Hoofdstuk 5 Elocutio: De stijl van het betoog
Inleiding We hebben er in het vorige hoofdstuk al op gewezen dat argumenteren een communicatief proces is. Het betoog heeft een vorm die niet vastligt maar naar eigen goeddunken kan gekneed worden. Die uiteindelijke vorm noemt men de stijl van het betoog of – met een term die schatplichtig is aan de klassieke retorica - de elocutio. Een elementaire inleiding tot die elocutio omvat een opsomming van de meest voorkomende stijlfiguren. Meer dan dat pretendeert dit hoofdstuk dan ook niet. Een redenaar versiert zijn betoog door gebruik te maken van stijlfiguren. Het handboek in de Oudheid, Rhetorica ad Herennium (Pseudo-Cicero) rangschikte 65 stijlfiguren. Henry Peacham verhoogde dit aantal in zijn The Garden of Eloquence (1577) tot 184. Wij zullen de beperktere taxonomieën van Edward Corbett, uiteengezet in Classical Rhetoric for the Modern Student (1965) en Lanham, opgesomd in zijn Handlist of Rhetorical Terms, als leidraad nemen. Andere aanpakken zoals de boeiende (klasse)logische aanpak van Henri Morier laten we buiten beschouwing. Onder een stijlfiguur verstaan we een kunstige afwijking van de gewone, dagelijkse omgangstaal. Klanken, woorden, zinnen en formuleringen uit de gewone spreek- of schrijftaal worden getransformeerd tot beminnelijker en effectvollere taaleenheden. Er worden een vijftal belangrijke transformaties onderscheiden: (1) herhaling (repetitio), (2) toevoeging (adiectio), (3) weglating (detractio), (4) verplaatsen (transmutatio) en (5) vervanging (immutatio). De lezer zal die bewerkingen in de hier gepresenteerde taxonomie herkennen. Traditioneel worden stijlfiguren onderscheiden in (1) schema’s en (2) tropen. Schema’s (Grieks schema, vorm) zijn transformaties van de vorm, tropen (Grieks tropein, omkeren) zijn transformaties van de betekenis. In onze taxonomie maken we een onderscheid tussen (1) orthografische stijlfiguren die woorden transformeren door lettergrepen toe te voegen, weg te laten, te verplaatsen of te veranderen, (2) grammaticale stijlfiguren die zinnen transformeren door woorden te verplaatsen, weg te laten, te herhalen, (3) compositorische stijlfiguren die een of meerdere zinnen transformeren door zinsdelen op een bepaalde wijze te ordenen, (4) semantische stijlfiguren of tropen die betrekking
Hoofdstuk 5: de stijl van het betoog
100
hebben op de betekenis van een woord of een zin, (5) pragmatische stijlfiguren die betrekking hebben op het uiten van een zin.
