2.264
2,2
1,2
Demografische projectie
a
demografische ontwikkeling op het voorkomen van aandoeningen die nu in Zuid-Limburg het meeste voorkomen (de hoogste prevalentie) is weergegeven in tabel 8.4 (zie ook tekstblok 8.2). De meeste van deze aandoeningen (zoals hartziekten, gezichtsstoornissen, COPD en artrose) komen in 2020 meer voor. Voor de aandoeningen depressie, nek- en rugaandoeningen en astma wordt de komende jaren een afname in het voorkomen van deze aandoeningen verwacht variërend tussen 2,1 en 5,5%. Vooral astma zal minder vaak voorkomen. Astma is een aandoening die op alle leeftijden voorkomt, maar het meest bij kinderen en jongvolwassenen. De afname van het aantal jeugdigen verklaart de afname van het aantal astmapatiënten in deze verkenning. De aandoeningen die sterk toenemen, komen in verhouding veel vaker voor onder 75-plussers. In Nederland is de relatieve stijging van de aandoeningen hoger dan in Zuid-Limburg (zie tabel 8.4). De verklaring hiervoor is dat het aantal ouderen over de periode 2007-2020 in heel Nederland harder toeneemt dan in het al meer vergrijsde Zuid-Limburg. Tekstblok 8.2: Demografische prognose op basis van bevolkingsprognoses In een demografische prognose wordt nagegaan wat het effect is van toekomstige ontwikkelingen in omvang en samenstelling van de bevolking op bijvoorbeeld het toekomstige aantal ziektegevallen of het toekomstige zorggebruik. Hiertoe worden cijfers over prevalentie of incidentie van een aandoening per leeftijd en geslacht toegepast op de bevolkingsprognose van een gemeente, regio of land. Een demografische prognose gaat ervan uit dat het percentage mensen dat een aandoening krijgt (incidentie) of heeft (prevalentie) of bepaalde zorg gebruikt, in alle leeftijds- en geslachtsgroepen gelijk blijft in de tijd. In werkelijkheid kunnen leeftijds- en geslachtsspecifieke incidentie- en prevalentiecijfers van aandoeningen veranderen, vooral door veranderingen in het voorkomen van risicofactoren. Zo zal het aantal personen met diabetes nog sneller stijgen, dan op basis van demografische ontwikkelingen alleen is te verwachten, als overgewicht verder toeneemt. Ook is het mogelijk dat er veranderingen optreden in het percentage mensen waarvan bekend is dat ze een ziekte of aandoening hebben. Zo worden door grotere alertheid van huisartsen diabetespatiënten vaker gediagnosticeerd, waardoor de prevalentie (het aantal mensen dat de aandoening heeft) in de toekomst hoger is dan verwacht. (Bron: Treurniet et al., 2006; Schrijvers & Poos, 2007)
126
Wat brengt de toekomst in Zuid-Limburg?
Tabel 8.4: De tien niet acute aandoeningen met de hoogste prevalentie in Zuid-Limburg (schatting op basis van landelijke cijfers voor 2007) en de geschatte veranderingen van deze aandoeningen in de periode 2007-2020 in Zuid-Limburg en in Nederland als gevolg van veranderingen in de omvang en samenstelling van de bevolking (Bron: Bewerkte gegevens uit Nationaal Kompas Volksgezondheid en www.toolkitvtv.nl door RIVM en GGD Zuid Limburg) Doodsoorzaak
Geschatte verandering in absolute aantallen Zuid-Limburg (2007-2020)
Schatting absoluut aantal ZuidLimburg (2020)
Verandering 2007-2020 in Zuid-Limburg (in %)
Verandering 2007-2020 in Nederland (in %)
M+V
M+V
M
V
M+V
M
V
M+V
Diabetes mellitus
4.000
33.500
14,9
12,7
13,8
28,7
23,2
25,9
Artrose, totaal
4.900
34.000
17,5
16,4
16,8
31,0
25,8
27,7
Coronaire hartziekten
6.200
35.100
23,8
17,8
21,5
37,5
26,1
33,2
Ouderdoms- en lawaaidoofheid
4.600
31.300
20,4
14,2
17,6
31,4
20,9
26,6
Nek- en rugaandoeningen Gezichtsstoornissen Astma Contact eczeem Chronische bronchitis/COPD Depressie
- 500
25.200
- 4,1
- 0,6
- 2,1
7,0
7,7
7,4
6.100
30.400
33,4
19,6
25,0
45,1
26,2
33,6
- 1.000
15.800
- 6,6
- 4,5
- 5,5
2,3
4,0
3,2
0
12.800
0,7
- 0,8
- 0,2
9,4
5,9
7,3
2.100
14.200
22,9
11,1
17,4
35,7
21,2
28,9
- 200
10.900
- 3,4
- 2,1
- 2,5
9,6
7,4
8,1
Ongunstige trend in risicofactoren leidt tot toename chronische aandoeningen Wanneer gekeken wordt naar trends van chronische aandoeningen is het belangrijk ook te kijken naar risicofactoren. Deze risicofactoren kunnen een grote invloed hebben op het voorkomen van aandoeningen. Concreet betekent dit bijvoorbeeld dat als diabetes in het verleden is toegenomen omdat overgewicht is toegenomen, en het aantal mensen met overgewicht naar verwachting niet verder zal stijgen, dan zal ook het aantal mensen met diabetes waarschijnlijk niet verder stijgen. Een trendanalyse kan in dit geval een overschatting geven van de omvang van de stijging van diabetes. In aanvulling op de geschatte veranderingen in aandoeningen worden in tabel 8.5 ook de trends van de bijbehorende risicofactoren weergegeven. Het netto effect van de trends in risicofactoren voor de verschillende aandoeningen is moeilijk te bepalen. Wel kan deze informatie ondersteuning bieden bij het bepalen van speerpunten voor het toekomstig volksgezondheidsbeleid in de verschillende regio’s. Immers door in te zetten op deze risicofactoren kan een verdere stijging van de meest voorkomende aandoeningen worden voorkomen. De prevalentie van diabetes neemt in de toekomst fors toe door veranderingen in de bevolkingssamenstelling: er komen meer ouderen die lang ongezond hebben geleefd. Overgewicht en daarmee samengaande ongezonde voedings- en beweegpatronen zijn belangrijke risicofactoren voor deze aandoening. De trends voor overgewicht, de inname van voedingsvezel en lichamelijke inactiviteit, zijn ongunstig tot stabiel. Een verdere stijging van diabetes kan voorkomen worden door preventief in te zetten op overgewicht, het stimuleren van lichamelijke inactiviteit en gezonde voedingsgewoonten.
127
Een gezonde kijk op Zuid-Limburg
Tabel 8.5: De belangrijkste risicofactoren en daarbij waargenomen trends voor de tien belangrijkste niet-acute aandoeningen in Zuid-Limburg (Bron: RIVM, Nationaal Kompas Volksgezondheid, 2010) Belangrijkste risicofactoren
Trend in het verleden
Diabetes mellitus
Overgewicht Abdominale vetverdeling Hoge inname verzadigd vet Onvoldoende voedingsvezel Lichamelijke inactiviteit Roken Geen borstvoeding ontvangen
ongunstig ongunstig gunstig ongunstig stabiel gunstig gunstig
Artrose
Overgewicht Zwaar beroep
ongunstig gunstig
Coronaire hartziekten
Lage groenten- en fruitconsumptie Hoge inname verzadigd vet Roken Lichamelijke inactiviteit Overmatig alcoholgebruik Verhoogd totaal serumcholesterolgehalte Verlaagd HDL-cholesterolgehalte Verhoogde bloeddruk Diabetes mellitus Overgewicht Ongunstige psychosociale factoren Luchtverontreiniging: fijn stof Luchtverontreiniging: ozon Ernstige hinder door geluid wegverkeer Ernstige hinder door geluid rail- en vliegverkeer Ernstige hinder door geluid industrie, recreatie en buren
Ouderdoms- en lawaaidoofheid
Ouderdomsslechthorendheid Diabetes mellitus Hoge vetinname Stress Lawaaislechthorendheid Blootstelling aan geluidsbronnen werk Blootstelling aan geluidsbronnen vrije tijd
Nek- en rugaandoeningen
Lichamelijke fitheid
Gezichtsstoornissen
Verhoogd totaal serumcholesterolgehalte Verhoogde bloeddruk Roken Straling (radon e.d.) Diabetes mellitus
Astma
Roken Verontreinigd binnenmilieu: huisstofmijt, passief roken, NO2 Luchtverontreiniging: fijn stof, diesel Geen borstvoeding
Contact eczeem
Beroepen waar gewerkt wordt met stoffen met irritatie en allergenen Sommige toiletartikelen, cosmetica, zonnecrèmes, reinigingsmiddelen en verven
Chronische bronchitis / COPD
Roken Verontreinigd binnenmilieu Luchtverontreiniging: fijn stof, diesel
128
ongunstig gunstig gunstig stabiel stabiel ongunstige indicatieb ongunstige indicatieb ongunstige indicatiea ongunstig ongunstig onbekend gunstig stabiel ongunstig stabiel stabiel ongunstig gunstig onbekend gunstig ongunstig onbekendc ongunstige indicatieb ongunstige indicatieb gunstig ongunstig ongunstig gunstig onbekend gunstig gunstig tegengestelde trends bij diverse risicofactoren gunstig onbekend gunstig
Wat brengt de toekomst in Zuid-Limburg?
