TUSSEN POS EN PSY: EEN VANGNET DOOR SAMENWERKING Oktober 2006 – juni 2007
Imke Van Herrewegen (Coördinatie LiNK) Remi Stegen (beleidsverantwoordelijke LiNK, Coördinator CANO-voorziening De Wissel) Mark Frederickx (coördinator K-dienst pathways Tienen) Jean-Pierre Van Eeckhout (coördinator Thuisbegeleidingsdienst Radar) Mark Neyens (coördinator CGG PassAnt) Johan Ieven (coordinator Centrum Pleegzorg Kessel-Lo) Christina Vanderhaeghe (coördinator begeleidingstehuis Den Distel)
Project met steun van de Provincie Vlaams-Brabant Meer info: www.wissel.be Tel. 0474/272161
Eindrapport 2006-2007
[email protected]
Inhoudstabel Inhoudstabel ................................................................................................................. 2 Inleiding ........................................................................................................................ 3 Hoofdstuk 1: Probleemstelling ...................................................................................... 5 Hoofdstuk 2: Meervoudige gevalsstudie ....................................................................... 6 3.1 Theoretisch .................................................................................................................. 6
3.1.1 Onderzoekssubjecten................................................................................................... 6 3.1.2 verzameling van de gegevens...................................................................................... 6 3.1.3 Invloed van de onderzoekster...................................................................................... 7 3.1.4 Analyse van de gegevens ............................................................................................ 7 3.1.5 Ethische aspecten ........................................................................................................ 7 3.2 Pragmatisch................................................................................................................. 7
Hoofdstuk 3: Verticale analyse ..................................................................................... 8 3.1 Casus 1......................................................................................................................... 8
3.1.1 Beschrijven van de casus (kenmerken) ....................................................................... 8 3.1.2 Tot stand komen van de samenwerking ...................................................................... 9 3.1.3 Bevindingen casus 1.................................................................................................. 11 3.2 Casus 2....................................................................................................................... 12
3.2.1 Beschrijving van de casus (kenmerken).................................................................... 12 3.2.2 Tot stand komen van de samenwerking .................................................................... 13 3.2.3 Bevindingen casus 2.................................................................................................. 13 Hoofdstuk 4: Horizontale analyse (over de onderzoeksvragen) ................................. 15 4.1 Kenmerken................................................................................................................. 15
4.1.1 Kenmerken van het kind ........................................................................................... 15 4.1.2 Kenmerken van het gezin.......................................................................................... 16 4.1.3 Kenmerken van de hulpverlener ............................................................................... 17 4.2 Vormen van samenwerking ...................................................................................... 18
4.2.1 Consultatie vanuit GGZ in een ambulante dienst BJB.............................................. 18 4.2.2. Samen (GGZ en BJB) ambulant begeleiden van éénzelfde gezin ........................... 19 4.2.3 Samen (BJB en GGZ) residentieel begeleiden.......................................................... 20 4.2.4 Combinatie van residentiële en ambulante hulpverlening ........................................ 22 4.2.5 Samenwerken met volwassenpsychiatrie .................................................................. 22 4.2.6 Andere vormen.......................................................................................................... 23 4.3 Faciliterende en bemoeilijkende factoren in samenwerking .................................. 23
4.3.1 Faciliterende factoren................................................................................................ 23 4.3.2 Bemoeilijkende factoren ........................................................................................... 24 Hoofstuk 5: Bevindingen van de projectgroep ............................................................ 27 Besluit......................................................................................................................... 29 Referenties: ................................................................................................................ 31 Project met steun van de Provincie Vlaams-Brabant Meer info: www.wissel.be Tel. 0474/272161
Eindrapport 2006-2007
[email protected]
Inleiding Samenwerken is een hot topic in de jeugdhulpverlening. Met de ontwikkeling van de integrale jeugdhulp en de therapeutische projecten komt ook vanuit de politiek een standpunt dat er in samenwerking dient geïnvesteerd te worden. Spijtig genoeg worden we in België geconfronteerd met de moeilijkheid dat een deel van de partners in de jeugdhulpverlening onder Welzijn, dus Vlaamse bevoegdheid valt, een ander deel valt onder Gezondheidszorg, wat een federale aangelegenheid is. Concreet gevolg is dat K-diensten niet officieel kunnen opgenomen worden in het project van de integrale jeugdhulpverlening. In de praktijk zijn ze echter noodzakelijke partners. Omwille van deze lacune werd het BIJPASS-project opgezet. Eén van de doelstellingen was alternatieven van samenwerking voorstellen. Dit onderzoeksproject bracht geïnteresseerden in verschillende provincies samen die feedback wilden geven op de onderzoeksresultaten. Al snel groeide in de provincie Vlaams-Brabant en Brussel het idee om zelf aan de slag te gaan. Er werd een projectvoorstel geformuleerd waarbij een kleine groep via concrete casussen samenwerking op poten zou zetten. Project LiNK stelde zich tot doel om gedurende 6 maanden een concrete samenwerking te realiseren in een beperkt aantal casussen, aangeleverd vanuit verschillende settings. Hulpverleners uit de Kinder- en jeugdpsychiatrie, de CGG en Bijzondere Jeugdzorg treden samen in overleg rond één cliëntsysteem. Partners in een hulpverleningstraject engageren zich tot overleg, inbreng eigen expertise, beperken van wachttijden, trajectopvolging en dergelijke meer. In deze casussen is consultatie (cliënt met desgevallend begeleider) en supervisie (begeleider, team) voorzien. Deze samenwerking zou moeten resulteren in een sterker, dynamisch begeleidingsaanbod, waardoor voor de jongere verandering van voorziening en zelfs van sector vermeden wordt en/of terugkeer in de oorspronkelijke setting of context voorbereid wordt. De beoogde doelgroep werd niet sterk afgebakend. Het ging om kinderen en jongeren niet beperkt in leeftijd waarvoor samenwerking tussen geestelijke gezondheidszorg en bijzondere jeugdbijstand noodzakelijk werd geacht. Waarbij men er wel voor koos om aan de slag te gaan met nét die casussen waar men zelf mee vastliep. Kinderen of jongeren die men in de ‘restgroep’ zou plaatsen, waarvan men kan zeggen dat het moeilijk bereikbare of begeleidbare minderjarigen zijn of dat ze een (rand)psychiatrische problematiek hebben. Kinderen of jongeren waarvan de dienst of de voorziening ervaart dat ze er niet alleen mee verder kunnen. LiNK is natuurlijk niet het enige project dat deze doelgroep wil bereiken. In de sector bestaan verschillende projecten die op creatieve manier een ingang trachten te zoeken bij jongeren of preventief werken met jonge kinderen. Intensief werken met één op één contacten en laagdrempelige hulpverlening staan hierin centraal. Weinig van deze projecten zijn gericht op samenwerking met K-diensten en centra geestelijke gezondheidzorg. Het is net daarop dat LiNK een antwoord wil bieden. Er werd een halftijdse coördinator aangesteld die als opdracht meekreeg om vanuit gemeenschappelijke trajecten in concrete casussen zichtbaar te maken: • Voor welke jongeren en in welke situaties een intensieve samenwerking noodzakelijk is • Welke vormen van samenwerking er ontstaan • Welke elementen faciliterend of belemmerend werken in deze samenwerking De provincie besloot na deze zes maanden hetzelfde bedrag voor 2007 beschikbaar te stellen. In dit vervolgproject willen we verder werken om te komen tot een groter en breder intersectoraal project dat op langere termijn zal lopen. De concrete doelstellingen in dit vervolgproject zullen zich aandienen vanuit de trajecten uit het huidige kortdurende project en zullen gericht zijn op het realiseren van structurele samenwerkingsverbanden tussen sectoren.
Project met steun van de Provincie Vlaams-Brabant Meer info: www.wissel.be Tel. 0474/272161
Eindrapport 2006-2007
[email protected]
Belangrijke doelstellingen hierbij zullen zijn: de preventie van breuken in het hulpverleningstraject van jongeren • het verhogen van de draagkracht en dynamiek van begeleidende teams in de verschillende • sectoren zoeken naar ondersteunend omringen versus gedwongen omsingelen •
Project met steun van de Provincie Vlaams-Brabant Meer info: www.wissel.be Tel. 0474/272161
Eindrapport 2006-2007
[email protected]
Hoofdstuk 1: Probleemstelling Er werd gekozen te werken met casussen om zo de gedeelde trajecten beschrijvend zichtbaar te maken. De focus ligt op de analyse van ervarings- en belevingsprocessen die aan bod kunnen komen bij de trajecten. De projectgroep bracht een aantal vragen naar voor die een leidraad zouden kunnen zijn in het project. • Wat stuit op weerstand? • Welke methodieken blijken werkzaam? Wat is de meerwaarde van samenwerking? • Hoe wordt er met diagnostiek omgegaan, wat is de inhoudelijke invulling van de overlegmomenten? • Wat zijn de kenmerken van de kinderen en jongeren in het project, wat maakt dat ze uit de boot vallen? Wat zijn de triggers bij de keuze van de casussen? • Wat zit er op structureel niveau fout, wat zijn de beleidskenmerken die maken dat samenwerking niet altijd evident is? • Voor welke hulpverlening wordt gekozen? Welke trajecten worden uitgewerkt? • Wat is de evolutie binnen de stuurgroep? Verandert het denken? • Welke processen vinden plaats op de verschillende niveau's: kind of jongere, begeleiding, instelling (structureel), stuurgroep/visie (LiNK)? Omdat we niet de tijd en de middelen ter beschikking hebben om alle vragen te beantwoorden kozen we ervoor een antwoord te bieden op de volgende vragen: Ø Wat zijn de kenmerken van de kinderen en jongeren die moeilijk of niet binnen één van de sectoren begeleid kunnen worden? Ø Welke vormen van samenwerking ontstaan? Welke processen spelen zich af in de samenwerking? Wat faciliteert en wat bemoeilijkt samenwerking?
Project met steun van de Provincie Vlaams-Brabant Meer info: www.wissel.be Tel. 0474/272161
Eindrapport 2006-2007
[email protected]
Hoofdstuk 2: Meervoudige gevalsstudie Bij het begin van het project werd ervoor gekozen om samen te werken rond casussen. Bij het zoeken naar een methode om de casussen in kaart te brengen en de bevindingen overzichtelijk te maken kwamen we uit bij meervoudige gevalsstudie. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op deze methode. Op de ad hoc vergaderingen werden casussen voorgesteld. Deze konden door de projectgroep aanvaard of geweigerd worden. Concreet zijn de eerste 8 casussen aangenomen. Nadien kwamen er nog drie voorstellen van casussen maar deze werden geweigerd wegens tijdsgebrek. De deelnemers van de projectgroep selecteren de casussen waarbij ze van oordeel zijn dat de reguliere hulpverlening niet voldoende is en dat samenwerking met de andere sector (bijzondere jeugdbijstand of gezondheidszorg) gewenst is. De diensten en instellingen zochten zelf naar partners in de samenwerking en organiseerden zelf overleg. Dit werd gezien in het belang van de engagementsverklaring en de matching tussen de partners.
3.1 Theoretisch Hoewel we een onderzoeksmatige aanpak probeerden te hanteren was de bedoeling van het project vooral een verschil te maken in de praktijk. Wanneer werkwijzen van de hulpverlening niet pasten in een theoretisch model werd ervoor gekozen ook dit te zien als een belangrijke observatie. Dit omdat het in kaart brengen van deze keuzes vaak meer inzichten brachten over de noden in de sectoren dan wanneer we enkel een onderzoeksdesign zouden volgen.
