De financiele toestand van de Vlaamse gemeenten: analyse van de meerjarenplannen 2014 - 2019 1. BBC of de beleids- en beheerscyclus Sinds het boekjaar 2014 werken de lokale besturen (gemeenten, OCMW’s, provincies, autonome gemeentebedrijven en provinciebedrijven en publiekrechtelijke OCMW-verenigingen die geen ziekenhuis zijn) met BBC. BBC of de beleids- en beheerscyclus is het nieuwe systeem van plannen (budgetteren), registreren (boekhouden) en rapporteren (jaarrekening) die de lokale besturen moeten gebruiken. De juridische basis vormt de lokale organieke regelgeving (gemeentedecreet) en een besluit van de Vlaamse regering van 25 juni 2010. Nieuw: -
-
Koppeling van de financiële gegevens (verbintenis- en transactiekredieten) aan de beleidsgegevens (doelstellingen, actieplannen en acties); Meerjarenplanning (tot 6 jaar); Binnen een voorgeschreven kader een grote mate van vrijheid voor de lokale besturen om dit kader in te vullen; Grotere transparantie voor de gemeenteraden (standaard rapporten die gelijk zijn in budgetfase en in rekeningfase) Norm voor duurzaamheid op termijn van lokale financiën, met name de auto-financieringsmarge: o Is het verschil tussen enerzijds de exploitatie-ontvangsten (recurrente ontvangsten) en anderzijds de exploitatie-uitgaven en leningslasten (recurrente uitgaven). Dit verschil kan worden aangewend om zelf (auto) de investeringen te bekostigen, ofwel rechtstreeks ofwel onrechtstreeks (terugbetaling nieuwe leningen) Rapportering naar Vlaanderen van zowel economische (strikt financiële) als functionele (besteding van kredieten aan vooraf gedefinieerde beleidsvelden) gegevens
1/13
2. De invoering van BBC bij de Vlaamse gemeentebesturen Op 1 januari 2014 beschikten 285 van de 308 Vlaamse gemeenten (= 92,5%) over een door de gemeenteraad goedgekeurd meerjarenplan 2014-2019 en budget 2014, opgemaakt volgens de nieuwe regels van de beleids- en beheerscyclus. Vandaag beschikken alle gemeenten hierover. 306 van die meerjarenplannen zijn momenteel verwerkt in de databank van het Agentschap voor Binnenlands Bestuur (ABB) en vormen de basis voor de cijfers van deze nota.
Waar er vergeleken wordt met het verleden wordt vertrokken van de data voor 289 gemeenten (omdat we nog niet voor alle gemeenten de cijfers van de jaarrekening 2012 in de databank hebben). De rekeningen van de gemeenten (nog opgesteld volgens het oude NGB-schema) zijn omgezet naar BBC-terminologie. Er wordt vergeleken tussen 2 periodes van 6 jaar (2007-2012 en 2014-2019). De cijfers voor het jaar 2013 zijn niet vermeld: enerzijds zijn de rekeningen voor dit jaar nog niet beschikbaar, anderzijds heeft de grote meerderheid van de gemeenten nog gebudgetteerd in het “oude” NGB-systeem.
2/13
3. Budgetcijfers (ramingen) zijn geen rekeningcijfers (realisaties) Een analyse maken van de financiële toestand van de Vlaamse gemeenten op basis van budgetcijfers moet met de nodige omzichtigheid gebeuren: -
Het gaat om ramingen van inkomsten en uitgaven, waardoor er steeds een zekere marge van onzekerheid is. Bovendien vereist BBC een planningshorizon van zes jaar. Deze lange termijn vergroot de onzekerheid over de ramingen.
De volgende tabel geeft, ter illustratie, de geconstateerde verschillen tussen de budget- en rekeningcijfers uit het verleden (voor wat betreft de gewone dienst of de exploitatie; niet voor wat betreft de investeringen, waar de afwijkingen vaak nog groter zijn). De cijfers zijn in miljoenen euro’s. De gerealiseerde cijfers zijn vaak beter (meer ontvangen dan geraamd, minder uitgegeven dan geraamd) dat de budgetcijfers.
