De samenwerking tussen huisarts en gemeente. Een eerste analyse.
Eindproduct eerste projectfase
Een project van: Landelijke Huisartsen Vereniging Vereniging Nederlandse Gemeenten Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Oktober 2011
1
Samenvatting Introductie LHV, VNG en VWS zijn gezamenlijk het project ‘Samenwerking tussen huisarts en gemeente’ ingegaan, om door middel van veldonderzoek inzichtelijk te maken welke ondersteuning vanuit deze partijen nodig is om de genoemde samenwerking te faciliteren. Het stimuleren van samenwerking tussen huisartsen en gemeenten is wenselijk om de zorg en hulp aan patiënten/cliënten in de buurt verder te verbeteren. Het onderzoek Er zijn drie lokale bijeenkomsten georganiseerd, waarbij huisartsen, gemeenten en ROS/GGD werden geconsulteerd over de samenwerking tussen huisartsen en gemeenten. Dit rapport is het resultaat van de eerste fase van het project. De tweede fase van het project behelst het verwerken van de verkregen informatie tot concrete handvatten/tools om samenwerking tussen huisartsen en gemeenten te faciliteren. Knelpunten • Tijdens de bijeenkomsten bleek vooral wederzijdse onbekendheid een belangrijk knelpunt in de samenwerking te zijn. Een andere complicerende factor is het feit dat men een verschillende taal spreekt. • Op dit moment is de haalbaarheid van wederzijdse verwachtingen over en weer niet helder. Gemeenten verwachten bijvoorbeeld beleidsmatige input en betrokkenheid van huisartsen en gezondheidsinformatie over doelgroepen, terwijl huisartsen dit op individuele basis niet willen of kunnen geven. Huisartsen verwachten op hun beurt van de gemeente actuele en praktische informatie die aansluit bij hun dagelijkse praktijk, over verwijsmogelijkheden en regelgeving, terwijl de gemeente niet altijd in staat is dit in de gewenste vorm aan te bieden. • Door deze factoren komen gemeenten en huisartsen vaak niet tot een gezamenlijke agenda en structureel overleg over voor beide partijen relevante thema’s. Daar is wel behoefte aan. • Een ander knelpunt zijn de randvoorwaarden. Samenwerking kost (overleg)tijd, die voor huisartsen volledig niet-declarabel is. Wensen • Gemeenten en huisartsen willen graag ondersteuning bij het opzetten van een gezamenlijke agenda en structureel overleg. • Er blijkt onder huisartsen voornamelijk behoefte te zijn aan praktische ondersteuning in de vorm van een klein en handzaam naslagwerk, waarin onder meer de volgende zaken aan bod komen: een actueel overzicht van contactpersonen, de voorzieningen van de gemeente, zoals het Wmo-loket en informatie hieromtrent. Ook verwijsinformatie en nuttige websites (bijvoorbeeld www.regelhulp.nl) kunnen hierin worden opgenomen. • Bij gemeenten is er behoefte aan één aanspreekpunt en duidelijkheid over de vertegenwoordiging van de huisartsen, zodat met een afgevaardigde van een huisartsengroep contact onderhouden kan worden. Huisartsen willen ook graag dat de gemeente beleidsmatige input via een vertegenwoordiger opvraagt (bijvoorbeeld iemand uit de lokale huisartsenvereniging), om de individuele huisarts te ontlasten. • Ook huisartsen willen graag één vast aanspreekpunt bij de gemeente of in ieder geval goed inzicht in de verschillende aanspreekpunten (contactgegevens). • Een wens vanuit gemeenten is het krijgen van feedback van huisartsen op de haalbaarheid en doeltreffendheid van beleidsplannen in de dagelijkse praktijk. • Huisartsen geven aan te wensen dat de gemeente actief informatie verstrekt over haar beleid (speerpunten en plannen), en concreter over haar diensten en contactpersonen middels een actuele ‘verwijswijzer/sociale kaart’. 2
Inhoudsopgave 1. Het project 1.1
Aanleiding
1.2
Doelstelling
1.3
Werkwijze
2. Waarom samenwerken? 2.1
Ontwikkelingen landelijk beleid
•
Aandacht voor wijkgericht werken
•
Invoering WMO
•
Decentralisatie van beleid (jeugdzorg, dagbegeleiding)
2.2
Belang van samenwerking
•
voor patiënten/burgers
•
voor huisartsen
•
voor gemeenten
•
voor de landelijke overheid
2.3
3.
Wetgeving
Resultaten project Ervaringen uit het veld: drie lokale bijeenkomsten •
Nieuwegein
•
Enkhuizen en Hoorn
•
Almelo, Borne, Enschede en Hengelo
4. Conclusies en aanbevelingen 4.1
Inleiding
4.2
Wat gaat er goed?
4.3
Wat kan er beter?
4.4
Aanbevelingen 3
Analyse samenwerking tussen huisarts en gemeente
1. Het project 1.1 Aanleiding Uit signalen welke binnenkomen bij zowel de LHV als de VNG, blijkt dat gemeenten en huisartsen elkaar onvoldoende weten te vinden om goede samenwerking van de grond te krijgen. Door wederzijdse onwetendheid over onder meer elkaars manieren van werken, aanbod en producten, wordt samenwerking op het gebied van bijvoorbeeld de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) belemmerd. Door deze ‘twee werelden’ beter kennis met elkaar te laten maken en inzicht te geven in wat er met betrekking tot de WMO, publieke gezondheid, en andere thema’s zoal mogelijk is voor beide partijen, kan hopelijk een betere samenwerking worden bewerkstelligd. Vanuit VWS leeft de wens om de Wmo beter te laten aansluiten op de andere (zorg)stelsels, te beginnen met de huisarts, en vice versa. Gemeenten maken nog niet ten volle gebruik van de mogelijkheden die de Wmo biedt, terwijl de Wmo als verbindingswet op veel verschillende manieren kan worden ingezet. LHV, VNG en VWS hebben de handen ineen geslagen om met dit project de samenwerking tussen huisartsen en gemeenten te stimuleren. Aan de hand van thema’s en doelgroepen (zoals mantelzorg; preventie; indicatiestelling; huisvesting) wordt bekeken waar en hoe win-winsituaties voor huisartsenzorg en gemeenten kunnen ontstaan1. Nb: waar in het navolgende over ‘gemeente’ wordt gesproken, wordt overigens niet alleen de wethouder en diens ambtenaren bedoeld. Het gaat nadrukkelijk om alle organisaties/loketten die uitvoering geven aan de taken van een gemeente en waar cliënten/patiënten mee te maken hebben/krijgen. 1.2 Doelstelling Het uiteindelijke doel van (de eerste fase van) dit project, is zicht krijgen op welke ondersteuning (landelijk) nodig is om samenwerking tussen huisartsen en gemeenten te faciliteren. Door deze samenwerking te faciliteren, wordt beoogd de zorg en hulp aan patiënten/cliënten in de buurt verder te verbeteren. Fasering In de 1e fase van het project – waarvan deze rapportage het resultaat is – zijn de rol en de visie van huisarts en gemeente op hun mogelijke samenwerking in kaart gebracht, op basis van actuele ervaringen en wensen. Het bevat aanbevelingen over de wijze waarop een betere samenwerking kan worden gefaciliteerd. Indien VWS, LHV en VNG zich kunnen vinden in die aanbevelingen, kan fase 2 van start. In de 2e fase zal de verkregen informatie worden verwerkt tot concrete handvatten. 1.3 Werkwijze De bedoeling van het project was om de informatie over de knelpunten en successen van samenwerking niet van achter een bureau te verzinnen, maar om deze informatie te verzamelen in het veld. Hierbij wordt gekeken naar de samenwerking op zowel het organisatieniveau, het beleidsniveau als op het cliënt/patiëntniveau. Om ervaringen met de samenwerking tussen huisartsen en gemeenten te verzamelen, zijn drie lokale bijeenkomsten georganiseerd, waarbij huisartsen en gemeente-
