Toespraken en lofredes Opening Academisch Jaar 2006-2007 Maandag 4 september 2006
Erasmus Universiteit Rotterdam
44
www.eur.nl/openingacademischjaar
ERASMUS UNIVERSITEIT ROTTERDAM
ERASMUS UNIVERSITEIT ROTTERDAM
De beeltenissen van Erasmus op de voorzijde zijn ontleend aan de onderscheidingen die de universiteit kent: Ad Fontes penning, Erasmus penning, Umbra Erasmi en De Civilitate. www.eur.nl/onderscheidingen
Inhoud 3
Welkomstwoord
mw.dr. J.C.M. van Eijndhoven
4
The China Connection
mw.dr. J.C.M. van Eijndhoven
8
Rotterdam, hét bruggenhoofd van en naar China
mr. I. Opstelten
Welkomstwoord
13 15 16 19 25
Onderzoek(ers) met perspectief Maatschappelijke topinstituten MTI Gezondheidszorg Rotterdam MTI Sociale innovatie Topinstituut Gezond ouder worden
prof.dr. S.W.J. Lamberts
27 33
De vele gezichten van talent Onderwijs- en Onderzoeksprijzen 2006 Mw.dr. L. A. Boven Prof.dr. A. Hofman Drs. A.W. Prins
prof.dr. H.G. Schmidt
35
Talentvolle studenten Nadya van Putten Lars Duursma en Sharon Kroes Skadi Oude Vier Inge Dekker
drs. C.W. van Rooijen
38
Diversiteit in onderwijs Opening Academisch Jaar
prof.dr. S.W.J. Lamberts
prof.dr. F.F.H. Rutten prof.dr. H.W. Volberda prof.dr. H.A.P. Pols
Mw.dr. José van Eijndhoven, voorzitter College van Bestuur Geachte dames en heren, leden van de universitaire gemeenschap en gasten van onze universiteit. Vandaag vieren wij de feestelijke opening van het Academisch Jaar 2006-2007. Ik sta hier voor de zesde keer als voorzitter van het College van Bestuur. Het is tevens de laatste keer dat ik hier in deze rol sta. Later dit najaar zal ik afscheid nemen van het College van Bestuur en op een andere manier vorm geven aan mijn passie voor de relatie wetenschap en samenleving. A word of welcome too to our international guests. In our internationalising world it is increasingly needed to be aware of the fact that we are always together with people from different origins and backgrounds. Especially at the post-graduate level we increasingly choose to use the lingua franca of science: English. However, living in the Netherlands we also feel an obligation to our home environment. For that reason the bulk of the opening session will be in Dutch. We nevertheless hope the atmosphere in this session will make you feel at home at Erasmus University and in Rotterdam. Het thema van deze openingsbijeenkomst is ‘Talent’. Talent is een begrip dat in Nederland lange tijd verguisd is geweest. Decennialang werd het ongewenst gevonden om mensen verschillend te behandelen afhankelijk van hun talenten. Maar het tij is aan het keren. Het is belangrijk iedereen gelijke kansen te bieden. Vooral aan de universiteit is het daarnaast ook van groot belang talentvolle studenten te koesteren en voor te bereiden op toekomstig leiderschap en andere belangrijke posities in de samenleving. Tijdens deze openingsbijeenkomst zullen vele talenten in het zonnetje worden gezet. Daarvòòr zullen burgemeester Opstelten en ik stilstaan bij de relatie van Rotterdam en de EUR met China en vooral Shanghai.
3
The China Connection Mw.dr. José C.M. van Eijndhoven, voorzitter College van Bestuur
4
Dames en heren, Het thema van deze Opening van het Academisch Jaar van dit jaar is ‘Talent’ . Er is een duidelijke verbinding met het thema van de opening van vorig jaar: Think local, act global. Een goede illustratie daarvan vormen de activiteiten van de Erasmus Universiteit met en in China. Met een grote Rotterdamse delegatie, waaronder een tiental vertegenwoordigers van universiteit en Erasmus MC, bracht ik dit voorjaar een werkbezoek aan Shanghai.
Ook letterlijk timmeren de Chinezen enorm aan de weg. In Nederland hebben we in totaal een kleine 2500 kilometer autosnelweg en het duurt meestal behoorlijk lang voor er ergens een paar kilometer bijkomt. In China werd in 2005 ruim 5000 kilometer autosnelweg – dus twee maal het Nederlandse totaal - bijgebouwd. Zo zijn er nog vele voorbeelden te geven van de enorme groei die China momenteel doormaakt. Ook niet onbelangrijk is dat in China nu al per jaar meer mensen afstuderen dan in Nederland in 30 jaar.
China is dikwijls een belangrijk argument als mensen stellen dat Nederland meer moeite moet doen om talent te ontplooien en te benutten. China dient dan niet zelden als afschrikwekkend voorbeeld. De redering is vaak: “Als we hier niet beter ons best gaan doen, dan gaat straks alles naar China.” Niet alleen de assemblagelijn, maar op den duur ook het laboratorium en de operatiekamer.
Dergelijke ontwikkelingen kun je vooral bedreigend vinden, maar tegelijkertijd ligt er een kans in besloten. Een kans om de soms unieke kennis die wij hier in huis hebben niet alleen in de eigen regio maar ook elders te benutten. Vandaar ook de relevantie van het thema van vorig jaar “Think local, act global”. Dat benadrukte dat wij onze regio als laboratorium kunnen zien en de kennis die we hier opdoen kunnen gebruiken in onze contacten over de hele wereld.
In China is alles groter, sneller en efficiënter, zo horen we vaak. Chinezen studeren harder, werken langer, kosten minder en zeuren niet. Kortom het zal niet lang duren of ze kunnen in China alles beter. Daaraan gekoppeld is een beeld van China als “een gevaar”, in ieder geval in economische zin en het idee dat winst voor China automatisch verlies voor ons is en vice versa. Daarom, zo is de gangbare conclusie, moeten wij heel snel veel harder gaan studeren, veel langer gaan werken - maar niet meteen meer willen verdienen - en in ieder geval stoppen met zeuren. Mij lijkt dat geen goede basis om talent te stimuleren. Er wordt niet geredeneerd vanuit sterktes maar vanuit zwaktes. Inderdaad is in China de maat der dingen meestal een paar ordes groter dan in Nederland. Veel gaat daar inderdaad sneller en wordt uiteindelijk veel groter dan hier. Shanghai alleen al is een stad met 27 miljoen inwoners; ruim meer dan het inwonersaantal van heel Nederland. In vergelijking met dergelijke cijfers zijn onze “grote” steden niet meer dan uit de kluiten gewassen dorpen.
