Oktober
2006
Résumé et conclusion
Inhoud
Financiën van de OCMW’s OCMW’s in Vlaanderen Inleiding Gewone financiering Courante uitgaven Financiële toestand Vermogensverrichtingen
4 4 6 9 11 12
OCMW’s in Wallonië Inleiding Gewone financiering Courante uitgaven Financiële toestand Vermogensverrichtingen
16 16 17 20 29 30
Brusselse OCMW’s Inleiding Gewone financiering Courante uitgaven Financiële toestand Vermogensverrichtingen
32 32 34 35 39 40
Financiën van de politiezones Lokale politie Analyse van de begrotingen 2005 en 2006
43 45
Terwijl het vorige nummer van Lokale financiën de voornaamste trends in de financiële situatie van de gemeenten en provincies voor de bestuursperiode 2000-2006 onder de loep nam, is deze nieuwe kwartaalanalyse volledig gewijd aan de financiën van de Openbare Centra voor Maatschappelijk Welzijn (OCMW’s) en de politiezones. De vele politieke debatten en toespraken die aan de gemeenteraadsverkiezingen voorafgingen, hebben eens te meer aangetoond dat sociale bijstand en veiligheid twee maatschappelijke thema’s zijn die de bevolking als prioritair ervaart. Omdat het vervullen van deze twee opdrachten een zeer hoge graad van specialisatie inhoudt en noodzakelijkerwijze op een onafhankelijke manier moet gebeuren, heeft de wetgever de uitvoering van deze beleidstaken toevertrouwd aan entiteiten die losstaan van de gemeente. Zowel de OCMW’s als de politiezones zijn autonoom in hun beleid, beschikken over specifiek personeel en voeren een eigen boekhouding. Enkel de eengemeentepolitiezones hebben geen rechtspersoonlijkheid. De noodzaak om aan de toenemende verwachtingen van de bevolking te beantwoorden, vergt het inzetten van aanzienlijke financiële middelen, wat niet zonder gevolgen is voor de gemeentefinanciën. Laten we immers niet vergeten dat de gemeenten wettelijk verplicht zijn (verplichte uitgaven) om het exploitatietekort van het OCMW en de politiezone bij te passen. Beide tegemoetkomingen vertegenwoordigen gemiddeld 232 EUR per inwoner in 2006, wat overeenkomt met 17,5 % van de gemeente-uitgaven. Deze tegemoetkomingen alleen al liggen hoger dan het
Editoriaal
OCMW’s Politiezones
2
totaal van de werkingsuitgaven (15,6 %) of de schuldlasten (13,4 %). Bekeken vanuit het standpunt van de OCMW’s en de politiezones, is de gemeentelijke tegemoetkoming in de begroting nog belangrijker. De gemeentetoelage vertegenwoordigt gemiddeld nagenoeg een derde van de ontvangsten van de Waalse en Brusselse OCMW’s1 en ongeveer 60 % van de gewone ontvangsten van de politiezones. Naast de financiële bijdrage van de gemeenten, beschikken zowel de OCMW’s als de politiezones ook over een financiële inbreng van de hogere overheden om hun talrijke opdrachten efficiënt te kunnen uitoefenen. Deze financiering is de jongste jaren meer uitgebreid en complexer geworden, maar het is een feit dat, dankzij deze financiële inspanning voor bepaalde opdrachten van de OCMW’s, de gemeentelijke bijdrage kon worden verminderd. Het is immers opvallend om vast te stellen dat in de loop van de laatste drie jaar de gemeentetoelage voor de OCMW’s in de meeste gemeenten (met als belangrijke uitzondering talrijke Brusselse gemeenten) vrijwel stabiel is gebleven in lopende prijzen en zelfs, relatief gezien, gedaald is (% gemeente-uitgaven). De relatie tussen de gemeenten, OCMW’s en politiezones beperkt zich niet tot financiële tegemoetkomingen. Op het vlak van organisatie en werking maken de burgemeesters van de verschillende gemeenten die tot eenzelfde politiezone behoren deel uit van het politiecollege, terwijl recente decreten die in Vlaanderen (Gemeentedecreet) en in Wallonië (Code de la démocratie locale) werden aangenomen, de aanwezigheid van de OCMW-voorzitter in de gemeenteraad willen garanderen met de bedoeling de synergieën tussen beide instellingen te versterken. De financiële analyse van de OCMW’s is gebaseerd op een enquête over de begrotingen 2006 en de rekeningen en balansen 2004 die bij alle OCMW’s van het land werd gehouden met de steun van de Verenigingen van Steden en Gemeenten (sectie OCMW). Doordat de drie gewesten van het land elk hun eigen boekhoudsysteem hebben, is het onmogelijk de financiële gegevens voor het land in zijn geheel te berekenen en een vergelijking te maken tussen de gewesten. Om de verschillende situatie binnen elk van de gewesten te kunnen begrijpen, hebben wij de OCMW’s in categorieën ingedeeld (op basis van de bevolkingsgrootte voor Vlaanderen en Wallonië en aan de hand van sociaaleconomische criteria voor Brussel).
In de mate van het mogelijke hebben wij ook getracht om de functie “rusthuis” in de begroting van de OCMW’s afzonderlijk te benaderen, omdat die een invloed uitoefent op de omvang en de structuur van de begroting van het OCMW dat dit soort instelling beheert. Dankzij een bijzonder hoog antwoordpercentage, dat tussen 80 % en 100 % schommelt naargelang van het gewest, kunnen wij een vrij nauwkeurig financieel beeld ophangen. Onze analyse van de politiezones is gebaseerd op de begrotingen 2005 en 2006, die nog altijd als overgangsjaren kunnen worden beschouwd. In afwachting dat een nieuwe financieringswet voor de politiezones wordt aangenomen, wordt de geleidelijke invoering van het globaal systeem van de interzonale solidariteit met de bijbehorende correctiemechanismen immers voorlopig bevroren. Bovendien heeft het afsluiten van de rekeningen in heel wat zones aanzienlijke vertraging opgelopen als gevolg van diverse problemen waarmee de politiezones hebben af te rekenen bij de berekening van de lonen en sommige premies waarin het nieuwe statuut van het politiepersoneel voorziet. Onze analyse berust dus uitsluitend op de begrotingen, die niet altijd de precieze resultaten van de meest recente rekeningen bevatten. Om deze studie te verwezenlijken, konden wij rekenen op de begrotingsgegevens van 151 politiezones voor het dienstjaar 2005 en 157 politiezones voor het dienstjaar 2006, wat respectievelijk 81,1 % en 83,5 % van de totale bevolking vertegenwoordigt. Voor de ontbrekende gegevens werd een extrapolatie gemaakt op basis van het aantal politieagenten in de verschillende zones. De financiële analyse van de politiezones op basis van de typologie van het Ministerie van Binnenlandse Zaken houdt rekening met de verstedelijkingsgraad, die vooral verschillen geeft in het niveau van gedane uitgaven en in de financieringsstructuur. Deze financiële analyses van de OCMW’s en de politiezones vormen een unieke bijdrage op het zeer specifieke terrein van de lokale financiën in België. Eens te meer benadrukken ze de wil van Dexia Bank om een bijdrage te leveren rond de financiële vraagstukken die de lokale besturen bezighouden. 1
Dit percentage is moeilijk te vergelijken voor de OCMW’s in Vlaanderen omdat enerzijds een grondig verschillend boekhoudmodel van toepassing is (de gemeentetoelage wordt vastgesteld op basis van de cashflows) en anderzijds het Sociaal Impulsfonds opgenomen werd in het nieuwe Gemeentefonds (met een standaardtoelage van 8 % van de dotatie van het Gemeentefonds voor de OCMW’s).
3
Financiën van de OCMW’s
Het sociale beleid is bij uitstek een lokale aangelegenheid. De uitoefening van deze opdracht werd echter toevertrouwd aan een specifieke entiteit, met een rechtspersoonlijkheid die verschilt van die van de gemeente, namelijk het Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn (OCMW). Elke gemeente heeft een OCMW waarvan de opdracht erin bestaat een door de gemeenschap georganiseerde bijstand aan personen te garanderen. Deze functie omvat tal van diensten, waaronder bijstand aan huis (warme maaltijden, verzorging enz.), het beheer van specifieke instellingen (rust- en ziekenhuizen enz.), materiële bijstand (bv. leefloon) enz. Hoewel het beheer van het OCMW juridisch verschilt van dat van de gemeente, is er toch een duidelijke band tussen beide. De gemeente is immers verplicht om het eventuele begrotingstekort van haar OCMW bij te passen. Het Vlaamse Gemeentedecreet van 6 juli 2005 voorziet overigens dat in Vlaanderen de OCMW-voorzitter een volwaardig schepen wordt binnen het college van burgemeester en schepenen. Ook in Wallonië wordt in het kader van de Code de la démocratie locale voorzien dat de OCMW-voorzitter het college van burgemeester en schepenen bijwoont.
De financiële analyse van de OCMW’s wordt in de drie gewesten van het land op een verschillende manier uitgevoerd. De Vlaamse, Waalse en Brusselse OCMW’s hebben immers elk hun eigen boekhoudstelsel, waarvan de voornaamste kenmerken apart worden behandeld. Gelet op deze feitelijke toestand moet een eventuele vergelijking tussen de OCMW’s van de drie gewesten van het land met de grootste voorzichtigheid gebeuren, vooral wat de begrotingssaldi betreft. Ook kunnen de OCMW’s van eenzelfde gewest aanzienlijk van elkaar verschillen. Met het oog op de analyse werden de OCMW’s in Vlaanderen en Wallonië in drie bevolkingscategorieën onderverdeeld. Voor de Waalse OCMW’s zijn dit de OCMW’s van de gemeenten met minder dan 10 000 inwoners, de OCMW’s van de gemeenten met 10 000 tot 50 000 inwoners en de OCMW’s van de gemeenten met meer dan 50 000 inwoners. Bij de Vlaamse OCMW’s werd de ondergrens verschoven en bestaat de eerste categorie uit de OCMW’s van gemeenten met minder dan 15 000 inwoners. Voor Brussel werden de OCMW’s ingedeeld volgens de reeds bestaande sociaaleconomische clusters. Ten slotte wordt voor elk gewest de financiële analyse van de OCMW’s voorafgegaan door een korte sociaaleconomische schets.
4
Financiën van de OCMW’s OCMW’s in Vlaanderen
1. Inleiding 1.1. Kader van de analyse De analyse van de financiële toestand van de OCMW’s wordt uitgevoerd aan de hand van een enquête die door Dexia Bank in samenwerking met de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten werd georganiseerd. Deze studie heeft voor Vlaanderen in de eerste plaats betrekking op de rekeningen 2004, aangevuld met de budgetten 2006 om de meest recente evolutie te kennen. Van de 308 Vlaamse OCMW’s hebben er 241 een ingevuld formulier teruggestuurd met budgetgegevens 2006; samen vertegenwoordigen ze 84,5 % van de Vlaamse bevolking. Voor de Rekeningen 2004 stuurden 235 OCMW’s hun gegevens door. Tabel 1 geeft een overzicht van het aantal ontvangen enquêteformulieren over de begrotingen 2006, rekeningen 2004 en balansen 2004 die deel uitmaken van de steekproef die in deze studie wordt gebruikt.
Tabel 1
In dit hoofdstuk concentreren we ons op de geconsolideerde exploitatierekeningen van 2004. In het kader van de invoering van de “Nieuwe OCMW Beleidsinstrumenten” werden in Vlaanderen het financiële beleid en de administratieve organisatie van de OCMW’s gemoderniseerd. Dit hield onder meer ook een wijziging in van het boekhoudkundige systeem. De nieuwe OCMW-boekhouding is gebaseerd op de ondernemingsboekhouding en kent een analytische inslag, waardoor ze sterk afwijkt van de boekhoudsystemen die in de Waalse en Brusselse OCMW’s toegepast worden. Na een overgangsperiode van enkele jaren werken sinds 2003 alle Vlaamse OCMW’s met deze nieuwe boekhouding. De gegevens uit de budgetten 2006 worden gebruikt om de meest recente evolutie van de opbrengsten en kosten weer te geven. De vergelijking met gegevens van het vorige jaar wordt gemaakt aan de hand van een constante steekproef, waarvan OCMW’s deel uitmaken die voor beide jaren aan de enquête deelnamen. Het gaat om 213 OCMW’s voor de budgetten en 203 OCMW’s voor de rekeningen.
Beschikbare financiële documenten voor de Vlaamse OCMW’s Bron
Cluster
Budgetten 2006 OCMW’s van de gemeenten < 15 000 inwoners OCMW’s van de gemeenten met 15 000 tot 50 000 inwoners OCMW’s van de gemeenten > 50 000 inwoners Rekeningen 2004 OCMW’s van de gemeenten < 15 000 inwoners OCMW’s van de gemeenten met 15 000 tot 50 000 inwoners OCMW’s van de gemeenten > 50 000 inwoners
Aantal
In % van de bevolking
241
84,5 %
132
76,4 %
97
81,4 %
12
100,0 %
235
83,0 %
130
75,0 %
93
79,3 %
12
100,0 %
232
82,3 %
128
73,6 %
OCMW’s van de gemeenten met 15 000 tot 50 000 inwoners
92
78,5 %
OCMW’s van de gemeenten > 50 000 inwoners
12
100,0 %
Balansen 2004 OCMW’s van de gemeenten < 15 000 inwoners
Financiën van de OCMW’s | OCMW’s in Vlaanderen
1.2. Demografische en sociaaleconomische context
5
1.3. Kenmerken van de rekeningen en budgetten van de Vlaamse OCMW’s
Tabel 2 geeft de demografische kenmerken van de steekproef weer, waarbij de OCMW’s onderverdeeld werden per bevolkingscategorie.
Volgens het nieuwe boekhoudsysteem bestaat het budget uit vier delen. Eerst is er het exploitatiebudget. Dit omvat de kosten en de opbrengsten voor elk activiteitencentrum van het OCMW en voor het OCMW in het geheel (d.i. het geconsolideerde exploitatiebudget). Een activiteitencentrum is een afdeling van het OCMW die een welbepaalde taak uitvoert, zoals de dienst sociale bijstand, het dagopvangcentrum, het rustoord, de administratie e.a.
Indien we het aantal inwoners uit de steekproef bekijken, dan woont een kwart ervan in gemeenten met minder dan 15 000 inwoners en 46,2 % in gemeenten met een aantal inwoners tussen 15 000 en 50 000. De bevolking van gemeenten met meer dan 50 000 inwoners vertegenwoordigt 28,4 % van het totaal.
Het tweede luik is het investeringsbudget, dat de opbrengsten en kosten omvat die verband houden met de aan- en verkoop van duurzame goederen. Het derde deel is gewijd aan de in- en uitgaande kasstromen van het OCMW tijdens het betrokken dienstjaar. Het laatste deel ten slotte, bevat de nauwkeurige berekening van de gemeentelijke bijdrage in het tekort van de OCMW’s. Deze worden berekend op basis van de kasstromen van de OCMW’s.
Uit de demografische structuur van de steekproef blijkt dat in alle gemeentecategorieën personen tussen 20 en 64 jaar de meerderheid uitmaken met 60,0 %. De gemeenten met meer dan 50 000 inwoners tellen het grootste percentage personen ouder dan 64 jaar (19,1 %). In gemeenten met meer dan 50 000 inwoners blijkt vervolgens ook dat het aantal werklozen en leefloners sterker vertegenwoordigd zijn, respectievelijk met 4,0 % van het totaal en 7,9 leefloners op 1 000. Het gemiddelde inkomen per aangifte ligt met 23 949 EUR het laagste in deze categorie. De categorie van minder dan 15 000 inwoners noteert met 25 788 EUR het hoogste gemiddelde inkomen per aangifte.
In deze analyse wordt enkel het geconsolideerde exploitatiebudget behandeld. Achtereenvolgens zullen de opbrengsten, de kosten en het resultaat van de Vlaamse OCMW’s besproken worden. Daarna worden enkele ratio’s berekend ter aanvulling van de studie van de financiële toestand van de Vlaamse OCMW’s. Tabel 2
Demografische en sociaaleconomische kenmerken van de Vlaamse OCMW’s
OCMW’s van de gemeenten < 15 000 inw.
OCMW’s van de gemeenten met 15 000 tot 50 000 inw.
OCMW’s van de gemeenten > 50 000 inw.
Totaal
132
97
12
241
1 297 837
2 355 927
1 450 250
5 104 014
25,4 %
46,2 %
28,4 %
100,0 %
Personen jonger dan 20 jaar (in %)
22,7 %
22,4 %
21,4 %
22,2 %
Personen tussen de 20 en 64 jaar (in %)
60,1 %
60,2 %
59,5 %
60,0 %
Personen ouder dan 64 jaar (in %)
17,2 %
17,4 %
19,1 %
17,8 %
2,2 %
2,7 %
4,0 %
2,9 %
1,6
2,6
7,9
3,8
25 788
25 311
23 949
25 504
Aantal OCMW’s Demografische gegevens Bevolking (in 2005) (in % van de totale bevolking van de steekproef)
1
Sociaaleconomische gegevens Aandeel volledig uitkeringsgerechtigde werklozen in de bevolking van de categorie op 31/12/2005 Aantal leefloners per 1 000 inwoners (2005) Gemiddeld inkomen per aangifte (aanslagjaar 2004) (in EUR)
Financiën van de OCMW’s | OCMW’s in Vlaanderen
6
2. Gewone financiering 2.1. Structuur Volgens de rekeningen 2004 vertegenwoordigen de 235 Vlaamse OCMW’s uit onze steekproef een totale opbrengst van 1 721,4 miljoen EUR of 345 EUR per inwoner (tabel 3). Deze opbrengsten omvatten de werkingsopbrengsten en de financiële opbrengsten. De opbrengsten per inwoner nemen toe met de bevolkingscategorie waartoe de gemeente van de betrokken OCMW behoort. Opvallend is de categorie van gemeenten met meer dan 50 000 inwoners, waar de opbrengst 556 EUR per inwoner vertegenwoordigt. In de steekproef bevinden zich 8 kleine OCMW’s die geen rustoorden of bejaardenvoorzieningen beheren en daardoor een specifieke financieringsen kostenstructuur hebben. Ze noteren gemiddeld slechts 120 EUR per inwoner aan opbrengsten. Bekijken we de belangrijkste rubrieken van de opbrengsten voor de Vlaamse OCMW’s, dan vormt de rubriek werkingsopbrengsten en recuperatie met 154 EUR per inwoner, de op een na belangrijkste component in de totale opbrengsten. Samen met de voorraadwijzigingen en de geproduceerde vaste activa wordt er 45,0 % (grafiek 1) van de totale opbrengsten ingevuld. In de bevolkingscategorie van 15 000 tot 50 000 inwoners, loopt dit aandeel op tot meer dan de helft van de middelen (52,7 %). De belangrijkste rubriek in de totale opbrengsten zijn de andere werkingsopbrengsten. Deze rubriek
bestaat uit tegemoetkomingen van diverse gezagsniveaus in de financiering van de opdrachten van de OCMW’s en omvat onder meer de dotatie uit het Gemeentefonds, de subsidies voor leefloon en de subsidies voor steun in speciën en in natura. De andere werkingsopbrengsten zijn goed voor 50,3 % van de middelen. Dit aandeel stijgt tot 57,6 % in de laatste bevolkingscategorie waar het 320 EUR per inwoner bedraagt. Het aandeel van de overige opbrengstenrubrieken in het totaal is ondergeschikt. De interne facturatie vertegenwoordigt slechts 2,0 %. De financiële opbrengsten nemen 2,7 % van de opbrengsten voor zich, maar variëren tussen 1,9 % en 3,3 % en nemen toe met de bevolkingscategorie. Grafiek 2 onderstreept de relatie tussen de gebudgetteerde en de gerealiseerde opbrengsten voor de Vlaamse OCMW’s in 2004. Dit komt tot uiting in de realisatiegraad (de steekproef voor de berekening werd samengesteld uit 195 OCMW’s). Volgens de realisatiegraad van de totale opbrengsten, die uitkomt op 97,1 %, blijkt dat de opgestelde budgetten voor 2004 goed bij de werkelijke ontvangsten aansloten. Vooral de belangrijkste en zwaarste opbrengstenrubrieken, zoals de werkingsopbrengsten en de andere opbrengsten, werden met respectievelijk 100,9 % en 101,2 % realistisch benaderd in de budgetten. De financiële opbrengsten en de andere rubrieken werden minder goed ingeschat, maar zijn in absolute termen van ondergeschikt belang.
Tabel 3
Belangrijkste opbrengsten van de Vlaamse OCMW’s – Rekeningen 2004 (in EUR per inwoner) OCMW’s van de gemeenten < 15 000 inw.
OCMW’s van de gemeenten met 15 000 tot 50 000 inw.
OCMW’s van de gemeenten > 50 000 inw.
Totaal
100
151
208
154
Werkingsopbrengsten (700/7-9)
90
139
187
140
Recuperatie specifieke kosten sociale dienst (708)
Werkingsopbrengsten en recuperatie (70)
10
12
22
14
Voorraadwijzigingen (71)
0
0
1
0
Geproduceerde vaste activa (72)
0
0
2
0
Interne facturatie (73)
4
9
7
7
102
120
320
173
4
7
18
9
211
286
556
345
Andere werkingsopbrengsten (74) Financiële opbrengsten (75) Totale opbrengsten (70/74+75)
Financiën van de OCMW’s | OCMW’s in Vlaanderen
Onderdeel van de rubriek andere opbrengsten is de dotatie die de OCMW’s krijgen uit het Gemeentefonds. Op de rekeningen wordt immers 103,7 % van het budget genoteerd als gerealiseerde opbrengst. De subsidies voor leefloon werden met een realisatiegraad van 111,5 % lichtjes te laag gebudgetteerd.
7
Grafiek 1
Structuur van de belangrijkste opbrengsten van de Vlaamse OCMW’s – Rekeningen 2004
100 %
De hervorming van het Vlaamse Gemeentefonds in 2003, waarbij het Sociaal Impulsfonds, dat instond voor de financiering van OCMW’s, werd opgeheven, voorziet in een standaardtoelage voor het OCMW van 8,0 % van het gemeentelijke aandeel in het Gemeentefonds. De gemeente en het OCMW kunnen van deze regeling echter afwijken en in onderling overleg een ander percentage afspreken. Zo komt het dat een 25-tal OCMW’s geen toelage via het Gemeentefonds krijgen. Van de overige OCMW’s krijgt meer dan drie op vijf een toelage van maximaal 8,0 % van het gemeentelijke aandeel. Bijna twee OCMW’s op vijf krijgen een dotatie die qua aandeel hoger oploopt. Samen met de toelage van de gemeente voor het tekort van het OCMW vormt de dotatie uit het Gemeentefonds een algemene inkomstenbron. Statistisch onderzoek wijst uit dat er geen significante compensatie optreedt tussen beide toelagen, die via de gemeente naar het OCMW vloeien. In de enquêteformulieren over de rekeningen 2004 ontbreekt bij een aantal OCMW’s een opgave van de dotatie uit het Gemeentefonds. Op basis van een verkleinde steekproef (samengesteld uit 189 OCMW’s) bedraagt de gemiddelde dotatie van het Gemeentefonds voor OCMW’s die deze toelage genieten 24 EUR per inwoner. Voor de OCMW’s uit de kleinste en middelgrote gemeenten gaat het om gemiddeld 16 en 17 EUR per inwoner. In de derde bevolkingscategorie stijgt dit bedrag tot 46 EUR per inwoner.
90 % 37,9 %
80 % 47,4 % 70 %
1,2 %
60 % 50 %
45,0 %
52,7 %
2,0 %
2,1 % 3,0 %
40 % 57,6 %
30 %
50,3 %
48,6 %
41,9 %
20 % 10 % 0%
2,4 %
1,9 % OCMW’s van de gemeenten < 15 000 inw.
OCMW’s van de gemeenten met 15 000 tot 50 000 inw.
3,3 %
2,7 %
OCMW’s van de gemeenten > 50 000 inw.
