Tweede Kamer. (8taatibegrooting voor het di
jaar 1912.
2.
X.
10.)
15
Wat de opmerking betref! dat de door het Departement
Xdï HOOFDSTUK.
(2.
X.
10.)
M E M O R I E VAN ANTWOORD. (Ingezonden bij brief van 30 November 1911.)
Algemeene beschouwingen. Beleid des Ministers. Met erkentelijkheid nam ondergeteekende kennis van de waardeering door sommige leden uitgesproken voor het vele goede door het departement gedaan, met leedwezen van de medcdeeling dat zij meenden, te moeten opkomen tegen den geest van centralisatie en bureaucratie, welke naar hunne meening bij het Departement valt waar te nemen. De ondergeteekende meent dat hetgeen tot steun van dit bezwaar werd aangevoerd geen grond geeft voor deze ernstige bedenking. Opgemerkt wordt, dat ondergeteekende te zeer geneigd scheen om door toekenning van subsidies en aanstelling van Rijksambtenaren zich op velerlei gebied een grooten invloed op den gang van zaken te verzekeren. Ondergeteekende kan verklaren dat deze bedenking z. i. ten eenenmale feitelijken grond mist. Door hem is geen enkele maal een subsidie toegekend dan op grond van daartoe tot hem gerichte aanvragen, de subsidies door hem bevorderd hebben voorts altijd ten doel om te trachten het belang dat door degenen, die het subsidie aanvroegen, werd voorgestaan, te dienen door hen in staat te stellen krachtig voor het belang op te treden. Dit sluit niet uit, dat bij en na de toekenning van het subsidie toezicht werd gehouden op de besteding der gelden, een toezicht, waarvan hij zich vleit dat het, waar het door deskundigen uitgeoefend werd, meermalen heeft geleid om het belang op meer doeltreffende wijze te doen behartigen. Wat de benoeming van Rijksambtenaren betreft is hij zich niet bewust dat ambtenaren werden benoemd voor een ander doel dan om te vervullen de taak, die aan dit Departement, met medewerking van de wetgevende macht bij begrootingsen andere wetten, is opgedragen. Deze taak is zoo breed en veel omvattend, dat de verleiding om buiten eigen terrein te gaan al zeer gering is. Dat subsidies zooveel mogelijk een tijdelijk karakter moeten dragen kan worden toegegeven, indien maar verstaan wordt dat een aantal belangen in afzienbaren tijd slechts dan behoorlijke behartiging zullen kunnen ontvangen, indien het Rijk gelden beschikbaar stelt in den vorm van subsidies, of wel de taak door eigen ambtenaren laat verrichen. Men moet niet vergeten dat belanghebbenden volstrekt niet altijd uit eigen middelen in deze behoefte kunnen voorzien en dat degenen, die den arbeid aanvatten en daarvoor subsidie ontvangen, volstrekt niet altijd in de eerste plaats zijn belanghebbenden, maar zeer dikwijls belangstellende personen, die hun tijd en hun kracht beschikbaar willen stellen ten einde het algemeen belang te dienen. De ondergeteekende meent dan ook dat, indien op dezen grond gesproken moet worden van centralisatie en bureaucratie, deze woorden de beteekenis niet kunnen hebben die daaraan gewoonlijk wordt toegekend. Handelingen der Staten-Generaal. Bijlagen. 1911—1912.
verleende steun ook op het gebied van den landbouw, meer ten goede komt aan de ondernemers dan aan den arbeider moge worden geantwoord, dat in de eerste plaats deze tegen-
stelling niet geheel en al juist is, omdat hetgeen aan de onder* nemen ten goede komt hen in staat, stelt om aan hun arbeiders werk te verschaffen, en dat daardoor op zeer gezonde wijze, ook de belangen van de landarbeiders worden bevorderd. Maar ook afgezien hiervan is de opmerking niet juist. Het ligt voor de hand dat hetgeen gedaan wordt ter bevordering van een goede techniek in den landbouw, in de eerste plaats de ondernemers raakt, maar daarnaast is op het gebied van het landbouwcrediet en van het landbouwonderwijs menige maatregel genomen die ook onmiddellijk aan de arbeiders ten goede komt. Bovendien mag hier worden verwezen, zooals trouwens reeds in het verslat,' door leden gedaan werd, op het wetsontwerp betreffende grondverstrekking aan landarbeiders, dat naar de ondergeteekende vertrouwt, weldra do Kamer zal kunnen bereiken. De ondergeteekende is dankbaar voor de tegenspraak die dit bezwaar in het rapport op zoo juiste gronden vond. Wat den wensen betreft dat ondergeteekende in overleg met zijn Ambtgenoot van Binnenlandsche Zaken zou medewerken tot verscherping van de Leerplichtwet ook ten opzichte van het herhalingsonderwijs, moge worden opgemerkt, dat daartoe de medewerking van zijn Departement niet wordt gevorderd. In het Voorloopig Verslag wordt geklaagd over opdrijving van uitgaven en gebrek aan zuinigheid en verscheidene leden oordeelden dat deze klachten, die ook reeds in vorige jaren werden geuit, weinig indruk maken op ondergeteekende. daar de ingediende begrooting weder dwingt tot herhaling daarvan. De ondergeteekende zou zijnerzijds in bescheidenheid willen opmerken dat, gelijk inderdaad in vroegere Voorloonige Verslagen dergelijke klachten werden geuit, in vroegere Memoriën van Antwoord de klachten ook telkens zijn weerlegd, naar hij meent, op goede gronden. Hij kan ook nu niet toegeven, dat er sprake is van opdrijving van uitgaven of gebrek aan zuinigheid. Hij is zich te zeer bewust hoe jaar in, jaar uit, met de beschikbare middelen moet worden gewoekerd om te voldoen aan de behoeften, die zich van alle zijden opdringen en dat niet dan de ernstige overweging van de financieele toestand des Rijks hem heeft weerhouden om op onderscheidene punten krachtiger door te tasten. Hij moet dan ook verklaren dat naar zijne overtuiging de begrooting van dit departement hetzij dit door hom, dan wel door een ander wordt beheerd, indien 's Rijks middelen dit toelaten, in de eerstkomende jaren nog voortdurend zal stijgen indien de belangen, waarvan de behartiging aan dit departement is toevertrouwd, ontvangen de zorg die zij behoeven on waard zijn. Nadere beschouwing van het betoog, dat deze klacht in dit Voorloopig Verslag moet steunen, moge toonen hoezeer de indruk, dien men ontving een onjuiste was. Dat de thans ingediende begrooting ruim 2 millioen hooger is dan haar onmiddellijke voorgangster, mag met het oog op den flnancieelen toestand van 's Rijks schatkist zijn te betreuren, dit feit kan, naar de meening van ondergeteekende, hem toch nimmer als een bewijs van minder goed financieel beleid worden aangerekend, wanneer men daarbij in aanmerking neemt, dat, gelijk ook in het Voorloopig Verslag wordt herinnerd, hierin een bedrag is begrepen van f 1 834 000 voor het Staatsinijnbedrijf, waarvan 1 millioen 6 ton is te rangschikken onder de buitengewone uitgaven. De beweering, dat volgens de Memorie van Toelichting de stijging der uitgaven, voor andere onderwerpen dan het Staatsmijnbedrijf, zich zou btpaien tot de op bladz. 2 der Memorie van Antwoord vermelde posten, moet op een misverstand berusten. Nadat op bladz. 1 der Memorie van Toelichting is vermeld, dat het vermoedelijk accresder uitgaven f 2 050 237,50 zal bedragen, volgt eene opsomming van enkele posten, waardoor, volgens de bewoordingen dier Memorie, dit accres in hoofdzaak wordt veroorzaakt.
1(1
(Staaltbegrooting voor liet dienstjaar 1912.
Van een rorzwQgen van de rerfaooglng der kosten van bet Departement (Iete afdeellngj kan dus bezwaarlijk sprake zijn, te minder, waar alle verboogingen en verlagingen van artikelen ondel' «Ie aandacht der Kamer worden gebracht in dfii staat van vergelijking als bijlage l>ij de Memorie van Toelichting
gevoegd (bladz. 19 vlg.). De opmerking, dat in de Memorie van Toelichting is uitgegaan van de vorige begrooting, met Inbegrip van latere verhoogingen, is juist. Uit is echter niet geschied om op de Ingediende begrooting voor 1912 een gunstig licht te doen schijnen, doch vindt zijn oorzaak in de omstandigheid, dat, gelijk gebruikelijk is, ook in don uitgevverkten en toelichtenden staat onder de voor 1911 toegestane bedragen zijn opgenomen de bedragen, waarmede hij afzonderlijke wetten het oorspronkelijk toegestane bedrag is verhoogd. Dat de ontwcrp-begrooting voor 1912 met ruim 2 ton zou zijn ontlast door uitgaven, welke in dat ontwerp niet voorkomen, doch wel in de begrooting voor 1911, is niet geheel juist. Hot totaal der hierbedoelde uitgaven bedraagt f 162 000. Een dergelijk verschijnsel doet zich bij elke begrooting in meerdere of mindere mate voor. De juistheid der bewering, dat ten opzichte van de gratis verspreiding van geschriften van het Departement uitgaande en van de vertalingen daarvan, weinig zuinigheid wordt betracht, kan ondergeteekende niet toegeven. Voor graHs-verspreiding komen in aanmerking zoogenaamde vlugschriften, welke slechts uit enkele bladzijden bestaan, zoodat de kosten gering zijn. Al naar gelang van het aantal bladzijden varieert de prijs per stuk van deze vlugschriften van 3/io c e n ^ ^ot 3 cent. Zij worden voor land- en tuinbouwvereenigingen gratis verkrijgbaar gesteld ter verspreiding onder hare leden, waardoor zij zich op de hoogte kunnen stellen van hetgeen door het Kijk op land- en tuinbouwgebied wordt gedaan en van de wijze, waarop zij van deze Staatsbemoeiingen kunnen profiteeren. Wat de vertalingskosten betreft zij, onder verwijzing naar het medegedeelde in deze Memorie bij art. 126, de verzekering gegeven, dat ook te dezen opzichte de noodige zuinigheid wordt betracht. De opmerking betreffende art. 159 berust waarschijnlijk op een misverstand, ontstaan door het feit, dat verscheidene artjkelen in de begrooting voor 1911 een ander nummer hebben dan in de begrooting van 1910. Het is den ondergeteekende niet duidelijk welke de aanleiding kan zijn geweest de aandacht te vestigen op de overschrijving van f 900 op art. 51 dienst 1910, het eerste jaar der nieuwe Boterwet. Bij de aanstelling van den te Groningen geplaatsten adjunctinspecteur van den arbeid, op wien in het Yoorloopig Verslag wordt gedoeld, liet het zich niet aanzien, dat zijne bezigheden in verband met het onderzoek betreffende de waterverontreiniging door fabrieken, zijne aanwezigheid te Sappemeer zoo herhaaldelijk zouden vorderen, dat het i n ' s Rijks financieel belang zou zijn geweest hem de gemeente Sappemeer als standplaats aan te wijzen. Iste
AKÜEELING.
Bezoldiging Tan de ambtenaren van het Departement. Art. 2. Uit de aanteekeningen, voorkomende in de uitgewerkte en toelichtende staten met betrekking tot de ontwerpbegrootingen tot vaststelling van het Xde hoofdstuk der Staatsbegrooting voor 1910 en voor 1911 blijkt, dat voor het aanstellen van nieuw personeel in die jaren respectievelijk f 4100 (waaronder f 2000 voor afd. Handel) en f 2700 is aangevraagd. Voor 1912 wordt voor uitbreiding van personeel f 24< ><) noodig geacht. In genoemde drie jaren is derhalve gemiddeld f 8000 voor uitbreiding van nieuw personeel aangevraagd. Voor een Departement met een zoo uitgebreiden en zich nog
X.
10.)
steeds uithreideiiden werkkring als dat van ondergeteekende, kan bezwaarlijk worden .beweerd, dat door het besteden van genoemde som het aantal ambtenaren zoodanig woidt uitgebreid, dat het te talrijk mag worden genoemd in verband met
het te verrichten werk. Wat nu de stijging van bet artikel betreft moge nog het volgende worden opgemerkt. De vergelijking, waardoor die stijging geconstateerd wordt, is niet zuiver, waar. gelijk in het Voorloopig Verslag, een over 1910 uitgegeven bedrag, ad f 1 3 1 2 7 2 , wordt vergeleken met een voor 1911 toegestaan bedrag ad f 139 250, en een voor 1912 geraamd bedrag ad f146 337. Ten aanzien van het uitgegeven bedrag over 1910 zij medegedeeld, dat deze som niet uitmaakt de som der jaarwedden van de in dat jaar in dienst zijnde ambtenaren. Het aanstellen van nieuw personeel toch geschiedt niet, dan nadat overtuigend gebleken is. dat daaraan behoefte bestaat, — dit mede tot het wegnemen van den twijfel of de aangestelde ambtenaren op den duur noodig zullen zijn — en heeft in den loop van 1910 op verschillende tijdstippen plaats gehad, waardoor een niet onbelangrijk deel van het toegestaan bedrag over dat jaar niet werd uitgegeven. Voorts werd niet beschikt over een gedeelte der gelden voor 1910 toegestaan voor het toekennen van traktementsverhoogingen aan het in dienst zijnde personeel, doordat de daarvoor in aanmerking komende ambtenaren de hun toegedachte weddeverhoogingen niet met ingang van 1 Januari 1910 ontvingen. De door bovengenoemde omstandigheden over 1910 vrij gevallen gedeelten van jaarwedden komen echter tot de volle bedragen dier wedden ten laste van de begrooting van 1911 en die der volgende jaren. Wil men derhalve een juiste vergelijking maken tusschen de stüging van het bedrag van het artikel in de jaren 1910, 1911 en 1912, dan moet men uitgaan voor 1910 van het toegestane bedrag van f 135 700, voor 1911 van het toegestane bedrag ad f 139 250 en voor 1912 van het geraamde bedrag ad f 146 337. Bij het accres van 1911 op 1912 ad f7087 moet bovendien in het oog worden gehouden dat hierin is begrepen eene som van f 2000 voor bevordering van eerste klerken tot adjunctcommies met welk bedrag art. 3 is verminderd. Bureelbehoeften, enz. Art. 4. Ter voldoening aan den geuiten wensch volgt hieronder eene specificatie van het op dit artikel voor 1912 geraamde bedrag: Onderhoud en schoonhouden der gebouwen .
.
f
Aankoop en onderhoud van meubelen, alsmede verdere lokaalbehoeften Verwarming, verlichting, water en telefonen
7 500 3 500
.
6 000
Schrijf- en bureelbehoeften
5 000
Druk-, bind- en teekenwerk, alsmede vertalingskosten
8 500
Boekwerken, tijdschriften en nieuwsbladen .
.
2 500
Porti, telegrammen, intercommunale telefoongesprekken, vrachtloon en verdere uitgaven. . .
2 000
Totaal
. . .
f
35000
De opmerking, dat de uitgaven op dit artikel voortdurend en belangrijk zijn gestegen wordt niet bevestigd door onderstaand overzicht van de sedert de instelling van het Departement tot en met 1910 per dienstjaar gedane uitgaven van huishoudelijken aard:
(Staatsbegrooting voor het dienstjaar 1912.
2.
X.
10.)
17
nog niet geheel Is beëindigd, zal kunnen worden overwogen Dienstjaar.
Toelichtingen.
Bedrag.
of er termen aanwezig zijn om de opheffing dier rechten van Staatswege te bevorderen.
Het advies van de Staatscommissie roor den Landbouw 1900 1907
f
betreflende de wettelijke regeling der ruilverkaveling is ingekoinen.
44 527,785 48 144,44* (1) (1) Hierin zijn begrepen de kosten der vestiging van liet Hoofdgebouw van het Departement
in het perceel Princessegracbt
8 en van de inrichting van een gebouw voor de afdeeling Handel met daaraan verbonden openbare leeszaal en bibliotheek. 1908 1909
1910
86 816,88 88 969,245 (2) (2) Als voren van de inrichting van perceel Princessegracht 6a voor de afdeeling Arbeidersverzekering en het overbrengen der afdeeling Arbeid naar perceel Zwarteweg 77/78. 86864,10
Wordt hierbij voorts in het oog gebonden, dat niet alleen het aantal bureellokalen maar ook dat der ambtenaren en bedienden van het Departement sinds de instelling daarvan, waar het dienstbelang zulks vorderde, is vermeerderd, dan geeft naar het den ondergeteekende voorkomt, bovenstaand overzicht het bewijs, dat ten deze de gewenschte zuinigheid wordt betracht. Ilde
AFDEELING.
Koopvernletiirende gebreken. Het is van algemeene bekendheid, dat de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek betreffende vrijwaring «regens verborgen gebreken bij koopovereenkomsten bij den handel in paarden en vee aanleiding geven tot vele moeilijkheden en langdurige processen. Van de zijde van belanghebbenden is dan ook herhaaldelijk aangedrongen om door wettelijke regeling verbetering in den bestaanden toestand te brengen. Over de beste wijze, hoe zulks zou kunnen geschieden, zijn de deskundigen het echter niet eens. Dit heeft aanleiding gegeven, dat door de Maatschappij ter Bevordering der Veeartsen ij kunde in Nederland eene speciale commissie is benoemd tot het doen van voorstellen ter herziening dor thans geldende wettelijke bepalingen. Deze commissie heeft haar rapport ingediend en daaruit blijkt, dat er eene strooming bestaat om de kwestie der vrijwaring wegens verborgen gebreken op te lossen door het instellen van arbitragecommissies. Ook op het in Juni jl. te Venlo gehouden congres, waar deze quaestie werd behandeld» scheen men voor het stelsel van arbitragecommissies veel te voelen. Mocht blijken, dat deze wijze van handelen bij de belanghebbenden voldoende ingang vond, dan zou wetswijziging niet noodig zijn en zou de zaak buiten de Regeering om door belanghebbenden zelve geregeld kunnen worden. Voor het geval echter, dat het stelsel van arbitragecommissies niet aanbevelenswaardig mocht worden bevonden en wetswijziging dus noodig blijkt, verklaart ondergeteekende zich gaarne bereid te dezer zake met zijn Ambtgenoot van Justitie in overleg te treden.
Wetgeving betreffende den landbouw. De ondergeteekende meent ook thans niet te kunnen ingaan op de in het Voorloopig Verslag opgenomen beschouwingen aangaande het pachtwezen, aangezien, gelijk hem bekend is, de Staatscommissie voor den Landbouw het laatste gedeelte van hare taak in het volgende jaar denkt te beëindigen. Het ligt in zijn voornemen, de opnerkzaamheid dezer Commissie nog eens in het bijzonder te vestigen op de hier ter sprake gebrachte punten, en haar te verzoeken, bij haar verslag een overzicht te voegen van de in de westersche landen van Europa bestaande regelingen van het pachtrecht en de daaraan in de praktijk gegeven toepassing. Het ontwerp-Landarbeiderswet zal aan eene herziening van het pachtrecht geenszins in den weg staan. Omtrent het recht van den 13don penning, dat nog in enkele gedeelten van de provincie Utrecht voorkomt, kan het navolgende worden medegedeeld: Het recht van den 13den penning, ook wel van Landwissel of Handwissel genaamd, is een recht om bij verkoop van onroerend goed '/ ) 3 te heffen van den koopprijs, eventueel na aftrek van de waarde der gebouwen en beplantingen. Dit recht, welks oorsprong onbekend is en waarvan reeds in 1331 is melding gemaakt, behoorde vroeger aan het kapittel van St. Pieter te Utrecht. Menige procedure is er in de vorige eeuw en ook nog in de laatste jaren over gevoerd, waarbij is gebleken, dat het is een zakelijk recht, gevestigd op den grond, dat volkomen rechtsgeldig bestaat en zelfs onder onze tegenwoordige wetgeving nog zou kunnen worden in het leven geroepen. Zulks neemt echter niet weg, dat het uit den tijd is, en de overdracht van het onroerend goed belemmert. Het is gebleken, dat aan de grondeigenaren herhaaldelijk gelegem heid is gegeven, het recht af te koopen, evenwel met weinig gevolg. De ondergeteekende heeft een onderzoek doen instellen naar het bestaan van dergelijke oude rechten, die onzen landelijken bodem drukken. Na afloop van dit onderzoek, dat
Jachtwet. De indiening van een wetsontwerp tot herziening van de Jachtwet zal zoo spoedig mogelijk geschieden. De ondergeteekende acht het evenwel bezwaarlijk zich op het oogenblik er over uit te laten, in hoeverre de voorstellen der Staatscommissie zullen worden gevolgd, doch gaarne geeft hij de verzekering, dat met de belangen van den landbouw zooveel doenlijk rekening zal worden gehouden. Wat de beide andere punten betreft, moge het navolgende dienen. Aan den Commissaris der Koningin in Noordbrabant bleek indertijd, dat meermalen jachtakten werden aangevraagd ten behoeve van hun „jager", door personen, die geen jager in dienst hadden en zulks met de bedoeling om daarop ondericheidene personen te doen jagen. Met het oog op die wijze van doen pleegt die Commissaris jaarlijks aan de burgemeesters in zijn gewest op te dragen, geene aanvragen om jachtakten, op den voet van het bepaalde bij het 2de lid van art. 7 der Jachtwet, aan hem door te zenden, dan na zich vergewist te hebben, of door don aanvrager al dan niet een jager is aangegeven voor de personeele belasting: van den uitslag van welk onderzoek de burgemeester behoort te doen blijken aan den voet der aanvrage. Is er een jager aangegeven, dan wordt de akte onmiddellijk
uitgereikt. Blijkt het tegendeel, dan wordt begonnen met het verzoek buiten beschikking te laten. Herhaalt belanghebbende zijn verzoek, dan wordt dezen gevraagd den naam van zijn jager te willen mededeelen ter vermelding van dien naam op de akte. Geeft belanghebbende aan die uitnoodiging geen gevolg, dan wordt ook dat tweede verzoek ter zijde gelegd. De in deze gevolgde wijze van behandelen — waarmede, naar het den ondergeteekende wil voorkomen, zou kunnen
IK
(Staattbegrooting voor het dienstjaar 1912. 2.
X. 10.)
wenden voortgegaan —, berust op een overleg door voornoemden I geteekende Biet ter ÖOre gekomen. .Mocht later blijken, dat er Goramlsarls gepleegd met in t vorige hoofd van dit Daparteraent. werkelijk een tekort aan trekhonden ton behoeve van den Vergunningen aan badgasten van Norderney en Borkum, tot in-t jagen op vogels op de Grroningsche wadden, zijn, blijken* eene
landbouw ontstaat, dan ware te overwegen, of het wellicht op den weg der Begeering ligt, pogingen te steunen, welke ten doel hebben in dat tekort te voorzien.
dooi1 den ('oniinissaris der Koningin in de provincie
Groningen verstrekte Inlichting, door dex.cn niet verleend. Alleen wordt jaarlijks, in gesloten jachttijd, aan tien a twaalf personen machtiging verleend om, uiterlijk tot 1 Mei, op de aanwassen van den Dollard, wilde win zen te schieten, wijl deze vogels veel schade doen aan de landerijen. Onttrekking van water aan den bodem. Bij voortduring is de aandacht van den ondergeteekende op het bier behandelde gevestigd. Overleg niet zijn Ambtgenoot van Binnenlandsche Zaken en de Staatscommissie voor Drinkwatervoorzienlng beefl er toe geleid, dat de voorbereiding van eene wettelijke regeling betreffende de wateronttrekking aan den bodem aan diens Departement ter hand is genomen. Mond* en klauwzeer. Inderdaad heeft de ervaring bij de bestrijding van het monden klauwzeer in het licht gesteld, dat alle redenen bestonden de voorgenomen reorganisatie van den veeartsenijkundigen dienst met eenigen spoed tot uitvoering te brengen. Een daartoe noodige wijziging van de bestaande wettelijke bepalingen is, zooals bereids bij de beantwoording van het Voorloopig Verslag betreffende het wetsontwerp n°. 61 (Zitting 1911—1912) is medegedeeld, in voorbereiding. Intusschen vleit de ondergeteekende zich reeds in den loop van 1912 ook zonder wetswijziging eenigszins te gemoet te kunnen komen aan de bezwaren, welke, zooals ook dit jaar duidelijk is gebleken, verbonden zijn aan den grooten omvang der ambtsgebieden van sommige districtsveeartsen. De bij art. 37 aangevraagde gelden tot vermeerdering van het aantal districtsveeartsen strekken tot dat doel. In het stadium van voorbereiding, waarin zoowel de wetswijzigingen als do reorganisatie van den veeartsenijkundigen dienst verkeert, is het evenwel niet mogelijk verdere mededeelingen te verstrekken. Aan de gemaakte opmerking ten aanzien van het vervoer van van mond- en klauwzeer verdacht vee zal de noodige aandacht worden geschonken. Aangezien van onderzoekingen naar den aard van het monden klauwzeer en hetgeen daarmede verband houdt het meeste resultaat is te verwachten, als die geschieden aan een wetenschappelijk instituut, acht de ondergeteekende de instelling van eene Staatscommissie voor dat doel niet wenschelijk. Overigens zij ten opzichte van dit onderwerp verwezen naar hetgeen daaromtrent is medegedeeld in het antwoord op het Voorloopig Verslag naar aanleiding van het wetsontwerp n°. 61 (Zitting 1911—1912).
Woonwagens. Naar aanleiding van de gemaakte opmerking aangaande de bezwaren, waartoe bet rondtrekken van woonwagens ten platte* lande aanleiding geeft, zij het den ondergeteekende veroorloofd te verwijzen naar het te dien aanzien gegeven antwoord van den Minister van Justitie op de desbetreffende vraag in het Voorloopig Verslag betreffende* Hoofdstuk IV van het Ontwerp van Wet tot vaststelling der Staatsbegrooting voor 1912. KaaNhandel. Het overleg betreffende de hierbedoelde aangelegenheid is nog niet ten einde gebracht. Boterhandel. Advertentiën ten behoeve van reclame voor boter met het Rijksbotermerk plegen van Regeeringswege geplaatst te worden in the Grocer, the Grocer's Review en tlie Grocer'8 Gazette, welke vakbladen in Groot-Brittannië en Ierland worden gelezen. Voorts werd op de Orocer's exhibitions herhaaldelijk de aandacht van het Britsche publiek op gecontroleerde boter gevestigd. Zulks geschiedde op de tentoonstellingen gehouden te Londen in 1908 en 1910, te Manchester in 1910, te Glasgow in 1911 en te Birmingham in 1911. Coöperatieve vereenigingen. Uit de gemaakte opmerking is den ondergeteekende niet duidelijk gebleken voor welke coöperatieve landbouwvereenigingen steun van Rijkswege gewenscht wordt. Met uitzondering van de boerenleenbanken, heeft de Regeering tot nog toe het standpunt ingenomen, dat de coöperatieve vereenigingen door eigen middelen in hare behoeften moeten voorzien. Ondergeteekende acht dit standpunt juist en heeft vooralsnog geen plan daarvan af te wijken door het toekennen van directen financieelen steun van Rijkswege aan zoodanige vereenigingen.