Dat geldt zeker ook voor China, en meer in het bijzonder Shanghai. Na mij zal burgemeester Opstelten daarop ook ingaan. Juist de enorme snelheid van de ontwikkelingen in China veroorzaakt aanzienlijke spanningen op diverse gebieden. Denk bijvoorbeeld aan de toenemende problemen die samenhangen met de onvolwassenheid van het bankwezen en de snel toenemende milieuproblemen. In China zoekt men daarom actief naar kennis van buiten om de eigen ontwikkeling in goede banen te leiden. Interessant genoeg geldt Shanghai daarbij in vele opzichten als “de proeftuin”, waar veel vernieuwingen eerst op betrekkelijk kleine schaal worden uitgeprobeerd voor zij elders worden ingevoerd. Dat sluit natuurlijk zeer goed aan bij onze eigen filosofie. Het biedt allerlei mogelijkheden voor samenwerking met wederzijds voordeel. Ik zal enkele voorbeelden geven van projecten die wij momenteel uitvoeren in China, op basis van natuurlijke sterktes van onze universiteit. Op 31 mei j.l. heb ik op de Fudan Universiteit in Shanghai een universiteitsbrede samenwerkingsovereenkomst ondertekend (foto ondertekening met op de
5
achtergrond Opstelten). De eerste geplande samenwerking is de uitbreiding naar Shanghai van het ERGO onderzoek. Dit is een langdurig onderzoek onder Rotterdammers vanaf 45 jaar, woonachtig in Ommoord. Het onderzoek is 16 jaar geleden begonnen en heeft inmiddels bijna 18.000 deelnemers. Het heeft al ruim 500 publicaties en meer dan 60 proefschriften opgeleverd en heeft geleid tot een schat aan informatie over verbanden tussen de gezondheid op een bepaalde leeftijd en ziekten en sterfte later. In het kader van deze studie heeft onze Ivo Opstelten anderhalf jaar geleden nog een MRI-scanner geopend in Ommoord en zichzelf als eerste in de scanbuis laten zakken.
6
Een tweede voorbeeld van samenwerking is de ondersteuning die de Erasmus Universiteit en de gemeente Rotterdam leveren bij het voorbereiden van de wereldtentoonstelling die in 2010 in Shanghai zal plaatsvinden, voor het eerst buiten het Westen. De World Expo is veruit het grootste evenement dat ooit in Shanghai is gehouden. In een periode van 6 maanden worden 70 tot 80 miljoen bezoekers verwacht. Als u weet dat bijvoorbeeld het internationale vliegveld van Shanghai op dit moment nog een capaciteit heeft van iets meer dan 20 miljoen passagiers per jaar dan begrijpt u dat er nog heel veel moet gebeuren voor de stad er helemaal klaar voor is. Tegelijkertijd biedt de World Expo Shanghai natuurlijk een grote kans qua City Marketing. De kennis die de EUR op dat gebied in huis heeft wordt al volop ingezet in het voorbereidingstraject. Een derde, meer algemeen voorbeeld van samenwerking zijn de promovendi die vanuit China aan de Erasmus Universiteit een proefschrift hebben voltooid. In een aantal gevallen zijn het jonge medewerkers aan Chinese universiteiten. Hun periode aan de Erasmus Universiteit stimuleert hun internationale oriëntatie en draagt mede daardoor bij aan hun ontwikkeling tot gezaghebbende wetenschappers. Zij zijn daarmee de EUR-talenten die ver buiten Rotterdam belangrijke vooruitgeschoven posities gaan vervullen, ten behoeve van vernieuwing in eigen land. Die vernieuwing betreft in China zeker ook het hoger onderwijs zelf. Net als Nederland onderkent China het belang van een versterking van de kenniseconomie. Universiteiten worden letterlijk uit de grond gestampt. Bestaande universiteiten met een goede naam worden enorm uitgebreid. En daarbij gaat het er niet kinderachtig aan toe. Ik heb in Shanghai universiteiten bezocht die een ‘oude campus’ hebben in de binnenstad en daarnaast een nieuwe campus. Die nieuwe campus kan dan gemakkelijk 60 kilometer verderop liggen en vele malen groter zijn. Bij de vernieuwing hoort ook een grote belangstelling voor meer interactieve didactische methoden, onderwijs op basis van case-studies en de behoefte aan tekstboeken die veel aandacht besteden aan de situatie buiten China. Dergelijke innovaties zijn niet in de laatste plaats ook van toepassing op de opleidingen voor de bestuurders in China. Er wordt zwaar geïnvesteerd om hen beter voor te bereiden op een rol die past bij vertegenwoordigers van een land dat in
toenemende mate geldt als een supermacht. De Erasmus Universiteit werkt samen met CELAP (China Executive Leadership Academy Pudong). Daar worden mensen uit heel China in huidige en toekomstige leidersposities onderwezen in moderne bedrijfskundige en bestuurskundige principes en ook getraind in meer praktische vaardigheden die nodig zijn om goed te functioneren in een internationale context. 7
De inhaalslag van China op het gebied van hoger onderwijs zie ik als een onderdeel van een veel grotere slag die China probeert te maken. Een slag om op economisch gebied een wereldspeler te worden, maar ook een slag naar een geaccepteerde plaats onder de grote mogendheden in de wereld, een plaats als verantwoordelijke wereldleider in plaats van het land waar je vooral rekening mee moet houden omdat het zoveel inwoners heeft. In het verlengde daarvan wil ik tot slot nog op een kans voor onze regio ingaan, namelijk het feit dat China momenteel geldt als “de vieze man van de wereld” Wanneer we in dit verband opnieuw onze regio zien als een open laboratorium kunnen we ons de vraag stellen hoe deze regio kan bijdragen aan duurzame energievoorziening voor de wereld, en China in het bijzonder. Gegeven de rol van Rotterdam als grootste energiehaven ter wereld is dat zeker niet zonder relevantie. Hoe kan de wereldwijde ontwikkeling van het energiegebruik duurzaam worden ingericht? Welke bijdrage kan Nederlandse technische, economische en sociaalwetenschappelijke kennis daaraan leveren? Binnenkort is China de grootste energieverbruiker ter wereld. Er is veel inspanning nodig om de milieubelasting ten gevolge van de wereldwijde energievraag de draagkracht van de wereld niet te boven te laten gaan. Daartoe dient kennis over duurzaam energiegebruik zo snel en intensief mogelijk met China gedeeld te worden. Onze regio beschikt over veel talent om daaraan bij te dragen.