Totaal
Financiële opbrengsten (75)
Andere werkingsopbrengsten (74)
Interne facturatie (73)
Werkingsopbrengsten en recuperatie (70+71+72)
Grafiek 2
Realisatiegraad van de belangrijkste opbrengstenrubrieken van de Vlaamse OCMW’s – Rekeningen en Budgetten 2004 (in miljoenen EUR en in %)
1 200
160 %
1 000
140 %
145,8 %
120 % 800
2.2. Evolutie
100 % 100,9 %
101,2 %
600
Aan de hand van de budgetten 2005 en 2006 van de Vlaamse OCMW’s kan de evolutie van de opbrengsten geschetst worden (tabel 4). In 2006 bedragen de gebudgetteerde totale opbrengsten 383 EUR per inwoner, wat een stijging van 3,6 % betekent ten opzichte van 2005. De groei blijkt ongeveer even sterk voor alle drie de bevolkingscategorieën. Uitgesplitst over de verschillende opbrengstrubrieken valt de meest significante groei (+4,4 %) op te merken bij de andere opbrengsten, die een gebudgetteerd bedrag van 187 EUR per inwoner kennen. Hier zijn het vooral de laatste twee bevolkingscategorieën
97,1 %
80 % 60 %
400
40 % 200
36,3 %
20 %
0
0% Andere Financiële Totale Werkings- (71+72+73) opbrengsten opbrengsten opbrengsten opbrengsten (74) (75) (70/4+75) (70) Budget 2004 Realisatiegraad 2004
Rekeningen 2004
Financiën van de OCMW’s | OCMW’s in Vlaanderen
8
die een iets sterkere stijging kennen. De werkingsopbrengsten op hun beurt groeien niettegenstaande de stijgende brandstofprijzen slechts met 2,5 % aan en komen op een gebudgetteerd bedrag van 167 EUR per inwoner. De groei is in gemeenten met minder dan 15 000 inwoners het sterkst (+4,8 %). De financiële
opbrengsten zijn met slechts een gebudgetteerd bedrag van 7 EUR per inwoner het minst beduidend qua omvang, maar kennen relatief gezien de sterkste groei ten opzichte van 2005 (+9,3 %). Opnieuw is het de groei in de twee laatste bevolkingscategorieën die de totale groei van deze rubriek overstijgt.
Tabel 4
Belangrijkste opbrengsten en kosten van de Vlaamse OCMW’s – Budgetten 2006 OCMW’s van de gemeenten < 15 000 inw.
Werkingsopbrengsten (70+71+72) Interne facturatie (73) Andere opbrengsten (74)
OCMW’s van de gemeenten met 15 000 tot 50 000 inw.
OCMW’s van de gemeenten > 50 000 inw.
Totaal
Niveau in EUR/inw.
Groei 2005-2006 in %
Niveau in EUR/inw.
Groei 2005-2006 in %
Niveau in EUR/inw.
Groei 2005-2006 in %
Niveau in EUR/inw.
Groei 2005-2006 in %
101
4,8 %
161
2,1 %
224
2,2 %
167
2,5 %
8
22,8 %
22
4,3 %
33
-0,1 %
22
3,5 %
110
1,0 %
133
5,1 %
323
4,7 %
187
4,4 %
3
6,2 %
5
9,9 %
13
9,5 %
7
9,3 %
222
3,4 %
321
3,6 %
593
3,6 %
383
3,6 %
Verbruikte goederen en verstrekte diensten (60)
87
-5,6 %
95
-4,4 %
157
-1,3 %
112
-3,3 %
Diensten, diverse leveringen en interne facturatie (61)
49
9,6 %
68
5,5 %
97
6,3 %
73
6,4 %
166
7,6 %
250
6,2 %
462
5,6 %
296
6,1 %
13
12,3 %
20
2,8 %
95
121,2 %
41
65,7 %
4
-0,6 %
7
-0,1 %
17
-2,1 %
9
-1,3 %
319
4,0 %
441
3,6 %
829
10,8 %
533
6,9 %
Financiële opbrengsten (75) Totale opbrengsten (70/74+75)
Bezoldigingen, sociale lasten en pensioenen (62) Andere werkingskosten (631/4+635/7+640/8+649) Financiële kosten (65) Totale kosten (60/64+65)
Tabel 5
Belangrijkste kosten van de Vlaamse OCMW’s – Rekeningen 2004 (in EUR per inwoner) OCMW’s van de gemeenten < 15 000 inw.
OCMW’s van de gemeenten met 15 000 tot 50 000 inw.
OCMW’s van de gemeenten > 50 000 inw.
Totaal
Verbruikte goederen en verstrekte diensten (60)
73
85
142
98
Diensten, diverse leveringen en interne facturatie (61)
37
44
62
48
148
213
429
258
11
18
65
30
Andere werkingskosten (631/4+635/7+640/8+649)
3
4
6
4
Financiële kosten (65)
4
6
14
8
276
370
717
446
Bezoldigingen, sociale lasten en pensioenen (62) Afschrijvingen, waardeverminderingen en voorzieningen (630)
Totale kosten (60/64+65)
Financiën van de OCMW’s | OCMW’s in Vlaanderen
9
De verbruikte goederen en verstrekte diensten vormen met 98 EUR per inwoner een tweede belangrijke kostenrubriek. Ook hier nemen deze bedragen toe met de grootte van de bevolkingscategorie. Het aandeel ervan in de totale kosten van de Vlaamse OCMW’s komt op 22,0 % waardoor ze samen met de bezoldigingen 80 % vertegenwoordigen.
3. Courante uitgaven 3.1. Structuur Volgens de rekeningen 2004 bedragen de totale kosten van de gewone activiteit (zijnde de werkingskosten en de financiële kosten) van de 235 OCMW’s uit de steekproef 2 228,6 miljoen EUR (tabel 5) of 446 EUR per inwoner. Het niveau van deze kosten wordt vooral omhoog getrokken door de OCMW’s van de grootste gemeenten (meer dan 50 000 inwoners), die 717 EUR per inwoner noteren. De kleine OCMW’s zonder rustoorden of bejaardenvoorzieningen noteren gemiddeld 204 EUR per inwoner aan kosten.
Grafiek 3
Structuur van de belangrijkste kosten van de Vlaamse OCMW’s – Rekeningen 2004
100 % 90 %
19,8 %
23,0 %
26,5 %
De kosten worden volgens de rekeningen 2004 voor meer dan de helft gedomineerd door de bezoldigingen, sociale lasten en pensioenen en dat voor alle bevolkingscategorieën. Met 258 EUR per inwoner vertegenwoordigen ze 57,9 % van de totale kosten (grafiek 3). Deze kosten lopen op met de grootte van de categorie en bereiken 429 EUR per inwoner in de derde categorie.
22,0 %
80 % 8,6 % 70 %
12,0 %
60 %
10,7 %
9,0 %
13,5 %
6,7 %
4,9 % 4,0 %
50 % 40 % 30 %
57,5 %
59,8 %
57,9 %
1,3 %
1,7 %
1,9 %
1,8 %
1,2 %
1,0 %
0,9 %
1,0 %
53,4 %
20 %
Tabel 6 bevat de uitsplitsing van het personeel van de 227 Vlaamse OCMW’s die hun personeelsgegevens meedeelden. Het aantal contractuele werknemers vormt het merendeel van het personeel, gevolgd door de statutaire personeelsleden. De maatschappelijk werkers werden uit deze totaalcijfers gelicht en apart vermeld. In tegenstelling tot de uiteenlopende verhouding van statutaire en contractuele werknemers blijkt het aantal statutairen onder de maatschappelijk werkers net het aantal contractuelen te overtreffen. Het aantal werknemers op basis van artikel 60 §7 vormt een aparte categorie van personeel in de OCMW’s.
10 % 0%
OCMW’s van de gemeenten < 15 000 inw.
OCMW’s van de gemeenten met 15 000 tot 50 000 inw.
Totaal
OCMW’s van de gemeenten > 50 000 inw.
Andere werkingskosten
Financiële kosten (65)
Bezoldigingen, sociale lasten en pensioenen (62)
Afschrijvingen, waardeverminderingen en voorzieningen (630)
Diensten, diverse leveringen en interne facturatie (61)
Verbruikte goederen en verstrekte diensten (60)
Tabel 6
Uitsplitsing van het personeel van de Vlaamse OCMW’s op 1 januari 2006 (in voltijdsequivalenten) en het aantal OCMW’s die hun gegevens hebben meegedeeld OCMW’s van de gemeenten < 15 000 inw.
OCMW’s van de gemeenten met 15 000 tot 50 000 inw.
OCMW’s van de gemeenten > 50 000 inw.
Totaal
Aantal statutairen (zonder maatsch. werkers)
1 396
124
4 362
92
7 310
11
13 069
227
Aantal contractuelen (zonder maatsch. werkers)
3 632
124
8 124
92
7 294
11
19 049
227
Totaal maatsch. werkers (statutair + contractueel)
539
125
1 031
94
1 232
12
2 802
231
Aantal personeelsleden art. 60 §7
343
80
1 131
89
2 095
12
3 569
181
Financiën van de OCMW’s | OCMW’s in Vlaanderen
10
De andere kostenrubrieken zijn van minder belang in het totaal. De kosten voor diensten, diverse leveringen en interne facturatie bedragen 48 EUR per inwoner en vertegenwoordigen 10,7 % van het totaal. De afschrijvingen, waardeverminderingen en voorzieningen zijn vooral in de derde categorie belangrijk. Met 65 EUR per inwoner vormen ze 9,0 % van het totaal. De financiële kosten van 8 EUR per inwoner zijn slechts een kleine rubriek (1,8 % van totaal). Ook deze nemen toe met de grootte van de gemeenten. Aan de hand van grafiek 4 vergelijken we de gebudgetteerde kosten voor 2004 met de werkelijke kosten genoteerd door 195 OCMW’s uit de steekproef. Daaruit blijkt dat, algemeen genomen, de werkelijke Grafiek 4
Realisatiegraad van de belangrijkste kostenrubrieken van de Vlaamse OCMW’s – Rekeningen en Budgetten 2004 (in miljoenen EUR en in %)
1 800
120 %
1 600
100 %
1 400 97,5 %
1 200 1 000
84,4 %
80 %
91,4 % 81,1 %
73,5 %
60 %
800 600
40 %
400
20 %
200 0
0% Verbruikte Diensten, goederen en diverse verstrekte leveringen diensten en interne (60) facturatie (61) Budget 2004
Bezoldigingen, sociale lasten en pensioenen (62)
Financiële kosten (65)
Totale kosten (60/64+65)
kosten de oorspronkelijk gebudgetteerde bedragen niet overtreffen. De realisatiegraad van de totale kosten is slechts 91,4 %. De uitgaven voor bezoldigingen, sociale lasten en pensioenen komen echter wel zeer dicht in de buurt van de gebudgetteerde bedragen met een realisatiegraad van 97,5 %. De andere rubrieken hebben een realisatiegraad tussen 73,5 % en 84,4 %, waaruit blijkt dat het moeilijker is de werkelijk te maken kosten correct in te schatten. Na de analyse van de structuur van de opbrengsten en de kosten voor 2004, is het mogelijk om de kostendekkingsgraad (tabel 7) te berekenen. Deze geeft aan in hoever de werkingskosten van het geconsolideerde exploitatiebudget gedekt zijn door de opbrengsten. Volgens de algemene kostendekkingsgraad worden de werkingskosten voor 76,0 % gedekt door de werkingsopbrengsten. Dit is een gelijkaardige dekkingsgraad als voor de rekeningen 2003. De operationele werkingsopbrengsten (70) dekken de werkingskosten voor meer dan een derde, waardoor er een operationele kostendekkingsgraad van 39,5 % bereikt wordt. De andere werkingsopbrengsten of subsidies zorgen voor een bijkomende dekking van 34,4 % (gesubsidieerde kostendekkingsgraad). De groei van de operationele kostendekkingsgraad is een fenomeen dat zich voordoet bij de twee kleinste bevolkingscategorieën, terwijl de toename van de gesubsidieerde kostendekkingsgraad gegenereerd wordt bij de derde bevolkingscategorie. 3.2. Evolutie Aan de hand van de gebudgetteerde kosten voor 2005 en 2006 kan de evolutie worden geschetst. Deze cijfers werden in het tweede luik van tabel 4 (cf. supra) opgenomen.
Rekeningen 2004
Realisatiegraad 2004
Tabel 7
Algemene, operationele en gesubsidieerde kostendekkingsgraad – Rekeningen 2004 OCMW’s van de gemeenten < 15 000 inw.
OCMW’s van de gemeenten met 15 000 tot 50 000 inw.
OCMW’s van de gemeenten > 50 000 inw.
2004
Verschil 2003-2004
2004
Verschil 2003-2004
2004
Algemene kostendekkingsgraad (70/74) / (60/64)
75,7 %
-0,5
76,9 %
0,5
Operationele kostendekkingsgraad (70) / (60/64)
36,6 %
1,9
41,5 %
2,1
Gesubsidieerde kostendekkingsgraad (74) / (60/64)
37,5 %
-0,2
33,0 %
0,1
Totaal
Verschil 2003-2004
2004
Verschil 2003-2004
74,9 %
1,0
76,0 %
0,6
38,2 %
-0,3
39,5 %
0,8
34,6 %
2,8
34,4 %
1,3
Financiën van de OCMW’s | OCMW’s in Vlaanderen
De uitgaven voor bezoldigingen, sociale lasten en pensioenen, de belangrijkste kostenrubriek, stegen met 6,1 % ten opzichte van het budget 2005. De groei neemt wel af met de grootte van bevolkingscategorie. De kosten van verbruikte goederen dalen in 2006 met 3,3 % in het budget. Diensten, diverse leveringen en interne facturatie nemen met 6,4 % toe en kennen een groeipiek van 9,6 % in de eerste categorie. Opvallend is de groei van de andere werkingskosten, die onder invloed van vooral eenmalige operaties (afschrijvingen, waardeverminderingen) voor de Vlaamse OCMW’s 65,7 % bedraagt, voornamelijk veroorzaakt door de grootste OCMW’s (+121,2 %). Deze kostenrubriek is in absolute termen minder belangrijk in de totale kosten van de OCMW’s gezien de lage bedragen per inwoner.
kinderopvangdiensten en lokale opvanginitiatieven (LOI’s).
4. Financiële toestand In voorgaande delen zijn de kosten en de opbrengsten aan bod gekomen. In wat volgt maken we het saldo op en komen we tot het resultaat volgens de rekeningen 2004 en de budgetten 2006. Het resultaat van de gewone activiteiten wordt verkregen door van de opbrengsten van de gewone activiteiten (werkingsopbrengsten en financiële opbrengsten) de uitgaven van de gewone activiteiten af te trekken (werkingskosten en financiële kosten).
Grafiek 5
3.3. Activiteitencentra
Structuur van de kosten van de Vlaamse OCMW’s volgens activiteitencentra – Rekeningen 2004
In de gevoerde enquête over de budgetten 2006 en rekeningen 2004 werd er gepeild naar globale cijfers over verschillende activiteitencentra die toelaten de kostenstructuur van OCMW’s te belichten volgens de indeling in enkele activiteitencentra. Vaak werd bij de antwoorden vermeld dat in de loop van de jaren bepaalde activiteitencentra werden samengevoegd of net verder werden uitgesplitst. We kunnen dus alleen gewagen van een momentopname en beperken ons tot een ruwe indeling. Voor de berekening werd er met een verkleinde steekproef gewerkt van slechts 171 OCMW’s die zowel hun gegevens over sociale bijstand als over rusthuizen doorgestuurd hebben. Grafiek 5 toont voor de rekeningen 2004 het aandeel van enkele specifieke kostenrubrieken die als activiteitencentrum werden opgevraagd. Daarbij valt de rubriek op voor bejaardenvoorzieningen, nl. rusthuizen en RVT, serviceflats en woningen voor bejaarden, die 38,3 % van de kosten vertegenwoordigt. In de categorie van de OCMW’s uit gemeenten met 15 000 tot 50 000 inwoners loopt het aandeel ervan zelfs op tot 44,7 %. Activiteitencentra zoals dagverzorgingscentra en dienstencentra leunen in feite aan bij deze voorzieningen intra muros, wat het globale aandeel van bejaardenzorg op 40,9 % brengt. De specifieke rubriek sociale dienst is de tweede belangrijke kostenrubriek met 26,9 % of meer dan een kwart van de kosten. De activiteitencentra die bij thuiszorg horen zijn samen goed voor 6,4 % van het totaal aan kosten en overtreffen in elke bevolkingscategorie de kosten voor
11
100 % 90 %
13,3 % 1,6 %
80 %
9,0 %
70 %
2,8 %
16,3 % 1,4 %
23,6 % 31,9 %
7,4 % 1,7 %
0,4 % 4,9 % 0,6 %
60 % 50 %
43,2 %
44,7 % 32,3 %
0,9 % 6,4 % 1,3 %
38,3 %
40 % 30 %
0,1 % 1,0 %
1,3 %
0,2 %
0,6 %
1,1 %
2,8 %
1,9 %
29,0 %
26,1 %
27,0 %
26,9 %
OCMW’s van de gemeenten < 15 000 inw.
OCMW’s van de gemeenten met 15 000 tot 50 000 inw.
OCMW’s van de gemeenten > 50 000 inw.
Totaal
20 % 10 % 0%
1
2
Sociale dienst
Dienstencentra
Dagverzorgingscentra
Rusthuizen en RVT, serviceflats en woningen voor bejaarden
Kinderopvang1
Thuiszorg2
Lokale opvanginitiatieven
Overige
Kinderopvang omvat onder meer kinderdagverblijven, diensten voor opvanggezinnen, initiatieven voor buitenschoolse opvang, thuisopvang zieke kinderen e.a. Thuiszorg omvat onder meer gezinszorg, poetsdienst, klusjesdienst, dienst warme maaltijden, e.a.
Financiën van de OCMW’s | OCMW’s in Vlaanderen
12
Het negatieve resultaat van de gewone activiteit was in 2004 gedaald tot -102 EUR per inwoner (tabel 8). De derde categorie van OCMW’s tekent met -161 EUR per inwoner het grootste tekort op. Ook volgens de budgetten 2006 blijkt het resultaat negatiever (-147 EUR per inwoner) dan het vorige jaar. Het resultaat van het boekjaar wordt berekend door bij het gewone resultaat het uitzonderlijke resultaat op te tellen. Het valt iets minder negatief uit dan het werkingsresultaat; het tekort op de rekeningen 2004 bedraagt immers -94 EUR per inwoner. Voor de budgetten 2006 maakt het bijtellen van het uitzonderlijke resultaat weinig verschil: het gebudgetteerde resultaat van het boekjaar wordt op -148 EUR per inwoner geschat. In de derde categorie loopt dit tekort op tot -238 EUR per inwoner. Theoretisch kan een deficitaire financiële toestand gedekt worden door onttrekkingen aan het kapitaal van het OCMW en door de bijdrage van de gemeente in het tekort. Bij gebrek aan voldoende kapitaal is de gemeente wettelijk verplicht om het tekort volledig bij te passen. Dit gebeurt via de jaarlijkse gemeentelijke bijdrage. Deze bijdrage is nog niet verrekend in de resultaten, maar wordt bepaald via een gedetailleerde berekening per activiteitencentrum, na het vaststellen van het exploitatie- en investeringsbudget. Volgens de rekeningen 2004 legde de gemeente gemiddeld 86 EUR per inwoner bij. In grote OCMW’s was dat zelfs 107 EUR per inwoner. Voor 2006 voorzien de OCMW’s een gemeentelijke bijdrage van gemiddeld 110 EUR per inwoner en van 160 EUR
per inwoner in de grote OCMW’s. Het merendeel van deze gemeentelijke bijdrage (97,6 %) is bestemd voor de werking en de aflossingen, terwijl gemiddeld 1,5 % geldt als bijdrage in de investeringen en 1,0 % om het werkkapitaal te verhogen.
5. Vermogensverrichtingen Terwijl het budget en de rekening inzicht geven in de gebudgetteerde en werkelijke opbrengsten en kosten binnen een exploitatiejaar, levert de balans een momentopname die de toestand weergeeft van het eigen vermogen en de schulden langs de passiefzijde en van de vorderingen en de bezittingen langs de actiefzijde. Voor 2004 noteren de beschouwde 232 OCMW’s een balanstotaal van 3 883,3 miljoen EUR, ofwel 785 EUR per inwoner. Het totaal stijgt met de bevolkingscategorie en loopt op van 430 EUR en 595 EUR per inwoner voor de eerste twee categorieën tot 1 390 EUR per inwoner in de grote OCMW’s. Volgens grafiek 6 wordt de actiefzijde van de balans vooral door de vaste activa ingevuld (70,2 %) met een belangrijk aandeel van de materiële vaste activa (66,4 % van het balanstotaal). De vlottende activa vormen de rest van de activa (29,8 %). In de kleinere OCMW’s hebben de vlottende activa iets meer gewicht (tabel 9) en wegen de vaste activa minder door. De vorderingen op ten hoogste één jaar zijn de belangrijkste rubriek in de vlottende activa (13,3 % van het balanstotaal) en dit voor alle categorieën. De vorderingen op lange termijn vertegenwoordigen slechts
Tabel 8
Financiële toestand van de Vlaamse OCMW’s – Rekeningen 2004 en Budgetten 2006 (in EUR per inwoner)
OCMW’s van de gemeenten < 15 000 inw.
OCMW’s van de gemeenten met 15 000 tot 50 000 inw.
OCMW’s van de gemeenten > 50 000 inw.
Totaal
Resultaat van de gewone activiteit (70/65)
-66
-84
-161
-102
Resultaat van het boekjaar (7/6)
-63
-82
-140
-94
66
84
107
86
Resultaat van de gewone activiteit (70/65)
-98
-119
-235
-147
Resultaat van het boekjaar (7/6)
-98
-119
-238
-148
79
97
160
110
Rekeningen 2004
Tussenkomst van de gemeente in het tekort Budgetten 2006
Tussenkomst van de gemeente in het tekort
Financiën van de OCMW’s | OCMW’s in Vlaanderen
6,5 % van de balans, maar stijgen wel tot 10,4 % in de derde categorie. De geldbeleggingen en de liquide middelen vertegenwoordigen elk 9,1 % van de balans in de eerste categorie, maar zijn in absolute termen minder omvangrijk dan in de andere categorieën. Langs de passiefzijde, toont grafiek 6 dat het eigen vermogen van de Vlaamse OCMW’s het grootste deel van de balans inneemt met 57,3 %. Dit stijgt tot 63,0 % in de tweede categorie (tabel 9).Voorzieningen voor risico’s en kosten zijn van ondergeschikt belang met 3,6 % van het totaal. De rest van de passiva bestaat uit schulden (39,1 %), waaronder voornamelijk de schulden op meer dan één jaar (22,6 % van de balans). De grootste OCMW’s hebben de zwaarste schuldenlast (zie ook infra).
Grafiek 6
Vereenvoudigde balansstructuur van de Vlaamse OCMW’s – Balansen 2004
Actief
Passief
100 % 90 % 80 % 57,3 %
70 % 70,2 % 60 %
Vlottende activa
50 % 3,6 %
40 %
Vaste activa Eigen vermogen
30 %
Om het vermogen van de OCMW’s te bepalen, analyseren we in wat volgt onder meer de investeringen en het schuldniveau. Beide begrippen houden sterk met elkaar verband aangezien een groot gedeelte van de investeringen (62,1 %) gewoonlijk gefinancierd wordt via leningen en leasing.
13
20 %
39,1 % 29,8 %
10 %
Voorzieningen voor risico’s en kosten Schulden
0%
Tabel 9
ACTIEF
Belangrijkste balansrubrieken van de Vlaamse OCMW’s – Balansen 2004 (in %) OCMW’s van de gemeenten < 15 000 inw.
OCMW’s van de gemeenten met 15 000 tot 50 000 inw.
OCMW’s van de gemeenten > 50 000 inw.
Totaal
20/28 Vaste activa
65,4 %
72,4 %
70,0 %
70,2 %
29/58 Vlottende activa
34,6 %
27,6 %
30,0 %
29,8 %
29
Vorderingen op meer dan één jaar
1,2 %
2,8 %
10,4 %
6,5 %
3
Voorraden
0,0 %
0,1 %
0,1 %
0,1 %
40/41 Vorderingen op ten hoogste één jaar
15,0 %
11,9 %
13,7 %
13,3 %
50/53 Geldbeleggingen
9,1 %
5,5 %
2,7 %
4,6 %
54/58 Liquide middelen
9,1 %
7,0 %
2,3 %
4,9 %
490/1 Overlopende rekeningen
0,1 %
0,3 %
0,8 %
0,5 %
100,0 %
100,0 %
100,0 %
100,0 %
20/58 Totale activa
PASSIEF
10/15 Eigen vermogen
62,2 %
63,0 %
52,2 %
57,3 %
13
Gemeentelijke bijdrage in de werking en de aflossingen
12,0 %
9,3 %
4,4 %
7,1 %
16
Voorzieningen voor risico’s en kosten
4,3 %
2,3 %
4,3 %
3,6 %
17/49 Schulden
33,5 %
34,7 %
43,5 %
39,1 %
17
19,6 %
23,0 %
23,2 %
22,6 %
13,8 %
11,2 %
15,8 %
13,9 %
0,1 %
0,5 %
4,6 %
2,5 %
100,0 %
100,0 %
100,0 %
100,0 %
Schulden op meer dan één jaar
42/48 Schulden op ten hoogste één jaar 492/9 Overlopende rekeningen 10/49 Totale passiva
Financiën van de OCMW’s | OCMW’s in Vlaanderen
14
eveneens hoger dan volgens de budgetten van het vorige jaar.