1
Zie ook het projectplan ‘Samenwerking huisarts en gemeente’ in bijlage 2. 4
functionarissen werden geconsulteerd over de onderlinge samenwerking. Voor deze bijeenkomsten zijn niet enkel huisartsen en gemeentefunctionarissen uitgenodigd, maar ook de ROS (Regionale Ondersteunings Structuur) en/of GGD. Bij de projectgroep was bekend dat een aantal ROS’en in de gekozen regio’s ook onderzoek doen naar en ervaring hebben met dit onderwerp. Het uitnodigen van de ROS’en voor de drie bijeenkomsten was daarom vanzelfsprekend. Het project van LHV/VNG/VWS is niet vanuit regionaal maar landelijk oogpunt opgezet, waardoor de onderzoeken elkaar niet in de weg zitten. De bijeenkomsten zijn voorbereid, geëvalueerd en geanalyseerd in regelmatig overleg tussen de LHV, VNG en VWS. Ter voorbereiding van de bijeenkomsten heeft de VNG vragenlijsten onder haar leden uitgezet om meer inzicht te krijgen in wat er binnen de verschillende gemeenten leeft / welke ervaringen tot nu toe zijn opgedaan in de samenwerking met huisartsen.
5
2. Waarom samenwerken? 2.1 Landelijke ontwikkelingen De aanleiding om de samenwerking tussen huisartsen en gemeenten te stimuleren is gelegen in a) de toegenomen aandacht voor wijkgericht werken en b) de wens vanuit het ministerie van VWS om de mogelijkheden van de nieuwe Wet Maatschappelijke Ondersteuning (Wmo) en de Wet Publieke Gezondheid (Wpg) maximaal te benutten. Daarnaast is er c) sprake van decentralisatie van de jeugdzorg en de AWBZ-functie dagbegeleiding. Ad a) Aandacht voor wijkgericht werken De beroepsgroep huisartsen heeft in haar toekomstvisie de wijkgerichte zorg (zorg in de buurt) hoog op haar prioriteitenlijstje staan (Toekomstvisie Huisartsenzorg, LHV/NHG). Huisartsgeneeskundige zorg is laagdrempelige medische zorg die voor iedereen in zijn of haar buurt wordt geboden door huisartsen en ondersteunend personeel. De huisartsenzorg is het eerste aanspreekpunt van patiënten bij hun primaire gezondheidsvragen. De huisartsenzorg biedt, teneinde op een veelheid van medische vragen te kunnen antwoorden, een breed pakket aan diagnostische, therapeutische en preventieve medische zorg. Daarnaast biedt de huisartsenzorg begeleiding aan mensen en hun omgeving tijdens en na hun ziekte. Huisartsenzorg is generalistisch, integraal, persoonsgericht en continu (dag en nacht en van wieg tot graf) beschikbaar. De wijze waarop de huisartsenzorg is georganiseerd en gelokaliseerd – kleinschalig in de wijk – maakt het mogelijk om de zorg af te stemmen op de specifieke gezondheidssituatie van de ingeschreven populatie. Intensievere samenwerking met gemeenten kan de kwaliteit van de zorg in de buurt een goede impuls geven. Ook voor gemeenten, de overheidslaag het dichtst bij de burger, is de wijkgerichte aanpak belangrijk, bijvoorbeeld in de uitvoering van de Wmo (burgers laten participeren) en in de herijking van het leefstijlbeleid (sport en bewegen in de buurt, gerichte leefstijl ondersteunende activiteiten). Dat heeft te maken met de invoering van de Wmo, over deze wet meer informatie in de volgende paragraaf. Voor de landelijke overheid is de zorg in de buurt een belangrijk beleidsstreven geworden. Dit blijkt uit de beleidsbrieven van de Minister en de Staatssecretaris van VWS getiteld “Zorg die werkt” en “Vertrouwen in de zorg”. Een integrale visie met de titel “Zorg en ondersteuning in de buurt” zal naar verwachting begin oktober gepubliceerd worden. Het onderhavige project wordt daarin genoemd. Om een kwaliteitsslag voor zorg en ondersteuning in de buurt te kunnen realiseren, is het allereerst noodzakelijk dat de huisartsen en de medewerkers van de gemeenten beter van elkaar weten wat tot elkaars takenpakket behoort, hoe ze werken, op welke gebieden ze zouden kunnen samenwerken, hoe zij elkaar kunnen versterken en hoe dit te realiseren. Middels dit project hopen LHV, VNG en VWS hieraan gezamenlijk een bijdrage te leveren. Ad b) Invoering van de Wmo Met de invoering van de Wmo in 2007 werden onder meer de huishoudelijke hulp en de subsidies voor mantelzorgondersteuning en cliëntondersteuning in de GGZ (de GGZsteunpunten) overgeheveld naar gemeenten. De filosofie daarachter is dat de gemeente dicht bij de burger staat en lokaal en individueel maatwerk kan verzorgen. Zo kan de gemeente eraan bijdragen dat mensen met beperkingen zo lang mogelijk thuis kunnen (blijven) wonen. Maatwerk dat er ook toe leidt dat zoveel mogelijk de eigen kracht van mensen en van hun netwerk wordt benut zodat een beroep op (zwaardere) zorg minder nodig is. Een gemeente kan dwarsverbanden leggen met andere taken op het gemeentelijk domein (geschikte woningen, werk, onderwijs, schuldhulpverlening) maar 6