3.1.1 Onderzoekssubjecten Naar gelang de vraagstelling zijn er verschillende onderzoekssubjecten. Bij de eerste probleemstelling, “Wat zijn de kenmerken van de kinderen en jongeren die moeilijk of niet binnen één van de sectoren begeleid kunnen worden?”, zijn de kinderen of jongeren en hun gezinssysteem/sociaal netwerk onze onderzoekssubjecten. Door informatie van de hulpverleners te verzamelen trachten we een zicht te krijgen op hun karakteristieken. Bij de vragen “Welke vormen van samenwerking ontstaan? Welke processen spelen zich af in de samenwerking?” zijn de hulpverleners de onderzoekssubjecten.
3.1.2 verzameling van de gegevens Er werd gebruik gemaakt van interviews, observatie van overlegmomenten en documentanalyse. Om foute interpretaties of veranderen van klemtoon te vermijden werd er gebruik gemaakt van opname apparatuur. De relevante informanten werden aangesproken en bevraagd.
Het eerste interview vond plaats in de voorziening of dienst waar het kind of de jongere verbleef (residentiële hulpverlening) of deze die de minderjarige begeleidde (ambulante hulpverlening). Vragen die werden gesteld waren: 1. Vertel wat meer over het dossier, de geschiedenis van deze casus. 2. Wat maakt dat u voor deze casus heeft gekozen in het project, wat maakt dit kind of deze jongere anders dan de anderen die u momenteel begeleidt? 3. Wat is er in het verleden al qua interventies ondernomen in het hulpverleningstraject met deze jongere binnen de voorziening of dienst? 4. Wat is er in het verleden al qua interventies ondernomen buiten de voorziening of dienst? 5. Wat zijn de verwachtingen naar de andere hulpverleningssetting?
Een tweede interview werd gedaan met de andere significante betrokkenen. De vragen werden opgesteld op basis van de gegevens uit het eerste interview.
Overlegmomenten waarbij hulpverleners samen rond tafel zaten om ervaringen en expertise uit te wisselen rond de betrokken casussen werden zoveel mogelijk bijgewoond. Deze vergaderingen werden indien mogelijk op band opgenomen en op het einde van de vergadering werd aan de betrokkenen naar hun bevindingen gevraagd.
Project met steun van de Provincie Vlaams-Brabant Meer info: www.wissel.be Tel. 0474/272161
Eindrapport 2006-2007
[email protected]
3.1.3 Invloed van de onderzoekster De onderzoekster was zeker geen onbevooroordeelde luisteraar/observator. Er was een uitwisseling van informatie en ook inhoudelijke vragen kwamen tijdens de diepte interviews aan bod. Achtergrond en ervaringen als psychologe hebben de vraagstelling zeker beïnvloed. Bovendien had de onderzoekster ook de taak de samenwerking te coördineren en te faciliteren waardoor aansporen tot overleg, veelvuldige telefonische contacten en dergelijke het proces mee beïnvloed hebben.
3.1.4 Analyse van de gegevens Bij het opstellen van een meervoudige gevalsstudie zal men steeds twee soorten analyses uitvoeren, namelijk een verticale en een horizontale.
Verticale analyse De bedoeling van een verticale analyse is het in de diepte analyseren van de casussen. De interviews werden op band opgenomen en nadien werden deze uitgeschreven vanuit de notities van de onderzoeker, aanvullende gegevens werden nadien in de tekst bijgeschreven zodat deze alle informatie bevatte.
Horizontale analyse De bedoeling hiervan is de overeenkomsten en de verschillen over de casussen naar voor te brengen, dit door voortdurende vergelijkende analyse (Wester 1987 p.46 in Geeraert, 2004). Om op het vlak van samenwerking tot bemoeilijkende en faciliterende factoren te komen werden twee van de drie overlegmomenten die plaatsvonden op band opgenomen. Deze werden geanalyseerd en gecodeerd door twee onafhankelijke personen. Nadien werd gekeken welke elementen bij beiden aanwezig waren. De bevindingen werden nadien in de projectgroep getoetst en van bedenkingen voorzien die dan op hun beurt ook als gegevens werden beschouwd.
3.1.5 Ethische aspecten Er zijn verschillen tussen de voorzieningen wat betreft openheid over de casussen. Bij sommige instellingen werd de herkenbaarheid van de casussen tegengegaan door het niet benoemen van te specifieke informatie. De toestemming van alle hulpverleners werd gevraagd bij het rapporteren van de onderzoeksresultaten. In het rapport zullen we trachten het onderscheid tussen citaten en interpretaties steeds duidelijk weer te geven. De interpretaties vallen geheel onder de verantwoordelijkheid van de onderzoeker.
3.2 Pragmatisch In de praktijk was het zo dat de betrokkenen elkaar tussen de vergaderingen door contacteerden over mogelijke casussen. De coördinator had enkel zicht op de casussen die voorgesteld werden op de vergaderingen. Ook was het niet mogelijk op elk overlegmoment aanwezig te zijn. Aangezien één van de voorzieningen gekozen had samen met een kinder- en jeugdpsychiater vier casussen herhaaldelijk te bespreken werden de vragen van het interview aangepast. Deze werden: 1. Wat is de bedoeling van het consult? 2. Geef een korte gezinsschets en hulpverleningsschets van het gezin. 3. Welke vragen worden er gesteld aan de psychiater? 4. In welke zin is er opvolging van de casussen binnen deze consultatievorm? 5. Wat zijn de conclusies geweest van de consultaties en wat hebben jullie ermee gedaan?
Project met steun van de Provincie Vlaams-Brabant Meer info: www.wissel.be Tel. 0474/272161
Eindrapport 2006-2007
[email protected]
Hoofdstuk 3: Verticale analyse In dit hoofdstuk willen we twee casussen dieper uitwerken. Dit om de lezer een beeld te geven van de casussen die in het project werden behandeld. Per casus zullen de twee probleemstellingen worden uitgediept. We zijn ten eerste geïnteresseerd in een schets van het gezinssysteem, de reeds aanwezige hulpverleners (verleden en heden) en de protectieve en risicofactoren binnen het gezin. Bovendien wordt er ingegaan op het traject in het verleden tot nu. Naast de beschrijving van deze feiten willen we ook een antwoord krijgen op de vraag wat maakt dat deze casussen binnen het project naar voor werden gedragen. Het proces wordt feitelijk beschreven met daarnaast de interpretaties van de verschillende coördinatoren, de visies en intenties van de betrokken hulpverleners en de observaties van de onderzoeker.
3.1 Casus 1 Het eerste gesprek vond plaats in het begeleidingstehuis met de gezinsbegeleidster en de individuele begeleidster. Nadien vond er een gesprek plaats met de coördinator van de K-dienst waar de beschrijving van de problematiek en de verwachtingen naar de samenwerking gevraagd werden. De gegevens werden aangevuld met wat kon teruggevonden worden in het dossier. De stand van zaken van de casussen werden besproken op de vergaderingen van de projectgroep, ook deze bevindingen werden geïntegreerd. Nadien volgden er nog telefonische contacten met alle betrokkenen om de casussen op te volgen.
3.1.1 Beschrijven van de casus (kenmerken) Door de casus te beschrijven willen we een antwoord vinden op de eerste probleemstelling namelijk de kenmerken van de kinderen of jongeren die deelnemen aan het project. a) Geschiedenis in de hulpverlening Deze casus betreft een meisje van 17 jaar dat reeds twee jaar verblijft in het begeleidingstehuis. Ze werd uit huis geplaatst op 15-jarige leeftijd. Ze verbleef in twee begeleidingstehuizen en twee OOOC's voor ze via het GKRB-project (gestructureerde kortdurende residentiële begeleiding) in het betrokken begeleidingstehuis terecht kwam. Gedurende haar 2-jarig verblijf heeft ze reeds vijf timeouts gehad, waarvan één in de gemeenschapsinstelling van Beernem en één op een K-dienst voor haar afhankelijkheidsproblematiek. Ze is aangemeld omwille van “aanhoudend wegloopgedrag, ernstige vermoedens van een serieuze drugproblematiek, agressie naar medebewoners en opvoeders alsook naar derden. Sluimerende psychiatrische problematiek.” Ze gaat niet naar school maar heeft een alternatieve dagbezigheid. Als kind werd er ADHD vastgesteld waarvoor het meisje Rilatine kreeg. In het dossier vinden we terug dat de problemen zijn begonnen op 10-jarige leeftijd bij de relatiebreuk van moeder en stiefvader. Op 12-jarige leeftijd was er gebruik van cannabis, op straat hangen en brutaal zijn naar moeder. Op de lagere school werd ze gepest waardoor ze vaak van school veranderde. b) Gezinscontext Haar ouders zijn gescheiden. Het meisje is in het gezin geconfronteerd geweest met veel drugs en drankmisbruik, zowel van de beide ouders als van de wisselende partners van moeder na de scheiding. Nu heeft moeder reeds lange tijd een relatie met een vriend van vader. Begeleiders spreken ook van een 'vlucht naar het buitenland'. Vader verbleef namelijk een tijd in het buitenland, hij keerde nadien terug. Later ging ook moeder naar het buitenland, zij zou deze zomer terugkeren naar België. Moeder is geadopteerd, haar biologische moeder was een prostitué, ook alle zussen van moeder werken in een bar. Anderzijds is de adoptiefamilie van de moeder 'chique'. Vader en moeder hebben nu een goed contact. De ouders zijn betrokken maar er heerst
Project met steun van de Provincie Vlaams-Brabant Meer info: www.wissel.be Tel. 0474/272161
Eindrapport 2006-2007
[email protected]
een 'verwenningsproblematiek' (veel geld geven, geen grenzen stellen,...). Moeder had niets meer te zeggen aan haar kind en ook vader zat met zijn handen in het haar. De ouders staan achter de opname in het begeleidingstehuis en zijn blij dat ze daar verder willen werken met haar, dit volgens de begeleiders. c) Beschrijving van de probleemgebieden De probleemgebieden die beschreven worden door de begeleidsters van het begeleidingstehuis komen overeen met de beschrijving die terug te vinden is in het verslag van de K-dienst waar ze op time-out heeft verbleven. Globaal kan worden gesteld dat het meisje beperkt is op cognitief, emotioneel en relationeel gebied. Het schoolgaan liep spaak. Het meisje werd overal buitengezet omdat ze niet of te laat kwam, drugs gebruikte en arrogant gedrag stelde. Hier werd vanuit school en begeleiding sterk in geïnvesteerd maar dit bracht geen baat. Het meisje beseft nu zelf ook dat ze niet naar school kàn gaan. Ze gaat nu naar een project van alternatieve dagbesteding waar het globaal gezien goed loopt. Ze gebruikt dagelijks drugs. Voornamelijk marihuana, soms cocaïne. Hierin is een belangrijke component haar sociaal leven. Ze zou hier een tijd mee moeten stoppen om echt een zicht te krijgen op de complexiteit van de context en de problematiek. Ze laat zich ook seksueel misbruiken door haar vrienden. Ze vertelt hoe ze naar een hotel gaat waar ze zich eerst laat drogeren, waarna ze wordt misbruikt. Ze geeft hiervoor haar toestemming. Ze kent haar grenzen hier niet in, dit is ook zo op andere vlakken. In het begeleidingstehuis maar ook in time-out situaties ligt ze niet goed in de groep. Ze gaat vaak functionele relaties aan. Er is een grote nood aan erkenning, ze vraagt veel aandacht en gaat daartoe soms negatieve strategiën gebruiken. Ze is niet fysiek agressief maar wel verbaal, ze steelt en liegt. Ze houdt zich niet aan de regels. Het meisje kan zich niet goed concentreren. Het meisje heeft weinig inzicht in haar problematiek en functioneert lager dan haar kalenderleeftijd. d) Verloop van de begeleiding De begeleiding verliep niet altijd even makkelijk. Het meisje liep weg, ging niet naar school of naar de dagbesteding of stelde arrogant en storend gedrag. Op moeilijke momenten werden de volgende oplossingsstrategieën gebruikt. Een gesprek met begeleiders: het meisje kwam tijdens deze gesprekken zelf met ideetjes die haar zouden kunnen helpen. Wanneer hierin wordt meegegaan doven deze initiatieven snel uit. Een gesprek met de jeugdrechter hielp soms ook (een negatieve motivatie uit schrik voor de gemeenschapsinstelling) maar op lange termijn had dit geen effect. Als sanctie (op druggebruik of stelen) of om de rust in de voorziening te laten terugkeren volgden een aantal time-outs waar het ook vaak fout liep. Desondanks waren de begeleiders vaak blij om de termijn dat ze het al wél had volgehouden. Haar medicatiegebruik wordt mee opgevolgd door een psychiater die in de voorziening komt. Ze heeft zelden een gesprek met hem omdat ze het vergeet of niet komt opdagen,... . Uit verslaggeving blijkt dat er verschillende initiatieven zijn geweest (naar ambulante drughulpverlening, dagbezigheid, structuur en dergelijke) maar bij deze casus valt op hoe weinig er tot een uitwerking (op lange termijn) is gekomen. Het belangrijkste dat het begeleidingshuis tot stand heeft willen brengen is het gevoel dat ze voor haar kiezen en haar niet laten vallen. Het traject dat ze samen hebben uitgewerkt is belangrijk en daardoor heeft ze toch al een aantal kleine stapjes gezet.