5.1 Investeringen Op basis van het geconsolideerde investeringsbudget van 202 Vlaamse OCMW’s in 2006, vertegenwoordigen de voorziene investeringsuitgaven een bedrag van 71 EUR per inwoner. De investeringen per inwoner stijgen met de grootte van de gemeente. Zo bedragen de investeringen in de grote OCMW’s 86 EUR per inwoner, terwijl dit in beide andere categorieën van OCMW’s 66 en 64 EUR per inwoner is. Vooral bij deze categorieën van kleinere OCMW’s ligt het investeringsbudget bijna de helft hoger dan volgens de budgetten van het vorige jaar. Verder is het interessant om de investeringsinspanning van de Vlaamse OCMW’s te berekenen door het investeringsbudget ten opzichte van de totale werkingskosten te plaatsen (tabel 10). De investeringsinspanning bedraagt gemiddeld 13,4 % en bereikt een maximum van 19,3 % in de kleine gemeenten, waarna ze met het aantal inwoners per gemeente daalt. De waarden liggen voor de kleinste categorieën
5.2 Ratio’s Het schuldpeil van de Vlaamse OCMW’s voor 2004 kan geanalyseerd worden aan de hand van drie ratio’s. De eerste zeer rudimentaire ratio zet de totale schuld in verhouding tot de totale activa. Daarbij geldt hoe hoger de ratio, hoe hoger de schuldgraad. Voor de Vlaamse OCMW’s is deze ratio 39,1 % (tabel 11) (zie ook supra), waarbij de verhouding toeneemt met het aantal inwoners per gemeente. Deze vaststelling wordt duidelijk bevestigd wanneer we de totale schuld per inwoner berekenen. Gemiddeld bedraagt de schuld 304 EUR per inwoner. In de OCMW’s van kleine gemeenten bedraagt de schuld slechts de helft hiervan, terwijl dit voor de grote OCMW’s tot 605 EUR per inwoner klimt. Uiteraard is deze schuldgraad in grote mate een weerspiegeling van de investeringsinspanningen uit het verleden die door middel van leningen werden gefinancierd. De derde ratio drukt de schuld uit ten opzichte van de werkings-
Tabel 10
Investeringsinspanning van de Vlaamse OCMW’s – Budgetten 2006 OCMW’s van de gemeenten < 15 000 inw.
OCMW’s van de gemeenten met 15 000 tot 50 000 inw.
OCMW’s van de gemeenten > 50 000 inw.
Totaal
19,3 %
14,7 %
10,6 %
13,4 %
OCMW’s van de gemeenten < 15 000 inw.
OCMW’s van de gemeenten met 15 000 tot 50 000 inw.
OCMW’s van de gemeenten > 50 000 inw.
Totaal
33,5 %
34,7 %
43,5 %
39,1 %
Totale schuld (in EUR/inw.)
142
204
605
304
Totale schuld/Totale werkingsopbrengsten
0,67
0,71
1,09
0,88
OCMW’s van de gemeenten < 15 000 inw.
OCMW’s van de gemeenten met 15 000 tot 50 000 inw.
OCMW’s van de gemeenten > 50 000 inw.
Totaal
Current ratio
1,29
1,18
0,79
0,99
Inningstermijn van de werkingsvorderingen (dagen)
110
94
158
122
Acid test
2,42
2,18
1,19
1,63
Investeringsbudget/Totale werkingskosten (in %)
Tabel 11
Schuldratio’s van de Vlaamse OCMW’s – Balansen 2004 en rekeningen 2004
Totale schuld/Totale activa (in %)
Tabel 12
Liquiditeitsratio’s van de Vlaamse OCMW’s – Balansen 2004
Financiën van de OCMW’s | OCMW’s in Vlaanderen
opbrengsten. Deze ratio is groter dan 1 voor de OCMW’s van de grootste gemeenten en blijft beperkt tot 0,67 en 0,71 voor beide andere categorieën. Meer in detail geeft tabel 12 de mate weer waarin de OCMW’s in staat zijn om hun financiële verplichtingen na te komen aan de hand van enkele liquiditeitsratio’s. Een eerste liquiditeitsmaatstaf is de current ratio, die de verhouding weergeeft van de beperkte vlottende activa en het vreemd vermogen op korte termijn. Ook de gemeentelijke bijdrage in de werking en de aflossingen rekenen we tot het vreemd vermogen volgens een herwerkte balans. Voor deze maatstaf nemen we de meest liquide middelen in aanmerking die binnen het jaar beschikbaar zijn en het vreemd vermogen voor de korte termijn.Voor de Vlaamse OCMW’s komt deze ratio nipt uit op 1 terwijl de twee kleinere categorieën een ruimere current ratio van 1,29 en 1,18 noteren.
De tweede liquiditeitsratio is de inningstermijn van de werkingsvorderingen, die het aantal dagen weergeeft die gemiddeld nodig zijn om de werkingsvorderingen te innen of, met andere woorden, het aantal dagen klantenkrediet. Gemiddeld voor Vlaanderen bedraagt de inningstermijn 122 dagen, een termijn die daalt tot 94 dagen in de middelste categorie en klimt tot 158 dagen in de laatste bevolkingscategorie. Ook de laatste ratio, de acid test, die de meest liquide middelen van de actiefzijde in verhouding plaatst tot de schulden op ten hoogste één jaar, geeft met een ratio van 1,19 aan dat de categorie van de grootste OCMW’s de zwakste liquiditeitspositie heeft. Echter, om een veilige liquiditeitspositie te hebben, moet de acid test als ultieme liquiditeitstest een waarde hebben groter dan één. Kortom, de grote OCMW’s hebben dan wel een zwaardere schuldpositie maar ze scoren voldoende qua liquiditeit.
15
16
Financiën van de OCMW’s OCMW’s in Wallonië
1. Inleiding 1.1. Kader van de analyse De financiële situatie van de Waalse OCMW’s wordt geanalyseerd op basis van de resultaten van een enquête over de begrotingen 2006 en de rekeningen 2004. Deze enquête werd door Dexia Bank georganiseerd in samenwerking met de Vereniging van Waalse Steden en Gemeenten. Op de 262 OCMW’s die Wallonië rijk is, hebben er 186 hun begrotingsgegevens voor het dienstjaar 2006 meegedeeld, wat overeenkomt met 80,7 % van de Waalse bevolking. Voor de begrotingsrekeningen 2004 hebben 183 OCMW’s ons hun gegevens bezorgd. Bij de analyse worden de OCMW’s in drie bevolkingscategorieën ingedeeld : de OCMW’s van de gemeenten met minder dan 10 000 inwoners, die van de gemeenten met 10 000 tot 50 000 inwoners en die van de gemeenten met meer dan 50 000 inwoners.
Tabel 1
De vergelijking met de gegevens van het vorige jaar gebeurt op basis van een onveranderlijke steekproef, d.w.z. enkel voor de 165 OCMW’s die ons zowel cijfers over de begrotingen 2005 als 2006 bezorgden. Tabel 1 geeft de kenmerken van de verschillende steekproeven. Ook moet vermeld worden dat de boekhouding van de Waalse OCMW’s grondig verschilt van de boekhoudsystemen die in de Vlaamse en Brusselse OCMW’s worden toegepast. De boekhoudmethode van de Waalse OCMW’s sluit vrij goed aan bij die van de gemeenten. Ten slotte werden de gegevens van de functie “rusthuizen en rust- en verzorgingstehuizen”(RH en RVT) niet meegerekend in de cijfers voor de ontvangsten en de uitgaven om een zo homogeen mogelijke steekproef te hebben. Deze dienst wordt immers niet door alle OCMW’s verleend en vertegenwoordigt in sommige OCMW’s meer dan 50,0 % van de gewone begroting. Een analyse van deze activiteit komt aan bod in het kaderartikel op blz. 23.
Beschikbare financiële documenten voor de Waalse OCMW’s Bron
Cluster
Budgetten 2006 OCMW’s van de gemeenten < 10 000 inwoners OCMW’s van de gemeenten met 10 000 tot 50 000 inwoners OCMW’s van de gemeenten > 50 000 inwoners
Aantal
In % van de bevolking
186
80,7 %
108
70,5 %
69
75,6 %
9
100,0 %
183
80,4 %
107
69,9 %
67
75,2 %
9
100,0 %
168
77,0 %
OCMW’s van de gemeenten < 10 000 inwoners
96
62,6 %
OCMW’s van de gemeenten met 10 000 tot 50 000 inwoners
63
72,0 %
9
100,0 %
Rekeningen 2004 OCMW’s van de gemeenten < 10 000 inwoners OCMW’s van de gemeenten met 10 000 tot 50 000 inwoners OCMW’s van de gemeenten > 50 000 inwoners Balansen 2004
OCMW’s van de gemeenten > 50 000 inwoners
Financiën van de OCMW’s | OCMW’s in Wallonië
17
EUR per inwoner in deze categorie met een factor van 1 tot 7,2 tussen het minimum en het maximum (tegen 1,0 tot 3,5 in de OCMW’s van de gemeenten met 10 000 tot 50 000 inwoners en met een factor van 1,0 tot 1,7 in de OCMW’s van de gemeenten met meer dan 50 000 inwoners). Dit heeft te maken met het feit dat het aanbod van diensten die de verschillende OCMW’s leveren zeer heterogeen is en dus ook het niveau en de manier van financiering.
1.2. Demografische en sociaaleconomische context De demografische structuur van de steekproef toont een overwicht van de leeftijdsgroep van 20 tot 64 jaar, ongeacht de bevolkingscategorie. Bovendien hebben de grote gemeenten een iets hoger percentage personen ouder dan 64 jaar dan de gemeenten van de andere categorieën (tabel 2).
In vergelijking met het dienstjaar 2005 en op basis van een constante steekproef stijgen de op de begroting uitgetrokken gewone ontvangsten met 3,5 %. Deze toename is het meest uitgesproken voor de OCMW’s van kleine gemeenten (tabel 3). Dankzij de analyse van de economische indeling van de gewone ontvangsten kan men beter begrijpen waaraan deze verschillen toe te schrijven zijn (grafiek 1 en tabel 3).
De sociaaleconomische indicatoren blijken minder gunstig in de grote gemeenten. Zo ligt het aandeel van de uitkeringsgerechtigde volledig werklozen en dat van de leefloners het hoogst in de gemeenten met meer dan 50 000 inwoners. In deze categorie is ook het gemiddelde inkomen per aangifte het laagst.
2. Gewone financiering De ontvangsten uit overdrachten vormen de voornaamste financieringsbron van de Waalse OCMW’s. Ze zorgen immers voor 90,9 % van de middelen die door de OCMW’s van de steekproef in hun begroting werden ingeschreven. Uit de indeling per categorie blijkt dat het gewicht van de overdrachten iets zwaarder is in de grote OCMW’s (92,6 % tegen 90,3 % in de OCMW’s van de gemeenten met minder dan 10 000 inwoners en 89,3 % in de OCMW’s van de gemeenten met 10 000 tot 50 000 inwoners).
Voor het dienstjaar 2006 hebben 186 OCMW’s van de steekproef een bedrag uitgetrokken van 325 EUR per inwoner aan gewone ontvangsten (zonder de functie RH en RVT). Dit bedrag neemt toe met de bevolkingscategorie (tabel 3). De begrote ontvangsten kunnen bovendien gevoelig variëren tussen de OCMW’s van eenzelfde categorie, vooral bij de gemeenten met minder dan 10 000 inwoners. Zo varieert het niveau van ontvangsten uitgedrukt in
Tabel 2
Demografische en sociaaleconomische kenmerken van de Waalse OCMW’s OCMW’s van de gemeenten < 10 000 inw.
OCMW’s van de gemeenten met 10 000 tot 50 000 inw.
OCMW’s van de gemeenten > 50 000 inw.
Totaal
108
69
9
186
611 033
1 246 680
898 691
2 756 404
22,2 %
45,2 %
32,6 %
100,0 %
Personen jonger dan 20 jaar
25,8 %
24,6 %
23,0 %
24,3 %
Personen van 20 tot 64 jaar
58,3 %
58,7 %
59,2 %
58,8 %
Personen ouder dan 64 jaar
15,9 %
16,7 %
17,7 %
16,9 %
7,7 %
10,2 %
14,5 %
11,0 %
Aantal leefloners per 1 000 inwoners (januari 2005)
4,6
7,8
18,9
10,7
Gemiddeld inkomen per aangifte (aanslagjaar 2004)
24 599
23 585
21 327
23 059
Aantal OCMW’s Demografische gegevens Bevolking (in 2006) Aandeel in de bevolking van de steekproef Bevolkingsstructuur (2005)
Sociaaleconomische gegevens Aandeel van de uitkeringsgerechtigde volledig werklozen in de bevolkingscategorie van 20 tot 64 jaar (december 2005)
Financiën van de OCMW’s | OCMW’s in Wallonië
18
Tabel 3
Gewone ontvangsten van de Waalse OCMW’s – Begrotingen 2006 (zonder RH en RVT) OCMW’s van de gemeenten < 10 000 inw.
OCMW’s van de gemeenten > 50 000 inw.
Totaal
Niveau in EUR/inw.
Groei 2005-2006 in %
Niveau in EUR/inw.
Groei 2005-2006 in %
Niveau in EUR/inw.
Groei 2005-2006 in %
Niveau in EUR/inw.
Groei 2005-2006 in %
23
15,1 %
29
4,5 %
31
1,8 %
28
5,2 %
220
3,9 %
253
3,4 %
404
3,3 %
295
3,4 %
78
1,2 %
90
3,9 %
110
-3,1 %
94
0,4 %
8
8,4 %
10
4,3 %
24
3,8 %
14
4,5 %
Subsidie van de hogere overheid voor het leefloon
24
3,6 %
42
2,5 %
116
5,8 %
62
4,7 %
Subsidie van de hogere overheid voor sociale bijstand
28
3,6 %
27
3,0 %
29
5,7 %
28
4,1 %
01
6,8 %
1
-2,6 %
2
-8,0 %
1
-4,7 %
244
4,8 %
283
3,5 %
437
3,1 %
325
3,5 %
Prestaties Overdrachten Gemeentetoelage Bijzonder Fonds voor Maatschappelijk Welzijn
Schulden Totale gewone ontvangsten 1
OCMW’s van de gemeenten met 10 000 tot 50 000 inw.
Het cijfer bedraagt in feite 0,48 EUR per inwoner.
Grafiek 1
Economische indeling van de gewone ontvangsten van de Waalse OCMW’s – Begrotingen 2006 (zonder RH en RVT)
0,2 %
0,3 %
9,6 %
10,3 %
33,8 %
29,4 %
90 % 80 % 70 % 60 %
0,4 % 7,0 %
28,7 %
6,5 % 9,6 %
50 %
11,6 %
40 %
9,7 %
30 %
14,9 %
26,6 %
3,6 %
3,3 %
5,6 %
0,3 % 8,7 %
29,8 %
8,6 % 19,2 % 4,4 %
20 % 31,9 %
31,8 %
OCMW’s van de gemeenten < 10 000 inw.
OCMW’s van de gemeenten met 10 000 tot 50 000 inw.
10 %
25,2 %
28,9 %
OCMW’s van de gemeenten > 50 000 inw.
Totaal
0%
Gemeentetoelage
Bijzonder Fonds voor Maatschappelijk Welzijn
Subsidie van de hogere overheid voor het leefloon
Subsidie van de hogere overheid voor sociale bijstand
Andere overdrachten
Prestaties
Schulden
Overdrachten
100 %
De overdrachten bestaan uit tegemoetkomingen van diverse overheidsgeledingen in de financiering van de taken van de OCMW’s. Deze tegemoetkomingen kunnen van algemene aard zijn (gemeentetoelage, Bijzonder Fonds voor Maatschappelijk Welzijn) of een specifiek karakter hebben (toelagen die de OCMW’s van de federale overheid ontvangen voor de financiering van het leefloon, de sociale bijstand enz.). De analyse spitst zich toe op de vier voornaamste soorten ontvangsten uit overdrachten: de gemeentetoelage, de subsidie van de federale overheid voor het leefloon, de subsidie van de federale overheid voor de sociale bijstand en het Bijzonder Fonds voor Maatschappelijk Welzijn. De subrubriek andere overdrachten omvat in feite verschillende tegemoetkomingen, zoals de terugvordering van voorschotten op sociale uitkeringen, de terugvordering van de uitbetaalde steun voor de verblijfskosten van bejaarden, de terugvordering bij de begunstigden van uitbetaalde voorschotten op onderhoudsgeld, de terugbetaling door de begunstigden van de sociale bijstand die van de hogere overheid moet worden teruggevorderd enz. De componenten van deze rubriek vertegenwoordigen een veranderlijk gewicht in de totale ontvangsten van de OCMW’s uit de steekproef, maar vormen samen 29,8 % van de ontvangsten. De gemeentetoelage is de belangrijkste rubriek van de ontvangsten uit overdrachten en is met 28,9 % van de totale gewone ontvangsten de voornaamste
Financiën van de OCMW’s | OCMW’s in Wallonië
financieringsbron voor de Waalse OCMW’s. Het relatieve belang ervan weegt zwaarder door in de ontvangsten van de OCMW’s van de kleine en middelgrote gemeenten (grafiek 1). In sommige OCMW’s van deze twee categorieën kan de gemeentetoelage trouwens oplopen tot 50,0 % van de totale financiële middelen (tegenover een maximum van 35,9 % in de OCMW’s van de gemeenten met meer dan 50 000 inwoners). Ten opzichte van 2005 en bij een onveranderlijke steekproef vertoont de gemeentetoelage een stijging van 0,4 %, wat een zwakkere groei is dan de toename van de totale gewone ontvangsten. De indeling per categorie geeft evenwel verschillen aan (tabel 3). Terwijl de gemeentetoelage zeer matig stijgt voor de OCMW’s van de kleine gemeenten, daalt ze voor de OCMW’s van de gemeenten met meer dan 50 000 inwoners. Voor de OCMW’s van de gemeenten met 10 000 tot 50 000 inwoners is de toename van de gemeentetoelage groter dan die van de totale gewone ontvangsten. De zwakke stijging van de gemeentetoelage is niet typisch voor 2006. Ze sluit aan bij een trend die in 2003 werd ingezet (grafiek 2). Uit de analyse van de gemeentebegrotingen voor de periode 1995-2006 blijkt immers dat de dotatie die de gemeenten aan hun OCMW’s toekennen aandeel verliest in het totaal van de gewone gemeenteuitgaven. Ze vertegenwoordigt nog slechts 7,5 % van de gemeenteuitgaven in 2006, tegenover 8,2 % in 2002. De subsidie van de hogere overheid voor het leefloon vormt de tweede grootste categorie van ontvangsten uit overdrachten. Ze vertegenwoordigt 19,2 % van de gewone ontvangsten van de OCMW’s van de steek-
proef. De omvang ervan is aanzienlijk, zowel in absolute als in relatieve cijfers, voor de categorie van de grootste OCMW’s (tabel 3). De verschillen tussen de OCMW’s van eenzelfde categorie kunnen vrij belangrijk zijn. De terugvordering van het leefloon bij de hogere overheid kan oplopen tot 25,2 % van de financieringsbronnen voor de OCMW’s van de gemeenten met minder dan 10 000 inwoners, tot maximaal 38,5 % voor de OCMW’s van de gemeenten met 10 000 tot 50 000 inwoners en tot 35,1% voor de grootste OCMW’s. Vergeleken met 2005 en bij een onveranderlijke steekproef stijgt de terugvordering van het leefloon bij de hogere overheid gemiddeld met 4,7 %, wat een sterkere klim is dan het totaal van de financieringsbronnen, een stijging die overigens nog hoger blijkt bij de grootste OCMW’s (5,8 %). Het niveau in EUR per inwoner van de subsidie van de hogere overheid voor de sociale bijstand is ongeveer hetzelfde voor de OCMW’s van de drie categorieën (28 EUR per inwoner). Relatief gezien, heeft de subsidie van de hogere overheid voor de sociale bijstand echter een groter gewicht in het totaal van de gewone ontvangsten voor de kleinere OCMW’s (grafiek 1). Binnen eenzelfde categorie kan het aandeel van deze rubriek sterk variëren. Zo loopt het op tot maximaal 46,2 % van de totale gewone ontvangsten voor de kleine OCMW’s, tot 28,0 % voor de OCMW’s van de gemeenten met 10 000 tot 50 000 inwoners en tot 14,6 % voor de OCMW’s van de grote steden. Ten opzichte van het vorige jaar en bij een constante steekproef stijgt deze rubriek met 4,1 %. Deze toename is het meest uitgesproken voor de
Evolutie van de gemeentetoelage aan de OCMW’s – Begrotingen van de Waalse gemeenten 1995-2006
Grafiek 2
8,5 %
110
8,0 %
100
7,5 %
90
7,0 % 80 6,5 % 70
6,0 %
60
5,5 % 5,0 %
50 1995
1996
1997
1998
1999
2000
In % van de gewone uitgaven (schaal links)
19
2001
2002
2003
2004
In EUR/inw. (schaal rechts)
2005
2006
Financiën van de OCMW’s | OCMW’s in Wallonië
20
OCMW’s van de gemeenten met meer dan 50 000 inwoners (namelijk 5,7 %).
3. Courante uitgaven
Het Bijzonder Fonds voor Maatschappelijk Welzijn ten slotte, vertegenwoordigt gemiddeld 4,4 % van de gewone ontvangsten van de Waalse OCMW’s. Het belang ervan neemt toe met de grootte van de OCMW’s. Bij een onveranderlijke steekproef stijgt het in 2006 met 4,5 %. Bij de OCMW’s van de gemeenten met minder dan 10 000 inwoners is de stijging het sterkst (8,4 %).
Voor het dienstjaar 2006 hebben de OCMW’s uit de steekproef een bedrag van 332 EUR per inwoner aan gewone uitgaven in hun begroting ingeschreven (zonder RH en RVT). De indeling van de steekproef in bevolkingscategorieën toont aan dat dit bedrag toeneemt met de bevolkingscategorie (tabel 4). Binnen eenzelfde categorie kan het niveau overigens gevoelig variëren afhankelijk van het aanbod van diensten die de OCMW’s verlenen. In de OCMW’s van de gemeenten met minder dan 10 000 inwoners schommelt het bedrag van de gewone uitgaven uitgedrukt in EUR per inwoner met een factor van 1,0 tot 7,6 tussen het minimum en het maximum (tegenover 1,0 tot 3,3 voor de OCMW’s van de gemeenten met 10 000 tot 50 000 inwoners en een factor van 1,0 tot 1,5 voor de OCMW’s van de gemeenten met meer dan 50 000 inwoners).
De ontvangsten uit prestaties, d.w.z. de ontvangsten die OCMW’s verkrijgen uit het verlenen van diensten (thuisbezorgde maaltijden, gezinshulp) en uit het beheer van eigen goederen, vormen – met een aandeel van 8,7 % – de tweede belangrijkste categorie in de economische indeling van de gewone ontvangsten. Ze wegen minder zwaar door voor de grootste OCMW’s (7,0 %). In vergelijking met 2005 en bij een constante steekproef zijn de ontvangsten uit prestaties met 5,2 % gestegen en vertonen ze een zeer forse toename voor de kleine OCMW’s van gemeenten met minder dan 10 000 inwoners (15,1 %).
Ten opzichte van 2005 en bij een onveranderlijke steekproef vertonen de gewone uitgaven een toename van 3,7 %. De OCMW’s van de gemeenten met minder dan 10 000 inwoners laten de sterkste groei zien. De analyse van de economische en functionele indeling van de gewone uitgaven laat toe een beter beeld te schetsen van de elementen die aan de basis liggen van deze verschillen.
De schuldontvangsten zijn te verwaarlozen, voor elke categorie. Ze vertegenwoordigen 0,3 % van de gewone ontvangsten.
Tabel 4
Gewone uitgaven van de Waalse OCMW’s – Begrotingen 2006 (zonder RH en RVT) OCMW’s van de gemeenten < 10 000 inw.
Personeel Werking
OCMW’s van de gemeenten met 10 000 tot 50 000 inw.
OCMW’s van de gemeenten > 50 000 inw.
Totaal
Niveau in EUR/inw.
Groei 2005-2006 in %
Niveau in EUR/inw.
Groei 2005-2006 in %
Niveau in EUR/inw.