Orthografische stijlfiguren Orthographische stijlfiguren transformeren de vorm van het woord. De transformatie gebeurt door weglating, toevoeging, verplaatsing of vervanging. Hun retorische betekenis is relatief gering. Men treft ze vooral aan in poëzie, kunstproza en reclame. Men onderscheidt de volgende figuren: (1) Prothesis: toevoeging van een syllabe aan begin van een woord (2) Epenthesis: toevoeging van een syllabe in het midden van een woord (3) Paragoge: toevoeging van een syllabe aan het eind van een woord (4) Afaeresis: weglating van een syllabe aan het begin van een woord (5) Syncope: weglating van een syllabe in het midden van een woord (6) Apocope: weglating van een syllabe aan het eind van een woord (7) Metathesis: verplaatsen van letters in een woord
Grammaticale stijlfiguren 1. schema’s van ongewone woordvolgorde (1) Hyperbaton: (A) (algemeen) kunstmatige wijziging van de logische volgorde, (B) (specifiek) scheiding van een voornaam- of lidwoord van zijn zelfstandig naamwoord door een tussengevoegde bepaling. Voorbeeld: ‘de niet voor zijn taak berekende inspecteur’ (2) Anastrofe: wijziging van de gewone, natuurlijke woordorde, doorgaans omkering van de gebruikelijke syntactische woordorde. Voorbeeld: ‘The helmsman steered; the ship moved on; yet never a breeze up blew’ (Coleridge, The Rime of the Ancient Mariner) (3) Prolepsis: (anticipatio) het vooraan plaatsen van een woord of zinsdeel dat pas door verder te lezen betekenis krijgt. Voorbeeld: ‘Bont en blauw slaan die vent, ik zal hem leren’
Dr. Jan Verplaetse: inleiding in de argumentatieleer
Hoofdstuk 5: de stijl van het betoog
101
(4) Hysteron prosteron: omkering van de logische volgorde door belangrijke zaken eerst te vermelden. Voorbeeld: ‘Doe je schoenen en kousen aan!’ (5) Hendiadys: gebruik van twee woorden gescheiden door een connectief (nevenschikking) in plaats van een onderschikkende uitdrukking. Voorbeeld: ‘rust en vrede’ voor ‘vredige rust’, ‘come and see’ voor ‘come to see’, ‘It sure is nice and cool today’ voor ‘pleasantly cool’. (6) Hypallage: verschuiving in relatie tussen woorden waarbij een woord, meestal een adjectief (enallage) grammaticaal bij een woord hoort maar semantisch bij een ander. Voorbeeld: ‘het grijze jagen van de wolken’
2. schema’s van weglating (1) Brachylogie: algemene term voor spaarzaam taalgebruik, in het bijzonder het weglaten van zinsdelen om kortheid te betrachten. Voorbeeld: ‘jong gewend, oud gedaan’ (2) Ellips: weglating van een of meerdere woorden die syntactisch gezien noodzakelijk zijn. Voorbeeld: ‘de boom mag verbrand (worden)’ (3) Asyndeton: weglating van bindwoorden tussen woorden en zinsdelen. Aparte vorm is het asyndeton adversativum waarbij het voegwoord maar wordt weggelaten. Voorbeeld: “Niet zij, hij deed het”. Het tegengestelde, m.n. het toevoegen van conjunctieven heet een polysyndeton. Voorbeeld: ‘We shall pay any price, bear any burden, meet any hardships, support any friend, oppose any foe to assure the survival and the success of liberty. (J. F. Kennedy, Inaugural); I said, “Who killed him?” and he said, “I don’t know who killed him but he’s dead all right,” and it was dark and there was water standing in the street and no lights and windows broke and boats all up in the town and trees blown down and everything all blown and I got a skiff and went out and found my boat where I had her inside Mango Bay and she was all right only she was full of water’ (Hemingway, After the Storm) (4) Aposiopesis: (retincentia) weglating van laatste woorden van een zin. Voorbeeld: ‘De jongens waren daar als eertijds even vreugdig, /zij, onveranderd, wij, / integendeel ... maar toch’ (Gezelle) (5) Zeugma: gebruik van een werkwoord bij meer dan één zinsdeel, hoewel het enkel bij het dichtste past waardoor men vaak een komisch effect verkrijgt. Voorbeeld: ‘Hij nam het geld en de benen’