ook daarbuiten (huisarts, wijkverpleegkundige, etc.). Verdere overheveling van AWBZzorg (begeleiding en dagbesteding) is voorzien voor 2013/2014. Zie voor meer informatie over de Wmo paragraaf 2.3. Ad c) Decentralisatie van beleid (jeugdzorg, dagbegeleiding) Gemeenten krijgen komende jaren een fors pakket extra taken, die nu nog onder de verantwoordelijkheid vallen van het Rijk of de zorgverzekeraar. De volledige jeugdzorg wordt naar gemeenten gedecentraliseerd, evenals de dagbegeleidingsactiviteiten die nu nog vanuit AWBZ gefinancierd worden. Middels de veranderde verantwoordelijkheden wil het Rijk een stelselherziening op gang brengen die de zorg voor de burger dichter bij de praktijk brengt en beter is afgestemd op locale behoeften. Het is heel goed denkbaar dat huisarts en gemeente hierdoor (nog) meer reden hebben om meer met elkaar op te trekken. Overige terreinen van samenwerking Behalve op de genoemde terreinen (samenwerken in de wijk, Wmo, jeugdzorg) zullen huisartsen en gemeenten elkaar ook op andere gebieden tegenkomen. Hierbij kan worden gedacht aan onder meer de beleidsvoornemens gezondheidsbeleid, preventieve activiteiten, het Centrum voor Jeugd en Gezin, mantelzorg, huiselijk geweld en kindermishandeling, ouderenzorg, oggz, zorg in hospices. 2.2 Belang van samenwerking Samenwerking tussen huisartsen en gemeenten brengt verschillende baten met zich mee. Allereerst gaat het natuurlijk over de baten voor de cliënten/burgers die goede en afgestemde hulp behoeven. Maar ook voor de samenwerkende partijen zelf – de huisartsen en gemeenten – zijn ermee gediend als er sprake is van goede samenwerking. Ook is het in het maatschappelijk belang. Onderstaand een korte, onvolledige opsomming van het belang van samenwerking per partij. Voor patiënten/burgers: Samenwerking tussen huisartsen en gemeenten kan de hulp- en dienstverlening aan burgers of patiënten verbeteren. Te denken valt aan specifieke doelgroepen die zowel bij de huisarts als de gemeente aankloppen voor zorg en/of ondersteuning, zoals: • Mensen met lage sociaaleconomische status of schuldenproblematiek • Ouderen, bij wie sprake kan zijn van multimorbiditeit en/of eenzaamheidsproblematiek • Chronisch zieken en mensen met een beperking • Overbelaste mantelzorgers Een goede samenwerking tussen huisarts en gemeente heeft positieve invloed op de zorg voor patiënten: betere doorverwijzing, tijdige signalering en afstemming tussen hulpverleners leiden tot een betere hulpverlening voor de cliënt. Voor huisartsen: • Samenwerking zorgt voor meer bekendheid met de gemeente en haar diensten, wat de afdoening van hulpvragen kan vergemakkelijken. Dit gaat zeker op wanneer het hulpvragen betreft die niet of maar ten dele tot de verantwoordelijkheid van de huisarts behoren. • Samenwerking kan leiden tot minder bureaucratie, bijvoorbeeld door verbetering van de informatie-uitwisseling. • Het bovenstaande in ogenschouw nemend, helpt samenwerking in de wijk om de zorg voor patiënten zo optimaal mogelijk te kunnen verlenen, waar de huisarts op zijn beurt bij gebaat is. Voor gemeenten: • Het te maken gezondheidsbeleid kan beter worden afgestemd op lokale behoefte middels input van de huisarts. 7
•
• • •
Betere individuele hulpverlening. Zodra voor huisartsen duidelijk is waar zij succesvol naar kunnen verwijzen (bijvoorbeeld het Wmo-loket), zal hier vaker gebruik van worden gemaakt. Dit zorgt er tevens voor dat gemeenten een beter beeld krijgen van waar behoefte aan is; hulpbehoevenden komen eerder op de juiste plek terecht. Daarnaast wordt verergering voorkomen: door tijdige signalering over en weer kan huisarts of gemeente ‘er sneller op af’. Meer feedback op de praktische uitvoerbaarheid van beleid. Knelpunten die huisartsen tegenkomen kunnen sneller aan de gemeente worden gecommuniceerd indien men dankzij samenwerking goed met elkaar bekend is. De informatie komt daardoor ook bij de juiste persoon terecht.
Samenwerking is overigens niet op elk terrein noodzakelijk of gewenst. De keuze voor samenwerking hangt af van het belang en de opbrengsten ervan, afgewogen tegen de (tijds)investering die ervoor nodig is. Op het puur medische gebied ligt voor huisartsen de samenwerking met gemeenten weinig voor de hand, met ziekenhuizen en andere zorgverleners des te meer. Over de vraag naar de legitimiteit van samenwerking volgt in hoofdstuk 4.2 van deze notitie meer.
2.3 Wetgeving De Wet Maatschappelijke Ondersteuning (Wmo) De Wmo is in 2007 in werking getreden en omvat de voormalige Welzijnswet, de Wet voorzieningen gehandicapten en de huishoudelijke hulp en enige subsidieregelingen uit de AWBZ. De Wmo heeft een drieledige doelstelling: de zelfredzaamheid van mensen vergroten, stimuleren dat mensen participeren in de samenleving en het bevorderen van sociale samenhang. De Wmo is mede bedoeld als “verbindingswet”: verbindingen leggen met andere domeinen zoals zorg, wonen, arbeid, onderwijs etc. De gemeente wordt geacht in het kader van de Wmo de regie te voeren over wonen, welzijn en zorg en hebben een grote mate van beleidsvrijheid bij de uitvoering van de Wmo. Een greep uit de voorzieningen die onder de Wmo vallen: • • • • • • • • • •
het Wmo-loket Vervoersvoorzieningen (rolstoel, lokaal gehandicaptenvervoer etc.) Woningaanpassingen (van verhoogd toilet tot aanbouw aan de woning) Hulp bij het voeren van de huishouding (huishoudelijke hulp, formulierenbrigade) Welzijnsinstellingen Sociale buurtrestaurants/buurtcentra Cliëntondersteuning, zoals ouderenadviseurs Maatschappelijke opvanginstellingen, vrouwenopvang, verslavingsopvang, Ondersteuning van mantelzorgers en vrijwilligerswerk. Laagdrempelige opvoedondersteuning
Een belangrijke nieuwe ontwikkeling in het kader van de WMO als verbindingswet is het project De Kanteling. Het houdt in dat de gemeente bij de intake (in het Wmo-loket) niet alleen ingaat op de vraag van de burger, maar in dialoog met de burger gaat waarbij hulpvragen over allerlei levensdomeinen (dus niet alleen de Wmo betreffend) aan de orde kunnen komen. De gemeente kan mensen verwijzen (en toeleiden) naar andere voorzieningen, hetzij binnen het gemeentelijk bereik (schuldhulpverlening, sport, wonen etc.), hetzij daarbuiten (huisarts, wijkverpleegkundige et cetera). Doel van het overheidsbeleid is ook het door lokaal maatwerk beter benutten van de eigen kracht van mensen en hun netwerk en daarmee tevens een beroep doen op de eigen verantwoordelijkheid van mensen. De Wet Publieke Gezondheid (Wpg) 8
De Wet Publieke Gezondheid regelt de verantwoordelijkheid van het Rijk en de Gemeenten op het gebied van de openbare gezondheidszorg. De gemeenten zijn op grond hiervan voor een groot deel verantwoordelijk voor de uitvoering van de publieke gezondheidszorg. De Wpg beschrijft onder andere de preventiecyclus, de vierjarige beleidscyclus op het gebied van publieke gezondheid waaraan zowel het Rijk als gemeenten deelnemen. De preventiecyclus is een samenspel van de landelijke nota gezondheidsbeleid, lokale nota, toekomstverkenning volksgezondheid en toetsing door de inspectie. Vanaf 1 januari 2012 dienen gemeenten de landelijke prioriteiten, zoals opgenomen in de landelijke nota gezondheidsbeleid, in acht te nemen.
