DE BOUW VAN HET MENSELIJK LICHAAM BOEK I
191
HET HEILIGBEEN EN HET STAARTBEEN. HOOFDSTUK XVIII.
EERSTE FIGUUR VAN het achttiende hoofdstuk
DE TWEEDE .
.
DE DERDE.
INDEX VAN DE DRIE HIER VOORGESTELDE FIGUREN en hun lettertekens DEZE plaat beeldt de volledige samenhang uit van de ruggebeenderen die zich onder de lendewervels bevinden. De eerste figuur ervan, die de rechter kant inneemt, stelt namelijk de voorkant van deze beenderen in het zicht. De tweede echter die zich aan de linkerzijde bevindt, toont de achterzijde, lichtjes van opzij afgebeeld, om de sinus te tonen
ANDREAS VESALIUS UIT BRUSSEL
waaraan het rechter darmbeen vastzit. De derde figuur dan, voorkomend te midden van hoger genoemde, brengt het volledig staartbeen voor ogen in die grootte en vorm, waarmee het bij de mens op volgroeide leeftijd meestal wordt aangetroffen. A,B,C,D Deze lettertekens duiden in de eerste figuur de negen beenderen aan, E,FG,H, waarvan ik de zes bovenste bij de mens als het heiligbeen beschouw, I,K terwijl de onderste vier (die in de derde figuur eveneens door G,H,I,K aangeduid worden) door mij coccyx, of (zoals wij soms zeggen ) coccygis os, zullen genoemd worden. L,L,R. In de eerste figuur worden de dwarsuitsteeksels aangeduid die de beenderen van het sacrum vormen; L en L // duiden hier inderdaad in 't bijzonder de omvang aan van het uitsteeksel van het tweede been. R echter toont zowel in deze als in de tweede figuur het knobbeltje van het dwarsuitsteeksel van het vijfde been, waarop enkel ligamenten ingeplant zijn, naar gij zult vernemen. In de tweede figuur dus, duiden M. L,M,L en R de dwarsuitsteeksels aan van de beenderen van het sacrum. NN..., ...verder O O, en vervolgens P Q M duiden in de tweede figuur de rechter sinus aan van het sacrum, waarmee het rechter ilium of (zoals anderen allicht liever hebben) darmbeen verbonden is en die verder in talrijke sinussen en knobbels onderverdeeld wordt. Door N en N immers wordt de langwerpige voorste sinus ervan aangeduid, terwijl O en O het knobbeltje tonen dat als een brede boord uitsteekt en de voorste, met N en N getekende sinus scheidt van de achterste met P, M en Q getekende sinus. De P duidt immers de bovenste sinus van de achterste sinus aan, Q echter de onderste, terwijl M het knobbeltje aanwijst dat de bovenste met een P getekende sinus scheidt van de onderste met een Q aangeduide sinus. S In de eerste en de tweede figuur wordt het rechter opstijgend uitsteeksel van het eerste been aangeduid. T,V,X Deze lettertekens verschijnen alleen in de tweede figuur. De T duidt namelijk de sinus aan van het opstijgend uitsteeksel, aangeduid door H, waarmee het knobbeltje van het rechter afdalend uitsteeksel van de vijfde lendewervel gewricht maakt. V echter en X tonen de voorste en achterste beenderrichel van deze sinus, alhoewel wij ook de inwendige beenderrichels van het opstijgend uitsteeksel aan de linkerkant van de tweede figuur, met een X hebben aangeduid. Y In de tweede figuur wordt de frekwent voorkomende verbinding aangeduid, waardoor de afdalende uitsteeksels van het eerste been van het sacrum op zo'n wijze met de opstijgende uitsteeksels van het tweede been verbonden worden, als de lendewervels op die plaats
192
DE BOUW VAN HET MENSELIJK LICHAAM BOEK I
gewricht maken, zoals gij reeds veel vroeger geleerd hebt. Z In de eerste en de tweede figuur wordt de verbinding aangeduid van het dwarsuitsteeksel van het eerste been met het dwarsuitsteeksel van het tweede been. a In de eerste en de tweede figuur wordt het onderste vooruitstekende gedeelte van het zesde been aangeduid, dat met het eerste been van de coccyx gewricht maakt. In de drie figuren wordt het kraakbenig ligament getoond dat tussenbb komt in de voegen van het staartbeen. c In de tweede en de derde wordt het kraakbeen aangeduid dat vastgegroeid zit aan de punt van het staartbeen. In de tweede worden de doornen van de beenderen van het sacrum dd getoond, of de achterste uitsteeksels. e,f,g,h, Deze lettertekens liggen sterk verscholen in de tweede figuur en duiden de weg aan van het ruggemerg in het sacrum en de openingen i,k die hier soms te zien zijn in de ruimten tussen de doornen. 1,2,3,4, Door deze nummers in de eerste en tweede [figuur] worden de gaten 5,6 van de zenuwen, die een oorsprong nemen in het ruggemerg, weergegeven, ingesloten in het sacrum. Zij bestaan uit zes paren, uitgesneden aan de voor- en achterzijde van het heiligbeen. Het eerste paar ervan ontspringt tussen het eerste been van het sacrum en de vijfde lendewervel, en zijn plaats is aangeduid door 1. Het gat aan het tweede paar echter, zich bevindend tussen het eerste en het tweede been, wordt met z aangeduid, en zo worden de andere achtereenvolgens met hun nummer getoond.
DE VIERDE figuur.
DE VIJFDE.