Begrotingscijfers Eigen boekjaar
Rekeningcijfers Algemeen resultaat
Eigen boekjaar
Algemeen resultaat
2004
-43
537
673
1.635
2005
-108
543
697
1.739
2006
-37
659
604
2.014
2007
-173
857
440
2.021
2008
-124
907
656
2.305
2009
-145
1.086
616
2.482
2010
-83
1.188
276
1.834
2011
-274
782
-17
1.145
3/13
4. Meerjarenplannen 2014 – 2019, economisch bekeken 4.1. Exploitatie 4.1.1. Exploitatie-uitgaven De geraamde exploitatie-uitgaven stijgen van 8,9 miljard euro in 2014 tot 9,4 miljard in 2019. Dat is een gemiddelde stijging met 1,2% per jaar, wat vergelijkbaar is met het huidige inflatiecijfer. In de periode 2007-2012 bedroeg de gemiddelde jaarlijkse stijging 3,9%. Onderstaande grafiek toont deze algemene evolutie (rekeningcijfers tot en met 2012, ramingen vanaf 2014):
a. Bezoldigingen De uitgaven voor bezoldigingen, sociale lasten en pensioenen hebben het grootste aandeel in de exploitatie-uitgaven, namelijk 44%. Ze stijgen van 3,871 miljard euro in 2014 tot 4,117 miljard in 2019. Dat is een gemiddelde stijging met slechts 1,24% per jaar (in de periode 2007-2012 was dat nog 3,64%). De personeelsuitgaven willen de gemeentebesturen onder controle blijven houden, ondanks het feit dat de pensioenuitgaven de komende jaren (sterk) zullen stijgen. 40% van de personeelsuitgaven zijn bestemd voor de vaste personeelsleden, 33% voor de contractuele personeelsleden en 16% voor het onderwijzend personeel.1 Omdat niet alle besturen de registratie van deze uitgaven voldoende uitsplitsen over de onderscheiden algemene rekeningen, is het niet mogelijk om de evolutie van de bruto bezoldigingen en de patronale bijdragen voor onder meer de pensioenen afzonderlijk op te volgen. b. Toegestane werkingssubsidies De toegestane werkingssubsidies vormen de tweede belangrijkste groep in de exploitatie-uitgaven, gemiddeld 32%. Deze uitgaven stijgen van 2,810 miljard euro in 2014 naar 3,091 miljard in 2019 of 1
Het (kleine) saldo zijn de uitgaven voor het politieke personeel.
4/13
een gemiddelde jaarlijkse stijging van 1,9% (in 2007-2012 was er een gemiddelde jaarlijkse toename van 5%). Binnen deze groep zijn de bijdragen aan de politiezones het grootst en deze stijgen ook het snelst, namelijk met gemiddeld 3,2% per jaar. De bijdragen voor de OCMW zijn bijna even groot als die voor de politiezones maar ze stijgen minder snel, namelijk met gemiddeld 2,1% per jaar. De bijdragen aan de politiezones en de OCMW, naast de pensioenuitgaven, blijven dus zwaar wegen op gemeentelijke budgetten. Het zijn de belangrijkste federale kostendrijvers voor de gemeentebesturen. De overige toegestane werkingssubsidies bedragen meer dan een derde van de toegestane werkingssubsidies. Waarschijnlijk maken de bijdragen aan de autonome gemeentebedrijven hiervan een belangrijk onderdeel uit. Omdat de besturen bij de registratie van hun ramingen echter onvoldoende gebruik gemaakt hebben van de economische sectorcodes2, kunnen we hierover nog geen concrete cijfers geven. c. Goederen en diensten (werkingskosten) De uitgaven voor goederen en diensten zijn de derde groep in de exploitatie-uitgaven met gemiddeld 19%. Deze uitgaven blijven constant op ongeveer 1,75 miljard euro. In de periode 2007-2012 stegen deze nog met gemiddeld 4,76% per jaar. d. Financiële uitgaven De financiële uitgaven bestaan voor het grootste deel uit de intresten die de besturen betalen op opgenomen leningen. Ze blijven constant op ongeveer 340 miljoen euro en beslaan slechts 3,6% van de exploitatie-uitgaven.