Rotterdam: hét Europese bruggenhoofd van en naar China mr. Ivo Opstelten, Burgemeester van Rotterdam Mijnheer de Rector Magnificus, mevrouw de voorzitter van het College van Bestuur, hooggeleerde dames en heren, geachte aanwezigen,
8
Het is een eer om te mogen spreken tijdens de Opening van het Academisch Jaar. U staat aan het begin van een nieuwe periode vol wetenschappelijke activiteit, energie en inspiratie. Ik sta hier met veel genoegen. De voorzitter van het College van Bestuur wees in haar welkomstwoord op het belang om talentvolle studenten te koesteren. Ik hecht eraan die woorden te herhalen. Met talent moet je zorgvuldig omgaan. Tijdens, maar ook ná de studie. Het college van B&W wil studenten stimuleren om ná hun studie Rotterdammer te blijven. Dat bedoel ik in eerste instantie letterlijk, door hier te blijven wonen en uw talenten in te zetten voor de stad Rotterdam. Ook in figuurlijke zin kun je Rotterdammer blijven. Eind mei bezocht ik in Shanghai een alumnibijeenkomst van de EUR. Een Chinese alumna vertelde mij hoe uitstekend zij destijds door Rotterdam en de EUR was ontvangen. Nu, terug in China, voelde zij zich een ‘ambassadeur’ in haar eigen land van deze stad en deze universiteit. Ik zie iedere nieuwe student aan de Erasmus Universiteit als een potentiële ambassadeur van Rotterdam. En ik zeg u: daar kunnen we er niet genoeg van hebben... Dames en heren, China is booming. De economie groeit er met zo’n tien procent per jaar. Het is het land van de bouwkranen. China transformeert zich in rap tempo tot economische wereldgrootmacht. China spreidt zijn vleugels uit. Dit leidt tot een verschuiving van de mondiale krachtsverhoudingen in geopolitiek en economisch opzicht. Het is voor een internationale stad als Rotterdam, met een van de grootste havens ter wereld, cruciaal om strategisch in te spelen op die verschuiving. Dát bepaalt de mate waarin wij kunnen profiteren van de Chinese groei. De vraag is: Hoe ziet Rotterdam zijn rol binnen deze context? Het antwoord: Rotterdam wil hét Europese bruggenhoofd van en naar China zijn. Dát is de positie die stad en haven willen innemen en versterken.
Ik wil vanmiddag drie aspecten daarvan onder uw aandacht brengen: 1. het haveneconomische aspect; 2. de stedenband tussen Rotterdam en Shanghai; 3. de aanwezigheid van China in Rotterdam, en vice versa. 9
Het haveneconomische aspect In onze relatie met China zijn de haveneconomische betrekkingen belangrijk. Met Shanghai uiteraard, en met sterk groeiende havensteden elders in China. Maar ook in andere Aziatische landen. Want we staren ons niet blind op Shanghai of op China alléén. We letten scherp op ontwikkelingen elders in Azië. Denk aan de nakende opkomst van Vietnam. Denk aan India, met één miljard inwoners! Denk aan Maleisië en Indonesië, en de eetbare vetten en oliën die daarvandaan komen - een enorme groeimarkt. Of neem het containervervoer vanuit Azië naar Europa. Veertig procent daarvan komt via Rotterdam Europa binnen. Kortom: de haven van Rotterdam is voor Aziatische landen ‘the hub to Europe’. Terug nu naar China. Onze focus daar ligt op Shanghai, de grootste haven ter wereld. Shanghai is de Gateway to China and Asia. Shanghai en Rotterdam zijn de bruggenhoofden van wat ik de Euro-Aziatische goederensnelweg noem. Terwijl Shanghai de poort naar Azië is, is Rotterdam dat voor Europa. Rotterdam is ‘The Gateway to Europe’, door zijn uitstekende verbindingen met het Europese achterland en een interne markt van 450 miljoen consumenten. Voor China is Europa de belangrijkste handelspartner. De import en export is in de afgelopen jaren explosief gegroeid. Om die toegenomen handel te kunnen bolwerken, investeert de Rotterdamse haven in het opvoeren van de capaciteit. In 2008 zal de nieuwe Euromax Terminal gereed zijn. Een terminal met de allermodernste automatisering en een ongekende diepgang. Een terminal met aansluiting op de Betuweroute voor het verdere transport. Rotterdam heeft daarmee straks een voor Europese begrippen unieke combinatie van logistiek draaipunt en logistiek verbindingspunt.
Ook de aanleg van de Tweede Maasvlakte is cruciaal. We kunnen dan nog meer, nog grotere en nog diepere containerschepen laten ‘binnenvaren’. Nu en in de toekomst is dat één van de belangrijkste ‘competitive advantages’ van Rotterdam. En voor wie het niet weet: we hebben het dan over containerschepen tot 17 meter diepte en ladingen van 15.000 containerunits per schip. Havens als Antwerpen en Hamburg kunnen dat niet aan. Rotterdam wel. De internationale concurrentie is scherp, zeker met Hamburg, waar ook veel van de Chinese containers binnenvaren. Duitsland is immers exportland nummer één voor China. In die concurrentiestrijd spelen de Rotterdamse achterlandverbindingen een cruciale rol. Want Rotterdam is óók de grootste haven van Duitsland. En Rotterdam ligt dichter bij het Duitse achterland dan Hamburg. Dat betekent kortere vaartijden en dus winst. Heel kort was dit één van de belangrijkste boodschappen van de directeur van het Havenbedrijf tijdens onze gezamenlijke reis naar China, eerder dit jaar. Rotterdam en Shanghai zijn beide cruciale handelsknooppunten in de wereld. Shanghai, de poort naar Azië. Rotterdam, de poort naar Europa. We profiteren van elkaar. En we zijn elkaars cruciale partner. 10
De stedenband Rotterdam-Shanghai We komen elkaar ook op heel veel andere fronten tegen. En daarmee kom ik op het tweede aspect: onze stedenband met Shanghai. Dames en heren, Wij leven in een ‘global village’, die wordt beheerst door voortdurende internationalisering en globalisering. Voor een internationale stad als Rotterdam is een breed internationaal netwerk daarom noodzakelijk. Kennisuitwisseling en oriëntatie op ontwikkelingen elders in de wereld zijn een belangrijk middel om de eigen kennisinfrastructuur te versterken en expertise up-to-date te houden. Dáárom zijn internationale stedenbanden van groot belang. Eén daarvan is die met Shanghai, sinds 1979. Sindsdien hebben vele delegatiereizen over en weer plaatsgevonden en is onze stedenband intensief geworden. Bovendien werken we op steeds meer terreinen samen en wisselen we op velerlei gebied kennis en ervaring uit. Het voert te ver om daar nu heel inhoudelijk op in te gaan. De voorzitter van het College van Bestuur gaf al een indrukwekkend overzicht van de activiteiten van de EUR in haar samenwerking met China, onder meer de uitwisseling van studenten tussen universiteiten. Dit jaar zullen naar verwachting enkele honderden Chinezen aan de Erasmus Universiteit studeren. Ik ben daar erg blij mee. Een ander concreet punt, is de samenwerking in aanloop naar de World Expo in Shanghai in 2010. De stad verwacht dan 70 miljoen bezoekers. Dat komt neer op dagelijks bijna de gehele Rotterdamse bevolking over de vloer krijgen. Waar de Chinezen in geïnteresseerd zijn, is de integrale samenwerking binnen ons rampenteam. Rotterdam heeft daarin met alle evenementen en festivals veel ervaring
opgedaan. Omgekeerd geldt dat wij kunnen leren van hún ervaringen met het beheersen van grote stromen bezoekers. Eind mei heb ik een delegatie mogen leiden naar Beijing en Shanghai. Nooit eerder was die zo omvangrijk en zo breed georiënteerd. In totaal zo’n honderd vertegenwoordigers van de gemeente Rotterdam, het Havenbedrijf, de Kamer van Koophandel, het bedrijfsleven, de Erasmus Universiteit, en tal van andere instellingen en organisaties. Het biedt Rotterdamse bedrijven uitstekende kansen om bestaande relaties te versterken en nieuwe contacten te leggen. Eén sector wil ik nog specifiek noemen: onderwijs en wetenschap. Ik ben zeer tevreden dat deze sectoren ook in Shanghai zelf veel aandacht hebben gegenereerd. En ik ben er trots op dat de prestigieuze China Executive Leadership Academy - een nationaal opleidingsinstituut voor overheidsfunctionarissen - de EUR heeft uitgekozen als zijn samenwerkingspartner. Dames en heren, Onze samenwerking met Shanghai moet langdurig en intensief zijn. Daarbij is het zaak om al onze afzonderlijke activiteiten onderling goed af te stemmen, om zo nog meer rendement uit onze relatie te halen.