3.1.2 Tot stand komen van de samenwerking In dit stuk zullen gegevens uit verschillende interviews aan bod komen. We volgen chronologisch het verloop van de samenwerking op.
Project met steun van de Provincie Vlaams-Brabant Meer info: www.wissel.be Tel. 0474/272161
Eindrapport 2006-2007
[email protected]
a) Waarom deze casus? We vroegen wat maakt dat net bij dit meisje de vraag naar samenwerking wordt gesteld. De begeleiders van het begeleidingstehuis vertellen in het eerste gesprek dat de casus tot stand is gekomen omdat er in het verleden zulke goede samenwerking was tussen een Kdienst gespecialiseerd in afhankelijkheidsproblematiek en het begeleidingstehuis. Voor dat meisje werd er een samenwerking opgezet waarbij het meisje steeds werd opgevolgd door haar IB maar afwisselend in de K-dienst, de gesloten instelling in Beernem of in het begeleidingstehuis verbleef. Dit omdat één residentiële opname niet lukte. Wanneer voor één dienst de situatie uit de hand liep kon ze naar de andere dienst worden gebracht, dit circulair waardoor ze niet steeds in verschillende nieuwe voorzieningen terecht kwam. Het meisje van deze casus heeft ook al verbleven in de betrokken K-dienst, ze kent het er. Bovendien hebben de begeleiders het gevoel dat het niet lukt alleen. Er moet rond haar verslaving gewerkt worden en dat lukt niet in de voorziening. b) Uitwerking van de samenwerking Er wordt een aanbod geformuleerd door de K-dienst. Deze bestaat uit vier weken opname omdat de normale twee maand misschien niet haalbaar is voor het meisje. Hier zou de focus liggen op het druggebruik en later zou de persoonlijkheidsstructuur aan bod komen. Intake op K-dienst in november
Meisje wil geen opname omwille van slechte ervaring in het verleden.
De coördinator van het begeleidingstehuis neemt aan dat het meisje geleerd heeft te doen alsof ze meegaat in wat men van haar verwacht omdat ze dan ondertussen gewoon haar zin blijft doen. Zo ging ze dus mee op intakegesprek om aan de verwachtingen van de begeleiders te voldoen, om ze te sussen. Gevolg hiervan is dat de begeleiding op dit moment niet optimaal verloopt volgens de coördinator. Er zijn dingen die blijven liggen omdat gewacht wordt op een intake en opname in de K-dienst. Hierdoor wordt er onvoldoende in het hier en nu gewerkt. Rol van K-dienst herzien
Meedenken welke stap de volgende kan zijn in het traject.
De moeilijkheid bij deze casus is dat er van alles fout loopt maar dat het meisje zelf geen hulpvraag stelt. Vanuit het CGG komt er op dit moment in de vergadering het voorstel om ambulant en aanklampend te werken met het meisje. Hier wordt in dit stadium en ook later niet op ingegaan. Er wordt gewacht op een hulpvraag bij het meisje. Dan zouden ze een circulaire werking kunnen opstellen net zoals bij de vorige casus die de K-dienst en de voorziening samen hebben begeleid. Bij een multiproblematiek is multiple hulpverlening noodzakelijk, wordt gesteld. Door binnen een beperkte groep hulpverleners de hulpverlening op te delen en TO-mogelijkheden te creëren schep je niet alleen voor begeleiders maar ook voor de jongere ruimte. Belangrijk is een goede communicatie tussen de diensten en voorzieningen in dit netwerk. Het is ook belangrijk niet te sanctioneren maar wel een circulaire werking op te stellen. Zo kan het behoudsengagement de continuïteit verbeteren.
Het loopt uit de hand, er volgt een vraag tot opname Er werd door de K-dienst een aanbod van een time-out van twee weken gedaan
K-dienst heeft het meisje na de vorige intake van de wachtlijst gehaald. Een opname van twee weken lijkt voor de begeleiding niet meer nuttig.
Doordat de vaste aanspreekpersoon van de K-dienst op vakantie was verliep de communicatie wat chaotisch. Het aanbod van twee weken time- out was ook anders dan wat voordien was
Project met steun van de Provincie Vlaams-Brabant Meer info: www.wissel.be Tel. 0474/272161
Eindrapport 2006-2007
[email protected]
afgesproken wat voor onduidelijkheid zorgde. Er werd verder gezocht naar een andere oplossing. Jeugdrechter wordt gecontacteerd, er werd een zitting gepland
meisje pleegt misdrijf, arrestatie op de jeugdrechtbank, meisje moet naar de gemeenschapsinstelling.
De jeugdrechter sprak het meisje aan op haar overmatig druggebruik. De politie doet een onderzoek naar dealen en haar betrokkenheid in de prostitutie. Het verblijf in de gemeenschapsinstelling wordt verlengd tot er een plaats wordt gevonden waar het meisje niet meteen in haar oude milieu terecht komt. GKRB statuut wordt aangevraagd zodat er samenwerking met de drie diensten1 kan worden opgezet
Er is plaats op de K-dienst voor een behandeling van twee maanden beginnend de week nadien met als voorwaarde GKRB statuut en intensieve samenwerking. Als dit te snel is kan een opname twee tot drie weken later pas.
meisje wordt binnen twee weken 17,5 jaar en het statuut moet voordien aangevraagd worden.
Zowel vanuit de gemeenschapsinstelling als vanuit het begeleidingstehuis komen signalen dat dit te snel zou zijn omwille van gebrek aan motivatie en de risico's voor snel herval. Ze zien dit binnen een paar weken wel zitten. Consulent is geen voorstander van het voorstel. Hij werkte samen met de gemeenschapsinstelling naar een onthemingsproject voor het meisje en geeft een opname in een K-dienst geen kans.
De K-dienst werd verwittigd dat het meisje niet zou komen maar er werd ook gevraagd om toch nog een bed vrij te houden voor over twee of drie weken, moesten er in het overleg nog nieuwe ontwikkelingen komen. De coördinator van de K-dienst ziet binnen drie weken nog een mogelijkheid, maar kan geen beloftes doen.... Hij ziet geen heil in een ontheming, zolang het meisje niet van haar verslaving af is.
3.1.3 Bevindingen casus 1 Wat we duidelijk zien is het constant zoeken naar een samenwerking. Het engagement van de betrokkenen is er maar er zijn steeds obstakels in het verhaal. Dus ook met heel veel goede wil is het soms, zeker op korte termijn, niet evident echt een gezamenlijk traject uit te werken. Het is belangrijk dat iemand dit verloop vasthoudt. Het is belangrijk bij koerswijzigingen dat het voor iedereen duidelijk is waarom deze er zijn. Informatiedoorstroom bij alle betrokkenen is cruciaal. Indien dit niet gebeurt kan het zijn dat het aanbod afhangt van de persoon die je aan de lijn hebt wat, voor onduidelijkheid kan zorgen. Belangrijk is dat hulpverleners een zicht hebben op hoe de andere de problematiek inschat. Dit kan verrijkend zijn voor de eigen inschatting. Men begrijpt elkaars stappen ook beter. In deze casus zagen we een andere inschatting door de consulent en de betrokken hulpverleners. Wanneer de 1 Begeleidingstehuis, Beernem, K-dienst
Project met steun van de Provincie Vlaams-Brabant Meer info: www.wissel.be Tel. 0474/272161
Eindrapport 2006-2007
[email protected]
consulent bij de besprekingen geweest was zou zijn visie misschien meer opgenomen kunnen worden in het hulpverleningsprogramma. Hij zou misschien ook meer aangesproken worden door de geponeerde voorstellen. Hetzelfde geldt voor de jongere. Moest deze meer betrokken zijn geworden bij het uitwerken van het hulpverleningsplan zou haar motivatie misschien een positievere rol hebben kunnen spelen.