Depressie
Belangrijkste risicofactoren
Trend in het verleden
Persoonlijkheidskenmerken Alcoholgebruik/-afhankelijkheid Lichamelijke inactiviteit/fitheid
onbekend stabiel stabiel
Te korte periode om trend te kunnen berekenen
a
b
Door gebruik van een relatief kleine steekproef kan slechts een indicatie worden gegeven van de trend
De gezonde levensverwachting is toegenomen, maar onbekend is of dit betekent dat de lichamelijke fitheid die van invloed is op nek- en rugaandoeningen is toegenomen
c
n.s. = (trend) niet significant
8.3.4 Toekomstverkenning zorggebruik Zuid-Limburg 2007-2030 Bij de verkenning van toekomstig zorggebruik in Zuid-Limburg wordt, net als voor de verkenning van de toekomstige gezondheidstoestand, gebruik gemaakt van de verwachte demografische ontwikkelingen (zie paragraaf 8.3.1). Toename zorggebruik: thuis en bij instellingen In Zuid-Limburg zal in de periode 2008-2020 het zorggebruik in de eerstelijnszorg nog maar gering toenemen ten opzichte van het reeds sterk toegenomen zorggebruik in de periode 2004-2007. Uitgangspunt bij deze prognose is de huidige regelgeving van zorg. Een substantiële toename wordt verwacht in de ziekenhuiszorg, thuiszorg en zorg die onder de AWBZ valt (zie tabel 8.6). Hierbij valt in vergelijking met Nederland op dat deze toename in zorggebruik minder groot is in deze regio. Dat komt omdat het proces van vergrijzing al verder is gevorderd in Zuid-Limburg. Opvallend is verder dat de vraag naar verloskundige zorg langzaam gaat toenemen in Zuid-Limburg, terwijl die in Nederland eerst nog afneemt om pas vanaf 2015 langzaam te stijgen. In 2008 werden er in Zuid-Limburg ongeveer 4.700 kinderen geboren, in 2015 naar verwachting 5.000 en in 2020 5.400. Voor het bepalen van het toekomstige zorggebruik wordt landelijk gebruik gemaakt van demografische ontwikkelingen en trends in het zorggebruik. Bij deze prognoses is geen rekening gehouden met de relatieve ongezondheid van de regio Zuid-Limburg en de bijzondere geografische ligging met grensoverschrijdend zorggebruik (Provincie Limburg, 2010b), hetgeen de prognosecijfers voor Zuid-Limburg enigszins kan vertekenen. Vraag en aanbod mantelzorg niet in balans Driekwart van de zorg die mensen thuis krijgen, wordt verricht door mantelzorgers. Met het stijgen van de leeftijd neemt het aantal mensen dat mantelzorg krijgt sterk toe (zie ook paragraaf 5.2.1). Voor het bepalen van een prognose van het toekomstige mantelzorggebruik in Zuid-Limburg is gebruik gemaakt van de gegevens over mantelzorg bij volwassenen en ouderen van de GGD Zuid Limburg (2009, 2008). Het betreft hier een zelfrapportage: mensen geven aan of ze mantelzorg geven en of zij mantelzorg krijgen. In Zuid-Limburg wordt in 2020 een daling verwacht van het percentage mensen dat mantelzorg geeft. Momenteel geeft 11% van de Zuid-Limburgse bevolking mantelzorg en in 2020 zal dit naar verwachting met 4,5% afnemen. Dit wordt veroorzaakt door het feit dat er in 2020 minder vitale volwassenen zijn om mantelzorg te geven. De vergrijzing van de Zuid-Limburgse bevolking resulteert daarentegen in een stijging van 12,1% van het aantal mensen dat mantelzorg wil krijgen. Deze toename in behoefte aan mantelzorg doet zich vooral voor
129
Een gezonde kijk op Zuid-Limburg
Tabel 8.6: Verwachte verandering in zorggebruik in een aantal disciplines in Nederland en Zuid-Limburg (op basis van landelijke cijfers), schatting van zorggebruik in 2020 op basis van veranderingen in omvang en samenstelling van de bevolking. (Bron: Bewerkte gegevens Nationaal Kompas Volksgezondheid; Nationale Zorgatlas; www.toolkitvtv.nl door RIVM en GGD Zuid Limburg) Verandering in Zuid-Limburg (2008-2020)
Verandering in Nederland (2008-2020)
mannen
vrouwen
totaal
mannen
vrouwen
Huisartsenzorg (aantal contacten)
5,1
2,3
3,5
13,9
9,0
11,0
Fysiotherapie (kosten)
1,8
6,1
4,7
12,5
12,5
12,5
Verloskundigen
totaal
-
-
14,0
0,4
0,3
0,3
Ziekenhuiszorg (aantal klinische opnamen)
10,8
6,0
8,3
18,7
9,9
13,9 19,1
Ziekenhuiszorg (aantal klinische verpleegdagen)
16,1
9,0
12,3
24,9
14,1
Zorg zonder verblijfa (aantal uren)
37,0
18,3
22,7
46,3
23,2
28,7
Zorg zonder verblijf (aantal personen)
31,9
15,7
20,3
42,3
22,2
28,0
Zorg met verblijfb (aantal opnamedagen)
43,0
25,0
29,7
51,1
25,0
31,9
Zorg met verblijf (aantal personen)
41,8
23,8
29,0
50,4
24,9
32,3
Thuiszorg, die ten laste komt van Wmo of AWBZ
a
Zorg waarbij men in een instelling verblijft en die ten laste komt van de AWBZ, zoals verpleeghuizen, instellingen voor gehandicapten en ggz-instellingen
b
bij de 75-plussers. Hierdoor komt de vraag naar mantelzorg onder druk te staan. Als de nabijheid van een partner ontbreekt en familie of vrienden geen mantelzorg kunnen geven, zal de vraag naar formele zorg toenemen. Belangrijk is echter wel om te vermelden dat alle toekomstverkenningen zijn gebaseerd op het peiljaar 2007 en op de trends in de jaren die daaraan voorafgingen. Het toekomstbeeld voor de ouderenzorg is volledig gebaseerd op de vooroorlogse geboortecohorten, maar de toekomstige ouderen zijn opgegroeid in een andere tijd, zijn welvarender, wat de vraag naar intramurale zorg naar verwachting doet afnemen. Ook de samenstelling van de huishoudens speelt een rol. Vanwege het verschil in levensverwachting zijn er in Nederland veel meer oude vrouwen dan oude mannen. Bovendien is in de meeste relaties de man ouder dan de vrouw. Vrouwen geven vaak mantelzorg, maar zullen deze zelf niet ontvangen. Verhoudingsgewijs zijn vrouwen dus veel meer op formele zorg aangewezen (Van der Lucht & Polder, 2010). Meer gezondheid maar niet minder zorg Uit hoofdstuk 5 blijkt dat het zorggebruik in de periode 2004-2007 in Zuid-Limburg qua ziekenhuisopnamen en fysiotherapie gebruik vergelijkbaar is met landelijk. Echter – qua contacten met de huisarts en de ggz-gebruiken de Zuid-Limburgers echter meer zorg en is Zuid-Limburg de regio met de hoogste individuele Wmo-lasten van Nederland. Uitgaande van het huidige niveau van de zorg nemen de landelijke zorguitgaven ieder jaar met 1,1% toe als gevolg van met name de vergrijzing. Daarbij zijn er grote verschillen tussen sectoren (zie tabel 8.6). Over de periode 2000-2030 is de toename van zorguitgaven in de geestelijke gezondheidszorg en gehandicaptenzorg gering, omdat de cliënten daar verhoudingsgewijs jonger zijn. In de ouderenzorg is echter de invloed van de vergrijzing het grootst. Verwacht wordt dat er de komende jaren veel extra zorgpersoneel nodig is: één werknemer op elke twee werknemers (Van der Lucht & Polder, 2010). Meer gezondheid leidt op macroniveau
130
Wat brengt de toekomst in Zuid-Limburg?
Tabel 8.7: Landelijke gegevens over zorguitgaven naar sector gerelateerd aan volumegroei (Bron: Van der Lucht & Polder, 2010) Zorguitgaven naar sector en volumegroei, 1999 - 2030 Sector
Ziekenhuizen Ggz Eerstelijnszorg
Gemiddeld:
4,4
2,9
1,1
Aandeel zorguitgaven per sector Totaal1 = 74.447 milj.
Volumegroei (% per jaar) 1999-2003
Volumegroei (% per jaar) 2003-2007
Demografie 2007-2030
25,5%
2,9
4,5
5,9%
5,6
5,7
3,4 Totaal
(3,1-4,0)
1
Range2
1,1
3,2
(2,5-4,0)
0,2
5,3
(4,9-5,6)
8,1%
2,4
2,2
0,5
1,9
(1,9-2,0)
Genees- en hulpmiddelen
11,7%
3,9
3,6
1,0
3,1
(3,0-3,2)
Ouderenzorg
18,5%
6,1
3,2
2,5
4,2
(3,1-5,5)
Gehandicaptenzorg
9,3%
6,1
3,3
0,3
4,2
(3,1-5,4)
ARBO en GGD
2,4%
5,1
-4,0
-0,1
0,3
(-4,1-4,8)
Overige gezondheidszorg
4,6%
6,2
1,9
0,5
3,6
(1,9-5,5)
10,6%
4,5
-0,8
3,4%
2,1
3,6
Kinderopvang en welzijn Beleid en beheer
De gemiddelde groei is gebaseerd op de demografische groei op basis van de CBS-bevolkingsprognose en overige volumegroei op basis van 1999-2007
1
De range is gebaseerd op de groei in de afzonderlijke periodes 1999-2003 en 2003-2007
2
niet tot minder zorg. Daar zijn verschillende redenen voor. Zo is de zorg zelf een belangrijke oorzaak van de betere gezondheid. Mensen worden dankzij succesvolle behandeling ouder en lopen het risico om andere ‘vervangende ziekten’ te krijgen. Deze kunnen op hun beurt weer tot extra zorg leiden (VWS, 2006). Bovendien worden veruit de meeste zorguitgaven in het laatste levensjaar gemaakt. Van gezond ouder worden (healthy ageing) worden geen grote remmende effecten op de zorgvraag verwacht. Gezonde mensen gebruiken minder zorg en hebben meer kwaliteit van leven, maar leven langer. En in dat langere leven nemen ook voor hen de totale zorgkosten geleidelijk toe. Ongezonde mensen hebben hogere zorgkosten, maar gedurende een kortere periode. Zij overlijden namelijk eerder. Preventief gezondheidsbeleid kan een positieve bijdrage leveren aan het gezond langer leven van de bevolking.