AANGEZIEN in de context van dit hoofdstuk omwille van Galenus melding gemaakt wordt van het sacrum bij de aap en de hond, hebben
193
ANDREAS VESALIUS UIT BRUSSEL
194
wij het niet zonder nut geoordeeld, om hier ook deze beenderen af te beelden zoals zij bij apen voorkomen. De vierde [figuur] verduidelijkt namelijk de voorzijde van het sacrum en tevens van de coccyx en de vijfde de achterkant van deze beenderen. De cijfers dus 1,2,3, enz... duiden de zes beenderen aan, waarvan het derde onderaan speciaal met een kraakbeen vergroeit. Aangezien zij gemakkelijk kunnen begrepen worden aan de hand van de menselijke beenderen, heb ik hierom deze beenderen niet verder met lettertekens afgebeeld. //
et zoals de talrijke tot nu toe vermelde dingen en de andere die nadien nog overvloedig dienen vermeld te worden, zowel in dit als in de volgende boeken, getuigen van de onverschilligheid en volslagen onwetendheid inzake ontledingen, van alle geneesheren die na Galenus kwamen, zo is dit zeker niet minder het geval voor het heiligbeen en de coccyx, waarvan de beschrijving voor iedereen onduidelijk is. Want wat belet er ons in 's hemels naam om te zeggen dat deze onervaren en onkundige anatomen, die de in sommige zaken verkeerde beschrijvingen van Galenus, meestal overeenkomend met apen en honden maar niet met de mens, aan het nageslacht hebben overgeleverd alsof zij op de mens betrekking hadden, er helemaal niet voor terugdeinsden om deze dingen, die door hen zelfs niet eens werden gedroomd en dikwijls verkeerdelijk begrepen, net zoals klerken uit Galenus boeken over te schrijven? Ten aanzien van wie moet ik, nu de tijd van Galenus voorbij is, trachten het sacrum en de coccyx op een andere manier voor te stellen dan door Galenus - op verschillende punten met zichzelf in tegenspraak - werd overgeleverd, terwijl er hiervan ondertussen absoluut geen enkele [beschrijving] met het uitzicht van het menselijk been overeenstemt? Maar hier slaan wij niet verder acht op de andere opvolgers van Galenus, die voor de kennis van de menselijke [lichaams-] delen eerder schadelijk dan nuttig zijn geweest, de meer vooraanstaande leer heropnemend van Galenus, van alle professoren in de ontleedkunde veruit de voorman, om niet de indruk te wekken zijn gezag op schandelijke wijze te negeren. In zijn boeken 'De Usu Particum' dus wordt er meer dan eens melding gemaakt van het sacrum, waarvan hij hier beweert dat het uit vier beenderen opgebouwd is, maar hij rept met geen woord over de coccyx. En behalve dat Galenus op die plaats van de coccyx geen melding maakt, staat het meer dan
De onverschilligheid e n onwe tendheid van de geneesheren inzake anatomie.
Galenus' opvatting over het sacrum en de coccyx. In de boeken 12,13,15 en elders.
DE BOUW VAN HET MENSELIJK LICHAAM BOEK I
a) Fig. 2,3 C.
b) Fig. 1,2 L,L,R.
c) Fig.4, de cijfers 1,2,3. d) Fig.4, de cijfers 4,5,6.
e) Spierplaat 11 M. f) Fig.4, de cijfers 1,2,3. Maar ik heb op deze figuur verder geen tekens m e e r aangebracht, omdat het menselijk b e e n overvloedig aangetekend is en het daarna zal besproken worden.
voldoende vast dat die hem onbekend was toen hij deze boeken schreef, aangezien hij, lerend dat het sacrum uit vier beenderen bestaat, daaraan toevoegt dat er met hun uiteinden een kraakbeen a vergroeit van die aard als wij in de loop van de uiteenzetting zullen verklaren dat er één aan de punt van de coccyx vastgegroeid zit en waarin de uiteinden van de beenderen die niet met een ander been verbonden zijn, haast altijd ontaarden. Bovendien beweert hij in het twaalfde [boek] van 'De Usu Particum' dat de dwarsuitsteeksels b van het sacrum dun en zeer teer zijn, terwijl hij in het boek 'De ossibus' leert dat deze dik en breed zijn (zoals zij waarachtig zijn!). Galenus meent inderdaad, in dit boek 'De ossibus', dat hij na de boeken 'De Usu Particum' aanvatte en dus meer ervaren in de anatomie van de aap, dat het sacrum uit drie beenderen c gevormd wordt. De beschrijving van het been is in dit boek nogal kort, maar komt nauwkeurig en mooi overeen met het sacrum van de aap en de hond. Bovendien somt hij ónder de drie beenderen van het sacrum drie andere beentjes d op, door hem meteen met de benaming van coccyx bedacht, en kort besproken zoals zij zich voordoen bij de aap. In de boeken 'De administrandis Dissectionibus' waarvan ik moet toegeven dat hij ze van al zijn anatomieboeken het laatst neerschreef, en waarin hij steeds eerder de bouw van de aap dan die van de mens behandelt, bespreekt hij ook het sacrum en de coccyx op zo een wijze dat hij hier volstrekt in niets afwijkt van zijn uiteenzetting in het boek 'De Ossibus'. Want wanneer hij onder de bewerkers van de bewegingen van het femur de spier e aanhaalt, waarvan hij zegt dat zij op de coccyx begint; begrijpt men onmiddellijk dat hij de drie beentjes bedoelt heeft die bij de aap op het derde been van het sacrum volgen, hoewel hij ondertussen in zijn boeken 'De Usu Particum' (waarbij hij zich voor een groot gedeelte op de mening van de andere anatomen steunde) geschreven heeft dat deze spier vanop het sacrum ontstaat (hetgeen ook bij de mens het geval is, zoals gij zult horen). Opdat gij overigens met minder moeite de leer van Galenus zoudt begrijpen en gij op gelijke wijze de negligentie zoudt kunnen beoordelen van hen die dingen die zij nooit gezien hebben op een belachelijke manier overschreven uit de boeken van anderen, schaam ik mij er niet voor om hier het sacrum en de coccyx te beschrijven zoals zij zich voordoen bij de aap en de hond en daarna de uiteenzetting over de menselijke beenderen aan te vatten. Bij honden en apen ligt er onder de onderste lendewervel een zeker been,f samengesteld uit drie beenderen, op zo een wijze met elkaar verbonden dat zij aan de voorzijde nabij hun midden een dergelijke soort verbinding vertonen als onderling samengevoegde wervel-
195
In het 14° boek.
