Hoofdstuk 7: De structuur van het betoog
1
Hoofdstuk 7: De structuur van het betoog "Ik denk dat diegenen geen ongelijk hebben, die menen dat de kosmos zelf op ordening berust en ineen zal storten zodra die wordt verstoord. Evenzo kan het niet anders, of een redevoering die deze kwaliteit ontbeert ontaardt in chaos, raakt zonder stuurman op drift en wordt incoherent, vervalt in herhalingen, vergeet de helft, als doolde zij 's nachts op onbekend terrein, en wanneer noch begin noch reisdoel overdacht is, volgt zij eerder het toeval dan een plan", Quintilianus, Institutio oratoria, VII, 1.3.
1. "Vous avez horreur de la rhétorique, et vous avez bien raison" (Ernest Renan). Een goed betoog is helder gestructureerd. De grondvorm van een betoog - een vorm waarop weliswaar een eindeloos aantal varianten bestaan - , stamt uit de klassieke retorica, dit is de kunst van de welsprekendheid of ook wel klassieke overtuigingsleer genoemd; meer bepaald gaat die grondvorm terug op de dispositio als een van de deeldisciplines van die oude kunst. Hoewel die normerende theorie van meer dan 2500 jaar nog steeds haar nut bewijst bij het construeren van hedendaagse pleidooien en betogen, is ze erg beladen. In een tijd, cultuur of groep die bijzonder veel waarde hecht aan authenticiteit (altijd jezelf zijn), objectieve waarheid (alleen de feiten tellen) en vrije expressie (zomaar tonen wat je kunt of niet kunt) keurt men retorische regels gewoonlijk sterk af en verwerpt men ze als bombast, manipulatief en onoprecht. In een tijdvak, cultuur of groep waarin daarentegen veel waarde gehecht worden aan omgangsvormen, regels en uiterlijkheden waardeert men de klassieke retorica. Historisch gezien heeft er altijd een soort slingerbeweging bestaan. Aan de ene kant had je momenten van openlijke afkeuring. Al in de Oudheid vind je die terug bij Plato die niets moest hebben van de Sofisten - dit waren rondtrekkende leraars die tegen betaling jonge advocaten en politici leerden pleiten - , maar zelf, zoals Vickers 1 heeft aangetoond, retorische middelen gebruikte om hen te bekritiseren. De achttiende-eeuwse Duitse filosoof Immanuel Kant (1724-1804) vatte de kritiek op de retorica als volgt samen: "Ik moet toegeven dat een schoon gedicht mij steeds een zuiver genoegen heeft verschaft. Het lezen daarentegen van de beste redevoering van een Romeins volksredenaar, van een huidige spreker in het parlement of van een kanselredenaar was altijd vermengd met het onaangename gevoel van afkeer en ongenoegen met betrekking tot het hanteren van achterbakse en listige kunstgrepen, waardoor de mens als een machine, tot een oordeel gebracht wordt over belangrijke zaken, dat bij
Vickers, B., In Defence of Rhetoric (Oxford: Oxford University Press, 1989)
1
Jan Verplaetse: inleiding in de argumentatieleer
Hoofdstuk 7: De structuur van het betoog
2
rustig nadenken over die zaken nooit geveld zou worden. Welbespraaktheid of welsprekendheid - een goede stijl hebben - behoort ongetwijfeld tot de schone kunsten. De redenaarskunst (ars oratoria) echter als de kunst om gebruik te maken van de zwakheid van de mens omwille van zijn eigen bedoelingen - en die bedoelingen mogen nog zo goed gemeend zijn of zelfs werkelijk zo goed zijn als zij willen - is geen enkele achting waardig. Zij kwam dan ook zowel te Athene als te Rome pas tot haar hoogste bloei in een tijd, toen de staat zijn ondergang tegemoet snelde en de ware patriottische geest verloren gegaan was".2 Retorica had en heeft geen al te beste naam. Momenten van uitdrukkelijke afkeuring treft men nu nog steeds aan. Een paar jaar terug berichtte het weekblad Humo over de "schandelijke" mediatraining die sommige VRTjournalisten in de zomermaanden tegen betaling aan jonge en onervaren politici gaven. 'Mediatraining' bleek gewoon een zoveelste synoniem voor de retorische kunst om de luisteraar én kijker via "achterbakse en listige kunstgrepen" voor zich in te winnen. Toch zijn er ook momenten geweest waarop een opvoeding in de welsprekendheid en overtuigingskunst minder taboe was, ook al was de kloof tussen waarheid en stijl voor iedereen duidelijk. Quintilianus schreef met enig plezier in het overdrijven dat "de redenaar juist dan het best spreekt wanneer hij de indruk wekt de waarheid te spreken" (Institutio oratoria, IV.2.38). Die appreciatie voor de retoriek trof men niet alleen in het klassieke Hellas en Rome of in het renaissancistische Firenze van Machiavelli aan, maar ook nog in achttiende-eeuwse instructie- of opvoedingsboekjes die edellieden voor hun zonen schreven. De dochters moesten kunnen converseren, de zonen overtuigen. Een van de mooiste uit die literatuur is Le Noble's, L'école du monde ou l'instruction d'un père à un fils (1750), dat behalve enkele overtuigingstechniekjes, ook een hoofdstuk bevat over la dissimulation of het veinzen. De zoon reageert aanvankelijk verontwaardigd want die kunst schijnt hem onverenigbaar met het ware karakter van l'honnête homme. Maar de wijze vader legt zoonlief uit dat "le plûpart des hommes sont méchans & des trompeurs". De zoon stemt met dit excuus in en luistert dan aandachtig naar de mogelijkheden van vals vertrouwen, geveinsde liefde, de wijn en het spel. Nog in de negentiende eeuw worden expliciete teksten over de overtuigingskunst geschreven. Het ongepubliceerde werkje van de Duitse filosoof Arthur Schopenhauer Dialectica Eristica, in het Frans vertaald als L'art d'avoir toujours raison, is hiervan een mooi voorbeeld. Toch geeft de auteur een erg moraliserende motivatie voor het schrijven van een retorica-handboekje vol listige strategieën. Zo vraagt Schopenhauer zich af: "Waarom schrijf ik dit
Kant, I., Kritik der Urteilskraft, §53 (vertaling Dr. D. Praet waarvoor mijn dank).