Waterafvoer uit Kelgie". Omtrent het hier aangevoerde zijn door den ondergeteekende inlichtingen ingewonnen bij zijn Ambtgenoot van Waterstaat. Daaruit is gebleken, dat het verdrag met België van 11 Januari 1873 (Staatsblad 1874, n°. 23) beoogde tegemoet te komen aan bezwaren,'welke ook na de totstandkoming van het tractaat van 12 Mei 1863 [Staatsblad n°. 118) tot regeling der wateraftappingen uit de Maas met betrekking tot het van de Belgische bevloeiingen afkomstige water werden ondervonden. Herziening der grondbelasting. Bij eerstgenoemd verdrag, dat mede op aandrang van den De ondergeteekende is. mede in verband met andere stukken allereerst belanghebbende, t. w. het waterschapsbestuur van betreffende eene wijziging van de wet op de grondbelasting, de Dommel, en verder van Gedeputeerde Staten van Noorddie bij hem ingekomen zijn. voornemens de aandacht van zijn Brabant, tot stand kwam, verbond de Belgische Regeering Ambtgenoot van Financiën en van de Staatscommissie voor zich, 250 000 francs bij te dragen in de kosten tot verbetering den landbouw op het hier ter sprake gebrachte te vestigen. van de Dommel en hare zijtakken of andere wateren op Nederlandsen gebied gelegen en bestemd om het water te Gebrek aan spoorwegwagens. ontvangen der Belgische bevloeiingen, waartegenover die Ondergeteekende zal aan het bestaand gebrek aan spoor- Regeering ontheven werd van de tot dien tijd op haar wagens voor het vervoer van landbouwproducten zijne aandacht j rustende verplichting om dat water ten minste van den blijven wijden en veroorlooft zich voorts te venvijzen naar 15den Mei tot den loden Juli weder in de scheepvaartkanalen het door zijn Ambtgenoot van Waterstaat en hem gegeven terug te voeren. antwoord op de door den Heer THOMSON met betrekking tot Genoemde bijdrage heeft, met die van het Rijk, de Provincie deze aangelegenheid gedane vraag. en het waterschap van de Dommel, tot de uitvoering van belangrijke verbeteringswerken aan die rivier en eenige harer Fokkerij van trekhonden. zijtakken in staat gesteld. Voor zoover de waterstaatkundige toestand van de betrokken Klachten, dat tengevolge van de bepalingen der Trekhonden- ! wet gebrek aan trekhonden dreigt te ontstaan, zijn den onder- J landstreek thans voorziening mocht behoeven, schijnt het
Bijlage A.
Tweede Kamer. (Staatsbegrooting voor het dienstjaar 1912.
beramen van de middelen daartoe te liggen op den weg vun
genoemd waterschap. Voor Ryksbemoeiing bestaat derhalve, naar het voorkomt, geen aanleiding. De vraag daargelaten, of de aanleg van een bevloeiingskanaal langs de Zuid-Willemsvaart uitvoerbaar en niet te kostbaar zou zijn, kan van de zijde van het Departement van Landbouw, Nijverheid en Handel geen subsidie worden toegezegd voor het maken van bevloeiingswerken; de kosten daarvan behooren door belanghebbenden te worden gedragen. Landbouwonderwijs.
De meening van enkele leden, dat dezerzijds bij het landbouwonderwijs autocratisch te werk zoude worden gegaan en de gronden daarvoor aangevoerd, hebben den ondergeteekende wel eenigermate verwonderd, na wat in zake het hooger landbouwonderwijs, zoo mondeling als schriftelijk, is medegedeeld bij de behandeling van de wetsvoorstellen tot verhooging van hoofdstuk X der Staatsbegrooting voor 1911. Zooals toen reeds is betoogd onder artikel 2, § 2 van de Memorie van Antwoord op het Voorloopig Verslag wordt eene geleidelijke ontwikkeling der Rijks hoogere land-, tuin- en boschbouwschool te Wageningen door den ondergeteekende van het hoogste belang voor het toekomstige hooger-landbouwonderwijs geacht en, naar hij vermeent, is deze opvatting door de Kamer gedeeld. Deze geleidelijke ontwikkeling brengt noodwendig uitbreiding van leermiddelen en lokaliteit ten behoeve van die inrichting met zich mede, Het hoofdargument voor de zooeven genoemde verhoogingswet was zelfs de dringende behoefte aan zoodanige uitbreiding en bij de behandeling der wet is deze dan ook niet ontkend. De noodzakelijkheid van verhooging van de tractementen der leeraren aan genoemde inrichting is, naar ondergeteekende meent, reeds genoegzaam toegelicht in de Memorie van Antwoord op Hoofdstuk X der Staatsbegrooting voor 1911; ze is inderdaad onafhankelijk van de vraag of de hoogere landbouwschool tot hoogeschool zal zijn te maken. Tegen de opmerking van eenige leden, dat het lager landbouwonderwijs in vele streken van ons land bedroevend slecht zoude zyn, meent ondergeteekende te moeten opkomen. Al moge dit onderwijs zeker hier en daar nog te wenschen overlaten, de resultaten zijn, dank zij de toewijding der landbouwonderwijzers over het geheel zeer bevredigend en hij is van oordeel, dat h\j in die meening niet alleen staat. Dit neemt echter niet weg, dat aan voortdurende verbetering van dit deel van het landbouwonderwijs alle aandacht wordt gewijd. Zeker zou het ook aan het lager landbouwonderwijs ten goede komen, indien algemeen gebruik gemaakt werd van de gelegenheid tot het verkrijgen van herhalingsonderwijs, en ondergeteekende is wel bereid om met zijn ambtgenoot van Binnenlandsche Zaken te overleggen of op dit punt iets meer ware te bereiken. Doch het oprichten van cursussen ter voorbereiding voor het lager land- en tuinbouwonderwjjs is van den ondergeteekende niet te verwachten, aangezien zulks niet op het gebied van het landbouwonderwijs ligt. Ten aanzien van de gemaakte opmerking, dat de landbouwcursussen dikwijls gebrekkig zijn toegerust, zij opgemerkt, dat voor de aanschaffing van leermiddelen ten behoeve van nieuw opgerichte wintercursussen als regel een bedrag van f 75 en voor voortgezette cursussen een jaarlijksch bedrag van f 5 0 van Rijkswege wordt verstrekt. Dat dit bedrag onvoldoende is, werd tot hiertoe niet bemerkt. intusschen is de aandacht van het toezicht steeds op dit, ongetwijfeld zeer belangrijke, punt gevestigd. Hoewel de salarissen der onderwijzers aan de wintercursussen zeker niet te hoog kunnen worden genoemd, mag niet worden voorbijgezien, dat bereids door een zevental provinciën een toeslag op de van Rijkswege verstrekte subsidie voor salarieering wordt gegeven. Handelingen der Staten-Generaal. Bijlagen. 1911
|!t|V
2.
X.
10.)
19
Buitendien worden in verschillende gevallen door gemeentebesturen en vereenigingen bijdragen verstrekt. Het zij ondergeteekende veroorloofd hierbij op te merken, dat het z.i. zeer in het belang van het landbouwonderwijs zoude zijn, indien de vier provinciën, die tot nu toe geene bijdrage hebben gegeven, in het vervolg daartoe zouden willen overgaan ; dat de bevordering van het landbouwonderwijs ook een provinciaal belang is, kan bezwaarlijk worden ontkend. Dat het onderwijs aan de. wintercursussen gegeven niet practisch is kan in het algemeen niet worden toegegeven. Wat de opmerking betreft omtrent de wenschelijkheid van het geven van cursussen voor volwassenen over belangrijke onderdeden van het land- en tuinbouwbedrijf, als bemesting, grondbewerking, veeteelt en veevoeding, bedrijfscontröle, fruiten groenteteelt, tuinbouwteekenen enz. zy verwezen naar hetgeen daaromtrent wordt medegedeeld in de Memorie van Toelichting op bladz. 2. Met het houden dezer cursussen werd reeds in het winterhalfjaar 1904/05 een aanvang geimakt. In dien winter werden gegeven 14 landbouw- en 10 Wnnbouwcursussen voor volwassenen, welke getallen voor het winterhalfjaar 1911/12 reeds zijn gestegen tot niet minder dan 152 en 68. In verband met de voorafgaande opmerking over salarieering der onderwijzers zij er hier aan herinnerd, dat voor het onderwijs aan cursussen voor volwassenen een belangrijk hooger honorarium wordt gegeven. Het aantal onderwijzers in het bezit der land- en tuinbouwacte is voortdurend toenemende en die toeneming wordt op verschillende wijzen bevorderd. Eensdeels door premiën op het behalen dier acten gesteld en anderdeels door het houden van cursussen ter opleiding van land- en tuinbouwonderwijzers. Dit jaar bijv. worden 15 cursussen voor de landbouw- en 10 voor de tuinbouwacte gehouden. Ter voldoening aan het verzoek van eenige leden volgt hierachter als bijlage A eene gespecificeerde opgave van de uitgaven op deze begrooting voorkomende ten gevolge van de in de vorige zitting aangenomen reorganisatie van het middelbaar landbouwonderwijs benevens de vroeger gemaakte raming. Verhoosrinjf Tan salarissen. Art. 10 Het behoeft geen betoog, dat de ondergeteekende het niet verhoogen van een salaris in 1911 geen argument acht voor eene verhooging in 1912; de zinsnede in den uitgewerkten staat, die aanleiding tot deze opmerking heeft gegeven, was, het z\\ erkend, eene niet zeer duidelijke verwijzing naar de bij de begrooting voor 1911 te dezer zake gegeven toelichting. Er zijn enkele salarissen waaromtrent in 1910 nog geene beslissing kon worden genomen. Proeftuinen. Art. 11. Zooals reeds door ondergeteekende werd opgemerkt, acht hij eene geleidelijke ontwikkeling van het onderwijs aan de Rijks Hoogere Land-, Tuin- en Boschbouwschool en eene daarmede gepaard gaande uitbreiding van de leermiddelen dezer inrichting van het hoogste belang. De wenschelijkheid van uitbreiding der proefterreinen beaamt hij dan ook ten volle en op deze begrooting zijn dan ook onder art. 11 de daarvoor noodige gelden uitgetrokken. Wintersrholen. Art. 16. De wenschelijkheid van vermeerdering van het aantal land- en tuinbouwwinterscholen vormt bij den ondergeteckende een punt van voortdurende ernstige overweging. Daar echter de oprichting van nieuwe winterscholen volstrekt afhankelijk is van de beschikbaarheid van personeel en daaraan op dit oogenblik nog een tekort bestaat, rnoet op dit gebied geleidelijk worden voortgewerkt. »
(Staatsbegrooting voor het dienstjaar 1912.
90 Cursussen.
Art. 18. De oprichting van nieuwe cursussen voor miliciens, die onder de wapenen zijn, en bet opheffen Vaü reeds bestaande hangt geheel af van het aantal miliciens in een bepaald garnizoen, dat landbouwonderwijs wenscht te genieten. Dit getal
is afhankelijk van het wisselend aantal milicien! uit den Landbouwenden stand, van hunne belangstelling voor dat onderwijs en van het aantal hunner dat reeds inrichtingen voor landbouwonderwijs bezocht. Dit jaar worden cursussen gehouden in de garnizoenen te Leeuwarden, Assen, Deventer, Arnhem, Nijmegen, Ede, Amen foort, Utrecht, Breda, Bergen op Zoom en 's Hertogenbosch. Te Zutphen, Amsterdam, den Helder, Haarlem, Leiden, 'sGravenhage en Gorinchein was geen voldoend aantal ge-
gadlgden aanwezig. Ter beantwoording van de vraag, of de belangstelling der miliciens vermindert, zijn nog geen voldoende gegevens beschikbaar. Het zou echter niet zeer behoeven te bevreemden, wanneer de behoefte afneemt, nu de gelegenheid voor jongelieden te plattenlande om lager landbouwonderwijs te ontvangen steeds ruimer wordt. Gaarne zal worden overwrogen, of stalverbetering een geschikt onderwerp voor deze cursussen is te achten. De voortdurende vermeerdering van het aantal land- en tuinbouwcursussen is, naar de meening van den ondergeteekende, een verblijdend verschijnsel, wijl er uit mag worden afgeleid, dat de belangstelling voor het daar gegeven onderwijs steeds grooter wordt. Het is ook zijne meening, dat belanghebbenden in de kosten wat behooren bij te dragen, mits on- en minvermogenden worden vrijgesteld, en in die richting wordt dan ook, waar het pas geeft, met voorzichtigheid gewejjkt. KüksreeartsenUschool. Art. 21. Verdere verbetering van de salarissen der amanuen* ses aan deze school, waarmede het vorige jaar reeds is begonnen, wordt overwogen. Het lag in de bedoeling de regeling gelijk te maken aan die, welke voor de salarissen dezer beambten aan de Technische Hoogeschool bestaat, doch de vereeniging van conciërges en amanuenses ïicht deze onvoldoende en wenscht ze te doen worden zooals die voor de amanuenses en conciërges der Rijksuniversiteiten. Dat de ondergeteekende gezind is deze zaak ter hand te nemen volgt wel uit de gememoreerde toezegging aan genoemde vereeniging, doch hij acht nog een verder onderzoek noodig. De meening, dat thans de bepaling van het salaris geheel wordt overgelaten aan den directeur der school, moet op een misverstand berusten. Aankoop van draohtiee koeien. Art. 22. Ten einde de leerlingen van 's Rijks Veeartsenijschool te oefenen in het verrichten van knnstmatige verlossingen zijn in het jaar 1910 aangekocht testten hoogdrachtige runderen, waarvan bij zeren een abnormale verlossing plaats had. Van de runderen, welke niet bepaald abnormaal kalfden, was intusschen bij eenige de verlossing toch nog zoodanig, dat zij zeer instructief was voor de aanwezige studenten. Ingevolge den uitgesproken wensch is aan deze Memorie als bijlage B een opgave gevoegd van de in het jaar 1910 aangekochte hoogdrachtige runderen ten behoeve van het onderwijs aan voornoemde inrichting, met den aankoopsprijs dezer dieren en de opbrengst daarvan bij verkoop. Met betrekking tot hetgeen opgemerkt wordt over opleiding van practische veeverloskundigen veroorlooft ondergeteekende zich te verwijzen naar hetgeen daaromtrent door hem in de Memorie van Antwoord betreffende de loopende begrooting is medegedeeld. Waar het getal studeerenden aan de Rijksveeartsenijschool thans 188 bedraagt, laat het zich aanzien, dat
2.
X.
10.)
binnen enkele jaren in het gebrek aan veeartsen ij kundige hulp zal zijn voorzien. Itijksliiiidlioii wieeraren.
Art. 24. Alhoewel het gebrek aan landbouwleeraren zich nog steeds doet gevoelen, bestaat er toch uitzicht, dat gaandeweg verbetering zal intreden, daar, mede ten gevolge van de verbeterde financieele positie dezer ambtenaren, verscheiden jongelieden zich thans aan de Rijks hoogere land-, tuin- en boschbouwschool te Wageningen voor de betrekking van Landbouw. leeraar bekwamen. Twee candidaten slaagden bij het laatst ^•houden examen M. O. landbouwacte en werden sedert als adspirant-H ij kslandbou wieeraar aangesteld. Hemrst.veuleiidepót. Art. 29. De mogelijkheid van afkeuring in een of andere provincie van een te Bergen op Zoom verkochten hengst zal altijd blijven bestaan. Dit is eendeels een gevolg van verschil van gevoelen van de deskundigen bij de beoordeeling van é*en zelfden hengst, anderdeels is het een gevolg van de zeer uiteenloopende eischen, in verschillende provinciën door de keuringscommissie gesteld in verband met het standpunt der fokkerij in die provincie. Wanneer een kooper niet of niet voldoende rekening houdt met de eischen, in zijne provincie door de keuringscommissie gesteld, bestaat er altijd mogelijkheid van afkeuring. Zoo is. het voorgekomen, dat een hengst, van het depot afkomstig, in Groningen werd afgekeurd en, onmiddellijk daarop naar Gelderland verkocht, aldaar niet alleen werd goedgekeurd, maar zelfs onverwijld m het paardenstamboek opgenomen. Het is dan ook een utopie te meenen, dat in Bergen op. Zoom alleen hengsten zouden kunnen worden verkocht, van welke met zekerheid kan worden verwacht, dat zij in de elf provinciën van Nederland, gekeurd door elf verschillende commissiën, zouden worden goedgekeurd en zulks niettegenstaande de maatregelen, welke nu reeds worden genomen, dat alleen deugdelijke hengsten ten verkoop worden aangeboden. Ten aanzien van de opmerking, dat de stamboomen van twee der in 1911 te Bergen op Zoom verkochte koudbloedhengsten niet in orde zouden zijn bevonden, kan worden opgemerkt, dat bij de levering van ieder in België aangekocht veulen wordt overgelegd een „Certificat de naissance", gewaarmerkt door den Maire der gemeente. Wanneer de fokker in België dit certificaat inzendt aan het bureel van het Belgisch Herdbook te Brussel, wordt het veulen in het Belgische stamboek ingeschreven. Van de vier in 1911 verkochte koudbloedhengsten werden de certifleats de naissance aan de koopers ter hand gesteld. Het is dus niet duidelijk, waarop het beweren, dat de stamboomen dier hengsten niet in orde zijn,, steunt. Subsidiën voor de paardenfokkerij. Art. 30. Bij de toekenning van subsidie aan het gereorga~ niseerde Nederlandsche Paardenstamboek, dat thans den naam draagt van Nationale Vereeniging tot bevordering van de paardenfokker^ i n Nederland, heeft de gedachte voorgezeten, dat het wenschelijk is te kunnen beschikken over een deskundige, die op het gebied der paardenfokkerij voorlichtend kan optreden; die zich kosteloos ter beschikking stelt tot het geven van inlichtingen aan paardenfokkers, tot het houden van voordrachten, het uitbrengen van door de Regeering gevraagde adviezen en tot het uitvoeren van hem in het belang van de paardenfokkerij van Regeeringswege te verstrekken opdrachten. Door dezen deskundige werkzaam te doen zyn bij eene vereeniging, die haren werkkring over meer dan eene provincie uitstrekt, wordt hem de gelegenheid gegeven tot veelzijdige aanraking met de fokkers en met hetgeen op het gebied der paardenfokkerij omgaat.
(Staatsbegrooting voor het dienstjaar 1912. Uit het bovenstaande moge bljiken, dat de taak van den Inspecteur der genoemde vereeniging eene veel ruimere is dan die dei inspecteurs van provinciale stamboeken. Daar bet Rijkssubsidie in hoofdzaak wordt verleend met het oog op de verrichting van de eerstgenoemde werkzaamheden, kan hierin naar bet oordeel van ondergeteekende geen grond worden gevonden voor het verstrekken van toelagen aan andere stamboeken ter bezoldiging van hunne inspecteurs. Door de Nederlandsche Harddraverij- en Renvereeniging werd Vóór het totalisatorverbod jaarlijks een bedrag van f 4 0 0 0 0 beschikbaar gesteld tot het aankoopen van eerste klasse fokhengsten welke in verschillende deelen van het land tegen laag ipronggeld ter dekking werden gesteld. Ontegenzeggelijk werd daardoor aan de paardenfokkerij een groote dienst bewezen. Of de gewijzigde omstandigheden aanleiding moeten z\jn het Rijkssubsidie voor de paardenfokkerij te verhoogen, maakt alsnog een punt van overweging by ondergeteekende uit.
2.
X.
10.)
DlNtrlctsveeartuen. Art. 37. Het ligt geenszins in de bedoeling bij de voordenomen uitbreiding van bet aantal districtsveeartsen het aantal plaatsvervangers in te krimpen; wel zal van de diensten van deze ambtenaren op sommige plaatsen alsdan niet, zoo veelvuldig gebruik worden gemaakt als thans liet geval is. De wijziging, die in het aantal en de grenzen der districten zal worden gebracht, zal het den districtsveeartsen meer mogelijk maken werkzaamheden, die nu door hen aan plaatsvervangers moeten worden overgelaten, persoonlijk te verrichten. Komt de voorgestelde uitbreiding tot stand, dan zullen er 13 districts veeartsen zijn, waaivan 4 een salaris hebben van f 3500 en 9 een van f 3000. De in het Voorloopig Verslag genoemde som van f 10 200 strekt voor verhoogingen yan jaarwedden, in 1911 toegekend en voor dat jaar slechts voor eene gedeelte aangevraagd, maar waarvoor in 1912 het volle bedrag is uitgetrokken. U|jksserunilnri< -lit ï ii tr.
Art. 39. Xaar aanleiding van de gemaakte opmerkingen Boten-ontrólestatlons. zijn inlichtingen ingewonnen bij den directeur der Rijksseruminrichting. Uit diens rapport zij het volgende medegedeeld. Art. 35. Aangezien de gemaakte opmerking eene aangelegonReeds sedert geruimen tijd worden aan de Rijksseruminrichting heid van persoonlijken aard betreft, meent ondergeteekende te pogingen aangewend om eene nieuwe entstof tegen de vlekziekte moeten volstaan met de mededeeling, dat in het hier bedoelde der varkens te maken, welke stof bestaat uit vlekziektebacillen, geval de aansluiting bij een der botercontrölestations is geweigerd, die volgens eene bepaalde methode gedood zijn. De redenen, nadat het betrokken station in kennis was gesteld met het die tot het vervaardigen van deze entstof geleid hebben, zijn ongunstig advies van eene commissie, bestaande uit vertegen- gelegen eensdeels in het feit, dat bij de in gebruik zijnde woordigers van alle botercontrölestations en van groote vereeni- entstof (serum en cultuur) steeds levende vlekziektebacillen gingen van zuivelproducenten en daaraan de opmerking was worden verspreid, en anderdeels in de omstandigheid, dat voor toegevoegd, dat de toelating in strijd zoude worden geacht met de productie van het vlekziekteserum een steeds grooter aantal de statuten van het botercontrölestation. paarden noodig is, welk aantal thans reeds tot 75 steeg, maar nog meer zal moeten toenemen. Wanneer de nieuwe entstof, die met den naam van ProphyYeeartseiiUkundige dienst. lactine bestempeld werd, voldoende immuniteit geeft en zonder Over een te laat ingrijpen ter zake van eene in Noord- rn bezwaar kan aangewend worden, dan zal deze op sanitaire en Zuid-Beveland heerschende ziekte onder de paarden kan lx> economische gronden aanbeveling verdienen. Met deze entstof zwaarlijk worden geklaagd, aangezien de Regeering niet heeft werden vooraf proeven genomen en het resultaat daarvan was kunnen ingrijpen, wijl zij daartoe geenerlei bevoegdheid bezit. van dien aard, dat zij eene aanwending op ruime schaal Het betrof hier n.1. de besmettelijke borstziekte, welke zooals wettigden. Er werden dan ook reeds ongeveer 2000 varkens terecht is opgemerkt, niet is opgenomen in de bij Koninklijk ingeënt en, voor zoover thans kan worden nagegaan, over het besluit van 10 Juli 1896 {Staatsblad 104) vastgestelde lijst algemeen met gunstig gevolg. Zoo werd dezer dagen van een veearts de mededeeling ontvangen, dat hij 112 varkens met van besmettelijke veeziekten. Herziening van dit besluit is om verschillende redenen prophylactine heeft ingeënt en dat, niettegenstaande de vlekwenschelijk; daaromtrent evenwel nu reeds vast te stellen, ziekte zich later in de onmiddellijke omgeving openbaarde, dat zij zich zoo ver zouden moeten uitstrekken, dat ingegrepen alle dieren gezond bleven. Zij hadden bovendien ook geen zou kunnen worden bij het optreden van alle besmettelijke hinder van de inenting gehad. ziekten, al zijn die tot dusver niet bekend, is niet vrij van Dat evenwel deze entstof eene agressieve werking heeft, bedenking. Men moet daarbij niet uit het oog verliezen, dat hetgeen zeggen wil, dat zij de eigenschap bezit, bij reeds met het opnemen van eene ziekte in deze lijst nog geenszins aangetaste of verdachte dieren het uitbreken der ziekte te eene doelmatige bestrijding in het leven is geroepen. De kunnen bevorderen, kan op algemeene bacteriologische gronden ervaring, te dien aanzien opgedaan, maant tot voorzichtigheid. worden aangenomen. Daarom werd met deze entstof in het Bij de gemeenschappelijke! beschikking van de Ministers van voorjaar ingeënt, voordat de vlekziekte zich in den regel Waterstaat, Handel en Nijverheid en van Financiën van openbaart. Bovendien werd in de gebruiksaanwijzing de aandacht 28 Augustus en 4 September 1903 zijn de voorwaarden vast- er op gevestigd, dat alleen gezonde en niet verdachte dieren gesteld, waaronder uit Nederland afkomstig vee, hetwelk in aan de inenting met deze entstof mogen worden onderworpen. den vreemde geweigerd is, weder mag worden ingevoerd. Het vermoeden bestaat evenwel, dat er in de omstreken van Een dier voorwaarden luidt: .dat het wederingevoerde niet Nieuw-Vosmeer en Steenbergen, tijdens de inenting met proverder dan het eerste kantoor worde vervoerd, dan na door phylactine, reeds zieke of verdachte varkens, eventueel verdachte den districtsveearts of een zijner plaatsvervangers te zijn stallen, geweest zijn, welk vermoeden ondersteund wordt door onderzocht." het feit, dat reeds op 15 Juni inderdaad vlekziekte aldaar Voorts is bepaald, dat met lietrekking tot het vee, hetwelk voorkwam. Dat er verdachte varkens /ajn ingeënt, kon niet by dat onderzoek bevonden wordt te zijn lijdende aan of ver- met zekerheid uitgemaakt worden, maar uit den open brief dacht van eene besmettelijke ziekte, genoemd in het Koninklijk van den heer VAN DE SANDE blijkt, dat hij ook met serum en besluit van 10 Juli 1896 (Staatsblad 104), de wettelijke voor- cultuur, derhalve met levende vlekziekte-bacillen, ingeënt heeft, schriften toepasselijk zijn. Het gevaar, dat deze dieren hier te daar, waar hij de prophylactine aanwendde. Dit nu moet geacht lande besmetting zouden verspreiden, kan in verband met worden in strijd te zijn met de gebruiksaanwijzing, omdat de varkens daardoor verdacht worden ; de mogelijkheid is daarom deze voorschriften gering worden geacht. Dat in België gestationneerde dekhengsten, welke in Zeeuwsch- niet uitgesloten, dat de heer VAN DE SANDE zelf bijgedragen Vlaanderen komen om te dekken, tot besmetting aanleiding heeft tot de verspreiding van smetstof, die bij het gebruik der prophylactine verwijderd moet gehouden worden. geven, is den ondergeteekende niet bekend.