131
Literatuur, gegevensbronnen en websites
Literatuur, gegevensbronnen en websites Literatuur Ambtelijke regiegroep regionaal alcoholbeleid. Praatnotitie Regionaal alcoholbeleid ZuidLimburg. Geleen: GGD Zuid Limburg, 2009. Baan CA (RIVM), Kranen HJ van (RIVM). Welke factoren beïnvloeden de kans op diabetes mellitus? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM,
Nationaal Kompas Volksgezondheid\ Ziekte, kwaliteit van leven en sterfte\ Ziekten en aandoeningen\ Endocriene, voedings- en stofwisselingsziekten en immuniteitsstoornissen\ Diabetes mellitus, 21 juni 2009. Beek P van der. Gemeenten begroten 2,6 miljard euro voor individuele zorg. Den Haag/ Heerlen: CBS Webmagazine, 2009. Berg M van den, Schoemaker CG. Effecten van preventie. Deelrapport van de Volksgezondheid Toekomst Verkenning 2010: Van gezond naar beter. RIVM-rapport nr. 270061007. Houten: Bohn Stafleu van Loghum, 2010. Bergen A van. Als burgerschap niet vanzelfsprekend is. Gesprekswijzer met productenoverzicht voor gemeenten en ggz-instellingen. Amersfoort: GGZ Nederland, 2010. Boelema S, ter Bogt T, Eijnden R van den, Verdurmen J. Fysieke, functionele en gedragsmatige effecten van alcoholgebruik op de ontwikkeling van 16-18-jarigen. Utrecht: Trimbos-instituut/ Universiteit Utrecht, 2009. Boers I. Ambulances inzicht. Ambulancezorg Nederland. Zwolle, 2010. Bon-Martens MJH van, Eck ECM van, Hogendoorn SM, Hoogen PCW van den, Oers JAM van (eindredactie). Gezondheid telt! In Hart voor Brabant. Regionale Volksgezondheid Toekomst Verkenning 2006. ‘s Hertogenbosch: GGD Hart voor Brabant, 2006. Boot JM, Knapen MHJM. De Nederlandse gezondheidszorg. Houten: Bohn Stafleu van Loghum, 2005. Bovendeur I (RIVM). Welke wetgeving heeft betrekking op de publieke gezondheidszorg? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Nationaal Kompas Volksgezondheid\ Gezondheidszorg\ Publieke gezondheidszorg, 7 december 2009. Bracht N, Kingsbury L, Rissel CA. Five-stage community organization model for health promotion: empowerment and partnership strategies. In Bracht N (Ed.) Health promotion at the community level 1999, 83–104. Bressers J, Jong P de, Klok PJ, Korsten A. De gereedschapskist van de overheid: een inventarisatie. Assen: Van Gorcum, 1993. Bruggink J-W, Garssen J, Lodder B, Kardal M. Trends in gezonde levensverwachting. CBSBevolkingstrends, 1e kwartaal 2009, 60-6. Heerlen: CBS, 2009. Busch MCM (RIVM). Wie doet wat? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Nationaal Kompas Volksgezondheid\ Activiteiten om gezondheid te handhaven of te verbeteren, 11 maart 2008.
133
Een gezonde kijk op Zuid-Limburg
Centraal Bureau voor de Statistiek. Integrale veiligheidmonitor 2009. Centraal Bureau voor de Statistiek. Den Haag / Heerlen, 2010. CZ Zorgkantoor Zuid-Limburg. Marktanalyse Zuid-Limburg. Sittard: 2010. Deuning CM (RIVM), Roedig A (RIVM). Sociaaleconomische status 2006. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationale Atlas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Beïnvloedende factoren\ Sociale omgeving\ Ses, 12 december 2006. Deuning CM (RIVM). Standaarddagdosering benzodiazepines 2006. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationale Atlas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Zorg\ Genees- en hulpmiddelen\ Geneesmiddelengebruik, 13 december 2007a. Deuning CM (RIVM). Standaarddagdosering alle geneesmiddelen 2006. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationale Atlas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Zorg\ Genees- en hulpmiddelen\ Geneesmiddelengebruik, 13 december 2007b. Deuning CM (RIVM), Frenken F (CBS). Personen met psychische klachten 2004-2007. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationale Atlas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Gezondheid en ziekte\ Functioneren en kwaliteit van leven, 30 juli 2008. Deuning CM (RIVM). Reistijd tot dichtstbijzijnde ziekenhuis 2009. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationale Atlas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Zorg\ Ziekenhuiszorg\ Algemene en academische ziekenhuizen\ Aanbod, 21 september 2009a. Deuning CM (RIVM). Verpleeg- en verzorgingshuizen per gemeente 2009. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationale Atlas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Zorg\ Verpleging en verzorging\ Aanbod, 4 december 2009b. Dijk T van, Flight S, Oppenhuis E, Duesmann B. Huiselijk geweld; Aard, omvang en hulpverlening. (Intomart, Sociaal Wetenschappelijk Onderzoek). In opdracht van de sector Criminaliteitspreventie en Slachtofferzorg van de dienst Preventie, Jeugdbescherming en Reclassering van het ministerie van Justitie, oktober 1997. Den Haag: Ministerie van Justitie, 1997. Doorn W van. GGD-richtlijn Geurhinder. Utrecht: GGD Nederland, 2002. Dorsselaer S van, Zeijl E, van den Eeckhout S, ter Bogt T, Vollebergh W. HBSC 2005 Gezondheid en welzijn van jongeren in Nederland. Utrecht: Trimbos-instituut, 2007. Draisma JA. GGD Zuid Limburg. Valongevallen bij 50-plussers. Amsterdam: Stichting Consument en Veiligheid, 2010. EMR, Euregio Maas-Rijn. http://www.euregio-mr.eu (geraadpleegd op 22 april 2010). Eupen: EMR, 2010. Eysink PED, Poos MJJC. Zorg in een regionale VTV. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Toolkit regionale VTV. Bilthoven: RIVM, Inhoud\ Indicatoren en bronnen\ Zorg, 31 juli 2008. FORUM, Instituut voor Multiculturele Ontwikkeling. Polen in Nederland. Belangrijkste bevindingen van het FORUM-onderzoek. http://www.tweedekamer.nl/images/PoleninNederland_118-199827.pdf (geraadpleegd op 6 april 2010). Utrecht: FORUM, 2009.
134
Literatuur, gegevensbronnen en websites
Franssen EAM, Dongen JEF, Ruysbroek JMH, Vos H, Stellato RK. Hinder door milieufactoren en de beoordeling van de leefomgeving in Nederland. RIVM- rapport nr. 815120001. Bilthoven: RIVM, 2004. Garssen J, Hoogenboezem J. Aantal sterfgevallen blijft dalen. CBS Webmagazine, 10 september 2007. Voorburg/ Heerlen: CBS, 2007. Gemeente Heerlen. Stedelijk kompas gemeente Heerlen; centrumgemeente voor Parkstad Limburg. Heerlen: 2008. Gemeente Maastricht: Stedelijk kompas gemeente Maastricht; centrumgemeente voor de regio Maastricht-Heuvelland. Maastricht 2008. Gemeente Sittard-Geleen. Naar een sluitende zorgketen: stedelijk kompas Sittard-Geleen. Sittard-Geleen: 2007. GGD Zuid Limburg. Mantelzorg geven en mantelzorg krijgen in Oostelijk Zuid-Limburg. Geleen: 2006. GGD Zuid Limburg. EUMED. Geleen: 2008. GGD Zuid Limburg. Beleidsgestuurde Contract Financiering. Geleen: 2009. GGD Zuid Limburg. Afdeling infectieziektebestrijding. Geleen: 2010a. GGD Zuid Limburg. Jaardocument 2009. Geleen: 2010b. GGD Zuid Limburg. Werkplannen Gezond Samen Leven. Geleen: 2010c. GGZ Nederland. Zorg op waarde geschat: sectorrapport GGZ 2009. Amersfoort: GGZ Nederland, 2009. GGZ Nederland. Wat is GGZ? http://www.ggznederland.nl - De GGZ sector - Wat is GGZ? (geraadpleegd op 29 april 2010). Amersfoort: GGZ Nederland, 2010. Gielkens-Sijstermans C, Hajema KJ, Jongmans-Liedekerken G. Monitoring van milieuhinder en gezondheid in een aantal gemeenten in Zuid-Limburg. Geleen, januari 2005. Giesbers H (RIVM). Begrote lasten individuele Wmo-voorzieningen per corop-regio 2009. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationale Atlas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Zorg\ Verpleging en verzorging, 7 december 2009a. Giesbers H (RIVM). Klinische ziekenhuisopnamen per gemeente 2007. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationale Atlas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Zorg\ Ziekenhuiszorg\ Algemene en academische ziekenhuizen\ Gebruik, 10 december 2009b. Graaf H de, Meijer S, Poelman J, Vanwesenbeeck I. Seks onder je 25ste. Seksuele gezondheid van jongeren in Nederland anno 2005. Delft: 2005. Havas J, Bosma H, Spreeuwenberg C, Feron F. Mental health problems of Dutch adolescents: the association with adolescents’ and their parents’ educational level. European Journal of Public Health 2009: 1-7. Heutink H, van Diemen D, Elzenga M, Kooiker S. Wat hebben mensen met een lage en hoge(re) SES zelf te zeggen over gezond leven? TSG 2010,88:10-12. Hoeymans N, Hoogenveen RT, Poos MJJC. Wat is de bijdrage van risicofactoren? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Gezondheid en ziekte\ Sterfte, levensverwachting en DALY’s\ Ziektelast in DALY’s, 27 juni 2006. Hoeymans N, Melse JM, Schoemaker CG. Gezondheid en determinanten. Deelrapport van de Volksgezondheid Toekomst Verkenning 2010: Van gezond naar beter. RIVM-rapport nr. 270061006. Houten: Bohn Stafleu van Loghum, 2010.