2
Jan Verplaetse: inleiding in de argumentatieleer
Hoofdstuk 7: De structuur van het betoog
3
boekje? - Om niets anders dan de natuurlijke perversie van de menselijke soort en onze aangeboren ijdelheid". Aan het eind van de negentiende eeuw verdwijnt die reeds zeldzame appreciatie voor de retorica als een aparte wetenschap of kunst volledig. Een fiere, zelfverklaarde en bewuste retorica of rhétorique consciente wordt ingeruild voor een verlegen, beschaamde en verzwegen retorica of rhétorique larvée.3 Retorica is niet langer een academische wetenschap die stilistische en persuasieve normen voorschrijft, maar verwordt tot een literair instrument waarmee alleen nog cultuurproducten geanalyseerd worden (semiotiek). De retorica-professor bezet niet langer een aparte leerstoel aan universiteiten, zijn vak verdwijnt bij studenten geneeskunde van het curriculum, tijdens de baccalaureaat moet schoolverlater niet langer een mondeling betoog presenteren en het laatste jaar van het algemeen secundair onderwijs heet niet langer "de retorica". Factoren die tot die evolutie bijdroegen waren: (1) de modern-kapitalistische economie met zijn enorm toegenomen arbeidsdeling die vroeg om een technische opleiding en om wetenschappelijk onderwijs waar gespecialiseerde vaardigheden en kennisinhouden aangeleerd werden. Die nieuwe economie vroeg geen onderwijs dat de mens verfraaide, maar een opleiding die de burger nuttig maakte. (2) een nieuw onderwijsideaal met de verschuiving van een aristocratisch model waarin stilistische, verbale, karakteriele en intellectuele suprematie of excellentie primeerde naar een egalitair model waarin het aanleren van cognitieve, morele en verbale basisvaardigheden die aan de maatschappelijke noden zijn aangepast centraal stonden. Het elitaire ideaal van de honnête homme of de gentleman contrasteerde met het egalitaire profiel van de solidaristische citoyen. Hierbij aanleunend ziet men een nieuwe pedagogische methode waarbij men niet langer deductief van algemene regels naar concrete feiten afdaalde, maar inductief van concrete alledaagse voorbeelden naar algemene regels tracht te veralgemenen. (3) een seculiere en antiklerikale weerzin voor de retorica omwille van de associatie met de elitaire opvoedingsmethode (ratio studiorum)4 van de Voor het verdwijnen van de retorica in de negentiende eeuw, zie hiervoor het uitstekende artikel van Antoine Compagnon, 'La rhétorique à la fin du XIXe siècle', in M. Fumaroli (ed.), Histoire de la rhétorique dans l'Europe moderne, 1450-1950 (Paris: PUF, 1999), 1215-50. 4 Met de ratio studiorum of voluit de ratio atque institutio studiorum wordt de heel aparte pedagogische code ontworpen voor het onderwijs van en door jezuïeten aangeduid zoals die in de laatste decennia van zestiende eeuw en na herziening in 1832 gestalte kreeg. Over die pedagogische methode waarin heel wat ruimte voor retorica voorzien was, zie Farrel, A.P., The Jesuit Code of Liberal Education: development and scope of the ratio studiorum (Milwaukee: Bruce, 1938), Land, R.A., 'The teaching of rhetoric in French Jesuit Colleges', Speech Monographs, 1952, 19, 286-298, Dainville, F. de, L'éducation des jésuites (XVIe - XVIIIe siècles) (Paris: Minuit, 1978), Scaglione, A., The Liberal Arts and Jesuit College System (Philadelphia: Benjamin, 1986), Giard, L. (ed.), Les jésuites à la Renaissance: système éducatif et production du savoir (Paris: PUF, 1995). 3
Jan Verplaetse: inleiding in de argumentatieleer
Hoofdstuk 7: De structuur van het betoog
4
religieuze orde der jezuïeten, en de democratische weerzin voor de welsprekendheid omwille van de associatie met de cultuur van het Ancien Regime en de legitimistische traditie. (4) een nieuw kunstfilosofisch ideaal waarin niet langer het louter aanbrengen van een persoonlijk kenteken aan het reeds bekende en aanvaarde centraal stond (een ideaal dat men in de negentiende-eeuwse neostijlen terugvond), maar waarin precies gezocht werd naar het ontginnen van het onbekende, het nooit geziene of nooit geapprecieerde. Men zag doorheen de negentiende eeuw een evolutie gaande van een esthetica van de traditie of de voorzichtige vernieuwing naar de durf, de radicale ommezwaai, kortom de avant-garde. Dit nieuwe ideaal werd in het bijzonder versterkt door de idee die in de Romantiek ontstond dat men kunst niet kon aanleren. Men werd als esthetisch genie geboren. (5) een nieuwe mediale werkelijkheid waarin het geschreven woord steeds belangrijker werd, terwijl de klassieke retorica traditioneel met het gesproken woord geassocieerd werd, met name met de welsprekendheid. Vanaf het fin de siècle wordt de beeldtaal het nieuwe medium waarmee men mensen op grote schaal en op een monologische wijze tracht te overtuigen, met als voorbeeld de reclame. (6) het technologische en filosofische succes van de natuurwetenschappen leidde tot de positivistische idee dat men door het volgen van de analytische methode van de wiskunde en de experimentele methode van de natuurwetenschappen de geldigheid van vele waarheidsaanspraken in de nabije toekomst op een definitieve wijze zou aantonen. Dit optimisme was geheel ongunstig voor de retorica die vertrekt van een 'epistemologisch pluralisme' of 'epistemologisch indeterminisme', d.w.z. tussen waarheid en woord bestaat er een onherleidbare afstand die ruimte biedt aan verschillende versies van de werkelijkheid. Het postmodernisme van de jaren 1980 en 1990 heeft die idee weliswaar hersteld, maar koppelde hieraan irrationele of antirationele conclusies die opnieuw tegengesteld waren aan de rationele uitgangspunten van de klassieke retorica.
2. De dispositio uit de klassieke retorica. Of we ons nu in een tijd, cultuur of groep van openlijke afkeuring van de klassieke retorica bevinden of niet, ieder betoog heeft een vorm - zelfs het meest onheldere betoog heeft een vorm - waarvan de ene vorm meer kans heeft op succes, meer bijdraagt tot het overtuigen dan de andere. Het is mijn opvatting dat de klassieke retorica ons nog steeds kan helpen om een betoog te analyseren en samen te stellen, ook al zijn er veel afwijkingen mogelijk. Omdat retorische regels - vaak geheel onbewust worden toegepast - meen ik dat de
Jan Verplaetse: inleiding in de argumentatieleer
Hoofdstuk 7: De structuur van het betoog
5
klassieke retorica ons nog iets kan leren, en meer bepaald in de opbouw van een betoog. De klassieke retorica omvatte ooit zes deelactiviteiten: (1) de inventio of het vinden van de argumenten. Dit is meteen de moeilijkste discipline waarbij men aan jonge redenaars technieken tracht aan te leren die het vinden van argumenten vergemakkelijken. Twee technieken waren erg bekend. De eerste werkwijze is de zogenaamde statusleer waarvan die van Hermagoras van Temnos (ca. 150 v. Chr.) de meest uitvoerige was.5 De hermagorische inventio tracht alle relevante zetten waaraan een pleiter zich in een bepaald betoog (juridisch, politiek) kan verwachten te inventariseren. Die statusleer verloopt als een soort computerprogramma, waarbij men na iedere 'If ..., then ..."-stap wordt doorverwezen naar een nieuwe opsplitsing die een nieuwe vraag opwerpt waarop het antwoord mogelijks kan bijdragen tot een inventief argument. De tweede methode is de zogenaamde topische inventio waarbij men een onderwerp tracht te ontbinden in abstracte concepten, die als vindplaatsen - in het Grieks topoi of in het Latijn loci genaamd - voor argumenten fungeren. Aristoteles, Cicero en Quintillianus legden lange lijsten met dergelijke abstracta aan. Aristoteles' Topica bevat er tussen de driehonderd en vierhonderd. Zo kan men een persoon ondermeer ontbinden in de abstracta eigennaam, geslacht, nationaliteit, opvoeding, vriendenkring, enz. Een voorwerp kan men ontbinden in de abstracta definitie, aantal, soorten, vormen, gelijkenissen, enz. Volgens deze methode worden de argumenten niet zozeer geordend of aangereikt per argumentatieve zet in het dispuut, maar per abstractum waartoe een discussie-onderwerp kan worden herleid.6 (2) de dispositio of de ordening van de betoogdelen (partes orationis). We gaan hier onmiddellijk dieper op in. (3) de elocutio of de verfraaiing van het betoog. Eenmaal de argumenten zijn gevonden en in een gestructureerde eenheid zijn geplaatst, kan men ze opsmukken waardoor ze een maximaal effect ressorteren. Dit doet men door gebruik te maken van de gepaste stijlfiguren, waaronder de schema's die spelen met de vorm en de tropen die de betekenis van de termen en zinnen aanpast. Een overzicht van die tropen en schema's vindt u in het hoofdstuk over de stijl van het betoog. (4) de memoria of het onthouden van het betoog. Dit is het onderdeel van de retorica waarin men mnemotechnische knepen aanleert om het hele betoog te memoriseren. Afgelezen betogen werden erg negatief beoordeeld. Klassiek maakt men hierbij gebruik van de 'huis-metafoor', de loci et res methode. Het betoog werd opgevat als een woning met zolder, woonkamers en kelder. Voor een uitgebreide bespreking, zie Braet, A., De klassieke statusleer in modern perspectief. Een historisch systematische bijdrage tot de argumentatieleer (Groningen: 1984). 6 Voor een heldere uiteenzetting, zie Kienpointner, M., 'inventio', in Ueding, G. (ed.), Historische Wörterbuch der Rhetorik (Tübingen: 1992 -). 5