Dr. Jan Verplaetse: inleiding in de argumentatieleer
Hoofdstuk 5: de stijl van het betoog
102
(6) Scesis onamaton: (A) zin met alleen nog substantieven en adjectieven (weglating van werkwoord): Voorbeeld: ‘A maid in conversation chaste, in speech mild, in countenance cheerful, in behavior modest, in beauty singular, in heart humble and meek, in honest mirth, merry with measure, … ‘ (Peachum), (B) opsomming van synonieme zinnen (zie Congeries)
3. schema’s van herhaling (1) Alliteratie: herhaling van de eerste of middelste lettergrepen in twee of meerdere opeenvolgende woorden. Voorbeeld: ‘Let us go forth to lead the land we love’ (J.F. Kennedy, Inaugural) (2) Assonance: herhaling van gelijke klinkerklanken in twee of meerdere opeenvolgende woorden. Voorbeeld: ‘A city that is set on a hill cannot be hid.’ (Mattheus 5:14b). (3) Homoeoteleuton: (similiter desinens) eindrijm. Gelijkluidende eindlettergrepen in twee opeenvolgende zinnen, zinsdelen of woorden. Voorbeeld: "Dit is niet alleen wereldvreemd, het is wereldwreed". (Wilfried Bervoets, Agalev, naar aanleiding van de vrijspraak door de Krijgsraad van de para's die Somaliër roosterden). (4) Anafoor: herhaling van zelfde woord(groep) aan begin van opeenvolgende regels. Voorbeeld: ‘We shall not flag or fail. We shall go on to the end. We shall fight in France, we shall fight on the seas and oceans, we shall fight with growing confidence and growing strength in the air, we shall defend our island, whatever the cost may be, we shall fight on the beaches, we shall fight on the landing grounds, we shall fight in the fields and in the streets, we shall fight in the hills. We shall never surrender.’ (Winston Churchill) (5) Epifoor: herhaling van zelfde woord aan het eind van opeenvolgende regels. Wanneer alle zinnen eindigen met hetzelfde woord spreekt men ook van epistrofe. Voorbeeld: ‘... al wat gij doet, het is niets: en het vlees dat gij eet, en het bloed dat gij drinkt, het is niets (Christine D’haen) (6) Epanados: herhaling van woordgroep in omgekeerde volgorde. Voorbeeld: (1) ‘De God denkbaar denkbaar de God’ (W.F. Hermans), (2) ‘Ze heeft niet bepaald het figuur van Claudia Schiffer. Bepaald niet.’ (De Morgen, 2/10/1998) (7) Anadiplosis: herhaling van het eindwoord van een zin aan het begin van de volgende zin. Voorbeeld: ‘De lucht van deze vroegmorgen, een hemel smetteloos hoog, koel van lente nog, teder teder gehuifd rond het dorp’ (Wijdeveld); ‘Men in great place are thrice servants: servants of the sovereign or state; servants of fame; and servants of business’ (Francis Bacon)
Dr. Jan Verplaetse: inleiding in de argumentatieleer
Hoofdstuk 5: de stijl van het betoog
103
(8) Antimetabool: herhaling van woorden in opeenvolgende zinnen in omgekeerde grammaticale volgorde. Voorbeeld: ‘We leven niet om te eten, maar eten om te leven’ (9) Congeries: herhaling van hetzelfde begrip door middel van synoniemen. Voorbeeld: ‘We zondigden, we handelden onrechtvaardig, we deden kwaad.’ (10) Diacope: herhaling van dezelfde woorden met één of twee woorden tussenin. Voorbeeld: ‘We give thanks to Thee, O God, we give thanks . . . ‘, Psalm 75:1 (11) Pleonasme: gebruik van overbodige of redundante woorden om een gedachte te beklemtonen (herhaling van betekenis). Voorbeeld: ‘We hoorden het met onze eigen oren, we zagen het met onze eigen ogen.’ (12) Tautologie: herhaling van een gedachte in andere woorden. Voorbeeld: ‘With malice toward none, with charity for all’ (Lincoln)