3.2 Casus 2 Het eerste gesprek vond plaats in het begeleidingstehuis met de coördinator van de voorziening.
3.2.1 Beschrijving van de casus (kenmerken) a) Geschiedenis in de hulpverlening Het gaat om een driejarige jongen die bijna een jaar in een begeleidingstehuis verblijft. Hij werd aangemeld door de consulent van de jeugdrechtbank met de vraag naar langdurige plaatsing. Hij werd voor het eerst geplaatst wanneer hij 6 maand oud was. Reden hiervoor was dat de moeder door een psychotische opstoot samen met haar zoon uit het raam sprong. De jongen werd in een pleeggezin geplaatst waar het fout liep omwille van agressie van de vader. Nadien was er nog een plaatsing in een OOOC waarna de jongen in het begeleidingstehuis terecht kwam. Dit omdat een begeleidingstehuis minder bedreigend zou zijn voor de vader. Er werd gevraagd aan het begeleidingstehuis om te bekijken of een nieuwe pleegplaatsing mogelijk zou zijn. b) Gezinscontext De jongen komt uit een complexe gezinssituatie met relationele, sociale en psychosociale problemen. Hij heeft Aziatische ouders. Deze zitten nog steeds in een asielaanvraagprocedure. Moeder heeft nog een zoon uit een vorige relatie, deze verblijft nog in zijn thuisland. De relatie tussen de ouders werd gekenmerkt door agressie waardoor er onder impuls van het OCMW en het CGG aangedrongen werd op een scheiding van moeder en vader. Momenteel wonen de ouders gescheiden maar er is een gezamenlijke betrokkenheid naar hun zoon. Moeder wordt momenteel opgevolgd door beschut wonen na een opname in psychiatrie. Vader en zoon hebben een hechte band, vader is in staat interactie aan te gaan met zijn zoon. De band tussen moeder en zoon is minder goed, moeder moet hierin handvaten krijgen, dan lukt het wel. c) Beschrijving van de probleemgebieden De agressie van vader blijft. Dit is opgelost door de contacten tussen vader en zoon onder toezicht maar buiten de voorziening te laten plaatsvinden. Om meer bezoekrecht te krijgen diende vader ook van de jeugdrechter zich te laten behandelen voor zijn agressie. Dit zou nu lopen maar hier zijn geen gegevens over. De psychose van moeder. Ze wordt nu opgevolgd in beschut wonen. Haar psychiatrische problematiek is volgens de begeleidster onder controle door medicatie. Het kind heeft een besmettelijke huidziekte. Het kind kan soms dominant zijn en zal wel schoppen en stampen wanneer het zijn willetje niet krijgt. Hij grijpt naar eten wanneer hij zich niet goed voelt. d) Verloop van de begeleiding In de begeleiding door het begeleidingstehuis is er veel tijd gegaan naar het installeren van het contact met vader en moeder. Ze gaan ervan uit dat er altijd contact moet zijn. Hoe (in welke vorm) dit moest gebeuren is een heel proces geweest. De gezinswerkster van de voorziening heeft een gesprek gehad met iemand vanuit de psychiatrische dienst waar moeder verbleef. Een thema dat blijven liggen was na de opname was de moeder-kind relatie daarom dat ze dit zelf opgenomen hebben. Voor beschut wonen is de moeder dicht bij het kind komen wonen. Dit was een beslissing waar het begeleidingstehuis meer inspraak in had gewenst. Er is een goede samenwerking met het OCMW die het gezin al langer opvolgen. De contacten tussen vader en zoon gaan daar door. Een vraag die nog leeft is de kans op herval bij de moeder.
Project met steun van de Provincie Vlaams-Brabant Meer info: www.wissel.be Tel. 0474/272161
Eindrapport 2006-2007
[email protected]
3.2.2 Tot stand komen van de samenwerking a) Waarom deze casus “Omdat we denken dat er meer aan de hand is en omdat er niet, zoals bij andere kinderen, naar gezinshereniging kan worden gewerkt”. Het begeleidend team wil weten wat de vraag van de ouders is maar ze willen zeker de stem en het verlangen van het kind maximaal horen. Om zicht te krijgen op de beleving van het kind zouden ze graag een kinder- en jeugdpsychiater contacteren. b) uitwerken van de samenwerking Er is nog geen plan uitgewerkt
Plan uitwerken met als doel duidelijkheid creëren voor het kind. Dit zou gebeuren door een gesprek met de ouders na eenzitting bij de jeugdrechter. De ouders zouden aangespoord worden duidelijkheid te scheppen naar de toekomst en dit te communiceren naar hun zoon. Op dit gesprek zou een kinder- en jeugdpsychiater het standpunt van het kind kunnen verduidelijken naar de ouders. Volgende uitdagingen liggen op tafel. Organiseren van een overleg met alle HV
Voorziening ziet dit als de verantwoordelijkheid van de consulent maar deze is niet bereikbaar.
Zoeken naar een kinder- en jeugdpsychiater
Na lange tijd werd er een psychiater gevonden die consult wou geven op een teambespreking van de jongen. Er zijn onduidelijkheden in verantwoordelijkheid en vraagstelling.
Zoeken naar een kinder- en jeugdpsychiater die een onderzoek of speltherapie wou doen bij de jongen
Om duidelijkheid te creëren wordt door de K-dienst een overleg met alle HV georganiseerd.
consulent die hierin kan beslissen is nog steeds afwezig.
Consulent is beschikbaar
Een K-dienst wil helpen bij de casus maar vindt de vraag van de voorziening niet duidelijk.
De vraag wordt verduidelijkt namelijk uitzoeken of er naar gezinshereniging of pleegplaatsing moet gewerkt worden. De De jongen kon voor een Bilan terecht in een K-dienst met aandacht voor het culturele aspect. Toch moet duidelijk zijn dat dit een advies is aangezien de Kdienst geen beslissingsrecht heeft. Volgt het idee van de voorziening een Bilan te laten opmaken.
Op basis van Bilan worden beslissingen genomen
3.2.3 Bevindingen casus 2 In deze casus wordt duidelijk hoe moeilijk het is om tot beslissingen te komen wanneer er met veel partijen rekening moet worden gehouden. Bovendien was de enige die beslissingen kan nemen, de consulent, afwezig. De consulent is dus net zoals bij de eerste casus een noodzakelijke partner.
Project met steun van de Provincie Vlaams-Brabant Meer info: www.wissel.be Tel. 0474/272161
Eindrapport 2006-2007
[email protected]
Door verschillende standpunten is er ongeduld en wat frustratie voelbaar bij overleg. Belangrijk hierin blijft open en duidelijke communicatie waarbij men elkaar kan terug vinden. Een dienst die kan bemiddelen bleek ook voordelen te bieden om tot een consensus over het toekomstig traject te komen. Wanneer verschillende hulpverleners een verschillende koers willen varen gaat er in overleg veel energie naar het op één lijn krijgen van de hulpverleners. Er werd tevens opgemerkt dat het ook moeilijk is om na het overleg de afspraken die onder de hulpverleners werden gemaakt vast te blijven houden. Nu is het belangrijk te zien dat de uitvoering van het hulpverleningstraject goed gebeurt. Bovendien is het traject van deze jongen nog maar net begonnen waarbij het goed zou zijn moesten de hulpverleners die momenteel rond tafel zitten de jongen blijven opvolgen. Dit om te vermijden dat er bij een volgende crisis weer nieuwe diensten worden aangesteld die dezelfde valkuilen zouden hebben. Zo kan men ook in de hulpverlening leren van zijn fouten.
Project met steun van de Provincie Vlaams-Brabant Meer info: www.wissel.be Tel. 0474/272161
Eindrapport 2006-2007
[email protected]
Hoofdstuk 4: Horizontale analyse (over de onderzoeksvragen) Er werden 11 casussen aangemeld. Omwille van tijdgebrek werden deze niet allemaal behandeld. In onze analyse hebben we vier casussen opgevolgd. Het betrof drie residentiële opnames en één pleegplaatsing. Vier andere casussen werden vanuit een thuisbegeleidingsdienst voorgelegd aan een kinder- en jeugdpsychiater die consult gaf op de teamvergadering. Eén keer per maand werden dezelfde casussen voorgelegd om zo een traject met het kind of de jongere mogelijk te maken zonder dat hier te intrusief naar het gezin diende gewerkt te worden.
4.1 Kenmerken 4.1.1 Kenmerken van het kind Er werden vooraf geen leeftijdsgrenzen aangebracht. Het inclusiecriterium blijft zoals hierboven aangegeven het inbrengen van een casus vanuit één van de deelnemers. In onze analyse blijkt dat zowel heel jonge kinderen als jongeren naar voor worden gebracht. Voor de casussen vanuit thuisbegeleiding was er één gezin met zes kinderen, we houden rekening met het kind in dit gezin waar samenwerking voor tot stand kwam. We beschrijven eerst de feiten om nadien op een interpretatie van deze gegevens in te gaan.
Er zijn vier jongens en vier meisjes. De meisjes zijn allen adolescenten (drie 16-jarigen en één 17-jarige). Twee casussen betroffen jongetjes van 3 jaar. Er was nog een 12-jarige jongen en een gezin met zes kinderen waarbij voor de jongen van 8 jaar samenwerking was met geestelijke gezondheidszorg. In drie van de casussen hadden de kinderen geen Belgische etniciteit maar wel de Belgische nationaliteit. Bij één casus was een asielprocedure lopende. Alle kinderen en jongeren hadden een zeer traumatisch verleden. De jonge kinderen kwamen op vroege leeftijd (6 maanden) in aanraking met de hulpverlening (één residentieel, één thuisbegeleiding). Twee van de oudere kinderen werden op jonge leeftijd geplaatst. Eén voor korte termijn in een CKG, een andere voor lange termijn in pleegzorg. Twee adolescente meisjes kwamen na hun 12 jaar in de hulpverlening terecht maar hadden daar op korte termijn verschillende plaatsingen. Voor één van de adolescente meisjes was het de eerste hulpverlening, dit was thuisbegeleiding. Twee van de adolescente meisjes hebben een plaatsing in een K-dienst achter de rug. Eén ervan werd voortijdig afgebroken door het meisje zelf. De andere werd stopgezet omwille van agressie door het meisje. Een derde adolescent meisje kreeg reeds op jonge leeftijd speltherapie. Dit werd goed afgerond. In het gezin van zes kinderen hadden alle kinderen reeds op jonge leeftijd contact met het Vertrouwenscentrum Kindermishandeling en nadien een centrum geestelijke gezondheidszorg. Psychische problematieken bij deze casussen waren agressie, depressie, autismespectrum stoornis, apathie en een zwakke intelligentie. Lichamelijke problemen: In één casus had een jongen een ernstige huidaandoening, ook encopresis kwam voor in één van de casussen.
Op basis hiervan kunnen we geen algemene conclusies trekken. De casussen zijn ook niet representatief. Wat we wel zien is dat de casussen alle leeftijden betreffen. Er waren iets meer adolescenten maar dit aantal zou kunnen verkleinen door preventieve hulpverlening bij de jongere kinderen. We zien dat een aantal van de oudere kinderen reeds op jonge leeftijd in contact kwamen met hulpverlening. Een goede inschatting en uitwerking van hulpverleningstrajecten is hierbij belangrijk. We merken ook dat enkele casussen een andere etniciteit hebben. Het blijft een uitdaging in de hulpverlening met dit gegeven op een adequate manier om te gaan. Over het algemeen zijn er evenveel meisjes als jongens. Dit is natuurlijk ook afhankelijk van welk doelpubliek de deelnemende voorzieningen in het project willen bereiken. Het trof me ook hoe de kinderen en jongeren elk op hun manier de zorg van de begeleiders konden aanspreken.
Project met steun van de Provincie Vlaams-Brabant Meer info: www.wissel.be Tel. 0474/272161
Eindrapport 2006-2007
[email protected]
“Doordat het kind veel meegemaakt heeft en ook veel fysieke pijn heeft doet dit wel een appèl op de begeleiding. Het is iemand die zorg vraagt.” “Het is een meisje met een enorme problematiek. Ze heeft heel veel meegemaakt en is niet voor niets door veel hulpverleners beschreven als een vogeltje voor de kat. Ondanks het feit dat ze zo kwaad kon zijn slaagde ze er in om iedereen te charmeren. Ze zei dan dingen als 'ik zie u graag' of 'ik heb u gemist' en dat maakte dat ik door kon gaan met de begeleiding.”
4.1.2 Kenmerken van het gezin Net als hierboven ga ik van start met een beschrijvende weergave van de kenmerken van de gezinscontexten.
Bij vijf casussen gaat het om enige kinderen. Slechts in één gezin zijn de biologische ouders nog samen (het kind is 3 jaar). Bij vijf casussen is er een nieuwe partner. In één casus is de vader overleden. In één gezin gaat het om een jonge moeder Eén vader (stiefvader voor de oudste kinderen) zit in de gevangenis omwille van misbruik. Het verleden van de ouders heeft een belangrijke invloed op de opvoeding. In een gezin kregen de ouders van moeder thuisbegeleiding; in een ander gezin had de moeder een verleden van instellingen achter de rug. Het missen van een goede thuissituatie speelt natuurlijk mee in het opvoeden van eigen kinderen op latere leeftijd.