Groei 2005-2006 in %
Niveau in EUR/inw.
Groei 2005-2006 in %
99
9,3 %
117
5,8 %
170
5,7 %
130
6,3 %
29
8,3 %
26
4,5 %
26
-4,1 %
27
2,0 %
120
2,0 %
139
3,1 %
242
2,6 %
168
2,7 %
Leefloon
29
3,0 %
53
4,4 %
134
5,6 %
74
5,0 %
Door de hogere overheid gesubsidieerde sociale bijstand
33
1,9 %
31
0,5 %
30
1,0 %
31
1,0 %
Lonen voor contracten opgemaakt op basis van art. 60 §7
12
0,2 %
20
2,0 %
37
0,6 %
24
1,0 %
4
28,5 %
5
-8,4 %
9
-18,1 %
7
-9,9 %
251
5,8 %
288
4,0 %
448
2,8 %
332
3,7 %
Overdrachten
Schuld Totale gewone uitgaven
Financiën van de OCMW’s | OCMW’s in Wallonië
De overdrachtuitgaven vormen de belangrijkste rubriek van de gewone uitgaven van de Waalse OCMW’s. Ze vertegenwoordigen meer dan de helft van hun gewone uitgaven (50,7 %) en hun overwicht komt sterker tot uiting voor de grote OCMW’s (grafiek 3). Ten opzichte van 2005 en bij een onveranderlijke steekproef stijgen de overdrachten in elke categorie minder sterk (2,7 %) dan de totale gewone uitgaven (3,7 %). Binnen de overdrachten zijn de uitgaven voor het leefloon het grootst. Ze vertegenwoordigen 22,4 % van de gewone uitgaven die de Waalse OCMW’s doen. Het belang van dit type van uitgaven is groter voor de OCMW’s van de gemeenten met meer dan 50 000 inwoners, nl. 2,6 maal hoger dan voor de OCMW’s van de gemeenten met minder dan 10 000 inwoners. Er bestaan echter aanzienlijke verschillen tussen de OCMW’s van eenzelfde categorie. In vergelijking met 2005 en bij een onveranderlijke steekproef is de stijging van de uitgaven voor het leefloon (5,0 %) groter dan die van de overdrachten. De toename is het sterkst voor de OCMW’s van de gemeenten met meer dan 50 000 inwoners. Uit tabel 5 blijkt in welke mate de uitgaven voor het leefloon gedekt worden door de toelagen die de hogere overheid hiervoor verstrekt. Op basis van de gegevens uit de begrotingen 2006 bedraagt de dekking van de uitgaven voor het leefloon 83,8 %. Dit percentage blijkt het zwakst te zijn voor de OCMW’s van de gemeenten met 10 000 tot 50 000 inwoners, wat erop lijkt te wijzen dat de financiële last van de OCMW’s van deze categorie groter is2. Een identieke berekening voor het dienstjaar 2004 op basis van de begrotingsrekeningen toont een lagere dekkingsgraad aan. 2
De basistoelage die het OCMW ontvangt voor de toekenning van het leefloon neemt toe met het aantal begunstigden. De kleine en middelgrote gemeenten tellen verhoudingsgewijs minder begunstigden dan de grote gemeenten (tabel 2).
De gemiddelde bedragen per inwoner van de door de hogere overheid gesubsidieerde sociale bijstand zijn ongeveer even groot voor de verschillende bevolkingscategorieën (tabel 4). Deze bijdrage voor sociale bijstand is echter relatief gezien belangrijker voor de OCMW’s van de gemeenten met minder dan 10.000 inwoners (grafiek 3). Het onderzoek van de individuele gegevens wijst op een grote heterogeniteit binnen de categorieën.De door de hogere overheid gesubsidieerde sociale bijstand kan oplopen tot 50,4 % van de begroting voor de OCMW’s van de gemeenten met minder dan 10 000 inwoners, tot 29,4 % voor de OCMW’s van de gemeenten met 10 000 tot 50 000 Grafiek 3
Economische indeling van de gewone uitgaven van de Waalse OCMW’s – Begrotingen 2006 (zonder RH en RVT)
100 % 90 % 80 %
12,1 %
18,0 %
6,8 % 4,9 % 10,8 %
70 % 60 % 50 % 40 %
9,2 %
11,8 %
8,2 %
Overdrachten
3.1. Economische indeling
21
7,1 %
6,7 %
9,4 %
13,1 % 18,6 %
11,7 % 11,4 %
29,9 %
22,4 %
9,1 %
8,1 %
5,9 % 1,8 %
1,9 %
39,2 %
OCMW’s van de gemeenten < 10 000 inw.
2,1 %
2,0 %
40,7 %
38,0 %
39,3 %
OCMW’s van de gemeenten met 10 000 tot 50 000 inw.
OCMW’s van de gemeenten > 50 000 inw.
Totaal
30 % 20 % 10 % 0%
Personeel
Schuld
Werking
Leefloon
Door de hogere overheid gesub. sociale bijstand
Lonen voor contracten opgemaakt op basis van art. 60 §7
Andere overdrachten
Tabel 5
Dekkingsgraad van de uitgaven van de Waalse OCMW’s voor het leefloon gesubsidieerd door de hogere overheid – Rekeningen 2004 en begrotingen 2006 (in %) OCMW’s van de gemeenten < 10 000 inw.
OCMW’s van de gemeenten met 10 000 tot 50 000 inw.
OCMW’s van de gemeenten > 50 000 inw.
Totaal
Begrotingen 2006
80,5 %
79,1 %
86,9 %
83,8 %
Rekeningen 2004
78,2 %
67,1 %
83,6 %
77,8 %
Financiën van de OCMW’s | OCMW’s in Wallonië
22
inwoners en 15,3 % voor de OCMW’s met meer dan 50 000 inwoners. Ten opzichte van het vorige jaar en bij een constante steekproef stijgt de sociale bijstand zeer matig en minder sterk dan de overdrachten, en dit in elk van de drie bevolkingscategorieën. De uitgaven van de OCMW’s voor sociale bijstand worden volgens de berekeningen op basis van de begrotingen 2006 voor 89,2 % gesubsidieerd door de hogere overheid. Zoals voor het leefloon blijkt de dekking gunstiger te zijn voor de grote OCMW’s (tabel 6). In de rekeningen 2004 is de dekkingsgraad iets zwakker, behalve voor de OCMW’s van de gemeenten met minder dan 10 000 inwoners. De lonen voor contracten opgemaakt op basis van artikel 60 §7 vertegenwoordigen een gewicht van 14,0 % van de overdrachten3, wat overeenkomt met 7,1% van de gewone begroting van de OCMW’s van de steekproef. Uit de uitsplitsing in bevolkingscategorieën blijkt dat deze rubriek zwaarder doorweegt in de begroting van de OCMW’s van de gemeenten met meer dan 50 000 inwoners (grafiek 3), aangezien het gemiddeld aantal werknemers artikel 60 §7 groter is voor deze categorie (tabel 7). Ten opzichte van 2005 en bij een onveranderlijke steekproef vertoont deze rubriek een zwakke groei, voornamelijk voor de OCMW’s van de gemeenten met minder dan 10 000 inwoners en die van de gemeenten met meer dan 50 000 inwoners (tabel 4). Na de overdrachten vormen de personeelsuitgaven, met een aandeel van 39,3 %, de tweede belangrijkste
categorie van gewone uitgaven van de Waalse OCMW’s. Uit grafiek 3 blijkt dat hun relatief gewicht weinig varieert tussen de drie categorieën. Binnen de categorieën daarentegen, zijn er aanzienlijke verschillen. De personeelsuitgaven zijn 6,3 % gestegen in vergelijking met 2005, d.i. een stijging die groter is dan het totaal van de gewone uitgaven. De groei is het sterkst voor de OCMW’s van kleine gemeenten (tabel 4). De werkingsuitgaven vertegenwoordigen 8,1 % van de gewone begroting. In de OCMW’s van de gemeenten met minder dan 10 000 inwoners is hun aandeel bijna tweemaal groter dan in de gemeenten met meer dan 50 000 inwoners (grafiek 3). Ten opzichte van het vorige jaar en bij een onveranderlijke steekproef kennen de werkingsuitgaven een uiteenlopende evolutie voor de drie categorieën (tabel 4). Hoewel ze sterker groeien dan het totaal van de gewone uitgaven in de OCMW’s van de kleine en middelgrote gemeenten, dalen ze in de OCMW’s van de gemeenten met meer dan 50 000 inwoners. De schulduitgaven ten slotte, die enerzijds de betaling van de interestlasten en anderzijds de kapitaalaflossing omvatten, vertegenwoordigen met 2,0 % slechts een klein aandeel in de totale gewone uitgaven van de Waalse OCMW’s. Ten opzichte van 2005 en bij een ongewijzigde steekproef gaan de schulduitgaven in dalende lijn. De indeling per categorie wijst echter op uiteenlopende trends. Voor de OCMW’s van de gemeenten met minder dan 10 000 3
Sinds 2005 worden de lonen voor contracten opgemaakt op basis van artikel 60 § 7 beschouwd als overdrachten (en niet meer als personeelsuitgaven).
Tabel 6
Dekkingsgraad van de uitgaven van de Waalse OCMW’s voor sociale bijstand gesubsidieerd door de hogere overheid – Rekeningen 2004 en begrotingen 2006 OCMW’s van de gemeenten < 10 000 inw.
OCMW’s van de gemeenten met 10 000 tot 50 000 inw.
OCMW’s van de gemeenten > 50 000 inw.
Totaal
Begrotingen 2006
86,3 %
87,1 %
94,3 %
89,2 %
Rekeningen 2004
93,9 %
74,9 %
93,6 %
85,3 %
OCMW’s van de gemeenten < 10 000 inw.
OCMW’s van de gemeenten met 10 000 tot 50 000 inw.
OCMW’s van de gemeenten > 50 000 inw.
Totaal
Aantal OCMW’s die hun gegevens hebben meegedeeld
75
64
8
147
Werknemers artikel 60 §7
4,4
20,7
152,9
19,6
Tabel 7
Gemiddeld aantal werknemers artikel 60 §7 per OCMW – 2006
Financiën van de OCMW’s | OCMW’s in Wallonië
23
De rusthuizen (RH) en de rust- en verzorgingstehuizen (RVT) van de Waalse OCMW’s Voornaamste indicatoren voor RH en RVT – Begrotingen 2006 OCMW’s van de gemeenten < 10 000 inw.
OCMW’s van de gemeenten met 10 000 tot 50 000 inw.
OCMW’s van de gemeenten > 50 000 inw.
Totaal
Aantal OCMW’s
20
38
7
65
Gemiddeld aantal RH-bedden
42
60
210
71
Gemiddeld aantal RVT-bedden
26
46
233
60
277
161
158
170
50,1 %
34,6 %
26,3 %
32,1 %
36,3 %
34,8 %
36,3 %
35,6 %
-18
-12
-8
-12
Aanbod
Begrotingsuitgaven (in EUR/inw.) (in % van de gewone begroting) Kosten Dekkingsgraad door de bewonersbijdrage Nettolasten (in EUR/inw.)
Van de 186 OCMW’s uit de steekproef zijn er 65 die over een of meer RH (rusthuizen) en/of RVT beschikken. Samen hebben ze een capaciteit van 4 591 RHbedden en 3 920 RVT-bedden. De 65 OCMW’s hebben in hun begroting 2006 gemiddeld 170 EUR per inwoner aan uitgaven voor hun RH en RVT ingeschreven, d.i. gemiddeld 32,1 % van hun gewone uitgaven. Dit aandeel neemt af met de grootte van de categorie. Zo bedragen voor de OCMW’s van de kleine gemeenten de uitgaven met betrekking tot RH en RVT gemiddeld 50,1 % van de gewone begroting, tegenover iets meer dan een kwart voor de grote OCMW’s. De uitgaven voor RH en RVT bestaan voor het grootste deel uit personeels- en werkingsuitgaven.
inwoners noteren we een stijging van 28,5 %. Die geldt evenwel niet voor alle OCMW’s van de categorie. Voor de OCMW’s van de twee andere categorieën dalen de financiële lasten. 3.2. Functionele indeling4 De analyse van de functionele indeling van de gewone uitgaven laat toe na te gaan op welke domeinen de tegemoetkomingen van de OCMW’s betrekking hebben. Grafiek 4 bevat de indeling van de gewone uitgaven volgens de grote functionele groepen zoals die ingeschreven werden in de begroting 2006 (exclusief RH en RVT en inclusief interne facturatie). Enige
Ze vertegenwoordigen respectievelijk 71,0 % en 18,0 % van de totale gewone begroting voor RH en RVT. Wat de ontvangsten betreft, vormen de ontvangsten uit overdrachten (53,8 %) en de ontvangsten uit prestaties (44,2 %) de twee grootste ontvangstenrubrieken. Via de ontvangsten uit prestaties dekt de bijdrage van de bewoners gemiddeld 35,6 % van de gewone uitgaven voor RH en RVT. De nettolast van de uitgaven voor RH en RVT ten slotte, beloopt 12 EUR per inwoner en blijkt (door schaalvoordelen) duidelijk lager te liggen voor de grote OCMW’s, waar het gemiddeld aantal bedden per OCMW hoger is (zie tabel).
voorzichtigheid is echter aangewezen bij de interpretatie van deze cijfers omdat de kosten mogelijk op een verschillende manier over de functies worden gespreid. De analyse van de functionele indeling van de uitgaven wordt verder aangevuld met een overzicht van de nettolasten en de dekkingsgraad, zodat we een duidelijker beeld krijgen van de bestemming van de uitgaven van de Waalse OCMW’s. De nettolasten geven per functionele groep het verschil weer tussen de ontvangsten en de uitgaven. De dekkingsgraad 4
Voor de functionele indeling is de analyse gebaseerd op een steekproef van 184 OCMW’s.
Financiën van de OCMW’s | OCMW’s in Wallonië
24
Grafiek 4
Functionele indeling van de gewone uitgaven van de Waalse OCMW’s – Begrotingen 2006 (zonder RH en en RVT)
100 %
2,4 %
90 %
0,2 % 5,2 %
80 % 70 % 60 %
2,3 %
1,8 % 3,3 % 3,4 % 7,1 %
3,6 % 4,7 %
2,1 % 2,9 % 4,2 % 11,0 %
17,5 %
12,7 %
8,3 %
11,5 %
17,8 %
18,2 %
48,6 %
47,0 %
OCMW’s van de gemeenten < 10 000 inw.
OCMW’s van de gemeenten met 10 000 tot 50 000 inw.
Sociale bijstand (83)
Algemeen bestuur (1)
Opleiding en sociale en beroepsherinschakeling (845)
Gezinshulp (844)
Sociale werking (801)
Volksgezondheid (802 & 87)
13,1 %
17,6 %
11,7 %
17,9 %
50 %
lyse van de dekkingsgraad blijkt dat 62,9 % van de uitgaven die in de begrotingen 2006 voor deze functie worden ingeschreven, gedekt worden door aan dezelfde functie gekoppelde ontvangsten. De dekkingsgraad is het gunstigst voor de OCMW’s van de kleine gemeenten. De analyse spitst zich toe op de vier belangrijkste uitgaven voor sociale bijstand, namelijk de eigenlijke sociale bijstand, bejaardenzorg (zonder RV en RVT), kinderwelzijn en opvang van asielzoekers. Tabel 9 specificeert de uitgaven voor sociale bijstand voor deze vier functies terwijl tabel 10 de nettolasten en de dekkingsgraad weergeeft.
40 % 30 % 20 %
53,8 %
50,3 %
OCMW’s van de gemeenten > 50 000 inw.
Totaal
10 % 0%
Andere
geeft voor elk functioneel aggregaat de verhouding weer tussen de ontvangsten en de uitgaven. Hij staat los van de grootte van de categorie en geeft aan in welke mate de uitgaven die aan een functie gekoppeld zijn, gedekt worden door de ontvangsten die door dezelfde functie worden gegenereerd. Tabel 8 geeft een beeld van de nettolasten en de dekkingsgraad volgens de grote functionele groepen, berekend op basis van de begrotingen 2006 (prognose) en de begrotingsrekeningen 2004 (realisatie). Sociale bijstand (functionele groep 83) Met een gemiddeld bedrag van 170 EUR per inwoner in de begrotingen 2006 neemt de sociale bijstand iets meer dan de helft van de gewone uitgaven van de Waalse OCMW’s voor zijn rekening. De indeling in categorieën geeft aan dat deze functie sterker doorweegt in de begrotingen van de grote OCMW’s (grafiek 4). In termen van nettolasten vertegenwoordigt de sociale bijstand in de begrotingen 2006 gemiddeld 63 EUR per inwoner, een niveau dat toeneemt met de grootte van de OCMW’s (tabel 8). Uit de ana-
De eigenlijke sociale bijstand (functie 831) vertegenwoordigt nagenoeg 90,0 % van de uitgaven voor sociale bijstand. Deze uitgaven vertegenwoordigen gemiddeld 45,0 % van de gewone begroting 2006 van de Waalse OCMW’s. Uit de uitsplitsing van de steekproef per bevolkingscategorie blijkt dat de uitgaven voor sociale bijstand toenemen met de grootte van de categorie, zowel in absolute als in relatieve cijfers. Uitgedrukt in EUR per inwoner zijn de uitgaven voor sociale bijstand voor de OCMW’s van de gemeenten met meer dan 50 000 inwoners meer dan tweemaal groter dan die van de gemeenten met minder dan 10 000 inwoners (tabel 9). Uitgedrukt in termen van nettolasten is het aandeel van de eigenlijke sociale bijstand in de totale uitgaven voor bijstand nog groter. Zo bedraagt de nettolast van de sociale bijstand voor de OCMW’s samen in de begrotingen 2006 gemiddeld 60 EUR per inwoner, wat neerkomt op 95,2 % van de nettolast van de sociale bijstand. Hoewel de bedragen aan nettolasten in EUR per inwoner sterk verschillen van de ene categorie tot de andere (tabel 10), varieert deze verhouding weinig tussen de drie categorieën. De dekkingsgraad van de uitgaven voor de eigenlijke sociale bijstand bedraagt in de begrotingen 2006 gemiddeld 60,4 %. Hij blijkt iets hoger te liggen voor de grote OCMW’s (tabel 10). In de begrotingsrekeningen 2004 wordt een iets minder gunstige dekkingsgraad opgetekend. Met een aandeel van 5,0 % vormen de uitgaven voor de opvang van asielzoekers de tweede grootste uitgavencategorie voor sociale bijstand. De uitgaven voor deze functie blijken hoger te liggen voor de OCMW’s van de gemeenten met minder dan 10 000 inwoners. In deze categorie vertegenwoordigen ze immers
Financiën van de OCMW’s | OCMW’s in Wallonië
13,2 % van de uitgaven voor sociale bijstand in 2006. De omvang van de uitgaven voor de opvang van asielzoekers verschilt echter gevoelig tussen de OCMW’s, vooral voor de OCMW’s van de kleine gemeenten. In deze categorie vormt dit soort van uitgaven voor een OCMW op vijf meer dan 20 % van de uitgaven voor sociale bijstand. In de begrotingen 2006 blijkt de nettolast voor de opvang van asielzoekers gemiddeld nul te bedragen en ligt de dekkingsgraad dicht bij 100 % (en dit voor elke bevolkingscategorie) wat erop lijkt te wijzen dat dit beleid adequaat gefinancierd wordt door de federale overheid. Uitgaven voor kinderwelzijn eisen in 2006 4,1 % van de uitgaven voor sociale bijstand op. Hun aandeel is iets groter in de OCMW’s van de gemeenten met minder dan 10 000 inwoners en die van de gemeenten met meer dan 50 000 inwoners. Er bestaat echter een zeer grote heterogeniteit tussen de OCMW’s van de steekproef. Zo zijn er geen uitgaven voor kinderwelzijn in 45,1 % van de OCMW’s van de steekproef. In termen van nettolasten kost kinderwelzijn gemiddeld 2 EUR per inwoner volgens de begrotingen 2006.
25
De ontvangsten voor deze functie dekken 72,6 % van de uitgaven. Deze verhouding blijkt groter te zijn voor de kleine en de grote OCMW’s. De bejaardenzorg ten slotte (zonder uitgaven voor RH en RVT), vertegenwoordigt een klein percentage aan uitgaven voor sociale bijstand. Deze vaststelling geldt voor alle OCMW’s van de steekproef. Algemeen bestuur (functionele groep 1) Het algemeen bestuur, met een aandeel van 17,9 % in het totaal van de gewone uitgaven en een gemiddeld bedrag van 61 EUR per inwoner, vormt de tweede grootste functionele groep van de gewone uitgaven van de Waalse OCMW’s. Het gewicht van deze rubriek varieert bovendien nauwelijks tussen de categorieën van de steekproef (grafiek 4). De nettolast van het algemeen bestuur blijkt vrij groot te zijn (gemiddeld 37 EUR per inwoner in de begrotingen 2006) en de dekkingsgraad vrij klein (gemiddeld 38,4 % in de begrotingen 2006). Dat de dekkingsgraad zwak is, komt vooral tot uiting bij de OCMW’s van de kleine gemeenten (tabel 8) en lijkt het gebrek aan financiering van de algemene kosten van de OCMW’s bloot te leggen. Tabel 8
Nettolasten (in EUR/inw.) en dekkingsgraad van de gewone uitgaven van de Waalse OCMW’s per grote functionele groep – Begrotingen 2006 en rekeningen 2004 (zonder RH en RVT) OCMW’s van de gemeenten < 10 000 inw.
OCMW’s van de gemeenten met 10 000 tot 50 000 inw.
Dekkingsgraad
Nettolasten 29
4,5 %
31
1,8 %
28
5,2 %
Sociale bijstand (83)
-41
67,3 %
-55
60,5 %
-90
63,4 %
-63
62,9 %
Algemeen bestuur (1)
-38
17,2 %
-35
35,6 %
-41
49,0 %
-37
38,4 %
-6
70,4 %
-10
70,3 %
-13
78,5 %
-10
74,4 %
Gezinshulp (844)
-10
77,7 %
-10
73,7 %
-4
86,7 %
-8
78,5 %
Sociale werking
-3
76,5 %
-4
71,6 %
-2
85,8 %
-3
77,6 %
0
47,9 %
-1
93,5 %
-4
75,0 %
-2
83,7 %
Sociale bijstand (83)
-35
66,3 %
-51
59,1 %
-82
63,0 %
-58
62,1 %
Algemeen bestuur (1)
-31
15,8 %
-31
36,4 %
-38
52,1 %
-33
40,7 %
Opleiding, sociale en beroepsherinschakeling (845)
-6
63,4 %
-10
63,8 %
-12
75,8 %
-10
69,9 %
Gezinshulp (844)
-8
75,5 %
-7
76,1 %
-3
87,9 %
-6
79,5 %
Sociale werking (801)
-1
87,0 %
-2
78,5 %
-1
87,9 %
-2
83,9 %
0
59,4 %
-1
89,9 %
-5
67,9 %
-2
78,4 %
Opleiding, sociale en beroepsherinschakeling (845)
Volksgezondheid (802 & 87)
Nettolasten
Dekkingsgraad
Totaal
Nettolasten Begrotingen 2006
Dekkingsgraad
OCMW’s van de gemeenten > 50 000 inw.
Nettolasten
Dekkingsgraad
Rekeningen 2004
Volksgezondheid (802 & 87)
Financiën van de OCMW’s | OCMW’s in Wallonië
26
10 EUR per inwoner voor de Waalse OCMW’s samen. Deze last blijkt groter te zijn voor de grote OCMW’s (tabel 8). De analyse van de dekkingsgraad toont bovendien aan dat nagenoeg drie vierden van de uitgaven voor deze functie gedekt worden door ontvangsten voor deze functie.
Opleiding en sociale en beroepsherinschakeling (functionele groep 845) De uitgaven voor opleiding en sociale en beroepsherinschakeling bekleden de derde plaats in het totaal van de gewone uitgaven van de Waalse OCMW’s. Ze bedragen gemiddeld 39 miljoen EUR per inwoner en vertegenwoordigen 11,7 % van de gewone uitgaven. Het gewicht van de uitgaven voor deze functie neemt toe met de grootte van de bevolkingscategorie (grafiek 4). De analyse van de individuele gegevens toont aan dat dit gewicht zeer heterogeen is voor de OCMW’s van de kleine en middelgrote gemeenten. In sommige OCMW’s van deze twee categorieën kan het oplopen tot meer dan 20,0 % van de totale gewone uitgaven.