22
(Siaatsbegrooting voor het dienstjaar 1912.
Uo varkens, die na de Inenting te Nleuw-Vosmeer en Steen* bergen etterren, hadden, voor sooverre de$e aan de Bykssenrnv inrichting onderzocht werden, geleden aan vlekziekte. met uitzondering van een dier, waarvan do aard der ziekte niet
volkomen duideUjk was. Het sectie-verslag der B|jksseruminrichting omtrent dit varken luidde: „streptococcen s.ptiCtemle". Inderdaad waren bij dit dier streptococcen gevonden, maar het was reeds geruimen dood en tdj dergelijke dieren treden na het sterven gemakkelijk streptococcen uit de darmen in de circulatie, ook wanneer zij niet met streptococcen geïnfecteerd waren. Het dient tevens vermeld, dat destijds ook uit verschillende andere streken varkens aan de Rijksseruminrichting werden ingezonden, die lijdende waren aan streptococcen-infecties, zonder dat eenig verhand met eene voorafgaande inenting aanwezig was. Bovendien is het, op grond van herhaaldelijk ingestelde proefnemingen, onaannemelijk, dat men «en nagenoeg volwassen varken, zooals het dier in quaestie, met streptococcen kan dooden. De bewering, dat de prophylactine met virulente streptococcen zoude verontreinigd zijn, moet dan ook zoowel op experimenteele als op bacteriologische gronden onjuist worden geacht. Hierbij zij aangeteekend, dat, toen aan den heer VAN DE SANDE gevraagd werd de fleschjes met prophylactine, die nog in zijn bezit waren, ter beschikking van den directeur der Rijksseruminrichting te stellen, daaraan niet werd voldaan. Dat de heer VAN DE SANDE door Prof. POELS werd beantwoord op de wijze, als in den open brief wordt medegedeeld, wordt door laatstgenoemde bevestigd; hij voegt intusschen daaraan toe, dat het optreden van den heer VAN DE SANDE tegenover hem daartoe alleszins aanleiding gaf. Wat overigens betreft de deugdelijkheid der entstoffen van de Rijksseruminrichting, kan vermeld worden, dat voortdurend vele berichten aan genoemde inrichting inkomen over de gunstige resultaten, met de entstoffen verkregen, en de aanvragen hebben dan ook reeds een dusdanige omvang aangenomen, dat het getal paarden en runderen, benoodigd voor de productie van serum, weldra tot 200 stuks zal gestegen zijn. Maar ook van uit Engeland, inzonderheid van het Departement van Oorlog aldaar, uit België, uit Zwitserland en zelfs uit Duitschland, alwaar ons serum op ruime schaal of bij wijze van proefneming gebruikt werd, wordt met veel lof, zelfs in tijdschriften, hierover gesproken en gezegd, dat ons serum het buitenlandsche serum in deugdelijkheid overtreft. Het gevolg hiervan is, dat uit vele landen van Europa aanvragen om entstoffen aan de Rijksseruminrichting inkomen, waaraan evenwel in den regel niet voldaan wordt. Wat aangaat de omstandigheid, dat enkele malen geen entstoffen beschikbaar waren, zij vermeld, dat de aanvragen om entstoffen en serum zoo sterk toenemen, dat zij inderdaad het productievermogen der inrichting soms overtreffen. Door voortdurende uitbreiding wordt evenwel getracht aan alle aanvragen te voldoen. Met betrekking tot de controle der stoffen, zoude de ondergeteekende, een onderzoek van de entstoffen, voordat zij worden afgeleverd, door eene commissie niet doeltreffend achten. Naar zijn oordeel is het eenige middel nauwkeurig toezicht op de bereiding in de inrichting. Hij heeft geen reden om te meenen, dat dit toezicht niet voldoende is. Ten slotte zij opgemerkt, dat in de zeer enkele gevallen, waarin bleek, dat de inenting met entstoffen, afkomstig van de Rijksseruminrichting, den dood van eenige dieren tengevolge had, steeds schadevergoeding werd gegeven. De ondergeteekende meent hieraan te moeten toevoegen, dat het bovenstaande hem geen aanleiding heeft gegeven om bijzondere maatregelen te nemen. Vleeschkeurinï. Art. 41. In de Memorie van Antwoord betreffende de loopende begrooting werd reeds medegedeeld, dat een wetsontwerp in zake de keuring van voor binnenlandsch verbruik
2.
X.
10.)
bestemd vleesch zoude uitgaan van het Departement van Blnnenlandsche Zaken. In verband hiermede heeft dan ook de .Minister van Binnenlandsche Zaken zich op verzoek van den ondergeteekende, bereid verklaard de beantwoording over te nemen. Tuberculose onder het rundvee. Art. 42. Aangezien de bestrijding van de tuberculose onder het rundvee krachtens het Koninklijk besluit van 1 December 1910 (Staatsblad n°. 364) ten gevolge van het epizoötisch vóórkomen van het mond- en klauwzeer hier te lande voorloopig moest worden uitgesteld, kunnen vooralsnog geen mededeelingén omtrent de resultaten van het nieuwe stelsel van bestrijding en omtrent de nieuwe regeling betreffende de overneming van tuberculeus vee worden verstrekt. Met de omstandigheid, dat naar het oordeel van vele deskundigen, de verspreiding der tuberculose onder het rundvee zeer wordt in de hand gewerkt door het voederen van de kalveren met ongepasteuriseerde nevenproducten der zuiveb fabrieken, is by voormeld Koninklijk besluit rekening gehouden. Dit legt in art. 3, sub f, aan hen, die van de gegeven gelegenheid tot bestrijding der tuberculose onder het rundvee gebruik maken, de verplichting op tot het nemen van die voorzorgsmaatregelen, welke in hun bedrijf kunnen worden toegepast om den tuberculose-vrijen opfok van hun jongvee e verzekeren. Hiertoe behoort in de eerste plaats het gebruik van voedingsmiddelen, welke vrij zijn van tuberkelbacillen. Aangezien onder bepaalde omstandigheden ook zonder pasteurisatie der ondermelk aan dezen eisch kan worden voldaan, zou bezwaarlijk in het algemeen kunnen worden bepaald, dat met ongepasteuriseerde ondermelk van zuiveb fabrieken gevoederd vee niet door het Rijk wordt overgenomen. De grondslag van het stelsel, volgens hetwelk de bestrijding der tuberculose onder het rundvee hier te lande zal geschieden, berust op het afmaken van vee, dat verschijnselen van clinische tuberculose vertoont, in combinatie met andere maatregelen. Haa?sohe bosch; limit \.ist< rij Assen. Art. 49. Met verwijzing naar hetgeen omtrent het beheer van het Haagsche Bosch voorkomt in de Memorie van Antwoord op het Voorloopig Verslag van de Eerste Kamer betreffende hoofdstuk X der Staatsbegrooting voor 1911 kan de ondergeteekende mededeelen, dat, naar zijn overtuiging, door het Staatsboschbeheer alles in het werk gesteld is om de instandnouding van dat bosch zooveel mogelijk te verzekeren. Hij heeft opdracht gegeven om een rapport samen te stellen omtrent den toestand van het bosch vóór den storm, den omvang der beschadigingen, de leeringen, die uit de ramp kunnen worden getrokken, en de middelen, welke tot herstel zullen worden aangewend. In afwachting van de voltooiing van dat rapport, hetwelk zal worden geplubliceerd, meent hij thans niet in bijzonderheden te moeten treden aangaande de ramp, die het bosch door den storm in den nacht van 30 September op 1 October j.1. heeft getroffen. Het herstellingswerk zal zeer spoedig en krachtig worden ter hand genomen en er op zijn gericht om het bosch zijn oud karakter te doen behouden. Vergrooting van het bosch daar toevoeging van een te onteigenen ten Noorden daarvan gelegen grondstuk, is daai-voor niet noodig en zou, naar het voorkomt, ook niet wel uitvoerbaar zijn, al ware het alleen uithoofde van de daaraan verbonden zeer hooge kosten. Door de buitengewone droogte in den afgeloopen zomer waren de wegen en paden in het bosch zeer stoffig, doch in dit euvel is niet te voorzien dan door het aanschaffen van materieel voor en het instellen van een uitgebreiden en kostbaren besproeiingsdienst, die voor het bosch als zoodanig niet noodig is. Omtrent de besproeiing van enkele wegen echter, die meer als gemeentelijke verkeerswegen dan als boschwegen kunnen worden beschouwd, is overleg met de gemeente 's Gravenhage gepleegd. Ditzelfde is geschied ten opzichte van het onderhoud
Bijlage A.
Tweede Kamer. (Staatsbegrooting voor het dienstjaar 1912.
van don straatweg loopende van don Bezuidenhoutschen naar don Benoordenhoutschen weg, met uitzondering van een gedeelte dat tot den Loidschen straatweg behoort. Dezo weg is een zeer drukke gemeentelijke verkeerswegen wordt door zware vrachten stuk gereden. Het onderhoud der bestrating tusschen en 1 Meter ter weerszijden van de tramrails is reeds ten laste der gemeente, aan wie in overweging is gegeven, den weg voor het verkeer van andere dan personenwagens te sluiten, subsidair het onderhoud van den geheelen weg op zich te nemen. Tegen ontsiering van het bosch zal zooveel mogelijk worden gewaakt. De ondergeteekende vindt geen reden om den grindweg langs den stoomtramweg in een straatweg te veranderen. Van hem is niet te verwachten, dat hij onderhandelingen zal openen met het gemeentebestuur van 's Gravenhage ten einde het bosch met zjjn lusten en lasten aan de gemeente over te dragen. Krachtens de zoogenaamde akte van redemptio van 1576 is de Staat tegenover de gemeente verplicht, het bosch als zoodanig in stand te houden; evenmin als vroeger bestaat er dus reden om eene bijdrage aan de gemeente in de kosten van herstel der schade te vragen. In overleg met zijn ambtgenoot van Oorlog is de ondergeteekende niet afgeweken van de sedert jaren gevolgde gedragslijn om, ten einde de grasmat op het Malieveld te behouden, dit niet voor sportdoeleinden beschikbaar te stellen. Het ligt niet in de bedoeling vooreerst in Drenthe nieuwe ontginningen op te richten. Derhalve kan thans tot den aankoop van gronden nabij Emmen niet worden overgegaan. Heidemaatsehappy.
Art. 50. Uit een ingesteld onderzoek is gebleken, dat enkele malen, op verzoek van ouders of anderen, en blijkbaar omdat het gezin de verdienste van het kind zeer noodig had, door de Nederlandsche Heidemaatschappij voor licht werk nog leerplichtige jongens tijdelijk in dienst zijn genomen. De subsidies aan de Maatschappij worden verleend yoor bepaalde doeleinden, waaromtrent klachten, als hier aangewezen, niet zijn ingekomen. Bebossching en ontginning van woeste gronden. Art. 51. Gelijk in de Memorie van Antwoord op hetVoorloopig Verslag van de Tweede Kamer betreffende den aankoop van gronden onder Odoorn (Gedrukte Stukken zitting 1910—1911 n°. 135) bereids is medegedeeld, ligt het niet in de bedoeling nog vele woeste gronden voor nieuwe ontginningen aan te koopen. De bebossching van de tot het staatsboschbeheer behoorende woeste gronden zal echter krachtig worden voortgezet. Het in cultuur brengen van ontveende gronden om daarop landbouwgewassen te telen ligt niet op den weg van het Staatsboschbeheer. De voorwaarden, die aan den Oranjebond van Orde zijn gesteld, zijn aan de Kamer medegedeeld op bladz. 19 van de Memorie van Antwoord betreffende het Xde Hoofdstuk der Staatsbegrooting voor 1911, waarnaar moge worden verwezen. Een deel van het toegestane voorschot is aan de Vereeniging uitgekeerd. Tiendwet. Art. 52. De ondergeteekende zal, voor zooveel het in zijn vermogen is, er toe mede werken, dat de afwikkeling der Tiendwet zoo spoedig mogelijk geschiede. Zairelconsnlenten.
Art. 61. Het heeft den ondergeteekende bevreemd, dat vele leden in zijn voorstel, om van de zuivelconsulenten Rijksambtenaren te maken, eene miskenning zien van hetgeen op dit gebied door particulier initiatief gedaan is en het beschouwen als een bewijs voor de centraliseerende richting in zijn beleid. Hiertegen zij allereerst opgemerkt, dat zijn voorstel voorshands alleen betrekking heeft op eenige consulenten, welke Handelingen der Staten-Generaal. Bijlagen. 1911—1912.
2.
X.
10.)
23
niet meer in dienst van vereenigingen zijn of dit weldra niet meer zullen wezen. Juist do waardeering, welke ondorgeteekondo heeft voor hetgeen door particulier initiatief op dil gebied is gedaan, hoeft hem woorhouden van het doen van een voorstel tot overneming van alle zuivelconsulenten in 's R^ks dienst. Daar, waar de landbouwmaatschappjjen hare zuivelconsulenten wenschen te behouden, ligt het niet in de bedoeling, deze tegen den wensch van belanghebbenden tot Rijksambtenaren te maken. De bestaande toestand kan daar worden bestendigd, totdat eene wijziging noodig mocht blijken of gewenscht wordt. Het gedane voorstel is evenmin een uitvloeisel van een vermeende zucht tot centraliseering. Ondergeteekende zoude niets liever zien, dan dat de landbouwmaatschappijen en •bonden uit eigen middelen hunne ambtenaren behoorlijk zouden kunnen bezoldigen en dat door de uitbreiding van de werkzaamheden dier vereenigingen de Regeeringsbemoeiingen in zake den landbouw steeds meer konden worden ingekrompen. Zoolang deze toestand echter niet is verkregen, rust op hem de plicht tot het treffen van maatregelen tot instandhouding der zuivelconsulentschappen, welke belangrijke diensten aan den landbouw hebben bewezen en bij voortduring blijven bewn'zen, wanneer die instandhouding aan de landbouwvereenigingen te zwaar blijkt te vallen. De telkens herhaalde aandrang tot verbetering van de positie der zuivelconsulenten is, naar de meening van ondergeteekende, geen bewijs voor de gemaakte opmerking, dat de bestaande regeling over het algemeen bevredigend heeft gewerkt, terwyi het hem niet duidelijk is, hoe de bestaande bezwaren kunnen worden weggenomen, zonder dat dit van de schatkist nieuwe offers zal vragen, inzonderheid daar, waar de zuivelconsulenten noch ambtenaren van vereenigingen noch provinciale ambtenaren zijn. Duidelijk zal zulks worden door het volgende overzicht van de ontvangsten voor de zuivelconsulentschappen in 1910. Bijdragen van
Zuivelconsulentschap in:
het Rijk.
de Provincie.
Groningen . . f 3175,— f
500,— f
Andere Vereenigingen.
inkomsten.
510,—
—
Friesland . . .
3000,—
1722,—
—
—
Drenthe . . . .
3500,—
1000,—
116,—
—
Utrecht
. . . .
3500,—
1000,—
450,—
Noordholland .
3350,—
1500,—
724,275
—
Zuidholland. .
4350,—
1500,—
421,59
—
Zeeland
. . . .
3550,—
250,—
467,866
425,—
Noordbrabant .
6300,—
1000,—
Limburg . . .
2600,—
250,—
f
150,—
—
—
1000,—
—
f 33325,— f 8722,— f 3689,73
f
575,—
Uit dit lijstje, waarin de zuivelconsulentschappen voor Gelderland en Overijssel, waar de consulenten provinciale ambtenaren zijn en de uitgaven tot eene maximum van f 6000 door het Rijk en de provincie gezamenlijk worden gedragen, niet zijn opgenomen, blijkt, dat de uitgaven voor de zuivelconsulentschappen voor ongeveer 72 pet. worden gedragen door het Rijk. Deze verhouding zal in 1912 nog ongunstiger worden, wanneer de Hollandsche Maatschappij van Landbouw zal ophouden hare bijdrage voor de zuive!consulenten in Noord- en Zuidholland te storten, terwyl, indien nog meerdere offers van Rijkswege worden gevraagd
LM
(Staatsbegrooting voor het dienstjaar 1912.
meer dan 80 pet, der uitgaven ten laste zullen komen van het Ryk zonder dat dit over eigen organen beschikken kan voor het onderwijs in zuivelbereiding aan de winterscholm,
de cursussen ter opleiding van landbouwonderwtyzers en tot het verstrekken van adviezen en het uitvoeren van opdrachten in 't belang der zuivelltereiding. Dat de voorstellen van den ondergeteekende in de kringen der belanghebbenden geene onverdeelde toejuiching ondervinden, is mogelijk, doch voor EOOVer dit een uitvloeisel mocht zijn v;m de gedachte, dat de zuivelconsiilenten tegenover de ZUlveb bereiden minder inschikkelijk en minder meegaand zullen
zijn en de belanghebbenden minder goed zullen helpen, wanneer zjj Rijksambtenaren worden, meent hij hiertegen te moeten opkomen. Nimmer heeft hem te dezen opzichte eene klacht over de Rijkslandbouwleeraren, die eene overeenkomstige functie nebben als de zuivelconsulenten, bereikt. Deze ambtenaren, die steeds te midden van de landbonwende bevolking werkzaam zijn, kunnen niet met bureelambtenaren worden ver geleken. Zij kunnen hunne taak van voorlichter en raadsman niet vervullen, wanneer zij zich niet inschikkelijk en behulpzaam toonen. Bijna overal, waar de landbouwvereenitringen de medewerking dier ambtenaren inroepen, zijn zij dan ook de gaarne gewaardeerde adviseurs dier vereenigingen, vinden zij als adviseerend lid bij vergaderingen hunne plaats aan de bestuurstafel en nemen zij dermate deel aan de werkzaamheden der vereenigingen, alsof zij hare ambtenaren waren. Zelstandigheid is niettemin voor hen noodig. Zij moeten bij het geven hunner adviezen, die van verstrekkende gevolgen kunnen zijn, zich niet behoeven af te vragen of de te geven raad ook van invloed kan wezen op hunne positie. De ondergeteekende vertrouwt, dat de zuivelconsulenten, wanneer zij Rijksambtenaren zullen worden, op dezelfde wijze zullen doorwerken als zij tot dusverre hebben gedaan. Hij vooronderstelt dit te meer, omdat het in de bedoeling ligt de commissies, waaronder de zuivelconsulenten werkzaam zijn en op wier medewerking de ondergeteekende zoo zeer prijs stelt, te behouden, ten einde daardoor aan belanghebbenden een rechtmatigen invloed op den gang van zaken te verzekeren. Dat er voor de herhaaldelijk uitgesproken vrees voor bureaucratische inmenging oenig gevaar bestaat meent de ondergeteekende met beslistheid te mogen ontkennen, overtuigd als hij is, dat de onder de Directie van den Landbouw werkzame ambtenaren daarvoor te veel doordrongen zijn van hunnen plicht om den landbouw met al hunne krachten te moeten dienen. Dat door het voorstel van den ondergeteekende eene nieuwe organisatie zoude worden geschapen, zonder dat daardoor evenredig nut voor den landbouw wordt verkregen, meent hij te moeten weerspreken. Zijn voorstel beoogt slechts eene bestaande organisatie, die zeer veel nut heeft gesticht en nog voortdurend sticht, te behouden en te ontwikkelen. Voor de provincies, waarvan de zuivelconsulenten bij aanneming der gedane voorstellen het eerst in 's Rijks dienst zullen overgaan, te weten die in Noordbrabant, Zuid- en Noordholland, is bereids de noodige steun toegezegd en ondergeteekende meent te mogen veronderstellen, dat ook andere provinciën steun zullen blijven verleenen. Eerst wanneer tot overneming van andere consulenten mocht worden besloten, acht ondergeteekende de tijd aangebroken om zich daarvan te vergewissen. Dat van de bijdragen van landbouwvereenigingen, die het zuivelconsulentschap niet langer voor hare rekening kunnen handhaven, geen sprake kan zijn, behoeft voorzeker geen betoog. Die bijdragen zijn bovendien, zooals de bovenstaande gegevens leeren niet van dien omvang, dat zij veel gewicht in de schaal kunnen leggen. Wanneer de regeling, zooals die in Overijssel en Gelderland bestaat tot stand ware te brengen, zoude ondergeteekende zijn voorstel niet hebben gedaan. Waar echter in Noordbrabant in 1909 eene aanvraag tot verhooging der provinciale subsidie voor de zuivelconsulenten werd afgewezen, in Noordholland op eene aanstelling van den consulent tot provinciaal ambtenaar niet viel te rekenen en in Zuidholland daartoe waarschijn-
2.
X.
10.)
lijk alleen zou zijn besloten, wanneer het vooruitzicht tot
aanstelling van den zuivelconsulent ais Rijksambtenaar wan geopend, daai' bestond voor het treffen der besproken regeling geen kans. Aangezien niet kan gezegd woiden, wanneer de onderscheiden zuivelconsulenten in 's Rijksdienst zullen overgaan, is het moeilijk te berekenen, welke uitgaven uit den voorgestelden maatregel op den duur zullen voortvloeien. Aangezien echter, zooals uit de bovenvermelde gegevens blijkt, het overgroote deel der uitgaven voor de zuivelconsulentscbappen door het Rijk wordt betaald, kunnen do financieele gevolgen van den maatregel niet bezwarend voor 's Rijks kas zijn. De ondergeteekende stelt zich voor te zijner tijd eenige jongelieden in het bezit der middelbare akte landbouwkunde als adspirantzuivelconsulenten in opleiding te doen nemen. Belangrijke kosten zullen aan deze opleiding niet zijn verbonden. Aangezien het voorstel van den ondergeteekende in de eerste plaats een viertal zuivelconsulenten betreft, welke in 1912 niet in dienst zullen zijn van eenige vereeniging, bestond geene aanleiding tot het inwinnen van adviezen. Daar de zuivelconsulenten, welke in dienst zijn van vereenigingen of provinciën niet tot Rijksambtenaren zullen worden aangesteld, zonder dat zulks door het betrokken lichaam wordt gewenscht, is voorafgaand overleg reeds van te voren verzekerd. Dat met het oog op den uitvoer naar het buitenland een Rijksconsulent te Londen is aangesteld, mag als bekend worden voorondersteld. Deze aanstelling maakt echter de zuivelconsulentschappen hier te lande niet overbodig. Voor zoover zulks noodig blijkt, is ondergeteekende voornemens den voorgestelden maatregel ook toe te passen op de assistenten der zuivelconsulenten. Uit het voorgaande zal naar de meening van den ondergeteekende voldoende duidelijk zijn geworden, waarom hij niet heeft voorgesteld de besproken maatregel aanstonds in alle provinciën toe te passen. Ten slotte moge hier een overzicht volgen van den feitelijken toestand in de verschillende provinciën. Groningen. De zuivelconsulent (jaarwedde f 2750) is sedert 1 Januari 1900 werkzaam in Groningen, thans als ambtenaar van den Groninger Landbouwbond, en oefent zijne werkzaamheden uit onder toezicht eener commissie van vijf personen. Friesland. De consulent (jaarwedde f 3000) is sedert 1 Juli 1892 ambtenaar van de Friesche Maatschappij van Landbouw. Hij oefent zijne werkzaamheden uit in overleg met en onder toezicht van het bestuur dier maatschappij. Drenthe. De consulent (jaarwede f 2000) is sedert 1904 werkzaam als ambtenaar van het Genootschap ter bevordering van den Landbouw in Drenthe. Het dagelijksch bestuur van dit genootschap is tevens commissie van toezicht op den consulent. <>rrrij8sel. De consulent (jaarwedde f 2000) is sedert 1 Juni 1909 provinciaal ambtenaar en werkt onder toezicht eener commissie van vijf personen, benoemd door Gedeputeerde Staten. De uitgaven worden door het Rijk en de provincie tot een maximum van f 6000 gelijkelijk gedragen. Gelderland. De zuivelconsulent (jaarwedde f 2500) is sedert 1 Augustus 1904 provinciaal ambtenaar en staat onder toezicht eener door Gedeputeerde Staten benoemde commissie van vijf personen. De uitgaven worden op dezelfde wijze als in Overijssel gedragen. Utrecht. De consulent (ja a r w e dde f 2500) is op 15 Juni 1904 aangesteld door het Genootschap voor Landbouw en Kruidkunde in Utrecht en werkt onder toezicht eener commissie van drie personen. Noordholland. De zuivelconsulent (jaarwedde f 3000) is in 1900 door het hoofdbestuur der Hollandsche Maatschappij van
(StaaNhegrooting voor liet dienstjaar 1912.
2.
X.
10.)