De aanwezigheid van China in Rotterdam, en vice versa Het derde aspect is de aanwezigheid van China in Rotterdam, en vice versa. Dat hangt natuurlijk sterk samen met de reizen die we over en weer maken. Maar concreet gaat het bij dit punt om de aanwezigheid van Chinese ondernemers in Rotterdam. China is allang niet meer alleen interessant voor buitenlandse investeerders en toeristen. China investeert zélf heel veel in het buitenland. Passieve export is niet meer voldoende. Het gaat om internationale marketing en lokale aanwezigheid om snel te kunnen inspelen op veranderingen en om meer greep te krijgen op veeleisende consumenten en afnemers. Daarom zien we steeds meer Chinese ondernemers en investeerders die hun weg naar
11
Europa weten te vinden. Chinezen die zich hier willen vestigen of via Rotterdam verdere activiteiten willen ontplooien in West-Europa. Hun aantal zal alleen maar toenemen. Dáár moet Rotterdam als internationale handelsstad en als Europees bruggenhoofd op inspringen. Dat doen we bijvoorbeeld met het European Chinese Centre, een ultramoderne brug tussen China en Europa. Het idee voor dit Chinese handelscentrum is ontstaan vanuit het Rotterdamse Chinese bedrijfsleven zélf. Het ECC wordt een complex van uiteindelijk 100.000 vierkante meter, bestaande uit kantoren, showrooms, woningen en horecavoorzieningen. Nog dit jaar wordt begonnen met de voorbereidingen van de bouw. Zo bieden we het Chinese bedrijfsleven de ruimte om te groeien. En we adviseren en ondersteunen Chinese ondernemers die de stap naar Europa willen zetten. We willen dat hun vizier op Rotterdam gericht is. Kortom: Wie van China naar Europa wil, begint in Rotterdam.
12
Al veel langer ondersteunen we Rotterdamse en Nederlandse bedrijven die juist de andere kant op willen, richting China. Dat doen we overigens in nauwe samenwerking met andere overheden zoals het Rijk en binnen Randstadverband. Sinds 1987 heeft Rotterdam in Shanghai het Rotterdam Commercial Representative Office, het RCRO. Als vooruitgeschoven post van het Nederlandse bedrijfsleven richt het RCRO zich met name op het Nederlandse midden- en kleinbedrijf. Juist voor het MKB liggen er kansen in China. Men maakt veelvuldig gebruik van de kennis en ervaring van het Rotterdam Representative Office. Kortom: Wie naar China wil, begint in Rotterdam. Dames en heren, Ik rond af. De brug tussen China en Europa is al oud. Toen Marco Polo in de dertiende eeuw richting het huidige Beijing vertrok, reisde de voor velen onbekende Rabban Sauma in tegenovergestelde richting. Deze Rabban Sauma was in feite de Chinese ontdekker van Europa. De twee legden grotendeels hetzelfde traject af, maar zij ontmoetten elkaar nooit. Tegenwoordig is het een stuk drukker op de brug tussen China en Europa. Rotterdam kiest zijn positie. Rotterdam profileert zich, als ‘The Gateway to Europe’ en als ‘hét Europese bruggenhoofd van en naar China’. Maar pas op! De concurrentie is hevig. De ontwikkelingen razendsnel. Daar moeten we actief op blijven inspelen. Alertheid is geboden. Talenten zijn vereist! Talent dat hier aanwezig is en dat we voor Rotterdam willen behouden. Talent waar we zuinig op zijn. De EUR speelt daarin een belangrijke rol. Ik wens u allen een inspirerend nieuw Academisch Jaar toe!