Gezinshulp (functionele groep 844) Wat de gezinshulp betreft hebben de Waalse OCMW’s voor 2006 gemiddeld 37 EUR per inwoner in hun begroting ingeschreven, wat overeenkomt met 11,0 % van hun gewone uitgaven. Deze verhouding neemt bovendien af met de grootte van de categorie (grafiek 4). Uit de analyse van de individuele gegevens blijkt dat het aandeel van de gezinshulp sterk kan verschillen tussen OCMW’s, afhankelijk van het gamma van aangeboden diensten. Sommige OCMW’s bieden gelijktijdig verscheidene soortgelijke diensten
De opleiding en de sociale en beroepsherinschakeling vertegenwoordigt een gemiddelde nettolast van Tabel 9
Gewone uitgaven van de Waalse OCMW’s voor sociale bijstand – Begrotingen 2006 (zonder RH en RVT) OCMW’s van de gemeenten < 10 000 inw.
Sociale bijstand (831) Bejaardenzorg (834 zonder 8341) Kinderwelzijn (835) Opvang van asielzoekers (837)
OCMW’s van de gemeenten met 10 000 tot 50 000 inw.
OCMW’s van de gemeenten > 50 000 inw.
Totaal
In EUR/inw.
In % van het totaal
In EUR/inw.
In % van het totaal
In EUR/inw.
In % van het totaal
In EUR/inw.
In % van het totaal
102
82,1 %
123
88,7 %
227
92,7 %
152
89,5 %
0
0,2 %
0
0,3 %
1
0,6 %
1
0,4 %
6
4,4 %
5
3,8 %
11
4,3 %
7
4,1 %
16
13,2 %
9
6,4 %
3
1,2 %
9
5,0 %
Tabel 10
Nettolasten (in EUR/inw.) en dekkingsgraad van de gewone uitgaven voor sociale bijstand van de Waalse OCMW’s – Begrotingen 2006 en rekeningen 2004 (zonder RH en RVT) OCMW’s van de gemeenten < 10 000 inw.
OCMW’s van de gemeenten met 10 000 tot 50 000 inw.
OCMW’s van de gemeenten > 50 000 inw.
Totaal
Nettolasten
Dekkingsgraad
Nettolasten
Dekkingsgraad
Nettolasten
Dekkingsgraad
Nettolasten
Dekkingsgraad
-39
61,9 %
-52
57,5 %
-86
62,2 %
-60
60,4 %
0
50,6 %
0
41,4 %
-1
34,1 %
0
37,2 %
-1
78,7 %
-2
64,4 %
-3
76,1 %
-2
72,6 %
0
97,0 %
0
99,1 %
0
99,2 %
0
98,2 %
-36
59,3 %
-49
55,1 %
-80
61,3 %
-56
58,8 %
0
50,0 %
0
44,4 %
-1
36,3 %
0
39,2 %
-1
66,1 %
-2
67,6 %
-2
84,2 %
-2
75,8 %
2
113,5 %
1
112,7 %
0
106,5 %
1
112,2 %
Begrotingen 2006 Sociale bijstand (831) Bejaardenzorg (834 zonder 8341) Kinderwelzijn (835) Opvang van asielzoekers (837) Rekeningen 2004 Sociale bijstand (831) Bejaardenzorg (834 zonder 8341) Kinderwelzijn (835) Opvang van asielzoekers (837)
Financiën van de OCMW’s | OCMW’s in Wallonië
aan (gezinshulp, thuisbezorgde maaltijden, klusjesdienst enz.), terwijl andere OCMW’s slechts één enkele dienst aanbieden. Deze diensten kunnen de vorm aannemen van een tegemoetkoming (rechtstreekse bijdrage van het OCMW of bijdrage via een gespecialiseerde derde). De nettolast van deze functie bedraagt gemiddeld 8 EUR per inwoner en ligt hoger voor de OCMW’s van de kleine en middelgrote gemeenten (tabel 8). De analyse van de dekkingsgraad op basis van de begrotingen 2006 toont aan dat 78,5 % van de uitgaven voor deze functie gedekt wor-
27
den door ontvangsten die door deze functie worden gegenereerd. De dekkingsgraad is het gunstigst voor de grote OCMW’s (tabel 8). Onder de uitgaven voor gezinshulp wegen die voor de eigenlijke gezinshulp, de thuisbezorgde maaltijden en de overige gezinshulpdiensten (dienstencheques) het zwaarst door in de gewone begroting van de Waalse OCMW’s. De analyse spitst zich dan ook toe op deze drie diensten.
Tabel 11
Gewone uitgaven voor gezinshulp van de Waalse OCMW’s – Begrotingen 2006 (zonder RH en RVT) OCMW’s van de gemeenten < 10 000 inw.
Gezinshulp (8441)
OCMW’s van de gemeenten met 10 000 tot 50 000 inw.
OCMW’s van de gemeenten > 50 000 inw.
Totaal
In EUR/inw.
In % van het totaal
In EUR/inw.
In % van het totaal
In EUR/inw.
In % van het totaal
In EUR/inw.
In % van het totaal
12
26,8 %
13
34,8 %
21
65,0 %
15
41,2 %
Babysitting en kinderoppas aan huis (8442)
4
9,8 %
5
13,2 %
0
0,4 %
3
8,7 %
Thuisbezorgde maaltijden (8443)
9
20,9 %
8
21,6 %
6
17,4 %
8
20,2 %
Klusjesdienst (8444)
3
6,7 %
1
3,2 %
0
1,0 %
1
3,5 %
Poetsdienst (8445)
6
13,4 %
3
8,9 %
1
2,0 %
3
8,1 %
Andere gezinshulpdiensten (8449)
9
20,3 %
6
15,7 %
4
11,7 %
6
15,8 %
Tabel 12
Nettolasten (in EUR/inw.) en dekkingsgraad van de gewone uitgaven voor gezinshulp van de Waalse OCMW’s – Begrotingen 2006 en rekeningen 2004 (zonder RH en RVT) OCMW’s van de gemeenten < 10 000 inw.
Nettolasten
Dekkingsgraad
Gezinshulp (8441)
-4
70,5 %
Babysitting en kinderoppas aan huis (8442)
-1
Thuisbezorgde maaltijden (8443)
OCMW’s van de gemeenten met 10 000 tot 50 000 inw.
OCMW’s van de gemeenten > 50 000 inw.
Dekkingsgraad
Nettolasten
29
4,5 %
-5
63,4 %
86,9 %
-1
-3
72,2 %
Klusjesdienst (8444)
-1
Poetsdienst (8445)
-3
Totaal
Dekkingsgraad
Nettolasten
31
1,8 %
28
5,2 %
-3
87,1 %
-4
75,2 %
82,1 %
0
75,2 %
-1
83,4 %
-2
72,5 %
-1
82,9 %
-2
75,0 %
66,7 %
-1
52,2 %
0
111,5 %
0
64,2 %
56,4 %
-1
62,1 %
0
54,9 %
-1
59,1 %
1
107,2 %
0
102,2 %
0
94,5 %
0
102,3 %
-3
71,1 %
-4
69,7 %
-2
87,6 %
-3
78,0 %
0
92,9 %
0
88,0 %
0
13,4 %
0
88,6 %
Thuisbezorgde maaltijden (8443)
-2
75,4 %
-1
79,9 %
-1
80,8 %
-1
78,9 %
Klusjesdienst (8444)
-1
59,5 %
0
63,0 %
0
130,6 %
0
62,9 %
Poetsdienst (8445)
-2
58,1 %
-1
64,6 %
0
57,5 %
-1
61,0 %
1
120,3 %
0
108,5 %
1
131,5 %
0
118,1 %
Begrotingen 2006
Andere gezinshulpdiensten (8449)
Nettolasten
Dekkingsgraad
Rekeningen 2004 Gezinshulp (8441) Babysitting en kinderoppas aan huis (8442)
Andere gezinshulpdiensten (8449)
Financiën van de OCMW’s | OCMW’s in Wallonië
28
van het systeem van de dienstencheques. In de rekeningen 2004 vertegenwoordigden de overige diensten voor gezinshulp slechts 6,8 % van de gezamenlijke uitgaven voor gezinshulp. Uit de analyse van de nettolasten en de dekkingsgraad blijkt dat het systeem van financiering van deze functie vrij adequaat is.
De eigenlijke gezinshulp is de voornaamste uitgavencategorie voor gezinshulp. Uit de uitsplitsing van de steekproef per bevolkingscategorie blijkt dat deze uitgaven toenemen met de grootte van de categorie, zowel in absolute als in relatieve termen (tabel 11). De nettolast en de dekkingsgraad blijken gunstiger te zijn voor de grote OCMW’s. De tweede belangrijkste rubriek is die van de thuisbezorgde maaltijden. Ze nemen ongeveer een vijfde van de gezinshulp voor hun rekening. Deze dienst weegt zwaarder door in de begrotingen van de OCMW’s van de kleine en middelgrote gemeenten, zowel qua niveau als qua nettolasten.
Sociale werking (functionele groep 801) De uitgaven voor sociale werking bedragen gemiddeld 14 EUR per inwoner, d.i. 4,2 % van de gewone uitgaven van de Waalse OCMW’s. Alle drie de categorieën van OCMW’s noteren een vrij zwak niveau. Deze uitgavencategorie vertegenwoordigt gemiddeld een nettolast van 3 EUR per inwoner.
Het aandeel van de overige gezinshulpdiensten bedraagt 15,8 %. Het is sterk gestegen door het succes
De energiebegeleiding en de schuldbemiddeling zijn de twee belangrijkste uitgavenrubrieken voor
Tabel 13
Gewone uitgaven van de Waalse OCMW’s voor sociale werking – Begrotingen 2006 (zonder RH en RVT) OCMW’s van de gemeenten < 10 000 inw.
OCMW’s van de gemeenten met 10 000 tot 50 000 inw.
OCMW’s van de gemeenten > 50 000 inw.
Totaal
In EUR/inw.
In % van het totaal
In EUR/inw.
In % van het totaal
In EUR/inw.
In % van het totaal
In EUR/inw.
In % van het totaal
Sociale coördinatie (8011)
1
5,5 %
1
8,6 %
0
2,7 %
1
5,9 %
Schuldbemiddeling (8013)
3
21,5 %
3
21,0 %
2
12,2 %
3
18,0 %
Energiebegeleiding (8015)
8
61,9 %
8
54,5 %
8
53,9 %
8
55,8 %
Andere sociale acties (8019)
1
6,9 %
1
4,6 %
1
8,3 %
1
6,4 %
Tabel 14
Nettolasten (in EUR/inw.) en dekkingsgraad van de gewone uitgaven voor sociale werking van de Waalse OCMW’s – Begrotingen 2006 en rekeningen 2004 (zonder RH en RVT) OCMW’s van de gemeenten < 10 000 inw.
OCMW’s van de gemeenten met 10 000 tot 50 000 inw.
OCMW’s van de gemeenten > 50 000 inw.
Totaal
Nettolasten
Dekkingsgraad
Nettolasten
Dekkingsgraad
Nettolasten
Dekkingsgraad
Nettolasten
Dekkingsgraad
Sociale coördinatie (8011)
-1
16,1 %
-1
12,1 %
0
4,6 %
-1
11,7 %
Schuldbemiddeling (8013)
-2
39,9 %
-2
31,9 %
-1
40,9 %
-2
36,0 %
Energiebegeleiding (8015)
0
99,6 %
0
99,9 %
0
103,0 %
0
100,9 %
Andere sociale acties (8019)
0
57,7 %
0
82,5 %
0
97,7 %
0
83,9 %
Sociale coördinatie (8011)
0
31,2 %
-1
6,9 %
0
1,8 %
-1
9,8 %
Schuldbemiddeling (8013)
-1
43,0 %
-1
34,3 %
-1
40,7 %
-1
37,9 %
Energiebegeleiding (8015)
1
132,4 %
1
115,1 %
1
118,8 %
1
119,5 %
Andere sociale acties (8019)
0
57,2 %
0
84,1 %
-1
82,9 %
0
80,9 %
Begrotingen 2006
Rekeningen 2004
Financiën van de OCMW’s | OCMW’s in Wallonië
sociale werking voor de drie categorieën van de steekproef (tabel 13). De nettolast van de energiebegeleiding bedraagt gemiddeld nul (tabel 14), wat erop lijkt te wijzen dat deze uitgavencategorie adequaat gefinancierd wordt door de federale overheid.
29
4. Financiële toestand De financiële toestand van de OCMW’s wordt geanalyseerd op basis van de begrotingssaldi, d.w.z. het verschil tussen de ontvangsten en de uitgaven. Men onderscheidt twee soorten saldi, namelijk het saldo eigen dienstjaar, dat enkel slaat op de ontvangsten en uitgaven van het betrokken dienstjaar, terwijl het saldo algemeen totaal ook nog de verrichtingen van de vorige dienstjaren en de overboekingen omvat.
Tabel 15
Financiële toestand van de Waalse OCMW’s voor het eigen dienstjaar – Rekeningen 2004 en begrotingen 2006 (in EUR/inw.) OCMW’s van de gemeenten met 10 000 tot 50 000 inw.
OCMW’s van de gemeenten > 50 000 inw.
Totaal
4,5 %
31
5,2 %
-11
-11
-14
-12
OCMW’s van de gemeenten < 10 000 inw. Begrotingen 2006 RH en RVT inbegrepen Saldo eigen dienstjaar Gemeentetoelage Percentage OCMW’s met een tekort
82
97
116
100
65,7 %
72,5 %
77,8 %
68,8 %
-7
-5
-11
-7
59,3 %
59,4 %
66,7 %
59,7 %
RH en RVT niet inbegrepen Saldo eigen dienstjaar Percentage OCMW’s met een tekort Rekeningen 2004 RH en RVT inbegrepen Saldo eigen dienstjaar Gemeentetoelage Percentage OCMW’s met een tekort
4
-1
-2
0
77
94
122
99
35,5 %
50,7 %
55,6 %
42,1 %
6
2
-2
1
37,4 %
49,3 %
55,6 %
42,6 %
RH en RVT niet inbegrepen Saldo eigen dienstjaar Percentage OCMW’s met een tekort
Tabel 16
Financiële toestand van de Waalse OCMW’s voor het algemeen totaal – Rekeningen 2004 en begrotingen 2006 (in EUR/inw.) OCMW’s van de gemeenten < 10 000 inw.
OCMW’s van de gemeenten met 10 000 tot 50 000 inw.
OCMW’s van de gemeenten > 50 000 inw.
Totaal
Begrotingen 2006 Saldo algemeen totaal Percentage OCMW’s met een tekort
0
-1
0
0
3,7 %
2,9 %
0,0 %
3,2 %
24
15
30
22
9,3 %
13,4 %
0,0 %
10,4 %
Rekeningen 2004 Saldo algemeen totaal Percentage OCMW’s met een tekort
Financiën van de OCMW’s | OCMW’s in Wallonië
30
Voor het dienstjaar 2006 vertoont het saldo eigen dienstjaar van de Waalse OCMW’s een gemiddeld tekort van 12 EUR per inwoner. Indien men de activiteit van de RH en de RVT buiten beschouwing laat, bedraagt het tekort 7 EUR per inwoner. Voor de OCMW’s van de gemeenten met meer dan 50 000 inwoners zijn het tekort en ook het percentage van OCMW’s met een tekort voor het eigen dienstjaar het grootst (tabel 15). Ten opzichte van de begrotingen 2005 en bij een onveranderlijke steekproef vertoont het saldo eigen dienstjaar een lichte verslechtering (van -11 EUR per inwoner in 2005 tot -12 EUR per inwoner in 2006). Vooral voor de OCMW’s van de kleine gemeenten is de toename van het deficit het grootst. Voor deze categorie stijgen de uitgaven (vooral voor personeel en werking) veel sterker dan de ontvangsten. Het gemiddelde saldo algemeen totaal van de begroting 2006 is in evenwicht. Echter, 3,2 % van de Waalse OCMW’s heeft een tekort op hun begroting. De OCMW’s van de gemeenten met minder dan 10 000 inwoners vertonen het hoogste tekort.
5. Vermogensverrichtingen Op 31 december 2004 beliep het balanstotaal van de Waalse OCMW’s gemiddeld 458 EUR per inwoner. Dit niveau ligt iets dan tweemaal hoger dan voor de grote OCMW’s (619 EUR per inwoner, tegen 292 EUR per inwoner voor de OCMW’s van de kleine gemeenten en 412 EUR per inwoner in de middelgrote gemeenten). De structuur van de balansen van de Waalse OCMW’s is gericht op de “lange termijn” (tabel 17). De vaste activa vertegenwoordigen gemiddeld ongeveer twee derden van het totaal actief. Uit de analyse van het passief blijkt dat het eigen vermogen het overwicht heeft. De omvang van het vermogen varieert van de ene bevolkingscategorie tot de andere (tabel 17). Zo is het gewicht van de vaste activa het grootst voor de OCMW’s van de middelgrote gemeenten, terwijl op het passief het eigen vermogen iets zwaarder weegt in de OCMW’s van de gemeenten met minder dan 10 000 inwoners. Het gemiddelde schuldpeil van de Waalse OCMW’s bedraagt 139 EUR per inwoner en neemt toe met de grootte van de bevolkingscategorie (tabel 18). De schulden op meer dan één jaar vormen de voor-
Tabel 17
Voornaamste balansrubrieken van de Waalse OCMW’s – Balansen 2004 (in %) OCMW’s van de gemeenten < 10 000 inw.
OCMW’s van de gemeenten met 10 000 tot 50 000 inw.
OCMW’s van de gemeenten > 50 000 inw.
Totaal
Vasta activa
58,1 %
72,5 %
61,5 %
65,4 %
Vlottende activa
41,9 %
27,5 %
38,5 %
34,6 %
0,0 %
0,0 %
0,0 %
0,0 %
29,1 %
19,7 %
23,1 %
22,6 %
0,0 %
0,0 %
0,0 %
0,0 %
12,2 %
7,7 %
14,4 %
11,4 %
0,6 %
0,1 %
1,0 %
0,6 %
100,0 %
100,0 %
100,0 %
100,0 %
Eigen vermogen
72,9 %
69,5 %
68,7 %
69,6 %
Schulden
27,1 %
30,5 %
31,3 %
30,4 %
Schulden op meer dan één jaar
14,3 %
17,2 %
14,9 %
15,8 %
Schulden op ten hoogste één jaar
8,1 %
10,2 %
10,5 %
10,0 %
Verrichtingen voor rekening van derden
1,1 %
0,5 %
2,8 %
1,6 %
ACTIVA
Voorraden Vorderingen op ten hoogste een jaar Verrichtingen voor rekening van derden Financiële rekeningen Regularisatie- en wachtrekeningen
PASSIEF
Totaal actief
Regularisatie- en wachtrekeningen Totaal passief
3,7 %
2,5 %
3,1 %
2,9 %
100,0 %
100,0 %
100,0 %
100,0 %
Financiën van de OCMW’s | OCMW’s in Wallonië
31
OCMW’s samen bedraagt het aandeel van de schulden in het totaal van het passief minder dan een derde. De OCMW’s van de gemeenten met minder dan 10 000 inwoners hebben de beste ratio. Toch heeft 10,1 % van de OCMW’s van de steekproef een schuld die hoger ligt dan 50,0 % van de financieringsbronnen.
naamste component van de schulden (51,9 %). Hun aandeel blijkt minder groot te zijn voor de grote OCMW’s. De schulden op meer dan één jaar bestaan vooral uit leningen ten laste van de OCMW’s. De schulden op ten hoogste één jaar vertegenwoordigen ongeveer een derde van de schuld. Deze categorie van kosten weegt zwaarder door voor de OCMW’s van de gemeenten met meer dan 50 000 inwoners.
De tweede indicator is de verhouding tussen de totale schuld en de gewone ontvangsten. Deze ratio bepaalt in feite het aantal jaren die het OCMW nodig heeft om zijn schuld volledig terug te betalen, in de theoretische veronderstelling dat het er al zijn jaarlijkse ontvangsten aan kan besteden. Deze ratio is ruimschoots kleiner dan 1 voor elk van de categorieën, omdat de gewone ontvangsten groter zijn dan de totale schulden. De ratio bevestigt dat de solvabiliteit het best is in de OCMW’s van de kleine gemeenten.
De schuldratio’s geven aan dat de solvabiliteit van de Waalse OCMW’s globaal gunstig is, een vaststelling die geldt voor de drie categorieën van de steekproef (tabel 19). De eerste ratio is de verhouding tussen de schulden en het totaal van het passief. Hoe groter de ratio, hoe hoger de schuld van het OCMW. Voor de Waalse
Tabel 18
Voornaamste schuldrubrieken van de Waalse OCMW’s – Balansen 2004 OCMW’s van de gemeenten < 10 000 inw.
OCMW’s van de gemeenten met 10 000 tot 50 000 inw.
OCMW’s van de gemeenten > 50 000 inw.
Totaal
In EUR/inw.
In % van het totaal
In EUR/inw.
In % van het totaal
In EUR/inw.
In % van het totaal
In EUR/inw.
In % van het totaal
Schulden op meer dan één jaar
42
52,6 %
71
56,5 %
92
47,8 %
72
51,9 %
Leningen ten laste van het OCMW
30
38,3 %
46
36,7 %
70
36,8 %
51
36,7 %
Leningen ten laste van de hogere overheid
11
13,4 %
21
16,6 %
22
11,3 %
19
13,7 %
0
0,3 %
1
0,9 %
0
0,0 %
1
0,4 %
23
29,7 %
42
33,4 %
65
33,6 %
46
33,0 %
5
6,9 %
14
11,1 %
16
8,5 %
13
9,3 %
3
4,2 %
2
1,8 %
17
8,8 %
8
5,4 %
Regularisatie- en wachtrekeningen
11
13,6 %
10
8,3 %
19
9,8 %
13
9,7 %
Totale schulden
79
100,0 %
126
100,0 %
194
100,0 %
139
100,0 %
Leasingschulden Schulden op ten hoogste één jaar Financiële schulden Verrichtingen voor rekening van derden
Tabel 19
Schuldratio’s – Balansen en rekeningen 2004
Totale schulden/passief Totale schulden/gewone ontvangsten
OCMW’s van de gemeenten < 10 000 inw.
OCMW’s van de gemeenten met 10 000 tot 50 000 inw.
OCMW’s van de gemeenten > 50 000 inw.
Totaal
27,1 %
30,5 %
31,3 %
30,4 %
0,29
0,37
0,38
0,36
32
Financiën van de OCMW’s Brusselse OCMW’s
gelijking met de 1ste Kroon (telkens weergegeven als de laatste cluster), vaak extremere waarden geven voor de verschillende rubrieken, valt het totaal of het gemiddelde voor alle Brusselse OCMW’s samen vaak enigszins anders uit dan wat men verwacht op aanwijzing van de andere clusters.
1. Inleiding 1.1. Demografische en sociaaleconomische context In het kader van de enquête over de rekeningen 2004 en begrotingen 2006 hebben alle 19 Brusselse OCMW’s ons hun gegevens over de ontvangsten en uitgaven bezorgd. Voor de balanscijfers beschikken we slechts over de gegevens van 17 OCMW’s, waardoor 83,2 % van de bevolking vertegenwoordigd is.
Grafiek 1
In tegenstelling tot de analyse van beide andere gewesten worden de Brusselse OCMW’s ingedeeld volgens de bestaande sociaaleconomische clusters (zie grafiek 1) en niet volgens de bevolkingscategrie.
Ook werden de gegevens van de functie “rusthuizen (RH) en rust- en verzorgingstehuizen (RVT)” niet meegerekend in de cijfers voor de ontvangsten en de uitgaven omdat het om belangrijke voorzieningen gaat die apart beheerd worden. In navolging van de analyse voor de Waalse OCMW’s willen we het vergelijkend cijfermateriaal zo homogeen mogelijk houden. De activiteit en de gegevens van RH en RVT worden afzonderlijk geanalyseerd in een kaderartikel op blz. 39.
In de analyse die volgt voor de 19 Brusselse OCMW’s wordt het OCMW van de stad Brussel in het totaal opgenomen, maar niet in de aparte clusters. Omdat de cijfers voor het OCMW van de stad Brussel, in ver-
Tabel 1 geeft een overzicht van de demografische en sociaaleconomische indicatoren per cluster van Brusselse OCMW’s. De industriële gemeenten uit de kanaalzone vertegenwoordigen met 32,8 % het
Sociaaleconomische clusters van het Brusselse Gewest
Residentiële gemeenten noordwesten Evere, Ganshoren, Jette, Koekelberg, Sint-Agatha-Berchem
Industriële gemeenten kanaalzone Anderlecht, Vorst, Sint-Jans-Molenbeek, Schaarbeek
Stad Brussel
Gemeenten 1ste Kroon zonder stad Brussel Etterbeek, Elsene, Sint-Gillis, Sint-Joost-ten-Noode
Residentiële gemeenten zuidoosten Oudergem, Ukkel, Watermaal-Bosvoorde, Sint-Lambrechts-Woluwe, Sint-Pieters-Woluwe
Financiën van de OCMW’s | Brusselse OCMW’s
grootste deel van de totale bevolking, gevolgd door de 21,3 % van de residentiële gemeenten uit het zuidoosten. De bevolking tussen 20 en 64 jaar blijkt in alle clusters de grootste categorie uit te maken en heeft een aandeel tussen 57,5 % (2de cluster) en 67,7 % (4de cluster) van de totale bevolking binnen de respectievelijke clusters.