De beschrijving van het sacrum van de aap en de hond.
ANDREAS VESALIUS UIT BRUSSEL
g) Fig. 5 toont die a a n weerszijden.
h) Fig. 4, cijfer 4.
lichamen zouden te toon spreiden wanneer zij op zo'n wijze zouden versmelten dat zij zelfs niet een beetje kunnen bewegen en wanneer dus elk kraakbeen na verloop van tijd uit hun midden zou verdwenen zijn; alhoewel bij jonge dieren de verbinding van de sacrale beenderen nog door wat kraakbeen opgevuld lijkt (zoals bij de verbinding van de aanhangsels). Aan de zijkanten van de zopas genoemde voorzijde vertonen deze beenderen op meer gevorderde leeftijd nauwelijks nog enig beeld van een versmelting, maar zij schijnen van bij de aanvang ononderbroken te zijn geweest, net zoals ook de achterzijde van deze beenderen er helemaal ononderbroken uitziet (tenzij misschien bij zeer jonge dieren). Deze drie op die manier aaneengekitte beenderen worden door Galenus in het boek 'De ossibus' en in de boeken 'De Administrandis Sectionibus' het sacrum of het 'wijde en brede been' genoemd. Zij zijn immers aan de zijkanten breed en ononderbroken en aangezien zij enigszins het uitzicht hebben van wervels vormen zij hier ruime en brede dwarsuitsteeksels, die samen zonder onderbreking een aanzienlijk, oneffen en ruwe sinus g dragen op hun binnenkant, waarmee zij zeer stevig met de heupbeenderen verbonden worden. Aan de achterkant vormt dit been drie opvallende doornen, minder opwaarts kijkend dan Galenus meende en spoedig als doorlopende boorden opgesteld. Dit heiligbeen beantwoordt boven- en onderaan voor een groot deel aan de lendewervels, want het bovenste gedeelte is te vergelijken met de binnenkant van deze wervels maar het onderste met de onderkant. De bovenkant van het sacrum steekt immers even breed uit, en verkrijgt een aanhangsel, net als het onderste gedeelte van het lichaam van de onderste lendewervel, die op precies dezelfde wijze met het sacrum samenkomt als de lendewervels onderling verbonden zijn. Bovendien // eist het bovenste gedeelte van het sacrum twee opstijgende uitsteeksels op, uitgehold op dezelfde wijze als wij gezegd hebben dat de opstijgende uitsteeksels bij de lendewervels ingesneden zijn. De knobbeltjes van de afdalende uitsteeksels van de onderste lendewervel worden erdoor opgevangen. Verder steekt het onderste gedeelte van het sacrum (dat de onderkant is van het derde en smalste van de drie sacrale beenderen) eveneens uit met een cirkelvormig lichaam, in vorm sterk gelijkend op de lichamen van de lendewervels. Het verschilt immers op geen enkele wijze van deze [laatste], behalve dat een sacraal lichaam des te kleiner is dan de lichamen van de lendewervels, naarmate dit lichaam door deze in massa overtroffen wordt. Dit sacraal lichaam is verbonden met een beentje,h dat zo dadelijk zal beschreven worden als de coccyx [bestaande] uit drie beenderen.
196
DE BOUW VAN HET MENSELIJK LICHAAM BOEK I
i) Fig. 4 de cijfers 4,5,6 die gij vergelijkt met de lendewervels van de o v e r zichtsfiguren.
Deze zijn ongeveer in volgorde te zien in de fig. 2,3 vóór hst.11 van boek 4.