Jan Verplaetse: inleiding in de argumentatieleer
Hoofdstuk 7: De structuur van het betoog
6
Wanneer men het betoog van buiten leerde, plaatste men ieder argument in een afzonderlijke ruimte. Tijdens het dispuut zal men dan dezelfde weg door het denkbeeldige huis doorlopen. Heel controversieel waren de zogenaamde concertationes die in de jezuïetenscholen georganiseerd werden om het geheugen te optimaliseren. Hierbij werd een klas in decuriae of groepjes van tien studenten ingedeeld waarbij iedere groep geleid werd door een decurio die iedere week op basis van prestaties door de leerkrachten verkozen werd. De decurion had als taak om zijn studenten op bepaalde tijdstippen te ondervragen over de geziene leerstof en eventuele tekortkomingen bij de leerkrachten te melden. De decuriones zelf werden op hun beurt ondervraagd door de leerkracht. Om die "geheugen-competitie" nog meer aan te wakkeren kreeg iedere leerling een rivaal of tegenstander (aemulus) toegewezen die hem tijdens recitaties, herhalingen en concertationes moest corrigeren. Merkte de aemulus de fout niet op, dan was hij er medeverantwoordelijk voor. (5) de actio/pronuntiatio of de voordracht van het betoog. In die discipline wordt de presentatie van het betoog geperfectioneerd. Men oefende in: het stemvolume, de articulatie, het leren inlassen van pauzes en leggen van nadrukken, het variëren van de toonhoogte, het uitdrukken van emoties, het beheersen van de lichaamsexpressie (gezicht, handen, armen, schouders), enz. (6) de excercitatio of inoefenen van betogen. Via allerlei aparte schrijf-, en spreekoefeningen oefende men zich in de kunst van het vertellen, argumenteren en debatteren. Voorbeelden van oefeningen waarbij het argumenteren centraal stond waren: (a) de refutatio (anaskeue) waarbij de leerling de geloofwaardigheid van een verhaal moest ontkrachten, (b) de confirmatio (kataskeue) waarbij de leerling de geloofwaardigheid van een verhaal moest aantonen, (c) het encomium (enkomoin) en de vituperatio (psogos) waarbij een leerling een betoog diende te houden over respectievelijk de verdiensten of tekortkomingen van een bepaald persoon, (d) de nomou eisphora waarbij een leerling een betoog moest houden over de verdiensten en tekortkomingen van een bepaalde wet, (d) de thesis waarbij de student over een bepaalde, vrij abstract onderwerp (status of controverse) een argumentatieve uiteenzetting moest gegeven met de klassieke delen van het betoog (zie verder), (e) de antilogia waarbij een leerling over een dispuutonderwerp zowel een ondersteunend standpunt als een ondermijnend standpunt moest uitwerkten, (f) de declamationes of het brengen van bekende juridische of politieke oefenredevoeringen, die gehaald werden uit de wellicht onterecht aan Quintilianus toegeschreven Declamationes maiores et minores en de Oratorum sententiae, divisiones et colores van Seneca de oudere, (g) de quaestio of het scholastische betoog7 waar men een filosofisch, theologisch of wetenschappelijk onderwerp diende te behandelen, gebruikmakend van de Voor een erg uitvoerige behandeling van de scholastische methode, zie Grabmann, Martin, Die Geschichte der scholastische Methode (Darmstadt: wissenschafliche Buchgesellschaft, 1988, oorspr. Freiburg: Herder, 1911), 2 volumes. 7
Jan Verplaetse: inleiding in de argumentatieleer
Hoofdstuk 7: De structuur van het betoog
7
delen quaestio (probleemstelling), confirmatio (pro-argumenten), refutatio (contraargumenten, responsio principalis of determinatio (eigen positie en argumenten), responsio aut objectiones (beantwoording van contra-argumenten), (h) de consultationes waarbij een leerling medeleerlingen om hun visie omtrent een actueel onderwerp vroeg, hun visies samenvatte en ten slotte zijn visie naar voren bracht. Ten slotte waren er de eigenlijk disputatio (debatten) waarbij een student (respondent) een pleidooi hield voor een bepaalde stelling en een andere student (opponent) die stelling en argumentatie onder vuur moest nemen. Een leraar of medestudent (praeses) leidde het debat in goede banen of hielp de respondent - wat de moeilijkste rol was - in zijn twistgesprek met de opponent. Soorten disputen kwamen voor volgens (a) medium (schriftelijk8 of mondeling), (b) de gelegenheid waarop gedebatteerd werd, (c) de samenstelling (met een bekende of onbekend opponent, met een student als praeses en de leraar als directeur, zonder praeses, met verschillende opponenten), (d) met of zonder kennis van de tegenargumenten (bij de disputatio de quodlibet had men geen kennis van de tegenargumenten), (e) de toegelaten argumenten (enkel wetenschappelijke argumenten (didaskalische disputatio), ook waarschijnlijkheidsargumenten (dialectische disputatio), zelfs drogredenen en retorische listen (eristische variant).9 Bijzonder spectaculair maar natuurlijk ook controversieel was de disputatio van Leibniz waarbij men gedurende twee uur twaalf controverses met drie partijen (respondent, opponent, praeses) en maximaal twee maal in eenzelfde rol afhandelde en de sophismata of obligationes waarbij men de opdracht kreeg om absurde of paradoxale beweringen toch te verdedigen, zoals betoog dat de wereld kleiner is dan een menselijke voet. De disputatio eindigde wanneer de tegenpartij niets meer in te brengen had, hij zijn onmacht bekende, ongerijmdheden of contradicties begon te declameren, hulp moest inroepen of allerlei irrelevante onderwerpen te berde bracht.10
De schriftelijke disputatio werden ook dissertatio of strijdschrift genoemd. Voor indeling, zie Aristoteles, Sophistikoi elenchi, 2. 10 Die disputationes kwamen ook in de vroege islamitische cultuur voor, nog de eerste Arabische vertalingen van Aristoteles. Mogelijks kwamen zij onrechtstreeks in contact met de klassieke retorica door hun (buitenlandse) studies in het laat-antieke Constantinopel. In het Arabisch heten de disputatie Munazara, werden de publieke pleiters Munazarat genoemd (vooral onder de Mu'taziliten) en sprak men van al-sa'il (opponent) en al-mu'allil (respondent). Vaak werden die Arabisch twistgesprekken in een bekeringscontext aangewend en moest de niet-moslim zich na verlies tot de islam bekeren, hoewel er ook geruchten waren dat men een boete moest betalen of dat men zelfs terecht gesteld werd. Er zijn ook theoretisch traktaten over die dispositio overgeleverd. Over die islamitische disputatio-kunst, zie Josef van Ess, 'Disputationspraxis in der Islamischen Theologie. Eine vorläufige Skizze', Revue des études islamiques, 1976, 44, 23-60. 8 9
Jan Verplaetse: inleiding in de argumentatieleer
Hoofdstuk 7: De structuur van het betoog
8
De klassieke dispositio zoals die gebruikt wordt in de thesis bestaat nu uit de volgende delen: Exordium (prooimion): inleiding aandacht, leergierig en welwillend maken Narratio (diegesis): feitenoverzicht bondig, duidelijk en aannemelijke uiteenzetting van de toedracht Propositio (prothesis): hoofdstelling Partitio (diaresis): aankondigende indeling van de argumentatie Argumentatio (pisteis): argumentatie - confirmatio (bebaiosis): onderbouwing van eigen stelling - refutatio (lysis): weerlegging argumenten tegenpartij
Digressio (parekbasis): uitweiding Peroratio (epilogos): slot - recapitulatio (anakephalaiosis): recapitulatie - affectus (eidos pathetikon): gemoedsbeweging
In het volgende deel bespreken we elk deel van het klassieke betoog apart.