135
Een gezonde kijk op Zuid-Limburg
Hollander AEM den, Hoeymans N, Melse JM, Oers JAM van, Polder JJ. Zorg voor gezondheid. Volksgezondheid Toekomst Verkenning 2006. RIVM-rapport nr. 270061003. Bilthoven: RIVM, 2006. Houweling DA , Duijm F. Binnenmilieu samengevat. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Gezondheidsdeterminanten\ Omgeving\ Milieu\ Binnenmilieu, 12 december 2005. Hordijk F, Tilburgs J, Vermeulen J. Het BCF boek. Lochem: 2006. Hurk K van den, van Dommelen P, van Buuren S, Verkerk PH, HiraSing RA. Prevalence of overweight and obesity in the Netherlands in 2003 compared to 1980 and 1997. Arch Dis Child 2007;92:992-5. IGZ, Inspectie voor de Gezondheidszorg. Huisartsenposten in Nederland. Nieuwe structuren met veel kinderziekten. Den Haag: IGZ, 2004. IGZ, Inspectie voor de Gezondheidszorg. Staat van de gezondheidszorg, 2005, deelrapport. De gemeenten zijn veel meer betrokken bij de openbare gezondheidszorg, ze moeten nu meer zelf uitvoeren. Resultaten van het toezicht op de gemeentelijke betrokkenheid 2004. Den Haag: IGZ, 2005. IGZ, Inspectie voor de Gezondheidszorg. Staat van de gezondheidszorg 2010. Meer effect mogelijk van publieke gezondheidszorg. Utrecht: IGZ, 2010. Jehoel-Gijsbers, G. Sociale uitsluiting in Nederland. Den Haag: Sociaal Cultureel Planzbureau, 2004. Klerk MMY de (red). Zorg en wonen voor kwetsbare ouderen. Rapportage Ouderen 2004. SCP-publicatie 2004/4. Den Haag: SCP, 2004. Kunst AE, Meerding WJ, Varenik N, Polder JJ, Mackenbach JP. Sociale verschillen in zorggebruik en zorgkosten in Nederland in 2003. Een verkenning van verschillen naar sociaaleconomische positie, samenlevingsvorm en land van herkomst. Zorg voor euro’s. RIVM-rapport nr. 270751017. Bilthoven: RIVM, Erasmus MC. Beschreven in: TSG 2008, 86 (2), p. 67, 2007. Lucht F van der (RIVM), Picavet HSJ (RIVM). Zijn er sociaaleconomische verschillen in leefstijl? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Nationaal Kompas Volksgezondheid\ Bevolking en economie\ Sociaaleconomische gezondheidsverschillen, 20 juni 2006. Lucht F van der, Polder JJ. Van gezond naar beter. Kernrapport van de Volksgezondheid Toekomst Verkenning 2010. RIVM-rapport nr. 270061005. Houten: Bohn Stafleu van Loghum, 2010. Luijben AHP, Kommer GJ. Tijd en toekomst. Deelrapport van de Volksgezondheid Toekomst Verkenning 2010: Van gezond naar beter. RIVM-rapport nr. 270061008. Houten: Bohn Stafleu van Loghum, 2010. Mackenbach JP, Garssen J. Renewed progress in life expectancy: the case of the Netherlands. 2010 (in press). Meertens, VP. Depressieve symptomen in de algemene populatie; een multifactoriële sociale benadering. Een wetenschappelijke proeve op het gebied van de medische wetenschappen. Proefschrift. Nijmegen: KUN, 2004.
136
Literatuur, gegevensbronnen en websites
Meijer S (RIVM), Schoemaker C (RIVM). Psychisch functioneren van jeugd samengevat In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Nationaal Kompas Volksgezondheid\ Ziekte, kwaliteit van leven en sterfte\ Functioneren en kwaliteit van leven\ Psychisch functioneren\ Psychisch functioneren jeugd, 23 september 2008. Minkman M, van der Aa A. Tools voor de ketenzorg; naar actie en reactie. Utrecht: CBO (Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg), Stichting Ketennetwerk, 2007. MNP, Milieu en Natuur Planbureau. Concentratiekaart voor grootschalige luchtverontreiniging in Nederland - rapportage 2008. Bilthoven: MNP, 2008a. MNP, Milieu en Natuur Planbureau. Website Gezondheidseffecten door milieufactoren in Nederland (geraadpleegd op 9-5-2008). Bilthoven: MNP, 2008b. Monshouwer K, Verdurmen J, van Dorsselaer S, Smit E, Gorter A, Vollebergh W. Jeugd en riskant gedrag 2007. Kerngegevens uit het peilstationonderzoek scholieren. Roken, drinken, drugsgebruik en gokken onder scholieren vanaf tien jaar. Utrecht: Trimbosinstituut, 2008. Morée M, Scholten C, Schreuder Goedheijdt T. Handreiking mantelzorgondersteuning in de Wmo. Bunnik: Ministerie van VWS, 2006. Mulder M (RIVM), Kommer GJ (RIVM), Zwakhals SLN (RIVM). Reistijd vanaf dichtstbijzijnde ambulancestandplaats oktober 2008. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationale Atlas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Zorg\ Ziekenvervoer, 29 juli 2009a. Mulder M (RIVM). Werkloosheidsuitkeringen 2008. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationale Atlas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Beïnvloedende factoren\ Sociale omgeving\ Ses, 21 september 2009b. Mulder M (RIVM). Bijstandsuitkeringen 2008. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationale Atlas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Beïnvloedende factoren\ Sociale omgeving\ Ses, 21 september 2009c. Mulder M (RIVM). Ontwikkeling arbeidsongeschiktheid 1999-2008. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationale Atlas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Gezondheid en ziekte\ Functioneren en kwaliteit van leven, 4 december 2009d. Mulder M (RIVM). Besteedbaar inkomen 2007. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationale Atlas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Beïnvloedende factoren\ Sociale omgeving\ Ses, 22 maart 2010. Naald N van der, Sekhuis S. Ziekenhuizen tellen dertig comazuipers. Dagblad de Limburger (16 februari 2010), p. A2/3. Nelissen P. Kompas voor de Veiligheidshuizen Limburg. Maastricht: Nelissen Onderzoek & Advies, 2007. Oosterlee A, Vink RM. De omvang van huiselijk geweld in Haarlem. Een schatting met de vangst-hervangst analysemethode, toegepast op de gegevens uit een registratieproject van acht ketenpartners binnen het Haarlemse project Geweld in het gezin. Haarlem: GGD Kennemerland, 2006. Passchier-Vermeer W, de Kluizenaar Y, Steenbekkers JHM, van Dongen JEF, Wijlhuizen GJ, Miedema HME. Milieu en gezondheid 2001: overzicht van risico’s, doelen en beleid. TNO-rapport 2001.95. Leiden: TNO Preventie en Gezondheid, 2001.