25
Voot groep B (keurvereamellngra van dieren, behoorende
Landbouw en het bestuur dor Vereeniging tot ontwikkeling van den Landbouw in Hollands Noorderkwartier aangesteld.
aan leden van locale vereenigingen, die zich de verbetering
Sedert zijn de kosten gedragen door het Ruk, de provincie en
van den rundveestapel ten doei stellen), is, naar ondergeteekende
eerstgenoemde maatschappij, dio in Mei jl. besloot van verdere bekostiging van het zuivelconsulentschap afzien, wijl dit hare krachten Ie boven gaat. De consulent is tot dusverre werkzaam onder toezicht eener commissie van zeven personen, benoemd door de voornoemde
vereenlgingen. Aangezien geen kans bestond op aanstelling van den consulent tot provinciaal ambtenaar en door den ondergeteekende nog niet was besloten tot het doen van het thans besproken voorstel, hebben vertegenwoordigers van do Hollandsche Maatschappij van Landbouw, de Vereeniging tot ontwikkeling van den Landbouw in Hollands Noorderkwartier, den Provincialen Noordhollandschen Boerenbond, den Bond van zuivelfabrieken en leden van Gedeputeerde Staten van Noordholland eene vereeniging tot instandhouding van het zuivelconsulentschap opgericht. Aangezien deze vereeniging over zeer geringe middelen beschikt, zoude er groot gevaar bestaan, dat ook zij te zijner tijd den zuivelconsulent zou moeten loslaten. In eene bespreking door het voorloopig bestuur en twee leden van Gedeputeerde Staten van Noordholland met den directeur-generaal van den landbouw te Alkmaar gehouden, werd dan ook besloten geene verdere stappen te doen, zoolang over het voorstel door den ondergeteekende gedaan, niet is beslist. Zuidholland. De consulent (jaarwedde f 8000) is sedert 1 Maart 1894 ambtenaar van de Hollandsche Maatschappij van Landbouw, die echter in het volgende jaar hare bemoeiingen met het zuivelconsulentschap zal staken. De Gedeputeerde Staten van deze provincie waren bereid den consulent als provinciaal ambtenaar te benoemen, doch stelden daarbij voorop, dat dit slechts een overgang zoude zijn tot de aanstelling als Rijksambtenaar. De consulent is tot dusverre werkzaam geweest onder toezicht eener commissie van 5 leden, benoemd door de Hollandsche Maatschappij van Landbouw. Zeeland. De consulent (jaarwedde f 1850) is sedert 18 October 1906, ambtenaar der Zeeuwsche Maatschappij vanLandbouw en werkt onder toezicht van het dagelijksch bestuur dier Maatschappij. Noord-Brubant. In deze provincie zijn in 1906 twee zuivelconsulenten (jaarwedde f 2100) werkzaam gesteld. Zij zijn benoemd door eene door Gedeputeerde Staten aangewezen commissie, welke thans uit drie personen bestaat. Limburg. De zuivelconsulent (jaarwedde f 2000) is in 1905 aangesteld door en werkt onder toezicht eener uit 8 leden bestaande, door Gedeputeerde Staten benoemde commissie van toezicht op de verrichtingen van dezen ambtenaar. Verslapen. Art. 62. Met den wensch, de door het Departement uitgegeven verslagen, welke aan de leden der Kamer worden rondgedeeld, te voorzien van een rugtitel, zal, voor zoover zulks mogelijk is en tot dusverre nog niet geschiedde, rekening worden gehouden. Internationale landbouwtentoonstellin? te "s Grarenhage 1913. Art. 64. Blijkens het voorloopig programma voor de afdeeling Rundvee op de Nationale en Internationale Landbouwtentoonstelling te 's Gravenhage bestaat het voornemen in twee der groepen n.1. groep A (keurverzamelingen van volbloed dieren) en groep D (fokveeverzamelingen afkomstig van één fokker) alleen dieren toe te laten, welke zijn ingeschreven in het Nederlandsch Rundveestamboek of het Friesch Rundveestamboek.
werd medegedeeld, besloten hel voorloopig programma zoodanig
te wijzigen, dat ook stieren, Ingeschreven in andere dan het Nederlandsche en het Prieache Rundveestainboek, zullen worden toegelaten. Door deze wijzigingen zullen dus ullr in den lande bestaande tok vereenigingen kunnen mededingen. Het definitief programma der tentoonstelling is nog niet ter goedkeuring aangeboden; ondergeteekende verklaart zich bereid te dezer zake nader met het bestuur dor Koninklijke Neder* landsche Landbouw vereeniging in overleg te tieden. lilde
AFDEELINU.
Mijnwezen. Naar aanleiding van de opmerkingen betreffende de zoogenaamde Maasconcessies, heeft de ondergeteekende de eer mede te deelen, dat een wetsontwerp, deze aangelegenheid rakende, het Departement van Landbouw, Nijverheid en Handel heeft verlaten en dat hij hoopt dat dat ontwerp spoedig bij de Kamer zal kunnen worden ingediend. In afwachting hiervan meent de ondergeteekende zich te mogen veroorloven op de gemaakte opmerkingen thans niet verder in te gaan. De herziening der mijnwetgeving wordt aan het Departement van den ondergeteekende voorbereid. Een afdruk van het Reglement voor het ondersteuningsfonds van de Staatsmijnen in Limburg wordt hierbij overgelegd ] ). De wenschelijkheid dat een regeling voor alle mijnen tot stand komt, wordt door den ondergeteekende beaamd. In dit verband veroorlooft hij zich te verwijzen naar art. 103 van het hovengenoemd Reglement, door welke bepaling de mogelijkheid wordt geopend om zonder algemeen fonds toch voldoende verzekering voor de mijnarbeiders der verschillende mijnen te verkrijgen zonder gebondenheid aan eene bepaalde mijn. Naar aanleiding van de tegen de Directie van de Staats mijnen ingestelde strafvervolging en naar aanleiding van hetgeen is voorgevallen op de terechtzetting van het kantongerecht te Heerlen, is een onderzoek ingesteld. Dit onderzoek heeft o. a. aan het licht gebracht, dat de Directie in de meening heeft verkeerd, dat de toestand door de genomen maatregelen aan de voorschriften van den hoofdingenieur der mijnen voldeed. Het gebeurde is hoofdzakelijk toe te schrijven aan een misverstand, dat naar de meening van den ondergeteekende allicht door meer tactvol optreden zoo van de Directie van de Staatsmijnen als van het Staatstoezicht op de mijnen had kunnen worden voorkomen. Staatsniynbedryf. Naar aanleiding van de in het Voorloopig Verslag voorkomende mededeeling dat opnieuw de rentabiliteit van het Staatsmijnbedrijf in twijfel werd getrokken en naar aanleiding van het verzoek om ten aanzien van de quaestie van de rentabiliteit nadere inlichtingen te ontvangen, alsmede in verband met de in het Voorloopig Verslag voorkomende uitspraak, dat zonder nader onderzoek omtrent de rentabiliteit geene uitspraak zal kunnen worden gedaan, meent de ondergeteekende te moeten herhalen zijne ten vorige jare afgelegde verklaring 2) dat, indien de Kamer meent naar den goeden gang van het bedrijf harentwege een onderzoek te moeten instellen door eene commif:::e, hij gaarne bereid is zijne medewerking daartoe te verleenen. De opmerking, dat blijkens het Jaarverslag van de Directie der Staatsmijnen over 1910 dat boekjaar sluit met een winstsaldo, dat hooger is, dan hetgeen door den Staat als rente in rekening wordt gebracht, schijnt op eene misvatting te berusten. ') Is ter griffie nedergelegd ter inzage van de leden. ) Zie pag. 25 bovenaan van de Memorie van Antwoord op het Voorloopig Verslag der Tweede Kamer in zake hoofdstuk X der Staatsbegrooting van 1911. 2
26
(Staatsbegroting voor het dienstjaar 1912.
Blijkens Bijlage G van bedoeld verslag toch wordt aan de Staatsmanen over 1910 aan rente In rekening gebracht f 228 021,80, terwijl het winstsaldo van Staatsinijn Wilhelinina bedraagt f111091,69*. Intusschen zij, voorzoovoel noodig,
er de aandacht op gevestigd, dat ovengenoemd rentebedrag betrekking heeft op het geheels aan de Staatsinijnen door den Staat ten koste gelegd kapitaal, terwijl winst uit den aard der zaak slechts wordt gemaakt bij de exploitatie van mijnen. In exploitatie nu is nog slechts eeno Staatsinijn nl. .staatsinijn "Wilhelinina. Het bovengenoemd winstsaldo geeft aan de winst met deze ééne mijn gemaakt. Het percentage van 3 ' / 2 % hetwelk ten grondslag ligt aan de cijfers van Bijlage ft. is door den ondergeteekende vastgesteld in overleg met den Minister van Financien. Hij meent dat er voor het oogenblik geen voldoende aanleiding bestaat ,een ander percentage te nemen. Dat bij de berekening van den kostprijs der kolen de rente buiten rekening wordt gelaten, is in overeenstemming met de bij particuliere mijnen gevolgde gewoonte. Werd hiervan bij de Staatsinijnen afgeweken, dan zou vergelijking met de eerstgenoemde mijnen worden bemoeilijkt. De ondergeteekende meent te mogen betwijfelen, dat het beweerde aanzienlijke verschil ten nadeele van de Staatsinijnen, bij vergelijking van de bedrijfskosten, de opbrengst per ton en het netto overschot per ton met de uitkomsten van andere mijnen, inderdaad bestaat. Hij zou het zeer op prijs stellen indien de leden die hier aan het woord waren hem de gronden waarop hunne bezwaren zijn gegrond, zouden willen mededeelen. Hij meent intusschen goed te doen door er op te wijzen, dat bij de vergelijking in aanmerking dient te worden genomen, dat de jaren 1909 en 1910 de eerste twee bedrijfsjaren waren van Staatsinijn Wilhelinina, en dat in die jaren wel eene bevredigend stijgende, doch nog lang niet de normale productie werd bereikt. Terwijl derhalve'uit het bovenstaande volgt dat niet zonder meer kan worden aangenomen, dat het beweerde verschil ten nadeele van de Staatsinijnen inderdaad bestaat, zij het den ondergeteekende veroorloofd op te merken, dat aan de Directie geenszins bij het doen van uitgaven voor aanleg en exploitatie onbeperkte vrijheid wordt gelaten. In gewichtige aangelegenheden heeft de Directie vooraf machtiging van den Minister te vragen, die in deze zoo eenigszins mogelijk niet beslist dan na ingewonnen advies van den Mijnraad. De ondergeteekende blijft de meening toegedaan, dat de omstandigheid, dat door het bedrijf benoodigde uitgaven geruimen tijd vóór den aanvang van het dienstjaar moeten worden geraamd, noodzakelijk af en toe er toe zal moeten leiden, dat uitgaven worden gedaan, welke bij de toelichting tot de begrootingsvoorstellen niet konden worden voorzien. Dat hierdoor aan het budget recht der Staten-Generaal in groote mate afbreuk zou worden gedaan kan de ondergeteekende niet inzien. Naar het gevoelen van den ondergeteekende bestaat er geene aanleiding om te betwijfelen, dat de Directie van de Staatsmijnen zich voldoende beijvert bij den afzet van kolen. Ook zijnerzijds wordt waar dit mogelijk is de afzet bevorderd. Verlaging van spoorwegtarieven zou ongetwijfeld uitwerking ten goede hebben. Door den ondergeteekende is in die richting dan ook aandrang uitgeoefend. Ook heeft hij zijn invloed aangewend tot het nemen van maatregelen waardoor aan het bestaande gebrek aan spoorwagens zou worden tegemoet gekomen. Naar den ondergeteekende is medegedeeld heeft de Directie der Domaniale mijn zich genoodzaakt gezien op 6 October j.1. uit hoofde van wagengebrek den namiddagploeg naar huis te zenden. Wat de bevaarbaarmaking van de Maas betreft, meent de ondergeteekende te mogen verwijzen naar hetgeen te dien aanzien wordt medegedeeld op pag. 7 der Memorie van Antwoord op het Voorloopig Verslag betreffende hoofdstuk IX der Staatsbegrooting voor 1912. De aanleg van tramwegen in het mijndistrict wordt door den ondergeteekende zooveel mogelijk bevorderd. Hij heeft heeft reden om te mogen verwachten dat spoedig zal kunnen
'2.
X.
10.)
worden begonnen met den aanleg van de Hjn Sittard— Heerlen—de Locht, welke lijn als do stamlijn van het Limburgscho niijndistrict zal zijn te beschouwen. Voorzooveel den ondergeteekende bekend is, is het RljnschWestphaalsch Kolensyndicaat nog niet teruggekomen van zyn stelsel om aan zijn afnemers-groothandelaars te verbieden Limburgsche kolen te verkoopen. De Staatsmijnen, voor wie dit stelsel in den aanvang van hare verkoopgestie misschien ongerief gaf, ondervinden daarvan thans geen nadeel. Door de uitbreiding van de gemeentepolitie en vestiging of uitbreiding van brigades marechaussee mag worden aangenomen, dat de veiligheid van personen en goederen in het mijndistrict meer en meer verzekerd wordt. Naar aanleiding van het in het Voorloopig Verslag te kennen gegeven verlangen om nadere omstandige inlichtingen te mogen ontvangen aangaande de oorzaak van het op 20 April j.1. in de Staatsinijn „Emma" plaats gehad hebbende ongeluk, z\j het den ondergeteekende veroorloofd te verwijzen naar het nader rapport van de Directie van de Staatsmijnen van 24 Juni 1911 n°. 282 afd. S. V., naar de dit rapport betreffende missive van den hoofdingenieur der mijnen van 6 Juli 1911 n°. 781 en naar het rapport van het bureau voor chemisch onderzoek, KONING en BIENFAIT te Amsterdam. J) Dienstwoningen. Art. 67. Wat het stelsel van woningbouw voor de Staatsmijnen aangaat, spreekt het naar het gevoelen van den ondergeteekende van zelf, dat rekening wordt gehouden met wat van particuliere zijde wordt gedaan ter voorziening in de behoefte aan woningen. De ontwerpen van de in 1912 te bouwen woningen zijn nog nog niet gereed. De arbeiderswoningen, waarvoor in 1911 opdracht is gegeven, zullen gemiddeld kosten pl.m. f 2180 per stuk, de beamtenwoningen gemiddeld pl.m. f 2865 en de opzichterswoningen gemiddeld pl.m. f 4000. Bestek, omschrijvingen en teekeningen voor evenbedoelde woningen worden hierbij overgelegd. 2) In dit verband zij er de aandacht op gevestigd dat in de Memorie van Toelichting een drukfout is ingeslopen. Het ligt in de bedoeling om in 1912 op Staatsmijn „Hendrik" 20 arbeiderswoningen te bouwen, niet 30 zooals in de Memorie van Toelichting op blz. 5 wordt gezegd. Jaarwedden Tan directeuren. Art. 68. Het voorstel tot verhooging van de salarissen van de leden van de directie van de Staatsmijnen in Limburg staat niet in verband met de duurte van levensmiddelen. Bureauchef 'dj het Staatstoezicht. Art. 73. De ondergeteekende vindt geene vrijheid om voor de jaarwedde van den chef de bureau van het Staatstoezicht op de mijnen voor 1912 een hooger bedrag dan f 1400 aan te vragen. Een beroep op de door bureauschefs bij de Staatsmijnen genoten bezoldiging ten einde te betoogen dat de evengenoemde ambtenaar niet voldoende wordt gesalarieerd, zou naar het gevoelen van den ondergeteekende niet opgaan. Gelijkheid van titel behoeft toch niet noodzakelijk te leiden tot gelijke salariëering. Diepboringen. Art. 77. Naar aanleiding van de opmerking in het Voorloopig Verslag dat door eenige leden het nut van de voortzetting der kostbare diepboringen opnieuw wordt betwist en dat de mededeeling, dat weder op 3 nieuwe boringen wordt gerekend, niet eene voldoende toelichting van den betreffenden ') Deze stukken zh'n in afschrift met bijlagen t. w. twee photografieën en eene Referenz-Liste der Gebrüder SULZER ter griffie van de Kamer nedergelegd ter inzage van de leden. *) Ter griffie van de Kamer nedergelegd ter inzage van de leden.
Tweede Kamer.
Bijlage A. (Staatsbegrooting voor hot dienstjai post wordt geacht, zij 11<-t den ondergeteekende vergund, onder verwjjzlng naai' hetgeen ten vorigen Jare in de Memorie van
101!
10.)
27
merken, 'lat naar zijne zienswijze, welke steunt op adviezen van deskundigen, aan hei nut van diepboringen voor het doe], waarvoor de Rijksopsporlng van Delfstoffen la Ingesteld, niet
anderszins grootere schade t,e berokkenen, de oorzaken vande Ongunstige uitkomsten weg te nemen, zoodra die oorzaken zullen gevonden zijn. Jntussehen dient wel in het oog te worden gehouden, dat, de visscherij een naai haren aard wisseb vallitf bedrijf is, welker uitkomsten voor een groot deel afhankelijk zijn van CllmatologlSChe, economische en andere factoren,
valt te twijfelen. Ten einde liet onderzoek ook in 191 2 geregeld te kunnen doen voortgaan moet in dat jaar kunnen worden
waarop geen of nagenoeg geen Invloed kan worden uitgeoefend. Voor de waardeertng, door eenige leden betoond voor het
beschikt over de hij deze begrooting aangevraagde gelden. Den ondergeteekende is niet gebleken, dat uit de opdracht
feit dat de Vissciierijwet
Antwoord
bij art. 7(5 van lioolilsl uk X werd gezegd, Op ti'
in werking is getreden, betuigt de
ondergeteekende zijn dank.
bezwaren zijn
Ter adstructie van de bedenking tegen de wijze van uitvoe-
voortgevloeid. Wat de door de betrokken maatschappij gemaakte winsten betreft, zij opgemerkt, dat er grond voor twijfel bestaat of de vooi' den staat verrichte werkzaamheden beteekenend tot
ring der wet, waarmede verscheidene leden zich niet ingenomen
van de diepboringen
aan ééne maatschappij
het maken van die winsten hebben bijgedragen. Het contract met de bedoelde maatschappij is niet aangegaan, dan na gezette overweging van de offerte van eene sterk concureerende
groote bultenlandsche maatschappij. Het contract is aangegaan voor alle diepboringen, waartoe ingevolge de wet van 6 October 1908 (Sibl. n°. 812) betreffende het opsporen van delfstoffen van Staatswege mocht worden besloten. De duur van het monopolie kan niet met absolute zekerheid worden aangegeven, aangezien nog niet geheel \ aststaat hoeveel boringen nog noodig zullen zijn, voordat de taak der Rijksopsporlng van delfstoffen kan worden beëindigd. intusBchen kan de ondergeteekende mededeelen, dat het zich laat aanzien, dat het werk binnen enkele jaren zal zijn afgeloopen en dat het zelfs verre van onwaarschijnlijk is, dat voor het laatst op de begrooting voor 1914 voor dit doel eeni^zins belangrijke bedragen zullen behoeven te worden aangevraagd. Voor de E ijksopsporing van delfstoffen is uitgegeven; in „ „ „ „ „ „ „ „
1903 1904 1905 1906 1907 1908 1909 1910 (tot 21 November 1911) . . . . 1911 (tot 21 November)
f
4 254,88 9 274,345 47 676,81"' 281 810,085 199 368,505 216 618,19 ') 257 426,965 302495,165 91 199,165
Totaal . . . f 1 410 124.115 Op 21 November was buitendien opdracht gegeven ten laste van den dienst 1910 voor ongeveer f 50 000,— ten laste van den dienst 1911 voor ongeveer 220 000,— 270 000.— Op 21 November 1911 was dus beschiktover f 1 680 124,115 Visseherljeii. De trawlvisseherij in de Noordzee, uitgeoefend van uit IJmuiden, en de oestercultuur in Zeeland hadden in het afgeloopen jaar bevredigende uitkomsten. Deze takken van visschei'ij zijn de uitzonderingen in de Openingsrede bedoeld. De bepalingen ter bescherming van den vischstand. vastgesteld bij en krachtens de Vissciierijwet, zullen naar de meening van den ondergeteekende verbetering kunnen brengen ook in die takken van de visscherij waarvan de uitkomsten onbevredigend waren. Bovendien ligt het in de bedoeling om maatregelen te beramen VOOr die verbetering telkens wanneer met genoegzame zeker* beid is vast te stellen, wat gedaan kan worden om, zonder 'i in de Memorie van 'Antwoord op het Voorloopig Verslag der Tweede Kamer der Staten-Generaal betreffende hoofdstuk X der Stnatabegrooting voor 1911 word ais uitgegeven in 1909 een bedrag van f294090,82 genoemd. Dil moest zijn f257426,96*. Handel ingen der Staten-Generaal. Bijlagen. 1911—1912.
verklaarden, wordt gewezen op het Koninklijk besluit van 26 Juni 1911 [StaaUfolad n". 162) tot vaststelling van < enige bepalingen voor do visscherij in de Zuiderzee en de daaraan gelegen open havens.
Dat dit besluit vooral bij die belanghebbenden, die alleen van een onmiddellijk in werking tredend verbod van de kuilvisscherij verbetering van den toestand der Zuiderzeevisschers verwachtten, teleurstelling heeft gewekt is in geenen deele bevreemdend. Intusschen zou wellicht bij een niet kleiner deel dor Zuiderzeevisschers zoodanig verbod nog veel grooter teleurstelling hebben gewekt. Er bestaat evenwel tteen reden om te meenen, dat de Zuiderzeevisschorij nog meer dan vroeger in haar bestaan zal worden bedreigd, op grond dat in de nieuwe regeling geen bepalingen voorkomen omtrent de maat op haring, spiering en ansjovis, waarop bij de vroegere wet wel een maat zou zijn gesteld geweest. In de eerste plaats zij opgemerkt, dat in de wet van 21 Juni 1881 (Staatsblad n°. 76) geen maat op ansjovis was opgenomen, alleen op haring, spiering en bot en wel respectievelijk van 10, 7 en 8 c.M. In de tweede plaats kan het van genoegzame bekendheid worden geacht dat deze maatbepaling nooit behoorlijk gehandhaafd is kunnen worden, en in de derde plaats dat die bepaling, ook al was zij gehandhaafd van niet veel invloed kan zijn geweest, omdat de maten veel te klein waren gesteld. Feitelijk heeft de wet van 1881 voor den vischstand in de Zuiderzee geene bescherming gegeven. Daartegenover staat nu, dat door de nieuwe regeling de handhaving van de maatbepaling geen bezwaar meer oplevert, dat de maat op bot van 8 op 20 c.M. is verhoogd (met een overgangstermijn van 2 jaar gedurende welke zij 16 c.M. bedraagt) en dat op aal een maat is gesteld van 25 c.M.; daarmede zijn dus twee van de vijf voor de Zuiderzee belangrijke vischsoorten krachtig beschermd. Eindelijk werd, zooals de Commissie van Rapporteurs reeds opmerkt, een verbod uitgevaardigd om in het Hoornsche Hop en het Pampus gedurende de maanden Augustus tot November met alle kuilnetten te visschen, ter bescherming van de jonge ansjovis, die zich daar dan in den regel ophoudt. Hoe van een ernstige bedreiging van de Zuiderzeevisschorij ten gevolge van de nieuwe regeling gesproken kan worden, is den ondergeteekende dan ook niet duidelijk. Dat op enkele vaartuigen molens zouden zijn aangebracht, waarmede de kleine visch tot poeder wordt vermalen, ten einde gebruikt te worden als eendenvoedor, wordt onwaarschijnlijk geacht, omdat vischineel gebleken is niet te voldoen als eendenvoedor; ook bij navraag echter is geen bevestiging van het bericht verkregen. Intusschen meent de ondergeteekende nog te moeten opmerken, dat ook wanneer zoodanige molens op schepen geplaatst werden, dientengevolge niet nog meer nest zou worden gevangen. Dat geen bepalingen zijn gemaakt omtrent de maat van haring, spiering en ook ansjovis, vindt zijn grond in de overweging, dat de gevangen ondermaatsche vissehen van deze soorten — in tegenstelling met bot en aal, waarop in-1 een maat is gesteld — als regel na te zijn opgehaald niet lovend
meer in het water kunnen terugkeeren, of. zoo al, dan toch spoedig afsterven, zoodat deze toch voor de vissehers verloren zouden zijn, en verder hierin, dat door het stellen van een
28
(Staatsbegrooting voor het dienstjaar 1912.
maal op die viscbsóorten de kuUvlischertJ met één tlagonmogelijk zoude wolden gemaakt op sommige plaateen, zonder dal aan de pluchen gelegenheid werd gegeven zich geleidelijk aan de gewijzigde toestanden aan te passen. Dit laatste geldt evenzeer voor de eendenhoiiders. wier geheele bedrijf is inge-
richt op het roederen met ondermaatache visch. Hieromtrent kan nog genomen Voorts maat op
worden medegedeeld, dat. proeven zidlen worden met het vervangen van nest door ander roeder. zij er nog op gewezen, dat uit bet stellen van een .spiering en haring tevens het verbod zoude voort*
vloeien
van het
gebruik
van ondermaatache exemplaren
dezer vischsoorten als aas in korven en kubben en aan lijnen, waardoor een ernstigen slag zou worden toegebracht aan de bot- maar vooral aan de aalvisseherij, on niet slechts aan die op de Zuiderzee, maar ook in andere kustwatereu, omdat de maat op eenige vischsoort gesteld, voor het geheele land geldt.
Uit het ontbreken van bepalingen omtrent de oestviaachertj, en voor verder gaande beperking der kuilvisscherij in de Zulder* zee dan thans reeds heeft plaats gehad, mag intusschen niet worden afgeleid, dat het in de bedoeling der Regeering zoude
2.
X.
10.)