Onderaan het heiligbeen dus, samengesteld uit drie beenderen op de manier die wij zopas vermeld hebben, zijn er drie andere beentjes i bijeengebracht, op elkaar volgend in een rij en qua vorm gelijkend op de lendewervels. Zij wijken immers in niets af van hun uitzicht, behalve dat zij bredere dwarsuitsteeksels bezitten dan de lendewervels en deze meer naar beneden dan naar boven neigen, verder steken zij ofwel géén ofwel een zeer kleine doorn uit. Toch komt de vorm van de lichamen volledig overeen met deze wervels, tenzij men wellicht meent dat die breder is, door de grootte van de beentjes al te onnauwkeurig te bekijken. Wat de opstijgende en afdalende uitsteeksels betreft echter verschillen zij zelfs niet in het minst. Het bovenste van deze drie beentjes zit met zijn lichaam dus op zo'n wijze tegen het derde been van het sacrum geklemd als de lendewervels onderling. Want met zijn opstijgende uitsteeksels vangt het de afdalende uitsteeksels van het sacrum op. Deze drie onderste beentjes worden door Galenus zonder twijfel coccyx genoemd. Tussen deze drie beentjes immers en tussen het bovenste ervan en de onderkant van het sacrum komt er een kraakbeen, of liever een kraakbenige band, tussen, net zoals tussen de lendewervels, terwijl er tussen de drie beenderen van het sacrum - zoals wij reeds gezegd hebben - niets kraakbenigs aangetroffen wordt, en dit vooral bij oude [dieren]. Verder neemt de vierde spier voor de beweging van het femur bij honden en apen een oorsprong op deze drie beenderen; ik bedoel deze [spier] waarvan Galenus in het derde [boek van] 'De administrandis Sectionibus' beweert dat zij op de coccyx begint. Ja zelfs de gaten uitgesneden om de zenuwen door te laten komen precies overeen met de beschrijving in Galenus' boek 'De Ossibus'. Door Galenus worden er immers drie paar zenuwen aan het sacrum toegekend en evenveel aan de coccyx, hetgeen inderdaad zo is. Bij de oude professoren in de Anatomie bestond de gewoonte om een zenuwpaar steeds in verband te brengen met de ònder die zenuw gelegen wervel en daarom schenden zij als eerste zenuwpaar van het ruggemerg, datgene dat tussen het achterhoofdsbeen en de eerste halswervel te voorschijn komt, de tweede, waarvoor een weg uitgesneden wordt tussen de eerste en de tweede halswervel. Zo wordt dus als eerste zenuwpaar van het sacrum aanzien, datgene dat tussen het eerste been ervan en de onderste lendewervel naar buiten glijdt, waarvoor de gaten op zo'n wijze uitgesneden zijn als reeds eerder gezegd werd het geval te zijn bij de lendewervels. Maar het tweede en derde paar schieten niet weg naar de zijkanten toe zoals het eerste paar. Want aangezien de zijkanten van het sacrum in beslag genomen worden door het gewricht met de heupbeenderen, was
197 Beschrijving van de coccyx van de hond.
ANDREAS VESALIUS UIT BRUSSEL
het onmogelijk dat hier ook nog de zenuwen opzij zouden uitschieten. Hierom zijn er aan de voor- en achterzijde van het sacrum gaten gegraven in het beenderig samenstel, opdat door de inzet van e Natuur de vertakkingen van deze zenuwparen, zoals bij bijna alle andere, hierlangs gemakkelijk naar voor en naar achter zouden geleid worden. En zo zijn er voor het tweede paar gaten uitgesneden in de verbinding van het eerste been met het tweede, terwijl er voor het derde paar een weg gemaakt wordt waar het tweede been van het sacrum versmelt met het derde. De gaten voor de drie zenuwparen die uit de coccyx ontspruiten zijn overigens volledig als bij de lendewervels uitgesneden, want aangezien de zijkanten van de beenderen ervan niet bezet zijn met een gewricht (zoals de beenderen van het sacrum), volstond het zich hier te houden aan dezelfde reeks gaten, als wij geleerd hebben dat zij voorkomen bij de andere, niet met een zijdelings gewricht bezette, wervels, vooral daar het gewricht van deze beentjes gelijk is aan dat waarmee de lendewervels onderling verbonden worden. Het eerste par veroorzaakt dus aan beide zijden één gat dat uitgesneden is tussen het derde been van het sacrum en het eerste van de coccyx, het tweede echter tussen het eerste been van de coccyx en het tweede, terwijl het derde paar tussen het tweede en het derde been naar buiten treedt. Uit de onderkant echter van het derde been komt wat de rest van het ruggemerg is, zonder wederhelft en van niets vergezeld. In de afzonderlijke beenderen van het sacrum en de coccyx is er immers een weg uitgesneden voor het ruggemerg, beantwoordend aan de dikte van het ruggemerg op deze plaats. Aan het uiteinde van het derde been van de coccyx zijn er bij honden en staartapen massieve en niet geperforeerde beenderen, langwerpig en boven- en onderaan iets breder maar in het midden dunner, in een doorlopende rij vastgehecht. Zij vormen de staart. Maar soms, en dit niet zelden, zijn er bij talrijke honden- en apensoorten bij de coccyx zelfs meer dan drie beenderen te zien, met volledig dezelfde vorm als de drie bovenste, maar dan komen er ook zoveel meer zenuwparen uit de zijkanten van die beenderen te voorschijn. Bij de staartloze apen groeit er aan het onderste been van de coccyx enkel een kraakbeen vast, ofschoon de mening van Galenus over deze laatste niet zo duidelijk te begrijpen is als over de honden. Aangezien die dingen zich bij deze dieren zo verhouden en ik uit deze dingen het best de beschrijving van Galenus begrijp en tijdens de kolleges zeer graag op gelijkaardige wijze uiteenzet, maar nadien // bij de mens volledig anders aantref, dan vraag ik mij af waarom sommige hoofdgeleerden, die zweren bij Galenus' woord en tot niets anders in staat dan tot het afgunstig kleineren van het werk van ande-
198
DE BOUW VAN HET MENSELIJK LICHAAM BOEK I
