Woordsoorten Nederlands
Aanwijzend voornaamwoord
Onderschikkend voegwoord
Betrekkelijk voornaamwoord
Persoonlijk voornaamwoord
Bezittelijk voornaamwoord
Tegenwoordig deelwoord
Bijvoeglijk gebruikt werkwoord
Telwoord
Bijvoeglijk naamwoord
Vervoegd werkwoord
Bijwoord
Voltooid deelwoord
Bijzin
Voorzetsel
Hoofdzin
Vragend voornaamwoord
Hulpwerkwoord
Wederkerend voornaamwoord
Koppelwerkwoord
Werkwoord
Lidwoord
Zelfstandig werkwoord
Nevenschikkend voegwoord
Zelfstandig naamwoord
Onbepaald voornaamwoord
Terug
Aanwijzend voornaamwoord Staat meestal voor het zelfstandige naamwoord; soms ook los. - deze, die, dit ,dat dergelijke, zulke, zo'n Deze man heeft dit gedaan. Betrekkelijk voornaamwoord Heeft meestal betrekking op wat eerder genoemd werd. - dat, die, wie, wat Het boek dat daar ligt. De vrouw aan wie je het verteld hebt.
Bezittelijk voornaamwoord Elk persoonlijk voornaamwoord kent ook een bezitsvariant, de bezittelijke voornaamwoorden. - mijn, jouw, zijn, haar, ons, uw, jullie Jouw fiets staat nog in haar schuur. Bijvoeglijk gebruikt werkwoord Het werkwoord kan ook als een bijvoeglijk naamwoord of bijvoeglijke bepaling worden gebruikt. Gistermiddag verpraatten wij onze tijd. De verprate tijd. Is dit huis goed verzekerd? Het verzekerde huis. Aygül heeft de kip lekker gaar gebraden. De gebraden kip. Bijvoeglijk naamwoord Het bijvoeglijk naamwoord voegt letterlijk iets bij een zelfstandig naamwoord. De zwarte sportwagen. Een duur diner. Ook werkwoorden kunnen als bijvoeglijk naamwoord optreden. Het verkochte boek. De gekopieerde cd. Kortom, zonder een zelfstandig naamwoord is er dus geen bijvoeglijk naamwoord
Terug
Bijwoord Het bijwoord kun je zien als een restpost: de 'overgebleven' woorden. Wat benoemen we als bijwoorden? losse woorden: misschien, vandaag, graag, niet, wel, hier, toen. woorden die iets zeggen van een werkwoord: hij reed hard, zij fluisterde zachtjes, voorzichtig vroeg ik iets. woorden die iets zeggen van een bijvoeglijk naamwoord: een heel dure jas; een tamelijk saaie dag. Er zijn twee soorten bijwoorden die veel voorkomen en waarvan het handig is als je die snel herkent: De bijwoorden die betrekking hebben op tijd: morgen, straks, toen, jaarlijks, wekelijks, gisteren, etc. De bijwoorden die duiden op een plaats: hier, daar, overal, ginds, etc. Let op! Deze auto rijdt langzaam. (bijwoord, want het zegt iets van een werkwoord)) Dit is een langzame auto. (bijvoeglijk naamwoord, want het zegt iets van een zelfstandig naamwoord) Dit is een mooie danseres. (bijvoeglijk naamwoord, want het zegt iets van een zelfstandig naamwoord) Zij danst mooi. (bijwoord, want het zegt iets van een werkwoord)
Bijzin Kenmerken van de bijzin: kan niet zelfstandig bestaan; het onderwerp en de persoonvorm staan niet naast elkaar (en indien wel, dan kun je er een woord tussen plaatsen, bijvoorbeeld het woord 'wel'). Hoofdzin Kenmerken van de hoofdzin: kan zelfstandig bestaan; het onderwerp en de persoonvorm staan naast elkaar.
Terug
Hulpwerkwoord Hulpwerkwoorden helpen zelfstandige werkwoorden. Het is een grote maar afgebakende groep. Veel voorkomende zijn: hebben, zijn, worden, kunnen, mogen, zullen, willen, moeten, laten, durven, gaan, staan, zitten. De oude man heeft in het park gewandeld. De oude man kan in het park wandelen. De oude man moet in het park kunnen wandelen. De oude man zal in het park gaan wandelen. De oude man durft in het park te gaan wandelen. Je ziet dat in één zin ook twee hulpwerkwoorden kunnen voorkomen. Koppelwerkwoord Het koppelwerkwoord 'koppelt' het naamwoordelijk deel van het gezegde aan het onderwerp. De belangrijkste koppelwerkwoorden: zijn, worden, blijven, blijken, schijnen, lijken. Van grammaticaoefeningen word je scherper. Lidwoord We kennen drie lidwoorden: de, het, een. de: Bepaald lidwoord. Staat voor mannelijke en vrouwelijke zelfstandige naamwoorden en voor meervouden (de bank (m), de periode (v), de boeken (meervoud)). het: Bepaald lidwoord. Staat voor onzijdige woorden (het voorbeeld, het boek). een: Onbepaald lidwoord. Kan voor alle zelfstandige naamwoorden staan (een boek, een periode, een bank). Nevenschikkend voegwoord Het voegwoord voegt letterlijk twee zinnen of zinsdelen aan elkaar. Nevenschikkende voegwoorden verbinden gelijkwaardige zinnen; meestal hoofdzinnen, soms twee bijzinnen. De belangrijkste nevenschikkende voegwoorden: en, want, maar, echter, dus, noch, of. Vanmiddag ga ik naar de bakker en daarna wil ik lunchen. Ik zal je ook dit keer helpen maar jij mag ook wel eens wat voor een ander doen. Onbepaald voornaamwoord Terug
Onbepaalde voornaamwoorden duiden op iets wat vaag is; het is onbepaald wat het is. - alles, iets, niets, iemand, niemand, elk, ieder, men Niemand is in staat alles tegelijk te doen. Men heeft dit keer in elk geval terechte kritiek. Onderschikkend voegwoord Het onderschikkend voegwoord verbindt een hoofdzin met een bijzin. De belangrijkste onderschikkende voegwoorden: als, omdat, aangezien, dat, of, doordat, hoewel, mits, evenals, naarmate, wanneer, zoals, indien, terwijl, daar, alsof, tenzij. Vanmiddag ga ik naar de bakker omdat ik daarna wil lunchen. Ik zal je ook dit keer helpen hoewel jij ook wel eens wat voor een ander mag doen. Persoonlijk voornaamwoord Persoonlijk voornaamwoord als onderwerp: ik jij / je / u hij / zij / het wij / we u / jullie zij / ze Ik heb dat gedaan. Persoonlijk voornaamwoord als (lijdend, meewerkend of voorzetsel-) voorwerp: me / mij jou / je / u hem / haar ons u / jullie hen / hun / ze Kun je me dat geven? Tegenwoordig deelwoord Is net als het voltooid deelwoord in feite geen woordsoort. Met een tegenwoordig deelwoord druk je uit dat er twee dingen tegelijk gebeuren. Het eindigt altijd op 'nd(e)'. Druk telefonerend fietste zij langs de gracht. Een banaan etend tikte hij snel een memo.