In den Raad zou allicht worden belemmerd en dientengevolge zou de Inspecteur niet die voorlichting verkrijgen, die gewenscht voorkomt. Hel ligt intusschen in de bedoeling om aan de besluiten van den raad, telkens nadat een vergadering heeft plaats gehad, openbaarheid te geven. Dat er reden zou zijn om over de werking van den raad te klagen, is den ondergeteekende niet bekend evenmin dat in den
boezem veel verdeeldheid zou bestaan. Dit sluit uiteraard niet uit dat de meeningen in den raad omtrent hetgeen tot ver-
betering der ZulderzeevieschertJ dient te worden gedaan kunnen uiteenloopen, dit was van den aanvang af te verwachten, doch aan de goede werking van den raad behoeft dit geen afbreuk te doen. Ook is den ondergeteekende niet gebleken, dat de raad met de vissehors polemiseert. Qedoeld wordt te dezer plaatse in het Voorloepig Verslag waarschijnlijk op eene mededeeling, die de raad met goedvinden van den ondergeteekende in verschillende bladen heeft doen plaatsen, waarin de raad opkwam tegen de wijze waarop de visschers door den redacteur van een visseherijblad. werden voorgelicht. Een exemplaar van die bekendmaking wordt hierbijgovoegd ').
liggen, geen zoodanige maatregelen te nemen. Bij de invoering van de vissrhorijwet te slechts uitgegaan van het beginsel om geen wijziging in den bestaanden toestand te maken, die voor het bedrijf al te ingrijpend zoude zijn, op grind van de overweging, dat de overgang naar een nieuwen toestand geleidelijk zonder groote schokken behoort tot stand te komen. In dien gedachtegang heeft het Koninklijk besluit van 26 Juni 1911 [Staaieblad n". 102), zooals de aanhef ook omschrijft, zich aanvankelijk beperkt tot het geven van eenige bepalingen voor de visscherij in den Zuiderzee en de daaraan gelegen open havens, welke, bepalingen naar het voornemen der Regeering geleidelijk zullen worden uitgebreid, naarmate omtrent de wenscholijkhoid en de uitvoerbaarheid daarvoor de noodige gegevens zijn verkregen. Daarbij zal ongetwijfeld ook worden gestreefd naar de opheffing van de opzettelijke nestvisxherij en is een geleidelijk verder gaande beperking voor het gebruik der kuilnetten volstrekt niet uitgesloten. Of deze en andere nog in onderzoek zijnde maatregelen eventueel al dan niet voldoende zullen zijn tot wegneming der bezwaren zal de ervaring moeten loeren. Uit het bovenstaande volgt reeds waarom de ondergeteekonde gemeend heeft de verwezenlijking van het verzoek van den Raad der gemeente Harderwijk, voor zooveel betreft een voor de geheele Zuiderzee geldende maat op haring en spiering. niet te moeten bevorderen. Wat betreft diens verzoek om die maat alleen voor Harderwijk vast te stellen, zoo valt op te merken dat daarvan alleen het gevolg zou kunnen zijn dat in die gemeente geen ondermaatsche visschen van die soorten werd aangevoerd; de aanvoer van het vroeger aldaar komende nest zou dan echter naar andere plaatsen worden verlegd. De vischstand zou er niet het minst door gebaat worden,
zoodat ondergeteekende op grond van het visschertjbelang voor inwilliging ook van dat verzoek troon vrijheid heeft kunnen vinden.
Met het bovenstaande meent ondergeteekende tevens voldaan te hebben aan het verzoek om toelichting omtrent de aangaande het gebruik van kuilnetten en van de omschrijving der onder*
maatscbe visch genomen beslissingen. Dat in visscherijkringen. waar men van den toestand op de
hoogte is, zou zijn vermoed, dat de Zuiderzeevisscherijraad, of liever de meerderheid van dien raad, zou hebben geadviseerd tot het treffen van de in het ZuiderzeeviBscberifbesluit neergelegde regeling, voor zooveel daarbij aan de wensehen van vele vissehors niet is tegemoet gekomen, acht de <>ndergoteekende niet aannemelijk. Wat den wensch betreft naar openbaarheid van de zittingen van genoemden raad. kan de ondergeteekende zich aansluiten bij de zienswijze van de leden, die zich hiermede niet kunnen
De ondergeteekende veronderstelt, dat in de in de eerste plaats in het verslag vermelde opmerking over de regeling der binnenvisscherij wordt gedoeld op het bezwaar, dat de visschers in sommige wateren, waarin een druk scheepvaartverkeer plaats heeft,, ondervinden van het uit art. 12 van het Binnen* visseherijreglomont voortvloeiend verbod om des nachts met aalfuiken te visschen. Het ligt in de bedoeling van den ondergetekende te bevorderen dat aan dit bezwaar door aanvulling van gemeld artikel wordt tegemoet gekomen. De meening van enkele leden, dat het voorschrift omtrent het meten der paling in de practijk niet uitvoerbaar is, wordt door de ervaring sedert de invoering der Visscherijwet verkregen, niet bevestigd. Het is toch gebleken, dat daarvoor een eenvoudig meetwerktuig kan worden gebezigd. Het grootste bezwaar der visschers betrof echter, naar den ondergeteekende werd gerap* porteerd, het sorteeren der vangsten. Intusschen is gebleken, dat ook dit zonder te veel moeite kan geschieden door gebruik te maken van eenvoudige hulpmiddelen. Dat het vangen van te kleine paling geweerd dient te worden door bepaling van de maaswijdte der vischnetten. kan niet worden toegegeven. In de eerste plaats zal daardoor niet kunnen worden voorkomen, dat de kleine paling nog steeds in den handel wordt gebracht: en verder bestaan er vischtuigen, waarmede voel kleine palingen gevangen worden, zooals de korven en kubben, waarop geen maaswijdte kan worden gesteld, deels omdat zij geen mazen hebben, zooals de korven, deels omdat zij bij een voor het doorlaten van kleine palingen geschikte maaswijdte, hun geschiktheid voor het bedrijf grootendeels verliezen, zooals de kubben. De vraag, of het niet noodig is uit te maken, wat onder aalkorf is te verstaan, houdt vermoedelijk verband met vragen, die /.|i h bij de toepassing van art. 3, letter <•, van het binnen* visscherijreglement hebben voorgedaan. Daarbij wordt verboden het visschen met vischtuigen. waarvan het netwerk van metaal is vervaardigd. Naar de gangbare opvatting treft dit verbod niet de metalen aalkorven, die van metalen spijltjes zijn vervaardigd, doch wel die, welke van metaal gaas zijn samen* gesteld. Dat de omstandigheid, dat in sommige gemeenten de secre. tarie enkel open is tusschen '.) en 12 uur. moeilijkheid kan geven voor het erlangen van consenten, wordt toegegeven. De ondergeteekende zal doen nagaan of aan het bezwaar op
een of andere wijze is tegemoet te komen. de
De twee tot dusver in boekvorm verschenen uitgaven van isscherijwet zijn in zeer ruime mate gratis verspreid.
vereenigen. Het bezwaar tegen openbaarheid berust op den taak van dien raad. die een adviseerende Is. De vrijheid van spreken
') Tor griflie van de Kamer nedergelegd ter inzage van de leden.
/
jaar 1912.
(Staatsbegrooting voor bet
'2.
X.
10.)
29
boekjes togen den geringen i>rijs van 10 cent per exemplaar verkrijgbaar geateld.
van Justitie gelegen om, nadat het 11de Doek van het Wetboek van Koophandel zou zijn benden, over te gaan tot de samenstelling van een ontwerp-Schepelingenwet, waarin o. a. de nieuwe regeling van het arbeidscontract met schipper en
Het was den ondergeteekende aangenaam,
schepelingen, zoowel op koopvaardij schepen ais op rtsschers-
van het verslag van het in Mei,j.1, te Home gehouden visscherijcongres, op prijs wordt gesteld. Te zijner tijd zal hij gaarne de processen-verbaal van de zittingen van bet congres aan de Kamer overleggen.
vaartuigen, zou worden opgenomen, en waaraan door of vanwege het Departement van Landbouw, Nijverheid en Handel de noodig geoordeelde publiekrechtelijke voorschriften zouden zijn toe te voegen. Nu de herziening van het Ilde Boek van bet Wetboek van Koophandel, welke aan het maken van eene Schepelingen wet zou moeten voorafgaan, voorloopig niet ter band genomen kan worden, verdient het naar de meening van den ondergeteekende aanbeveling om de onderwerpen van publiekrechtelijken aard, welke in cent; Schepelingenwet geregeld /.ouden worden, niet langer te beschouwen als een onafscheidelijk deel van die toekomstige Schepelingenwet, maar deze onderwerpen afzon derlijk te regelen, bijv. door wijziging van de Bchepenwet en van den algemeenen maatregel van bestuur tot uitvoering van die wet. Eene zoodanige wijziging van dit deel der scheep* vaartwetgeving Is thans in voorbereiding. Daarbij zal. gelijk reeds gezegd, met het verslag der bovenbedoelde commissie van enquête rekening kunnen worden gehouden. Eenige leden wenschten eene wijziging in de Schepenwet te zien gebracht, waarbij voorgeschreven wordt, dat het scheeps-
Bovendien zijn die van afbeeldingen ld i visschen voorziene
OeiitervisseherU bij Texel. Sedert eenlgen tijd is ter versterking van het politietoezicht in de Noorderlijke Zuiderzee en de Waddenzee een stoomvaartuig in huur genomen. Dit toezicht strekt zich ook over de oostervisscherij bij Texel uit.
College voor de vtascherrjen. Art. 78. Naar aanleiding van de opmerking, dat de beden kingen, ingebracht wegens don te ruimen en te duren opzet van de uitvoering der Visscherijwet niet afdoende zijn weder* legd, moge de ondergeteekende onder verwijzing naar het daaromtrent in den aanhef der onder dagteekening van 3 Juli 1911 ingezonden Memorie van Antwoord medegedeelde, andermaal nadrukkelijk verzekeren, dat daarbij voor zooveel dit met de te bevorderen behoeften van den dienst vereenigbaar is, met volk de Nederlandsche taal moet verstaan. de belangen van de schatkist is rekening gehouden. Wat Den ondergeteekende zijn geene omstandigheden bekend, meer in het bijzonder de positie van den secretaris van het waaruit zou blijken, dat het bedoelde voorschrift noodzakelijk College betreft, zoo kan uit het voorstel tot verhooging van zou zijn in het belang van de veiligheid der scheepvaart onder diens salaris het voornemen om in die positie wijziging te Nederlandsche vlag. Tegemoetkoming aan den in het Voorbrengen, niet worden afgeleid, aangezien dit voorstel, zooals loopig Verslag uitgesproken wensch op grond van andere ovcrop bladz. 2 van de Memorie van Toelichting tot het Wets- wegingen dan die aan de belangen der veiligheid ontleend, ontwerp n°. 261 werd medegedeeld, het uitvloeisel is van j zou, naar de meening van den ondergeteekende. ongewenscht een in 1908 gegeven advies van het College voor de Zcevis- zijn, omdat door een dergelijkcn maatregel aan de Nederlandsche scherijen, hetwelk daarbij het oog had op zijn secretaris en scheepvaart, vooral bij noodzakelijke aanmnnstering in den diens werkkring. vreemde, zeer ernstige bezwaren in den weg zouden worden I gelegd, hetgeen kan blijken uit de ondervolgende cijfers. Aangezien door de Staten-Generaal de gelden noodig voor In 1910 werden in Nederland aan- en bijgemonsterd 42 169 de werking van het College nog niet zijn toegestaan, heeft de Nederlanders en 3379 vreemdelingen, en buiten Nederland benoeming der leden van het College nog niet plaats gehad. onderscheidenlijk 1198 Nederlanders en 2011 vreemdelingen. De ondergeteekende is overtuigd, dat wanneer het College In totaal waren dit 43 367 Nederlanders en 5390 vreemdelingen bestaat, blijken zal, dat terecht aan zoodanig lichaam in de of in percenten 88,96 pet. Nederlanders en 11.05 pet. vreemVlsschertjwet een taak is opgedragen. Dat het overbodig zou delingen. zijn in de door den ondergeteekende ontworpen regeling, kan Wel zouden niet al deze vreemdelingen van de Nederlandsche geenszins worden toegegeven. koopvaardijvloot worden geweerd hij toepassing van,den boven-
bedoelden maatregel, omdat mag worden gangenomen, dat
Scheepvaart. sommige vreemdelingen gaandeweg «Ie Nederlandsche taal Met instemming nam de ondergeteekende kennis van de machtig zullen zijn geworden, doch — zooals hiervoren reeds verklaring van verscheidene leden, dat de Schepenwet iets gezegd — zouden de bezwaren bij aan- en bemonstering in heeft gedaan voor de veiligheid aan boord. In verband met den vreemde naar de meening van den ondergeteekende zeeide daaraan vastgeknoopte opmerking, dat die wet daarentegen ernstig blijken te zijn. uiterst weinig heeft gedaan voor de behandeling der bemanning, Zooals reeds in het Voorloopig Verslag werd opgemerkt, moge worden opgemerkt, dat naast die wet het Koninklijk ; behoort de uitvoering der wet van 23 April 188o {Staatêbtad besluit van 7 Maart 1911 [Staatsblad n". 86) betreffende het logies voor de schepelingen en de zieken verblijven aan boord n". 67), betreffende de openbare middelen van vervoer, met van Nederlandsche schepen eene facultatieve regeling heeft uitzondering der spoorwegdiensten, tot don werkkring van den gegeven die allicht kan lelden tot latere wettelijke regeling. Minister van Waterstaat. Op de desbetreffende In het VoorHet denkbeeld om ook ten aanzien van de' voeding aan loopig Verslag geuite klachten, is dan ook door den onderge* boord eene regeling in het leven te roepen zal door Aon teekende de aandacht van zijnen genoemden ambtgenoot gevestigd. ondergeteekende gaarne worden overwogen. liet verslag betreffende de enquête naar den rechtstoestand Scheepvaartinspectie.
en de economische omstandigheden van gezagvoerders, stuur* lieden en machinisten der Nederlandsche koopvaardijvloot In de groote roart is verschenen en door den ondergeteekende
van het door verscheidene leden uitgesproken oordeel, dat de
met belangstelling gelezen. Met den inhoud van dit verslag
voorgestelde organisatie van den dienst der scheepvaartinspectie
zal ongetwijfeld
rekening kunnen worden gehouden btj de
voorbereiding van verdere uitbreidingen herziening der scheepvaartwetgeving. Ten aanzien van de plannen van den ondergeteekende te dezen opzichte kan het volgende worden medegedeeld. Aanvankelijk heeft het in de bedoeling van den Minister
Art. 98. Tot zijn leedwezen nam de ondergeteekende kennis veel
te
grOOtSC]
DS is
opgezet, omdat
hij h e m j u i s t de lie-
doeling heeft voorgezeten dezen nieuwen tak van dienst zoo eenvoudig en practisch en tevens zoo weinig kostbaar mogelijk in te richten. In de eerste plaats moge er de aandacht op worden ge-
vestigd, dat het minder juist is te spreken van eene voorge*
80
(Staatsbegrooting voor liet dienstjaar
stelde organisatie, Immers de organisatie bestaat reeds eenlge jaren
1012. . 2.
X. 10.)
Aangeteekend moge nog worden, dat, zooals bereids In noot 59 on 80 bij de artikelen 104 en 105 in den ultgewerkten en toelichtenden staat is vermeld, de thans voorgestelde belOOningen
beoogen
eene billijke vergoeding te geven voor de
vele, zich steeds uitbreidende administratieve werkzaamheden, widke alleen de voorzitters on secretarissen en niet de gewone leden der examencommissies hebben te verrichten buiten de zittingdagen, waarvoor de bovenbedoelde vacatiegelden worden betaald. De in den staat medegedeelde bedragen zijn dezelfde voor den voorzitter en voor den secretaris van elke commissie, omdat het aantal zittingdagen voor hen of voor hunne plaats vervangers hetzelfde Is. Koopvaardi j-examens. Dienstjaar.
St uurlieden.
Visscherij •examens.
Staar*
Machlnisten.
lieden.
Machinisten.
—
—
32,—
—
190(1. . . . | f
576,—
1907.
. . .
640,—
504,—
1908. . . .
688,—
712,—
160 —
1909. . . .
808,—
744,—
88 —
16 —
1910. . . .
952,—
880,—
104,—
24,—
Totaal . .
f 3664,—
f 3304,—
Gemiddeld per jaar . . .
732,80
660,80
f
464,— f
f
384,— 96,—
f
f
48,—
88,— 29,33
Iteddinsrwezen. Art. 112. Naar aanleiding van de bij dit artikel gemaakte Baai voor de scheepvaart. opmerking moge er de aandacht op worden gevestigd, dat Art. 95. Zooals reeds in noot 55 op bladz. 27 van den strandingen op de Westkust van Walcheren alleen kunnen ultgewerkten en toelichtenden staat, hehoorende bij de raming voorkomen onder de buitengewone omstandigheden, welke zich van kosten voor het Xde hoofdstuk der Staatsbegrooting voor op 30 September jl. hebben voorgedaan, nl. wanneer het water 1912 is medegedeeld, moest het artikel worden verhoogd in zóó hoog rijst, dat een schip over de banken kan worden geslagen, waarop het bij minder hoog water zou zijn gestrand, verband met de in 1910 opgedane ondervinding. Vermits het bedrag der kosten in rechtetreekscb verband liet gebied van deze voor de kust liggende banken wordt volstaat met het aantal scheepsrampen, naar welker oorzaken doende bestreken door de te Burghsluis gestationneerde motoronderzoek wordt gedaan, is vermeerdering of vermindering van | reddingboot ten Noorden en door de te Vlissingen geplaatste de uitgaven onttrokken aan den invloed van den onderge- motorreddingboot ten Zuiden. Op laatstbedoeld station bevindt zich thans tijdelijk een gewone zeil-reddinghoot, daar de motorteekende. boot in den storm van 30 September jl. zware averij heeft beloopen. Ten einde spoedig pogingen tot redding van af het KH,nvBnrtstatlstiek. strand te kunnen doen. wanneer wederom eens een schip over Art. 100. De ontvanger der directe belastingen enz. te Lobith de banken op de kust zou worden geslagen, zijn thans door keert van de hem toegekende vergoeding voor het samenstel de Zuid-Hollandsche Maatschappij tot redding van schipbreukelinIon der Rijnvaartstatistiek jaarlijks een bedrag van f 1200 uit gen een mortier met schietlijnen, trossen en wippertoestel aan het klerkenpersoneel te zijnen kantore. geplaatst te West-Kapelle. Dit materiaal kan op een kar geladen en in korten tijd vervoerd worden naar eenig punt op de kust Kxamenkosteii. tusschen Domburg en Vlissingen, waar het van nut mocht kunnen zijn. Artl. 104 i'ii lo5. De leden en de plaatsvervangende leden der examencommissies genieten uit "s Iiijks schatkist vacatieMeteoroloyiseh instituut. gelden tot een bedrag van acht gulden per dag. Voorde koopvaardijexaiiiens is dit bedrag vastgesteld bij de artikelen 18 Art. 116. Ten aanzien van de vraag, of het niet onbillijk en 12 van de Reglementen voor de stuurlieden* en voor de is. dat, nu ook in 1912 niet zal worden overgegaan totberbouw machinisten-examens [Staattbladen 1907 nos 35:5 en 854) en van het paviljoen voor magnetische waarnemingen, niettemin voor de vbjschery-examens bfl de artikelen 18 en 1" van de de tramwegonderneming Utrecht—Zeist zich ten behoeve van Reglementen voor de viascherij-examens (Koninklijke besluiten dien herbouw de kosten heeft moeten getroosten van het van 6 April 1907, Staatêblad n°. 88 en <> Juni 1907, Staaië- dubbel-trolley-stelsel, merkt de ondergetoekende op, dat het blad n". 144, vervangen onderscheidenlijk door de Koninklijke uitstel van den herbouw van dit paviljoen allerminst de bebesluiten van '-> Mei 1910 nos. 181 en 182). teekenis heeft, dat niet tot herbouw zal worden overgegaan. De over elk van de laatste vijf jaren uitbetaalde be- t en dat reeds thans de toepassing van het dubbel-trolley-stelsel, dragen, benevens de gemiddelde bedragen per jaar. berekend groot voordeel heeft opgeleverd, aangezien magnetische waarover de laatste vijf jaren, zijn samengevat In den ondervol. nemingen, konden worden v tgezet, terwijl zij zonder dien maatregel hadden moeten worden gestaakt. genden staat.
Bijlage A.
Tweede Kamer. (Staatsbegrooting voor het dienstjaar 1912.
De opmerking, dat de magnetische waarnemingen voor elke uitbreiding van de overbrenging van eloctrischo kracht voor
beweging of verlichting tot op verren afstand van netgebouw van liet instituut bezwaar opleveren, is naar do meening van den ondergeteekende minder juist, hetgeen reeds kan blijken uit de omstandigheid, dat tegen de inrichting van het electrisch licht- en krachtnet der gemeente Zeist van de zijde van het Instituut geen enkel bezwaar is ingebracht, daar van deze installatie geen nadeel voor de magnetische waarnemingen is te duchten. Met het denkbeeld om de magnetische dienst te verplaatsen, hetgeen slechts met zeer hooge kosten mogelijk zou zijn, kan de ondergeteekende niet instemmen. Weerberichten. Art. 117. Aan den wensch van eenige leden om deze post terug te brengen tot het ten vorigen jare toegestane bedrag, meent de ondergeteekende niet te kunnen voldoen. In de voorgestelde verhooging van f 5000 is n.1. begrepen een som van f 900 voor het zenden van weerberichten naar havenplaatsen, waarvoor reeds bij de begrootingen voor 1910 en 1911 een bedrag van f 2000 is toegestaan. Deze verhooging is noodig gebleken bij de uitwerking van de voornemens ter zake. Ware het niet dat op de begrootingen voor 1910 en 1911 voor dit doel f2000 ongebruikt waren gebleven, dan zou verhooging van dezen post noodig zijn geweest in verband met de toeneming van het aantal abonnés op de telegrafische weerberichten. Derhalve moet thans uit dezen hoofde op eene verhooging van uitgaven ad f 2900 worden gerekend. Voorts is meer noodig voor de publicatie van weerberichten in landbouwdistricten + f 1000, op welker uitbreiding door belanghebbenden en ook meermalen in vroegere voorloopige verslagen is aangedrongen. Het publiceeren van avondverwachtingen zal tegemoet komen aan den billijken wensch van velen, om zoo spoedig mogelijk van de nieuwste weerkundige gegevens te kunnen gebruik maken, waarvoor + 1100 wordt geraamd. Vervoer van ontplofbare stoffen. Art. 121. Bij dit artikel werd de verplaatsing van den Commandant van het korps geleiders van ontplofbare stoffen van Arnhem naar 's Gravenhage besproken. Men betwijfelde het nut van dezen maatregel en vroeg of de voor den commandant gevraagde verhooging daarmede verband houdt. In de eerste plaats moge worden opgemerkt, dat Lobith reeds sedert jaren niet meer de plaats is, waar belangrijke transporten van ontplofbare stoffen het land binnenkomen. In de laatste vier jaren zijn slechts gemiddeld 6 transporten ontplofbare stoffen per jaar te Lobith binnen gekomen. De te Arnhem gestationneerde geleiders werden dan ook bijna uitsluitend bestemd voor de transporten ontplofbare stoffen van Muiden naar Amsterdam; van Muiden naar Buitenhuizen ; van Muiden naar de Oostpunt van Rozenburg en voor de over- en weder-inlading te Buitenhuizen. Waar het binnenkomen van transporten ontplofbare stoffen te Lobith uitzondering, de aanvoer van ontplofbare stoffen met zeeschepen of per spoor regel is geworden, daar is het den ondergeteekende wenschelijk voorgekomen niet langer geleiders te Arnhem standplaats te laten hebben, doch hen dichter te stationneeren bij de plaatsen, waar zij hunne functies moeten vervullen. Mitsdien hebben de geleiders de volgende standplaatsen gekregen: drie geleiders Vlaardingen; twee Amsterdam; een Rotterdam; een 's Gravenhage en een Heerlen. Tevens kreeg de commandant 's Gravenhage tot standplaats en werd hij rechtstreeks onder de bevelen van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel gesteld, waarmede uit den aard der zaak het toezicht, tot dusver door den Commissaris der Koningin in Gelderland uitgeoefend, kon vervallen. Uit hetgeen voorafgaat moge blijken, dat de getroffen maatregel naar de meening van den ondergeteekende door de geHandelingen der Staten-Generaal. Bijlagen. 1911—1912.
2.
X.
10.)
31
wijzigde omstandigheden geboden werd, waardoor tevens eena niet onaanzienlijke besparing aan reiskosten verkregen kan worden. Ten slotte moge nog worden verklaa/d, dat de voor den commandant gevraagde verhooging niet in verband staat met zijne verplaatsing van Arnhem naar 's Gravenhage, doch met de toeneming der werkzaamheden, in verband met de wijze waarop de commandant zijn taak vervult. IVde
AFDEELING.
Uitgaaf van brochures. Art. 126. Met de uitgave van eene Engelsche vertaling van het ter gelegenheid van de Brusselsche Tentoonstelling vervaardigde „Apercu du Commerce et de 1'Industrie des Pays-Bas" wordt beoogd, aan de beteekenis van onzen handel en onze nijverheid ook in de streken, waar Engelsch de landstaal of wel de in den handel gebruikelijke taal is, grooter bekendheid te geven. Die uitgave strekt niet, zooals blijkbaar door enkele leden wordt ondersteld, in de eerste plaats ten bate yan handelaars op Engeland. Zij is eene collectieve nationale reclame, die alleszins nuttig is te achten, waar, gelijk de ervaring heeft geleerd, omtrent de toestanden hier te lande en omtrent de beteekenis van Nederland op economisch gebied in den vreemde veelal geheel onjuiste denkbeelden bestaan. Het is niet de bedoeling, de uit te geven brochures in het algemeen gratis beschikbaar te stellen, evenmin als zulks trouwens met de bij gelegenheid van de Brusselsche Tentoom stelling uitgegeven brochures is geschied. Uit het bovenstaande volgt, waarom de ondergeteekende de uitgave van deze Engelsche vertaling wenschelijk acht. Met die meening is niet in tegenspraak zijne opvatting omtrent de mate, waarin hij voor die uitgave verantwoordelijk is, gelijk die opvatting bleek in de in het Voorloopig Verslag bedoelde vergadering der Tweede Kamer (Handelingen 1909—1910, bladz. 152 en 153 en 176). Het spreekt van zelf, dat hij in het algemeen voor die uitgave verantwoordelijk is, evenals voor alle aangelegenheden, die tot zijn Departement behooren, en dat hij er voor heeft zorg te dragen, dat zulk eene uitgave behoorlijk wordt voorbereid en op passende wijze geschiedt. Hij kan echter persoonlijk niet instaan voor de juistheid van elk daarin voorkomend cijfer en voor de onbetwistbaarheid van elke daarin voorkomende beschouwing, evenmin als hij dit kan doen ten opzichte van andere ambtelijke rapporten, die niet van hem zelf uitgaan. Dit vermindert echter z. i. niet de waarde van het „Apercu du Commerce et de 1'Industrie des Pays-Bas" als een middel om in den vreemde een algemeen beeld te geven van onzen handel en van onze nijverheid. Kosten ten behoeve van den handeldrtyvenden en Indostrieelen middenstand. Art. 132. Het was den ondergeteekende aangenaam te ervaren, dat zijn streven om voor de hier bedoelde voorlichting gebruik te maken van de bemiddeling van de uit den middenstand zelf voortgekomen organisatie toejuiching vond. Inderdaad ontkomt men daardoor aan de noodzakelijkheid, voor die voor• lichting ambtenaren aan te stellen, hetgeen ook de ondergeteekende liever zou vermijden. Een bedrag van f 7000 voor deze het geheele land omvattende voorlichting kan naar de meening van ondergeteekende bezwaarlijk hoog genoemd worden. Eerder zou hij meenen, dat in de toekomst de wenschelijkheid zal blijken een grooter bedrag beschikbaar te stellen. Ter nadere toelichting van hetgeen die voorlichting beteekent, wordt als bijlage C dezer Memorie, evenals ten vorigen jare, overgelegd een uittreksel uit een verslag nopens de in het tn'dvak van 1 November 1910—30 April 1911 gehouden voordrachten. Naast deze voordrachten wordt vanwege het bestuur van den Middenstandsbond ook geregeld op aanvrage voorlichting verstrekt betreffende administratie en boekhouding door een door dat bestuur aangewezen bevoegd persoon.