3. De verschillende delen van het betoog Hieronder vindt u een schematische behandeling van de verschillende delen van het klassieke betoog, met functie, eisen, voorbeelden en opmerkingen: (1) het exordium of de inleiding functie: attentum, docilem et benevolum facere (aandachtig, leergierig en welwillend maken):
Jan Verplaetse: inleiding in de argumentatieleer
Hoofdstuk 7: De structuur van het betoog
9
eisen: (1) (relatie debat - context): de spreker plaatst de discussie in een algemene context, (2) (relatie spreker - debat): de spreker schetst zijn/haar motivatie om een betoog te houden, (3) (relatie spreker - publiek): de spreker tracht het publiek bij het betoog te betrekken, (4) (relatie spreker - tegenstander): de spreker plaatst zich tegenover de tegenstrever, (5) (relatie begin - slot): de spreker laat het latere slot bij de inleiding aansluiten (cirkelstructuur), voorbeelden: de veralgemening: "Niet alleen als mensen flaneren draait het om het zien, kijken en bekeken worden. Ook in zoiets alledaags als het verkeer, geldt het credo 'zien in overleven'. de retorische vraag: Hoe kan het toch gebeuren dat een nietsvermoedende burger plots te horen krijgt dat zijn woning voor drie maanden gesloten zal worden? een krachtige schets van de zaak met behulp van een tegenstelling: Wat een fantastische dag had moeten worden voor de studenten, kreeg een dramatische einde door het ongeval van mijn cliënt. het inhaken op actualiteit: Bush Junior is not to happy, zo stond vandaag in de krant. Ik kan u verzekeren dat mijn cliënt dezelfde gevoelens heeft. een gezegde, spreuk of citaat: Voor niets gaat de zon op. Dat heeft mijn cliënt geweten. een inlevende sfeerschepping: Stelt u zich voor: een zonnige zomermiddag in juni, de papavers bloeien (...) een analogie: Zou u weten wat te kiezen: nooit meer zien of nooit meer horen. Ik zal u aantonen dat mijn cliënt voor een soortgelijke onmogelijk opgave stond. opmerkingen: - vermijd clichés, te persoonlijke anekdotes, nuanceringen, verduidelijkingen - omzeil het gevaar van de (negatieve) eerste indruk door enige voorzichtigheid en enige stilistische soberheid, later kan men meer gewaagd en meer maniëristisch zijn - tegen verwachtingspatronen ingaan is erg belangrijk. Een inleiding mag nooit cliché worden. Vandaar dat sommigen onmiddellijk met de narratio of propositie beginnen. Wat opnieuw een cliché kan worden - vermijd gekunstelde inleidingen want die wekken te veel de indruk dat het betoog erg vakkundig, en dus vol met kunstgrepen, in elkaar steekt - vermijd inleidingen die ook door andere onderwerpen (een niet-specifieke inleiding) en andere (tegen)partijen (een gemeenschappelijke inleiding) kunnen worden gebruikt Jan Verplaetse: inleiding in de argumentatieleer
Hoofdstuk 7: De structuur van het betoog
10
- zorg ervoor dat de inleiding niet te kort, niet te lang is, maar precies bij de redevoering past (2) de narratio of de vertelling functie: informeren over de feiten of beweringen die de inzet van de discussie vormen eisen: (1) bondig: de spreker geeft alleen de strikt noodzakelijke informatie, (2) helder: de spreker zet de feiten op een heldere wijze uiteen en geeft ze op een chronologische wijze, (3) constructief: de spreker geeft de feiten op zo'n manier dat je argumentatie erop voortbouwt; de narratio bevat op onopvallende wijze de "zaden van de toekomstige bewijsvoering", (4) subtiele partijdigheid: de spreker vermeldt geen onwaarheden, overdrijvingen of controversiële feiten, maar kleurt de feiten lichtjes in zijn of haar voordeel; immers, omdat iedereen hier afstand en objectiviteit verwacht is dit de ideale plaats om de werkelijkheid iets gunstiger voor te stellen, (5) psychologisch aannemelijk: de spreker brengt een verhaal dat geloofwaardig is, de motieven voor handeling aannemelijk en het verloop der gebeurtenissen zijn waarschijnlijk. voorbeelden: een krachtdadige aanhef: Wat is precies gebeurd? Dit zijn de feiten: het gebruik van precieze datering: Op 14 februari 1998 om 19u35 geen slapende honden wakker maken: Dus niet: Mogen we benadrukken dat mijn cliënt geenszins dronken was, zoals sommige journalisten beweerden. opmerkingen: - in abstractere discussies of betogen zal de narratio eerder meningen en argumenten van anderen (pro en contra) bevatten dan eenvoudige feiten (zie quaestio) - is de narratio te omvangrijk, splitst die dan op in diverse subnarratio die men brengt telkens men aan het eigenlijk argument (confirmatio) begint - bondigheid, helderheid en aannemelijkheid moeten niet alleen blijken uit het verhaal, maar de spreker kan hier die ook expliciet benadrukken (afwisseling taal en metataal, zelfsituering in betoog) - spreken de feiten in het nadeel van de spreker, tracht ze dan af te zwakken zonder onaannemelijk te worden of onsympathiek over te komen. Bovendien beklemtoont de spreker reeds in de narratio dat de eigenlijke strijdvraag een andere is ("We geven dit toe, hoewel .... Toch is het de volgende vraag die centraal staat ...) - wijkt de narratio in belangrijke en niet te verbergen zaken af van deze van de tegenpartij, dan vermeldt de spreker dit uitdrukkelijk Jan Verplaetse: inleiding in de argumentatieleer
Hoofdstuk 7: De structuur van het betoog
11