In het kader van deze studie krijgen vier van deze bepalingen bijzondere aandacht.
Opvallend is het verschillend aandeel werklozen in de totale bevolking. Terwijl in de residentiële gemeenten uit het zuidoosten dit aandeel slechts 3,5 % van de bevolking uitmaakt, bedraagt dit in de andere clusters tussen 6,2 % (2de cluster) en 8,5 % (3de cluster). Voor wat betreft de leefloners kan men dezelfde verdeling opmerken met een piek van 26,8 leefloners per 1 000 inwoners in de gemeenten uit de 1ste Kroon. Het gemiddelde inkomen per aangifte bevestigt de bovenvermelde clusterverschillen, met een hoog gemiddelde van 29 728 EUR in de eerste cluster en het laagste cijfer in de 3de cluster (20 930 EUR). De andere clusters bevinden zich daartussenin.
Daarenboven kregen sommige rubrieken een nieuwe naam. Men spreekt immers van herverdeling als men het over de uitgaven voor overdrachten heeft, terwijl financiële opbrengsten en financiële lasten de nieuwe benamingen zijn voor respectievelijk de schuldontvangsten en de schulduitgaven. Het is echter belangrijk op te merken dat de rubriek financiële lasten enkel de interest en niet de aflossingen van de leningen omvat, in tegenstelling tot de vroegere rubriek schulduitgaven. De aflossingen van de leningen werden immers opgenomen in de investeringsdienst.
1.2. Kenmerken van de rekeningen en begrotingen van de Brusselse OCMW’s Voor de Brusselse OCMW’s is het opmaken van de begrotingen sinds eind 1998 onderworpen aan een algemeen reglement van de OCMW-boekhouding. Hierin zijn een aantal bepalingen vervat die grondig verschillen van de Vlaamse en Waalse boekhouding.
33
Eerst en vooral wordt het tot nu toe gemaakte onderscheid tussen gewone dienst en buitengewone dienst vervangen door de begrippen exploitatiedienst en investeringsdienst.
Voorts vormen de kredieten voor de vorige dienstjaren een correctie op de bijdrage van de gemeente in het tekort van het OCMW (een positief saldo wordt van deze bijdrage afgetrokken, terwijl een tekort eraan toegevoegd wordt). Ten slotte omvat de algemene samenvatting van de begroting zowel de exploitatie- als de investeringsdiensten. Er is dus slechts één boekhoudresultaat op basis van deze twee diensten.
Tabel 1
Demografische en sociaaleconomische kenmerken van de Brusselse OCMW’s Residentiële gemeenten zuidoosten
Residentiële gemeenten noordwesten
Industriële gemeenten kanaalzone
1ste Kroon
Totaal
5
5
4
4
191
214 320
133 617
330 258
185 701
1 006 749
(in % van de totale bevolking van de steekproef)
21,3 %
13,3 %
32,8 %
18,4 %
100,0 %
Personen jonger dan 20 jaar (in %)
21,8 %
23,7 %
26,7 %
20,6 %
23,8 %
Personen tussen 20 en 64 jaar (in %)
58,6 %
57,5 %
58,9 %
67,7 %
60,7 %
Personen ouder dan 64 jaar (in %)
19,6 %
18,8 %
14,4 %
11,7 %
15,4 %
3,5 %
6,2 %
8,5 %
7,3 %
6,8 %
8,7
13,3
23,0
26,8
19,2
29 728
24 362
20 930
21 574
24 386
Aantal OCMW’s Demografische kenmerken Bevolking (in 2005)
2 756 404
Sociaaleconomische kenmerken Aandeel volledig uitkeringsgerechtigde werklozen in de bevolking van de categorie op 31/12/2005 Aantal leefloners per 1 000 inwoners (2005) Gemiddeld inkomen per aangifte (aanslagjaar 2004) (in EUR) 1
Inclusief stad Brussel.
Financiën van de OCMW’s | Brusselse OCMW’s
34
2. Gewone financiering Aan de hand van de begrotingen 2006 worden de totale exploitatieontvangsten van alle Brusselse OCMW’s op 578,2 miljoen EUR of 574 EUR per inwoner (tabel 2) geraamd (zonder RH en RVT). Ten opzichte van de begrotingen 2005 zijn de ontvangsten met 4,1 % toegenomen. Qua niveau van ontvangsten wegen de cijfers van de laatste twee clusters door met respectievelijk 531 en 686 EUR per inwoner. De relatieve groei ten opzichte van de vorige begrotingen is echter het sterkst in de twee clusters van residentiële gemeenten. De exploitatieontvangsten van de Brusselse OCMW’s kunnen vervolgens onderverdeeld worden in drie categorieën: de ontvangsten uit overdrachten, uit prestaties en uit financiële ontvangsten. De overdrachten zijn in alle clusters de belangrijkste ontvangstenrubriek met een gemiddeld aandeel van 89,6 % en ze komen op 515 EUR per inwoner, 3,7 % meer dan in 2005. Deze ontvangsten blijken in de laatste twee clusters beduidend hoger dan in de twee clusters van residentiële gemeenten, met een bedrag van 506 en 646 EUR per inwoner tegenover 324 en 368 EUR per inwoner. De overdrachten bestaan voornamelijk uit de gemeentetoelage, goed voor 33,6 % (grafiek 2) van de totale ontvangsten en uit het Bijzonder Fonds voor Maatschappelijk Welzijn, met een gemiddeld bedrag van 16 EUR per inwoner (2,8 % van de ontvangsten). In de 1ste Kroon is de gemeentetoelage het hoogst, met 260 EUR per inwoner, terwijl
de toelage in de residentiële gemeenten uit het zuidoosten slechts 148 EUR per inwoner bedraagt. Andere overdrachten blijken ook van groot belang voor de Brusselse OCMW’s, zoals de subsidie van de hogere overheid voor het leefloon, die 15,8 % van de totale ontvangsten vertegenwoordigt en parallel met de aanwezigheid van leefloners het hoogste niveau heeft in de laatste twee clusters. De ontvangsten uit prestaties vertegenwoordigen met 59 EUR per inwoner slechts 10,3 % van de totale ontvangsten van de Brusselse OCMW’s, maar zijn wel met 7,1 % toegenomen in vergelijking met 2005. De residentiële gemeenten uit het noordwesten hebben met 19 EUR per inwoner het kleinste bedrag begroot, terwijl de OCMW’s uit de 1ste Kroon met 40 EUR per inwoner het hoogste bedrag noteren. De financiële opbrengsten, die overeenkomen met de traditionele schuldontvangsten, zijn met een totaal van 1 EUR per inwoner of slechts 0,1 % van de totale ontvangsten, van ondergeschikt belang. De uitzonderlijke groeivoeten slaan slechts op kleine waarden van ontvangsten. De hierboven beschreven evoluties slaan op de begrotingscijfers. Het is ook interessant om de werkelijk ontvangen bedragen te toetsen aan wat werd vooropgesteld. Daarvoor worden de rekeningen 2004 naast de begrotingen 2004 gezet om de realisatiegraad te bekijken. Zoals grafiek 3 aantoont werden de exploitatieontvangsten zeer goed benaderd met een realisatiegraad van 99,1 %. De overdrachten als belangrijkste rubriek blijken ook zeer goed ingeschat
Tabel 2
Exploitatieontvangsten van de Brusselse OCMW’s – Begrotingen 2006 (zonder RH en RVT) Residentiële gemeenten zuidoosten
Prestaties Overdrachten Gemeentetoelage Bijzonder Fonds voor Maatschappelijk Welzijn Financiële opbrengsten Totale exploitatieopbrengsten
Residentiële gemeenten noordwesten
Industriële gemeenten kanaalzone
Totaal
1ste Kroon
Niveau in EUR/inw.
Groei 2005-2006 in %
Niveau in EUR/inw.
Groei 2005-2006 in %
Niveau in EUR/inw.
Groei 2005-2006 in %
Niveau in EUR/inw.
Groei 2005-2006 in %
Niveau in EUR/inw.
Groei 2005-2006 in %
0,0 %
40
5,1 %
59
7,1 %
25
12,8 %
19
1,9 %
24
324
5,1 %
368
5,8 %
506
5,6 %
646
4,6 %
515
3,7 %
148
5,2 %
176
3,5 %
173
-8,4 %
260
3,6 %
193
0,5 %
8
11,8 %
11
4,4 %
21
5,3 %
19
-1,3 %
16
2,0 %
0
-44,3 %
0
-56,1 %
1
-81,4 %
0
-43,2 %
1
-59,4 %
349
6,4 %
387
5,1 %
531
4,2 %
686
4,6 %
574
4,1 %
Financiën van de OCMW’s | Brusselse OCMW’s
(realisatiegraad van 100,6 %). Enkel de prestaties (91,7 %) en de gemeentetoelagen (95,8 %) werden in de begroting licht overschat. De andere ontvangsten, hoewel ze een hoge realisatiegraad hebben, slaan slechts op kleine bedragen en zijn daarom van ondergeschikt belang.
Grafiek 2
Structuur van de exploitatieontvangsten van de Brusselse OCMW’s (zonder RH en RVT) – Begrotingen 2006
100 %
3. Courante uitgaven
0,1 %
0,0 %
0,1 %
0,1 %
0,1 %
33,8 %
37,4 %
19,7 %
15,8 %
2,7 %
2,8 %
90 % 80 %
Volgens de begrotingen 2006 worden de totale exploitatie-uitgaven voor de Brusselse OCMW’s op 557,1 miljoen EUR of 553 EUR per inwoner (tabel 3) begroot (zonder RH en RVT). Dit is 4,4 % meer dan in 2005. Net zoals bij de ontvangsten, zijn de uitgaven van de OCMW’s uit de industriële kanaalzone en de 1ste Kroon hoger dan in de andere clusters en bedragen ze respectievelijk 504 en 675 EUR per inwoner. De OCMW’s uit de residentiële gemeenten uit het zuidoosten kennen de laagste uitgaven per inwoner (329 EUR), maar groeien wel het meest, namelijk met 6,5 % ten opzichte van 2005.
35
36,8 %
32,4 %
38,5 %
70 % 60 %
11,4 %
50 % 2,3 %
14,5 % 2,8 %
20,2 %
40 % 30 %
4,0 % 42,3 %
45,3 %
20 %
32,6 %
33,6 %
37,9 %
10 % 0%
7,1 %
5,0 %
Residentiële Residentiële gemeenten gemeenten zuidoosten noordwesten
Via de analyse van de economische en functionele indeling van de exploitatie-uitgaven krijgt men een beter beeld van de elementen die aan de evolutie van de verschillende uitgavencategorieën ten grondslag liggen.
10,3 %
4,5%
5,8 %
Industriële gemeenten kanaalzone
1ste Kroon
Totaal
Prestaties
Gemeentetoelage
Bijzonder Fonds voor Maatschappelijk Welzijn
Subsidies van de hogere overheid voor het leefloon
Andere overdrachten
Financiële opbrengsten
3.1. Economische indeling De exploitatie-uitgaven worden volgens de economische rubrieken onderverdeeld in vier afzonderlijke categorieën, namelijk de personeelsuitgaven, werkingsuitgaven, herverdelingsuitgaven en financiële lasten. Hieruit blijkt dat 57,1 % van de totale uitgaven naar de herverdelingsuitgaven gaat en deze rubriek, met een gemiddeld bedrag van 316 EUR per inwoner (tabel 3 en grafiek 4), de grootste is in alle clusters. Het bedrag per inwoner in de industriële kanaalzone en de 1ste Kroon is bijna het dubbele van het bedrag uit de twee residentiële clusters. Voor de 1ste Kroon (386 EUR per inwoner) stijgen de herverdelingsuitgaven met 6,0 % ten opzichte van het jaar ervoor, wat het sterkste groeipercentage is. Voor de OCMW’s uit de industriële kanaalzone vertegenwoordigen de herverdelingsuitgaven met 64,9 % het zwaarste aandeel in het totaal van de uitgaven. Met een gemiddelde van 152 EUR per inwoner nemen de uitgaven voor leefloon het grootste deel in van de herverdelingsuitgaven. Ten opzichte van
Grafiek 3
Realisatiegraad van de exploitatieontvangsten van de Brusselse OCMW’s – Rekeningen en begrotingen 2004 (in miljoenen EUR en in %)
140 %
700 120,3 % 600 500
91,7 %
100,6 %
115,3 %
99,1 %
95,8 %
120 % 100 %
400
80 %
300
60 %
200
40 %
100
20 % 0%
0 Prestaties
OverGemeentedrachten toelage
Begrotingen 2004
BFMW
Rekeningen 2004
Financiële opbrengsten
Totale opbrengsten
Realisatiegraad 2004
Financiën van de OCMW’s | Brusselse OCMW’s
36
2005 kennen ze een groei van 7,5 %. Voor de twee laatste clusters werden parallel met de sterkere aanwezigheid van leefloners de grootste uitgaven begroot, namelijk 177 EUR per inwoner en 202 EUR per inwoner.
Grafiek 4
Structuur van de exploitatie-uitgaven – Begrotingen 2006 (zonder RH en RVT)
0,8 %
100 %
0,7 %
0,9 %
0,4 %
1,0 %
57,1 %
57,1 %
5,1 %
5,9 %
37,4 %
36,1 %
1ste Kroon
Totaal
90 % 80 % 70 %
56,7 %
52,1 % 64,9 %
60 % 50 %
De werkingsuitgaven en de financiële lasten (voorheen de schulduitgaven) zijn minder belangrijk in de totale uitgaven. De eerste vertegenwoordigen met gemiddeld 33 EUR per inwoner, 5,9 % van de totale uitgaven, terwijl de tweede rubriek, met 5 EUR per inwoner, slechts 1,0 % vertegenwoordigt. Het niveau en de groei van de werkingsuitgaven verschillen sterk tussen de clusters onderling.
5,5 %
40 %
5,7 % 2,9 %
30 % 20 %
De tweede grote uitgavenrubriek voor de Brusselse OCMW’s zijn de personeelskosten. Deze bedragen gemiddeld 200 EUR per inwoner en vertegenwoordigen 36,1 % van de totale uitgaven. Deze uitgaven bereiken een piek in de 1ste Kroon met 253 EUR per inwoner, terwijl de OCMW’s uit de residentiële gemeenten van het zuidoosten gemiddeld slechts 121 EUR per inwoner begroten. De totale groei ten opzichte van de begrotingen 2005 bedraagt gemiddeld 6,1 % en wordt vooral door de groei in de twee residentiële clusters opgetrokken.
36,8 %
41,7 % 31,2 %
10 % 0% Residentiële Residentiële gemeenten gemeenten zuidoosten noordwesten
Industriële gemeenten kanaalzone
Personeel
Werking
Herverdeling
Financiële lasten
Ook voor de uitgaven toetsten we de opgestelde begrotingen aan de werkelijke uitgaven voor 2004. Net zoals bij de ontvangsten blijken de uitgaven goed begroot te zijn, wat in grafiek 5 bevestigd wordt door een realisatiegraad van 98,1 %. De herverdelingsuitgaven werden nagenoeg perfect ingeschat op 100,3 %, terwijl de personeelskosten met een realisatiegraad van 96,0 % lichtjes overschat werden op de begroting. De andere rubrieken zijn ook onderschat, maar het gaat slechts om uitgaven van kleinere omvang.
Tabel 3
Exploitatie-uitgaven van de Brusselse OCMW’s – Begrotingen 2006 (zonder RH en RVT) Residentiële gemeenten zuidoosten
Residentiële gemeenten noordwesten
Industriële gemeenten kanaalzone
Totaal
1ste Kroon
Niveau in EUR/inw.
Groei 2005-2006 in %
Niveau in EUR/inw.
Groei 2005-2006 in %
Niveau in EUR/inw.
Groei 2005-2006 in %
Niveau in EUR/inw.
Groei 2005-2006 in %
Niveau in EUR/inw.
Groei 2005-2006 in %
Personeel
121
8,1 %
151
7,8 %
157
6,3 %
253
3,9 %
200
6,1 %
Werking
19
14,7 %
20
1,4 %
15
6,1 %
34
1,2 %
33
5,0 %
187
2,6 %
189
4,3 %
327
4,6 %
386
6,0 %
316
2,7 %
78
15,0 %
101
13,6 %
177
1,4 %
202
9,7 %
152
7,5 %
3
3,7 %
2
-29,0 %
5
-4,7 %
3
26,3 %
5
11,2 %
329
6,5 %
362
5,2 %
504
5,2 %
675
4,7 %
553
4,4 %
Herverdeling Leefloon Financiële lasten Totale exploitatie-uitgaven
Financiën van de OCMW’s | Brusselse OCMW’s
37
Grafiek 5
3.2. Functionele indeling De indeling van de uitgaven volgens de functionele rubrieken, samen met de analyse van de nettolasten, laat toe de uitgaven van de OCMW’s per activiteitsdomein (zonder RH en RVT) meer in detail te schetsen. De nettolasten geven immers per functioneel aggregaat het verschil weer tussen de ontvangsten en de uitgaven en hangen daarmee een beeld op van de eigen financiële inspanning die de OCMW’s leveren voor de grote activiteitsdomeinen hernomen in tabel 4. De nettolast die voor de begrotingen 2006 werd berekend voor sociale bijstand (104 EUR per inwoner) bewijst vooral dat deze functie het belangrijkste activiteitsdomein is waaraan de Brusselse OCMW’s in hun begroting voorrang geven. Ook naar de rubrieken gezinshulp en algemeen bestuur (25 en 66 EUR per inwoner) gaat een deel van de eigen financiële inspanning. De rubriek andere vertoont een positief bedrag (202 EUR per inwoner), wat betekent dat de componenten van deze rubriek eerder als financieringsmiddelen moeten worden beschouwd voor de andere domeinen. Deze rubriek bevat de niet-toewijsbare algemene ontvangsten en uitgaven (met daarin de gemeentetoelage en het Bijzonder Fonds voor Maatschappelijk Welzijn) alsook een hele reeks kleine tegemoetkomingen met betrekking tot activiteitsdomeinen zoals landbouw, onderwijs, cultuur, sociale zekerheid, openbare orde en veiligheid, enz. Bij de analyse per cluster worden dezelfde verschillen opgemerkt als bij de eerder besproken ontvangsten
Realisatiegraad van de exploitatie-uitgaven van de Brusselse OCMW’s – Rekeningen en begrotingen 2004 (in miljoenen EUR en in %)
600
102 %
100,3 %
100 % 98,1 %
500
97,3 %
98 %
96,0 % 96 %
400
94 % 92 %
300 88,8 %
90 %
200
88 % 86 %
100
84 % 82 %
0 Personeel
Werking
Begrotingen 2004
Herverdeling
Financiële lasten
Rekeningen 2004
Totale kosten Realisatiegraad 2004
en uitgaven. In alle opzichten bereiken de waarden voor de 1ste Kroon een piek en die voor de residentiële gemeenten uit het zuidoosten een minimum. De cijfers voor de andere clusters bevinden zich tussen beide extremen. De maatschappelijke steun die de OCMW’s bieden, slaat op een hele reeks domeinen en kan verschillende vormen aannemen, zoals materiële, sociale of medische bijstand. Het is dus goed om deze steun grondiger te analyseren. Tabel 4
Functionele indeling van de netto-exploitatielasten van de Brusselse OCMW’s per activiteit (zonder RH en RVT) – Begrotingen 2006 (in EUR/inw.) Residentiële gemeenten zuidoosten
Residentiële gemeenten noordwesten
Industriële gemeenten kanaalzone
1ste Kroon
Algemeen bestuur
-41
-64
-66
-102
-66
Sociale bijstand
-78
-63
-98
-135
-104
Gezinshulp
-18
-33
-23
-32
-25
-1
-1
-1
0
-1
Volksgezondheid Sociale huisvesting
Totaal
1
0
0
0
1
Andere
142
167
194
277
202
Totaal
5
7
7
8
7
Financiën van de OCMW’s | Brusselse OCMW’s
38
Grafiek 6
Structuur van de netto-lasten voor gezinshulp verleend door de Brusselse OCMW’s – Begrotingen 2006 (in % van de totale gezinshulp)
0,8 %
100 % 90 %
9,2 %
16,4 %
12,4 %
24,9 %
80 % 50,8 %
70 % 60 % 50 %
Gezinshulp Het OCMW biedt ook diensten aan voor gezinshulp (functionele code 844). Dit type van hulp omvat de sociale en beroepsherinschakelingsdienst, gezins- en bejaardenhulp, thuisbezorgde maaltijden en andere diensten zoals crèches, kinderoppas aan huis, klusjesdienst, poetsdienst enz. Het aandeel van deze functies is terug te vinden in grafiek 6.
57,4 %
73,5 % 7,0 %
40 %
62,6 %
56,3 %
De sociale en beroepsherinschakelingsdienst vormt het grootste deel van de nettolasten voor gezinshulp, namelijk gemiddeld 62,6 %, wat overeenkomt met 15 EUR per inwoner. Deze bereikt een maximale nettolast van 24 EUR per inwoner in de 1ste Kroon en de kleinste nettolast van 14 in de tweede cluster.
30 % 20 % 10 %
3,7 %
41,5 %
22,5 %
2,6 % 1,2 %
1,7 %
17,7 %
15,6 %
22,4 %
Industriële gemeenten kanaalzone
1ste Kroon
Totaal
0% Residentiële Residentiële gemeenten gemeenten zuidoosten noordwesten
Gezins- en bejaardenhulp
Thuisbezorgde maaltijden
Sociale en beroepsherinschakelingsdienst
Andere
Sociale bijstand Zoals eerder vermeld, bestaat een van de opdrachten van de OCMW’s erin om elke persoon, ongeacht of hij Belg of buitenlander is, het recht op sociale bijstand te garanderen. Deze bijstand kan diverse vormen aannemen afhankelijk van de behoeften van de personen aan wie hij verleend wordt. Globaal kan de sociale bijstand (functionele code 83) worden ingedeeld in zes afzonderlijke categorieën, namelijk de eigenlijke sociale bijstand, de gehandicaptenhulp, de bejaardenzorg, de jongerenvoorzieningen, de onthaaldiensten en de bescherming van het gezin. De eigenlijke sociale bijstand is de voornaamste categorie van de zes (met 97,5 % van de nettolasten). De nettolasten voor bejaardentehuizen (RH en RVT) werden niet opgenomen in deze cijfers. Sociale bijstand (tabel 4) is de uitgavenrubriek die uitgedrukt in nettolasten de grootste inspanning vraagt van de OCMW’s zelf. Dit is het geval in alle clusters behalve die van de OCMW’s uit de residentiële gemeenten van het noordwesten, waar algemeen bestuur en sociale bijstand elkaars gelijke blijken te zijn qua financiële inspanning.
De gezins-en bejaardenhulp heeft een aandeel van 22,4 % in de totale nettolasten van gezinshulp, met een bedrag van 6 EUR per inwoner. Deze lasten bereiken een piek van 14 EUR per inwoner in de tweede cluster. Ook hier blijkt er een samenhang te bestaan in de verhouding tussen gezins- en bejaardenhulp en de sociale en beroepsherinschakelingsdienst. De nettolasten van de rubriek thuisbezorgde maaltijden is in absolute waarden miniem, namelijk 1 EUR per inwoner. Het aandeel ervan in het totaal is slechts 2,6 %. De andere lasten uit de grafiek geven de eveneens vrij beperkte bedragen weer die de OCMW’s besteden in het kader van crèches, kinderoppas aan huis, klusjesdienst en poetsdienst. Deze rubriek vertegenwoordigt 12,4 % van de totale nettolasten van de gezinshulp met een bedrag van 3 EUR per inwoner. In de cluster van de industriële kanaalzone loopt de inspanning op tot 6 EUR per inwoner. Volksgezondheid en sociale huisvesting Het OCMW is ten slotte ook actief op het vlak van volksgezondheid (bv. thuisverzorging) en huisvesting (bv. woningen voor bejaarden). De thuisverzorging vormt 32,5 % van de nettolasten van de volksgezondheid en komt op 1 EUR per inwoner, wat evenveel is als de nettolasten van de woningen voor bejaarden.