Opvallend is dat er bij vier casussen sprake is van een KOPP (kinderen van ouders met een psychiatrische problematiek). Slechts bij twee casussen kunnen we dit uitsluiten. Hierdoor kan er twijfel ontstaan rond de pedagogische bekwaamheid van de ouders. Bovendien wordt duidelijk dat er ook nood is aan samenwerking tussen bijzondere jeugdbijstand en volwassenpsychiatrie. Vaak weigert de ouder in kwestie hulp wat de begeleiding nog moeilijker maakt. “Het heeft iets heel tegenstrijdig, het is de moeder waar men zich vragen bij stelt maar het zijn de kinderen waar er heel veel vakjes van hulpverleners bij staan”
We zien dat dit een verstoring brengt in de ouder kind relatie. Het meetrekken van de kinderen in een angstproblematiek of psychose waren de duidelijkste tekenen. “Het is duidelijk dat de moeder ver gaat in het paranoïde en haar kinderen er ook in meeneemt. Zo moeten de oudsten tijdens de nacht de wacht houden.”
Onder andere bij KOPP is het moeilijk om naar gezinshereniging te werken. “In dit gezin kan er niet ,zoals bij andere kinderen, naar gezinshereniging worden gewerkt. Normaal gezien zorg je dat het gezin weer gewoon functioneert maar bij dit gezin stellen we ons vragen bij een gezinshereniging omwille de psychiatrische problematiek van moeder”
In de gezinnen is er ook weerstand waardoor hulpverlening strop komt te zitten. Zeker wanneer het om vrijwillige hulpverlening gaat is dit een probleem. “Wanneer we casussen aanbrengen in consult bij een kinder- en jeugdpsychiater zijn het casussen waarbij we vastzitten en dingen zien gebeuren. We kunnen dit niet bespreken of we botsen op weerstand. We stellen ons vragen hoe we verder kunnen werken in dit gezin in het kader van vrijwillige hulpverlening.” “Je kan je niet voorstellen hoe fel dat het afstompt om wekelijks met voorstellen in een gezin te komen en afgewezen te worden.”
Het milieu waarin de ouders zich bevinden speelt ook een rol. Wanneer de psychiatrische problematiek van de ouder (moeder) niet op de voorgrond staat is er agressie, mishandeling, misbruik, verwaarlozing, verslaving, of prostitutie aanwezig. Combinaties komen meermaals voor. “De jongen komt uit een complexe gezinssituatie met relationele, sociale en psychosociale problemen.” “Het is een interessante vaststelling dat we in verschillende casussen uitkomen bij zwakke en onbereikbare ouders.”
Project met steun van de Provincie Vlaams-Brabant Meer info: www.wissel.be Tel. 0474/272161
Eindrapport 2006-2007
[email protected]
We zien dat de gezinscohesie te beklemmend is voor de kinderen of dat de kinderen te makkelijk uit handen worden gegeven. “Het is een zeer geïsoleerd gezin . De gordijnen zijn er dicht alsof ze de wereld willen buitensluiten.” “De pogingen van moeder om afstand te doen en de opvoeding van haar kind aan de voorziening over te laten, werden opgevangen in de zin dat ze steeds in haar moederrol werd bevestigd.”
Ook op het vlak van waarden en normen werd vastgesteld dat grenzen stellen of hygiëne waarborgen moeilijk was. “Ze komt uit een verwennend opvoedingsmilieu waar ze maximale vrijheid krijgt”
Er zijn niet echt steunfiguren in de gezinnen aanwezig. Soms één of twee mensen maar vaak zijn vrienden, grootouders en dergelijke afwezig. “Er zijn niet echt steunfiguren. Zelfs de grootouders zijn niet echt betrokken”
4.1.3 Kenmerken van de hulpverlener De band van het kind of de jongere met de hulpverleners die de casus aandienen is opmerkelijk. Je voelt de toewijding vanuit deze mensen. Door het gebruik van een verkleinwoordje bij het spreken over een jongere bijvoorbeeld. “Het is mijn sjoesjoeke, ik ben er heel ver mee gegaan samen met de coördinator, ik heb dingen gedaan en proberen door te dringen wat soms wel op weerstand van het team stuitte. Ze is heel vaak verlaten geweest. En daarom had ik zoiets van: 'nu moeten we er wel voor gaan en proberen dat patroon te doorbreken' . Ze stelde gedrag dat we echt niet konden tolereren en toch bleven we haar vasthouden. Ja, die heeft een speciaal plekje in mijn hart.”
Anderzijds zitten de begeleiders ook met de handen in het haar. Ze weten niet wat ze nog kunnen doen. Samenwerking lijkt de enige manier om op een constructieve manier de kinderen of jongeren verder te begeleiden. “We gaan proberen met twee sectoren samen verder te werken omdat we merken dat het alleen niet lukt. Het zit de mensen soms tot daar met het meisje.” “Het ding om met twee eraan te werken is dat je bijna een beetje kan afwisselen”
Bovendien betreffen de casussen kinderen en jongeren waarbij de begeleiders de vraag stellen naar aanwezigheid van psychiatrische problematiek bij het kind of bij de ouders. Dit niet alleen maar ze willen door samenwerking ook een zicht krijgen op wat deze problematiek voor het kind of de jongere kan betekenen. “Is ambulante hulpverlening nog wel voldoende gezien de problematiek?” “Is er sprake van een kinder- en jeugdpsychiatrische diagnose?” “Wat is de gezinsdiagnostiek en wat kan die betekenen voor het kind?” “Is de agressie van dezelfde orde als bij andere kinderen?”
Project met steun van de Provincie Vlaams-Brabant Meer info: www.wissel.be Tel. 0474/272161
Eindrapport 2006-2007
[email protected]
4.2 Vormen van samenwerking Zonder bepaalde bijsturing of vooropgesteld plan zagen we een aantal vormen van samenwerking ontstaan. Deze opsomming heeft de bedoeling een beginpunt te zijn voor meerdere vormen eerder dan het een totaal overzicht te creëren.
4.2.1 Consultatie vanuit GGZ in een ambulante dienst BJB In figuur 1 ziet u een eerste vorm van samenwerking, een combinatie van twee ambulante hulpverleningen. De thuisbegeleidingsdienst koos voor consultatie door een kinder- en jeugdpsychiater aan het team. De voorziening stelde de casus voor en legde de moeilijkheden voor aan de kinder- en jeugdpsychiater. Deze ging dan zowel voor de gezinsbegeleider als voor de kinder- of jongere begeleider procesmethodieken of psychiatrische informatie geven over het voorgestelde probleem. Deze handvaten werden door de begeleiders meegenomen naar het gezin. Nadien werd de reactie van het gezin hierop teruggeven aan de kinder- en jeugdpsychiater in een nieuw overleg. Belangrijk hierbij is dat steeds dezelfde casussen werden besproken en dat zo de psychiater de lijnen van de casus mee kon bewaken. Deze beweging werd herhaaldelijk gemaakt. Dit om geen eenmalig advies te geven maar ook de mogelijkheid in te bouwen om de problemen bij het opvolgen en uitvoeren van advies aan het licht te brengen. Dit is de enige samenwerking waar de consulent niet meteen bij betrokken is. Natuurlijk is het belangrijk dat de consulent op de hoogte gebracht wordt van belangrijke bevindingen en stappen hierop volgend kan ondernemen.
Gezin
Kind of jongere
Begeleiding
gezinsbegeleider BJB
In thuissituatie
Begeleiding
Ambulante dienst
kinder- of jongeren begeleider BJB
Overleg
Probleemomschrijving Procesmethodieken aanreiken Psychiatrische info
Problemom
Kinder- en jeugd Psychiater
Figuur 1: Ambulant – ambulant, herhaaldelijk kinder- en jeugdpsychiater consult
Project met steun van de Provincie Vlaams-Brabant Meer info: www.wissel.be Tel. 0474/272161
Eindrapport 2006-2007
[email protected]
4.2.2. Samen (GGZ en BJB) ambulant begeleiden van éénzelfde gezin In de combinatie van twee ambulante diensten zagen we een hoe een gezin zowel door een CGG als door een thuisbegeleidingsdienst kan opgevolgd worden. Dit kwam voor in de casussen die werden besproken maar deze samenwerking werd niet uitgediept in het project. We geven hieronder in figuur 2 een schema van deze samenwerking. Een consulent is in dit geval een partner omdat deze de goedkeuring moet geven voor de opstart van zorg in de geestelijke gezondheidszorg. Hiervoor moet voldoende informatie ter beschikking staan van het comité bijzondere jeugdbijstand of de sociale dienst van de jeugdrechtbank.
Gezin In thuissituatie
Kind of jongere
Opvoedingsondersteuning Therapie
Ambulant BJB
Ambulant GGZ
Overleg ivm richting afbakenen van domeinen
goedkeuring
info
consulent
Figuur 2: ambulant – ambulant, BJB en GGZ werken met hetzelfde gezin ambulant
Project met steun van de Provincie Vlaams-Brabant Meer info: www.wissel.be Tel. 0474/272161
Eindrapport 2006-2007
[email protected]
4.2.3 Samen (BJB en GGZ) residentieel begeleiden Verder was er de combinatie residentieel – residentieel. Er werd vorm gegeven aan een samenwerking tussen een voorziening BJB, een K-dienst en een gesloten instelling. Omwille van ernstige problematiek (bv gekenmerkt door controleverlies, agressie of overmatig druggebruik) zouden bepaalde jongeren steeds voor korte periodes in tal van verschillende diensten of voorzieningen terecht komen. Om dit op te vangen werd een systeem uitgedacht waarbij deze jongeren steeds een circulaire beweging maken tussen de drie bovenvermelde diensten. Belangrijk hierbij is dat de individuele begeleidster of de gezinsbegeleidster naast de jongere staat en blijft staan al verblijft de jongere voor langere periode elders. Ook de contacten met het gezin kan deze blijven opvolgen. De voorziening krijgt hier een eerder gezinsvervangende rol. In dit systeem heeft de jeugdrechter een belangrijk invloed, deze maakt alle beslissingen en moet de circulatie goedkeuren en beslissingen in die zin willen nemen. Hij kan indien nodig bij het overleg betrokken worden. Bovendien zijn er bepaalde statuten die deze samenwerking vergemakkelijken die ook dienen verkregen te worden. Zo moet een jongere een GKRB-statuut hebben om vlotter vanuit een begeleidingstehuis op time-out naar een gemeenschapsinstelling te kunnen gaan.
K-dienst
Jongere
Begeleidingstehuis
Jongere
Individuele opvolging
Individuele opvolging
OVERLEG
Individuele opvolging
Jongere
Gesloten instelling
Opvolging van het gezin
BESLISSINGEN informatieoverdracht
Thuissituatie
Jeugdrechter consulent
Figuur 3: residentieel-residentieel, circulaire
opvolging en opname van de jongere
Project met steun van de Provincie Vlaams-Brabant Meer info: www.wissel.be Tel. 0474/272161
Eindrapport 2006-2007
[email protected]
Ook wanneer bij een kind in pleegplaatsing een psychiatrische opname nodig is zullen twee residentiële plaatsingen worden gecombineerd. Hierbij is het belangrijk dat continuïteit bewerkstelligd wordt en dat het kind of de jongere na de opname kan terugkeren naar het pleeggezin. Belangrijk is dat ook bij de K-dienst de contacten met de biologische ouders blijven verlopen zoals dit door de jeugdrechter werd opgelegd of begrensd. Dit om geen verwarring te scheppen voor het kind. Dit wordt in figuur 4 voorgesteld.