9
3. Resultaten van het project Ervaringen uit het veld: drie lokale bijeenkomsten Zoals in de werkwijze reeds beschreven, was het de bedoeling van het project om de benodigde informatie in het veld te verzamelen. De hiervoor geselecteerde gemeenten waren: 1. Nieuwegein 2. Enkhuizen en Hoorn 3. Almelo, Borne, Enschede en Hengelo
– 17 januari 2011 – 16 juni 2011 – 12 september 2011
Huisartsen die werkzaam zijn in betreffende gemeenten en vertegenwoordigers van de gemeente(n) zijn uitgenodigd om deel te nemen aan de bijeenkomsten. Er is naar gestreefd om per gemeente 2 gemeentevertegenwoordigers en 2 huisartsen uit te nodigen. De agenda voor de gesprekken is als bijlage bijgevoegd (bijlage 4) In een open gesprek is geïnventariseerd wat de ervaringen zijn van zowel huisartsen als gemeenten met de onderlinge samenwerking. Ook zijn ideeën geïnventariseerd hoe deze samenwerking verbeterd danwel gefaciliteerd kan worden. Onderstaand een korte samenvatting per bijeenkomst, de uitgebreide verslagen zijn als bijlage toegevoegd.
Nieuwegein Waarom deze gemeente? Voor de gemeente Nieuwegein is gekozen omdat vanuit de contacten van de VNG, duidelijk werd dat er in Nieuwegein veel projecten tussen huisartsen en gemeenten plaatsvinden. Dit beloofde een goede locatie te zijn om te inventariseren wat de successen en knelpunten zijn in een situatie waar veel samenwerking plaatsvindt. Wie waren aanwezig? Totaal: 12 personen. Er waren vier huisartsen, drie gemeentevertegenwoordigers en één medewerker van de ROS (Raedelijn) aanwezig. Daarnaast was de projectgroep aanwezig bestaande uit vertegenwoordigers van LHV, VNG en VWS. Belangrijkste successen Huisartsen en gemeenten kunnen elkaar in Nieuwegein op cliëntniveau relatief goed vinden. Zo is er de pilot ‘Welzijn op recept’ en het project ‘Ouderenzorg 75+’ waarin partijen samenwerken. Ook de eerstelijnscafés, een initiatief van Raedelijn waar eerstelijnswerkers en de gemeente elkaar kunnen ontmoeten, lopen goed. Het contact verloopt vooral via de gezondheidscentra in Nieuwegein. Belangrijkste knelpunten • Vertegenwoordiging: Hoewel het contact van de gemeente met een deel van de huisartsen goed verloopt, betekent dat niet dat contact wordt gelegd met gehele groep huisartsen in Nieuwegein. Vooral huisartsen die niet in een gezondheidscentrum werken, ervaren de afstand tot de gemeente als erg groot. Ook huisartsen werkzaam in gezondheidscentra voelen zich niet altijd goed betrokken en vertegenwoordigd, wanneer de gemeente bijvoorbeeld contact heeft met een paramedicus van het centrum. • Beleid: Huisartsen zijn onvoldoende betrokken bij het lokaal gezondheidsbeleid. • Informatie: Er wordt niet structureel informatie gegeven over loketten, diensten en beleidswijzigingen. Huisartsen verwijzen 'routinematig' naar gemeentelijke diensten, maar het is onduidelijk of deze routes actueel zijn. Gemeente en huisartsen zijn vaak 10
niet op de hoogte van elkaars werkzaamheden rond bepaalde doelgroepen (ouderen, bewegen op recept), wat soms zorgt voor dubbeling in het aanbod (huisbezoeken). Behoefte aan ondersteuning • Vertegenwoordiging: Duidelijkheid over de vertegenwoordiging van de huisartsen richting gemeenten is noodzakelijk om een breder contact en goede informatievoorziening tussen huisartsen en gemeente te realiseren. De vereniging van Nieuwegeinse huisartsen kan hierin wellicht een rol spelen. • Contactpersonen: Duidelijkheid over de contactpersonen voor huisartsen bij de gemeente helpt om tot betere samenwerking te komen. De gemeente kan belangrijke rol spelen bij het tot elkaar brengen van partijen. • Informatie: Er is behoefte aan actievere informatieverstrekking vanuit de gemeente over het gezondheidsbeleid (de speerpunten, plannen etc). Concreet hebben de huisartsen behoefte aan een actuele verwijswijzer/sociale kaart, waarin duidelijk is opgenomen in welk geval zij naar welke instantie kunnen verwijzen. • Tîps: sluit aan bij bestaande initiatieven, organiseer bijeenkomsten om elkaar te leren kennen (zoals de eerstelijnscafés), kijk wat er is mogelijk is in praktische zin (coulance parkeerbeleid voor huisartsen), kijk of er samenwerking mogelijk is in het kader van de woonservicezones. • Vragen zijn er nog over de mogelijke rol van de zorgverzekeraar (deze heeft vaak geen lokale blik), ROS en GGD bij samenwerking tussen huisartsen en gemeente.