Onderzoek(ers) met perspectief Prof.dr. Steven W.J. Lamberts Op 4 september 1506, vandaag op de dag af precies 500 jaar geleden, promoveerde Erasmus aan de Universiteit van Turijn tot doctor in de Godgeleerdheid. De toekenning van het doctoraat was een belangrijke mijlpaal in het leven van Erasmus. Het verschafte hem na enkele eerdere pogingen in Parijs en Oxford, eindelijk een officieel brevet van bevoegdheid als schrijver over theologische onderwerpen. De promotie verliep volgens de regels. In de door onze emeritus hoogleraar professor Van Herwaarden vertaalde bul is aangegeven wie zijn promotor was en wie er verder verantwoordelijk waren voor de gang van zaken. Duidelijk staat omschreven dat Erasmus zich in een dispuut met een aantal leden van de promotie-commissie ferm heeft geweerd en dusdoende waardig werd bevonden de doctorshoed te ontvangen. In de bul staat vermeld hoe de promotor Erasmus daadwerkelijk tot doctor promoveerde. Hij toonde Erasmus een open en een gesloten boek, plaatste hem een baret op het hoofd, gaf hem een vredeskus en zegende hem vaderlijk. Het zijn vertrouwde rituelen bij een promotie, welke tot op vandaag in allerlei varianten worden gebruikt. De baret is sedertdien het openbaar kenmerk van Erasmus geworden omdat hij hem in ieder geval op al zijn bewaard gebleven portretten zou dragen. Hoe kijken wij vandaag, op de dag af 500 jaar nadien, aan tegen het doctoraat, de bekroning van een 4 à 5 jarige periode van onderzoek gecombineerd met een onderzoekersopleiding. Het aantal uitgereikte doctoraten aan de Erasmus Universiteit neemt toe. In 2005 was dit een recordaantal van 220. Dit jaar zal dit aantal zelfs worden overtroffen. Dit betekent dat ten minste 1200 promovendi op dit moment druk doende zijn wetenschappelijk onderzoek te verrichten, meestal binnen onze muren. Promotie-onderzoek is de kraamkamer van ons toptalent dat meer dan enige andere groep afgestudeerden een vitaal onderdeel vormt voor het succes van Nederland als kennisland. Toch is het duidelijk dat er een aantal tekortkomingen en problemen in ons promotiestelsel bestaan. Het is verbazingwekkend dat Erasmus zèlf deze
13
tekortkomingen, toen hij aan het eind van zijn reis door Italië waar hij in Turijn het doctoraat verwierf, op de terugreis over de Alpen de basis legde voor zijn beroemdste boek “De lof der zotheid”. In hoofdstuk 50 schrijft hij: “Want zij die bijvoorbeeld een proefschrift schrijven, dat immers alleen bestemd is om aan het oordeel van enige professoren te worden onderworpen, en die de strengste en meest deskundige critici niet vrezen, zijn, dunkt mij, meer te beklagen dan te benijden, daar zij zich eindeloos aftobben. Ze voegen toe, veranderen, schrappen, herstellen weer, herzien, werken het weer geheel en al om, laten het graag anderen zien, houden het 9 jaar in portefeuille en zijn nooit tevreden met het resultaat. De beloning, die zij er ten slotte voor krijgen – immers het lof van een enkeling – is wel heel duur betaald met al hun zwoegen, zweten en gebrek aan het zoetste wat er bestaat: de slaap. Voeg hierbij nog dat dit alles gaat ten koste van hun gezondheid, dat zij daardoor humeurig, lelijk, bijziende of zelfs blind, tot armoede vervallen, bij ieder uit de gunst zijn, en dat zij alle genoegens moeten verzaken.”
14
In haar rapport: “Tussen wens en werkelijkheid: carrière perspectief voor jonge onderzoekers” uitgebracht door het Promovendi Netwerk Nederland en het Landelijk Postdoc Platform worden de door Erasmus gesignaleerde tekorten in het promotietraject beschreven in de vorm van een forse onvrede van onze promovendi en postdocs. Na hun promotie wordt de ene postdoc aanstelling op de andere gestapeld en er treedt een massaal verlies van jonge onderzoekers voor de wetenschap op. Deze constatering is juist. De vergrijsde personeelsbestanden van onze universiteiten, gekoppeld aan een constante relatieve verlaging van de rijksbijdrage, maken het buitengewoon moeilijk vaste posities te scheppen voor jong talent. Toch is het voor de toekomst van onze universiteit essentieel nieuwe posities te creëren, bij voorkeur in de vorm van de zogenaamde “tenure tracks”, waarbinnen ons jong talent de kans krijgt zichzelf te bewijzen in een speciaal gecreëerde werkomstandigheid welke uitnodigt tot presteren. Een extra voordeel van het tenure track systeem is de mogelijkheid om een krachtiger diversiteitsbeleid te voeren door de track in lengte aan te passen tijdens periodes met extra zorgtaken. Tegelijk is het niet realistisch te verwachten dat alle jonge promovendi binnen de universiteit kunnen blijven werken. Vele aantrekkelijke loopbaanmogelijkheden bestaan immers ook binnen het bedrijfsleven en de kennisinstellingen. De komende jaren zullen wij beleid ontwikkelen voor een korterdurend en efficiënter, maar even gedegen promotietraject. Dit beleid richt zich op de wel bekende factoren welke leiden tot uitval en vertraging in het promotie-traject. Deelname aan een tweejarige researchmaster opleiding kan het promotietraject vaak met ten minste een jaar bekorten. Een zorgvuldiger en intensievere begeleiding, meestal door meer dan één promotor, beschreven in een formeel opleidings- en begeleidingsplan is een vereiste. Daarnaast levert concentratie binnen onderzoekscholen of graduate schools meer onderling contact tussen promovendi en betere gestructureerde begeleiding.
Een belangrijke handicap voor onze universiteit, welke ook geldt voor die van Tilburg en Maastricht, is dat de omvang van de eerste geldstroom voor wetenschappelijk onderzoek voor deze drie zeer snel in studentenaantallen gegroeide universiteiten belangrijk is achtergebleven in vergelijking met die van andere Nederlandse universiteiten. In feite wordt nog een verdeelsleutel uit de 80-er jaren gebruikt. Een weeffout in ons universitair bestel welke hardnekkig tegen ons werkt en welke juist voor investering in jong talent een belangrijke handicap vormt. Immers, de eerste geldstroom voor onderzoek is vitaal voor een succesvolle universiteit die veel aandacht heeft voor fundamenteel risicovol onderzoek. Topkwaliteit en serendipiteit zijn vooral succesvol indien ze los zijn gekoppeld van het hijgerig klimaat dat rond de tweede en derde geldstroom is ontstaan. De te kleine eerste geldstroom voor onze universiteit betekent dat in de laatste 25 jaar ons alleen al op Woudestein ten minste 130 fulltime senior onderzoeksposities zijn onthouden. Dit remt de Erasmus Universiteit ook om succesvoller te participeren in het meedingen naar fundamenteel onderzoek vanuit de tweede geldstroom.
Maatschappelijke topinstituten De Erasmus Universiteit heeft een goede naam als het gaat om de maatschappelijke uitstraling en de directe toepassingsmogelijkheden van ons onderzoek. Onze onderzoekers hebben pro-actief gereageerd op oproepen vanuit de overheid om te komen met multidisciplinaire initiatieven voor wetenschap tezamen met het bedrijfsleven en andere kennisinstellingen, dat vooral gericht is op maatschappelijke praktische toepassingen. Enkele dagen geleden op 1 september zijn drie multidisciplinaire initiatieven vanuit onze universiteit ingediend in het zogenaamde Smart-Mix programma van NWO. Iedereen begrijpt dat ook dit nieuwe programma iets wegheeft van de hyperdynamische flipperkast waar de president van de KNAW op doelde met zijn kritiek op de kwaliteit van onderzoek zoals o.a. door het Innovatieplatform wordt aanbevolen. Deze drie ingediende initiatieven zijn van uitzonderlijke klasse, hebben een belangrijke betekenis voor de maatschappij en brengen de allerbeste onderzoekers van onze universiteit bijeen. Deze onderzoeksinitiatieven moeten doorgaan, ook wanneer zij niet binnen het NWO programma voor subsidie worden geselecteerd. Zij vormen de basis voor een nieuw onderzoeksbeleid binnen de Erasmus Universiteit met uitstraling naar stad, regio en land waarmee de Erasmus Universiteit zich de komende jaren voortreffelijk kan presenteren. Alle drie initiatieven zijn door het College van Bestuur gesteund met een bedrag van v 400.000. Vanmiddag worden ze kort gepresenteerd, achtereenvolgens spreekt professor Rutten over het initiatief “Economie van de gezondheidszorg”, professor Volberda over “Sociale Innovatie” en professor Pols over “Gezond ouder worden”.