K-dienst Kind
behandeling
Contacten volgens afspraken JR
Tijdelijke opname garantie op terugplaatsing
Biologische ouders
Contacten volgens afspraken JR
opvolging
Kind Pleeggezinnendienst
Pleeggezin
opvolging
OVERLEG
Beslissingen Plaatsing info Consulent Jeugdrechter
Figuur 4: Residentieel-residentieel, tijdelijke opname in K-dienst vanuit residentiële setting
Project met steun van de Provincie Vlaams-Brabant Meer info: www.wissel.be Tel. 0474/272161
Eindrapport 2006-2007
[email protected]
4.2.4 Combinatie van residentiële en ambulante hulpverlening Verder is er de combinatie waarbij residentiële diensten gaan samenwerken met ambulante diensten. Zo werd er vanuit een residentiële voorziening de vraag gesteld naar expertise of diagnostisch onderzoek door een kinder- en jeugdpsychiater. Zoals u uit figuur 5 kan afleiden zullen de biologische ouders of voogden mee worden betrokken in het diagnostisch onderzoek en de samenwerking. De consulent of jeugdrechter krijgt hierbij een belangrijke taak. Namelijk beslissingen nemen op basis van het advies.
Kind
Voorziening
Thuissituatie
opvolging
OVERLEG
Beslissingen op basis van het onderzoek K-dienst Consulent jeugdrechter
Expertise onderzoek advies vormen
Figuur 5: residentieel-ambulant. Expertise onderzoek bij een kind dat verblijft in een residentiële voorziening bijzondere jeugdbijstand.
4.2.5 Samenwerken met volwassenpsychiatrie We zagen in de casussen dat kinderen van ouders met psychiatrische problematieken vaak voorkwamen. Het wordt niet altijd (h)erkend en is moeilijk werkbaar. Toen tijdens de begeleiding van één van de jongeren in het project één van de ouders voor behandeling in psychiatrie werd opgenomen, konden via samenwerking met volwassenpsychiatrie realistische verwachtingen naar die ouder toe gesteld worden. In de figuur hieronder verblijft het kind in een residentiële voorziening. Toch zou het kunnen zijn dat het kind nog thuis woont bij de andere ouder en dat er thuisbegeleiding is.
ouder
Volwassen psychiatrie Consulent
Contact op juridisch vastgelegde tijdstippen
Kind
OVERLEG
Beslissingen over contacten ouder - kind
Residentiële voorziening
Figuur 6: Samenwerken met volwassenpsychiatrie.
Project met steun van de Provincie Vlaams-Brabant Meer info: www.wissel.be Tel. 0474/272161
Eindrapport 2006-2007
[email protected]
4.2.6 Andere vormen Er waren nog enkele vormen die als dusdanig niet in het project voorkwamen maar wel geobserveerd werden aan de rand van het project. Een onbewandelde piste is bijvoorbeeld ambulante therapie voor een jongere in de residentiële voorziening zelf. Dit was een voorstel dat werd ingebracht vanuit het CGG maar werd tot op heden nog niet uitgevoerd.
4.3 Faciliterende en bemoeilijkende factoren in samenwerking 4.3.1 Faciliterende factoren Om tot samenwerking te komen dient men te weten wie de andere is. Wat is zijn functie, wat is de werking van zijn voorziening of dienst maar ook wat is de visie op hulpverlening van de andere. Gedurende het project zien we iedereen wel wat aftasten en tijd nemen om elkaar te leren kennen of te vertellen over zijn eigen werking. In dit kader wordt dus ook informatieoverdracht bewerkstelligd. Hierdoor wordt er duidelijkheid gecreëerd over wat de andere te bieden heeft in een eventuele toekomstige samenwerking. Bovendien wisselt men ook uit over de casus en over de werking van de sector in het algemeen. “Een korte voorstelling, ik ben coordinator van de behandelingsgroep in .... Dus we hebben wat de jeugd betreft één jongerenafdeling van 14 tot 18...” “...dat is ons boerderijke ... Dat is een dagprogramma waar we vooral werken met het kader dat er is, de sfeer van de boerderij, de dieren enzovoort dus eigenlijk heel laagdrempelig.”
Wanneer er reeds voordien een wederzijdse interesse of contact was kan dit een positieve of negatieve invloed hebben. Faciliterend is een goede samenwerking in het verleden. Ook opmerkelijk was dat wanneer collega's reeds met bepaalde personen hadden samengewerkt dat op deze mensen werd teruggevallen. “In het verleden hebben we in verband met een ander meisje een ongelofelijke goede samenwerking gehad... Dat is zo een beetje de reden om dit nu terug te doen.”
Er ontstaat een band waar spanningen en moeilijkheden vervagen. Bovendien heeft het als effect dat nieuwe dingen worden uitgeprobeerd. Mensen gaan hun eigen werking in vraag stellen en zoeken hoe ze die best aanpassen aan de nieuwe gegevens. Beide partijen kleuren hier buiten de lijntjes. De wederzijdsheid groeit, er komt een elkaar aanvullen. “Als je ziet hoe dat we de laatste tijd samenwerken! In het begin is dat wat stroef gelopen, met wederzijdse spanningen, terwijl we nu samen over alternatieven kunnen denken. Binnen onze eigen setting werd de mogelijkheid gecreëerd om buiten onze lijntjes te kleuren. Het project doorbreekt een aantal dingen niet alleen op het niveau van samenwerking maar ook binnen uw eigen organisatie”
Door de frequente contacten worden gezamenlijke visies uitgewerkt. In dit project verkreeg je vooral dat er een gezamenlijk engagement was voor de doelgroep kinderen en jongeren die uit de boot vallen. Ik kon voelen dat het langskomen, bevragen en verder opvolgen van de casus een faciliterende invloed had. Het stimuleert de begeleiders als het ware om te blijven denken. Dit effect werd ook bij consultatie door een kinder- en jeugdpsychiater als één van de stimulerende effecten gezien. Het is heel belangrijk dat de partner weet wat hem gevraagd wordt of van hem wordt verwacht. Daarvoor dient men bij de samenwerking te vertrekken van een duidelijke vraagstelling. Wat wil men bekomen van de andere? “Dan komt van daaruit de vraag van : 'hoe kunnen we proberen daarop door te werken, wetende dat het inzicht en de mogelijkheden beperkt zijn?’ Dat is onze zoektocht, hoe kunnen we daar toch proberen dat therapeutisch ... of toch die verwerking te krijgen, vandaar dat kan misschien uw (gericht naar coördinator K-Dienst) insteek zijn om mee te denken wat jullie rol daarin kan zijn...”
Project met steun van de Provincie Vlaams-Brabant Meer info: www.wissel.be Tel. 0474/272161
Eindrapport 2006-2007
[email protected]
Tijdens besprekingen helpt het ook om termen uit te wisselen. Aangeven hoe de andere de dingen zou beschrijven kan op dat moment maar ook naar de toekomst handig zijn om elkaar beter te begrijpen. “…rode draad, wij noemen dat introspectievermogen. Dat is heel laag” “Ik zou echt willen zeggen, autonomie, dat komt pas als er verbondenheid is. Je kan naar autonomie werken, je kan pas loslaten als je vastgezeten hebt. Je kan pas autonoom worden als ge gehecht geweest zijt, begrijp je? Ik vind dat ontzettend belangrijk en ik werk met kleine kinderen altijd naar hun autonomie en hun eigenheid want ze zijn veel meer dan een stuk van hun moeder en een stuk van hun vader, ze zijn individuutjes en ze moeten de vrijheid krijgen om te ontwikkelen, te ontplooien, te worden wie ze zijn. Zo kijk ik naar kinderen.”
In alle gevolgde gesprekken werd gezocht naar het verduidelijken van een volgende stap in het traject. Het concreet maken van de afspraken en die ook op papier zetten maakt dat er minder kans is op verwarring of verschillende interpretaties. Ook spoort het aan om bij veranderingen de andere partners op de hoogte te brengen hiervan. “Dus qua concrete afspraak, wij bespreken het dan met de dokter, ik stel voor dat jullie contact opnemen met de jeugdrechtbank om is na te vragen van wat de geijkte procedure is. Is het voldoende als we jullie daarvan op de hoogte stellen? Moet daar toch iets officieels rond opgetekend worden? Dat we dan die informatie zo snel mogelijk uitwisselen, dat we dan ook van start kunnen gaan.” “Ja.” “Dan kunnen we ook de afspraken beginnen vastleggen.”
Wanneer één van de twee partijen bij samenwerking een probleem situeert dat voorkomt in de casus is het helpend dat de andere meedenkt over mogelijke verklaringen voor dit probleem. Hij gaat vragen stellen over dingen die het probleem kunnen beïnvloeden bijvoorbeeld. Daarnaast kan ook kennis worden overgebracht over bepaalde thema's. “ja dat hebben we ook bij ons gezien, na agressie was er wel een schuldgevoel en spijt enzo, maar jij zegt dat dat afneemt, neemt zij drugs ofzo?”
Het samen denken over een casus kan door de verschillende invalshoeken zeer verrijkend werken. Meestal komt er ook overleg wanneer een sector binnen zijn werking helemaal is uitgeput. De mogelijkheden zijn beperkt en het kind of de jongere heeft 'iets' anders nodig. Met twee weet men meer dan alleen. “Dan komt de vraag: hoe kunnen we proberen daarrond te werken, wetende dat het inzicht toch beperkt is. Wat natuurlijk ook het aantal mogelijkheden beperkt. Daar tegenover staat de vertrouwensband, ze zal met ons wel een aantal dingen proberen, ze zal wel meegaan met onze voorstellen. Misschien kunnen we daar samen over nadenken wat de mogelijkheden zijn.”
Het wordt ook als positief ervaren om elkaars werking bij een overleg van dichtbij te zien. “Ik denk dat dat wel positief is dat ik de gelegenheid krijg om het hier is van dichtbij te zien.”
Het plaatsen van het gedrag in zijn context is belangrijk. Wanneer cliënten een verschillende culturele achtergrond hebben dan de hulpverleners is het interessant om een externe persoon te raadplegen die een zicht heeft op de invloed van cultuur in deze casus. “In onze westerse maatschappij zitten we aan de andere kant van tafel. We kijken vanuit onze ogen als hulpverlener en een mama die zegt van “’t is oké dat mijn kind in een instelling is’ dat doet iets met ons. ... Maar vanuit de mama, misschien is dat helemaal niet hoe dat wij het voelen, misschien vindt ze zichzelf niet capabel om haar kind op te voeden. Het kan dat ze denkt ‘op deze manier is mijn kind veilig, als ik weet dat hij daar opgevoed wordt, dan gaat er nog iets goed van komen en ik voel mezelf niet in staat het tot een goed einde te brengen’ misschien vanuit haar cultuur een stuk…”
4.3.2 Bemoeilijkende factoren Waarom deze factoren beschrijven? De bedoeling hiervan is dat er meer aandacht wordt gegeven aan de valkuilen die samenwerking met zich meebrengt om hier bewuster mee te kunnen omgaan. Het moeilijkste bij het opstarten van de samenwerking is het zoeken naar een partner. Vooral voor mensen uit bijzondere jeugdbijstand bleek het niet evident te zijn een partner uit de geestelijke
Project met steun van de Provincie Vlaams-Brabant Meer info: www.wissel.be Tel. 0474/272161
Eindrapport 2006-2007
[email protected]
gezondheidzorg te vinden. Voor velen begon een lange zoektocht naar een partner die tijd had, zich wilde engageren en zich in staat achtte om de vraag van de andere in te vullen. Waar bestaande samenwerking was ging dit soms vlotter al zagen velen het project ook als een extra investering waar geen tijd voor was. Ook konden we vanuit het project geen langdurige financiële input waarborgen wat het geheel nog moeilijker maakte. Anderzijds werd van het aanbod van het deelnemende CGG geen gebruik gemaakt. “Dan zijn we beginnen zoeken waar kan ze naartoe, dat was een groot probleem, zij kon nergens naartoe. We hebben geprobeerd in ... ik heb overal gebeld. In ..., daar kon ze het snelste naartoe namenlijk binnen een paar maanden. Die dokter die zei 'kijk ze kan binnen een paar maanden opgenomen worden, wij behandelen dat soort problematiek maar je kan dat kind die paar maanden niet zo laten lopen, dat is te gevaarlijk, dus je moet ambulant een kinderpsychiater zoeken die haar medicatie kan geven ter overbrugging’. Dan hebben we gezocht naar een psychiater die dat ambulant kan doen. Zijn we terecht gekomen bij de psychiater die samenwerkt met de therapeut (waarbij een belevingsonderzoek was gebeurd) en die geeft haar nu Risperdal om de tussenperiode te overbruggen. Geen therapie, er heeft niemand tijd.”