Enkhuizen en Hoorn Waarom deze gemeenten? Voor deze gemeenten is gekozen, omdat er nog nauwelijks sprake is van samenwerking tussen gemeente en huisartsen en de samenwerking die plaatsvindt nog moeizaam verloopt. De ROS (ZONH) heeft de projectgroep benaderd en aangegeven geïnteresseerd te zijn in het project en eventueel deel te willen nemen. Op dat voorstel is ingegaan. De ROS heeft een actieve rol gespeeld bij de organisatie van de bijeenkomst in Hoorn en het benaderen van gemeentevertegenwoordigers en huisartsen. Wie waren aanwezig? Totaal: 14 personen. Er waren drie huisartsen uit Hoorn en een huisarts uit Enkhuizen aanwezig, drie gemeentevertegenwoordigers uit Hoorn en twee gemeentevertegenwoordigers uit Enkhuizen en één medewerker van de ROS. Daarnaast was de projectgroep aanwezig bestaande uit vertegenwoordigers van LHV, VNG en VWS. Belangrijkste successen Zoals hierboven beschreven is er van samenwerking tussen deze gemeenten en de huisartsen nog nauwelijks sprake. Aan het einde van het gesprek constateerde men wel dat er in grotere mate samenwerking is dan men aanvankelijk dacht, maar dat deze zo gewoon zijn geworden dat het niet opvalt. Belangrijkste succes is dat beide partijen uitspraken dat zij het belang van samenwerking zien en ook behoefte aan hebben contact met elkaar te onderhouden. Belangrijkste knelpunten • Tijd en middelen: Huisartsen geven aan dat zij contact onderhouden met veel verschillende zorgverleners en instanties waardoor er niet voldoende tijd is voor overleg met de gemeente over gemeentelijk beleid en projecten. Daarnaast krijgen huisartsen veel verzoeken om informatie, waaraan zij niet altijd kunnen voldoen. Voor afvaardiging van een vertegenwoordiger van de huisartsen naar gemeentelijke bijeenkomsten is geen financiering beschikbaar. Vertegenwoordiging zou wel een praktische oplossing zijn voor meer contact tussen gemeente en een groep huisartsen. 11
•
•
•
•
Agenda: Uitnodigingen van de gemeente aan huisartsen voor bijeenkomsten komen vaak ongelegen, de agenda nodigt niet uit tot participeren (niet concreet genoeg) en de onderwerpen gaan de huisartsen niet altijd ter harte. Opvolging contact: na overleg tussen huisartsen en gemeente wordt het contact niet altijd vervolgd. Voorbeeld is de beleidsnotitie ‘ouderen Enkhuizen’, waarover overleg was met de Enkhuizer huisartsen. De huisartsen zijn daarna niet meer betrokken bij de voortgang/ het resultaat van het project. Onbekendheid voorzieningen: Huisartsen vinden het noodzakelijk goed op de hoogte te zijn van de gemeentelijke voorzieningen, zodat zij patiënten hier naartoe kunnen verwijzen. Ondanks de bestaande gemeentegids, zijn veel diensten bij de huisartsen onbekend. Huisartsen maken niet veel gebruik van de mogelijkheden van de Wmo, ze zijn al blij als ze een telefoonnummer van het WMO-loket kunnen geven. Vertegenwoordiging: De gemeente heeft behoefte aan ingangen om contact met huisartsen te hebben, zodat projecten voor samenwerking beter van de grond kunnen komen.
Behoefte aan ondersteuning • Contactgegevens: Beide partijen hebben met name behoefte aan praktische contactgegevens (personen en telefoonnummers), zodat men elkaar op juiste en efficiënte wijze kan benaderen. De gemeente geeft aan dat het aanwijzen van een aanspreekpunt binnen de gemeente voor huisartsen niet mogelijk is vanwege de indeling van de gemeente in verschillende afdelingen. • Feedback: Daarnaast hebben de gemeenten behoefte aan input voor beleid en feedback wanneer plannen in de praktijk niet werkbaar/effectief blijken te zijn. De huisartsen geven aan dat een telefoontje van tien minuten voor hen beter werkt dan een uitnodiging van een overleg van twee uur. • Verminderen bureaucratie: huisartsen geven aan dat het helpt als de gemeente meer besef heeft wat bureaucratie in de hand werkt. Een voorbeeld is het jaarlijks schrijven van een briefje door de huisarts dat een patiënt diabetes heeft, terwijl dit een aandoening is die chronisch is. • Wederzijdse verwachtingen: De huisartsen geven aan niet altijd de behoefte te hebben mee te denken over gemeentelijk beleid en meer noodzaak te zien voor praktische samenwerking ten behoeve van hun patiënten. Ook huisartsen hebben bepaalde verwachtingen ten opzichte van de gemeente, die niet altijd haalbaar zijn. Het ‘managen’ van de verwachtingen is hier van belang. • Legitimiteit samenwerking: een belangrijke vraag die werd gesteld tijdens de bijeenkomst is de vraag naar de legitimiteit van meer samenwerking. In hoeverre hebben huisartsen en gemeenten elkaar daadwerkelijk nodig om hun taken goed uit te kunnen voeren? Het is goed om deze kritische vraag te blijven stellen, ook in de tweede fase van dit project. • Huisvesting: Tijdens het gesprek kwam ook het thema huisvesting aan de orde. De gemeente zou huisartsen kunnen ondersteunen bij vestiging, wat voor huisartsen zeer waardevol is in een dergelijk lastig traject. Een belangrijk neveneffect hiervan is het genereren van meer zicht op ‘witte vlekken’, waardoor hier beter rekening mee kan worden gehouden. Voorzichtigheid is echter geboden, omdat huisartsen ook wat vestigingsbeleid betreft aan de regels van de Mededingingswet zijn gebonden en de NMa hier streng toezicht op houdt. Omdat deze materie zeer ingewikkeld is en de scheidslijnen erg dun zijn, wordt samenwerking op het gebied van huisvesting in deze analyse niet verder uitgediept.
