De financiele toestand van de Vlaamse OCMW’s: analyse van de meerjarenplannen 2014 - 2019 1. Inleiding Sinds het boekjaar 2014 werken alle Vlaamse OCMW’s, net als de andere lokale besturen (gemeenten, provincies, autonome gemeente- en provinciebedrijven en publiekrechtelijke OCMWverenigingen die geen ziekenhuis zijn) met de beleids- en beheerscyclus (BBC), het nieuwe systeem van plannen (budgetteren), registreren (boekhouden) en evalueren en rapporteren (jaarrekening). De juridische basis hiervan vormen het OCMW-decreet en een besluit van de Vlaamse regering van 25 juni 2010. Aan de BBC is ook een verplichte digitale rapportering gekoppeld van de gegevens van de beleidsrapporten. In wat volgt worden de grote lijnen van de gerapporteerde ramingen van de meerjarenplannen 2014-2019 van de Vlaamse OCMW’s weergegeven. Meer gedetailleerde cijfers kan u vinden op de website van ABB (http://binnenland.vlaanderen.be/beleids-enbeheerscyclus/rapporten-en-analyses). Er moet bij de interpretatie van dit cijfermateriaal wel rekening mee gehouden worden dat het hier gaat om ramingen. Uiteraard is het de bedoeling om zo realistisch mogelijk te ramen (en BBC biedt ook de mogelijkheden daartoe), maar er blijft uiteraard een zekere marge van onzekerheid, zeker naarmate verder in de toekomst gekeken wordt. Voor de gemeenten kunnen we de vergelijking maken met de rekeningcijfers van het verleden. Voor de OCMW’ s is dat niet mogelijk, omdat de informatie van de rekeningen die aan ABB werden bezorgd volgens de oude regelgeving (NOB) niet bruikbaar is om een dergelijke vergelijkingsoefening te maken. In tegenstelling tot de nota over de gemeentebesturen, wordt hier dus enkel de informatie van de meerjarenplannen van de OCMW’s gebruikt. Deze nota is gebaseerd op de cijfers van de meerjarenplannen van alle 308 OCMW-besturen, zonder rekening te houden met de aanpassingen van die meerjarenplannen die sommige besturen intussen al hebben doorgevoerd.
2. Meerjarenplannen 2014 – 2019, economisch bekeken 2.1. Exploitatie 2.1.1. Exploitatie-uitgaven De geraamde exploitatie-uitgaven stijgen van 3,3 miljard euro in 2014 tot 3,6 miljard in 2019. Dat is 1,69% per jaar (ter vergelijking: de gemeentebesturen ramen een gemiddelde stijging van hun exploitatie-uitgaven met 1,2% per jaar). Onderstaande grafiek toont deze algemene evolutie:
1/7
a. Bezoldigingen De uitgaven voor bezoldigingen, sociale lasten en pensioenen hebben het grootste aandeel in de exploitatie-uitgaven, namelijk 63%. Ze stijgen van 2,097 miljard euro in 2014 tot 2,283 miljard in 2019. Dat is een gemiddelde stijging met 1,98% per jaar (ter vergelijking: bij de gemeenten stijgen de geraamde uitgaven in deze categorie slechts met 1,24% per jaar. Van de uitgaven voor het personeel gaat 42% naar het vastbenoemd en 55% naar het nietvastbenoemd personeel. Het saldo (3%) gaat naar het politieke personeel. De ramingen voor het niet-vastbenoemd personeel stijgen gemiddeld iets sneller (jaarlijks gemiddeld +1,94%) dan die voor het vastbenoemde personeel (jaarlijks +1,23%). Opvallend genoeg is er ook een klein bedrag geboekt voor onderwijzend personeel. b. Specifieke kosten sociale dienst De specifieke kosten van de sociale dienst bedragen 16% van de totale exploitatie-uitgaven. Ze stijgen van 541 miljoen euro in 2014 naar 573 miljoen euro in 2019, een gemiddelde