ren (daar zij zelf niets kunnen), mij nu belasteren omdat ik het bij het disseceren zo dikwijls oneens ben met Galenus' stellingen! Het is echt alsof zij zelf geen ogen hebben en ik niet het recht zou hebben mijn eigen onderzoekswerk, omwille van wat ik weet niet welke heiligschennis ten opzichte van Galenus, regelmatig naar voor te brengen in tegenwoordigheid van de meest beroemde mannen van onze tijd; terwijl ondertussen geen enkele goede noch kwade geest juist deze rechtsverdraaiers het zwijgen kan opleggen wanneer zij uitzoeken wat waard is om tot de geneeskunde gerekend te worden, of deze een kunst is dan wel een wetenschap, of het maken van prognoses tot de logica of tot de metafysica moet gerekend worden, over de mogelijkheden van het verstand, of de psychologie de voornaamste van alle wetenschappen is, en andere onbenulligheden. Ik ben waarachtig niet gesteld op deze belachelijke (maar niettemin gewichtig doende) mensen (wat ik tegenwoordig nog veel minder geneigd ben); ja, ik verwacht zelfs dankbaarheid vanwege zij die de waarheid zoeken, omdat ik na het vermelden van Galenus' opvattingen onmiddellijk de juiste bouw van de mens zelf behandel, ook al wordt de uiteenzetting hier en daar nogal breedvoerig. En ik geloof ook niet dat de ziel van Galenus (die telkens onder het schrijven bleek te zuchten, wanneer zijn ijver voor de Anatomie op hetzelfde ogenblik volledig wegzonk, zoals dit inderdaad gebeurde) hierom door mij verontrust zal worden, daar ik zal aantonen dat hij veeleer de bouw van de aap dan die van de mens onderwees en door de boeken van andere ontleedkundigen, die hem voorafgingen, de bouw van de aap transponeerde op die van de mens en meteen de beide verwarde. Ik beweer dit niet omdat Galenus bij de beschrijving van het sacrum en de coccyx de beenderen van de mens met deze van de aap zou verward hebben (tenzij hij liever minder coccygeale beenderen telde, zoals dit dikwijls bij staartapen voorkomt), maar omdat hij slechts vijf lendewervels vermeldt, terwijl honden en staartapen er meer hebben, en hij niettemin zowel de wervels als het sacrum en de coccyx van de aap beschrijft. Maar sedert deze ouden, kinderen oefenend in de dissectie, de beenderen van de mens zorgvuldig bestudeerden, kenden zij zelf de namen toe die door hen aan de [lichaams]-delen werden gegeven. Want ik twijfel er nauwelijks aan dat zij een bepaald been 6@66L> noemden, wegens een zekere gelijkenis die het heeft met [de snavel van] de vogel die door Plinius ook coccyx (maar door ons koekoek) genoemd wordt, vooral wanneer hij niet volledig van het vlees en de ligamenten gereinigd is. Waaruit deze gelijkenis echter kan bestaan zal ik beter uitleggen wanneer ik ook de beschrijving van deze beenderen bij de mens
199
Boek 10 van de 'Historia naturalis' hst. 9.
ANDREAS VESALIUS UIT BRUSSEL
j) De fig. van hst. 14 G,H en I,K verder de overzichtsfiguren M,N en de Volledige Fig. 1 en 2 van dit hst. k) Fig. 1 A,B,C,D,E ,F. l) Fig. 4 de tekens 1,2,3. m) de fig. van hst. 14 R. n) fig. 1,2 L,L,R. o) Fig 1,2 Z. p) Fig. 2 Y.
q) Fig. 2 f,g,h,i,k.
r) Fig. 1, ter hoogte van Z iets
beknopt heb laten volgen. Bij de mens worden er ònder de lendewervels dus meestal tien j beenderen aangetroffen, waarvan er zes het menselijk sacrum vormen en vier de coccyx. De zes bovenste k zijn immers onderling op zo'n wijze verbonden als vermeld werd dat de drie beenderen l verenigd zijn die het sacrum van de hond vormen. Want in het midden van hun voorzijde vertonen zij een verbinding van die aard,m als de wervellichamen zouden vormen wanneer zij op zo'n wijze zouden versmelten dat er niets kraakbenigs zou te zien zijn ter hoogte van de vereniging van deze zes beenderen, terwijl wellicht bij zeer jonge kinderen, waarbij de beenderen nog niet volledig versmolten zijn. Ook opzij van de voorkant, waar (om zo te zeggen) de dwarsuitsteeksels n van deze zes beenderen onderling verenigd zijn, verschijnt er een zeer onduidelijke soort verbinding. Aan de achterzijde echter wordt de vereniging volledig uitgewist, en ziet men één enkel been gevormd uit de zes. Hier biedt zich immers geen enkele verbindingslijn aan, behalve soms ter hoogte van de versmelting van het eerste been met het tweede.o Men ziet immers niet zelden dat het eerste been aan de achterkant door zo'n gewrichtvorm met het tweede verbonden is,p als waarmee de opstijgende en afdalende uitsteeksels van de lendewervels gewoonlijk gewricht kan maken. Maar zelfs wanneer déze uitsteeksels zo verbonden zijn, versmelten de dwarsuitsteeksels van dit been toch volledig met de uitsteeksels van het tweede been; en al deze verbindingen zijn uiterst stevig zodat het eerste been zelfs niet lichtjes op het tweede kan bewogen worden. Soms echter vertonen de beenderen van het sacrum aangetroffen op kerkhoven aan afgescheiden eerste been en dit wordt aangetroffen alsof het een afzonderlijke beenderwervel ware. Want ware het niet dat dit eerste been over dikke en brede dwarsuitsteeksels beschikt, dan zou het nauwelijks van het uitzicht van een lendewervel kunnen onderscheiden worden. Verder is de verbinding van deze zes beenderen bij kinderen ook aan de achterzijde zichtbaar, net zoals zij aan de voorzijde zeer duidelijk is. Daarenboven, zoals de verbinding aan de voorzijde bij geen enkel mens totaal uitgewist wordt, zo biedt er zich aan de achterzijde van het sacrum steeds een dergelijke verbingssoort van als die tot stand komt tussen de [sacrale wervel-] lichamen. Want als gij let op het gat,q in het sacrum uitgesneden voor het ruggemerg, zult gij langs het verloop van het gat zien dat de lichamen van de beenderen even duidelijk versmelten als aan de voorkant. Bovendien beantwoordt deze reeks van zes beenderen aan de drie beenderen die het sacrum van de hond vormen, want net zoals het bovenste ervan groter is dan het middenste en het middenste groter
200
De beschrijving van het sacrum bij de mens.