Almelo, Borne, Enschede en Hengelo Waarom deze gemeenten? Voor deze gemeenten is gekozen omdat bij de projectgroep bekend was dat de mogelijkheden tot samenwerking in Twente een onderwerp van gesprek waren. 12
Samenwerking tussen deze partijen bevindt zich in de aanloopfase, de eerste gesprekken vinden er plaats. Wie waren aanwezig? Totaal: 18 personen. Er waren twee huisartsen uit Enschede, twee huisartsen uit Hengelo, één manager van de Hengelose huisartsenvereniging, één huisarts en één praktijkondersteuner uit Borne, twee gemeentevertegenwoordigers uit Enschede, twee gemeentevertegenwoordigers uit Hengelo, één gemeentevertegenwoordiger uit Almelo, één adviseur van de ROS en één adviseur van de GGD aanwezig. Daarnaast was de projectgroep aanwezig bestaande uit vertegenwoordigers van LHV, VNG en VWS. Belangrijkste successen • Korte lijnen: In de kleinere gemeente Borne (bijna 22.000 inwoners) kunnen huisartsen en gemeente elkaar vrij gemakkelijk vinden: de lijnen zijn er kort en er is ruimte voor ad hoc samenwerking. Hoewel de gemeente beperkte middelen heeft, wil ze wel graag meedenken over projecten om de lokale gezondheidszorg te verbeteren. • Projecten: Ook in de andere gemeenten zijn de afgelopen jaren een aantal projecten succesvol afgerond. Zo liep in de gemeente Almelo het project ‘Bewegen op recept’ waar een aantal huisartsen aan deelnam en is in Enschede in samenwerking met de stadsdeelmanager(s) een medisch centrum opgezet. Een project dat minder succesvol is afgerond, is de Enschedese jeugdzorg. De Enschedese huisartsen hadden een duidelijke filosofie over de jeugdzorg, welke de gemeente in eerste instantie omarmde. De gemeente had echter ook een taak om de gehele jeugdzorg te organiseren, waardoor de boodschap van de huisartsen minder helder werd. Op dit punt zijn de partijen elkaar kwijtgeraakt. Hoewel dit niet een duidelijk succesverhaal is, toont het wel dat de gemeente Enschede openstond voor de inbreng van huisartsen, wat de huisartsen zeer waardeerden. Belangrijkste knelpunten • Gezamenlijke agenda: Ook in de vier Twentse gemeenten, blijken de knelpunten te liggen in elkaar onvoldoende kennen en een verschillende taal spreken. Huisartsen en gemeenten komen daardoor moeilijk tot een gezamenlijke agenda. Tijdens de bijeenkomst zijn hier opvolgend twee wensenlijstjes – één vanuit gemeenteperspectief en één vanuit huisartsperspectief – gemaakt waarmee de eerste stap om tot een gezamenlijke agenda te komen, is gezet. • Vertegenwoordiging: Daarnaast speelt voor de gemeenten dat de huisartsen niet altijd als één groep aanspreekbaar zijn, waardoor het lastig is om afspraken te maken. • Gebrek aan continuïteit: Voor de huisartsen is het soms lastig dat ambtenaren niet lang dezelfde functie bekleden terwijl de huisartsen veel langer in dezelfde wijk werken. Behoefte aan ondersteuning • Aanspreekpunt: Zowel de huisartsen als gemeenten geven aan behoefte te hebben aan één vast aanspreekpunt, danwel een aantal contactpersonen. • Overleg: Ook structureel overleg om goed geïnformeerd te zijn, wordt door een aantal deelnemers gewenst. • Huisartsentekort: Gezien het tekort aan huisartsen in deze regio, wensen huisartsen een faciliterende en meedenkende rol van de gemeente bij het promoten van de regio bij huisartsen en het tegengaan van ‘witte vlekken’ (waar vraag en aanbod van huisartsenzorg in de eerstelijn niet op elkaar afgestemd zijn en een tekort is/dreigt te ontstaan).
13
4. Conclusies en aanbevelingen 4.1 Inleiding In hoofdstuk 4 komen de conclusies van dit onderzoek aan bod alsook aanbevelingen voor het vervolg. Allereerst worden alle successen op een rij gezet in paragraaf 4.2. Vervolgens worden de verbeterpunten in de vorm van wensen van huisartsen en gemeenten genoemd (4.3). In paragraaf 4.4 wordt geëvalueerd op welke niveaus zich de meeste wensen bevinden en worden aanbevelingen geformuleerd. Alvorens over te gaan tot de conclusies en aanbevelingen, volgt onderstaand een tweetal korte kritische kanttekeningen bij samenwerking en de verwachtingen van de partijen hierbij. Legitimiteit van de samenwerking Een belangrijke vraag die werd gesteld tijdens de bijeenkomsten is de vraag naar de legitimiteit van meer samenwerking. In hoeverre hebben huisartsen en gemeenten elkaar daadwerkelijk nodig om hun taken goed uit te kunnen voeren? Hoewel huisartsen soms aangaven dat het ontbreken van samenwerking met gemeenten de zorgverlening aan de patiënt niet in de weg staat, zien zij wel de kansen van een gezamenlijke agenda. Huisartsen gaven aan dat er daadwerkelijk een noodzaak tot samenwerking moet zijn, en dat deze noodzaak bij verschillende thema’s voor hen op dit moment nog ontbreekt (zoals het input geven voor lokaal gezondheidsbeleid, terwijl dit door gemeenten wel gewenst wordt). Verwachtingenmanagement Een andere vraag die ook tijdens de bijeenkomsten naar boven kwam, is in feite een vraag naar de legitimiteit van het beeld van de huisarts als informatieverstrekker. Logischerwijs denken instanties zoals gemeenten dat de huisarts over veel waardevolle informatie bezit, daar de huisarts direct contact heeft met burgers en hun behoeften ziet. De huisarts ziet en hoort veel, maar heeft deze informatie niet op zodanig geaggregeerd niveau dat het beschikbaar is voor derden / niet-zorgverleners. Daarnaast is de blik van de huisarts op het individu gericht en niet op grotere trends. Dit maakt dat een gemeente niet bij een huisarts kan aankloppen met een vraag als “is de zorgvraag onder ouderen tussen de 65-70 jaar de afgelopen 3 maanden toegenomen?” Hierbij komt nog het beroepsgeheim, waardoor een huisarts beperkt ruimte heeft om informatie te delen. Tenslotte is het ook technologisch gezien niet altijd haalbaar om informatie te leveren. Wanneer een huisarts wordt gevraagd om cijfers wat betreft het aantal maal dat een bepaalde diagnose wordt gesteld, blijkt dit niet zomaar uit het Huisartsen Informatie Systeem (HIS) te kunnen worden gefilterd. Gemeenten verwachten vaak ook betrokkenheid van huisartsen bij het opstellen van gemeentelijk beleid. Huisartsen geven echter aan dat de onderwerpen waarover input wordt gevraagd de beroepsgroep niet altijd aanspreken en dat huisartsen ook niet de tijd en middelen hebben om deel te nemen aan door de gemeente georganiseerde bijeenkomsten. Daarbij speelt ook het voor huisartsen niet werkbare tijdstip (overdag) en de duur (overleggen die 2 uur duren) van dergelijke bijeenkomsten een rol. Voor bovenstaande punten geldt dat de verwachtingen van beide partijen niet altijd stroken met de werkelijkheid. Het is van belang dat de partijen kritisch kijken naar hun verwachtingen rondom de samenwerking, de (on)mogelijkheden en hun individuele rol hierin. LHV, VNG en VWS kunnen mogelijk een rol spelen bij het helder maken van de verwachtingen door in een praktisch instrument te beschrijven wat partijen van elkaar mogen verwachten en wat niet. 4.2
Wat gaat er goed? 14
Tijdens de bijeenkomsten bleek dat er op een aantal gebieden al sprake is van goede samenwerking tussen huisartsen en gemeenten, danwel van initiatieven om samenwerking te faciliteren. Onderstaand een aantal successen op een rij. Kennismakingsinitiatieven: Het ‘elkaar kennen’ blijkt een belangrijk ingrediënt voor samenwerking. Een paar succesvolle voorbeelden: •
De gemeente Borne heeft een speeddating-sessie georganiseerd waar zorgaanbieders en gemeenten bij elkaar komen. Deze sessie heeft de aanwezige praktijkmanager veel contacten opgeleverd, waar zij nog steeds veel profijt van heeft. De korte lijnen die
er zijn tussen huisartsen en gemeente blijken in Borne sowieso goed te werken. • •
Eerstelijnscafé’s in Nieuwegein, waar eerstelijnswerkers en de gemeente elkaar kunnen ontmoeten. Deze cafés worden goed bezocht en gewaardeerd. In navolging van het bovenstaande hebben nieuwjaarsrecepties, waar gemeenten, eerstelijnswerkers en andere partijen elkaar tegenkomen, in Enschede een gelijksoortig effect. Men legt contact, netwerken worden uitgebreid.