(3) de propositio of de formulering van de hoofdstelling functie: het scherpstellen van het eigen standpunt eisen: (1) stelligheid: de spreker beklemtoont dat zijn/haar mening de enige juiste is en vermijdt een docerende, softe stijl; (2) helderheid: indien er verwarring mogelijk is over nauw verwante discussiepunten of standpunten, dan expliciteert de spreker dat hij/zij het daar niet over zal hebben of dat dit standpunt het zijne/hare niet is, (3) consenting/dissenting opinion: de spreker is zich bewust van het (on)controversiële karakter van zijn/haar standpunt of van bepaalde gevolgen. Is er een kans dat het publiek het standpunt te controversieel vindt, dan is een geruststelling op zijn plaats voorbeelden: de herhaalde aanspreking: Beste collega's! Ik zal aantonen dat ... de vraagformule: De centrale vraag in dit debat is of het vetmesten van eenden inderdaad psychisch leed met zich meebrengt? We menen dat dit niet het geval is. de verankering: Mogen we erop wijzen dat we met dit standpunt niet alleen staan. We kunnen ons er alleen maar over verheugen dat de alom gerespecteerde rechtsgeleerde ... onlangs precies hetzelfde standpunt heeft verdedigd. opdracht aan publiek: "Dit is het vraagstuk waarover U zult moeten oordelen" opmerkingen: - meerdere proposities zijn uiteraard mogelijk - vermijd teveel negaties waardoor de mening onduidelijk wordt - is de mening enigszins genuanceerd, vermijd dan een te gebalde formulering maar verduidelijk de verschillende elementen van uw mening zo snel mogelijk - overdrijf niet met herhaalde aanspreking zoals 'dames en heren' - als blijkt dat uw standpunt in een debat met een aanwezige tegenstander niet de precieze tegengestelde mening is, meldt u dat zo snel mogelijk. (4) partitio of aankondiging van de indeling van de argumentatie functie: geeft een panorama van het komende betoog om aan te geven waar de argumentatie begint en eindigt. Immers, "niets zal lang lijken, wanneer bekend is waar het eindigt
Jan Verplaetse: inleiding in de argumentatieleer
12
Hoofdstuk 7: De structuur van het betoog
eisen: (1) algemeen: de spreker houdt het overzicht algemeen, d.w.z. geeft nog geen details omtrent de argumenten; (2) duidelijkheid: de spreker vermijdt een vicieuze cirkel tussen samenvatting en argumentatie waardoor hij/zij de argumentatie nodig heeft om de samenvatting begrijpelijk te maken, (3) bondig, maar niet monotoon: de spreker weet dat dit deel heel saai kan zijn, houdt het bijgevolg kort en stopt er een verrassend element in, (4) respect voor tegenpartij: de aankondiging van de confirmerende argumenten moet evenredig zijn aan de aankondiging van de weerleggende argumenten, (5) weeg het belang van de (tegen)argumenten: des spreker heeft de argumenten en tegenargumenten in een hiërarchie van belangrijkheid geplaatst. Immers niet elk (tegen)argument is even belangrijk, (6) geen technische taal: de spreker houdt die indeling in de natuurlijke taal en vermijdt al te (betoog)technische taal voorbeelden: de aanhef: "Ik zal dit als volgt aantonen: ..." overtuigen: ..."
of "Hoe zal ik jullie hiervan
het benoemen van argumenten: Zoals u weet meent de tegenpartij dat fysiek leed geen psychisch leed impliceert. Laten we dit het 'houthakkersargument' noemen. U verneemt straks waarom. geen betoogtechnische taal:Dus niet: We zullen argumenteren dat de volgende redenering op een drogreden steunt, met name op wat men in handboeken retorica de ontkenning van het antecedent heet. opmerkingen: - zoek eens een alternatief voor de eenvoudige en schoolse numerieke opsomming - het vermijden van betoogtechnische taal heeft precies te maken met die slingerbeweging die de beoordeling van retorica al van oudsher kenmerkt (zie hoger). Het publiek houdt er vaak niet van dat een pleiter kennis heeft van retorica, logica of argumentatieleer - soms beperkt men omwille van het effect de partitio tot één argument (ook al volgen later nog onaangekondigde subsidiaire argumenten) dat in staat is om het hele betoog van de tegenpartij te kelderen (5) argumentatio of argumentatie functie: het overreden van publiek of tegenpartij (5.1.) confirmatio of probatio functie: het ondersteunen van de mening met eigen argumenten
Jan Verplaetse: inleiding in de argumentatieleer
Hoofdstuk 7: De structuur van het betoog
13
eisen: (1) volgorde: de spreker brengt doorgaans eerste de confirmatio, dan pas de refutatio. Afhankelijk van de publieke opinie en de sterkte van (sommige argumenten van de) tegenpartij kan men de volgorde omdraaien. Soms alleen refutatio als iedereen weet waarvoor iemand staat of in reacties op andere meningen waardoor refutatie primeert, (2) begin en eindig sterk (homerische ordening): de spreker brengt de sterkste argumenten in het begin en aan het einde van de argumentatie, de zwakste plaatst hij/zij in het midden. In ieder geval moet het openingsargument krachtig zijn, maar niet altijd het krachtigste, (3) volgorde volgens aard van de argumenten: van algemeen naar bijzonder, van logisch (noodzakelijk) naar empirisch (contingent), van fundamenteel naar specifiek, (4) miniatuur- of fractaalprincipe: ieder argument is opnieuw een klein betoogje met de klassieke structuur, d.w.z een inleiding, een toelichting, een propositio, een confirmatio, een refutatio en een slot voorbeeld van het miniatuur- of fractaalprincipe: (Over het vetmesten van eenden en ganzen) inleiding: (retorische vraag) Hoe kan je met absolute zekerheid weten dat vetgemeste eenden lijden of niet? Dat kan men natuurlijk niet. Nochtans ... toelichting: In 1997 heeft de Europese commissie een team van experts aangesteld die wetenschappelijke criteria voor 'dierenleed' hebben ontwikkeld. Eén van de doorslaggevende criteria was 'dwangmatige bewegingen'. propositio: De vraag is of er sprake is van 'dwangmatige bewegingen'? confirmatio: Uit geen enkele van onze bekende onderzoekingen blijkt dat hiervan sprake is. refutatio: De tegenpartij geeft enkele tegenvoorbeelden. Doch blijkt uit onze analyse dat die dwangmatige bewegingen veroorzaakt zijn door factoren die niets te maken hebben met de voedermethode. slot: We kunnen dus besluiten dat de vetgemeste eenden niet lijden.