jaarlijkse stijging van (slechts) 1,25%. Daarvan gaat 44% naar leeflonen (met een gemiddelde jaarlijkse stijging van 1,31%), 15% naar steun in speciën (jaarlijks gemiddeld +1,05%) en 41% naar steun in natura en bijdragen in het kader van de wet van 1965 (jaarlijks gemiddeld +1,03%). c. Goederen en diensten (werkingskosten) De uitgaven voor goederen en diensten zijn de derde groep in de exploitatie-uitgaven met gemiddeld 15%. Deze uitgaven stijgen zeer licht (gemiddeld +1,21%) van 518 miljoen tot 550 miljoen. d. Toegestane werkingssubsidies De toegestane werkingssubsidies maken slechts 2% uit van de geraamde exploitatie-uitgaven. Ze stijgen van 84 miljoen in 2014 naar 88 miljoen in 2019 (gemiddeld +1,28%). Allicht gaat het hier grotendeels om de bijdragen aan de OCMW-verenigingen, maar doordat de besturen onvoldoende gebruik gemaakt hebben van de correcte economische sectorcodes is dat niet aantoonbaar. Het OCMW van Antwerpen is alvast goed voor een aanzienlijk aandeel van dat bedrag (53 miljoen in
2/7
2014 tot 66 miljoen in 2019, een gemiddelde jaarlijkse stijging van 1,52%). Daar gaat het om de werkingstoelage aan het Zorgbedrijf. e. Financiële uitgaven De financiële uitgaven bestaan voor het grootste deel uit de intresten die de besturen betalen op opgenomen leningen. Ze fluctueren rond de 98 miljoen euro en beslaan slechts 3% van de exploitatie-uitgaven.
2.1.2. Exploitatieontvangsten
De geraamde exploitatieontvangsten stijgen van 3,4 miljard euro in 2014 tot 3,7 miljard in 2019. Dat is een gemiddelde stijging met 1,79% per jaar, dus iets meer dan de exploitatie-uitgaven. a. Werkingssubsidies De werkingssubsidies zorgen voor het grootste gedeelte van de exploitatieontvangsten, namelijk 55%. Ze stijgen van 1,88 miljard euro in 2014 tot 2,05 miljard in 2019. Dat is een gemiddelde stijging met 1,68% per jaar. De stijging van 3,5% in het Gemeentefonds wordt dus niet vertaald in een gelijkmatige stijging van de werkingssubsidies aan de OCMW’s. Binnen de werkingssubsidies kan een onderscheid gemaakt worden tussen het gemeentefonds en de gemeentelijke bijdrage enerzijds en de overige werkingssubsidies anderzijds. De verhouding tussen beide is 57% - 43% en blijft gelijk gedurende de periode van dit meerjarenplan. b. Ontvangsten uit de werking De ontvangsten uit de werking vormen de tweede belangrijkste groep in de exploitatieontvangsten, gemiddeld 33%. Deze ontvangsten stijgen van 1,11 miljard euro in 2014 naar 1,24 miljard in 2019 of een gemiddelde jaarlijkse stijging van 2,29%. c. Recuperatie kosten sociale dienst Voor de gerecupereerde kosten voor de sociale dienst stijgen de ramingen van 139 miljoen euro in 2014 tot 146 miljoen euro in 2019. Die recuperaties zijn daarmee goed voor 4% van de totale
3/7
exploitatie-ontvangsten. De verhouding tussen die recuperaties en de specifieke kosten voor de sociale dienst is 26% en blijft constant. De federale tussenkomst in de kosten van het leefloon worden als werkingssubsidie geboekt en zitten dus niet in dit bedrag. Het is dan ook de vraag in hoeverre dat percentage realistisch is. d. Overige exploitatieontvangsten De andere operationele ontvangsten bedragen 234 miljoen euro in 2014 en stijgen met gemiddeld 1,31% per jaar. Dat is 7% van het totaal. De financiële ontvangsten zijn nog beperkter (34 miljoen in 2014, 1% van het totaal).