Projecten • Op cliëntniveau weten de gemeente Nieuwegein en een aantal huisartsen elkaar te vinden in de pilot ‘welzijn op recept’. In dit initiatief werden met name patiënten met psychosociale klachten vanuit de eerstelijn verwezen naar het welzijnswerk, om daar deel te nemen aan een cursus 'Beter slapen', 'Positief denken' of 'Bewegen voor ouderen' om klachten door bijvoorbeeld stress of eenzaamheid te verminderen. • Het project ‘Bewegen op Recept’ waarin de gemeente Almelo samen met een aantal huisartsen heeft samengewerkt is een succes geweest. De gemeente heeft hierin voornamelijk gefaciliteerd en financiële middelen beschikbaar gesteld. • Jeugdzorg. De Enschedese huisartsen hadden een duidelijke filosofie over de jeugdzorg, welke de gemeente in eerste instantie omarmde. De gemeente had echter ook een taak om de gehele jeugdzorg te organiseren, waardoor de boodschap van de huisartsen minder duidelijk werd. Op dit punt zijn de partijen elkaar kwijtgeraakt. Hoewel dit niet een succesverhaal van het eerste uur is, toont het dat de gemeente Enschede openstond voor de inbreng van huisartsen, wat de huisartsen ook achteraf gezien zeer waarderen. Bouw van nieuwe praktijk • De Enschedese huisartsen hebben met de bestuurders van de stadsdelen goede ervaringen. Toen de stadsdelen werden opgezet, is in goede samenwerking met de stadsdeelmanagers “een mooi medisch centrum ontstaan”.
4.2 Wat kan er beter? In deze paragraaf volgt een uitgebreide analyse van de knelpunten die tijdens de bijeenkomsten ter sprake zijn gekomen. Deze zijn voor een deel reeds aan bod gekomen in de paragraaf over de ervaringen uit het veld. Algemeen • Onbekend maakt onbemind. Een van de grote thema’s, die bij elke bijeenkomst aan de orde is gekomen, is de onbekendheid tussen huisartsen en gemeenten. Men kan elkaar niet vinden, weet niet voor welke zaken zij bij elkaar terecht kunnen en wat er bij de ander leeft. Investeren in de relatie tussen huisartsen en gemeenten is een conclusie die voor de hand ligt, maar lastig te verwezenlijken is. Huisartsen verzetten veel werk, onderhouden relaties met ziekenhuizen en overige zorgaanbieders, waardoor investeren in de relatie met de gemeente moeilijk haalbaar blijkt. Daar
15
•
•
•
komt bij dat huisartsen hier niet altijd behoefte aan hebben, zeker niet als het beleidsmatige zaken betreft. Wel hebben zij behoefte aan praktische samenwerking. Informatie-uitwisseling tussen gemeente en huisartsen is voor beide partijen een lastig punt. Huisartsen in Enkhuizen gaven aan dat er behoefte is aan eenheid in de informatievoorziening, waarbij gemeenten informatie meer kunnen delen, zonder de huisartsen teveel te belasten. Het gaat hier dus vooral om effectiever communiceren via de juiste kanalen, bijvoorbeeld de lokale huisartsengroep (Hagro) of Huisartsenkring. De Twentse gemeenten, alsook Enkhuizen en Hoorn zijn op hun beurt op zoek naar de juiste manier van communiceren met huisartsen. Deze gemeenten willen graag huisartsen betrekken bij zowel praktische als beleidsmatige vraagstukken en missen de inbreng van huisartsen bij het ontwikkelen van ideeën voor lokaal gezondheidsbeleid. Projecten: Hoewel het niet altijd te voorkomen is, wordt het doodbloeden van projecten door huisartsen als zeer demotiverend ervaren. Wellicht kan extra communicatie over het hoe en waarom van het falen van een project meer begrip kweken en zodoende minder demotiverend werken. Gezamenlijke agenda. De gemeenten ontvangen graag beleidsmatige informatie of input van huisartsen, terwijl de thema’s waar de informatie voor nodig is, lang niet altijd op de agenda van de huisartsen voorkomen. Dit onderstreept het belang dat huisartsen en gemeenten tot een gezamenlijke agenda komen, opdat zij elkaar kunnen vinden op de thema’s die hun beider interesse hebben / in hun beider belang zijn. Het opstellen van een gezamenlijke agenda verduidelijkt tevens de verwachtingen van beide partijen.
Wensen van huisartsen • Naslagwerk. De huisartsen gaven aan dat het gewaardeerd wordt als gemeenten meer bekendheid kunnen geven aan de locale invulling van de Wmo, met als kanttekening dat de informatie zo beknopt mogelijk wordt gegeven. Ook dient deze informatie specifiek op de huisartsen/gezondheidszorg te zijn toegespitst; een complete gemeentegids is in de spreekkamer weinig handzaam. Een schematisch overzicht van de relevante Wmo-diensten en bijbehorende telefoonnummers, kan daarentegen een waardevol verschil maken. Ook verwijsinformatie en nuttige websites (bijvoorbeeld www.regelhulp.nl) kunnen hierin worden opgenomen. Informatieverzoeken. Huisartsen krijgen veel vragen om informatie van derden zoals gemeenten, verzekeraars en zorginstellingen. Ze zijn echter niet in staat om deze continue stroom van vragen te beantwoorden, het zijn er teveel en is tijdrovend. Indien gemeenten bepaalde informatie omtrent huisartsenzorg wensen te verkrijgen, kunnen zij deze vragen beter aan een vertegenwoordiger van de huisartsen voorleggen. De vertegenwoordiger kan de vragen beantwoorden en vraagt zo nodig de achterban om input. Dit ontlast de individuele huisarts enorm. De vraag die hierbij rijst, is wie de taak van vertegenwoordiger op zich zal nemen: bijvoorbeeld een individuele huisarts, de Hagro of huisartsenkring. • Praktische ondersteuning. Op specifieke punten wordt door de Nieuwegeinse huisartsen meer praktische ondersteuning van de gemeente gewenst. Voorbeelden hiervan vormen parkeerbeleid (mogelijkheid tot coulanceregeling bij het rijden van visites) en beter openbaar vervoer richting de praktijk. • Bureaucratie. Huisartsen geven aan dat het wenselijk is dat gemeenten beter inzien welke maatregelen bureaucratie in de hand werken. Het jaarlijks schrijven van een briefje dat een diabetespatiënt diabetes heeft, terwijl dit een aandoening is die niet verholpen kan worden, is hier een sprekend voorbeeld van. • Integraal beleid. In Nieuwegein beconcurreren sommige projecten elkaar, zoals Bewegen op Recept en Beweegkuur. De betrokkenen verwachten dat de projecten succesvoller worden (meer betrokkenheid van de patiënt, minder uitval) als er betere samenwerking is tussen gemeente en eerstelijnszorg. 16
•
•
•
•
Concurrentie. Ook in het zorgaanbod ‘beconcurreren’ zorgverleners elkaar soms, bijvoorbeeld de POH van de huisarts versus de ouderenbezoeken van welzijnswerk (Nieuwegein). Deze kunnen elkaar versterken indien ze meer gestroomlijnd worden. Verwachtingsmanagement: de huisartsen wordt een grote rol toegedicht, aan welke niet altijd voldaan kan worden (Enkhuizen). Het is van belang dat gemeenten zich realiseren dat huisartsen wellicht toegang hebben tot waardevolle informatie, maar deze niet altijd op een voor gemeenten bruikbare manier kunnen bundelen of delen. Hierover meer aan het eind van dit hoofdstuk. Waardering. Tijdens de bijeenkomst in Hengelo is tot slot genoemd dat het van belang is dat gemeenten niet enkel vragen om input maar ook laten blijken dat deze gewaardeerd en gebruikt wordt. Randvoorwaarden. Er is onder huisartsen ook behoefte aan goede randvoorwaarden vanuit VWS voor samenwerking met gemeenten. Gezien de voorgenomen bezuinigingen op de huisartsenzorg lijkt er echter steeds minder ruimte beschikbaar te zijn voor extra taken.