Financiën van de OCMW’s | Brusselse OCMW’s
39
De nettolasten voor rusthuizen (RH) en de rust- en verzorgingstehuizen (RVT) van de Brusselse OCMW’s Voornaamste indicatoren voor RH en RVT – Begrotingen 2006 Residentiële gemeenten zuidoosten
Residentiële gemeenten noordwesten
Industriële gemeenten kanaalzone
1ste Kroon
Totaal
116
136
86
131
120
25,7 %
27,0 %
14,5 %
16,1 %
17,3 %
35,0 %
36,3 %
27,1 %
33,1 %
32,5 %
-13
-23
-20
-11
-16
Gebudgetteerde exploitatie-uitgaven In EUR/inw. In % van de exploitatie-uitgaven Kosten Dekkingsgraad door de bewonersbijdrage Nettolasten (in EUR/inw.)
Alle 19 OCMW’s van de steekproef beschikken over een of meer RH (rusthuizen) en/of RVT. Een totaaloverzicht van de capaciteit kan niet worden gegeven omdat er gegevens ontbreken. In hun begroting 2006 besteden ze gemiddeld 120 EUR per inwoner aan uitgaven voor hun RH en RVT. Dit vertegenwoordigt gemiddeld 17,3 % van hun exploitatie-uitgaven. Dit aandeel ligt beduidend hoger in de clusters van residentiële gemeenten, bij een niveau van uitgaven dat aanleunt bij het gemiddelde. De uitgaven voor RH en RVT bestaan voor het grootste deel uit personeels- en werkingsuitgaven.
4. Financiële toestand Zoals eerder aangehaald heeft elk gewest zijn eigen boekhoudkundige kenmerken voor het opmaken van de begrotingen van de OCMW’s. Daarom verschilt de beoordeling van de financiële toestand van de Brusselse OCMW’s van die voor Vlaanderen of Wallonië. De rentelasten worden immers bij de exploitatiedienst geboekt, terwijl de aflossingen van leningen bij de investeringsdienst worden ondergebracht. Het financiële evenwicht van de exploitatiedienst houdt dus geen rekening met de aflossingen van leningen. Om een concreet en realistisch beeld van de financiële toestand op te hangen, moet rekening worden gehouden met de balans van de investeringsdienst
Ze vertegenwoordigen respectievelijk 65,7 % en 29,1 % van de totale gewone begroting voor RH en RVT. Wat de ontvangsten betreft, vormen de ontvangsten uit prestaties (52,2 %) en overdrachten (45,7 %) de twee grootste ontvangstenrubrieken. Onder de ontvangsten uit prestaties vertegenwoordigt de bijdrage van de bewoners gemiddeld 32,5 % van de exploitatie-uitgaven van de RH en RVT. De nettolast van de uitgaven voor RH en RVT ten slotte, beloopt 16 EUR per inwoner. Ze blijkt voor twee clusters duidelijk lager te liggen dan het gemiddelde en voor twee clusters duidelijk hoger.
voor het eigen dienstjaar. Het globale financiële evenwicht komt tot stand door het saldo van de exploitatie- en de investeringsdienst samen te voegen en te vermeerderen met het overgedragen resultaat. Er is dus slechts één boekhoudresultaat op basis van deze twee diensten. Uit tabel 5 blijkt dat de balans eigen dienstjaar van de exploitatiedienst samen met het overgedragen resultaat voor alle clusters een positief bedrag per inwoner weergeeft. Het gezamenlijke saldo van de Brusselse OCMW’s bedraagt 10 EUR per inwoner. De residentiële gemeenten uit het zuidoosten vertegenwoordigen met 5 EUR per inwoner, het laagste saldo. De uitgaven en de ontvangsten voor RH en RVT werden voor de analyse van de financiële toestand wel in de totalen vervat.
Financiën van de OCMW’s | Brusselse OCMW’s
40
Tabel 5
Financiële toestand van de Brusselse OCMW’s – Begrotingen 2006 (in EUR per inwoner)
Balans eigen dienstjaar + overgedragen resultaat (exploitatiedienst) Balans eigen dienstjaar (investeringsdienst) Financiële toestand
Residentiële gemeenten zuidoosten
Residentiële gemeenten noordwesten
Industriële gemeenten kanaalzone
1ste Kroon
Totaal
5
7
9
8
10
-5
-7
-9
-8
-10
0
0
0
0
0
5. Vermogensverrichtingen
Grafiek 7
Vereenvoudigde structuur van de balansen van de Brusselse OCMW’s – Balansen 2004
Actief
Passief
100 % 90 % 80 % 70 % 60 %
72,0 %
64,7 % Vlottende activa
50 %
Vaste activa
40 %
0,0 % Eigen vermogen
30 % 20 % 10 % 0%
28,0 %
35,3 %
Voorzieningen voor risico’s en kosten Schulden
De balans voor het eigen dienstjaar van de investeringsdienst, die onder meer de aflossingen van leningen omvat, bevat de negatieve bedragen per inwoner voor elke cluster. De balans eigen dienstjaar voor alle Brusselse OCMW’s samen bedraagt dan -10 EUR per inwoner. Het financiële evenwicht ten slotte, dat neerkomt op de som van beide balansen, vertoont voor het geheel van de Brusselse OCMW’s een evenwichtige financiële situatie, wat neerkomt op een saldo van 0.
Tot nu toe werden de exploitatieontvangsten en -uitgaven geanalyseerd. In wat volgt worden de balansen van 17 Brusselse OCMW’s ontleed. Zowel in de cluster van de kanaalzone als in die van de residentiële gemeenten uit het zuidoosten ontbreken er gegevens van telkens één OCMW. De investeringsinspanning en een overzicht van een aantal ratio’s moeten het vermogen van de Brusselse OCMW’s in kaart brengen. Begrotingen zijn slechts ramingen, die niet noodzakelijk de werkelijke ontvangsten en uitgaven weergeven en daarenboven geen rekening houden met de voorraden. Ze kunnen dan ook moeilijk een getrouw beeld geven van de gedane investeringen of aangegane leningen. Zoals ook eerder vermeld zal hier zeker duidelijk blijken dat het OCMW van de stad Brussel (niet weergegeven) het gezamenlijke gemiddelde voor het gewest sterk vertekent. De balans is een boekhoudkundig document dat een momentopname van de vermogenstoestand weergeeft. Voor 2004 bedroeg het balanstotaal voor de 17 OCMW’s samen 88,1 miljoen EUR. De balans bestaat enerzijds uit het actief (de tegoeden en rechten van de OCMW’s) en anderzijds uit het passief, dat de ter beschikking gestelde middelen omvat (eigen vermogen en schulden). Grafiek 7 illustreert de structuur van de activa en de passiva. Uit de structuur van de balansen van de Brusselse OCMW’s voor 2004 blijkt dat de vaste activa 72,0 % van de totale activa innemen. De vlottende activa vertegenwoordigen de overige 28,0 %. Langs de passiefzijde neemt het eigen vermogen 64,7 % van de middelen voor zich en de schulden vertegenwoordigen de overige 35,3 %. Tabel 6 geeft de belangrijkste balansrubrieken weer per cluster, waaruit blijkt dat er soms grote verschillen voorkomen. In de
Financiën van de OCMW’s | Brusselse OCMW’s
1ste Kroon overtreft de omvang van de vlottende activa net de omvang van de vaste activa, terwijl deze laatste doorgaans belangrijker zijn. Langs de passiefzijde overtreffen de schulden het eigen vermogen voor de cluster van de kanaalzone, wat voor geen enkele ander cluster het geval is. Op financieel vlak zijn er twee aspecten in verband met het vermogen van de OCMW’s die de aandacht trekken, namelijk de investeringen en het schuldniveau van de OCMW’s. Beide begrippen houden sterk met elkaar verband aangezien een groot gedeelte van de investeringen gewoonlijk via leningen gefinancierd wordt.
41
5.1. Investeringen Op basis van de 19 rekeningen 2004 bedragen de investeringsuitgaven van de Brusselse OCMW’s 83,2 miljoen EUR of 83 EUR per inwoner. De waarden voor de vier clusters liggen echter meer dan de helft lager en variëren tussen 14 EUR en 33 EUR per inwoner. Op basis van de begrotingen 2005 en 2006 krijgen we een indicatie van de evolutie van de investeringen. In totaal wordt voor de Brusselse OCMW’s de groei van de investeringen op 22,7 % geschat.Voor de meeste clusters dalen echter de investeringen sterk ten opzichte van het vorige begrotingsjaar. Tabel 6
Belangrijkste balansrubrieken van de Brusselse OCMW’s – Balansen 2004 (in %) Residentiële gemeenten zuidoosten
Residentiële gemeenten noordwesten
Industriële gemeenten kanaalzone
1ste Kroon
Totaal
67,2 %
66,7 %
53,8 %
49,1 %
72,0 %
Oprichtingskosten
0,0 %
0,0 %
0,0 %
0,0 %
0,0 %
Immateriële vaste activa
1,0 %
1,2 %
9,6 %
0,0 %
1,3 %
61,5 %
57,2 %
43,1 %
42,9 %
66,5 %
Vasta activa
Materiële vaste activa Financiële vaste activa
4,6 %
8,3 %
1,1 %
6,2 %
4,2 %
32,8 %
33,3 %
46,2 %
50,9 %
28,0 %
Vorderingen op meer dan één jaar
1,6 %
2,4 %
4,4 %
1,4 %
3,3 %
Voorraden
0,0 %
0,0 %
0,0 %
0,0 %
0,0 %
ACTIEF
Vlottende activa
Vorderingen op ten hoogste één jaar
30,2 %
37,4 %
50,7 %
44,9 %
26,6 %
Thesauriebeleggingen
0,0 %
0,1 %
0,0 %
0,6 %
0,1 %
Beschikbare waarden
-1,6 %
-6,6 %
-8,9 %
5,6 %
-2,2 %
2,7 %
0,0 %
0,0 %
-1,6 %
0,2 %
Overlopende rekeningen Totaal actief
100,0 %
100,0 %
100,0 %
100,0 %
100,0 %
Eigen vermogen
56,0 %
52,9 %
46,8 %
58,6 %
64,7 %
Kapitaal
15,8 %
21,9 %
13,7 %
28,9 %
42,7 %
Geboekte herwaarderingen
10,5 %
9,5 %
9,6 %
4,9 %
7,8 %
Reserves
12,3 %
6,5 %
9,3 %
9,2 %
4,0 %
0,5 %
3,4 %
-5,0 %
5,3 %
-1,3 %
13,3 %
6,9 %
10,7 %
5,2 %
9,3 %
Fonds voor dubieuze vorderingen
3,6 %
4,7 %
8,5 %
5,2 %
2,3 %
Voorzieningen en uitgestelde belastingen
0,0 %
0,0 %
0,0 %
0,0 %
0,0 %
Schulden
44,0 %
47,1 %
53,2 %
41,4 %
35,3 %
Schulden op meer dan één jaar
26,4 %
27,9 %
20,9 %
17,3 %
14,4 %
Schulden op ten hoogste één jaar
14,5 %
16,2 %
27,2 %
18,6 %
19,1 %
Overgedragen resultaten
PASSIEF
Subsidies
Overlopende rekeningen Totaal passief
3,1 %
2,9 %
5,1 %
5,5 %
1,8 %
100,0 %
100,0 %
100,0 %
100,0 %
100,0 %
Financiën van de OCMW’s | Brusselse OCMW’s
42
Alleen de OCMW’s in de industriële kanaalzone en van de stad Brussel voorzien in 2006 een forse investeringsgroei van meer dan de helft. Om een indicatie te krijgen van de investeringsinspanning die de OCMW’s leveren, bekijken we de verhouding tussen het bedrag aan investeringsuitgaven en totale exploitatie-uitgaven (tabel 7). Deze ratio geeft een investeringsinspanning van 17,4 % voor de Brusselse OCMW’s. 5.2. Schuldratio’s Het schuldpeil van de OCMW’s kan worden geïllustreerd aan de hand van enkele schuldindicatoren. Een zeer rudimentaire indicator is bijvoorbeeld de verhouding van de totale schuld ten opzichte van het totaal actief. Deze ratio verschaft informatie over de solvabiliteit van de OCMW’s en is liefst zo laag mogelijk. Zoals hierboven weergegeven bedraagt
deze ratio 35,3 % voor alle OCMW’s samen (tabel 8). De schuldgraad bereikt een maximum van 53,2 % voor de industriële kanaalzone en is het laagst voor de 1ste Kroon. De verhouding van de uitstaande schuld uitgedrukt ten opzichte van de bevolking geeft een tweede alternatief. Deze ratio vertoont een schuldniveau van gemiddeld 377 EUR per inwoner, maar daalt tot 169 EUR per inwoner voor de 1ste Kroon en tot 178 EUR per inwoner voor de twee clusters van residentiële gemeenten. Als laatste worden de schulden ten opzichte van de exploitatieontvangsten bekeken. Deze ratio brengt de balansgegevens en de rekeningen 2004 samen en is liefst zo laag mogelijk. De vaststelling dat de OCMW’s van de 1ste Kroon de beste schuldpositie hebben wordt hier opnieuw bevestigd met een ratio van 0,24, wat ruim lager is dan de 0,60 die alle Brusselse OCMW’s samen noteren.
Tabel 7
Investeringsinspanning van de Brusselse OCMW’s – Rekeningen 2004
Investeringsuitgaven/totale exploitatie-uitgaven
Residentiële gemeenten zuidoosten
Residentiële gemeenten noordwesten
Industriële gemeenten kanaalzone
1ste Kroon
Totaal
5,1 %
5,1 %
7,5 %
4,2 %
17,4 %
Residentiële gemeenten zuidoosten
Residentiële gemeenten noordwesten
Industriële gemeenten kanaalzone
1ste Kroon
Totaal
Tabel 8
Schuldratio’s van de Brusselse OCMW’s – Balansen en rekeningen 2004*
Totale schuld/totaal actief (in %)
44,0 %
47,1 %
53,2 %
41,4 %
35,3 %
Totale schuld/bevolking (in EUR/inw.)
178
178
235
169
377
Totale schuld/exploitatieontvangsten
0,48
0,40
0,43
0,24
0,60
* Op basis van 17 Brusselse OCMW’s die ons hun gegevens over hun balans 2004 hebben bezorgd.
43
Financiën van de politiezones
1. Lokale politie 1.1. Lokale politie in nieuwe politiestructuur De politiehervorming (wet van 7 december 1998) kreeg in 2001 en 2002 concrete vorm door de reorganisatie van de bestaande diensten met de bedoeling een geïntegreerde politie op twee niveaus tot stand te brengen. De hele politiefunctie berust voortaan op twee pijlers, namelijk de federale en de lokale politie. De federale politie bestaat sinds 1 januari 2001 en telt ongeveer 13 000 (in 2006) personeelsleden. Ze is actief op het niveau van het rijk en ”verzekert over het hele Belgische grondgebied (...) gespecialiseerde en supralokale opdrachten van bestuurlijke en gerechtelijke politie, alsook ondersteunende opdrachten voor de lokale politiediensten en de politieoverheden”1. Deze hervorming heeft op lokaal vlak geleid tot grondige wijzigingen voor de gemeenten, die tot in 2001 elk nog hun eigen politiekorps beheerden. De lokale politie is operationeel sinds 1 januari 2002 en is het resultaat van de fusie tussen de vroegere gemeentepolitie en de vroegere territoriale brigades van de rijkswacht. België werd verdeeld in 196 politiezones, waarvan er 50 betrekking hebben op het grondgebied van één enkele gemeente (eengemeentezones) en 146 op het grondgebied van meerdere gemeenten (meergemeentezones). Vlaanderen telt 118 zones, Wallonië 72 en Brussel 6. De politiezones zijn gebiedsgebonden groepen die over een organieke autonomie beschikken, maar waarvan de werking bepaald wordt door federale normen. Alle zones hebben een specifieke begroting en rekening, maar enkel de meergemeentezones bezitten rechtspersoonlijkheid. Elk zonaal politiekorps moet binnen zijn zone alle taken van de lokale politie uitvoeren, nl.“alle opdrachten van bestuurlijke en gerechtelijke politie die nodig
zijn voor het beheren van lokale gebeurtenissen en fenomenen die zich voordoen op het grondgebied van de politiezone, alsook het vervullen van sommige politieopdrachten van federale aard”2. De twee niveaus, het federale en het lokale, zijn autonoom en hangen af van afzonderlijke overheden, maar tussen beide wordt een relatie georganiseerd om een zogenaamde geïntegreerde politie tot stand te brengen. Het betreft met name wederzijdse steun, structurele detacheringen en gemeenschappelijke mobiliteits-, rekruterings- en opleidingsprocedures. Een zonale veiligheidsraad maakt in elke zone overleg mogelijk tussen de politieoverheid (procureur des Konings en burgemeester) en de politiediensten (korpschef, directeur-coördinator van de federale politie). Zijn voornaamste opdracht bestaat in het voorbereiden en evalueren van de uitvoering van het zonale veiligheidsplan, dat op zijn beurt de in het nationale veiligheidsplan vastgelegde prioritaire doelstellingen omzet op lokaal vlak. 1.2. Politiezones – sociaaleconomische kenmerken Tussen de politiezones onderling bestaan er grote verschillen inzake bevolkingsomvang, het grondgebied dat ze bestrijken of het aantal politiebeambten. Over het hele land telt een politiezone gemiddeld 3 gemeenten (tabel 1). Vlaanderen heeft gemiddeld 2,6 gemeenten per zone en Brussel 3,2. Wallonië telt het grootste aantal gemeenten per politiezone, namelijk 3,6. Dit is het gevolg van de kleinere omvang van de Waalse gemeenten, waardoor er meer gemeenten per politiezone worden genomen. Ook de gemiddelde bevolking per politiezone bevestigt dat Wallonië gemiddeld 47 416 inwoners telt per politiezone tegenover het gemiddelde van 53 630 inwoners voor het hele land. 1 en 2 Bron: Artikel 3 van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus.
Financiën van de politiezones
44
Het personeelsbestand bedroeg in 2002 bij de oprichting van de lokale politie 27 322 plaatselijke politieambtenaren, waarvan 7 539 ex-rijkswachters uit de territoriale brigades en 19 783 mensen van de gemeentelijke politie. Op basis van de statistieken van het Ministerie van Binnenlandse Zaken3 bestond het operationele kader van de lokale politie eind 2005 uit 27 829 mensen, waarbij ook nog 4 399 leden van het administratieve en logistieke kader moeten worden geteld (CALOG). Een plaatselijk politiekorps van een politiezone bestaat gemiddeld uit 142 politiemensen van het operationele kader. Per zone bedraagt het gemiddelde personeelsbestand, administratief en logistiek kader inbegrepen, 131 politiemensen in Vlaanderen, 142 in Wallonië en 942 in Brussel. Een aantal eigenschappen zijn nauw verbonden met het verschillende niveau van verstedelijking. Tabel 2 vat dezelfde gegevens samen uit tabel 1, maar op basis van de typologie die de gemeenten indeelt volgens afnemende graad van verstedelijking4. Naarmate de verstedelijking afneemt, blijkt ook de gemiddelde bevolking per politiezone af te nemen, terwijl het gemiddeld aantal gemeenten per zone en de oppervlakte in stijgende lijn gaan. Schematisch gezien
behoren de sterk verstedelijkte zones tot het eengemeentetype (met uitzondering van de Brusselse zones. Zij worden gekenmerkt door een hoge bevolking en een grote dichtheid. Plattelandszones daarentegen zijn van het meergemeentetype. Zij bestaan doorgaans uit een groot aantal gemeenten en moeten een aanzienlijk grondgebied met een kleiner aantal inwoners beheren. Voor de analyse is het interessanter om de gegevens van de politiekorpsen te onderzoeken op basis van deze typologie. Zo blijkt dat er in grote steden (cluster 1) gemiddeld 1 581 politiebeambten beschikbaar zijn, terwijl dit aantal sterk teruggebracht wordt naarmate de verstedelijking afneemt. Cluster 5 telt immers gemiddeld slechts 78 politiebeambten. Deze specifieke kenmerken hebben uiteraard gevolgen voor de uitgaven en de financiële structuur van de verschillende categorieën van politiezones.
3
Bron: Federale politie - CGL - Morfologische gegevens van de lokale politie - Algemeen overzicht van de gegevens op 31/12/2005.
4
Het Ministerie van Binnenlandse Zaken deelt de 196 politiezones van het land in in vijf groepen of “clusters” met afnemende graad van verstedelijking. Cluster 1 komt overeen met de zones van de vijf grote steden van het land, terwijl cluster 5 uit de zones van de meest landelijke gemeenten bestaat.
Tabel 1
Algemene kenmerken van de politiezones per gewest
Aantal politiezones
Gemiddeld aantal gemeenten
Gemiddelde bevolking
Gemiddelde oppervlakte
Gemiddeld aantal politiebeambten per zone
118
2,6
51 514
114,6
131
72
3,6
47 416
233,9
142
Brussel
6
3,2
169 801
26,9
942
Totaal
196
3,0
53 630
155,7
160
Aantal politiezones
Gemiddeld aantal gemeenten
Gemiddelde bevolking
Gemiddelde oppervlakte
Gemiddeld aantal politiebeambten per zone
5
1,2
261 059
114,2
1 581
Cluster 2
21
2,4
103 190
110,4
374
Cluster 3
52
2,2
43 661
79,4
108
Cluster 4
62
3,2
43 421
160,4
90
Cluster 5 (zeer landelijk)
56
4,0
37 083
242,1
78
196
3,0
53 630
155,7
160
Vlaanderen Wallonië
Tabel 2
Algemene kenmerken van de politiezones op basis van de typologie
Typologie Cluster 1 (sterk verstedelijkt)
Totaal
Financiën van de politiezones
vergelijking met die in Wallonië (+1,3 %) en Brussel (-0,2 %).
2. Analyse van de begrotingen 2005 en 2006 2.1. Kader van de analyse De analyse van de politiezones is gebaseerd op de geëxtrapoleerde financiële gegevens van de begrotingen 2005 en 2006. Via een enquête bij de 196 politiezones van het land werden 151 begrotingen 2005 en 157 begrotingen 2006 ingezameld. Op deze gegevens, die respectievelijk 81,1 % en 83,5 % van de totale bevolking vertegenwoordigen, werd een extrapolatie toegepast. Ook evolueert de representativiteit van de steekproef omgekeerd evenredig met de verstedelijkingsgraad. Zo beschikken we over cijfers van alle zones uit de meest stedelijke cluster, terwijl voor de meest landelijke cluster slechts 75,8 % van de bevolking vertegenwoordigd is. De andere clusters bevinden zich qua representativiteit tussen beide waarden. Het aantal Waalse politiezones van cluster 5 die ons hun gegevens bezorgden, zijn het minst goed vertegenwoordigd, met slechts iets meer dan de helft van de bevolking van die groep. 2.2. Gewone ontvangsten De politiezones van het land hebben in 2006 voor 2 107,4 miljoen EUR aan gewone ontvangsten begroot, wat overeenkomt met 200 EUR per inwoner (tabel 3). Vergeleken met 2005 zijn deze ontvangsten met 2,7 % toegenomen. Parallel met de gewone uitgaven kennen de politiezones in Vlaanderen de hoogste toename (4,6 %) in
De economische indeling van de gewone ontvangsten van de politiezones bestaat uit drie grote groepen: de ontvangsten uit prestaties, de overdrachten en de schuldontvangsten. De ontvangsten uit overdrachten kunnen in twee andere groepen ingedeeld worden, namelijk de federale toelagen en de gemeentelijke toelagen. De ontvangsten uit prestaties van de politiezones bestaan uit de vergoedingen die afkomstig zijn van door de politiezones geleverde diensten en de eventuele exploitatie van de onroerende goederen die aan de politiezone toebehoren (huur enz.). Deze ontvangsten worden in 2006 op 23,0 miljoen EUR geraamd of 2 EUR per inwoner, wat een klein deel is (slechts 1,1 %) van de totale gewone ontvangsten van de politiezones. In vergelijking met het jaar ervoor begroot men deze ontvangsten 8,2 % hoger. De schuldontvangsten, afkomstig van de participaties van de politiezones in de overheids- of privébedrijven, thesauriebeleggingen enz., zijn van ondergeschikt belang (0,4 % van de gewone ontvangsten).Voor 2006 bedragen deze 7,8 miljoen EUR of 1 EUR per inwoner. Vergeleken met 2005 begroot men deze ontvangsten 24,9 % hoger. Met een aandeel van 98,5 % in de totale gewone ontvangsten, vormen de overdrachten de belangrijkste rubriek voor de politiezones. Deze overdrachten werden op 2 076,6 miljoen EUR en 198 EUR per inwoner begroot in 2006, waardoor deze in vergelijking met het jaar ervoor met 2,6 % toegenomen zijn.