2.1.3. Exploitatiesaldo Het exploitatiesaldo stijgt van 80 miljoen euro in 2014 tot 105 miljoen in 2019, een gemiddelde jaarlijkse stijging van 5,47%. Het evolueert van 2,37% van de exploitatieontvangsten in 2014 tot 2,83% in 2019.
2.2. Investeringen 2.2.1. Investeringsuitgaven Net als bij de gemeenten stellen we een atypische evolutie van de geraamde investeringsuitgaven vast. Het zwaartepunt ligt ook hier in 2014, met 580 miljoen euro, om dan geleidelijk te dalen tot 116 miljoen in 2019. Dat is een gemiddelde jaarlijkse daling van 27,4%, maar lijkt helemaal niet realistisch. De correctheid van de inschatting van de timing moet ook hier dus wellicht sterk worden gerelativeerd. De totale investeringsuitgaven worden op 1,74 miljard euro geraamd.
Wat de aard van de investeringen betreft: 92% van de investeringsuitgaven hebben betrekking op investeringen in materiële vaste activa (gronden, gebouwen, enz.)
4/7
2.2.2. Investeringsontvangsten De investeringsuitgaven worden voor 29% gefinancierd door ontvangen investeringssubsidies (500 miljoen euro voor de volledige periode) en voor 12,5% door verkoop van activa (216 miljoen euro).
2.2.3. Investeringssaldo Het investeringssaldo voor de volledige periode 2014-2019 is een tekort van 1,02 miljard. Daarnaast worden er voor 809 miljoen aan leningen toegestaan door de OCMW’s. Dat wordt opgevangen met leningen. Het totaal van de op te nemen leningen en leasings voor de zes jaar van het meerjarenplan bedraagt 1,8 miljard euro. Daar staan 535 miljoen aan terugvorderingen van aflossingen tegenover.
2.3. De resultaten De lokale besturen moeten volgens de BBC 2 normen respecteren: een jaarlijks evenwicht op kasbasis en een positieve autofinancieringsmarge minstens op het einde van de planningsperiode. Voor de OCMW’s komt daar nog een derde norm bij: ook de som van de autofinancieringsmarges voor alle jaren van het meerjarenplan moet gelijk zijn aan of groter dan nul. Het gecumuleerd budgettair resultaat (het budgettair resultaat van het boekjaar vermeerderd met het resultaat van het verleden) vermindert met ongeveer 194 miljoen euro in de periode 2014-2019. Dat betekent dat de OCMW’s plannen in het verleden opgebouwde reserves aan te wenden. De autofinancieringsmarge – AFM (of het verschil tussen de exploitatie-ontvangsten en de exploitatie-uitgaven inclusief de leningslasten) stijgt van 4,8 miljoen in 2014 naar 27,5 miljoen euro in 2019. Uiteraard is ook de som van alle autofinancieringsmarges positief (wat evident is, aangezien elk individueel bestuur al aan die norm moet voldoen).