DE BOUW VAN HET MENSELIJK LICHAAM BOEK I
onder de b o v ens t e L. s) Vergel i j k he t bo v e n s te gedeelte van de figuren 1 en 2 met de fig. van hst. 17, of bekijk de verbinding in de o v e r zichtsfiguren en de fig. van hst. 14. t) Fig. 1 a. u) De fig. van hst. 14 R, of in de fig. 1,2,3 van dit hst,b. v) Fig. 2 N,N enz... w) Fig. 3 van hst 29 A,B,C, enz... x) Fig. 2 O,O. y) Fig. 2 N,N. z) fig. 2 P,Q,n. Maar D en Q duiden de twee sinussen aan, de n echter de knobbel. a) Spierplaat 11
is dan het onderste, zo zien ook de beenderen bij de mens er des te kleiner uit naarmate zij een lagere plaats in het sacrum innemen. Nochtans is dit in het bijzonder eigen aan het tweede been, dat het in tegenstelling tot de andere sacrale beenderen uit bredere en dikkere en meer naar voren en naar achteren uitpuilende dwarsuitsteeksels r bestaat. Het bovenste gedeelte s van het eerste of het bovenste been komt volledig overeen met de bovenkant van om het even welke lendewervel. En ook het lichaam van de vijfde lendewervel past op zo'n wijze op het eerste been, als de lendewervels de knobbels van de uitsteeksels van de bovenste wervel opvangen. Maar de onderkant t van het zesde been verschilt aanzienlijk van de onderzijde van het derde been van de hond. Het menselijk been bezit immers geen afdalende // uitsteeksels waarmee het gewricht maakt met het daaronder gelegen been. Maar het eindigt slechts op een rond doch weinig breed knobbeltje, dat op zo'n wijze samenkomt met het eerste been van de menselijke coccyx, als de wervellichamen onderling,u of liever als de beenderen van een staart met elkaar verbonden zijn. Hoe dan ook, aan de buitenzijde in de dwarsuitsteeksels van de beenderen van het menselijk sacrum is er ietwat naar achteren toe een sinus v uitgesneden, waarmee het darmbeen w van die kant zeer stevig verbonden wordt. Deze sinus is immers zeer ruw en oneffen en, in het midden volgens zijn lengterichting namelijk, bezit hij vooreerst een uitpuilende boord,x of een knobbeltje uitpuilend als een nogal brede boord, die de sinus opnieuw in een voorste en achterste sinus scheidt. De voorste y is hoe ook enkelvoudig, maar ruw en zeer oneffen uitgesneden, de achterste z is dieper uitgehold, maar vertoont in het midden een dwars uitstulpend uitsteeksel, dat de achterste sinus op zijn beurt onderverdeelt in een bovenste en een onderste. De heupbeenderen, overeenkomstige knobbels en sinussen bezittend, beantwoorden zeer gepast aan deze sinussen. Deze sinussen en knobbels worden niet zoals de andere sinussen met kraakbeen bedekt. Want terwijl andere knobbels en sinussen met een glad, ononderbroken en vlek kraakbeen belegd zijn, sturen deze sinussen van het sacrum alleen maar kraakbenige banden uit die het sacrum uiterst stevig met het heupbeen verbinden. Deze sinussen komen bovendien hoofdzakelijk overeen met de drie bovenste sacrale beenderen; want de onderste hebben dunne maar evenwel brede en in elkaar doorlopende dwarsuitsteeksels, waaruit deze spier a zal voorkomen, die als vierde beweger van het femur zal aanzien worden. Maar het dwarsuitsteeksel van het vijfde been eist met het gedeelte, waarmee het met het dwarsuitsteeksel van het zesde been verenigd wordt, een knobbeltje b op, vrij dik en vooruitstekend en
201
ANDREAS VESALIUS UIT BRUSSEL
n. b) Fig. 1,2 R. c) Spierplaat 10, het ene Y, het andere *. d) Fig. 2 van hst. 29, d. e) Dezelfde fig. l. f) Fig. 1,2 de tekens 1,2 tot 6, maar bekijk liever fig. 2 en 3 vooraan hst. 11 van boek 4. g) Fig. 2 e,f,g,h,i,k. h) Fig. 2 d,d,d.
i) Spierplaat 10 en de daaropvolgende tot 16, in dat gedeelte van de rug.