15
Een voorstel voor het MTI is recent ingediend in de lopende Smart Mix ronde. Voorts is een gedetailleerd programma geformuleerd en is een aantal maatschappelijke partners actief betrokken bij de nadere aanscherping daarvan. Het programma is opgedeeld in 3 thema’s.
Thema 1: Marktordening
MTI Gezondheidszorg Rotterdam Prof.dr. Frans F.H. Rutten, Erasmus MC/iBMG
16
We staan in de gezondheidszorg voor de enorme uitdaging de stijgende vraag en toenemende medisch technische mogelijkheden te accommoderen binnen redelijke financiële kaders. Dat heeft ondermeer geleid tot een stroom van adviezen door iconen uit het bedrijfsleven zoals Peter Bakker van TNT en recent Ad Scheepbouwer van KPN. Waar blijft de wetenschap in dit geweld? Alle reden om de handen in Rotterdam ineen te slaan en de eerder genoemde vraagstelling tot focus van een nieuw consortium te maken.
Het eerste kernthema ‘marktordening’ beschouwt het functioneren en de interactie van markten in de gezondheidszorg, de gevolgen voor de toegankelijkheid en solidariteit en de politiek-bestuurlijke implicaties voor de overheid en maatschappelijke organisaties. Het is de bedoeling kennis te genereren die direct kan worden ingezet voor verbetering van de marktwerking in de zorg. Een voorbeeld is de aanpassing van bestaande toezichtinstrumenten aan de specifieke karakteristieken van de zorgmarkt. Hoe moeten markten worden afgebakend en wanneer is er sprake van marktmacht? Antwoorden hierop zijn essentieel voor het mededingingsbeleid en de beoordeling van fusies door de Zorgautoriteit en de NMA. 17
Thema 2: Kwaliteit en doelmatigheid Graag wil ik U in kort bestek informeren over de voortgang van dit initiatief tot een Maatschappelijk Topinstituut Gezondheidszorg Rotterdam. Dit begon met een samenwerkingsverband tussen de economische faculteit en het ErasmusMC met een spilfunctie voor het instituut voor Beleid & Management Gezondheidszorg (iBMG). De aanleiding voor dit initiatief was tweeledig: 1
2
de invoering van het nieuwe zorgstelsel 20 jaar na het advies van de commissie Dekker daarover. Nergens elders bestaat op nationale schaal een systeem dat de markt als ordenend principe heeft met uitgebreide marktconforme overheidsregulering. Om dat te doen slagen is nog veel, vooral economisch, onderzoek noodzakelijk. de nieuwe samenwerking tussen de economische faculteit en het ErasmusMC op het terrein van gezondheidseconomie gestart in 2005. Deze werd geïnspireerd door het besluit van de economische faculteit om van gezondheidseconomie een speerpunt te maken. Zo is een interessante lijn tussen de 2 EUR-domeinen ‘economie en management’ en ‘geneeskunde en gezondheid’ ontstaan en een goede basis voor een MTI. Tevens wordt die samenwerking nog verder verbreed naar andere Woudestein faculteiten.
Inmiddels hebben ook het Nederlands Instituut voor onderzoek van de gezondheidszorg (NIVEL) en het Economisch Instituut voor het MKB (EIM) zich bij het initiatief aangesloten.
Het tweede kernthema ‘kwaliteit en doelmatigheid’ gaat na welke informatie de verschillende actoren nodig hebben om hun rollen in het marktproces adequaat te kunnen spelen. • informatie voor de overheid ten behoeve van pakketkeuze, o.a. via ‘health technology assessment’; • ontwikkeling van relevante, betrouwbare en toegankelijke indicatoren voor het meten van de prestaties, ten behoeve van zorgverzekeraars (inkoopinformatie), zorgaanbieders (verbeterinformatie, benchmarking), toezichthouders (governanceinformatie) en zorgvragers (keuze-informatie); Een voorbeeld hier betreft de spanning tussen de oude reguleringstraditie en de nieuwe marktordening. In dat kader speelt de vraag hoe gedetailleerd en in wat voor termen de aanspraken in het basispakket nog moeten worden vastgelegd gegeven dat de markt op zich ook zou moeten leiden tot het aanbieden van kosteneffectieve zorg. En ook, kijkend naar het laatste RVZ-advies, wanneer bestempelen we een nieuwe interventie als doelmatig, ofwel wat zijn we bereid te betalen voor een gewonnen Quality Adjusted Life Year?
Thema 3: Innovatie en bedrijfsvoering Het derde kernthema ‘innovatie en bedrijfsvoering’ richt zich op het ondersteunen van zorgorganisaties om in de nieuwe marktomgeving tot goede prestaties te komen. Een voorbeeld daarvan is het herontwerpen van (keten)zorgprocessen met zorginhoudelijke, organisatorische, logistieke en bedrijfseconomische inbreng. Expertise op deze terreinen is op verschillende plaatsen bij Woudestein-faculteiten aanwezig, maar ook bij ErasmusMC door onze participatie in het ‘Sneller Beter’ programma. Het MTI wil alle aanwezige expertise bundelen voor inzet in de zorg. Een ander voorbeeld is dat de nieuwe prijsonderhandelingen m.b.t. de zogeheten Diagnose Behandel Combinaties grotere eisen stellen aan ‘cost accounting’ en financieel management. Ook daar zullen concepten en instrumenten ontwikkeld in commerciële sector moeten worden aangepast voor succesvol gebruik in de zorgsector.
18
In het kader van de intensivering van de kenniseconomie in Nederland wordt grote waarde gehecht aan de valorisatie van de verworven kennis. Dat willen we op een aantal manieren realiseren: •
bijdragen aan de doelmatigheid van de zorg door betere marktwerking en toerusting van de actoren op de markt;
•
uitdragen van een reputatie van Nederland als innovator in de organisatie van zorg;
•
vestigen van een expertisecentrum in Rotterdam dat bedrijven/organisaties in de zorg ondersteunt bij hun intern en strategisch beleid en dat buitenlandse overheden adviseert over hun gezondheidszorgstelsels;
•
met de verworven kennis uitbouwen van (internationale) masteropleidingen en buitenlandse studenten aantrekken die geïnteresseerd zijn in de ‘Dutch solution’.