3. Meerjarenplannen 2014 – 2019, functioneel bekeken 3.1. Werkwijze De meerjarenplannen van de OCMW’s bevatten niet alleen economische informatie. De geraamde ontvangsten en uitgaven zijn ook functioneel ingedeeld, d.w.z. volgens het onderwerp waarop ze betrekking hebben (vb. sociale dienst, ouderen, etc.). Die functionele indeling is in de BBC-regels gestandaardiseerd op het niveau van “beleidsvelden”. Het staat de besturen vrij om die beleidsvelden te combineren in “beleidsdomeinen”. Voor deze analyse gebruiken wij een eigen indeling van beleidsvelden in acht “beleidsdomeinen” (die volledig los kunnen staan van de beleidsdomeinen die de besturen in de praktijk zelf hebben samengesteld). Die acht beleidsdomeinen zijn specifiek voor de OCMW’s gekozen en zijn dan ook niet dezelfde als de beleidsdomeinen die we hebben gehanteerd in onze analyse van de gemeentelijke meerjarenplannen. De acht “beleidsdomeinen” in deze analyse zijn de volgende: algemene financiering
5/7
o bevat onder meer de algemene subsidies, fiscale en financiële aangelegenheden en openbare schuld algemeen bestuur o bevat onder meer de politieke organen, de algemene diensten en de administratieve dienstverlening sociale dienst o bevat onder meer sociale bijstand, voorschotten activering van werklozen integratie en asiel o bevat onder meer integratie en LOI gezin en kinderen o bevat onder meer sociale huisvesting, jeugdvoorzieningen, gezinshulp, kinderopvang, poets- en klusjesdiensten, … ouderen o bevat onder meer ouderenwoning, dienstencentra, assistentiewoningen, woon-, dagen zorgcentra volksgezondheid o bevat onder meer ziekenhuizen, sociale geneeskunde, gezondheidspromotie en ziektepreventie overige o bevat onder meer de overige verrichtingen voor zorg en welzijn, maar ook mobiliteit, ondernemen, onderwijs, cultuur, … (de ‘beleidsdomeinen’ die veeleer van belang zijn voor de gemeenten dan voor de OCMW’s).
3.2. Exploitatie Wat de exploitatie-uitgaven betreft gaan de meeste uitgaven naar het beleidsdomein “ouderen” (34,7%), naar de sociale dienst (26,3%) en naar het beleidsdomein “gezin en kinderen” (11,8%). Daarnaast neemt enkel “algemeen bestuur” nog een betekenisvol aandeel in (14,6%). De overige beleidsdomeinen volgen op ruime afstand (algemene financiering (3,2%), volksgezondheid (5,9%), integratie en asiel (2,0%) en overige (1,7%). Wat “volksgezondheid” betreft kan worden opgemerkt dat het gros van de uitgaven betrekking heeft op ziekenhuizen, maar dat die uitgaven volledig worden gecompenseerd door ontvangsten. Het gaat daar vooral over personeelsuitgaven, voor personeel van de vroegere OCMW-ziekenhuizen, dat mee overgegaan is naar een andere rechtsvorm. De verhouding tussen de verschillende beleidsdomeinen blijft over de jaren heen ongeveer gelijk.
6/7
Aan ontvangstenzijde zijn vooral de beleidsdomeinen “algemene financiering” (33,5%) en “ouderen” (31,9%) van belang.
3.3. Investeringen Net als in de exploitatie heeft ook in de investeringen het beleidsdomein “ouderen” het grootste aandeel in de uitgaven, al is het overwicht daar nog veel groter. Over de zes jaar heen beschouwd is dat beleidsdomein immers goed voor 73,8% van de geraamde uitgaven. Het gaat dan (uiteraard) hoofdzakelijk om investeringen in woon- en zorgcentra. Voor het overige heeft enkel “algemeen bestuur” nog een noemenswaardig aandeel (14,1%). De investeringsontvangsten zijn voornamelijk te situeren in de beleidsdomeinen “algemene financiering” (45,4%), en dan meer in het bijzonder “patrimonium zonder maatschappelijk doel”, en het beleidsdomein “ouderen” (35,1%).
3.4. Andere ontvangsten en uitgaven 96,5% van de andere ontvangsten bevinden zich in het beleidsdomein “algemene financiering”. Dat is logisch want het grootste deel van de andere ontvangsten bestaat uit op te nemen leningen. Hetzelfde stellen we vast aan uitgavenzijde, waar de aflossingen van de leningen het grootste deel van de andere uitgaven uitmaken. Het beleidsdomein “algemene financiering” is daardoor goed voor 98,9% van de andere uitgaven.
7/7