137
Een gezonde kijk op Zuid-Limburg
Passchier-Vermeer W. Hoeveel mensen ondervinden hinder of andere gevolgen van geluid en neemt dit toe of af? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Gezondheidsdeterminanten\ Omgeving\ Milieu\ Geluid, 17 mei 2005. Poos MJJC, Schrijvers CTM. Demografische prognose. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Toolkit regionale VTV. Bilthoven: RIVM, Inhoud\ Toekomstverkenning, 16 november 2007. Programmaministerie voor Jeugd en Gezin. Centra voor jeugd en gezin en regierol gemeenten. Deze beleidsbrief is op 16 november 2007 aan de Tweede Kamer verzonden. Den Haag, januari 2008. Pröpper I, Litjens B, Weststeijn E. Lokale regie uit macht of onmacht? Onderzoek naar de optimalisering van de gemeentelijke regiefunctie. Vught: Partners+Pröpper, 2004. Provincie Limburg. Leven in Limburg: Samen en gezond! Kadernota (wonen), welzijn en zorg 2008-2012. Maastricht: Provincie Limburg, 2008a. Provincie Limburg. Bevolkingsprognose 2008-2040. Maastricht: Provincie Limburg, 2008b. Provincie Limburg, bureau HMAO afdeling Handhaving en Monitoring. Luchtkwaliteit in Limburg. Maastricht: Provincie Limburg 2009. Provincie Limburg. Over Limburg. http://www.limburg.nl/nl/html/algemeen/overlimburg/ overlimburg.asp (geraadpleegd 8 april 2010). Maastricht: Provincie Limburg, 2010. Publiekrechtelijke Overeenkomst Grensoverschrijdende Buren Ambulancehulpverlening. Vaals: 2002. RVR, Raad voor Rechtsbijstand. Wet schuldsanering natuurlijke personen. http://www.wsnp. rvr.org/ (geraadpleegd 26 mei 2010). ‘s Hertogenbosch: RVR, 2010. RIVM, Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu. Website Gezondheid en Milieu, thema’s: lucht. http://www.rivm.nl/gezondheidenmilieu/themas/Luchtvervuiling/index.jsp (geraadpleegd op 27-04-2010). Bilthoven: RIVM, 2006. RIVM Centrum Gezond Leven. http://loketgezondleven.nl (geraadpleegd 28 mei 2010). Bilthoven: RIVM, 2010. Roedig A (RIVM). Laagopgeleide beroepsbevolking 2006. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationale Atlas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Beïnvloedende factoren\ Sociale omgeving\ Ses, 22 september 2008. Schoemaker C (RIVM). Psychische gezondheid samengevat In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Nationaal Kompas Volksgezondheid\ Ziekte, kwaliteit van leven en sterfte\ Functioneren en kwaliteit van leven\ Psychisch functioneren\ Psychische gezondheid volwassenen, 22 maart 2010. Schrijvers CTM, Schoemaker CG. Spelen met gezondheid. Leefstijl en psychische gezondheid van de Nederlandse jeugd. RIVM-rapportnummer 270232001. Bilthoven: Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, 2008. Schuthof P, Korbee H. Wat u wilt weten over Frisse Scholen: Energiegebruik, binnenmilieu, ziekteverzuim en leerprestaties. Den Haag: SenterNovem, 2006. STAP. Factsheet: Het beperken van horecatoegangstijden in West-Friesland. Utrecht: STAP Nederlands instituut voor alcoholbeleid, 2009.
138
Literatuur, gegevensbronnen en websites
Steenbakkers M, Janssen M, Maarsse H, de Vries N. Lokaal integraal gezondheidsbeleid: Intersectorale samenwerking vanuit het perspectief van gemeenten. TSG 2010,88:136143. Steketee M, Mak J, Tierolf B. Kinderrechten als basis voor lokaal jeugdbeleid. Kinderen in Tel Databoek 2010. Utrecht: Verwey-Jonker Instituut, 2010. STIVORO, Stichting Volksgezondheid en Roken. Factsheet: roken als speerpunt in het lokaal gezondheidsbeleid. http://www.stivoro.nl/upload/artikel/Professionals/Lokaal%20 beleid/factsheet%20lokaal%20speerpunt.pdf (geraadpleegd 16 april 2010). Den Haag: STIVORO, 2007. SWOV. Factsheet verkeersslachtoffers in Nederland. Leidschendam: SWOV, 2010. Task Force Euregional Medical Disaster Management. Letter of Intent. 24 October, 2006. Toussaint K. Demografische data Zuid-Limburg vergeleken met Limburg, Euregio Maas-Rijn en Nederland. Maastricht/Sittard: CESRT (Comparative European Social Research and Theory), 2006. Treurniet HF, Fiolet DCM, Eysink PED, Poos MJJC, van Oers JAM. Groeien in Gezondheid. Gezondheid en zorg in Midden-Holland, nu en in de toekomst. RIVM-rapport nr. 270644001. Bilthoven: RIVM, 2006. Vermeer A, van Assema P, Hesdahl B, Linssen E, de Vries N. Van implementatie naar behoud. Onderzoek naar inbedding van communityprogramma’s. Geleen: Academische Werkplaats Publieke Gezondheid Limburg, 2009. Verweij A. Opleidingsniveau als indicator voor sociaaleconomische status. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Bevolking\ Scholing en opleiding, 22 september 2008a. Verweij A. Verklaring voor grotere ongezondheid lage ses: Wat zijn sociaaleconomische gezondheidsverschillen? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Bevolking\ Segv, 23 september 2008b. Verweij A (RIVM), Sanderse C (RIVM), Beer J de (NIDI). Huishoudenssamenstelling samengevat In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Nationaal Kompas Volksgezondheid\ Bevolking en economie\ Huishoudenssamenstelling, 22 maart 2010. VNG en GGD Nederland. Gezondheidsproblemen samen aanpakken. Over samenwerking tussen gemeenten, care en cure bij gezondheid en zorg. Uitvoering (onderdeel van de koffer Gemeentelijk gezondheidsbeleid in de praktijk Deel 2). Den Haag: VNG en GGD Nederland, 2004. Vriends KLHM, Bergstra AD, Bos HJ, Kooten PJC van, Poos MJJC, Tak I van der, Oers JAM van. Gezondheid boven water in Zeeland. Regionale Volksgezondheid Toekomst Verkenning 2008. Goes: GGD Zeeland, 2008. VWS, Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Preventienota Kiezen voor gezond leven. Den Haag: Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, 2006. VWS, Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Gezond zijn, gezond blijven; een visie op gezondheid en preventie. Den Haag: VWS, 2007.
139
Een gezonde kijk op Zuid-Limburg
VWS, WWI. Naar een weerbare samenleving; beleidsplan aanpak gezondheidsverschillen op basis van sociaaleconomische achtergronden Den Haag: Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport & Ministerie van Wonen, Wijken en Integratie, 2008. Walg CB. Relatie tussen de WCPV en de Wmo. Kansen voor de openbare gezondheidszorg! Deventer: GGD Gelre-IJssel, 2006. Westert GD, Verkleij H. Zorgbalans. De prestaties van de Nederlandse gezondheidszorg in 2004. Bilthoven/Houten: RIVM/Bohn Stafleu van Loghum, 2006. Westert GP, van den Berg MJ, Koolman X, Verkleij H. Zorgbalans 2008: de prestaties van de Nederlandse gezondheidszorg. RIVM-rapport nr. 260602003. Bilthoven/Houten: RIVM/Bohn Stafleu Van Loghum, 2008. Westert GP, van den Berg MJ, Zwakhals SLN, Heijink R, de Jong J, Verkleij H (redactie). Zorgbalans 2010; de prestaties van de Nederlandse gezondheidszorg. Bilthoven: RIVM, 2010. WHO, World Health Organization. Preamble to the Constitution of the World Health Organization as adopted by the International Health Conference. New York: WHO, 1948. Wijnands-Hoekstra I, Frederix, M. Projectplan (G)OUD 2010-2011. Maastricht: 11 februari 2010. Wolf J. Handreiking OGGZ in de WMO. www.invoeringwmo.nl (geraadpleegd op 24 mei 2010). Den Haag: VWS & VNG, 2006. ZonMw, Nederlandse organisatie voor gezondheidsonderzoek en zorginnovatie. Preventie van infectieziekten. http://www.zonmw.nl/nl/onderwerpen/alle-programma-s/preventie/ thema-s/infectieziekten/ (geraadpleegd 26 april 2010). Den Haag: ZonMw, 2010. Zwakhals SLN (RIVM), Giesbers H (RIVM), Deuning CM (RIVM). Zelfdoding. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationale Atlas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Gezondheid en ziekte\ Sterfte\ Sterfte naar doodsoorzaken, 22 maart 2010.
Gegevensbronnen • Bevolkingsprognoses Limburg (Provincie Limburg). • CBS-Begrippen (www.cbs.nl). Website van het CBS. • CBS Doodsoorzakenstatistiek. Gegevens omtrent de doodsoorzaken van alle in Nederlandse bevolkingsregisters ingeschreven overledenen. • CBS-POLS gezondheid en arbeid. Permanent Onderzoek Leefsituatie, gezondheid en arbeid (CBS). • CBS-StatLine (www.cbs.nl/statline). De elektronische databank van het CBS. • CIB. Centrum Infectieziektebestrijding (www.rivm.nl/cib) (RIVM). • CZ Zorgkantoor Zuid Limburg. • GGD Gezondheidsatlas (www.ggdgezondheidsatlas.nl). De elektronische databank van de GGD’en in Zeeland en Brabant. • Jongerenmonitor GGD Zuid Limburg 2009 (GGD Zuid Limburg). • LIS. Letsel Informatie Systeem (Consument en Veiligheid). • LMR. Landelijke Medische Registratie (Prismant). • MeanderGroep Zuid-Limburg.
140
Literatuur, gegevensbronnen en websites
• • • • • • • • • • • • • • • •
Nationaal Kompas Volksgezondheid (www.nationaalkompas.nl) (RIVM). Nationale Atlas Volksgezondheid (www.zorgatlas.nl) (RIVM). NIDI. Nederlands Interdisciplinair Demografisch Instituut (www.nidi.knaw.nl). NVI. Nederlands Vaccin Instituut (www.nvi.nl). Ouderenmonitor GGD Zuid Limburg 2008 (GGD Zuid Limburg). Preventieve Gezondheidsonderzoeken (PGO) Jeugdgezondheidszorg 2009 (GGD Zuid Limburg). Raad voor Rechtsbijstand. Registratie van aantal schuldsaneringen (’s-Hertogenbosch). SCP. Sociaal Cultureel Planbureau. Stichting GroenekruisDomicura. Stichting Orbis medisch en zorgconcern. STIVORO. Stichting volksgezondheid en roken. SWOV. Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid (www.swov.nl/ kennisbank). TNO Kwaliteit van Leven (www.tno.nl/kwaliteit_van_leven/). TRIMBOS-instituut. Volwassenenmonitor GGD Zuid Limburg 2009 (GGD Zuid Limburg). VTV-2010 (www.vtv2010.nl). Volksgezondheid Toekomst Verkenning 2010 (RIVM).