opmerkingen: - de confirmatie en refutatie hebben iets te maken met de afkomst (eigen vondst of afkomstig van de tegenstrever) en beweging (ter ondersteuning, ter ondermijning) van de argument niet met het teken (positief of negatief) van het argument. Het voorbeeld dat ik ter illustratie van het miniatuur-principe gaf laat zien dat een "negatief argument" (er is geen sprake van een dwangmatige bewegingen) perfect een onderbouwend argument kan zijn als het maar
Jan Verplaetse: inleiding in de argumentatieleer
Hoofdstuk 7: De structuur van het betoog
14
afkomstig is van de partij die argumenten zoekt ter ondersteuning van de mening 'het vetmesten van ganzen veroorzaakt geen dierenleed'. (5.2.) refutatio: functie: het weerleggen van de (hoofd)tegenargumenten eisen: (1) correcte samenvatting: de spreker vat het tegenargument op een correcte wijze samen, (2) selectie: de spreker moet zeker niet alle argumenten van de tegenpartij weerleggen, maar hij/zij beperkt zich tot de meest relevante opmerkingen: - een vaak voorkomende fout is dat men alle tegenargumenten wil weerleggen, ja zelfs bang is er een te vergeten ontkrachten. Niet alleen moet je niet op alle tegenargumenten ingaan, het wekt bovendien argwaan indien de tegenpartij geen enkel zinnig tegenargument heeft kunnen geven. Ook gebeurt het dat men de meest logische tegenargumenten weerlegt met de meest absurde of bijzonder problematische beweringen, wat natuurlijk meer slecht dan goed doet. - tegenargumenten kunnen samen aangepakt worden of één tegenargument kan ter ontkrachting net uitgespitst worden in verschillende weerleggingen - argumenten die men niet begrijpt moet men natuurlijk niet weerleggen, maar men dient dit wel te signaleren - de weerlegging is argumentatie waaruit blijkt dat je tegenpartij ongelijk heeft en geen gelijk kan hebben, en dus in geen geval een soort aansporing tot verder onderzoek. Geef tegenargumenten en geen bemerkingen - indien men niet ingelicht is over de tegenargumenten, zoals tijdens een disputatio de quodlibet is het anticiperen op mogelijke kritieken een noodzakelijke maar niet eenvoudige vaardigheid. Terecht schrijft Quintilianus; "Een goed docent moet zijn leerling dan ook niet minder prijzen wanneer hij iets scherpzinnigs in het voordeel van de tegenpartij heeft uitgedacht, dan wanneer hij dat in zijn eigen voordeel heeft gedaan" (Institutio oratoria, V.13.44) (6) digressio of uitweiding: Opmerking: In moderne zakelijke betogen komt dit deel niet meer als apart deel voor. Elementen ervan treft men wel nog aan, zoals het gebruik van anekdotes of van elementen die er opwijzen dat men tot de essentie van de discussie komt. In lange pleidooien waarin men beroep doet op de gevoelens van het publiek treft men dit deel wel nog aan. De functie ervan is een publiek voor zich in te winnen. Dat deel is eerder beschrijvend dan betogend, waardoor de strakheid van het betoog wordt doorbroken en het thema concreet en levendig wordt. Het is eerder beschouwend dan analytisch waardoor het betoog in een groter geheel wordt geplaatst en men doorstoot tot het "ware"
Jan Verplaetse: inleiding in de argumentatieleer
Hoofdstuk 7: De structuur van het betoog
15
probleem. Dit deel geeft eenheid aan de afzonderlijke argumenten, verklaart vaak de eigen positie en vooral de positie van de tegenpartij. (7) peroratio of slot (7.1.) recapitulatio functie: het samenvatten van het betoog (7.2.) affectus functie: het publiek via emoties voor zich innemen eisen: (1) cirkelstructuur: de spreker zorgt ervoor dat het slot op een of andere manier aansluit bij de inleiding, (2) geloofwaardigheid: hoewel de affectus een emotioneel deel van het betoog is, diende de spreker er evenwel voor te zorgen dat hij/zij geloofwaardig blijft, voorbeelden: amplificatio of de benadrukte herhaling: commiseratio of het opwekken van medelijden (medestanders): indignatio of het opwekken van verontwaardiging (tegenstrevers):
3. Oefeningen Haal uit de volgende teksten de verschillende betoogonderdelen: 1. Verzoek tot ontslag van Dhr. Raes. Standpunt van de Raad van Bestuur Universiteit Gent en motivering van de onthouding van Prof. Dr. Boudewijn Bouckaert (maart 2001) Naar aanleiding van de verklaringen van dhr. Roeland Raes, lid van de Raad Bestuur RUG, op de NCRV in het programma Netwerk op 26 februari, heeft de rector Jacques Willems publiekelijk gevraagd aan betrokkene om zijn ontslag in te dienen. Op de vergadering van de Raad van Bestuur van vrijdag 2 maart heeft de Rector aan de overige leden van de Raad van Bestuur gevraagd zich achter zijn standpunt te scharen om zich aldus namens de gehele universitaire gemeenschap duidelijk en ondubbelzinnig uit te spreken tegen de misplaatste uitspraken van dhr. Raes. Op de vergadering zelf werd een korte tekst ter zake uitgedeeld aan de leden en werd gevraagd zich hierover na een korte discussie uit te spreken. De discussie diende, aldus de Rector, kort te zijn omdat de pers op een verklaring van de Raad wachtte en een langere discussie de indruk zou Jan Verplaetse: inleiding in de argumentatieleer
Hoofdstuk 7: De structuur van het betoog
16
kunnen geven van onenigheid. Na een inderdaad korte discussie werd de tekst unaniem goedgekeurd behoudens mijn onthouding. Omdat ik mij van het gevaar bewust ben dat mijn onthouding mala fide kan uitgelegd worden als een steunbetuiging aan de politieke opinies van dhr. Raes zet ik hierna de redenen van mijn onthouding uiteen. Het feit dat een Rector publiekelijk aan een lid van de Raad van Bestuur vraagt ontslag te nemen is een precedent in onze universitaire geschiedenis en is van zeer uitzonderlijke aard. Indien dergelijke verzoeken de regelmaat zouden worden zou de universitaire democratie niet meer kunnen functioneren. Er moeten derhalve zeer ernstige redenen voorhanden zijn om een dergelijk publiek verzoek te doen. De Rector is immers geen gewoon lid van de Raad van Bestuur. Hij is de voorzitter van dit orgaan en de hoogste universitaire autoriteit. Op de vergadering van de Raad van Bestuur heb ik erop gewezen dat de uitspraken van dhr. Raes het voorwerp kunnen vormen van een strafrechtelijke vervolging indien zij neerkomen op "het ontkennen, schromelijk minimaliseren, pogen te rechtvaardigen of goedkeuren van de genocide die tijdens de tweede wereldoorlog door het Duitse nationaalsocialistische regime is gepleegd." (art.1 Wet 25 maart 1995, B.S., 30 maart 1995). Of dhr. Raes een strafbaar feit in die zin heeft gepleegd wordt beslist door de strafrechter en mag men niet afleiden uit de titel van een krantenartikel. Het ernstig feit dat een publiek verzoek tot ontslag wettigt kan derhalve voorlopig nog niet bestaan in een opiniedelict vanwege dhr. Raes. In de door de Raad van Bestuur goedgekeurde tekst wordt dhr. Raes weliswaar geen opiniedelict ten laste gelegd maar wel ‘uitspraken die niet verenigbaar zijn met de idealen van de universiteit.’ Ik heb derhalve aan de rector gevraagd om te aan te duiden welke precieze uitspraken van dhr. Raes in strijd zijn met welke principes uit de opdrachtverklaring. Een dergelijke precisering leek me noodzakelijk om het publiek verzoek tot ontslag te wettigen. Bovendien vermeldt de opdrachtverklaring in punt 1 dat de universiteit Gent zich profileert als maatschappelijk geëngageerde en pluralistische universiteit. Het pluralisme houdt uiteraard respect in voor de meningsvrijheid van studenten, personeel en a fortiori van de leden van haar bestuursorganen. Een publiek verzoek tot ontslag uit een bestuursorgaan omwille van een meningsuiting mag derhalve niet lichtvaardig gebeuren. Anders vormt dit publiek verzoek tot ontslag zelf een inbreuk op de opdrachtverklaring van de universiteit. De Rector, noch andere leden van de Raad hebben mij precies kunnen aanduiden met welk onderdeel van de opdrachtverklaring de verklaringen van dhr. Raes in strijd waren. Bovendien werd niet gepreciseerd om welke verklaringen van dhr. Raes het juist ging zodanig dat ik ter zake moest afgaan op twee krantenartikelen ( De Standaard, 28/2; De Morgen 28/2). De versie die beide kranten van de verklaringen van dhr. Raes geven is verschillend zodat dit geen aangewezen bron leek te zijn. Een studentenvertegenwoordiger beweerde over de integrale video-versie van de NCRV uitzending te beschikken. Die kon echter op het moment van de discussie niet vertoond worden zodat ik in het ongewisse bleef over de uitspraken van dhr. Raes. De videoversie werd wel vertoond na de vergadering van de Raad van Bestuur om 19 uur in het Jan Verplaetse: inleiding in de argumentatieleer
17
Hoofdstuk 7: De structuur van het betoog
universitair restaurant Het Pand. Volgens mijn opvatting moet het bewijsmateriaal vertoond worden vooraleer men een beslissing velt en niet nadien. Het achteraf vertonen van de videoversie verandert dus niets aan het feit dat de beslissing tot publiek verzoek tot ontslag van dhr. Raes genomen werd zonder kennis te nemen van de gewraakte uitspraken zelf. In de korte discussie die op mijn interventie is gevolgd werd geen enkel argument naar voor gebracht die iets aan mijn twijfels omtrent de opportuniteit van het publiek verzoek tot ontslag van dhr. Raes vermocht te wijzigen. Integendeel. Bepaalde interventies hebben mijn twijfels nog doen toenemen. Enkele intervenïenten vonden mijn vragen ‘juridisch gelul’ en waren van oordeel dat iemand zoals dhr. Raes reeds door de ‘publieke opinie’ was veroordeeld was en derhalve uit de Raad kon verwijderd worden. Dit soort opmerkingen vertoont een opvallende gelijkenis met de opvattingen van de nationaalsocialistische juristen die het ‘juridisch formalisme’ van de aanhangers van de liberale rechtsstaat wilden elimineren en vervangen door een ‘gesundenes Volksempfinden’. Met een dergelijke houding, uitmondend in ‘volksjustitie’, wil ik in de verste verte niet geassocieerd worden. Ik wens er tenslotte nog op te wijzen dat de laatste drie vergaderingen van de Raad van Bestuur telkens gepaard gingen met een betoging van een kleine groep militanten (eerst een dertigtal, de laatste vergadering een honderdtal). Het is trouwens niet zeker of het hier steeds om RUG-studenten gaat. De laatste betoging waren er opvallend veel jekkers te zien van het FGTB-Metallo, geen klassieke studentendracht zou ik zeggen. De Raad van Bestuur mag niet het minste vermoeden wekken dat het zijn beslissingen neemt onder druk van deze betogingen. De wet van de straat is de wet van de absolute willekeur, van de hardste roepers, van de meest brutale vechters. Toegeven aan intimidatie van buitenaf, van waar die ook komt, betekent het einde van de universitaire democratie. Dit was een reden te meer om bijzonder kritisch te zijn tegenover het voorstel van de rector om aan te sluiten bij het publiek verzoek tot ontslag van een lid van de Raad van Bestuur. Ten persoonlijke titel, en niet als lid van de Raad van Bestuur, wil ik graag bevestigen dat ik me gelukkiger zou voelen indien dhr. Raes geen lid was van de Raad van Bestuur. Ik zou me nog gelukkiger voelen indien de partij van dhr. Raes een zodanig stemmenverlies zou lijden dat deze partij geen vertegenwoordiger in de Raad van Bestuur van onze Alma Mater zou verkrijgen. Om dit te bereiken moeten echter kiezers overtuigd worden. Deze democratische weg is voor velen blijkbaar te lang en te moeizaam. 2. 'Algemene discriminatiewet (Juristenkrant, 6 november 2002)
leidt
onvermijdelijk
naar
politiestaat'.
Kort na het congres van het Vlaams Blok van 6 oktober jl. in Gent stuurden 'honderden bezorgde Gentenaars' een protest aan de persoon die de zaal had verhuurd. Voor alle duidelijkheid: het ging om een privéfirma, niet om een overheidsinstantie. In die brief riepen ze hem op 'nooit meer, op welke datum dan ook in de toekomst, zijn zaal ter beschikking te stellen voor de Jan Verplaetse: inleiding in de argumentatieleer
Hoofdstuk 7: De structuur van het betoog
18
wanklanken van het extreem-rechtse gedachtegoed van het Vlaams Blok'. Indien het ontwerp van antidiscriminatiewet, waarvoor Stefan Sottiaux in de vorige Juristenkrant een hartstochtelijk pleidooi hield, al in werking was geweest, zouden alle ondertekenaars volgens artikel 6 ervan gestraft worden met een gevangenisstraf van 1 maand tot 1 jaar en een geldboete van 50 tot 1.000 euro. De protestbrief roept immers manifest op tot het discrimineren van een groep (het Vlaams Blok) omwille van de levensbeschouwing die ze uitdraagt (het 'extreem-rechts gedachtegoed'). Artikel 2 § 4 van het ontwerp preciseert dat elke discriminatie verboden is, onder meer bij het ter beschikking stellen van goederen en diensten aan het publiek en bij elke uitoefening van een economische, sociale of culturele activiteit toegankelijk voor het publiek. Ook de sussende interpretatie van Sottiaux dat er - ook in een privaatrechtelijke verhouding - een afweging moet plaatsvinden tussen het 'recht op gelijke behandeling' en grondrechten zoals de vrijheid van meningsuiting, doet daaraan geen afbreuk. Het hele ontwerp gaat ervan uit dat aanzetten tot discriminatie iets anders is dan het louter uiten van een discriminerende mening. Er valt dus niets af te wegen tegenover de vrijheid van meningsuiting, net zomin als er bij een diefstal een afweging moet plaatsvinden tussen het eigendomsrecht van het slachtoffer en het recht op vrije meningsuiting van de dief, die zich ermee zou verweren dat hij met die diefstal een mening heeft willen uiten. Indien zij die hun protest lieten horen onder gelding van de nieuwe wet niet zouden gestraft worden, zou dit ofwel betekenen dat de wet geen praktische toepassing heeft en ze louter een bezweringsformule is van de priesters van de nieuwe staatsgodsdienst, ofwel dat ze discriminerend wordt toegepast (we weten in dit land al dat PS'ers wel de Hitlergroet mogen brengen en Vlamingen niet). Beide zijn onaanvaardbaar. Dit ontwerp is een gedrocht. De strafbaarstelling