Compositorische stijlfiguren Woorden en gedachten hebben een eigen structuur. Communicatie brengt beide structuren samen. Een spreker of schrijver giet zijn gedachten in zinnen, een lezer of luisteraar haalt uit die zinnen de gedachten. Bijgevolg dient de afbeelding van gedachte naar woord optimaal te geschieden. Gelijkenissen of verschillen tussen ideeën moeten op overeenkomstige wijze in taal uitgedrukt worden. De volgende schema’s verdienen hier aandacht: (1) Parallelisme: (isocolon) overeenkomstige gedachten moeten op gelijke wijze uitgedrukt worden (parallelle zinsbouw, aantal woorden, aantal lettergrepen, klanken) (2) Antithesis: tegengestelde gedachten moeten op een contrasterende wijze uitgedrukt worden (parallelle zinsbouw, maximaal contrast) (3) Chiasme: (kruisstelling) gepaarde omkering van grammaticale eenheden in opeenvolgende zinnen of zinsdelen. Voorbeeld: Het leven een droom, de droom het leven so gelijck? (Hooft) (4) Climax: (gradatio) het plaatsen van woorden en zinnen in stijgende lijn, zowel wat betreft betekenis als lengte. Voorbeeld: ‘One equal temper of heroic
Dr. Jan Verplaetse: inleiding in de argumentatieleer
Hoofdstuk 5: de stijl van het betoog
104
hearts / Made weak by time and fate / but strong in will / To strive, to seek, to find, and not to yield. (Tennyson, Ulysses)
Semantische stijlfiguren (tropen) 1. Metafoor en vergelijking (simile) De bekendste tropen zijn ongetwijfeld de metafoor en de vergelijking. Beide zijn gebaseerd op het principe van analogie. Er wordt een relatie gelegd tussen twee zaken die ogenschijnlijk niets met elkaar gemeen hebben. (1) Metafoor: een impliciete vergelijking tussen twee zaken (2) Simile: een expliciete vergelijking tussen twee zaken
2. Substituerende tropen Substituerende tropen zijn stijlfiguren waarin een alledaags woord wordt vervangen door een beeldrijkere term, zonder dat de betekenis evenwel verloren gaat. Hoofdbedoeling is een alternatief voor een te ordinaire of te veelvuldig gebruikte term te geven.
2.1. vervanging door gerelateerd woord: (1) Metonymie: algemene benaming voor vervanging van een woord door ander woord waarmee het een relatie heeft. Zo wordt meervoud vervangen door enkelvoud (Parijs voor Parijzenaars); het gemaakte vervangen door het gemaakte (Zeppelin voor ‘luchtschip’); een verzamelnaam vervangen door de plaats (Het Witte Huis voor Amerikaanse regering). Voor enkele metonymieën bestaan er aparte benamingen: (2) Syndecdoche: vervangen van geheel door deel (pars pro toto) of deel door geheel (totum pro parte). Voorbeeld: ‘roosterorgie’ voor barbecue (3) Metalepsis: vervanging van oorzaak door gevolg of omgekeerd. Voorbeeld: ‘Hij heeft zijn tong verloren’
2.2. vervanging door andere term: (1) Synoniem: vervangen van een woord door woord met nagenoeg dezelfde betekenis
Dr. Jan Verplaetse: inleiding in de argumentatieleer
Hoofdstuk 5: de stijl van het betoog
105
(2) Neologisme: creatie van nieuw, onbestaand woord (3) Archaïsme: gebruik van oudere of plechtige term (4) Katachrese: het vervangen door bestaande, niet synonieme, maar analoge term voor voorwerp of handeling. Voorbeeld: tafel’poot’; ‘I listen vainly, but with thirsty ear (MacArthur, Farewell Adress)