Wensen van gemeenten • Doelgroepen: Gemeenten hebben behoefte aan informatie over de gezondheid van doelgroepen in de wijk. Zij zien de huisarts als een belangrijke bron van informatie. Gemeenten zouden graag zien dat huisartsen aangeven wat er speelt in een wijk. • Overleg: Het is moeilijk overlegmomenten te vinden (GGD Twente), waardoor met name ad hoc overleg plaatsvindt. Structureel overleg is lastig te plannen, maar wel door deze GGD gewenst. • Vertegenwoordiging: Verschillende gemeenten geven aan behoefte te hebben aan een duidelijk kanaal of afvaardiging via welke overleg en communicatie met de huisartsen kan plaatsvinden. • Zorggebruik: De gemeente Almelo wil graag dat huisartsen in de toekomst meedenken over de mogelijkheden om het zorggebruik te verminderen en daarnaast aangeven waar zich leemtes in het gemeentebeleid bevinden.
4.3
Aanbevelingen
Beide partijen geven aan nut en noodzaak van intensievere samenwerking te zien. Beide partijen hebben dan ook behoefte aan handvatten voor het opstellen van een gezamenlijke agenda en het opzetten van structureel overleg. De verschillende wensen doornemend, wordt duidelijk dat de gemeenten vooral samenwerking op beleidsniveau zoeken, terwijl huisartsen meer behoefte hebben aan praktische ondersteuning. Op cliënt/patiëntniveau hebben huisartsen en gemeenten soms te maken met dezelfde doelgroepen, zoals ouderen, multi-probleemgezinnen, chronisch zieken. Bij huisartsen is er behoefte aan actuele en volledige verwijsinformatie (zoals de eerder genoemde verwijswijzer / sociale kaart). Gemeenten willen graag beleidsmatige input van huisartsen en feedback op de uitwerking van beleid en projecten in de dagelijkse praktijk. Op dit niveau wordt zichtbaar dat projecten of zorgverleners elkaar soms ‘beconcurreren’ of overlappen, het oplossen van dit knelpunt ligt echter op beleidsniveau. Het opstellen van een gezamenlijke agenda kan hiertoe bijdragen. Hiervoor kan op landelijk niveau de opzet worden gemaakt, zodat huisartsen en gemeenten hiermee lokaal aan de slag kunnen. Gemeenten blijken op beleidsniveau veel van huisartsen te wensen, hoewel de huisartsen de betreffende thema’s niet altijd (hoog) op de agenda hebben staan. Het met elkaar meedenken over voor beide partijen relevante thema’s wordt zeker als nuttig gezien. Een vertegenwoordiger van de huisartsen zou dan over deze thema’s kunnen meedenken om individuele huisartsen te ontlasten. De vorm (tijdstip, duur overleg) en randvoorwaarden (vergoeding overlegtijd afgevaardigde) voor dit overleg zijn in dit kader wel van belang. 17
Op organisatieniveau komen wensen zoals structureel overleg, meer bekendheid met elkaar, goede communicatie over en weer, duidelijke vertegenwoordiging van huisartsen en verwachtingsmanagement aan bod. Welke wensen bieden kansen Uit het bovenstaande is duidelijk geworden dat er veel te verbeteren valt in de samenwerking tussen huisartsen en gemeente. De verbeteringen kunnen door lokale partijen (gemeenten) danwel door landelijke partijen (LHV, VNG, VWS) worden geboden, naargelang de aard van het knelpunt. De informatie verkregen uit de lokale bijeenkomsten heeft een schat aan informatie opgeleverd over de mogelijkheden om de samenwerking tussen huisartsen en gemeenten te stimuleren. Voor het vervolg van het project is het van belang de beschreven wensen te vatten in een praktische instrument voor zowel gemeenten als huisartsen zodat men hiermee lokaal aan de slag kunnen. Voor het maken van het instrument zijn veel aanknopingspunten gevonden, zoals: -
-
Het schetsen van de wederzijdse verwachtingen van gemeenten en huisartsen en de haalbaarheid daarvan (aan de hand van een beknopt overzicht van de taken en verantwoordelijkheden van beide partijen) Tips voor het opstellen van een gezamenlijke agenda. Tips voor effectievere communicatie tussen gemeenten en huisartsen. Het schetsen van de mogelijkheden huisartsen te betrekken bij gemeentelijke beleidsvorming. Tips voor praktische ondersteuning van huisartsen bij het verwijzen van patiënten naar de juiste voorzieningen. Hierbij kan worden ingegaan op specifieke patiënt-/ klantgroepen zoals probleemgezinnen.
Doorkijkje naar fase 2 Voor fase 2 van dit project is het van belang om de schat aan bevindingen te verwerken tot bijvoorbeeld een toolkit of handreiking. Hiermee kan in ieder geval een deel van de onbekendheid en onduidelijkheid worden weggenomen. Daarnaast worden in deze toolkit concrete handvatten en praktische tips voor een goede samenwerking gegeven, zowel voor gemeenten als voor huisartsen.
18