Op rondetafelgesprekken waarbij zowel hulpverleners van ouders als van kinderen aanwezig zijn is het moeilijk om tot een gezamenlijk traject te komen. Wanneer beslissingen worden genomen die goed kunnen zijn voor de ouder zullen de hulpverleners van het kind zich afvragen in hoeverre dit goed is voor het kind. Het is moeizamer om de hulpverlening op één lijn te krijgen. “Dus voor de moeder is het opportuun, dus dat wordt gedaan.” “Ja.” “Maar de vraag wordt niet gesteld, hoe is dat voor dat kind?”
Er kan niet alleen een verschil zijn tussen hulpverleners van de ouders en van de kinderen. Soms zitten bijvoorbeeld consulent en voorziening op een ander pad. “De consulent echter was geen voorstander van dit voorstel. .... Hij zit duidelijk op een totaal andere lijn.”
Wanneer de vraag naar samenwerking wordt gesteld is het belangrijk dat deze duidelijk is. Anders ontstaan er misverstanden. Soms sluipt dit onverwacht in het traject doordat de situatie of de kijk op de situatie na een overleg/maatregel/consult/teamvergadering verandert. Dit is niet zo duidelijk voor alle partners waardoor nadien verwarring ontstaat. “Ok, want wij hadden na de eerste keer dat we elkaar ontmoet hebben, met mama en met de jongen, de vraag wat jullie aanmeldingsvraag eigenlijk was.”
Vaak dient er bij een vraag vanuit bijzondere jeugdbijstand rekening gehouden te worden met een consulent of jeugdrechter. De afwezigheid van deze persoon op het overleg maakt het moeilijker om tot duidelijkheid te komen. “... en daarom vind ik het heel spijtig dat er niemand van de jeugdrechtbank aanwezig is, omdat wij eigenlijk graag daar klaarheid rond hadden gekregen van, wat is onze verantwoordelijkheid daarin.”
Op overlegmomenten en andere bijeenkomsten of ervaringen merkte de LiNK-coördinator dat de inzet voor jongeren die uit de boot vallen niet door iedereen gedeeld wordt. Dit niet omwille van slechte wil maar eerder omdat deze zich richten op kinderen of jongeren waarbij de slaagkans van begeleiding of behandeling groter is (vb gemotiveerd zijn). Of omwille van het feit dat de minderjarigen een problematiek hebben die niet bevorderend is in leefgroepen met jonge kinderen of dat de agressie of het gedrag van de minderjarige niet houdbaar is in de setting. Maar soms wordt de keuze gemaakt om niet te begeleiden omdat dit zelfs tot nadeel kan zijn van het kind of de jongere die in een uitzonderingspositie terecht komt of weerom een mislukking tegemoet gaat. “enfin we hebben gezien dat dit meisje in het verleden duidelijk uit de boot viel kwestie van mogelijkheden. Ze had het moeilijk om dingen te verwoorden of bij dingen stil te staan. Qua motivatie,qua mogelijkheden is zij beperkt, duidelijk. Nu, die kloof was iets minder groot in de behandelingsgroep waar die toch wel wat zwakkere jongeren bij elkaar zaten maar het is toch kantje boordje . Het is toch iemand die toch veel individuele ondersteuning nodig heeft. Je moet toch opletten in een setting, welke setting dan, ook dat je geen uitzonderingen maakt. Eén enkele jongen in een groep van meisjes, daar gaan wij eerder niet voor kiezen. Hetzelfde intellectueel, als zij er erg onder ligt dan is dat toch ook voortdurend een frustratie. Ze verstaat dingen dan niet en ze wordt dan uitgelachen,...”
Project met steun van de Provincie Vlaams-Brabant Meer info: www.wissel.be Tel. 0474/272161
Eindrapport 2006-2007
[email protected]
Het is reeds moeilijk om de juiste hulpverlening te organiseren voor een kind. Wanneer deze dan foutloopt is het weerom van nul beginnen. Bovendien zijn er altijd verschillende betrokkenen die misschien niet dezelfde mening delen (zie boven) of ook niet altijd het mandaat hebben knopen door te hakken. “Ik weet niet, is dat al…? De hulpverleners blijven zo trappelen op dezelfde plaats. Hier staat dat dan nog ne keer, wij adviseren voor hem, in vette letters, verblijf in het pleeggezin. Maar ’t geraakt zo niet van de grond.” “Waarom wordt die knoop dan niet doorgehakt? Dat is mij niet duidelijk.” “Ik denk dat die al verschillende keren is doorgehakt, maar dat het gewoon in de uitvoering fout loopt. ’t Staat hier al verschillende keren in van pleegplaatsing, maar ja, de vraag vanuit de ouders is anders dan die vanuit het kind.” “Maar we hebben daar niet het mandaat voor ook niet…”
Wanneer de communicatie niet goed verloopt zullen misverstanden niet lang op zich lagen wachten. Het is belangrijk om de andere op de hoogte te stellen van eventuele bedenkingen. “We zijn alle twee wel van goeie wil, maar soms loopt het toch in onze communicatie een beetje fout...”
Het is niet altijd even goed om veel hulpverleners te betrekken. Op een bijeenkomst van het project LiNK stelde Professor Grietens dat meer hulpverleners allesbehalve staat voor een betere hulpverlening. “Wat ons soms ontglipt is hoeveel hulpverleners nog erbij, die die die, wie houdt er een beetje het hulpverleningstraject bijeen?” “Ik denk dat je dat moet uitzuiveren, ik denk niet dat je met verschillende psychiaters moet gaan werken, in een zoektocht oké maar daarna moet het duidelijker worden”
Tegenover elkaar kennen en leren kennen staat het niet kennen van elkaar en elkaars werking. Je weet niet welke persoon je best aanspreekt en dergelijke. Voor bijzondere jeugdbijstand is het moeilijk om te weten wie men in een kliniek moet contacteren. Er zijn contacten met verschillende personen, van de psychiater tot het verplegend personeel. Men weet niet naar wie men moet vragen. Voor kinder- en jeugdpsychiatrie is het eveneens moeilijk om te weten wie ze op het overleg moeten uitnodigen. Wat is bijvoorbeeld de rol van de consulent, gezinsbegeleider en de individuele begeleider...
Project met steun van de Provincie Vlaams-Brabant Meer info: www.wissel.be Tel. 0474/272161
Eindrapport 2006-2007
[email protected]
Hoofstuk 5: Bevindingen van de projectgroep Op de tussentijdse vergaderingen worden de casussen besproken. Er worden tips gegeven om de hulpverlening beter tot stand te brengen. Ook op overleg worden er soms voorstellen naar de toekomst geformuleerd. Bovendien werden enkele besluiten geformuleerd. Dit alles wordt hieronder weergegeven. Een pleidooi voor het verderzetten van de samenwerking tussen twee residentiële voorzieningen. “In dit geval is 1+1 drie omdat de draagkracht voor deze casus vergroot. Het gaat om een multiproblematiek waarvoor multiple hulpverlening noodzakelijk is. Door binnen een beperkte groep hulpverleners de hulpverlening op te delen en time-outmogelijkheden te creëren schep je niet alleen voor begeleiders maar ook voor de jongere ruimte. Je geeft de jongere hierdoor de boodschap dat je naar een betere begeleiding op zoek gaat maar er toch voor hem/haar blijft zijn. Belangrijk is een goede communicatie tussen de diensten en voorzieningen in dit netwerk. Het is ook belangrijk niet te sanctioneren en een circulaire werking op te stellen.” Gat in de markt “Ik denk dat er een gat in de markt is nog voor bepaalde jongeren. Ik bedoel gasten die toch voldoende structuur moeten krijgen en die wij (K-dienst) te weinig kunnen bieden. De gemeenschapsinstellingen hebben te weinig psychologen. Een combinatie van veiligheid maar het mag niet alleen sanctionerend zijn of er moet ook ruimte zijn om te kunnen denken en te kunnen plaatsen en die combinatie vind ik een gat in de markt...” Oplossing gat in de markt samenwerking versus nieuwe afdeling “In het zoeken de voorbije jaren is voor mij wel duidelijk geworden dat je niet duidelijk kan zeggen dat is wat er in dat gat in de markt moet komen. Ik ben er eigenlijk van overtuigd geworden dat het juist gaat om de beweging maken. Ik geloof dus niet dat er een nieuw soort afdeling voor nodig is of dat dat de oplossing gaat zijn. Daar ga je met dezelfde problemen geconfronteerd worden. Dus ik denk dat het juist in een samenwerking of een beweging moet zitten.” VERSUS “Je moet jezelf ook niet overschatten dat je alles kan, ik bedoel, het zou wel eens als gevolg kunnen hebben dat we een gesloten afdeling maken (K-dienst)” “Van mij mag je er best 20 psychologen of therapeuten aan toevoegen (in de gesloten instelling), dat zou ook een oplossing kunnen zijn” Nood aan ambulante jongerentherapeuten in goede samenwerkingsverbanden. “Ik zie dat er een schrijnend tekort is aan goede ambulante jongeren therapeuten die voldoende frequent iemand kunnen zien, dan kan je mensen uit de kliniek houden” “We hebben op een bepaald moment zelfs geprobeerd om een therapeuten-netwerk met ambulante therapeuten uit te werken maar ik merk de laatste jaren dat we daar veel minder gebruik van maken. Omdat we ergens ook vastgesteld hebben dat jongeren drie tot vier keer gaan en dan stopt dat, dan gaan ze gewoon niet meer. Dus we hebben ook geleerd als we kans op slagen willen, want daar zit veel mislukking in, moeten we zien dat we het in een ruimer samenwerkingsverband doen. Dus zeker als je daar de twee dingen, alle de twee vormen van begeleiding hebt dus zowel ambulant als residentieel.” Preventief werken met jonge kinderen “Eigenlijk heeft ze in zich toch wel wat kenmerken van een reactieve hechtingsstoornis dus prognostisch wil dat zeggen dat er heel wat voer bestaat om allerlei dingen tegen te komen in het leven en stel dat je voortdurend zo een psychiatrische follow-up of geestelijke gezondheidfollow-up gehad zou hebben in haar geschiedenis die ook wat preventiever gewerkt zou hebben dan zouden we nu misschien geen crisis of dergelijke pathologie zien tot uiting komen.”