4.1.2. Exploitatieontvangsten
2
De economische sectorcode geeft bij elke registratie in de budgettaire boekhouding (dus ook bij de ramingen) aan wie economische tegenpartij is van de transactie, vb. een eigen AGB, een ander AGB, een eigen EVA, …
5/13
De geraamde exploitatieontvangsten stijgen van 9,6 miljard euro in 2014 tot 10,4 miljard in 2019. Dat is een gemiddelde stijging met 1,6% per jaar, dus meer dan de exploitatie-uitgaven. In de periode 2007-2012 bedroeg die stijging van de exploitatie-ontvangsten jaarlijks gemiddeld 1,51%. De dotatie vanuit het Gemeentefonds, de opcentiemen op de onroerende voorheffing (OOV) en de aanvullende personenbelasting (APB) maken samen 67% van de exploitatieontvangsten uit. De ontvangsten uit de werking (retributies) en de financiële ontvangsten (o.a. dividenden) zorgen gemiddeld respectievelijk voor slechts 6% (623 miljoen euro) en 4% (413 miljoen euro) van de exploitatieontvangsten. a. Fiscale ontvangsten De fiscale ontvangsten zorgen voor het grootste gedeelte van de exploitatieontvangsten, namelijk 50%. Ze stijgen van 4,822 miljard euro in 2014 tot 5,200 miljard in 2019. Dat is een gemiddelde stijging met slechts 1,5% per jaar. We moeten deze evolutie wel relativeren want de ontvangsten voor de aanvullende personenbelasting (APB) zijn in 2014 met ongeveer 200 miljoen euro hoger dan normaal door de vertraagde inkohiering in 2013. Zonder deze vertekening zou de stijging gemiddeld ongeveer 2,4% per jaar bedragen. In de periode 2007-2012 was dat 2,45%. Binnen de fiscale ontvangsten zijn de OOV en de APB de belangrijkste ontvangsten. Deze omvatten respectievelijk 44% en 40% van de fiscale ontvangsten of respectievelijk 22% en 20% van de totale exploitatieontvangsten. b. Werkingssubsidies De werkingssubsidies vormen de tweede belangrijkste groep in de exploitatieontvangsten, gemiddeld 38%. Deze ontvangsten stijgen van 3,64 miljard euro in 2014 naar 4,05 miljard in 2019 of een gemiddelde jaarlijkse stijging van 2,2%. In de periode 2007-2012 was dat 1,62%. Het aandeel van de gemeenten in het Gemeentefonds evolueert van 2,15 miljard euro in 2014 naar 2,55 miljard euro in 2019 of een gemiddelde stijging 3,41%. Dat deze evolutie lager ligt dan de geplande stijging van 3,5% heeft meerdere oorzaken. Vooreerst wordt op deze rubriek niet alleen het Gemeentefonds zelf maar ook de aanvullende dotatie (de zogenaamde ELIA-compensatie) geboekt die constant blijft. Daarnaast beslissen de besturen zelf welk deel van het Gemeentefonds rechtsreeks aan het OCMW wordt toegewezen. Tenslotte stellen we vast dat sommige besturen deze rekeningnummers niet altijd op de correcte wijze gebruiken. De specifieke werkingssubsidies blijven ongeveer gelijk op jaarlijks gemiddeld 1,3 miljard euro (nadat ze in de periode 2007-2012 een gemiddelde jaarlijkse daling van 1,55% kenden).
4.1.3. Exploitatiesaldo Het exploitatiesaldo stijgt van 763 miljoen euro in 2014 tot 1,005 miljard in 2019. Het evolueert van 7,9% van de exploitatieontvangsten in 2014 tot 9,6% in 2019. Dit saldo wordt door de gemeenten hoofdzakelijk gebruikt voor de aflossing van hun leningen.