Telwoord Telwoorden benoemen een getal of nummer. We kennen vier soorten telwoorden. Terug
Bepaald hoofdtelwoord: één, drie, acht, honderd. Bepaald rangtelwoord: eerste, derde, achtste, honderdste. Onbepaald hoofdtelwoord: enkele, sommige, diverse, vele, weinig. Onbepaald rangtelwoord: laatste, zoveelste, hoeveelste Vervoegd werkwoord Een vervoegd werkwoord is elk werkwoord in de zin dat geen infinitief (heel werkwoord) of voltooid deelwoord is. Joost loopt graag hard. De oude man kan in het park wandelen. Zij fietsten gisteren door het park. Zult u nog een keer terugkomen? Ik houd niet van lasagne.
Voltooid deelwoord Het voltooid deelwoord is eigenlijk geen woordsoort. Het geeft aan in welke tijd een woord staat: de voltooide tijd. De vogel is gevlogen. (vliegen) Deze noten zijn gebrand. (branden) Ik heb haar op een dag in mei ontmoet. (ontmoeten) Wij hadden hem hier over bericht. (berichten) De omstandigheden werden verzacht. (verzachten)
Voorzetsel Voorzetsels hebben meestal een ruimtelijke functie: Voor de toren. Naast de bioscoop. Tussen de schuifdeuren. Onder de dekens. Maar ze kunnen ook een figuurlijke functie hebben: Ik verlang naar haar komst. Ik zie op tegen de toets.
Terug
Vragend voornaamwoord Er zijn vier vragen voornaamwoorden. - wie, wat, welke, wat voor een Wie heeft de klok horen luiden? Wat voor een klepel hangt er in
Wederkerend voornaamwoord Sommige werkwoorden hebben een wederkerend voornaamwoord. - zich vergissen, zich schamen, zich verslapen, zich uitrekken, etc. Ik ontwikkel me. Jij ontwikkelt je. Hij / zij ontwikkelt zich. U ontwikkelt u / zich. Wij ontwikkelen ons. Jullie ontwikkelen je. Zij ontwikkelen zich.
Werkwoord 1. Zelfstandig werkwoord Verreweg de meeste werkwoorden zijn zelfstandige werkwoorden. Zij kunnen optreden zonder de hulp van andere werkwoorden: wandelen, denken, dansen, drinken, slapen. De oude man wandelde in het park en dacht aan vroeger. 2. Hulpwerkwoord Hulpwerkwoorden helpen zelfstandige werkwoorden. Het is een grote maar afgebakende groep. Veel voorkomende zijn: hebben, zijn, worden, kunnen, mogen, zullen, willen, moeten, laten, durven, gaan, staan, zitten. De oude man heeft in het park gewandeld. De oude man kan in het park wandelen. De oude man moet in het park kunnen wandelen. De oude man zal in het park gaan wandelen. De oude man durft in het park te gaan wandelen. Je ziet dat in één zin ook twee hulpwerkwoorden kunnen voorkomen. 3. Voltooid deelwoord Het voltooid deelwoord is eigenlijk geen woordsoort. Het geeft aan in welke tijd een woord staat: de voltooide tijd. De vogel is gevlogen. (vliegen)
Terug
Zelfstandig naamwoord Het zelfstandig naamwoord heeft twee kenmerken: je kunt er een lidwoord voor zetten: de, het, een: het cadeau, de fiets, een watermolen; je kunt het (meestal) in het meervoud zetten: cadeaus, fietsen, watermolens. Er zijn ook afwijkende zelfstandige naamwoorden die je niet in het meervoud kunt zetten of waar je geen lidwoord voor kunt plaatsen: eigennamen: Janneke, Groningen, Vitesse, Philips, etc. rijst, plexiglas, aluminium, meel, etc.
Zelfstandig werkwoord Verreweg de meeste werkwoorden zijn zelfstandige werkwoorden. Zij kunnen optreden zonder de hulp van andere werkwoorden: wandelen, denken, dansen, drinken, slapen. De oude man wandelde in het park en dacht aan vroeger.
Terug