Websites • • • • • • • • •
www.ggdgezondheidsatlas.nl. GGD Zeeland/GGD Hart voor Brabant. www.nationaalkompas.nl. Nationaal Kompas Volksgezondheid (RIVM). www.regionaalkompas.nl. Regionaal Kompas Volksgezondheid. www.rijksvaccinatieprogramma.nl. Rijksvaccinatieprogramma (RIVM). www.rivm.nl/cib. Website Centrum Infectieziektebestrijding (RIVM). www.rivm.nl/gezondleven. Centrum Gezond Leven (RIVM). www.stivoro.nl/professionals. Website van Stivoro. www.swov.nl. Website Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid. www.toolkitvtv.nl. Website toolkit regionale VTV, hulpmiddel om de regionale en lokale gezondheidssituatie in kaart te brengen (RIVM). • www.trimbos.nl. Website van het Trimbos-instuut. • www.voedingscentrum.nl. Website van het Voedingscentrum. • www.zorgatlas.nl. Nationale Atlas Volksgezondheid (RIVM).
141
Bijlagen
Bijlage 1 Afkortingenlijst ADL Aids AMK AOW AWACS AWBZ BCF BMI BMR CARA CBS CGL CIb CJG COPD CRM DALY DD JGZ DKTP EMR EU fte GGD GGZ GHOR GOUD Halt havo hbo Hib HIV HOZL HPV IGZ Km2 KOPP-KVO JGZ LCI LMR lbo lwoo mbo
Algemene Dagelijkse Levensverrichtingen Acquired immune deficiency syndrome Advies- en Meldpunt Kindermishandeling Algemene Ouderdomswet Airborne Warning and Control System Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten Beleidsgestuurde contractfinanciering Body Mass Index Bof, Mazelen, Rode hond Chronische Aspecifieke Respiratoire Aandoeningen Centraal Bureau voor de Statistiek Centrum Gezond Leven Centrum Infectieziektenbestrijding Centrum voor Jeugd en Gezin Chronische bronchitis en longemfyseem Customer Relationship Management Disability-Adjusted Life-Year Digitaal Dossier Jeugdgezondheidszorg Difterie, Kinkhoest, Tetanus, Polio Euregio Maas-Rijn Europese Unie fulltime-equivalent Geneeskundige Gezondheidsdienst Geestelijke Gezondheidszorg Geneeskundige Hulpverlening bij Ongevallen en Rampen Gezond oud in Limburg Het alternatief Hoger algemeen voortgezet onderwijs Hoger beroepsonderwijs Haemophylus Influenzae type B Human Immunodeficiency Virus Huisartsen Oostelijk Zuid Limburg Humaan Papillomavirus Inspectie voor de Gezondheidszorg Vierkante kilometer Kinderen van ouders met psychische/verslavingsproblemen Jeugdgezondheidszorg Landelijke Coördinatiestructuur Infectieziektebestrijding Landelijke Medische Registratie Lager beroepsonderwijs Leerwegondersteunend onderwijs Middelbaar Beroepsonderwijs
143
Een gezonde kijk op Zuid-Limburg
MsiP MSP-wijk NAVO NIGZ NIVEL NO2 NZA OGGZ OOGO OZL PAR PDP PGA PGO POLS RIAGG RIVM RKV RVI RVP SCP SDQ Segv SEH Ses SMARTI Soa RHZ RKV Stivoro SWOV Tbc TNO UV VGZ vmbo VNG vo vso VTV vwo VWS Wao Wajong Wcpv
144
Meer samen in Praktijk Wijk Meezenbroek, Schaesbergerveld, Palemig Noord-Atlantische Verdragsorganisatie Nationaal Instituut voor Gezondheidsbevordering en Ziektepreventie Nederlands Instituut voor onderzoek van de gezondheidszorg stikstofdioxide Nederlandse Zorgautoriteit Openbare Geestelijke Gezondheidszorg Op Overeenstemming Gericht Overleg Oostelijk Zuid-Limburg Populatieattributieve risico Partnership Depressie Preventie Persoonsgerichte aanpak Preventieve Gezondheidsonderzoeken Permanent Onderzoek Leefsituatie Regionale Instelling voor Ambulante Geestelijke Gezondheidszorg Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu Regionaal Kompas Volksgezondheid Risico Verwijsindex Rijksvaccinatieprogramma Sociaal en Cultureel Planbureau Strengths and Dissabilities Questionnaire Sociaaleconomische gezondheidsverschillen Spoed Eisende Hulp Sociaaleconomische status Specifiek, Meetbaar, Acceptabel, Realistisch, Tijdgebonden en Inspirerend Seksueel overdraagbare aandoeningen Regionale HuisartsenZorg Heuvelland Regionaal Kompas Volksgezondheid Stichting volksgezondheid en roken Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid Tuberculose Nederlandse organisatie voor Toegepast Natuurwetenschappelijk Onderzoek Ultraviolet Volksgezondheidszorg Voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs Vereniging van Nederlandse Gemeenten Voortgezet onderwijs Voortgezet speciaal onderwijs Volksgezondheid Toekomst Verkenning Voorbereidend wetenschappelijk onderwijs Ministerie van Volksgezondheid Welzijn en Sport Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening voor jonggehandicapten Wet collectieve preventie volksgezondheid
Bijlagen
Wpg WHO WM Wmo Wpg Wsnp ZAT’s ZonMW ZZL
Wet publieke gezondheid World Health Organisation Westelijke Mijnstreek Wet maatschappelijke ondersteuning Wet publieke gezondheid Wet schuldsanering natuurlijke personen Zorg- en Adviesteams Zorg Onderzoek Nederland/Medische Wetenschappen Zuidelijk Zuid-Limburg
145
Een gezonde kijk op Zuid-Limburg
Bijlage 2 Begrippenlijst Allochtonen Een allochtoon is een persoon van wie ten minste één ouder in het buitenland geboren is. Er wordt in deze regionale VTV geen onderscheid gemaakt tussen personen die zelf in het buitenland geboren zijn (eerste generatie in Nederland) en personen die in Nederland zijn geboren (tweede generatie). Wel wordt onderscheid gemaakt naar herkomstgroepering: westers en niet-westers. Deze indeling is ingegeven door de grote verschillen in sociaaleconomische en culturele situatie tussen deze groepen. Tot de niet-westerse allochtonen behoren de mensen met als herkomstgroepering de landen in de werelddelen Afrika, Latijns-Amerika, Azië (exclusief Indonesië en Japan) of Turkije. Westerse allochtonen vinden hun herkomst in Europese landen (exclusief Turkije), Noord-Amerika, Oceanië of in Japan en Indonesië (CBS-Begrippen). Artrose Chronische, functiebeperkende, niet door ontsteking veroorzaakte gewrichtsaandoening. Comorbiditeit Als mensen meerdere ziekten tegelijkertijd hebben, wordt soms de term comorbiditeit of ook soms multimorbiditeit gebruikt. Curatie Genezend DALY’s Zie ziektelast Demografie Demografie (letterlijk: de beschrijving van de bevolking) omvat de studie naar (ontwikkelingen in) de omvang en samenstelling van de bevolking (NIDI, 2008). De gezondheid van de bevolking hangt onder meer samen met demografische factoren. Voorbeeld: in een gebied met relatief veel ouderen zijn meer chronische gezondheidsproblemen te verwachten. Demografische druk De som van het aantal personen van 0 tot 20 jaar en 65 jaar of ouder in verhouding tot de personen van 20 tot en met 64 jaar. De demografische druk is de som van de ‘groene druk’ en de ‘grijze druk’ (CBS-Begrippen). Determinanten Determinanten zijn factoren die de gezondheid beïnvloeden (Nationaal Kompas Volks gezondheid).
146
Bijlagen
Dubbele vergrijzing Demografische ontwikkeling waarin het aandeel 75-plussers binnen de totale groep ouderen toeneemt. Euregio Grensoverschrijdend samenwerkingsverband van gebieden binnen de Europese Unie. Evidence based Door onderzoek bewezen kennis. GGD Zuid Limburg De geneeskundige gezondheidsdienst van de gemeenten in Zuid-Limburg. De GGD is een ondersteunende dienst die in opdracht van gemeenten zijn adviserende en uitvoerende taken op het vlak van de collectieve preventie vorm geeft, met extra aandacht voor gezondheidsrisico’s in de mens en in diens fysieke en sociale omgeving. De GGD is daarnaast een dienst die acuut optreedt bij spoedeisende, medische hulpverlening en calamiteiten én de veiligheid mee bewaakt (GGD Zuid Limburg). Gezonde levensverwachting De gezonde levensverwachting is het aantal levensjaren dat iemand kan verwachten in goede gezondheid door te brengen. De lengte en kwaliteit van het leven worden hierin gecombineerd. De kwaliteit van het leven wordt weergegeven met drie gezondheidsindicatoren die ieder een bepaald type gezonde levensverwachting opleveren: • levensverwachting in goed ervaren gezondheid; • levensverwachting zonder lichamelijke beperkingen; • levensverwachting in goede geestelijke gezondheid. Gezondheid Gezondheid is een toestand van volledig lichamelijk, geestelijk en maatschappelijk welzijn en niet slechts de afwezigheid van ziekte of andere lichamelijk gebreken (WHO, 1948). Grijze druk De grijze druk geeft de verhouding aan tussen het totaal aantal personen van 65 jaar of ouder en de personen in de leeftijdsgroep van 20 tot en met 64 jaar (CBS-Begrippen). Groene druk De groene druk geeft de verhouding aan tussen het totaal aantal personen van 0 tot en met 19 jaar en de personen in de zogenaamde ‘productieve leeftijdsgroep’ van 20 tot en met 64 jaar (CBS-Begrippen). Incidentie De incidentie geeft het aantal nieuwe gevallen van of nieuwe personen met een bepaalde ziekte weer in een bepaalde periode.