Ik eindig graag met een uitnodiging. Mijn collega’s van het coördinatieteam van het MTI en ik zijn blijvend geïnteresseerd in bijdragen van collega’s van de verschillende faculteiten die goed passen in de boven genoemde thema’s.
MTI Sociale Innovatie: flexibel organiseren, dynamisch managen, slimmer werken. Prof.dr. Henk W. Volberda, RSM Erasmus University Nederland excelleert als het gaat om technologische innovatie en kennisontwikkeling; wij scoren uitermate goed als het gaat om het aantal patenten per hoofd van de bevolking, het aantal wetenschappelijke publicaties per hoofd van de bevolking, en op de creativiteitsindex staan wij hoog genoteerd (vgl. Florida en Finagli, 2004). Toch zijn wij uitermate zwak in het herkennen van kennis, verspreiden daarvan binnen de onderneming en benutten van deze kennis in de vorm van nieuwe producten, diensten en processen. Verschillende actoren zijn hier debet aan: • Bedrijven hebben zich de laatste jaren eenzijdig en collectief gericht op herstructurering, kostenverlaging en korte termijn resultaten, terwijl de lange termijn winstgevendheid en het innovatievermogen verwaarloosd zijn. • De politiek en overheid hebben zich gefocust op korte termijn overheidsuitgaven en beheersing van begrotingstekorten in plaats van het investeren in lange termijn groei zoals onderwijs en onderzoek • Onderzoeksinstellingen zijn te veel gericht op kennisontwikkeling en te weinig betrokken bij kennisbenutting binnen bedrijven.
De Innovatieparadox Het resultaat is dat de kenniscyclus benodigd voor innovatie erg verbrokkeld is en niet op gang komt. Dat heeft vergaande gevolgen voor ons concurrentievermogen en productiviteitsgroei. In amper vier jaar tijd is Nederland gezakt van de 4e naar de 11e plaats van de Global Competitiveness Ranking van het WEF: the Dutch disease. In vergelijking met koplopers als Finland en de VS scoren Nederlandse ondernemingen met name slecht als het gaat om passie voor innovatie (ondernemingsinnovatie), opnemen en toepassen van kennis (kennisabsorptie), en waardering van nieuwe technologieën. Tevens wordt het concurrentievermogen van Nederlandse organisaties en ondernemingen in belangrijke mate beperkt door de grote regeldruk (bureaucratie en ‘red tape’), verstarring van de arbeidsmarkt en gebrek aan hoogwaardige kenniswerkers. Kern van deze kennisparadox is dus niet zozeer gebrekkige technologische innovatie, maar veeleer gebrek aan flexibele organisatievormen, dynamisch management en hoogwaardige arbeid om de toegevoegde waarde en productiviteit te verhogen, ook wel sociale innovatie genoemd.
19
Hoog tijd voor een Maatschappelijk Topinstituut Sociale Innovatie
20
Een eerste repons is om het Poldermodel nieuw leven in te blazen; het is gebaseerd op een industriële economie, traditionele organisatievormen en voornamelijk laaggeschoolde productiemedewerkers om zo productiviteit te vergroten. Lage arbeidskosten zijn echter een duurzaam concurrentie voordeel van lage lonen landen zoals Polen, India en China. Maar ook als het gaat om kennisabsorptie en passie voor innovatie scoren deze landen nu al beter, waardoor ook steeds meer hoogwaardige activiteiten worden verplaatst naar deze landen. Het is tijd voor een Maatschappelijk Topinstituut Sociale Innovatie (MTI Sociale Innovatie) gericht op het realiseren van toegevoegde waarde door middel van hooggeschoolde kenniswerkers die werken in flexibele organisatievormen. Daar waar technologische innovatie gaat over het creëren van nieuwe kennis en technologieën (inventie), gaat sociale innovatie over het veranderen van organisatie, management en arbeid zodanig dat kennis sneller wordt herkend, verspreid en aangewend voor nieuwe producten en diensten. Zonder deze sociale innovaties kunnen technologische innovaties niet renderen. In het Innovatie Essay 2004 van het Ministerie van Economische Zaken (Volberda en Van den Bosch, 2004) werd daarom gepleit voor meer aandacht voor de niettechnologische determinanten van innovatie. In de aansluiting daarop is in de recentelijk afgeronde Taskforce Sociale Innovatie (2005) een vuist gemaakt voor vernieuwing van de arbeidsorganisatie en het maximaal benutten van competenties, gericht op het verbeteren van bedrijfsprestaties en ontplooiing van talent. Terecht wordt in de nota “Vitalisering van de kenniseconomie” van het Innovatieplatform (Wijffels en Grosfeld, 2004: 23) opgemerkt dat: “Innovatie niet alleen plaatsvindt in het laboratorium, maar vooral op de werkvloer”. In dit kader wordt gewezen op plattere organisatiestructuren, vormen van interactief management, ruimte voor experimenteren, commitment van het topmanagement en een hoge betrokkenheid van medewerkers. Het MTI Sociale Innovatie beoogt daaraan een belangrijke bijdrage te leveren. Sociale innovatie is niet soft, maar “keihard”. Onderzoek in meer dan 200 vestigingen in de Rabobank die allemaal dezelfde technologie en IT systemen hanteren, laat zien waarom de ene vestiging sneller innoveert dan de andere (Jansen e.a, 2005). Decentralisatie, taakroulatie, horizontale teams en sterke sociale netwerken verklaren waarom de ene bank sneller nieuwe producten succesvol op de markt zet dan de andere bank. Hoe staat het met sociale innovatie in Nederland? Wat zijn de meeste belangrijkste aangrijpingspunten voor verbetering? In 2005 en 2006 is De Erasmus Concurrentie en Innovatiemonitor uitgezet onder 9.000 ondernemingen. De data laat zien dat innovatiesucces voor slechts 25% bepaald wordt door technologische innovatie. Sociale innovatie daarentegen bepaalt 75% van het innovatiesucces. De resultaten wijzen erop dat innovatieve bedrijven vooral blijken te excelleren in dynamische managementvaardigheden, innovatieve organisatieprincipes en hoogwaardige arbeidsvormen. (zie figuur)
Centrale onderzoeksmodel MTI Sociale Innovatie Institutionele Stakeholders (rol
overheid, sociale partners)
Organisatie Flexibel organiseren
Kennis Niveau (diepte/breedte)
Management Dynamisch managen
Arbeid
(Slimmer werken)
Enablers
Sociale innovatie
Concurrentiepositie & Productiviteit
Concurrentie niveau
(netwerk en klant relaties, kennis allianties)
Dynamisch Managen Voor innovatie blijken dynamische managementvaardigheden veel belangrijker te zijn dan investeringen in R&D. Dynamische vaardigheden moeten duidelijk worden onderscheiden van standaard routines (Volberda, 1998a, 2004) en vragen om: • een hoog absorptievermogen van management om snel de noodzaak tot verandering te herkennen; • een brede en diepe kennisbasis en expertise van management om passende 21 reacties te ontwikkelen; • een passie voor experimenteren en brede denkkaders van management om de variëteit aan dynamische vaardigheden te vergroten; • een hogere orde leervermogen om een adequaat repertoire aan dynamische vaardigheden te onderhouden. Het ontwikkelen van deze managementvaardigheden vereist heel andere managementrollen. Nederlandse ondernemingen doen het goed als het gaat om cross-hiërarchisch management, dat wil zeggen het van boven naar beneden transformeren van kennis en andersom. Maar innovatie ontstaat vaak op het raakvlak van meerdere kennisgebieden, divisies, functionele afdelingen. Nederlandse ondernemingen zijn nog steeds erg gefragmenteerd zodat cross-functioneel management via teams moeilijk tot stand komt. In aanvulling op verticale ontwikkeling van vaardigheden door middel van hiërarchie en horizontale ontwikkeling door middel van teams, kan een gedeelde cultuur dwars door de organisatie heen innovatie bevorderen.