gemaakt opdat de twee ligamenten c hier gunstig op het sacrum zouden ingeplant worden. Hiervan zal uiteengezet worden dat het ene vanop het scherpe uitsteeksel d van het heupbeen ontspringt, van het andere zult gij horen dat het [ontspringt] van de hoger gelegen plaats van het aanhangsel e waarover het heupbeen beschikt. De gaten,f in deze zes beenderen uitgesneden om de zenuwen door te laten, komen in uitzicht, hoewel niet in aantal, volkomen overeen met deze die in de drie beenderen bij de hond uitgesneden worden. Want aan de voorzijde zijn er bij de mens aan weerszijden telkens vijf gaten geboord naast de verbinding van de lichamen, en evenveel aan de achterkant, zodat deze beenderen een weg bieden aan zes zenuwparen. Want het eerste treedt naar buiten tussen het eerste been en de vijfde lendewervel, net als de andere zenuwen uit de zijkanten van de lende- en thoracale wervels te voorschijn komen. Het tweede paar tussen het eerste sacrale been en het tweede, en de andere glijden verder in zo'n volgorde naar buiten dat het buitenkomend paar steeds naar het daaronder gelegen been verwijst. Behalve deze gaten, uitgesneden voor de zenuwen, verschijnen er aan de achterzijde van het sacrum andere,g tussen de beenderdoornen, kijkend naar de weg die voor het ruggemerg gemaakt is. Deze gaten worden opgevuld door ligamenten, juist zoals de tussenuimten en gaten zichtbaar tussen de doornen van de andere wervels. Overigens zien de tussenruimten tussen de doornen h van het sacrum er soms aaneensluitend uit, en zijn zij net als bij de honden bijna niet met gaatjes doorgangkelijk. Maar ondertussen verkregen de beenderen van het sacrum doornen, die bij de onderscheiden beenderen des te langer zijn naarmate het been zelf, van waarop zij vertrekken, groter is of hoger gelegen. Geen enkele doorn neigt echter (om maar iets te zeggen) ook maar een beetje omhoog, maar zij kijken eerder allemaal omlaag en zoals bij de andere wervels vormen zij met de dwarsuitsteeksels een zekere tussenruimte of een plaats waarin verschillende spieren i voor de beweging van de rug op geschikte wijze rusten en van waarop deze zeer terecht, tesamen met andere spieren die van hier vertrekken, een oorsprong nemen. De volledige achtervlakte van het sacrum echter is rond en gebogen, waardoor het op die manier als een bolwerk deze delen waarvoor het zich bevindt veiliger beschermt en beveiligt tegen traumata. De voorkant is echter glad en niet ruw, maar stompneuzig en hol, waardoor het een beter plaats vormt voor deze organen die het samen met andere beenderen als een zeker bekken omvat. Op deze wijze gedraagt zich het menselijk sacrum, dat soms uit slechts vijf beenderen bestaat, en dan ontbreken er aan de voorkant twee gaten, maar achteraan ziet men
202
D e gate n die de zenuwen in het s a c r u m doorlaten.
De doornen van het sacrum.
De aard van de vóór- en achterkant van het sacrum.
DE BOUW VAN HET MENSELIJK LICHAAM BOEK I
j) Fig. 1,3 G,H,I,K. De fig. van hst. 14 I,K. In de overzichtsfiguren de N. k) De 6 in fig.1.
l) fig. 2, de onderste b.
m) Fig. 2,3 van hst. 11 b oek 4, het cijfer 56. n) Fig. 8 boek 5, a. o) Fig. 2,3 C.
steeds een uitweg gemaakt voor de zes zenuwparen. De coccyx j is opgebouwd uit vier beentjes, waarvan het bovenste een sinus opeist waarmee het het knobbeltje opvangt k dat ermee verbonden wordt door tussenkomst van een zeer kraakbenig ligament zoals bij de wervellichamen, zonder verder tussenkomst van enig andere gewrichtssoort, tenzij wanneer het sacrum uit slechts vijf beenderen opgebouwd is. Want in dat geval vormt dit eerste been, ter vorming achteraan van een bepaalde opening en om het zesde zenuwpaar in het sacrum te brengen en te beschermen, twee scherpe en naar achteren gerichte uitsteekseltjes, die naar omhoog kijkend stevig versmelten met de uitsteeksels van het vijfde been van het sacrum, en het eerste been zelf van de coccyx is nauwelijks door tussenkomst van een kraakbenige band met het vijfde verbonden, maar versmelt [ermee] bijna op de manier van de sacrale beenderen. Het eerste been van de coccyx vormt anders geen dergelijke uitsteeksels wanneer het sacrum uit zes beenderen bestaat (hetgeen zeer frekwent het geval is), maar aan de zijkanten van de sinus, waardoor het met het zesde been van het sacrum verbonden is, stulpt het bovenaan breder uit in dwarse richting, doch wordt onderaan geleidelijk smaller en is op zijn beurt met het tweede been verbonden op volledig dezelfde manier l als wij gezegd hebben dat het met het zesde been van het sacrum verbonden is. Hierop volgen verder het derde en vierde, onderling volledig op dezelfde manier verbonden, en des te kleiner naarmate elk een lagere plaats krijgt in de rij zelf. In deze vier beentjes is er geen opening // ingesneden waarlangs het ruggemerg voortloopt of waaruit ook maar één zenuw te voorschijn komt. Het rugge[-merg] eindigt immers ter hoogte van het zesde sacraal been en het uiteinde ervan m daalt niet af tot in de coccyx. Deze beentjes zijn zwamachtig en roodachtig zoals het borstbeen, en bij kinderen zeer sterk kraakbenig eindigen zij met hun volledige samenhang vanuit een bredere basis op een zwaardpunt en worden als een koekoeksbek binnenwaarts gebogen. Het onderste beentje ontaardt, waar het raakt aan de achter- en onderkant van het rectum,n in een kraakbeen o om dezelfde reden als waarom vermeld werd dat er kraakbeenderen vergroeit zijn met de werveldoornen. Het is bijgevolg dus duidelijk hoe oneerbiedig wij zouden zijn ten opzichte van Galenus, wanneer wij zouden beweren dat hij de bouw van de mens uiteengezet heeft en wij niet liever eens en voor altijd zouden toegeven dat hij de bouw van de aap behandeld heeft en wij hem trouwens niet dadelijk van bij het begin van het derde boek der Kommentaren op Hippocrates' boek 'de Articulis' zouden geloven wanneer hij zegt dat het boek 'De Ossibus' geschreven te hebben toen hij van
203
Bespreking van de coccyx.