147
Een gezonde kijk op Zuid-Limburg
Kwaliteit van leven Kwaliteit van leven kan ook worden uitgedrukt in een getal. Het is dan een samenvattende maat voor het functioneren van personen op fysiek, psychisch en sociaal gebied en hoe personen dit waarderen (een subjectieve evaluatie daarvan). Vaak wordt kwaliteit van leven gemeten met behulp van de SF-12 vragenlijst (Short-Format-12). De SF-12 is een internationale set van twaalf vragen die een score berekent voor zowel de fysieke als de mentale gezondheid. Het CBS maakt in de landelijke gezondheidsenquête (POLS) gebruik van de SF-12 en beschikt over Nederlandse gemiddelden. Levensverwachting De levensverwachting voor personen die in een bepaald jaar geboren zijn, is het aantal jaren dat zij kunnen verwachten te leven op basis van de sterftekansen in dat jaar en onder de aanname dat de sterftekansen gelijk zullen blijven (Nationaal Kompas Volksgezondheid). Nuldelijn Preventieve interventies die in de setting van een wijk worden uitgevoerd Obesitas Obesitas geeft abnormale of buitensporige opeenhopingen van vet aan die de gezondheid kunnen beïnvloeden. De Body Mass Index (BMI) is in dit geval gelijk aan of groter dan 30 kg/m2. De BMI is het gewicht in kilogram gedeeld door het kwadraat van de lengte in meters (Nationaal Kompas Volksgezondheid). Overgewicht Overgewicht geeft abnormale of buitensporige opeenhopingen van vet aan die de gezondheid kunnen beïnvloeden. De Body Mass Index (BMI) is in dit geval gelijk aan of groter dan 25 kg/m2. De BMI is het gewicht in kilogram gedeeld door het kwadraat van de lengte in meters (Nationaal Kompas Volksgezondheid). Particuliere huishoudens Een verzameling van een of meer personen die een woonruimte bewoont en zichzelf daar particulier, dat wil zeggen niet-bedrijfsmatig, voorziet in de dagelijkse levensbehoeften. Het gaat hier dus niet om institutionele huishoudens zoals verpleeghuizen, revalidatiecentra en dergelijke. Practice based Door de praktijk effectief veronderstelde kennis. Praktijkonderwijs Praktisch onderwijs, aansluitend op het basisonderwijs, dat bestemd is voor leerlingen die niet in staat zijn om een diploma te behalen in het voortgezet middelbaar beroepsonderwijs (CBS-Begrippen).
148
Bijlagen
Prevalentie De prevalentie is het aantal personen dat een bepaalde ziekte heeft op een bepaald moment (puntprevalentie) of in een bepaalde periode heeft gehad (bijvoorbeeld jaarprevalentie). Psychische ongezondheid Het meten van geestelijke gezondheid van de algemene bevolking gebeurt in Nederland voornamelijk met de RAND Mental Health Inventory (MHI). Bij afname van de MHI worden zowel positieve als negatieve vragen gesteld. In het Nederlands is alleen de versie met vijf vragen beschikbaar (MHI-5). Deze bestaat uit de volgende vragen: Voelde u zich erg zenuwachtig? Zat u zo erg in de put dat niets u kon opvrolijken? Voelde u zich kalm en rustig? Voelde u zich neerslachtig en somber? Voelde u zich gelukkig? Vanaf 2001 wordt de MHI-5 meegenomen in de landelijke gezondheidsenquête (POLS) van het CBS. Ook in de gezondheidsenquêtes onder ouderen en volwassenen van GGD Zuid Limburg wordt dit instrument meegenomen. Psychische stoornissen worden niet opgespoord met dit instrument. Publieke gezondheid (Zie ook volksgezondheid) De wetenschap en de kunst om ziekte te voorkomen, levens te verlengen en gezondheid te bevorderen door middel van georganiseerde inspanningen voor de maatschappij, instellingen (publieke en privaat) en individuen. Het richt zich op zaken waar burgers niet snel om zullen vragen, maar die wel nodig zijn voor een gezonde samenleving. Het gaat hierbij vaak om onderwerpen waar gemeenten via hun beleid invloed op uit oefenen, zoals woonomgeving, milieu en gezondheidsbeleid. GGD’en kunnen gemeenten hierin ondersteunen en adviseren. Daarbij is bijzondere aandacht voor kwetsbare groepen. Puntprevalentie Zie prevalentie Repressie Dienend om te onderdrukken met de bedoeling om herhaling te bemoeilijken of te voor komen. Repressie is het tegenovergestelde van preventie. Sociaaleconomische status De positie van mensen in de sociale stratificatie noemen we sociaaleconomische status (ses). Belangrijke kenmerken die vaak als indicatoren van ses dienen, zijn opleiding, beroep en inkomen (Nationale Atlas Volksgezondheid). Sterfte Het aantal personen dat is overleden waarbij een bevoegde arts een overlijdensakte heeft ondertekend (CBS-begrippen). Volksgezondheid (Zie ook publieke gezondheid)
149
Een gezonde kijk op Zuid-Limburg
De wetenschap en de kunst om ziekte te voorkomen, levens te verlengen en gezondheid te bevorderen door middel van georganiseerde inspanningen voor de maatschappij, instellingen (publieke en privaat) en individuen. Het richt zich op zaken waar burgers niet snel om zullen vragen, maar die wel nodig zijn voor een gezonde samenleving. Het gaat hierbij vaak om onderwerpen waar gemeenten via hun beleid invloed op uit oefenen, zoals woonomgeving, milieu en gezondheidsbeleid. GGD’en kunnen gemeenten hierin ondersteunen en adviseren. Daarbij is bijzondere aandacht voor kwetsbare groepen. Zelfrapportage Een methode van rapportage in het wetenschappelijk onderzoek waarbij de persoon die ondervraagd wordt zelf vragenlijsten invult (Thesaurus Zorg en Welzijn). Ziektelast en DALY’s De ziektelast is de hoeveelheid gezondheidsverlies in een populatie die veroorzaakt wordt door ziekten. De ziektelast wordt uitgedrukt in DALY’s (Disability-Adjusted Life-Years). Het concept is ontwikkeld door de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO). De DALY is opgebouwd uit informatie over sterfte, ziektespecifieke gegevens (incidentie en prevalentie) en kwaliteit van leven. Het totale verlies aan gezondheid kan hierdoor toegeschreven worden aan specifieke ziekten. Het gaat bij de berekening van ziektelast vooral om de gevolgen van ziekten die dicht bij de patiënt zelf blijven (pijn, beperkingen, geestelijke gesteldheid). Bij de DALY-berekening wordt nauwelijks meegenomen in hoeverre ziekten de deelname aan het maatschappelijk leven beperken, of wat de invloed is van bepaalde ziekten op de omgeving van de patiënt (partner, kinderen, samenleving).