is zo vaag dat ze manifest in strijd is met het legaliteitsbeginsel (void for vagueness). De idee dat een misdrijf minder zwaar gestraft wordt indien men voor de keuze van zijn slachtoffer een redelijke en objectieve verantwoording kan geven, is gruwelijk. Dit ontwerp is de grootste bedreiging voor een open en democratische samenleving sinds het einde van de Tweede Wereldoorlog. Om het ingrijpende en samenlevingsvernietigende karakter ervan te begrijpen moet men allereerst goed beseffen waar het gezien de aard van de wet als verbods- en strafbepaling om gaat. Het gaat niét om de ethische vraag of bepaalde gedragingen moreel verantwoord of verwerpelijk zijn. Het gaat er niét om of men door sociale actie welke misstanden ook mag bestrijden. Het gaat wel - en ik blijf nauw bij de tekst zelf van het ontwerp - om de vraag of privépersonen voor welkdanige beslissing of gedraging in het professionele, economische, sociale, culturele en politieke leven ook, telkens zij met een medemens in relatie komen, en niet dezelfde houding aannemen tegenover gelijk wie van een ander(e) geslacht, ras, afkomst, afstamming, seksuele geaardheid, geboorte (?), fortuin, leeftijd, geloof, levensbeschouwing, gezondheidstoestand of fysieke eigenschap, door die persoon of door een inquisitoriale overheid voor Jan Verplaetse: inleiding in de argumentatieleer
Hoofdstuk 7: De structuur van het betoog
19
de rechter kunnen worden gebracht en kunnen worden gedwongen om op straffe van veroordeling hun gedraging objectief en redelijk te verantwoorden. Beste lezer, ik overdrijf niet: artikel 2 (§ 1 j° § 2 j° § 4 streepje 6) verbiedt zeer uitdrukkelijk elke niet objectief en redelijkerwijze gerechtvaardigde, direct of indirect verschillende, behandeling van personen bij elke economische, sociale, culturele of politieke activiteit, behalve - zo hoop ik te lezen - wanneer ze strikt in de privésfeer verloopt. U mag binnenkort buiten de strikte privékring geen enkele beweging meer maken (elke beweging kan immers het 'verspreiden van een teken' zijn in de zin van art. 2 § 4) zonder het risico te lopen u voor de rechter te moeten verantwoorden. Men moet al volkomen in een ivoren toren opgesloten zitten als men niet beseft dat dit elke professionele, economische, sociale, culturele en politieke activiteit onleefbaar maakt en dat dit het maatschappelijk vertrouwen dat wezenlijk is voor een 'open society' dodelijk treft. De verliezers zijn de zwakken in onze maatschappij. Zij hebben het meest nood aan een publieke sfeer waarin ze aan hun trekken kunnen komen, die gegrond is op een hele reeks menselijke waarden die in wezen gebaseerd zijn op andere motieven dan ‘redelijke en objectieve verantwoording’: vertrouwen, vriendschap, trouw, loyaliteit, solidariteit, intellectuele eerlijkheid, moed, zorg, waardering, zingeving. Liefde, vriendschap, trouw, loyaliteit, kortom alles wat zin en waarde geeft in het leven, is in wezen gegrond op discriminatie; wanneer deze waarden enkel op een redelijke en objectieve verantwoording berusten zijn ze waardeloos. Het vergiftigen van de publieke sfeer door een discriminatieverbod zal als voornaamste gevolg hebben dat eenieder die zich niet voor elke handeling in rechte of tegenover het Heilig Officie wenst te verantwoorden, ervoor zal zorgen dat hij zo weinig mogelijk terechtkomt in situaties waar de wet van toepassing kan zijn. Het spreekt vanzelf dat ik na de inwerkingtreding ervan nooit meer een huis publiek te huur zal stellen, een vacature publiek zal maken, het lidmaatschap van een vereniging zal openstellen voor het publiek. Op die manier belanden we in een 'vier-ogen-maatschappij' waar men in het publiek zijn mening niet meer durft te zeggen, kenmerk van een politiestaat. Het zal er op aankomen alles zoveel mogelijk informeel af te handelen, zonder duidelijke organisatie, zonder rechtspersoonlijkheid. Wie is daarvan het slachtoffer? De open samenleving, en vooral diegenen voor wie deze wet zogezegd is gemaakt: de mensen die niet die sociale contacten hebben, die geen deel uitmaken van het netwerk. Zonder discriminatieverbod krijgen ze meer kansen dan met. Men zal wel proberen te sussen dat het allemaal zo'n vaart niet zal lopen. Immers, zo schrijft Sottiaux, bij botsing met de andere grondrechten zal het discriminatieverbod niet altijd voorrang krijgen, en de rechter zal in elke zaak een zorgvuldige afweging moeten maken tussen de grondvrijheden en het grondrecht op non-discriminatie. Ik ben helemaal niet gesust. Deze uitleg bevestigt juist dat het discriminatieverbod soms wél voorrang krijgt. Ze bevestigt dat ik bij elke uitoefening van mijn grondwettelijk gewaarborgde grondvrijheden gedwongen kan worden die uitoefening te onderwerpen aan het oordeel van een rechter over de vraag of die uitoefening wel objectief en Jan Verplaetse: inleiding in de argumentatieleer
Hoofdstuk 7: De structuur van het betoog
20
redelijk gerechtvaardigd is. Deze uitleg is nog stukken erger dan de wettekst, waarvan artikel 3 mij nog de illusie gaf dat de wet helemaal geen afbreuk deed aan de vrijheid van meningsuiting, drukpers, vereniging of godsdienst. Bovenal valt er helemaal niets af te wegen tussen een grondvrijheid en een zogenaamd grondrecht op non-discriminatie, omdat een dergelijk grondrecht ten aanzien van privépersonen niet bestaat. De grondvrijheden mogen beperkt worden voor zover dit noodzakelijk is voor de rechten en vrijheden van anderen (artikels 9 lid 2 en 11 lid 2 EVRM), maar dat veronderstelt dat die ander inderdaad een welbepaald recht heeft op mij. Zolang ik binnen de objectieve grenzen van die vrijheid blijf, hoef ik mij niét juridisch te verantwoorden voor het uiteenlopend gebruik dat ik van die vrijheid maak t.a.v. andere mensen. Dat is het wezen zelf van de grondvrijheden die in onze Grondwet zijn bevestigd. En dat is maar goed ook. Wie zegt dat de afschaffing van dat recht om te discrimineren geen afschaffing is van die grondvrijheden, maar een 'positieve invulling' ervan, pleegt Orwelliaanse newspeak en past in het kabinet van de minister van Waarheid uit 'Nineteen Eighty Four'. Het is slechts door het creëren van een vrijheidsruimte waarbinnen mensen het recht hebben om te discrimineren - de burgerlijke maatschappij - dat menselijke waarden tot hun recht kunnen komen, dat mensen aan zingeving, betekenisoverdracht, identiteitsbeleving, zorg en solidariteit kunnen doen. Geen enkele 'democratische' partij in het federale Parlement heeft de moed gehad dit nieuwe totalitarisme tegen te houden. Ik maak me dus weinig illusies. Net zoals in de naziperiode zullen we binnenkort allen voor de keuze staan als de mensen toen. Velen van jullie zullen collaboreren, sommigen in het verzet gaan, anderen in de buitenlandse of innere Emigration. Maar één ding, lezer, zal u niet kunnen zeggen: wir haben es nicht gewusst. Ik duik intussen alvast onder. Uw Saihttam Emrots.
Jan Verplaetse: inleiding in de argumentatieleer