32
(Sl;r,1-!:
| |,|IU
v,
i
||C|
ij KiURtjiiur
1912. S.
— — I * E - — — -
X. 10.)
-
De in bel Voorlooplg Verslag uitgesproken meening van waarin anders de school had kunnen voorzien, als bijv. de enkele leden, dat dé bier bedoelde voordrachten als ambacht* bulsvesting. onderwijs zijn te beschouwen, kan de ondergeteekende ni«-t Instructiewerkpluat.s voor smeden te Nieuwkoop. deelen. liet bet ambacbtsonderwljs In den gebrulkeUjken zin Art. 189. De twijfel, die blijkens het Voorloopig Verslag des woords hebben deze voordrachten al zeer weinig té maken; meer punten van aanraking bestaan er met bet bandelsonder bij sommige leden bestond of bet wel verstandig Is gelden uit wijs, doch ook ipp bet gebied van den handel treden deze Ie geven om te Nieuwkoop eene werkplaats voor smeden te voordrachten niet In de plaats van bet onderwas, /ij beoogen helpen oprichten, vloeit, naai' de ondergeteekende meent, ten slechts voorlichting te verstrekken aan in eenig bedrijf reeds deele voort uit eene misvatting van den aan! van den beoogden practisch werkzame personen en aan vereenigingen van zulke maatregel, blijkende uit de In bet Voorlooplg Verslag gestelde personen, vooral om de totstandkoming van organisaties en de vraag, Of bet einde niet zal zijn, dat toch de handenarbeid nuttige werking van deze op economisch gebied te bevorderen. voor inacliinaleii arbeid moot wijken. We tegenstelling tusschen Wanneer zij al somtijds eek (imleiwijs mochten betreffen, dan i handenarbeid on niacliinalen arbeid is hier echter minder juist, is het toch uitsluitend slechts In zoover, dat zij In de betrokken (lelijk in de Memorie van Toelichting word opgemerkt, is het vakkringen belangstelling v ' bet onderwijs opwekken on immers de bedoeling, dat in de instructiewerkplaats de gelegenhel Initiatiefin deze prikkelen. De behandeling van onderwye* heid zal bestaan meer moderne productiewijzen mei gebruik aangelegenheden en de beoordeeling van hetgeen vereenigingen making van machines ie demonstreeren. Daardoor zal het handop onderwijsgebied mochten wenschen tot stand te brengen, werk de kennis van hot gebruik van die werktuigen worden blijft echter onverkort aan de betrokken onderwijsinspectie. bijgebracht, welke het noodig heeft om zich tot eene kleinVan wrjjvlng tusschen hen. die de bedoelde voordrachten industrie op don voet van do hedendaagsche techniek te houden en de betrokken onderwijsinspectie, waarvoor door ontwikkelen. eenige leden werd gevreesd, Is den ondergeteekende in de twee Dat die kloin-industrie niet levensvatbaar zou zijn wordt in jaren, dat voor die voordrachten nu reeds subsidie werd uit- het Voorloopig Verslag niet betoogd, en dat de smederijen, gekeerd, nimmer iets gebleken. zooals zij thans bestaan, door de concurrentie van machinaal vervaardigde artikelen in de verdrukking zijn gekomen, levert tegen die levensvatbaarheid geen bewijs, eerder het tegendeel. ISijLsltiin'iiii tot onderzoek van handelswaren. Er kan hier bezwaarlijk van een kunstmatig opkweeken der Artt. 184 on 185. Hot door sommige leden geopperde besmidsbedrijf is zwaar tegen do voortdurende stijging der uitgaven voor industrie worden gesproken. Het hier bedoelde achtergebleven door gebrek aan kennis dei hulpmiddelen, die het Rijksbureau tot onderzoek van handelswaren te Leiden de vooruitgang der techniek aan de hand deed, terwijl men komt den ondergeteekende niet gerechtvaardigd voor. In de eerste plaats is do toeneming slechts gering: voor 1010 elders wel op meer moderne wijze is gaan produceeren. Hot zou dus eene natuurlijke ontwikkeling van dit bedrijf zijn, word f 12Ö00, voor 191] f 18 • toegestaan, terwijl thans indien het den weg volgde, welke elders reeds is afgelegd. f 1 8 8 0 0 wordt aangevraagd. Bovendien U> een totaal van Met verhooging van het peil der vakkennis is zeker in deze f' 18 800 met Inbegrip van huishuur vooreen laboratorium, niet alles gedaan, maar die vorhooging dient toch het begin dat artikelen van zoodanig uiteenloopenden aard te onderte zijn. /onder meer vakkennis is ondergang te verwachten, zoeken heeft als het Rijksbureau, werkelijk niet hoog te noemen. mèt die kennis is de noodzakelijke grondslag gelegd om op Eerder had verwacht kunnen worden, dat de hier betrachte voort te* bouwen. zuinigheid een woord van lof had gevonden. De vraag, op welke wijze do smeden, die eenmaal het Dat het bureau nuttig werkt, wordt algemeen erkend en gebruik der machines hebben loeren kennen on waardeeren, mot veel belangstelling nam de ondergeteekende dan ook kennis in staat zullen zijn te stellen die machines aan te schaffen van de door eenige andere leden gestelde vraag, of het niet of in gebruik te verkrijgen, is met moer andore vragen overmogelijk zou zijn In de verschillende gemeenten dergelijke wogen. Het programma der te Bubsidieeren vereeniging geeft bureaus te vestigen. De ondergeteekende zal deze vraag gaarne een plan van de wijze, waarop men in een en ander zou nader overwegen en daarvoor eventueel mot zijn ambtgenoot kunnen voorzien. van Binnenlandsche Zaken In overleg treden. Hij merkt inDit programma omvat in het kort het volgende: tusschen op, dat thans reeds in een aantal plaatsen gemeente* bijbrengen van vakkennis, mot hiermede gepaard gaande lijke keuringsdiensten bestaan en dat over de werkzaamheid kennis van de marktbelmefton; dezer keuringsdiensten met lof wordt gesproken. Die keuringsbevordering van de oprichting van eene voorschotbank; diensten werken ook dikwijls met 'het Rijksbureau samen om totstandbrenging van eene organisatie, teneinde de beschikvervalschingen tegen te gaan of om eenheid in de aan zekere Idng te geven over machines en werktuigen; artikelen te stellen eischen te brengen. Wellicht is het mogelijk organisatien van coöperatieven in- en verkoop. verdere samenwerking in die richting te bevorderen en daarbij Uit een en ander spreekt de bedoeling, zooveel mogelijk tevens te bewerken. . dat door omliggende gemeenten van bedoor selfhelp on coöperatie het doel te bereiken. Do ontwikstaando keuringsdiensten partij getrokken wordt. keling en de verdere organisatie van het middenstandscrediet, waaromtrent de onderireteokonde met belangstelling de uitProefstation Toor de lederindustrie. konisten der middeiistandsenquête tegemoet ziet, zal uit den Art. 137. Naar aanleiding van de opmerking in het Voor- aard dor zaak ook in deze van groote betookonis zijn. De kosten van de Instructiewerkplaats met de beide scholen loopig Verslag, dat de exploitatiekosten f6940 per jaar zullen bedragen, terwijl tot nog toe een bedrag van f 2 500 werd zijn. voor zoover de bijdragen van den Staat betreft, reeds geraamd, zij aangeteekend, dat het proefstation eerst dit jaar vermeld in de Memorie van Toelichting tot de begrooting voor is opengesteld, zoodat voor 1912 voor het eerst op volle exploi- hoofdstuk X, blz. 12 en in die tot de begrooting voor hoofdtatie gedurende een geheel jaar moet worden gerekend. In de stuk V, blz. 28 on 29. Als jaarlijksche bijdrage aan de Memorie van Toelichting tot Hoofdstuk X dor begrooting voor Vereeniging, die het geheele instituut zal oprichten en beheeren, 1910 werd dan ook slechts gesproken van hetgeen voor hot is op hoofdstuk V f 2400 en op hoofdstuk X f 2000 uitgeeerste jaar werd noodig geacht, d.w.z. het jaar, waarin het t rokken en op hoofdstuk V nog eene bijdrage voor eens van proefstation zou worden georganiseerd en geopend. De aandacht f 2000. Een plan tot het verstrekken van meerdere bijdragen zij er ook op gevestigd, dat hel proefstation thans in werking van Staatswege dan de bovenbedoelde bestaat voor het is gekomen, voordat de organisatie van de school haar beslag oogenblik niet. heeft gekregen. Daardoor moet thans bij de begrooting voor Naar aanleiding van de vraag, of de onderwijsinstellingen het proefstation gerekend worden op de voorziening in behoeften, te Nieuwkoop gemakkelijk bereikbaar zullen zijn voor elders
(Staatebegrooting voor bet dienstjaar 1912. 2. wooende personen, dient te worden opgemerkt, dat bel gemaakte plan in de eerste plaats beoogt, verbetering te brengen in ter plaatse voorkomende ongunstige toestanden. De bereik* baarheid van Nieuwkoop van elders Is dus slechts in de tweede plaats van belang. Thans Is Nieuwkoop niet aan
spoor of tramweg aangesloten; bet zal
subsidie vooi waarden in dien zin te verbinden.
X. io.)
88
overzien zijn en loopt men de kans, dat. de uitvoering van de wet eell flaSCO wordt, ook voor de .Schatkist. Het is derhalve noodzakelijk, om van den aanvang af een aantal voor dit geenszins gemakkelijke werk berekende technici ter beschikking te hebben, niet de mogelijkheid om dit aantal uit te breiden, zoodia blijkt, dat liet aantal aanvragen dit elscbt, dus zonder het tijdverlies, dat eene suppletoire begrooting
noodwendig medebrengt. Doet men anders, dan loopt men de kans, dat reeds spoedig een achterstand
ontstaat, die niet
alleen voor de aanvragers weinig gewenscht is, doch die ook tot verstoring van de geleidelijke ontwikkeling van de organisatie van dun Octrooiraad zou kunnen leiden. Wil de Begeering verantwoordelijk kunnen zijn voor een behoorlijken opzet van de uitvoering der Octrooiwet, dan dient zij de noodige middelen daartoe te harer beschikking te hebben, met het vertrouwen van de Staten-f ieneraal, dat die middelen niet zonder ernstige noodzakelijkheid zullen worden gebruikt.
Het, getal van l-l technische ambtenaren Is gebaseerd op
2500 aanvragen in het eerste jaar. Aangezien uit den aard der zaak geen andere basis was te vinden, is bij de raming van bet aantal aanvragen, dat één technisch ambtenaar per jaar zal kunnen verwerken, gelet op de ervaring, die men in het buitenland heeft opgedaan, natuurlijk in verband beschouwd met liet karakter, dat het onderzoek daar en hier draagt. Ook is rekening gehouden met de omstandigheid, dat in het eerste jaar de technische ambtenaren nog minder geoefend zullen zijn en daardoor allicht minder snel zullen werken, Octrooiwet. terwijl zich ook eerst gaandeweg eene bepaalde praktijk ten Art. 140. Ten onrechte wordt in het Voorloopig Verslag opzichte van de wyze van onderzoek zal vormen en in den ondersteld, dat het vooruitzicht op de baten, die de toepassing beginne nog dikwijls principiëele vragen beslissing en ook tijd van de Octrooiwet zal afwerpen, den ondergeteekende er toe van voorbereiding zullen vereischen. geleid zou hebben om de uitvoering van die wet op al te De 14 andere technische ambtenaren zijn slechts als eene ruimen voet te organiseeren, of dat aan eisenen der met de reserve te beschouwen, voor het geval het aantal aanvragen organisatie belaste ambtenaren te zeer is gevolg gegeven, dan grooter wordt. Het is dus zeer wel mogelijk, dat zij nimmer wel deze hunne ramingen te veel op buitenlandsche voorbeelden worden aangesteld. hebben gegrond. Het bedrag van f26 000 voor den administratieven dienst Wat het eerste punt betreft, moge er op worden gewezen, kan uit den aard der zaak niet anders dan een stelpost zijn. dat de organisatie van den Octrooiraad met het voor een college Niet alleen toch is het aantal aanvragen geheel onzeker, doch kleinst mogelijke aantal van drie leden in vasten dienst toch ook valt zeer moeilijk te berekenen hoeveel administratieve werkelijk niet getuigt van een kostbaren opzet; en dat eene arbeid per aanvrage gemiddeld noodig zal'zijn, terwijl de samonorganisatie is gevonden, die dezen kleinen opzet mogelijk vöeging van de administratieve werkzaamheden betreffende de maakt, niettegenstaande de veelzijdigheid der vraagstukken, merken met die voor de octrooien eene berekening nog te meer die zich bij de toepassing dier wet zullen voordoen, is een onzeker maakt. bewijs, dat hij den ondergeteekende de wensch om zuinig te Vandaar dan ook, dat in de toelichting tot deze eerste bezijn, op den voorgrond heeft gestaan. Het was toch werkelijk grooting geene gedetailleerde opgave voorkomt., als natuurlijk niet zoo gemakkelijk om deze organisatie te ontwerpen en bij latere begrootingen wel zal worden gegeven. daarvoor is nauwgezette studie noodig geweest. De ambtenaren, Gelijk in de toelichting werd vermeld, is voor vier hoogere met de organisatie belast, zijn van het begin af door den ambtenaren bij den administratieven dienst te zamen een bedrag ondergeteekende van zijne intentie om de zaak zoo zuinig van f8000 gerekend. Van deze vier zal één chef zijn vanden mogelijk op te zetten, op de hoogte gesteld en er is dan ook dienst in zijn geheel of — wat nog een punt van overweging geen sprake van, dat aan eisenen hunnerzijds ten opzichte uitmaakt — alleen van het onderdeel secretarie, expeditie en van die organisatie zou zijn toegegeven. archief: de drie andere zullen belast worden resp. met compBij de ramingen is ook niet te veel op buitenlandsche voor- tabillteit en kas, met het in ontvangst nemen van aanvragen beelden afgegaan; immers is bij vergelijking met het buitenland en de zorg voor de registers en met bibliotheek en leeszaal. telkens rekening gehouden met het verschil tusschen de Een crediet van gemiddeld f 2150 voor elk dezer ambtenaren Nederlandsche wet en de betrokken buitenlandsche wet be- schijnt niet te hoog. Het spreekt intusschen vanzelf, dat getracht staande. Men moet echter in het oog houden, dat, al bedoelt zal worden beneden dit bedrag te blijven, en hierop bestaat onze wet geenszins het onderzoek der aanvragen zoover uit vooral uitzicht, wanneer voor uitvoering vatbaar blijkt het in te strekken als dat b.v. in Duitschland geschiedt, loch een overweging zijnde bovenbedoelde denkbeeld om niet een chef bepaald onderzoek der aanvragen noodzakelijk is, meer naderende voor den dienst in zijn geheel aan te stellen, doch de met de tot de praktijk in Groot-Britannië en in Zwitserland. Het zal verschillende onderdeden belaste ambtenaren direct onder den bepaaldelijk noodig zijn er voor te zorgen, dat de „nauwkeurige Voorzitter van den Octrooiraad tevens Directeur van het Bureau en altsluitende aanwijzing van datgene, waarvoor het uit- voor den lndustrieëlen Eigendom te doen werken. sluitend recht verlangd wordt", zooals dat in art. 20, 2e lid Ter assistentie van bovenbedoelde drie ambtenaren voor kas heet, de „claim", de „Patentansprueh", op behoorlijke wijze en comptabiliteit, aanvragen en registers en bibliotheek en wordt geformuleerd. Die omschrijving, die conclusie feitelijk, leeszaal is gerekend op de mogelijkheid van aanstelling van waartoe de aanvrager komt, is de grondslag voor de geheele resp. 2, 4 en 1 te zamen 7 lagere ambtenaren. Voor de overige verdere procedure, zoowel na de ter visie legging voor den werkzaamheden van den administratieven dienst, t. w. corresOctrooiraad als later voor den rechter. Laat het toezicht op pondentie, copieerwerk, expeditie en archief, is gerekend op de de technische juistheid en de scherpte dier omschrijving te mogelijkheid van aanstelling van 16 ambtenaren, te zamen wenschen over, dan komt men in moeilijkheden, die niet te het in de toelichting genoemde aantal van 23 ambtenaren, In antwoord op de vraag in welke gevarenklassen de smederijen te Nieuwkoop ter zake van de Ongevallenwet zijn ingedeeld, kan ten slotte worden medegedeeld, dat blijkens opgaaf van de Rijksver/ekeringsbank, de smederijen te Nieuwkoop zijn ingedeeld in gevarenklasse 25 (smederijen zonder kraehtwerktuig), behalve eene, welke wegens het In werking stellen van een petroleummotor is ingedeeld in klasse 82.
(Xlaaisbegrooting voor het dienstjaar 1912. 2.
34
voor wie i' 14600 is uitgetrokken. Uit is gemiddeld f 685. Wanneer man bedenkt, dat bij da Departementen van algemeen bestuur de aanvangajaarwedde der klerken f400 bedraagt, zoo kan bovengenoemd bedrag bezwaarlijk te laag worden genoemd. Ware het niet, dat het wenscholijk is onder deze ambtonaren ook eenige (en dat vooral in den beginne) met administratievo ervaring of met bijzondere, kennis (speciaal van stenografie) op te nemen, en aan deze een salaris binnen de grenzen van dat voor de eerste klerken aan de Departementen (dus tuaachan f 800 en f 1100) toe te kennen, dan zou het gemiddelde lager zijn geworden. Vreemdelingenverkeer. Art. 146. De gewijzigde formuleering van dezen post heeft niet de strekking eenige verandering te brengen in de verhouding tuaachen het centraal bureau voor vreemdelingenverkeer en den nationalen bond. Het bureau werd gesticht op initiatief van den bond, die gelijk bekend de plaatselijke vereenigingen voor vreemdelingen* verkeer omvat, in samenwerking met eenige andere belanghebbenden bij dat verkeer, met name de groote vervoerondernemingen. De omstandigheid, dat de bond het initiatief nam, is de reden, dat het subsidie aanvankelijk aan dezen werd toegekend, maar steeds is die toekenning geschiedt onder voorwaarde, dat het subsidie aan het bureau zou worden uitgekeerd. De feitelijke toestand is dus, dat het bureau gesubsidieerd •wordt, en met dien toestand is de thans gekozen formuleering van het artikel in overeenstemming. Ter verzekering van een goed gebruik van het subsidie heeft de Regeering een vertegenwoordiger in het bestuur van het bureau. De verhouding van den bond tot het bureau is deze, dat het bureau aan den bond strekt tot orgaan van uitvoering speciaal wat betreft het verstrekken van inlichtingen betreffende geheel Nederland en het maken van reclame in het buitenland. In het bestuur van het bureau is de bond vertegenwoordigd, terwijl de directeur van het bureau adviseerend lid is van het bestuur van den bond. Het noodige verband tusschen beide is daardoor gelegd. De meening, dat het bureau slechts plaatselijk werkt, moet op minder juiste inlichtingen berusten. Feiten, waaruit dit zou blijken, zijn den ondergeteekende niet bekend. Wel is den ondergeteekende bekend, dat het bureau het vorige jaar, zooals ook werd medegedeeld in de Memorie van Antwoord op het Voorloopig Verslag der Tweede Kamer betreffende hoofdstuk X der begrooting voor 1911, fraai geillustreerde publicaties bezorgde betreffende de bloembollenstreek, betreffende de streek tusschen Aalsmeer, Boskoop en Leiden, hetreftende Walcheren en betreffende de Noordzeebadplaatsen, terwijl dit jaar eene publicatie werd bezorgd betreffende eene rondreis door Nederland en eene betreffende Geldersche kasteelen, en vroeger eene betreffende de Friesche meren. Verder werd dit jaar o.m. eene kaart met toelichting in de 3 talen voor geheel Nederland uitgegeven en hulp verleend bij de revisie der bekende buitenlandsche reisgidsen voor hetgeen daarin betreffende geheel Nederland voorkomt. Hieruit blijkt dus wel, dat van eene enkel plaa selijke werking geen sprake is. Dat overigens het bureau ook plaatselijk zou werken kan de ondergeteekende moeilijk aannemen, want, naar hem is gebleken, geldt by het bureau als regel, geene inlichtingen betreffende den Haag en Scheveningen te verstrekken, doch de aanvragers naar de plaatselijke vereeniging te verwijzen. Indien wellicht in een enkel geval die verwijzing niet wel mogelijk was, is dit het gevolg van de omstandigheid, dat het bureau en de plaatselijke vereeniging niet in hetzelfde gebouw zijn gehuisvest. Mocht de plaatselijke vereeniging huisvesting in één gebouw wenschen, dan zal de ondergeteekende daartoe gaarne voor zooveel noodig zijne medewerking verleenen, en het is hem bekend, dat het bestuur van het bureau met die huisvesting in één gebouw zou instemmen.
X. 10.)
(ielijk valt af te leiden uit hetgeen hierboven omtrent enkele werkzaamheden van het bureau werd vermeld, en uit de mededeelingen ten vorigen jare aan de Kamer gedaan, is het bureau nuttig werkzaam. Jn bet oog valt echter te houden, dat de gewone inkomsten slechts ^ f 6000 bedragen en de middelen dus zeer beperkt znn. Eene verhooging der Rijksbijdrage in de toekomst acht de ondergeteekende dan ook wel wenschelijk. Hij zal echter geen voorstellen daartoe doen, wanneer hem niet blijkt, dat de belanghebbenden zelven ook het noodige bijdragen. Voor steun van Regeeringswege acht de ondergeteekende in het algemeen voldoenden grond aanwezig, daar er bij eene goede regeling van het vreemdelingenverkeer, behalve bn'zondere, ook algemeene belangen betrokken zijn, gelijk dit dan ook terecht in vele vreemde landen wordt ingezien. Ideal Home Kxhibition. Art. 147. De ondergeteekende kan niet deelen den in het Voorloopig Verslag geopperden twijfel, of het belang onzer nijverheid wel in zoodanige mate bij deze tentoonstelling betrokken is, dat voor het beoogde subsidie aanleiding bestaat. De uitkomsten van de Nederlandsche deelneming aan de tentoonstellingen te Roubaix en te Berlijn leveren in elk geval naar de meening van den ondergeteekende voor dien twijfel geen grond. Reeds hierom niet, omdat zoowel de drie tentoonstellingen op zich zelf, als de aard van de Nederlandsche deelneming aan elke en de wijze, waarop deze georganiseerd is, onderling geheel verschillend zijn, zoodat al of niet welslagen by ééne geen maatstaf oplevert voor succes bij eene andere. Dat de verwachtingen, die van de tentoonstellingen te Roubaix en te Berlijn voor onze industrie werden gekoesterd, niet verwezenlijkt zouden zijn, zooals in het Voorloopig Verslag wordt ondersteld, is trouwens, voor zoover de ondergeteekende kan beoordeelen, slechts in zooverre juist, dat voor de tentoonstelling te Berlijn de deelneming uit industrieele kringen niet groot was. Deze tentoonstelling was echter in de eerste plaats eene tentoonstelling voor vreemdelingenverkeer en door de belanghebbenden bij het vreemdelingenverkeer werd aan die tentoonstelling wel degelijk in voldoende mate deelgenomen. Het valt te betreuren, dat, gelijk de Kamer wel niet onbekend zal zijn gebleven, de Nederlandsche afdeoling bij dë opening der tentoonstelling niet gereed was; dat dit feit echter in eenigszins belangrijke mate het nuttig effect der Nederlandsche inzending heeft verminderd is niet waarschijnlijk, daar die inzending op 15 April 1911, dus 14 dagen na de opening, geheel gereed was en de tentoonstelling tot 20 Juni 1911 open bleef. Terwh'1 de ondergeteekende nog in afwachting is van het rapport der Commissie voor deze tentoonstelling, wordt door hem bij deze Memorie een door die Commissie uitgegeven en in Duitschland op ruime schaal verspreid „Denkbuch" overgelegd, uit welk werk men zich een denkbeeld kan vormen van de Nederlandsche inzending op bedoelde tentoonstelling x). Wat de tentoonstelling te Roubaix betreft, is de opvatting, dat de ten opzichte van onze industrie gekoesterde verwachtingen niet verwezenlijkt zouden zijn, niet juist. Er kunnen natuurlijk wel industrieelen zijn, die op betere resultaten hadden gerekend, dan zij verkregen hebben, doch als geheel heeft de Nederlandsche deelneming aan de tentoonstelling te Roubaix aan de verwachtingen voldaan en de ondergeteekende brengt hier gaarne een woord van hulde aan de Nederlandsche Commissie voor de wijze, waarop zij met beperkte middelen haar taak heeft uitgevoerd. Van de wijze, waarop de Commissie zich van haar taak heeft gekweten, kan o. a. de catalogus der Nederlandsche afdeeling een denkbeeld geven, waarvan een exemplaar bij deze Memorie wordt overgelegd 1). In dien catalogus worden een 32-tal Nederlandsche industrieelen, als aan de tentoonstelling deelnemende, vermeld. Er valt daarbij echter te bedenken, dat in werkelijkheid de deelneming grooter is geweest, aangezien naast de permanente uitstallingen, ook tijdelijke tentoonstellingen in het Nederlandsch paviljoen zijn Ter griffie van de Kamer nedergelegd ter inzage van de leden.