6/13
4.2. Investeringen 4.2.1. Investeringsuitgaven De investeringsuitgaven voor de volledige periode 2014-2019 bedragen 10,5 miljard euro. Voor de 293 besturen waarvan we ook de jaarrekeningcijfers voor 2012 al hebben bedraagt het totaal van de (gerealiseerde) investeringsuitgaven gedurende de periode 2007-2012 10,7 miljard euro; voor de periode 2014-2019 bedragen de (geplande) investeringsuitgaven 10,2 miljard euro. Dat is een daling van 5%. De spreiding over de verschillende jaren stemt evenwel niet overeen met de klassieke investeringscyclus van de lokale besturen. Normaal zijn de investeringsuitgaven in het begin van de legislatuur laag en stijgen ze naar het einde van de legislatuur. In de huidige meerjarenplannen ligt het zwaartepunt met 2,82 miljard euro evenwel in 2014 om dan geleidelijk aan te dalen naar 898 miljoen euro in 2019. Onderstaande grafiek toont dat duidelijk (rekeningcijfers tot 2012, ramingen vanaf 2014, 2013 open gelaten):
Investeringen 3.000.000.000 2.500.000.000 2.000.000.000 1.500.000.000 1.000.000.000 500.000.000 0 -500.000.000
2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017 2018 2019
-1.000.000.000 -1.500.000.000 -2.000.000.000 -2.500.000.000 Uitgaven
Ontvangsten
Saldo
De opvallende concentratie van de investeringen in het begin van de bestuursperiode valt op. Toch kan niet gezegd worden dat de planning van de investeringen weinig realistisch zou zijn: dat lijkt enkel te gelden voor de timing, want het volume over de periode van het meerjarenplan is niet fundamenteel verschillend van de voorgaande lokale bestuursperiode. Wat de aard van de investeringen betreft: 83% van de investeringsuitgaven hebben betrekking op investeringen in materiële vaste activa (gronden, gebouwen, wegen, …) en 13% op toegestane investeringssubsidies aan andere entiteiten (OCMW, besturen van de eredienst, politiezones…).
7/13
4.2.2. Investeringsontvangsten De investeringsuitgaven worden voor 19% gefinancierd door ontvangen investeringssubsidies (1,96 miljard euro voor de volledige periode) en voor 13% door verkoop van activa (1,39 miljard euro).
4.2.3. Investeringssaldo Het investeringssaldo voor de volledige periode 2014-2019 bedraagt 7,1 miljard. Hiervoor nemen de gemeenten in deze periode voor ongeveer 5,5 miljard nieuwe leningen op. Voor het saldo (ongeveer 1,6 miljard euro) doen de gemeenten een beroep op de reserves uit het verleden. Aangezien het saldo van de exploitatie bijna integraal dient voor de aflossing van de bestaande en nieuwe leningen, kunnen de gemeenten geen investeringen rechtstreeks met het exploitatiesaldo financieren.
4.3. De resultaten De lokale besturen moeten volgens de BBC 2 normen respecteren: een jaarlijks evenwicht op kasbasis en een positieve autofinancieringsmarge minstens op het einde van de planningsperiode. Het gecumuleerd budgettair resultaat (het budgettair resultaat van het boekjaar vermeerderd met het resultaat van het verleden) vermindert met ongeveer 1,2 miljard euro in de periode 2014-2019. Dit betekent dat de gemeenten voor dit bedrag hun investeringen hebben gefinancierd met hun reserves uit het verleden. De autofinancieringsmarge – AFM (of het verschil tussen de exploitatie-ontvangsten en de exploitatie-uitgaven inclusief de leningslasten) stijgt van 91 miljoen euro in 2014 naar 237 miljoen euro in 2019. Deze “marge” kunnen de besturen gebruiken voor het financieren van hun investeringen, ofwel rechtstreeks ofwel via het aangaan van extra leningen waarbij die marge dan gebruikt wordt voor de aflossing. Op 3 besturen na (Herentals, Brecht en Kalmthout) waarvan het meerjarenplan is geschorst voldoen de gemeentebesturen aan de evenwichtscriteria die de BBC-regels opleggen (positief resultaat op kasbasis voor elk jaar en een positieve autofinancieringsmarge in 2019). Bij dit resultaat moeten de volgende kanttekeningen worden gemaakt: -
-
In 2014 hebben 103 gemeenten een negatieve AFM en in 2015 is dat voor 112 het geval. Zelfs in 2018 zijn er nog 62 gemeenten met een negatieve AFM die dus pas op het einde van de planningsperiode een duurzaam evenwicht bereiken (en die tot dan teren op hun reserves); De AFM ligt in algemene termen heel wat lager dan in de vorige bestuursperiode. Ter illustratie: in 2009 bedroeg de som van de autofinancieringsmarges van de gemeenten nog 858,6 miljoen euro. Voor de besturen waarvoor die vergelijking al gemaakt kan worden, bedroeg de gemiddelde jaarlijkse AFM gedurende de periode 2007-2012 654,5 miljoen euro. De geraamde gemiddelde AFM voor de periode die voor ons ligt (2014-2019) bedraagt 101,5 miljoen euro.