Project met steun van de Provincie Vlaams-Brabant Meer info: www.wissel.be Tel. 0474/272161
Eindrapport 2006-2007
[email protected]
We beginnen elkaar te verstaan “Waarbij we meer en meer het gevoel begonnen te hebben bij de psychiater, we beginnen elkaar te verstaan. Het is een beetje elkaars woordenboek leren kennen.” Werken in kleine groepen “Dat hangt samen met het werken in kleine groepen, je kan hieromtrent eigenlijk geen grote samenwerkingsverbanden uittekenen.” Werken met concrete casussen “De kracht van dit overleg is geweest dat we rond concrete casussen zijn gaan samenwerken en dat het daarrond dan ook gaat. Nadien kan je het dan verder opentrekken.” Jongeren uit draaikolk halen “Als ik het mij zo voorstel dan zie ik jongeren die in een draaikolk zitten. We kunnen het zien dat we door het project die negatieve spiraal kunnen stopzetten en dat werken in een kringloop waarschijnlijk veel minder negatief werkt. De vraag blijft natuurlijk of dit minder negatief werkt”. Praktijk is soms moeilijker dan het engagement “Voorrang geven op de wachtlijsten was één van de voornemens van dit project. We hebben daar op een bepaald moment overleg over gehad, jullie hebben ook op een bepaald moment een moeilijk moment gehad om dat te kunnen realiseren. Dus dat hebben we ook geleerd, je kan dat dan nog voornemen, de praktijk is dan dikwijls nog anders. De intentie was er en doordat die afspraken er waren hebben we andere dingen wel kunnen realiseren. Zoals het samen denken over casussen ook al is een opname niet meteen mogelijk.” Voor het zelfde geld slagen we er niet in samenwerking te realiseren “Ik stel wel vast dat we op een bepaald moment er niet in geslaagd zijn om daar iets coherent te krijgen. Resultaat is dat het meisje nu al lang in een gesloten instelling zit en dat het nog altijd niet duidelijk is wat we met het meisje moeten gaan doen. Dus voor hetzelfde geld slagen we er niet in om samenwerking te realiseren. Het is nog niet gedaan maar toch...” Moeilijkheid om met verschillende verwachtingen om te gaan “Dat is ook één van de betrachtingen om goed om te gaan met elkaars verwachtingen maar dit lukte blijkbaar niet altijd. Positief aan dit project is dat je nadien dan met dit gegeven aan de slag kan gaan en dat het niet tot een breuk komt.”
Project met steun van de Provincie Vlaams-Brabant Meer info: www.wissel.be Tel. 0474/272161
Eindrapport 2006-2007
[email protected]
Besluit Wat kunnen we nu besluiten na acht maanden LiNK? Eerst en vooral denken we dat we een alternatief hebben kunnen geven voor het ‘gedwongen omsingelen van jongeren’. Het ‘ondersteunend omringen’ kan in onze hulpverlening nog beter uitgewerkt worden en is ons inzien een beter antwoord dan gedwongen hulpverlenging. Toch zouden we in de toekomst nog een grotere impact willen hebben op de motivatie van het kind en het gezinssysteem door ze reeds vroeg mee te betrekken in het project. We hebben gezocht naar continuïteit. Hiervoor is er flexibiliteit en engagement nodig. We zagen in onze casussen dat engagement nog niet noodzakelijk een oplossing kan bieden. Niet opgeven is en blijft de boodschap. Het is belangrijk om indien nodig op lange termijn te blijven werken met kinderen en jongeren. Wanneer er een advies geformuleerd wordt naar de toekomst is de uitwerking hiervan nog niet gegarandeerd. Moest het daar opnieuw fout lopen lijkt het ons logisch maar ook noodzakelijk om dezelfde hulpverleners in te roepen om mogelijkheden naar de toekomst te bespreken. Een lange termijn engagement van alle partners is dus nodig. De realiteit van de wachtlijsten maakt dit zeer moeilijk. Indien deze niet ingekort kunnen worden zouden er acties moeten ondernomen worden ter overbrugging van de soms heel moeilijke perioden. Daarbij sluit aan dat de hulpverleningsvorm van aanklampend, ambulant werken te weinig is uitgewerkt en beschikbaar is. Dit kan een vorm zijn die de wachttijd opvangt of een residentiële opname vervangt of opvolgt. Een grotere bereikbaarheid van geestelijke gezondheidszorg en ook andere gespecialiseerde hulpverlening is noodzakelijk om coherente zorgtrajecten uit te werken. In ons project werd het belang van de rol van consulenten en jeugdrechters duidelijk. Ze zijn noodzakelijke partners die meer in het overleg betrokken dienen te worden om zo het proces mee te kunnen sturen. We merkten dat ze door hun hoge werkdruk niet steeds de tijd hebben om hun taak als ‘zorgcoördinator’ uit te voeren. De voorziening waar het kind of de jongere verblijft neemt dit dan over. Het nadeel hierbij is dat deze mensen het gehele proces van het kind niet meekrijgen, die blik over alle hulpverleners ontbreekt. Bij moeilijke casussen nemen we bovendien aan dat er een extra zorgcoördinator nodig is die de mogelijkheid heeft kort op de bal te spelen en alle hulpverleners op elkaar af te stemmen. Iemand die de term gedeelde verantwoordelijkheid in de praktijk kan uitwerken. Naar ons aanvoelen was expertise zorggestuurd. Daarmee bedoelen we dat het betrekken van andere hulpverleners of experten afhankelijk was van de vraag die zich stelde in het begeleidingsproces. Dit kon een consultatie zijn door een kinder- en jeugdpsychiater, maar kon ook een andere vorm aannemen: supervisie door een therapeut of coördinator, overleg tussen teams uit verschillende sectoren, deelname van de jongere aan een ambulant of residentieel therapeutisch programma… Er is een nood aan een blijvende opvolging vanuit geestelijke gezondheidszorg, zeker bij jonge kwetsbare kinderen. We sporen geestelijke gezondheid aan om hun tijdelijk engagement te verlengen. Opvallend was hoe snel de wederzijdsheid ontstond in dit samenwerkingsproject. Waar in eerste instantie enkel casussen vanuit bijzondere jeugdbijstand werden aangebracht kwam er snel ook de vraag vanuit de participerende of betrokken K-diensten om ook een cliënt aan te dienen waarrond samenwerking noodzakelijk bleek. Daaruit kunnen we dus vaststellen dat het geen eenrichtingsvraag is naar expertise en zal voor de doelgroep waarrond het project handelde enkel expertise uit één sector niet voldoende zijn om een vangnet te bieden.
Project met steun van de Provincie Vlaams-Brabant Meer info: www.wissel.be Tel. 0474/272161
Eindrapport 2006-2007
[email protected]
Algemeen: Soms is er meer nodig, meer dan de reguliere hulpverlening kan bieden en meer dan een eenmalig consult. Er is een groep minderjarigen waarvoor intensieve samenwerking van diensten nodig is, zowel binnen als overheen sectoren. Het bleek een zoekproces om hiertoe te komen. We gaan ervan uit dat door meer samenwerking op poten te zetten er meer vormen zullen ontstaan die het ‘gat in de markt’ als maar meer zullen dichtrijden. Met het project wilden we samenwerking ondersteunen en faciliteren. Tot nu toe zijn we voornamelijk geslaagd in een financiële facilitatie en observatie van de samenwerking. De samenwerking zelf vloeide bijna automatisch voort uit de maandelijkse overlegmomenten in kleine groepen. Of nog, het enthousiasme van de deelnemers zorgde ervoor dat samenwerking zich voordeed en observeerbaar werd. Door verschillende vormen te onderscheiden en positieve ervaringen tussen hulpverleners uit beide sectoren op te bouwen kunnen we naar de toekomst nog meer samenwerking faciliteren. Naar de toekomst van het project vinden we het ook belangrijk om de kinderen en jongeren meer te betrekken. We willen dieper ingaan op hun noden en wat ze zelf als meerwaarde zien van de samenwerking van ‘hun’ hulpverleners. Ook de consulenten van het Comité Bijzondere Jeugdzorg en de Sociale Dienst van de Jeugdrechtbank, die een belangrijk deel uitmaken van het beslissingsproces, dienen meer betrokken te worden bij het project. Bovendien willen we het project uitbreiden naar andere hulpverleners, steeds door de inbreng van concrete casussen en het bijhorende engagement, om tot een breder draagvlak te komen voor samenwerking. Gespecialiseerde hulpverlening (vb drughulpverlening) kan hierin belangrijk zijn. Ook dienen we te bekijken wat de rol van gemeenschapsinstellingen en forensische K-diensten hierin kan zijn. Leidraad bij dit alles is dat de restgroep niet als groep kan beschouwd worden en dat een pasklaar antwoord voor deze groep dan ook uit den boze is. Er moet samen met het kind, de jongere en zijn gezin worden gezocht naar een oplossing op maat. Een goede opvolging en coördinatie is hierbij van cruciaal belang. Om tot een continuïteit te komen zijn we financieel afhankelijk van de provincie, zonder wiens hulp dit project niet zou bestaan. Anderzijds is een blijvend engagement en investering van de deelnemers de rode draad van het project. Wanneer we kijken naar wat we op korte termijn hebben kunnen verwezenlijken was het zeker de inspanning waard.
Project met steun van de Provincie Vlaams-Brabant Meer info: www.wissel.be Tel. 0474/272161
Eindrapport 2006-2007
[email protected]
Referenties: Berx, E en Nijs R. Jeugdpsychiatrie en bijzondere jeugdbijstand. Een gedwongen huwelijk? Vzw jongerenbegeleiding. Deboutte, D., Janssens, A., Van Herrewegen I. en Van Grieken S. (2004). Jaarverslag Bijpass Project. De Mey, W. (2004). Het stop-programma: het belang van vroegtijdig en multi-modaal interveniëren bij jonge kinderen (4 tot 7 jaar) met gedragsproblemen. Agora, nr1 Geeraert, L. (2004). Vroegtijdige preventie van kindermishandeling, literatuurstudie en empirische exploratie van vroegtijdige preventieprogramma's voor gezinnen met een risico van fysieke mishandeling en/of verwaarlozing. Doctoraatsthesis: Katholieke Universiteit Leuven Langen, P. (2004). Samenvattende verantwoording project Proeftuin “succes is een keuze”. Langen, P. en Meuwissen T. (2006). Beschrijving ontwikkelingsfase zorginhoud. Project Octopus. Doelgroep orthopsychiatrie. OSBJ. Actieplan verniewende initiatieven werkjaar 2006 tot december 2006. (www.osbj.be) OSBJ. Denktank moeilijk begeleidbare/bereikbare jongeren. (www.osbj.be) Paredis, H. Samenwerkingsafspraken tussen hulpverleningsdiensten die omgaan met “moeilijk te begeleiden jongeren” en residentiële voorzieningen uit de geestelijke gezondheidszorg. Vzw jongerenbegeleiding. Yin, R.K. (1989). Case study research, design and methods. Sage publications: newbury park London New Delhi http://www.jongerenbegeleiding.be/pagina's/studiedagen.htm rapportage studiedag: Dag vol dialoog. Het Globaal Plan: van alle kanten bekeken.
Project met steun van de Provincie Vlaams-Brabant Meer info: www.wissel.be Tel. 0474/272161
Eindrapport 2006-2007
[email protected]