2.3. vervanging door omschrijving: (1) Epitheton: adjectief dat in vaste verbinding met een substantief gebruikt wordt tot kenschetsing of tot versiering (epitheton ornans). Voorbeeld: ‘het snelvoetige hert’ (2) Perifrase: (circumlocutio) vervangen van zelfstandig naamwoord door omschrijving; (fig) gebruik van lange en ingewikkelde omschrijving hoewel het ook bondig en eenvoudig kan. Voorbeeld: ‘de tijd voor slapen’ (nacht) (3) Antonomasia: vervanging van eigennaam door typerende omschrijving. Voorbeeld: ‘The muscels form Brussels’ (Jean-Claude Van Dam) (4) Personificatie: (prosopoeia) aan abstracte en onbezielde voorwerpen menselijke eigenschappen toeschrijven. Voorbeeld: ‘Een vrouw passeert’, ‘De echo raapt gehaast haar stappen op’ (Paul Rodenko)
3. Woordspelige tropen (1) Antanaclasis: herhaling van een woord in een andere betekenis. Voorbeeld: ‘We must all hang together or assuredly we will all hang separately’ (Benjamin Franklin); ‘Put out the light, and then put out the light’ (Shakespeare, Othello aan Desdemonia) (2) Paronomasia: (adnominatio) gebruik van gelijkluidende woorden met verschillende betekenis (homoniemen). Voorbeeld: ‘Liever blote Jan, dan dode Jan’; ‘... culled cash, or gold cash, and then it turned into gold cache’ (E.L. Doctorow, Billy Bathgate) (3) Syllepsis: (algemeen) het doen overeenkomen van betekenis en vorm; (bijzonder) (A) het samenvallen van letterlijke en figuurlijke betekenis, (B) het samenvallen van meerdere betekenissen. Voorbeeld: ‘Opvallend goed gekleed’ (reclame)
Dr. Jan Verplaetse: inleiding in de argumentatieleer
Hoofdstuk 5: de stijl van het betoog
106
4. Paradoxale tropen (1) Hyperbool: gebruik van overdreven terminologie. Voorbeeld: ‘Zijn geschreeuw was in de hemel te horen’ (2) Adynaton: overdrijving door vergelijking met een onmogelijkheid. Voorbeeld: ‘Nog eerder komt een kameel door het oog van een naald’ (3) Litotes: gebruik van understatement. Vaak door de ontkenning van het tegendeel. Voorbeeld: ‘Ze is niet onknap’ (4) Eufemisme: vervanging van een woord of zinsdeel dat offensief klinkt door een woord of zinsdeel dat aangenamer klinkt. Voorbeeld: ‘French velvet’ (prostitutie) (5) Ironie: het uiten van gedachten op zo een manier dat bedoelde betekenis verschilt van de letterlijke; spottende vorm heet sarcasme. Voorbeeld: (6) Antifrase: het uiten van gedachten op zo’n manier dat bedoelde betekenis tegengesteld is aan de letterlijke. Voorbeeld: een goede vriend begroeten met ‘klootzakje’ (7) Oxymoron: (contradictio in terminis) samen gebruik van twee tegenstrijdige termen. In geval van een substantief met tegenstrijdig adjectief dan spreekt men van contractio in adiecto. Voorbeeld: ‘de dood baren’ (8) Paradox: schijnbare contradictie die nochtans een grond van waarheid bevat. Voorbeeld: ‘Leven om te sterven’; ‘I must be cruel to be kind’ (Shakespeare, Hamlet); ‘Gelukkig maakt geld niet gelukkig’ (Humo, 11 augustus 1998) (9) Paraprosdokian: verrassende slotwoorden die een zin iets wat paradoxaal maken. Voorbeeld: ‘He was the best when he was good’ (Alistair Cooke over de Duke of Windsor); ‘Alcohol werkt drempelverlagend, vooral voor het nemen van het volgende glaasje alcohol’ (S. van Vliet in proefschrift)
Pragmatische stijlfiguren Pragmatische stijlfiguren spelen met de functie van zinnen; men spreekt ook over de pragmatiek van een zin, vandaar de benaming. De functie wordt slechts duidelijk als men taal in een dialogisch verband plaats; als een communicatiemiddel tussen mensen. De opgesomde stijlfiguren suggereren een bepaalde functie (vb. een vraag stellen, een opmerking maken) waardoor
Dr. Jan Verplaetse: inleiding in de argumentatieleer
Hoofdstuk 5: de stijl van het betoog
107