8/13
5. Meerjarenplannen 2014 – 2019, functioneel bekeken 5.1. Werkwijze De meerjarenplannen van de gemeenten bevatten niet alleen economische informatie. De geraamde ontvangsten en uitgaven zijn ook functioneel ingedeeld, d.w.z. volgens het onderwerp waarop ze betrekking hebben (vb. onderwijs, mobiliteit, etc.). Die functionele indeling is in de BBC-regels gestandaardiseerd op het niveau van “beleidsvelden”. Het staat de besturen vrij om die beleidsvelden te combineren in “beleidsdomeinen”. Voor onze analyses gebruiken wij ook een indeling van beleidsvelden in 10 “beleidsdomeinen” (de hoofdgroepen in het ministerieel besluit), maar de lokale besturen zijn geenszins verplicht om diezelfde indeling te hanteren. De “beleidsdomeinen” die wij hier presenteren zijn dan ook veelal niet terug te vinden in de beleidsrapporten van een individueel bestuur. De 10 “beleidsdomeinen” in deze analyse zijn de volgende: algemene financiering o bevat onder meer de algemene subsidies, fiscale en financiële aangelegenheden en openbare schuld algemeen bestuur o bevat onder meer de politieke organen, de algemene diensten, de administratieve dienstverlening en hulp aan het buitenland zich verplaatsen en mobiliteit o bevat onder meer de wegen, het openbaar vervoer, parkeren natuur en milieubeheer o bevat onder meer het afval- en materialen- en waterbeheer, de vermindering van de milieuverontreiniging, de bescherming van biodiversiteit , landschappen en bodem veiligheidszorg o bevat onder meer de politiezones en de brandweer(-zones), de civiele bescherming en hulpdiensten, bestuurlijke preventie (GAS) ondernemen en werken o bevat onder meer de handel en middenstand, nijverheid, toerisme, land-, tuin- & bosbouw en de werkgelegenheid wonen en ruimtelijke ordening o bevat onder meer ruimtelijke ordening, gebiedsontwikkeling, woonbeleid, nutsvoorzieningen (water, elektriciteit, gas), straatverlichting en de groene ruimte cultuur en vrije tijd o bevat onder meer kunst en cultuur, sport, jeugd en erediensten leren en onderwijs zorg en opvang o bevat onder meer sociaal beleid, sociale huisvesting, gezin en kinderen, ouderenzorg, begraafplaatsen en crematoria
Om de cijfers te kunnen vergelijken met het verleden wordt hier niet gewerkt met alle beschikbare meerjarenplannen, maar enkel met die van de gemeenten waarvoor we ook de jaarrekeningen ter beschikking hadden op het moment dat deze analyse werd opgemaakt (in concreto 289 besturen).
5.2. Exploitatie Wat de exploitatie-uitgaven betreft gaan de meeste uitgaven naar het beleidsdomein algemeen bestuur (22,4%), terwijl dat in de periode 2007-2012 slechts goed was voor 18,9%. Daarvan nemen vooral de “overige algemene diensten” een belangrijk deel in. Dat lijkt erop te wijzen dat heel wat
9/13
besturen sommige uitgaven ten onrechte niet meer toewijzen aan de specifieke beleidsvelden maar centraliseren bij de overige algemene diensten. Voor het overige gaat een groot deel van de uitgaven nog naar de beleidsdomeinen veiligheidszorg (15,8%), zorg en opvang (14,5%), cultuur en vrije tijd (12,9%), leren en onderwijs (10,5%) en natuur en milieubeheer (8,1%). De exploitatie-uitgaven stijgen het snelst bij het beleidsdomein veiligheidszorg (gemiddeld 2,2% per jaar), maar die stijging is minder sterk dan in de periode 2007-2012 (5% per jaar). Ook voor de beleidsdomeinen zorg en opvang (1,7%) en leren en onderwijs (1,4%) ligt de jaarlijks stijging hoger dan de globale stijging (1,2%).
5.3. Investeringen De meeste investeringsuitgaven gaan naar de beleidsdomeinen zich verplaatsen en mobiliteit (35%), cultuur en vrije tijd (17%) en algemeen bestuur (14%). In de periode 2007-2012 ging slechts 24% naar het beleidsdomein zich verplaatsen en mobiliteit, 18% naar cultuur en vrije tijd en slechts 9% naar algemeen bestuur. Ook voor de investeringen zien we dus een verschuiving van de specifieke beleidsvelden naar de overige algemene diensten.