150
Bijlagen
Bijlage 3 Taken vanuit de Wet publieke gezondheid Tot 1 december 2008 waren de taken en verantwoordelijkheden van de gemeente ten aanzien van collectieve preventie op het gebied van volksgezondheid vastgelegd in de Wet collectieve preventie volksgezondheid (Wcpv). Sindsdien is de Wcpv (en ook de Infectieziektewet en de Quarantainewet) overgegaan in de Wet publieke gezondheid (Wpg). De taken en bevoegdheden, die versnipperd over deze drie wetten waren verdeeld, zijn nu in één wet geregeld: • Epidemiologie: verwerven van inzicht in de gezondheidssituatie van de bevolking door middel van verzamelen en analyseren van gegevens; • Bewaken van gezondheidsaspecten in bestuurlijke beslissingen; • Bijdragen aan opzet, uitvoering en afstemming van preventieprogramma’s, met inbegrip van programma’s voor gezondheidsbevordering (en inclusief bevolkingsonderzoeken); • Bevorderen van medisch-milieukundige zorg; • Bevorderen van technische hygiënezorg; • Bevorderen van psychosociale hulp bij rampen; • Jeugdgezondheidszorg: volgen en signaleren van ontwikkelingen in de gezondheids toestand van jeugdigen en van gezondheidsbevorderende en -bedreigende factoren, ramen van behoefte aan zorg, vroegtijdige opsporing en preventie van specifieke stoornissen, vaccinatie, voorlichting, advies, instructie, begeleiding en het formuleren van maatregelen ter beïnvloeding van gezondheidsbedreigingen; • Infectieziektebestrijding: algemene preventiemaatregelen, bestrijden van tbc en soa, inclusief bron- en contactopsporing. De veranderingen in de nieuwe Wpg hebben voornamelijk betrekking op de infectieziekte bestrijding. De andere onderwerpen uit de Wcpv zijn doorgaans ongewijzigd overgenomen. Uitzonderingen hierop zijn de JGZ-digitalisering en de ouderengezondheidszorg. Infectieziektebestrijding De Wpg bevat drie nieuwe elementen op het gebied van de infectieziektebestrijding. Het gaat hierbij om de mogelijkheid van aansturing door de minister van VWS bij ernstige uitbraken van infectieziekten of dreigingen daarvan; de uitbreiding van de meldingsplicht bij infectieziektebestrijding en de vereisten aan de infrastructuur van infectieziektebestrijding, met name bij belangrijk (lucht)havens. De Wpg regelt onder andere dat er voldoende voorzieningen komen om infectieziekten snel op te kunnen sporen en te bestrijden, met name in het internationale verkeer op grote havens en vliegvelden. Daarnaast zijn de bevoegdheden van de burgemeesters uitgebreid. Jeugdgezondheidszorg Een nieuw onderdeel binnen de Wpg is de verplichte digitalisering van de patiëntendossiers bij de jeugdgezondheidszorg (JGZ). Hierdoor zal de overdracht van dossiers binnen de JGZ soepeler verlopen. Het betreft alleen een digitaliseringplicht die als kwaliteitsbevorderende
151
Een gezonde kijk op Zuid-Limburg
maatregel wordt ingevoerd. Er is hiermee geen sprake van een digitaal dossier waar ook anderen dan werkers in de JGZ toegang tot hebben. Ouderengezondheidszorg De ouderengezondheidszorg is voor gemeenten en de GGD een nieuwe wettelijke verplichting. De taken die hier uit voortvloeien voor gemeenten zijn; • Monitoren van (ontwikkelingen in de) gezondheidstoestand van ouderen en van gezondheidsbevorderende en -bedreigende factoren; • Inschatten van de behoeften aan zorg; • Vroegtijdig opsporen en preventie van specifieke stoornissen als comorbiditeit; • Geven van voorlichting, advies instructie en begeleiding; • Formuleren van maatregelen ter beïnvloeding van gezondheidsbedreigingen. Het is aan gemeenten om de verdere invulling van bovenstaande taken uit te voeren. (Bron: Bovendeur, 2009)
152
Bijlagen
Bijlage 4 Auteurs, adviseurs en referenten Auteurs Mw. Drs. P.H.G. Lamberts GGD Zuid Limburg, projectleider regionale VTV Mw. Drs. M. Steenbakkers GGD Zuid Limburg, stafmedewerker beleid, promovenda Academische Werkplaats Publieke Gezondheid Mw. N.H.B. Thijssen, MSc GGD Zuid Limburg, stafmedewerker beleid Mw. Dr. S. Backus-Mujakovic GGD Zuid Limburg, epidemioloog Mw. Dr. J.J.M. de Vreede GGD Zuid Limburg, epidemioloog Dhr. Dr. K.J. Hajema GGD Zuid Limburg, epidemioloog Dhr. Drs. M.J.J.C. Poos RIVM/cVTV, projectleider regionale VTV
Stuurgroep en projectteam Dhr. Dr. A.M.P.M. Bovens GGD Zuid Limburg, directie Dhr. Drs. M.H. Hesdahl, mph GGD Zuid Limburg, afdelingshoofd gezondheidsbevordering Mw. Dr. ir. M.W.J. Jansen GGD Zuid Limburg, programmaleider Academische Werkplaats Publieke Gezondheid Mw. Drs. P.H.G. Lamberts GGD Zuid Limburg, projectleider regionale VTV Mw. Dr. ir. A.J.M. van Loon RIVM/cVTV, plv. hoofd
153
Een gezonde kijk op Zuid-Limburg
Mw. Drs. L.G.D.C. Meijer-Sijstermans Provincie Limburg, ontwikkelaar afdeling Cultuur, Welzijn en Zorg Dhr. Drs. M.J.J.C. Poos RIVM/cVTV, projectleider regionale VTV
Adviseurs Gemeentelijke adviseurs Dhr. J.H.J. Janssen, Gemeente Schinnen, beleidsmedewerker Wmo/gezondheidszorg, sector ontwikkeling en beheer Mw. Mr. M.J.L. Janssens Gemeente Valkenburg aan de Geul, senior beleidsmedewerkster Dhr. R.W.M.A. van Kesteren Gemeente Brunssum, beleidsmedewerker Dienst Beleid & Strategie Mw. J.A.J. Laven Gemeente Heerlen, beleidsmedewerker Wmo en Gezondheid Dhr. M.J.M.G. Renkens, Gemeente Sittard-Geleen, beleidsmedewerker Mw. A. Starmans Gemeente Maastricht, beleidsmedewerker Mw. M.A.H. Wassenberg, MSc Gemeente Vaals, beleidsadviseur Adviseurs GGD Zuid Limburg Mw. Drs. P.A.M.J. Esser, milieugezondheidkundige Dhr. Drs. J. Heller, kinder- en jeugdpsycholoog Mw. M.A.E. Quaedvlieg, stafmedewerker communicatie Dhr. Drs. R.H.M. Meijs, stafmedewerker communicatie Dhr. R.J.R.M. Stijns, afdelingshoofd staf beleid
Referenten Gemeentelijke referenten Mw. P.H.M. Evers, Gemeente Meerssen, beleidsmedewerker
154
Bijlagen
Mw. M. Nicolaes, Gemeente Margraten, beleidsmedewerker Welzijn Dhr. H. Reiters, Gemeente Maastricht, programmamanager Mw. Mr. Drs. J.G.M.W. Rompelberg, Gemeente Eijsden, beleidsmedewerker TOCWS Mw. C.C.M. Selten, Gemeente Beek, beleidsmedewerker Maatschappelijke Zorg Referenten RIVM/cVTV Mw. Dr. ir. A.J.M. van Loon, plv. hoofd Mw. Drs. I. Storm, projectleider IGB Referenten GGD Zuid Limburg Mw. Drs. J.J.P. Aerdts, adviseur gezondheidsbevordering Mw. Drs. N.M.W.M. Boot, adviseur gezondheidsbevordering Mw. C.M. van den Bos, directiesecretaresse Mw. M.L.M. Cnoops, directiesecretaresse Mw. M.E.A.H. Dreessen FC, controller Mw. C.M.T. Hardy-Pasmans, adviseur gezondheidsbevordering Mw. Drs. J. Havas, adviseur gezondheidsbevordering Mw. Drs. D. Hodiamont, adviseur gezondheidsbevordering Mw. Drs. A.M. van Ingen, adviseur gezondheidsbevordering Mw. M.J.H.Janssen-Goffin, stafmedewerker beleid Dhr. Drs. W.M. Lempers, stafmedewerker beleid Mw. Drs. E.C.A.J. Linssen, adviseur gezondheidsbevordering Mw. P.M.M. Logister, MSc, stafmedewerker beleid Dhr. ir. J.P.M. Meijers, stafmedewerker beleid Mw. Drs. N. Rutten, adviseur gezondheidsbevordering Mw. Drs. A.J.M. Vermeer, adviseur gezondheidsbevordering Mw. Drs. D.C.A.M. Vranken mph, beleidsmedewerker huiselijk geweld en OGGZ
Ondersteuning Ondersteuning RIVM/cVTV Mw. Drs. C. Deuning, plv. projectleider Zorgatlas Mw. Drs. ing. H. Giesbers, projectleider Zorgatlas Mw. E.M. Slichter, redactionele ondersteuning Wij danken alle hierboven genoemde mensen voor hun bijdrage aan de totstandkoming van de eerste regionale VTV Zuid Limburg. Eveneens danken wij de directie, het management en de medewerkers van de GGD Zuid Limburg voor hun inzet en betrokkenheid. 155
Een gezonde kijk op Zuid-Limburg
Bijlage 5 Verantwoording In dit document is gebruik gemaakt van de landelijke VTV 2010, de zorgatlas, de door het RIVM ontwikkelde toolkit regionale VTV en informatie uit de door andere GGD’en (m.n. GGD Hart voor Brabant en GGD Zeeland) uitgebrachte regionale publicaties. Sommige teksten zijn één op één uit deze documenten overgenomen. Uiteraard is de informatie waar nodig volledig aangepast aan de Zuid-Limburgse situatie. De regionale indicatoren zijn veelal afkomstig uit de gezondheidsenquêtes (monitors) van de GGD Zuid Limburg, aangevuld met beschikbare gegevens uit andere regionale en provinciale databronnen. Deze regionale VTV vervangt de regionale rapportages van de afzonderlijke enquêtes zoals deze in het verleden werden opgesteld.
156
Zuid-Limburg Beek Brunssum Eijsden Gulpen-Wittem Heerlen Kerkrade Landgraaf Maastricht
Zuid-Limburg
Margraten Meerssen Nuth Onderbanken Schinnen Simpelveld
Sittard-Geleen
Sittard-Geleen Stein
Stein
Onderbanken
Vaals
Schinnen
Valkenburg aan de Geul
Brunssum
Beek
Voerendaal
Heerlen
Nuth
Landgraaf
Meerssen
Maastricht
Valkenburg aan de Geul
Voerendaal
Kerkrade
Simpelveld
Margraten Gulpen - Wittem Eijsden
Opm_omslag boekje rVTV.indd 2
Vaals
01-07-2010 13:17:38
Een gezonde kijk op
Een gezonde kijk op Zuid-Limburg
Op het gebied van gezondheid staat Zuid-Limburg voor een flinke uitdaging. De gezondheid van de Zuid-Limburgers gaat vooruit, maar blijft ten opzichte van de rest van Nederland nog steeds achter. Het is duidelijk dat het roer om moet. Een eerste stap op weg naar een gezonde regio is deze ‘gezonde kijk op Zuid-Limburg’. Een rea listische, gedegen kijk op gezondheid is noodzakelijk. De regionale Volksgezondheid Toekomst Verkenning (VTV) geeft een integraal beeld van de gezondheidstoestand in Zuid-Limburg op basis van de op dit moment beschikbare informatie. Bovendien geeft deze regionale VTV aanknopingspunten voor toekomstig beleid. Deze uitgave is daarmee het fundament voor het Zuid-Limburgse gezondheidsbeleid voor de periode 2012-2015.
Zuid-Limburg Regionale Volksgezondheid Toekomst Verkenning
2010
2010
GGD Zuid Limburg Postbus 2022 6160 HA Geleen T 046 850 66 66 [email protected] www.ggdzl.nl Juli - 2010
Opm_omslag boekje rVTV.indd 1
01-07-2010 13:15:48