Bijl age A.
Tweede Kamer. (Staatsbegrooting voor het dienstjaar 1912.
gearrangeerd. Daarenboven verstrekte een Inlichtingendienst zooveel mogelijk adressen <'n alle verdere gewenschte gegevens omtrent den Nederlandscben bande] en de Nederlandsche mjverheld. Aan dezen bandelsinllchtlngendlenst hadden zich een 100-tal handelaren en Industrieelen aangesloten. De tentoonstelling had voorts niet alleen belang voor de Nederlandsche nijverheid, doch ook op het gebied dor knust en wat betreft Je koloniën was Nederland vertegenwoordigd, speciaal bij de bovengenoemde tijdelijke tentoonstellingen. Voorts was In het paviljoen een leeskamer aanwezig, waai gelegenheid werd gegeven van verschillende geschriften betreilende Nederland kennis te nemen en waar verschillende brochures, zoowel liet redende onze Industrie als onze groote havens tegen betaling verkrijgbaar waren en gretig aftrek vonden. Door een en ander is aan Nederland op velschillend gebied grootere bekendheid gegeven en bet is wel niet aan twijfel onderhevig of die meerdere bekendheid zal een nuttig effect opleveren, ook wellicht indirect ten bate van firma's, die aan de tentoonstelling geen deel namen. Deze meening wordt bevestigd door een artikel in het tijdschrift „Neerlandia" van October J911, waarvan de conclusie luidt, dat door de deelname van Nederland aan de tentoonstelling betrekkingen niet NoordFrankrijk zijn ontstaan, waarvan te voren geen sprake kon zijn en die, zij het al niet terstond, dan toch straks hare vruchten zullen dragen en onzen handel ten goede zullen komen. En wat nu betreft de firma's, welke aan de tentoonstelling hebben deelgenomen, kan de ondergeteekende mededeelen, dat hem inzage Is verstrekt van een aantal brieven van verschil* lende dier firma's, waaruit blijkt, dat zij alleszins tevreden zijn over de resultaten met hare deelneming verkregen. Dit is zeker een feit van betóekenis, waar de tentoonstelling zoo kort geleden werd gesloten en dikwijls de gunstige gevolgen van het deelnemen aan eene tentoonstelling voor den betrokken industrieel eerst na eenigen tijd merkbaar zijn. Ten opzichte van de te Londen te houden tentoonstelling bestaat volgens dooi ondergeteekende ontvangen berichten uitzicht op alleszins voldoende deelneming, zoowel in de „Annexe", waar, gelijk in de Memorie van Toelichting reeds werd vermeld, een Hollandsch dorp zal worden ingericht, als in de groote zaal van het gebouw Olympia, waar de meubel* industiïe, de trijpweverij en de tapfltfabricage elk door verschil* lende industrieelen zullen worden vertegenwoordigd. Bij de voorbereiding van deze uitstalling is meteen enkelen industrieel eenige moeilijkheid ontstaan, welke wellicht aanleiding kan hebben gegeven tot een bericht in de pers. als waarop in het Vborloopig Verslag werd gedoeld. De voor deze uitstalling beschik* bare plaatsruimte wordt echter geheel door firma's van goede reputatie bezet, zoodat voor onvoldoende deelneming niet gevreesd behoeft te worden. De hier bedoelde uitstalling maakt trouwens, gelijk gezegd, van het in te richten Hollandsche dorp geen deel uit. Voor dit dorp bestaat ook uitzicht op alleszins voldoende deelneming. Kr zullen daar o. a. inzendingen zijn van bekende firma's op het gebied van kunstaardewerk en andere kunstnijverheid, speciaal goud en zilver: verder Inzendingen op het gebied van land- en tuinbouw. Voorts zal niet name reclame worden gemaakt voor Nederland als land voor vreem* delingenbezoek. Op verschillend gebied kan dus de tentoon* stelling voor Nederland goede resultaten opleverden. Naar aanleiding van de opmerkingen omtrent den financieelen opzet der tentoonstelling zij aangeteekend, dat het Hollandsche dorp, evenals de uitstallingen in de groote zaal. met de overige tentoonstelling één geheel zullen uitmaken en daarvoor geen afzonderlijk entree wordt geheven. Uit dien hoofde zullen dus geene inkomsten voor hen, die de Hollandsche deelneming organiseeren, voortvloeien. Die inkomsten zullen slechts bestaan uit hetgeen Inzenders bijdragen, terwijl de mogelijkheid niet is uitgesloten, dat het bestuur der tentoonstelling de entreegelden voor één dag zal afetaan. Hierop valt echter nog niet te rekenen en het is dus wel waarschijnlijk, dat van de verleende garantie tot een belangrijk bedrag zal moeten worden gebruik gemaakt, temeer, Handelingen der Staten-Generaal. Bijlagen. 1911—1912.
X. lo.)
86
omdat de kosten niet onwaarschijnlijk booger zullen zijn dan het geraamde bedrag van f 40000. [ntusseben Is ook het bedrag der garantie bereids vergroot en gestegen tot f41000, terwijl eene verdere vergroot ing niet is uitgesloten. Hieruit blijkt dus wel, dat het belang der tentoonstelling wordt Inge* zien en dat men bereid is zich daarvoor ook nnancleele opofferingen te getroosten. Vm
AKDKKI.INH.
Wetgeving betreffende den arbeid. Een ontwerp van wet strekkende tot bescherming van de landarbeiders is in bewerking.
Of — en zoo ja — welke wettelijke maatregelen ten aan* zien van de huisindustrie moeten worden genomen, kan eerst worden overwogen, nadat het onderzoek naar de toestanden in dien tak van nijverheid zal zijn afgeloopen en daaromtrent verslag zal zijn uitgebracht. Dit onderzoek, dat gelijk bekend, thans dooi den centralen dienst der arbeidsinspectie wordt geleid, is niet weinig vertraagd, doordien in den loop ervan telkens bleek, dat werkzaamheden in huisindustrie worden verricht, waarvan het tot nog toe ten eeneninale onbekend was, dat zij in dien vorm voorkomen. Zooals in de toelichting tot de deze Memorie vergezellende Nota van Wijziging wordt medegedeeld, zal het eerste deel van bedoeld verslag nog in den loop van dit jaar verschijnen, terwijl de volgende deelen binnen niet langen tijd daarna zullen volgen. Gedwongen winkelnering. Het was den ondergeteekende aangenaam te vernemen, dat door verscheidene leden met belangstelling is kennisgenomen van het voor rekening van zijn departement door de directie van den arbeid uitgegeven rapport over de gedwongen winkel* nering in de Noordbrabantsche schoenenindustrie. Voor de onderstelling, dat de toestanden in sommige streken minder gunstig zouden zijn dan uit het rapport is op te maken, ziet hij geen grond. Het rapport is bewerkt door den directeurgeneraal van den arbeid, in hoofdzaak naar gegevens hem mondeling en schriftelijk verstrekt door den heer STAALMAN. die als tijdelijk onderzoekingsambtenaar onder zijne bevelen werkzaam is. Daarnevens zijn ook opgaven van andere onderzoekingsambtenaren in het rapport verwerkt, terwijl de directeurgeneraal niet heeft nagelaten zich persoonlijk van de toestanden op de hoogte te stellen. De aldus verkregen resultaten zijn in het rapport weergegeven. Tegen overlegging van de dooiden heer STA AI.MAN schriftelijk aan meergenoemden hoofdambtenaar verstrekte gegevens t de ondergeteekende tot zijn leedwezen bezwaar maken. Dergelijke mededeelingen dragen uit den aard der zaak een vertrouwelijk karakter en hare bekendmaking in ruimer kring zou niet bevorderlijk zijn aan de waarde van latere onderzoekingen, vermits zij in de toekomst zoowel aan de onbevangenheid der rapporten van enquêteurs als aan de bereidwilligheid van het publiek om inlichtingen te geven afbreuk zou kunnen doen. Wat de vraag betreft, of nieuwe wettelijke maatregelen betreffende de gedwongen winkelnering naast of in plaats van artikel 1687* van het Burgerlijk Wetboek noodig zijn, moge de ondergeteekende verwijzen naar hetgeen in de .Memorie van Antwoord op het Voorloopig Verslag botioffendo het JYdo hoofdstuk der Staatsbegroting voor het jaar l'.tl^ onder het hoofd „Wet op het arbeidscontract" iblz. 10» door zijn ambtgenoot van Justitie is opgemerkt. Te minder acht hij thans den tijd gekomen om over die vraag eene beslissing te nemen, waar het onderzoek, dat vanwege zijn departement naarde gedwongen winkelnering wordt ingesteld, nog niet is afgeloopen. Subsidie nationale vereeniging voor vrouwenarbeid. Twee redenen, waarvan de wegneming buiten zijne macht staat, hebben den ondergeteekende ertoe geleid geen subsidie voor deze vereeniging op de begrooting voor 1912 te brengen.
36
(Stantxbegrooting voor bet dienstjiar 1012.
2.
X.
lo.)
Dr eene reden Ugi in de omstandigheid, dat zij nalatig is scheepsketel woraeu vastgezet, wanneer het schip in volle gebleven om bijtijds voldoende maatregelen i<' treffen, ten zee is — die overtreding uiterst bezwaarUjk kunnen worden einde te waarborgen, dat oei subsidie slechts ton goede /ai geconstateerd. Het verhoogen van bet strafmaximum voor die komen aan dio werkzaambeden, welke volgens do opvatting overtreding schijnt van weinig practische beteekenis. van don ondergeteekende door bet Kijk gesteund kunnen Arbeidsinspectie. worden. Alleen voor dat dooi van naren werkkring, dat bestaai in bet voorlichten on steunen van vrouwen i»ij do beroeps* Art. 168. Hij de voorbereiding van wetsontwerpen op het keuze on in dergelijke voor do vrouw rechtstreeks nuttigen gebied dor arbeidersbescherming heeft de ondergeteekende zich arbeid, is /.. i. eene bedrage uit 's Kijk* kas gerechtvaardigd. in het bijzonder beijverd hetzij rechtstreeks, hei/.ij door Daarentegen komt bel bem niet gemotiveerd voor van Rvjks- tusscheiikonist van den directeur-generaal van den arbeid, wege arbeid te steunen, welke strekt tot h
i ictober 1910 [Handelingen blz. 158) stelde de onder• somtijds deze werkzaamheden ook aan opzichters worden geteekende in het licht, welke bemoeiingen hij zich persoonlijk opgedragen, maar toch zijn deze in hoofdzaak belast met hot had getroost ter voorbereiding van dat ontwerp, terwijl hij in do inwendig onderzoek, waaraan scheepsketels eenmaal 'sjaars Memorie van Antwoord op het Voorloopig Verslag naar aanleiding moeten worden onderworpen en het oppervlakkig onderzoek, van de nieuwe overweging in de afdeelingen iZitting 1910— dat bovendien als regel eenmaal 'sjaars naar den toestand 1911, 11, n". 18. bladz. 8) kon verklaren, dat de voor de van eiken scheepsketel wordt ingesteld. Dit verhindert niet. samenstelling van het eerste ontwerp verkregen gegevens gedat deze onderzoekingen meermalen door de toegevoegde heel bevestigd werden door het vanwege de arbeidsinspectie ingenieurs worden verricht en nok wel door de districtshoofden. ingesteld onderzoek. Dat tegen de bepaling van art. 9, lste lid, Do ketels op stoomschepen voor de buitenlandsche vaart staan BUb IV" der Bteenhouwerswet omtrent het werken na zonsbijna alle ouder toezicht van de hoofden van het 1ste, 8e en ondergang, van welke bepaling krachtens het 8de lid van dat ie district voor het stoomwezen. Door die hoofdambtenaren artikel vrijstelling kan worden verleend, door belanghebbenden werden in 1910 persoonlijk 191 van die ketels beproefd of ernstige bedenkingen konden worden aangevoerd, is niet geonderzocht. bleken. Ook thans nu wederom ter zake van het ontwerpen Hoezeer de ondergeteekende do noodlottige gevolgen betreurt der" op grond van de wet vast te stellen algemeene maatregelen van de te Rotterdam onlangs voorgekomen ketelontplofflng van bestuur uitvoerisr overleg met vertegenwoordigers van aan boord van het Duitsche stoomschip Gutenberg, waarop patroons en arbeiders uit liet steenhouwersvak plaats heeft, blijkbaar in het Verslag wordt gedoeld, zoo zou hij' eene blijkt opnieuw, dat belanghebbenden geen ernstig bezwaar wijziging van de Stoomwet in dien zin, dat de ketels van tegen het bedoelde voorschrift hebben. buitenlandsche BChepen door de Nederlandsche ambtenaren Hoe thans terecht op deze beide wetsvoorstellen een beroep /ouden beproefd en onderzocht moeten worden, niet geraden /nu kunnen worden gedaan om te betoogen, dat deRegeering" achten. Vern lelijk zou intrekking van het bepaalde in art. onvoldoende wordt voorgelicht ten behoeve van de voorbereiding :;•">. sub il, der wet tot moeilijkheden van internationalen aard van maatregelen op sociaal gebied, is den ondergeteekende leiden en ongetwijfeld daartoe, dar de ketels der Nederlandsche niet duidelijk. stoomschepen ook aan het toezicht der ambtenajen in het /.onder eenige bedoeling is op bladz. 89 van den Uitgebuitenland zouden worden onderworpen, terwijl zij thans op werkten staat het woord „eervol" voor „ontslag" weggelaten. vertoon der Nederlandsche vergunningsakte daarvan zijn De daarbedoelde inspecteur ontving op zijn verzoek op de vrijgesteld. meest eervolle wijze ontslag uit die betrekking. Het toezicht hier te lande schijnt voldoende waarborgen op te leveren tegen het gebruik van slechte Btoomtoestellen. Administratieve dienst. Komen bij de eerste keuring belangrijke gebreken van een Art. 154. De noodzakelijkheid eener uitbreiding van het toestel aan den dag, dan wordt itvi'w vergunning tot het gebruik gegeven. Vertoonen zich bij later onder/ook gebreken, administratieve personeel der arbeidsinspectie is deels een n onder b iler Stoomwet gesteld, en levert het verdere gebruik dadelijk gewezen, dat uit elk bezoek, dat de technische ambtenaren gevaar op, dan kan het door verzegeling onmiddellijk buiten der arbeidsinspectie aan eene inrichting brengen, werk voor de bureelambtenaren voortvloeit, alleen reeds voor het registreeren dienst worden gesteld. Uitteraard zal — indien de veiligheidskleppen van een van de bij het bezoek gedane bevindingen. Mede in verband
( S t a ' i t s b e g r o o t i n g voor het
mei de in bel Jaar L910 voorgekomen uitbreiding van bel controleerend personeel mei 0 controleur» la bei aantal der afgelegde bezoeken blijkens bet Centraal Verslag dor arbeid* Inspectie over bei jaar 1910 (bladz. 16) In «lat jaar gestegen tol 88 768, terwijl bet In 1909, volgens bet Verslag over dal jaar (bladz. 82» 20 468 bedroeg. Hei jaar 1911 /.al opnieuw eene belangrijke stijging vertoonen, daar In dat jaar nog meer partij getrokken kon worden van ds diensten der xes controleurs, die op 1 Juni 191<» werden aangesteld en die gedurende een goed deel van dat jaar nog moesten worden voorbereid voor
enstjaar
1Ü12.
2.
X.
10.)
:!7
artikel den In de toelichting van die wijziging nader besproken post voor vergoeding aan geneeskundigen voor bet doen van aangifte van ziektegevallen krachtens art. 21 der Arbeidswet 1911 op te nemen. Ter beantwoording van de overige in het Voorloopig Verslag voorkomende opmerkingen moge het volgende dienen.
Volgens door den ondergeteekende geraadpleegde deskundigen kan het toevoegen van kopeizout aan het afvalwater van aardap* pelmeelfabrieken
Oiet in a a n m e r k i n g komen als een practisch
bruikbaar middel om verontreiniging van de openbare wateren,
de vervulling van h u n n e laak.
waarin
Dat de wijziging van de Arbeidswet bel administratieve werk voor de arbeidsinspectie belangrijk /al vermeerderen, volgt reeds uit bet feit, dat krachtens de nieuwe bepalingen
afdoend resultaat te verkrijgen zouden zulke groote boeveel-
de werkgevers afschrift* van hunne arbeidslijsten aan de dis* trictshoofden moeten toezenden. Telkens, wanneer zij hunne arbeidsregeling veranderen, zullen zij een nieuwe lijst, moeten
vaststellen en bovendien zullen zij verplicht zijn om ten minste driemaandelijks opgaven te doen van de afwijkingen van de toegezonden arbeidslljst, die ten aanzien van volwassen mannelljke werklieden voorkwamen. De arbeidslijsten zullen niet alleen betreffen de arbeidsregeling van jeugdige en vrouwelij ke arbeiders, m a a r ook die van de volwassen mannen, welke met hen in dezelfde fabriek of werkplaats werken, terwijl daarenboven eene arbeidslljst gevorderd wordt in fabrieken ;en werkplaatsen, waar geen beschermde personen, maar meer dan 9 m a n n e n boven 17 j a a r werken. Óp grond van de gegevens van bet jongste Centrale Verslag der Arbeidsinspectie kan het aantal (abrieken en werkplaatsen, waarvan aldus de arbeidsregeling aan de districtshoofden moet worden medegedeeld, geschat worden op 86 000 a 87 000. Al deze arbeidsüjsten en verdere gegevens ten aanzien van den arbeidsduur zullen ten bureele van de districtshoofden moeten worden geregistreerd, terwijl zich laat voorzien, dat een vrij omvangrijke correspondentie mede uit de nieuwe wetsvoor* schriften betreffende de arbeidsüjsten zal voortvloeien. Hierbij komt nog, dat door de districtshoofden beschikt zal moeten worden op alle aanvragen om overwerkverguuningen. ook op die, welke tot dusver door de burgemeesters, zeer dikwijls zonder het advies van de districtshoofden te hebben ingewonnen,
werden afgedaan.
Art, 173. Tot zijn leedwezen is de ondergeteekende genood' zaakt om de onder dit artikel uitgetrokken bijdrage in de kosten van proefneming met een procédé tot het tegengaan van waterverontreiniging door aardappelmeelfabrieken van de begrooting af te n e m e n . Namens bet comité der aardappelmeelfabrikanten, die gezind waren uit eigen middelen een gedeelte der kosten van proefneming te betalen, is b e m medegedeeld, dat van het Rijkssubsidie geen gebruik zou kunnen worden gemaakt, vermits de fabrikant, d i e zooals in de Memorie van Toelichting tot het ontwerp van wet tot verhooging en aanvulling van het Xde hoofdstuk der Staatsbegrooting voor het dienstjaar 1911 (Gedrukte s t u k k e n 1910/11, 8 4 4 , n°. 8, bladz. 8) is medegedeeld, bereid was om zijne bestaande te
met het oog op de bedoelde proefnemingen om
bouwen
ell
beschikbaar
te
stellen,
aail die fabriek ei ne
zoodanige bestemming heeft gegeven, dat de proefneming daar niet kan plaats hebben. Onder deze omstandigheden schijnt het
minder
Om een
beden kopeizout moeten worden gebruikt", dal daardoor onoverkomelijke lasten aan de industrie zouden worden opgelegd, terwijl het water der kanalen, waarop geloosd wordt, wellicht vergiftigende eigenschappen zou verkrijgen. De ondergeteekende zal gaarne overwegen, wat in het belang der textielnijverheid van Regeeringswege kan worden gedaan ter bevordering van de bestrijding van waterverontreiniging
in de centra der Twentsche textielindustrie. Vide AFDEELIHG. Ongevallen verzekering. Op 21 November j . 1 . heeft aan het Departement van onder-
geteekende eene bijeenkomst plaats gehad van vertegenwoordigers van een dertigtal vereenigingen en corporaties, welke werkzaam zijn op het gebied der zeevaart en der zeevisseherij. In die bijeenkomst zijn de hoofdpunten van de door ondergeteekende voorgenomen regeling betreffende de uitbreiding der ongevallenverzekering tot de zeevaarders en de zeevissehers door hem medegedeeld aan en besproken met bedoelde vertegen woord igers. Aan hen werd verzocht de opmerkingen, waartoe de kennisneming dier hoofdpunten aan de vereenigingen en corporaties, welke vertegenwoordigd waren, mocht aanleiding
geven, zoo spoedig mogelijk aan ondergeteekende mede te deelen. Het rapport
over het
onderzoek naar de werking der vrij-
willige landbouwverzekering zal eerstdaags aan ondergeteekende worden aangeboden. Kijksverzekerinesbank.
Waterverontreiniging.
fabriek
dit afvalwater wordt geloosd, te voorkomen.
DOOdig nader in te gaan op de bedenkingen, die
tegen het voorstel werden geopperd in liet Voorloopig Verslag betreffende het wetsontwerp gedrukt onder n". 244 der vorige Zitting, vooral waar die bedenkingen reeds in de Memorie van Antwoord op dat Verslag werden behandeld. Ook kan —• naar den ondergeteekende wil voorkomen — de vraag blijven rusten, of de bedoelde post niet deels op het Vde, deels op het Xde hoofdstuk der s t a a t s b e g r o t i n g had belmoren te worden gebracht. De aandacht zij er op gevestigd, dat in. de deze Memorie vergezellende Nota van Wijziging wordt voorgesteld onder dit
Art. 174. Ter juiste waardeering van het geval van den in het Voorloopig Verslag bedoelden werkgever is e e n a a n v u l * ling van het medegedeelde niet ongewenscht, ook in verband m e t de nadere opmerking, dat w a n n e e r het Bankbestuur foutieve beslissingen neemt, de mogelijkheid moet bestaan daarop terug te komen. 'De beslissing van 4 Mei 1906 gold een werkgever, die in let bedrijf opvolgde en het onder volkomen dezelfde voorwaarden uitoefende als zijn v ganger. Deze voorganger, die door h e t bestuur niet verzekeringsphehtig was geacht, was van de hem ex art. 86 der Ongevallenwet toegezonden beslissing in beroep gegaan, en door den Raad van Beroep te Amsterdam voor een deel van zijn bedrijf verzekeringsplichtig verklaard. In die beslissing was door het bestuur berust, omdat die bij nader inzien juist werd geoordeeld. Vandaar, dat voor den opvolger bij beslissing van 4 Mei 1906 verzekeringsplicht werd aangenomen, en dat werkgever daarvan niet in beroep g i n g : werkgever en bestuur waren het blijkbaar omtrent den ver-
zekeringsplicht eens. Wanneer nu in deze onderneming tusschen l'.niö en 1908 een ongeval ware voorgekomen in verband m e t de uitoefening van het verzekeringsplichtig verklaard bedrijf, zou uitkeering zijn verleend, en het feit, dat gedurende zekeren tijd geen ongeval voorkomt, m a a k t de betaling der premie niet onrechtvaardig. In dien tijd kwam een ongeval voor, waarbij in geschil was de vraag, of het was voorgevallen in verband met het verzekeringsplichtig verklaarde deel der ondern e m i n g : beslist was nl. dat deze, een coöperatieve vereeniging, verzekeringsplichtig was, voor zoover zij handelde ten behoeve van derden, niet voor de werkzaamheden, verricht ten bate
88
(Staatsbegrooting voor het dienstjaar 1912.
der aangesloten Leden. De hoogste ongevallenrechter besliste ! 19 October 1906 overeenkomstig hel gevoelen van bel bestuur j der Bank. (lat schadeloosstelling nlel verschuldigd was, aan gezlen hel ongeval was voorgevallen in verband met werk* zaambeden voor de Leden verricht Eerst uit de beslissing van 19 Hel 1908, toen weer een dergelijk geval in geschil was de Biink bad al. uitkeering geweigerd, omdat het ongeval was voorgekomen in verband mei handelingen voor de leden, terwijl anderzijds was beweerd, dat handelingen voor derden waren verricht, bleek, dal de hoogste rechter van oordeel was, dat bel geheele bedrijf bulten den verzekeiingsplicht viel. Dal in zoodanig geval de billijkheid sou vorderen premie te restltueeren, kan nlel worden Ingezien. Maar ook voor gevallen, waarin de omstandigheden anders I waren, kan nier worden toegegeven, dat op grond van een ex art. 87 der Ongevallenwet genomen beslissing betaalde i
premien, behooren te worden teruggegeven, als daarna wordt beslist, dat het bedrijf niet verzekeringsplichtig is. De jurisprudentie van den Centraler] Baad erkent uitdrukkelijk hel
2.
X.