Dat zij die beweren dat Galenus de mensel ijke [anatomie] beschreven heeft, oneerbiedig zijn ten zijnen opzichte.
ANDREAS VESALIUS UIT BRUSSEL
elk afzonderlijk been het één na het andere zorgvuldig onderzocht had welke zijn aard is, weliswaar bij voorkeur bij uitgedroogde mensenlijken zelf, zoniet in elk geval bij apen; op die manier te kennen gevend met alle ijver eigenlijk apen te hebben beschreven en dat deze in beenderbouw gelijk zijn aan de mens. Wanneer iemand trouwens de uiteenzetting van Galenus op de mens zou willen betrekken en niet op p) Fig. 1,3 de aap, dan zou deze beweren dat de vier beenderen,p die wij als de G,H,I,K. coccyx vermeld hebben, aan Galenus ontgaan zijn en Galenus verder q) Fig. 1 q hem onbekend waren. de cijfers ten onrechte aanwrijven dat de zes gaten Immers bij de mens komen er aan weerskanten zes gaten voor in de 4,5,6. voorzijde van het sacrum, terwijl er bij de hond slechts drie zijn, want de gaten zichtbaar in de coccyx bij de hond bevinden zich enkel aan de achterzijde of liever aan de zijkanten, zoals Galenus zeer juist vermeldt, geen enkele allusie makend op vooraan gelegen gaten. Bovendien zouden wij gedwongen zijn Galenus een schandelijke onoplettendheid te verwijten, omdat hij beweerd heeft dat de drie onderste beenderen van het sacrum bij de mens niet dezelfde samenhang vertonen als de drie bovenste. Ter hoogte van de verbinding van de onderste beenderen komt er immers niet meer kraakbeen tussen dan bij de bovenste. En Galenus meende nochtans dat er geen enkel stuk kraakbenig ligament de beentjes van de menselijke coccyx verbindt, zoals het kraakbeen bij de wervellichamen. Zodat wij, indien wij al deze dingen nauwkeuriger zouden onderzoeken, ten slotte willens nillens zouden moeten toegeven dat Galenus de juiste beschrijvingen van andere anatomen verdraaid heeft. Wegens de schuine vorm, het op een punt eindigend verloop en de rode kleur, moet er immers voor niemand twijfel over bestaan dat deze vier beentjes bij de mens door de ouden 6@66L> werden genoemd, omdat zij die alle met de bek van een koekoek vergeleken voor hun kinderen, terwijl er ondertussen geen enkele gelijkenis bestaat tussen de beenderen van de hond en die van de mens. Deze die echter overeenkomen met Galenus' beschrijving vertonen, zoals wij zegden, een volledige gelijkenis met de lendewervels. Het sacrum verder noemden zij B8"JL of breed en wijd, omdat zijn breedte zonder moeite de breedte overtreft van de overige wervels, waaronder het gelegen is als een basis en zeer veilig fundament. Want ik meen niet dat zij met alle beenderen vergeleken hebben aangezien zij wisten dat de darmbeenderen breder zijn dan het sacrum. Maar waarom zij het 4,D@< of sacrum hebben genoemd, staat niet voldoende vast, tenzij zij het zo genoemd hebben wegens zijn eigenaardig uitzicht en vorm, of omdat het sterk gelijkt op een goddelijk schild, of omdat de meesten (evenwel verkeerdelijk) menen dat het bij
204
De benamingswijze van de coccyx en het sacrum.
DE BOUW VAN HET MENSELIJK LICHAAM BOEK I
de bevalling, door goddelijke tussenkomst en zonder de hulp van spieren, loskomt uit zijn verbinding met de darmbeenderen en door een natuurlijke aandrift opnieuw samenkomt, of wellicht omdat het groot en omvangrijk is, net zoals wij menen dat bij dichters Troje, de zee, hongersnood en dergelijke, sacraal genoemd worden. Maar dan zou het sacrum, zoals naar aanleiding van zijn 'breedte' vermeld werd, alleen met wervels mogen vergeleken worden, omdat de beenderen die er aan weerszijden mee verbonden zijn, evenals het femur en de tibia, groter zijn dan het sacrum en deze beenderen tevens (om zo te zeggen) uit één enkel been bestaan terwijl het sacrum uit zes [beenderen] samengesteld is. Ik weet niet wat anderen, de reden van deze benaming onderzoekend, weten te vertellen over de opofferingen van de ouden. Aangezien ik verder gewoon ben de benamingswijzen zonder onderscheid graag aan anderen over te laten, zal ik mij zonder bezwaar voegen naar het onderzoek, ook voor deze benaming.
205