Tabel 3
Economische indeling van de gewone ontvangsten – Begrotingen 2006 In duizenden EUR
In EUR/inw.
In %
Groei 2005-2006
23 007
2
1,1
8,2 %
2 076 614
198
98,5
2,6 %
770 670
73
36,6
1,0 %
1 258 762
120
59,7
-0,2 %
7 801
1
0,4
24,9 %
Totale ontvangsten
2 107 422
200
100,0
2,7 %
Vlaanderen
1 084 766
178
Wallonië
655 408
192
1,3 %
Brussel
367 248
360
-0,2 %
Prestaties Overdrachten Federale toelagen e.a. Gemeentelijke toelagen Schuld
45
4,6 %
46
Financiën van de politiezones
De begroting van de politiezone wordt door twee belangrijke bronnen gefinancierd: de federale toelage; de gemeentelijke toelage(n), naargelang het gaat om een eengemeente- of een meergemeentezone.
• •
Federale toelage Elk jaar wordt er op de federale begroting een federale toelage per politiezone uitgetrokken. De federale financiering wordt voor 2006 volgens de gegevens van onze enquête begroot op een bedrag van 770,7 miljoen EUR, wat overeenkomt met 73 EUR per inwoner. Deze financiering vertegenwoordigt daarmee 36,6 % van de politieontvangsten en is qua waarde met 1,0 % gestegen tegenover 2005. Het belang van de federale financiering in de totale ontvangsten varieert eveneens gevoelig naargelang van de graad van verstedelijking van de politiezones. Opvallend is dat het aandeel ervan toeneemt als de verstedelijking afneemt. Zo varieert de federale toelage tussen 26,1 % voor cluster 1 en 50,0 % van de
Het verkeersveiligheidsfonds Het verkeersveiligheidsfonds is een in 2004 bij Koninklijk Besluit vastgelegd systeem van overeenkomsten tussen de federale overheid en de politiezones om een positieve impuls voor het verbeteren van de verkeersveiligheid te geven. Bedoeling is om de opbrengsten van de geïnde verkeersboetes te verdelen onder de lokale politiezones in overeenkomst met het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Mobiliteit en Vervoer, vandaar de oorspronkelijke naam verkeersboetefonds. Het bedrag dat jaarlijks ter beschikking gesteld wordt, is gelijk aan de meer-
ontvangsten voor cluster 5. De andere clusters hebben tussenliggende waarden. De federale basistoelage, die bepaald wordt op basis van de KUL-norm, beloopt 537,8 miljoen EUR en vertegenwoordigt 69,8 % van de federale financiering. Voor meer informatie over de KUL-norm en gedetailleerde cijfers van de federale toelagen verwijzen we naar de vorige edities van deze studie. De politiezones ontvangen daarnaast een reeks aanvullende federale toelagen, zoals het budget dat de federale staat vrijmaakt om een aantal meerkosten te betalen die door de evaluatiecommissie als aanvaardbaar worden beschouwd (Koninklijk Besluit van 15 januari 2003). De politiezones maken eveneens aanspraak op een federale sociale toelage I (als gedeeltelijke compensatie voor de sociale bijdragen die voor de lonen aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid van de Provinciale en Plaatselijke Overheden verschuldigd zijn), alsook een federale sociale toelage II (als compensatie voor de meerkost die de werkgeversbijdragen voor de sociale zekerheid op de
waarde van de opbrengsten uit verkeersboetes ten opzichte van het niveau van 2002. Om van het fonds gebruik te kunnen maken, moeten de lokale politiezones een lokaal veiligheidsplan opstellen dat kadert binnen de doelstellingen van het zonale verkeersveiligheidsplan. De vastgestelde maximumbedragen die per politiezone kunnen worden toegekend, vloeien voort uit verdelingscriteria zoals het aantal politiemensen, de vermindering van het aantal doden en zwaargewonden, de vermindering van de zwarte punten, het aantal pv’s van het jaar voordien en het aantal kilometer wegen in de politiezone.
Verdeling van het verkeersveiligheidsfonds in 2006 Lokale politiezones 87,7 %
Federale politie 2,9 % FOD Justitie (verkeersveiligheid) 4,1 % Federale politie (logistiek) 5,3 %
In 2006 beschikte het verkeersveiligheidsfonds over 90,3 miljoen EUR. Daarvan gaat 79,2 miljoen EUR naar de lokale politiezones, wat overeenkomt met 87,7 % van het fonds (grafiek). De rest is bestemd voor de federale politie en de FOD Justitie voor alternatieve maatregelen in het kader van de verkeersveiligheid. De eerste twee jaren werd het fonds voornamelijk gebruikt voor de aankoop van de nodige uitrusting. Vanaf 2006 vraagt het ministerie om het accent bij de aanwending te verschuiven naar sensibilisering, informatie en acties.
Financiën van de politiezones
uitkeringen, premies en vergoedingen van de personeelsleden van de politiezones met zich meebrengen). Andere meer specifieke toelagen vervolledigen het financieringsarsenaal, zoals diverse tegemoetkomingen voor de betaling van het gedetacheerde personeel, de federale toelage voor de individuele en collectieve uitrusting voor de handhaving van de openbare orde, een federale toelage voor de huurovereenkomsten die op federaal vlak naar bepaalde politiezones werden overgeheveld, het verkeersveiligheidsfonds (zie kaderartikel), e.a.
Gemeentelijke toelage De belangrijkste financieringsbron van de politiezones vormen de gemeentelijke toelagen met 59,7 % van de totale ontvangsten. Deze toelage is eigenlijk de financiële inspanning die elke gemeente levert ten gunste van de lokale politie. In de nieuwe gemeentewet werd deze dotatie als rubriek toegevoegd bij de opsomming van de uitgaven die de gemeenteraad jaarlijks in de begroting moet boeken. Elke gemeenteraad van de zone stemt de eigen gemeentelijke toelage voor het lokale politiekorps. De dotatie wordt ingeschreven bij de uitgaven in elke gemeentebegroting en doorgestort aan de politiezone. De wet bepaalt dat de begroting van de politiezone in geen geval een deficitair saldo of een fictief evenwicht of overschot mag vertonen (omzetting van artikel 252 van de nieuwe gemeentewet). De dotatie die de politiezone krijgt van de gemeente(n), komt overeen met het verschil tussen de gewone uitgaven en de gewone ontvangsten en vormt bijgevolg het sluitstuk van de politiebegroting. Krachtens de wet betreffende de geïntegreerde politie op twee niveaus worden de specifieke regels voor de berekening en de verdeling van de gemeentelijke toe-
lagen binnen een meergemeentezone bij Koninklijk Besluit vastgesteld. Dit besluit biedt de gemeenten van een meergemeentezone in de eerste plaats de mogelijkheid om in gemeenschappelijk overleg en via onderling akkoord een beslissing te nemen over de inbreng van elke gemeente in de totale dotatie. De gezagsdragers van de zone mogen dus vrij een verdeelsleutel voorstellen die rekening houdt met de specifieke lokale kenmerken. Indien de gemeenten van een meergemeentezone niet tot een dergelijk akkoord zouden komen, wordt een verdeelsleutel gehanteerd die rekening houdt met vastgelegde factoren. Voor de bepaling van deze aanvullende verdeelsleutel wordt, naast de norm voor de personeelssterkte (KUL-norm), ook rekening gehouden met de fiscale capaciteiten van de gemeenten, meer bepaald met het belastbaar en het kadastraal inkomen. De volgende verdeelsleutel wordt gebruikt om de inbreng van elke gemeente te bepalen: KUL-norm (60 %) Belastbaar inkomen (20 %) Kadastraal inkomen (20 %)
• • •
Volgens de begrotingen 2006 komen deze gemeentelijke toelagen aan de politiezones op 1 258,8 miljoen EUR. Elke politiezone ontvangt dus gemiddeld een bedrag van 120 EUR per inwoner. In vergelijking met 2005 is dit bedrag lichtjes afgenomen, nl. met 0,2 %. Deze afvlakking van de toelage heeft te maken met de bevriezing van de financieringswet. Per cluster loopt de globale evolutie van de gemeentelijke toelage sterk uiteen; de fluctuatie wordt minder naargelang de graad van verstedelijking afneemt. Het aandeel van de gemeentelijke toelage in de totale ontvangsten (tabel 4) neemt eveneens af, samen met de omvang van de dotatie. Zo varieert de toelage tussen 306 EUR per inwoner (cluster 1) en 68 EUR per inwoner (cluster 5).
Gemeentelijke toelage volgens de verstedelijkingsgraad (clusters) – Begrotingen 2006 Typologie
Tabel 4
In duizenden EUR
In EUR/inw.
In % totale ontvangsten
Cluster 1 (sterk verstedelijkt)
399 899
306
70,7
Cluster 2
299 521
138
58,8
Cluster 3
223 861
99
60,4
Cluster 4
194 436
72
52,6
Cluster 5 (zeer landelijk)
141 046
68
48,3
1 258 762
120
59,7
Totaal
47
Financiën van de politiezones
48
Grafiek 1 verschaft ons, voor de verschillende clusters, informatie over het relatieve gewicht van beide belangrijke financieringsbronnen voor de politiezones, nl. de tegemoetkoming van de federale staat en de dotatie van de gemeenten. Uit de grafiek blijkt eveneens zeer duidelijk dat, naast het verschil in ontvangsten per inwoner, het relatieve gewicht van de tegemoetkoming van de federale overheid en van de gemeenten sterk verschilt naargelang van de cluster. In werkelijkheid valt de verklaring voor de verschillen in de financieringsstructuur veeleer te zoeken bij het verschil in de gemeentelijke toelagen dan wel bij een selectiviteit van de middelen die de federale overheid toekent. Zo
kunnen wij vaststellen dat de dotatie van de gemeente varieert volgens een verhouding van 1 tot 4, terwijl de federale toelagen slechts variëren van 1 tot 2. Meer verstedelijkte gemeenten hebben historisch gezien geopteerd voor de uitbouw van een sterke gemeentepolitie. Zij wilden ongetwijfeld over voldoende capaciteit beschikken om efficiënt te kunnen optreden bij specifieke fenomenen (aanwezigheid van instellingen, betogingen, misdaad enz.) waarmee ze geconfronteerd werden en nog altijd worden. Verhoudingsgewijs hebben ze dus veel in de eigen politiediensten geïnvesteerd, wat duidelijk blijkt uit grafiek 1. 2.3. Gewone uitgaven
Grafiek 1
Aandeel van de gemeentelijke en federale financiering volgens de graad van verstedelijking (clusters) – Begrotingen 2006 (in EUR per inwoner) EUR/inw. 450 400 350
27,0 %
300 250 200 36,6 % 150
73,0 %
67,2 %
38,3 % 100
38,0 %
45,9 % 63,4 %
50
61,7 %
62,0 % 54,1 %
32,8 %
Cluster 4
Cluster 5
0 Cluster 1
Cluster 2
Cluster 3
Gemeentelijke toelage
Tabel 5
In 2006 begrootten de politiezones in totaal 2 140,6 miljoen EUR aan gewone uitgaven (tabel 5), wat overeenkomt met een bedrag van 204 EUR per inwoner. Vergeleken met 2005 wordt er nu 3,0 % meer begroot. Deze toename is het duidelijkst voor de Vlaamse politiezones, die dit jaar 4,4 % meer verwachten uit te geven. In Wallonië en Brussel tekenen de zones een meer gematigde uitgavengroei op van respectievelijk 1,8 % en 0,8 %. De boekhouding van de politiezones is sterk geïnspireerd op het gemeentelijke boekhoudstramien, zodat de uitgaven van de politiezones kunnen worden uitgesplitst volgens de gebruikelijke economische classificatie, namelijk de personeels- en werkingsuitgaven, de overdrachten en de schulduitgaven, weergegeven in tabel 5.
Totaal
De grootste uitgavenrubriek (85,7 % van de totale uitgaven) voor de politiezones zijn de personeelskosten.In 2006 werd er daarvoor 1 833,5 miljoen EUR
Federale financiering
Economische indeling van de gewone uitgaven – Begrotingen 2006
Personeel Werkingskosten
In duizenden EUR
In EUR/inw.
In %
Groei 2005-2006
1 833 498
174
85,7 %
3,2 %
238 345
23
11,1 %
-2,5 %
Overdrachten
24 703
2
1,2 %
12,8 %
Schuld
44 103
4
2,1 %
21,0 %
Totale uitgaven
2 140 649
204
100,0 %
3,0 %
Vlaanderen
1 104 876
182
4,4 %
Wallonië
664 035
195
1,8 %
Brussel
371 737
365
0,8 %
Financiën van de politiezones
begroot of 174 EUR per inwoner. De personeelskosten bestaan voor het merendeel uit lonen (73,0 %), verder ook uit de werkgeversbijdrage (23,1 %) en andere toelagen en bijdragen (3,9 %) (grafiek 2). De personeelsuitgaven zijn gestegen met 3,2 % in vergelijking met 2005 en bepalen daarmee als grootste rubriek ook de globale groei van de uitgaven. Krachtens de wet op de geïntegreerde politie op twee niveaus moet elke politiezone een minimale operationele, administratieve en logistieke personeelssterkte hebben, die afhangt van de specifieke kenmerken van de zone.Naast de uitgaven met betrekking tot het operationele (wedden, sociale bijdragen, toelagen, vergoedingen en diverse premies) en het administratieve en logistieke kader,omvatten de personeelsuitgaven eveneens de toelagen aan de korpschef, de bijzondere rekenplichtige en eventueel de toelagen die aan de secretaris van de zone worden uitgekeerd. De werkingskosten vormen met 11,1 % van de totale uitgaven de tweede belangrijkste uitgavenrubriek van de politiezones en bedragen 238,3 miljoen EUR of 23 EUR per inwoner. Deze uitgaven bevatten alle kosten met betrekking tot de werking van de politiezones, zoals brandstof voor de wagens, kantoormateriaal, verwarming en eventueel de huur van de federale gebouwen. Ten opzichte van de begrotingen 2005 zijn de werkingskosten met 2,5 % afgenomen, terwijl ze vorig jaar nog een groei kenden van 6,8 %. Een afname van de werkingskosten wordt opgetekend bij een derde van de zones. Deze fluctuatie van de werkingskosten heeft te maken met de nood aan uitrusting van deze vrij recent opgerichte instellingen en met de toelagen van gedetacheerd personeel. De overdrachten van de politiezones omvatten alle dotaties van de zone ten gunste van derden (diverse toelagen, bijdrage in de werkingskosten van de gewestelijke ontvanger die eventueel door de politieraad werd aangesteld). In 2006 bedragen de gebudgetteerde overdrachten 24,7 miljoen EUR of 2 EUR per inwoner en ze nemen slechts 1,2 % van de gewone uitgaven voor zich. In vergelijking met 2005 zijn deze met 12,8 % toegenomen. De laatste component van de gewone uitgaven van de politiezone wordt door de schulduitgaven ingevuld. Deze bestaan zowel uit terugbetalingen van kapitaal en interesten van leningen die de politiezones hebben afgesloten, als uit financiële leninglasten die verband houden met de onroerende goederen die van de gemeenten naar de politiezone werden
49
overgedragen. De schulduitgaven bedragen 44,1 miljoen EUR volgens de begrotingen 2006, wat overeenkomt met 4 EUR per inwoner. Hoewel ze in vergelijking met 2005 met 21,0 % toegenomen zijn, vertegenwoordigen ze slechts een klein deel (2,1 %) van de gewone uitgaven. Grafiek 3 toont het aandeel van de verschillende uitgavencomponenten per verstedelijkingsgraad of cluster. Daaruit blijkt dat de uitgaven van de politiezones, zowel in algemene termen als relatief ten opzichte van de bevolking, sterk kunnen verschillen naargelang van de cluster. De meest verstedelijkte zones (cluster 1) schreven in de begrotingen 2006 een bedrag van 429 EUR per inwoner, terwijl de meer landelijke zones (clusters 4 en 5) slechts 142 en 144 EUR per inwoner begrootten. De politiezones van cluster 2, bestaande uit de Brusselse zones (zonder zone Brussel-Elsene) alsook uit de zones van regionale steden zoals Bergen-Quévy, Namen, Brugge of Kortrijk bevinden zich in middenpositie met 239 EUR per inwoner. De zones van cluster 3 (Moeskroen, Aat, Halle ...) noteerden 169 EUR aan uitgaven per inwoner. De verschillen in uitgaven tussen de eerste clusters en de laatste worden verklaard door het feit dat een sterk verstedelijkte zone meer geconfronteerd wordt met specifieke fenomenen zoals georganiseerde criminaliteit, grote publieke feestelijkheden, diverse betogingen, de aanwezigheid van internationale instellingen ..., die een grotere politieactiviteit met zich meebrengen. Het is dus normaal dat deze zones hogere uitgaven hebben om al deze taken te kunnen vervullen. Toch blijken de totale uitgaven per inwoner
Grafiek 2
Specificatie van de personeelsuitgaven – Begrotingen 2006
Diverse toelagen en bijdragen 3,9 %
Lonen 73,0 %
Werkgeversbijdrage 23,1 %
Financiën van de politiezones
50
van de laatste 2 clusters vergelijkbaar te zijn door het feit dat een minimumpolitiedienst noodzakelijk is ongeacht de verstedelijkingsgraad van de zone. Met een minimumpeil aan uitgaven kan de elementaire dienstverlening op lokaal niveau verzekerd worden (wat ook tot uiting komt in de minimale begrotingsnormen die het Ministerie van Binnenlandse Zaken oplegt). Ook de evolutie van de gewone uitgaven is voor de verschillende clusters niet homogeen. Met uitzondering van één cluster, die van de zeer landelijke zones, ligt het stijgingspercentage van de uitgaven hoger naarmate de zone een minder uitgesproken stedelijk karakter heeft (tabel 6). Zo zijn de uitgaven in cluster 4 dit jaar gestegen met 4,3 % terwijl cluster 1 een toename van slechts 1,9 % kent. Deze laatste Grafiek 3
Gewone uitgaven van de politiezones op basis van de verstedelijkingsgraad (clusters) – Begrotingen 2006 (in EUR per inwoner)
500 9 13 45 300 6 1 25
200 362
100
3 1 21
206 145
2
3 1 16
17
122
124
Cluster 4
Cluster 5
0 Cluster 1
Tabel 6
Het verschil in groei afhankelijk van de graad van verstedelijking geldt zowel voor de personeels- als voor de werkingsuitgaven. De verschillen tussen clusters 1 en 5 blijken voor de personeelsuitgaven in 2006 minder uitgesproken te zijn (2,7 % voor cluster 1 tegenover 2,4 % in cluster 5) (tabel 6). De evolutie van de werkingsuitgaven, de overdrachten en de schulduitgaven evolueren veel sterker per cluster, maar zonder duidelijke structuur. Voor beide laatste rubrieken zijn de absolute waarden te laag om duidelijke uitspraken over de evolutie te doen. 2.4. Financiële toestand Volgens de begrotingen 2006 zijn de uitgaven van het eigen dienstjaar hoger dan de ontvangsten, waardoor de politiezones een tekort van het eigen dienstjaar optekenen van 33,2 miljoen EUR, wat minder gunstig is dan het tekort van 26,8 miljoen EUR in 2005 (tabel 7). Relatief gezien, vertegenwoordigt dit saldo 1,6 % van de gewone ontvangsten, wat neerkomt op een tekort van 3 EUR per inwoner.
EUR/inw.
400
cluster noteert echter uitgaven die al duidelijk boven het gemiddelde liggen. De verschillen in de groei werden ook in 2005 geconstateerd, waardoor men zou kunnen besluiten dat de invoering van de politiezones en het geleidelijke streven naar een elementaire minimumservice van de lokale politie, resulteren in een zekere inhaalbeweging qua uitgaven.
Cluster 2
Cluster 3
Personeel
Werkingskosten
Overdrachten
Schulden
De wet bepaalt dat een politiezone geen globaal tekort kan hebben. Net zoals bij de OCMW’s zijn de gemeenten verplicht het tekort van de politiezones bij te passen zodat het saldo algemeen totaal een evenwicht bereikt. Het saldo algemeen totaal omvat, naast het saldo eigen dienstjaar, ook de overboekingen, de ontvangsten en uitgaven met betrekking tot vorige dienstjaren en het overgedragen saldo van het vorig dienstjaar. In 2006 komt dit globale saldo positief uit op 29,8 miljoen EUR, wat meer dan een verdubbeling is van het overschot ten opzichte van 2005. Deze positieve evolutie staat in contrast met de sterkere negatieve waarde voor het saldo eigen dienstjaar.
Evolutie van de gewone uitgaven op basis van de verstedelijkingsgraad (clusters) – Begrotingen 2005-2006
Personeel Werkingskosten Totaal uitgaven
Cluster 1
Cluster 2
Cluster 3
Cluster 4
Cluster 5
2,7 %
3,6 %
3,2 %
4,1 %
2,4 %
-10,0 %
-5,9 %
3,0 %
2,0 %
4,8 %
1,9 %
2,9 %
3,4 %
4,3 %
3,0 %
Financiën van de politiezones
De oorzaak van de toename van het saldo algemeen totaal is te wijten aan de sterke toename van de ontvangsten (+4,6 %) bij een minder snelle groei van de uitgaven (+3,7 %). Ondanks een negatief saldo uit overboekingen en uit ontvangsten en uitgaven met betrekking tot vorige dienstjaren klimt het saldo algemeen totaal op. De analyse van de diverse elementen van het saldo algemeen totaal toont aan dat deze evolutie toe te schrijven is aan de verdubbeling van het geraamde overschot van het vorige dienstjaar.
51
den afsluiten. Het overschot voor de vorige dienstjaren dat voorkomt in de overzichtstabel van de begroting 2006, berust dus op een raming, zodat de saldi algemeen totaal met de grootste voorzichtigheid moeten worden bekeken. De financiële situatie vertoont overigens een tegengestelde evolutie naargelang van de diverse categorieën van zones. Grafiek 4 geeft voor de verschillende clusters het saldo eigen dienstjaar tussen 2003 en 2006 weer. Het valt op dat, uitgezonderd voor clusters 1 en 5, de financiële situatie van de politiezones elk jaar verslechtert voor het eigen dienstjaar. Cluster 1 kent een positieve evolutie en toont de laatste drie jaar zelfs een positief saldo.
Door diverse boekingsproblemen in de politiezones moet de aandacht worden gevestigd op het feit dat heel wat zones hun eerste rekeningen nog niet kon-
Tabel 7
Financiële toestand – Begrotingen 2005-2006 Begrotingen 2005
Begrotingen 2006
Groei 2005-2006
In duizenden EUR
In EUR/inw.
In duizenden EUR
In EUR/inw.
In %
In EUR/inw.
Ontvangsten eigen dienstjaar
2 052 452
196
2 107 422
200
2,7
4
Uitgaven eigen dienstjaar
2 079 276
199
2 140 649
204
3,0
5
-26 824
-3
-33 226
-3
23,9
-1
Ontvangsten algemeen totaal
2 113 643
202
2 210 819
210
4,6
8
Uitgaven algemeen totaal
2 102 209
201
2 181 020
207
3,7
6
11 434
1
29 799
3
160,6
2
Saldo eigen dienstjaar
Saldo algemeen totaal
Evolutie van het saldo eigen dienstjaar – Begrotingen 2003-2006 (in % van de gewone ontvangsten)
1,0 % 0,5 % 0,0 % -0,5 % -1,0 % -1,5 % -2,0 % -2,5 % -3,0 % -3,5 % Cluster 1
Cluster 2 2003
Cluster 3 2004
Cluster 4 2005
Cluster 5 2006
Grafiek 4
Résumé et conclusion
52
Deze studie werd gerealiseerd door de Directie Research van Dexia Bank België Pachecolaan 44 – 1000 Brussel Bijkomende informatie In verband met de verspreiding van deze brochure: Directie Communicatie - Tel.: 02 222 45 50 In verband met de inhoud: Directie Research - Tel.: 02 222 56 10
De trimestriële studie “Lokale financiën” alsook de bijbehorende statistieken kunnen geraadpleegd worden op PubliLink en
op het internet: www.dexia.be Volgend nummer “Lokale financiën”: Sociaaleconomische typologie van de gemeenten Uitgave voorzien december 2006 Concept en opmaak Plume Production - Brussel
Druk Chauveheid - Stavelot
Verantwoordelijke uitgever: Dirk Smet, Dexia Bank, Pachecolaan 44, 1000 Brussel – RPR Brussel BTW BE 0403.201.185 – SDRA0909-2 OKT. 2006
Lokale financiën – Oktober 2006