10.)
dient hierbij te worden verloren, dal bij hei vaststellen van in-t premietarief gerekend wordt, niet alleen op ondernemingen, waarin ongevallen voorkomen, maar ook op ondernemingen, waarin geene ongevallen plaats vinden, zoodat. de Bank linantieel nadeel zou lijden, indien een onderneming, waarin b.V. gedurende ".> jaren geen ongeval voorviel, geen premie betaalde. In verband met het voorgaande zij bet den ondergeteekende vergund te verwijzen naar art. XXX (art. 46Ms) van het ont-
werp van wet tot herziening der Ongevallenwet (Zitting 1010 1911, Vit). Tegen het toestaan van betaling in termijnen aan werk* gevers, voor wie het bezwarend is een groot bedrag aan achterstallige premien in eens te betalen, bestaat naar de meening van het bestuur der Bank principieel is,n-\\ bezwaar. .Meermalen werd op een desbetreffend verzoek van een werk-
gi ver betaling in termijnen toegestaan, indien bij het bestuur de overtuiging bestond, dat bet binnenkomen der premien was verzekerd. Naar aanleiding van de vraag om eene opgave te ontvangen
recht van het bestuur der Bank om wegens gewijzigd inzicht ' van het percentage der uitgaven, tegenwoordig benoodigd tot van eene beslissing betreffende verzekeringsplicht terug te ; dekking der administratiekosten, zij het volgende opgemerkt. komen, maar neemt dan aan. dat de nieuwe beslissing ingaat Als administratiekosten, die bij de berekening in aanmerking
op den dag, waarop zij genomen wordt. Zoolang het bestuur het bedrijf als verzekeringsplichtig beschouwt, zal het ook uitkeeren voor ongevallen in dat bedrijf voorgevallen. Als nu de Centrale Raad ter gelegenheid van de procedure over een ongeval overweegt, dat het bedrijf niet verzekeringsplichtig is. neemt dat niet weg, dat de verzekeringsplicht der onderneming vóór die beslissing vaststond, en blijft vaststaan, zoolang de : Bank (of de rechter) geen andere beslissing heeft genomen. Het heeft aan den werkgever gestaan tempore ntili bij den J rechter op te komen tegen de beslissing, waarbij de onder- j neming verzekeringsplichtig werd verklaard. Heeft hij dat niet gedaan dan is de beslissing tusschen het bestuur en hem recht geworden, en dit blijft zoo, totdat een nadere beslissing j ander recht vestigt. Een andere leer zou ook tot de volgende onaanneme- J lijke consequentie leiden, stel het Bankbeetuur heeft een aantal ondernemingen, waarin een bepaald bedrijf wordt uitgeoefend, verzekeringsplichtig verklaard. Qeruimen tijd daarna maakt de Centrale Baad uit. hetzij naar aanleiding van een ongeval, in een dier ondernemingen voorgevallen, hetzij op een beroep van een nieuwen werkgever in datzelfde bedrijf tegen de indeeling zijner onderneming, dat bedoeld bedrijf niet verzekeringsplichtig is. Het bestuur regelt zijn gestie naar die jurisprudentie, en neemt ten aanzien van al die onderaemüv gen beslissingen, waarbij zij niet verzekeringsplichtg worden verklaard. Moesten nu de premien worden teruggegeven, dan zou de Bank belast blijven met verschillende ongevallen, waarvoor geen premio-oquivalont zou bestaan, wat hier op zou
neerkomen, dat de last op de werkgevers in andere bedrijven zou drukken. Deze zouden dus dragen de lasten, welke op
de Bank rustten, doordien andere werkgevers berust hadden in een onjuiste beslissing. Er werd ook op gewezen, dat werkgevers, die van oordeel zijn. dat hun bedrijf niet verzekeringsplichtig is en die derhalve
kunnen worden genomen, kunnen zoowel de totale administratiekosten als deze kosten verminderd met de Rijksbijdragen worden genomen. Onder uitgaven kan worden verstaan het totaal bedrag der schadeloosstellingen uitbetaald in eenig jaar vermeerderd met de administratiekosten van dat jaar. maar ook kunnen als ultgavep bedoeld worden de tegenwoordige en toekomstige lasten der schadeloosstellingen ter zake van alle ongevallen, stammende uit eenzelfde jaar. vermeerderd met do administratiekosten van dat jaar.
In verband met het voorgaande kan worden medegedeeld, dat a. de in 1910 betaalde administratiekosten (zonder aftrek der Rijksbijdragen) 27,4 pet. bedroegen van alle betalingen gedurende 1910; b. de in 1910 betaalde administratiekosten na aftrek der Rijksbijdragen bedroegen 1!) pet. van alle betalingen gedurende
1910 verminderd met de Rijksbijdragen; zonder vermindering der betalingen met de Rijksbijdragen bedraagt laatstbedoeld percentage 17,01 pet.; c. de administratiekosten over lil In. zonder aftrek der Rijksbijdragen, bedroegen _<>."> pet. van de totale belasting over 1910 (administratiekosten en contante waarde' van alle sehadoLoosstelllngen verleend of te verleenen naar aanleiding van ongevallen, stammende uit 1910):
(/. de administratiekosten, na aftrek der Rijksbijdragen bedroegen 13,9 pet. van de onder c bedoelde totale belasting over 1910 verminderd met de Rijksbijdragen over dat jaar: zonder vermindering van die belastingen met de Rijksbijdragon bedraagt laatstbedoeld percentage 12,8 pet.
De vraag of de ondergeteekende een onderzoek beeft doen geen premie betalen, wanneer uitgemaakt wordt, dat hun bedrijf instellen ter zake van hetgeen ten vorigen jare door den heer wel verzekeringsplichtig is, somtijds gedwongen worden opeens MARCUANT is gezegd omtrent eene executie van onroerend goed een groot bedrag wegens achterstallige premie te betalen. Opge- te Amsterdam wegens eene schuldvordering der Bank kan bevestigend worden beantwoord. merkt wordt, dat dit alleen dan het geval is, wanneer niet een Naar de meening van den ondergeteekende behoort het vakbeslissing van het bestuur der Bank is voorafgegaan, ex art. 86 ! der Ongevallenwet, waarbij uitgemaakt is dat de aangifte ten aiamen voor klerk der Bank gehandhaafd te blijven. Kan onrechte is geschied. AVanneer zoodanige beslissing is genomen. worden toegegeven, dat de uitslag van een examen als maatstal dan heeft een latere beslissing, waarbij het bedrijf verzekerings- voor het beoordeelen van de geschiktheid van een ambtenaar plichtig wordt verklaard, slechts rechtskracht van den dag. niet steeds even bruikbaar is. bij een zoo talrijk schrijverswaarop zij genomen wordt. Premie over 5 jaar wordt dus en klerkenporsonecl als dat der Bank, is het vak-examen een alleen gevorderd van werkgevers, die geen aangifte hebben maatstaf, die het minst onbillijk werkt, daar hij eene selectie gedaan. Ook indien het doen van aangifte niet opzettelijk is mogelijk maakt, welke het minst bloot staat aan het gevaar nagelaten, ligt in die navordering geen onbillijkheid. Werk- voor persoonlijke invloeden. Zonder het houden van het examen gevers in hetzelfde bedrijf, die wel aangifte hebben gedaan, zou, ook naar de meening van het bestuur der Bank, het hebben voortdurend premie moeten betalen. Niet uit het oog maken van een juiste selectie bij bevordering tot den klerken
Tweede Kamer.
Bijlage A. (Stautsbegrooting voor het dienstjaar 1912.
rang aan nog grooter bezwaren onderhevig zijn. Dal de voor het vakexamen geatelde eisenen niet tp /.waar zijn. blijkt uit den ultalag van hei in dit jaar gehouden vakexamen. Van do
schrijvers, die aan dat examen deelnamen, slaagde ruim 54 pet. liet ma>imum van t' I LOO voor don sehrijversraiig acht de
ondergeteekende, zooals roods door hem ten vorigen Jare bij de behandeling van het Xde hoofdstuk dor Staatshegrooting
2.
X.
10.)
80
duideiyken. Dat in bel nadeel dor ambtenaren aan dat bij het Koninklijk besluit van 27 Maart 1911 verbeterd artikel terugwerkende kracht zou zijn verleend, wordt door den onderge
toekende ton stelligste ontkend. Art. 29 van liet organisatiebesluit luidde vóór de wijzigingen, aangebracht bij bet Koninklijk besluit van 27 Maait 1911 als volgt:
voor 1911 is medegedeeld, {Handelingen bladz. 888) voldoende. „Behoudens het bepaalde in do artikelen 80 en 81 blijft een Voor net examen, dat in 1912 aal worden afgenomen, nebben dch meer dan ïoo schrijvers aangemeld. Van den ambtenaar, die door ziekte verhinderd is zijn dien.-t geregeld uitslag van dat examen mag worden verwacht, dat wederom
een aantal schrijvers tot klerk zal worden bevorderd. in verband met het voorgaande kan de ondergeteekende bel adres dor schrijvers d.d. 11 (lees 25) September j.1. niet in gunstige overweging nemen. .Naar het bestuur der Bank mededeelt, is de zoogenaamde dienstorder van 14 October 1910 een last van do chefs dor administratieve afdeeling aan onder hen werkzame ambtenaren om tijdelijk avondwerk te verrichten tot bijwerking van achterstand in de controle der loonlijsten. De dienstorder van 2 September 1911 is aan bet bestuur dor Bank niet bekend. Indien daarmede wordt bedoeld een opdracht, welke door een chef of sous-chef aan eenige ambtenaren mocht zijn gegeven om des avonds terug te komen, zij opgemerkt, dat de chefs en sous-chefs daartoe bevoogd zijn, in opdracht van het bestuur der Bank krachtens artikel 2 van de instructie dor ambtenaren. Ook zonder betaling behoort zulk overwerk, zoonoodig, te geschieden. Naar de meening van den ondergeteekende bestaat er geen reden extra belooning toe te kennen voor allen arbeid. welke buiten de gewone diensturen door Bankambtenaren wordt verricht. Het is den ondergeteekende niet gebleken dat vorenbedoelde orders tot willekeur aanleiding hebben gegeven. Welke verband er bestaat tusschen die orders in zake overwerk en de houding, welke door het bestuur der Bank zou zijn aangenomen tegenover den ambtenaar WERNER, is aan het bestuur niet bekend. Bij het Koninklijk besluit van 27 Maart 1911 n°. 80 zijn wijzigingen aangebracht in het Organisatiebesluit van het personeel der Bank (Koninklijk besluit van 27 Maart 1907, n°. 38), waarvan eenige betrekking hebben op ambtenaren, die wegens ziekte hun dienst niet of niet geregeld waarnemen. In de eerste plaats is de noodzakelijkheid gebleken ten aanzien van ambtenaren, die wegens ziekte hun dienst niet of niet geregeld kunnen of hebben kunnen waarnemen te bepalen, welke ziektetijd niet in aanmerking komt voor het berekenen van den diensttijd, welke moet verloopen alvorens de ambtenaar voor eene periodieke traktementsverhooging in aanmerking kan komen. In eerstbedoeld Koninklijk besluit is daaromtrent eene regeling getroffen, welke zooveel mogelijk overeenstemt met hetgeen op dit punt geldt voor het personeel der posterijen en telegrafie, (art. 7, laatste lid van den tekst van het organisatiebesluit, gevoegd bij het Koninklijk besluit van 5 April 1911, n". 24). Tengevolge van die regeling worden de eerste negen maanden, waarin de ambtenaar wegens ziekte zijn dienst niet of niet geregeld kan of hooft kunnen waarnemen, in rekening gebracht bij het tijdsverloop, dat noodig is om de eerstvolgende periodieke promotie te kunnen maken; eerst mot aanvang deitiende maand worden bij de berekening van den noodigen diensttijd de dan volgende ziektedagen in mindering gebracht. Daar het toekennon e» nor periodieke promotie afhangt van
de gebleken bekwaamheid, geschiktheid en diensttjver van den ambtenaar, zoodat de aanspraak op promotie van don ambtenaar, die langdurig wegens ziekte zijn dienst niet of niet geregeld
kan waarnemen, bezwaarujk kan worden beoordeeld, bestonder — wildo men ook lotton op het dienstbelang van do Bank — alleszins aanleiding bet organisatiebesluit op dit punt aan te vullen. In de tweede plaats was bet wensehelijk art. 29 van het
organisatiebesluit, dat betrekking heeftop de traktementsregeling bij langdurige en herhaalde ziekte van den ambtenaar, te verHaud»lingen der Staten-Generaal. Bijlagen. 1911—191?
waar
te nemen, gedurende negen maanden in het genot
zijner
bezoldiging. Gedurende de daarop volgende negen
maanden wordt zijne bezoldiging met eene derde gedeelte en
vervolgens met de helft verminderd. Twee jaren na den aanvang van zijne verhindering doet hot Bestuur der Rijksverzekerlngsbank aan onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel een voorstel tot het nomen van nadere maatregelen ten opzichte van den ambtenaar". Naar de meening van den ondergeteekende was het niet twijfelachtig dat onder de in deze bepalingen bedoelde korting niet alleen viel de bezoldiging van den ambtenaar, die wegens onafgebroken ziekte van meer dan negen maanden zijn dienst gedurende dien tijd in het geheel niet kon waarnemen, maar ook de bezoldiging van den ambtenaar, die in een tijdvak van meer dan 9 maanden herhaaldelijk ziek was en dientengevolge verhinderd was zijn dienst geregeld waar te nomen. De woorden van art. 29 (oud) zijn naar zijne meening op dat punt duidelijk. Ook de bedoeling der bepalingen van dat artikel liet zijns inziens moeilijk eene andere opvatting toe. Huldigde men de opvatting, dat dat artikel niet van toepassing zou zijn op laatstbedoelden ambtenaar, dan zou, als die ambtenaar zij hot maar voor één dag zijn dienst hervatte, telkens oen nieuwen termijn van negen maanden van onafgebroken ziekte moeten verloopen, alvorens de bepalingen van dat artikel omtrent korting toepassing zouden kunnen vinden. Tot schade van de belangen van de Bank zou dat artikel dan tot een doode letter kunnen worden gemaakt en zouden misbruiken in de hand kunnen worden gewerkt. Toen den ondergeteekende echter bleek, dat het bestuur der Bank eene andere opvatting van art. 29 (oud) had dan door hom werd gehuldigd, werd door hein bevorderd, dat bij het Koninklijk besluit van 27 Maart 1911, n°. 30, dat 1 April d. a. v. in werking trad. art. 29, wat dit punt aangaat, werd verduidelijkt in den geest van zijne opvatting. In overeenstemming met zijne hiervoren uiteengezette opvattiiig van het oude art. 29 werd ten aanzien van de in het Voorloopig Verslag bedoelde ambtenaar, die vóór 23 Maart 1911, op welken datum zij opnieuw ziek werd, over een tijdvak van meer dan 9 maanden wegens ziekte haar dienst niet geregeld heeft kunnen waarnemen, door den ondergeteekende baar bezoldiging te rekenen van 23 Maart 1911 verminderd. Uit het voorgaande blijkt derhalve dat aan het op 1 April 1911 in werking getreden Koninklijk besluit van 27 Maart 1911 geene terugwerkende kracht is verleend. De beschikking waarbij het traktement van de ambtenaar n.et een derde gedeelte werd verminderd, kon eerst genomen worden op 27 April 1911. Aangezien zij op dien datum haar bezoldiging over Maart reeds had ontvangen, werd de voorbeschreven korting wegens ziekte over de laatste dagen van Maart vermoerderd met de korting wegens ziekte over April, in mindering gebracht op haar gewone bezoldiging over April. Opgemerkt zij nog, dar de betrokken ambtenaar hot bestuur der Bank hooft gedagvaard voorden kantonrechter te Amsterdam om betaling te krijgen van het traktement, waarop zij naar hare meening aanspraak kan maken. Door dien rechter is in deze zaak nog geen uitspraak gedaan. De inzending van de Bank op de tentoonstelling van moderne kantoorinrichting en moderne administratie is bijeengehouden en voor belangstellenden lederen werkdag van 9—12 en 2—5 in een der localen van hot Bankgebouw te bezichtigen.
(Stuatsbegrooting voor het dienstjaar 1912.
40 Vilde
AFDKEI.JNU.
2.
X.
10.)
I de stelposten zjjn, en dat derhalve nimmer met Eekerheid
is te zeggen of het altgetrokken bedrag toereikend zal zijn. Art. 187. Gaarne wordt bier do verklaring afgelegd, dat i De wenschelijkhoid op deze artt. overschrijving mogelijk te door ondergeteekende geen gebruik aal worden gemaaki van maken, schijnt mitsdien niet aan twijfel onderhevig. Even het bij dit artikel aangevraagd krediet, vóór dat eene besllaalng gewenscht is het, deze wijze van aanvulling mogeiyk te mazal zijn genomen inzake liet ontwerp van wet, betreflende ken ten aanzien van art. 144. Op het oogonblik, waarop de het verleenen van gratiflcatien aan vrouwelijke ambtenaren, j begrooting wordt samengesteld, is niet steeds met zekerheid die in verband met huwelijk op verzoek'eervol uit hare betrekking aan het Departement bekend, welk bedrag de over het komende zb'n ontslagen. (Gedrukte .stukken, zitting 1911—1912—168). jaar toe te kennen bijdrage zal beloopen. Hetzelfde geldt met betrekking tot het ditmaal voor het eerst onder hoofdstuk X Artikel 2. De door sommige leden gemaakte opmerking, opgenomen artikel 141. dat den Minister bij dit art. te ruime bevoegdheid zou worden gegeven tot het doen van uitgaven zonder goedBij deze Memorie is gevoegd een gewijzigd ontwerpvan wet, keuring van den Staten-Generaal, is in bot algemeen niet benevens eene Nota van Wijzigingen. juist. Intussdien is nader overwogen, 'of wellicht voor enkele artt. de bevoegdheid om daarop over te schrijven, minder De Minister van Landbouw, noodig is. Dientengevolge zijn de artt. 133 en 145 in art. Nijverheid en Handel, 2 der begrooting geschrapt. Voorzooveel de gemaakte opmerking betrekking heeft op de artt. 124 en 142 moet A. S. TALMA. worden in het oog gehouden, dat deze twee artt. zoogenaam-
(Staatsbegrootiug voor het dienstjaar 1912.
2.
X.
41
10.)
BIJLAGE A VAN DE MEMORIE VAN ANTWOORD.
Geraamd in de Memorie van Toelichting van het wetsontwerp betreffende de reorganisatie van de Rijkslandbouwschool.
Geraamd in den Toelichtenden staat, behoorende bij de ontwerp-begrooting voor het dienstjaar 11)12.
Voor de middelbare Koloniale Landbouwschool. Voor personeel
f
28 800
Voor personeel
f
28 800
f
22 700
te splitsen als volgt: 1. directeur en leeraren 2. los personeel, per lesuur te betalen . . . .
1 300
3. twee assistenten
1 600
4. tuinman, conciërge, amanuenses en arbeiders
3 200 f
28 800
f
24800
f
19 800
Voor de middelbare Nederlandsche Landbouwschool. Voor personeel.
f
24 800
Voor personeel te splitsen als volgt: 1. directeur en leeraren 2. los personeel, per lesuur te betalen . . . .
2 200
8. conciërge, amanuenses en arbeiders.
2 800
. . . f
24 800
De bovenstaande specificaties zijn op te vatten als voorloopig, daar thans nog niet met zekerheid is uitgemaakt, op welke wijze de verschillende vakken zullen worden bezet, respectievelijk gecombineerd. Voor k de middelbare Koloniale Landbouwschool. Voor materieel.
f
18 292
Voor materieel
f
20 534
rente aan de gemeente Deventer f 2000, waarvan •/, f
667
te splitsen als volgt:
x
onderhoud f 300, waarvan /3
100
hulpmiddelen voor het onderwijs f 6800, waarVMII Vs
2 267
meubileering (voor eens) verhuizing van het materiaal (voor eens) .
17 000 . .
500 f
20 534
42
(Staatsbegrooting voor liet dienstjaar 1912.
2.
X.
10.)
Voor dr middelbare Nederlandsehe Landbouwschool. Voor materieel
f'
20 788
Voor materieel
f
90888
rente aan de gemeente Groningen, f 4000, waarvan Va t onderhoud f 300, waarvan V,,
'1333 100
to splitsen als volgt:
» hulpmiddelen voor het onderwijs f 4200, waarvan Vs meubileering (voor eens) verhuizing van het materieel (voor eens) . . .
1 400 17 000 500 f
20 383
Het verschil tusschen de bedragen (materieel) in de boide kolommen is het gevolg daarvan, dat de uitgaven ter voorziening in de verschillende behoeften thans juister konden worden geraamd dan in 1910.
Bijlage A.
Tweede Kamer. (Staatsbegrooting voor het dienstjaar 1912.
2.
X.
10.)
48
BlJDAUE l i VAN DE MEMORIE VAN ANTWOORD.
Datum 1910.
29 Januari
Aantal.
OPGAAF der in het jaar 1!)1() aangekochte hoogdrachtige runderen ten behoeve van het onderwijs in praetisehe verloskunde aan de Rijksveeartsenijschool te Utrecht; den aankoopsprijs van deze dieren alsmede de opbrengst ervan bij verkoop, inclusief die van de van deze dieren gevallen levende kalveren.
Opbrengst
Prijs van aankoop.
bij verkoop resp.
AANMERKINGEN.
waarde.
f
90 —
f
75,—
82,50
60,—
3 April
110,—
81,-
7
165,—
165 —
Afgekalfde vaars door de school aangehouden; is tot zijn volle waarde nog aan de inrichting aanwezig.
115,—
27,50
(1 Juli verkocht na zware verlossing gevolgd door kruisverlamming).
133,—
,
11
16
,
155,—
22
,
70,-
23
,
155 —
Vaars na embryotomie afgemaakt.
22 October
155,—
Vaars na embryotomie gestorven.
29
„
175,—
150,—
9 November
155,—
124 —
9
.
165,—
153,—
17
.
155,—
168,50
17
,
155,—
131,—
17
„
115,—
90,—
170,—
160,—
8 December f
2 187,50 •
Vaars na met de keizersnede verlost te zijn, gestorven.
f
1518 —
Handelingen der Staten-Generaal. Bijlagen. 1911—1912.
44
(Staatsbegrooting voor het dienstjaar 1912.
2.
X.
10.)
BlJI.AOE (! VAN DE MEMOHIE VAN ANTWOOKÜ.
UITTREKSEL uit een verslag van het bestuur van den Middenstandsbond betreffende de voordrachten, gehouden van 1 November 15)10 tot 1 Mei 1911. Gedurende het tydperk van 1 November tot 30 April 1911 werden in het geheel 118 voordrachten ton behoeve van Middenstandsvereenigingen gehouden. Door de talrijke aanvragen en den beperkten beschikbaren tijd kon niet aan alle aanvragen voldaan worden. Zoo moesten o.a. meer dan dertig aanvragen voor de voordrachten over warenvervalsching tot het volgend seizoen worden uitgesteld. Het auditorium waarvoor deze voordrachten gehouden werden, kan in 8 hoofdgroepen verdeeld worden, nl. A. Vereenigingen van winkeliers en klein-industrieelen. B. Vakvereenigingen van klein-industrieelen. C. Vakvereenigingen van winkeliers. A. Voor de vereenigingen! met leden, behoorende tot beide vormen van middenstandsbedrij ven, werden voordrachten gehouden, handelende over: 1. Middenstandsorganisatie. 2. Bedrijfscoöperatie (gemeenschappelijke inkoop). 8. Credietcoöperatie. 4. Warenkennis. 5. Uitstalkunde. 6. Nut van het boekhouden. 7. Oneerlijke concurrentie. 8. Warenvervalschingen. 9. Moderne bediïjfsinrichting. B. Voor de vereenigingen van klein-industrieelen werden voor vereenigingen waarin meerdere vakken vertegenwoordigd waren, voordrachten gehouden over:
Iste AnaBLora. 1. Middenstandsorganisatie in binnen- en buitenland. 2. Prijsberekening; Administratie ; Boekhouden. 3. Coöperatie. a. Gemeenschappelijke inkoop van grondstoffen. b. Gemeenschappelijk gebruik van machines. c. Gemeenschappelijk gebruik van werkplaatsen. d. Gemeenschappelijke productie. e. Gemeenschappelijke verkoop. f. (/'redietvoorziening bij in- en verkoop. 4. Moderne uitoefening van het bedrijf, u. Moderne machines. b. Het aankweeken van vak- en warenkennis. e. Het organiseeren van meestercursussen. d. Het oprichten van vakscholen. e. De regeling van het leerlingwezen.
Ilde
AFDEELING.
Voordrachten voor speciale Vakvereenigingen. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
Schoenmakerspatroons .Smeden. Behangers. Schilders. Grutters. Broodbakkers. Banketbakkers. Vleeschhouwers.
Deze voordrachten hadden tot doel : u. Middenstandsorganisatie. b. Propaganda te maken tot moderne uitoefening van het bedrijf. c. Stichting van vak-cursussen en Scholen. d. Het verbreiden van kennis omtrent modern technisch gereedschap en machines voor het betreffende vak en de voordeelen van het gebruik daarvan in het kleinbedrijf. e. Het nut te demonstreeren van het vormen van coöperatieve vereenigingen tot gemeenschappelijken inkoop, bewerking enz., benevens van de mogelijkheid van het voor gezamenlijke rekening, en tot gemeenschappelijk gebruik aankoopen van gereedschappen en machines. f. Vaklieden te kweeken, om daardoor te komen tot verheffing van het klein-bedrijf. (). Bedrijfswetgeving (bakkers, vleeschhouwers, enz.). C. Voor de winkeliersvereenigingen werden voordrachten gehouden over: o. Middenstandsorganisatie.
b. Coöperatie.
«
c. Middrnstandscrodietbanken. d. informatiebureaux en invorderingsbureaux van slechte betalers. e. Warenkennis. f. Uitstalkunde. IJ. Vervalschingen van handelswaren. Ii. Boekhouden; eenvoudige winkeladministratie. i. Het oprichten van handelscursussen. j . Oneerlijke concurrentie; uitverkoopen; vliegende winkels. k. Herkomst der producten (koffie en thee, cacao) en hunne cultuur. /. Moderne bedrijfsinrichtingen.
(Staatsbegrooting voor liet dienstjaar 1912. De resultaten der gehouden voordrachten,TOOTzooverre blei"
over door mededeellngen der besturen van vereenigingen. waar zij gehouden werden, kan geoordeeld worden, zijn evenals het vorige jaar zeer gunstig. Verschillende nieuwe economische afdeelingen, als middem stundscredietbanken, correspondentscuappen van dergelijke banken, onderlinge infonnatie- en incassobureau*, handelscursussen, enz. werden door vereenigingen gesticht en eveneens kwamen weder nieuwe vakorganisaties van patroons in het kleinbedrijf tot stand. Eveneens werden — als onmiddellijk gevolg der gehouden voordrachten — op verschillende plaatsen etalagewedstrijden voor winkeliers gehouden, om daardoor de uitstalkunde tot een hooger peil op te voeren. Evenals dit reeds vroeger gebleken was, bleek ook nu weder de groote invloed van het hulpmiddel lichtbeelden om de voorlichting zoo doeltreffend mogelijk te doen zijn. In al de provinciën van het Rijk zijn voordrachten gehouden, nl.: Noordholland 31 Zuidholland 11 Utrecht 2 Groningen 5 Friesland 4 Gelderland 7
2.
X.
10.)
Drenthe Noordbrabant Limburg Zeeland Overijsel
45 10 26 3 3 10 118 voordrachten.
Voor de volgende speciale vakken z{jn voordrachten gehouden: Schoenmakers 12 Kruideniers 3 Bakkers 5 Smeden 5
Vleeschbouwers *
5
Molenaars
5
Verder werden nog voordrachten gehouden voor: Gemengde industrieele vereenigingen \Vinkcliers- en handelsverenigingen.
42 41 118 voordrachten.