10/13
5.4. Andere ontvangsten en uitgaven 94,3% van de andere ontvangsten bevinden zich in het beleidsdomein algemene financiering. Dat is logisch want het grootste deel van de andere ontvangsten bestaat uit op te nemen leningen. Hetzelfde stellen we vast aan uitgavenzijde, waar de aflossingen van de leningen het grootste deel van de andere uitgaven uitmaken. Het beleidsdomein algemene financiering is daardoor goed voor 97,2% van de andere uitgaven.
5.5. Totalen Voor de analyse van de totale uitgaven brengen we enkel de transacties voor exploitatie en investeringen in rekening en maken we abstractie van de andere ontvangsten en uitgaven. Die laatste hebben immers hoofdzakelijk betrekking op het opnemen en aflossen van leningen. We stellen dan vast dat 24,9% van de uitgaven besteed wordt aan overhead (algemene financiering en algemeen bestuur). 75,1% wordt dus besteed aan de eigenlijke dienstverlening. Het grootste deel hiervan gaat naar de beleidsdomeinen veiligheidszorg (13,7%), cultuur en vrije tijd (13,5%) en zorg en opvang (12,9%). Daarnaast gaat er ook nog een belangrijk deel naar de beleidsdomeinen leren en onderwijs (9,9%), zich verplaatsen en mobiliteit (9,5%) en natuur en milieubeheer (8,3%). De kleinste sectoren zijn de beleidsdomeinen wonen en ruimtelijke ordening (5,8%) en ondernemen en werken (1,6%).
11/13
12/13
6. Conclusies
De financiën van de Vlaamse gemeenten staan onder druk. Dit blijkt ook uit de meerjarenplannen 2014-2019 van de gemeenten (ook al moet voorzichtig worden omgesprongen met ramingen). Op basis van de meerjarenplannen van de gemeenten kan worden geconcludeerd dat de financiën van de Vlaamse gemeenten in hun algemeenheid duurzaam in evenwicht zijn. Op 3 besturen na waarvan het meerjarenplan door de gouverneur is geschorst (Herentals, Brecht en Kalmthout) hebben alle gemeenten een positieve autofinancieringsmarge in 2019 (en dus een duurzaam structureel evenwicht). Toch moet de situatie goed worden opgevolgd en moeten de gemeenten een strikt budgettair beleid blijven voeren: -
62 gemeenten halen pas in 2019 een positieve autofinancieringsmarge (teren ondertussen in op reserves). De AFM voor de komende periode (2014-2019) is veel lager dan de vorige periode (2007-2012) met name gemiddeld 100 miljoen euro tegenover gemiddeld 650 miljoen euro.
In algemene termen wordt dit duurzame evenwicht bekomen zonder : -
-
-
zonder dat sprake is van een drastische belastingverhogingen; o 29 gemeenten verhogen in 2014 licht de APB ten opzichte van 2013. De gemiddelde APB stijgt van 7,21% naar 7,27% o 57 gemeenten verhogen de OOV. De gemiddelde OOV stijgt van 1355 naar 1393 zonder dat zwaar wordt ingeboet op (geplande) investeringsuitgaven die, bekeken op de totale periode, minder zullen dalen dan gevreesd (min 5%). Uiteraard is hier geen rekening gehouden met investeringen verricht door autonome gemeentebedrijven. maar vooral door efficiëntie-oefeningen, hetgeen blijkt uit de beperkte stijging van de personeels- en de werkingskosten. In tegenstelling tot de voorgaande periode, waar de gemiddelde jaarlijkse stijging van de exploitatie-uitgaven (3,9%) groter was dan de gemiddelde jaarlijkse stijging van de exploitatie-ontvangsten (1,5%) zou dit in de komende periode precies het omgekeerde zijn. Gemiddelde stijging per jaar van de exploitatie-uitgaven met 1,2%, van de exploitatie-ontvangsten met 1,6%.
Het Vlaams gemeentefonds, dat sinds 2002 jaarlijks met 3,5% stijgt, blijft een belangrijke inkomstenbron voor de gemeenten, samen met de APB en de OOV. Ondanks de stijgende pensioenkosten blijft de personeelskost onder controle. De politie-dotatie blijft daarentegen bovengemiddeld hoog. Zowel pensioenen als de politie-dotatie zijn federale kostendrijvers.
13/13