bij de luisteraar een zekere verwachting ontstaat, maar breken die gesuggereerde functie plots af. Het effect is soms verrassend, soms ludiek. (1) Retorische vraag: onechte vraag waarop de spreker of schrijver geen antwoord verlangt. Voorbeeld: ‘Zijn wij niet allemaal mensen?’ (2) Antipofora: (A) vraag waarop de spreker zelf antwoord geeft (ook Hypofora). Voorbeeld: ‘What is honour? A word. What is that word, honour; Air. A trim reckoning! Who hath it? He that dies o’ Wednesday. Doth he feel it? No. Doth he hear it? No …’ (Shakespeare, Henry IV, V, i), (B) het weerleggen van verwachte replieken: ‘If there be any in this assembly, any dear friend of Caesar’s, to him I say, that Brutus’ love to Caesar was no less than his. If then that friend demand why Brutus rose against Caesar, this is my answer: - Not that I loved Caesar less, but I loved Rome more’ (Shakespeare, Julius Caesar, III, ii) (3) Apostrofe: zich afwenden van het publiek en een afwezige toespreken. Voorbeeld: ‘O Jerusalem, Jerusalem, the city that kills the prophets and stones those sent to her! How often I wanted to gather your children together, just as a hen gathers her brood under her wings, and you would not have it!’ (Lukas, 13:34) (4) Ethopoeia: (morum fictio) voorstelling van een persoon bij middel van een imaginaire toespraak of brief. Voorbeeld: ‘Ik hoor uw gestorven vader zeggen: mijn zoon, wat is er je geworden? Heb ik je daarvoor grootgebracht?’ (5) Parenthesis: toevoeging van een gedachte die het normale verloop van een zin onderbreekt. (6) Appositio: toevoeging van een bijgedachte die het normale verloop van een zin niet onderbreekt, maar uitleg geeft bij één der termen. (7) Paralipsis: (praeteritio) vermelding van datgene waarover men het niet zal hebben. Voorbeeld: ‘Maar deze hypocrisie die wij al dan niet terecht in uw reactie vermoeden, doet hier eigenlijk niet ter zake.’ (Klaas Tindemans, De Morgen 2/9/’98) (8) Aporia: uitdrukking van (doorgaans gespeelde) twijfel waardoor de spreker onzeker lijkt om iets te zeggen, te doen, te denken. Voorbeeld: ‘Het is me niet bekend of de mens wel aan de top van de voedselpiramide staat. Maar wat ik weet is dat hij –behalve hier en daar een witte haai- weinig heeft te vrezen van zijn natuurlijke vijanden.’ (9) Anacoluthon: een zin beginnen op een bepaalde wijze, maar eindigen op een geheel andere. Voorbeeld: ‘You know what I - but let’s forget it’
Dr. Jan Verplaetse: inleiding in de argumentatieleer
Hoofdstuk 5: de stijl van het betoog
108
(10) Metanoia: sterke uitspraak die gemilderd wordt. Voorbeeld: ‘I’ll murder you, you will be punished’ (11) Epifrasis: toevoeging aan grammaticaal afgeronde zin om iets recht te zetten, te beklemtonen, te nuanceren of af te ronden. Voorbeeld: ‘Gij zijt mijn redder en toevlucht’
Ten slotte We maken tot slot dezelfde bemerkingen als bij het overzicht van fallacies: (1) uitputtend is dit overzicht geenszins: in de hedendaagse literatuur worden nieuwe stijlfiguren ontwikkeld die nog geen naam hebben maar aan het lijstje toegevoegd moeten worden, (2) de onderverdeling is wat arbitrair waardoor overlappingen en anomalieën voorkomen. Bovendien, het moet worden opgemerkt, verschilt de betekenis van sommige stijlfiguren soms van referentiewerk tot referentiewerk. Vergelijkt men Cuddon (1991) met Lanham (1968) dan zal men merken dat men onder dezelfde naam soms een andere stijlfiguur verstaat. Dit is niet dramatisch. Belangrijker dan te disputeren over de juiste naam, is in te zien dat stijlfiguren spielereien zijn met de vorm, de betekenis en de functie van termen en zinnen. Dit om het betoog krachtiger, het publiek gevoeliger en het standpunt overtuigender te maken.
Dr. Jan Verplaetse: inleiding in de argumentatieleer