Flexibel Organiseren Maar sociale innovatie vereist niet alleen dynamische managementvaardigheden, het vereist ook geheel andere organisatieprincipes (Volberda en Lewin, 2003). Innovatieve organisaties zijn niet alleen gericht op winstcijfers, kostenratio’s en efficiencygraden, maar werken ook aan interne veranderingssnelheden ofwel innovatieratio’s: hoeveel procent van de omzet komt uit nieuwe producten of diensten? Welk percentage van het R&D budget is niet gealloceerd aan een klant? Wat is de ‘time to market’? Tevens optimaliseren deze ondernemingen zelforganisatie; zij stroomlijnen hun productiestructuur of dienstverlenende processen, werken met zelfsturende teams, passen resultaatbeloning toe en geven ruimte aan professionele autonomie van medewerkers. Tenslotte, synchroniseren ze hoge niveaus van vernieuwing en efficiency. Dit derde
principe gaat over het in evenwicht brengen van innovatie en kenniscreatie (exploratie) met verbeteringen in productiviteit, procesverbeteringen en efficiëntie (exploitatie). De meeste bedrijven en instellingen vertonen een asymmetrische voorkeur voor korte termijn exploitatie. Samenvattend kunnen we stellen dat het managen van interne verandersnelheden, het voeden en behouden van zelforganisatie en een gelijktijdige passie voor exploratie en exploitatie drie complementaire principes vormen voor flexibel organiseren.
Slimmer Werken
22
Het personeelsbestand van innovatieve ondernemingen, gebaseerd op dynamisch managen en flexibel organiseren, wordt niet vertegenwoordigd door traditionele productiewerkers die alleen maar zijn betrokken bij nauw begrensde productietaken met een herhalend karakter of door informatiewerkers die kleine gegevensbrokjes verwerken, maar door de ‘kenniswerker’. Wat zij doen is niet simpelweg ruwe grondstoffen omzetten in producten of gegevens in informatie. Ze beschikken over unieke vaardigheden en vakmanschap om nieuwe producten en diensten te creëren. Vanwege hun waardevolle kennis (bijvoorbeeld technologische knowhow, inzicht in de klant, creativiteit) zijn ze betrokken bij een variëteit aan activiteiten, zoals productontwikkeling, productontwerp, procesvernieuwing en marketingpresentatie. Deze tendens wordt ondersteund door een groeiend aantal medewerkers in organisaties met een hoger opleidingsniveau. Op deze manier kan sociale innovatie de kwaliteit van arbeid verbeteren door medewerkers van meer taken, autoriteit en verantwoordelijkheid te voorzien. Als gevolg daarvan worden traditionele structuren minder levensvatbaar niet alleen omdat ze flexibiliteit ontberen, maar ook vanwege de veranderende professionele behoeften van potentiële kenniswerkers (Volberda, 2004).
productiviteitsgroei. Daarnaast moet de overheid investeren in de verspreiding van “best practices” maar met name ook “next practices” op het gebied van sociale innovatie. Kennisontwikkeling en –circulatie is hier niet alleen een taak van onderzoeksinstituten, maar moet samen met sociale partners en managers en werknemers in bedrijven gebeuren (Visser, 2005). Tevens zou de overheid gezamenlijk met de sociale partners sociale innovatie rankings kunnen propageren zodat innovatieve bedrijven een voorbeeldfunctie kunnen hebben. Dus niet het bedrijf dat het meeste uitgeeft aan R&D of technologie komt bovenaan, maar het bedrijf dat door slim managen en vernieuwd organiseren het meest innovatief is. Tenslotte zou de overheid de totstandkoming van rapportages over sociale innovatie binnen bedrijven, sectoren etc. moeten stimuleren, bijvoorbeeld als onderdeel van de jaarverslaggeving.
Maatschappelijk Topinstituut Sociale Innovatie 1
2
3
Co-creatie door Netwerken en Kennisallianties Sociale innovatie vraagt dynamisch managen, flexibel organiseren en slimmer werken: niet alleen intern, maar ook extern (interorganisationeel). De meest innovatieve ondernemingen en overheidsinstellingen maken veel meer gebruik van allianties met externe partners en zij werken ook veel meer samen met kennisinstellingen, Universiteiten en HBOs. Tevens wordt innovatie bij deze bedrijven afgedwongen omdat ze een sterk netwerk hebben van toeleveranciers en klanten. Deze sterke netwerkverankering dwingt hen om continue te innoveren (Prahalad en Ramaswamy, 2004).
Mobiliseren van Institutionele Stakeholders Subsidies van de overheid aan bedrijven dragen vrijwel niet bij aan innovatiesucces. Tevens blijkt dat deregulering en liberalisering in beperkte mate bijdragen aan het innovatievermogen van ondernemingen en dat concurrentie zelfs een negatief effect heeft op het innovatievermogen van bedrijven; zij zullen uiteindelijk alleen maar gaan voor efficiency en winstverhoging en niet meer investeren in exploratie en R&D. De overheid zou juist veel meer geld moeten steken in kennisontwikkeling van de determinanten van sociale innovatie, de netwerk enablers en de institutionele randvoorwaarden gericht op verbetering van het concurrentievermogen en de
4
Maatschappelijke relevantie: Gegeven de onderbenutting van bestaande kennis in Nederland, moeten investeringen in sociale innovatie een hoge prioriteit hebben. Door sociale innovatie zullen arbeidsorganisaties zich onderscheiden door een effectiever en efficiënter voortbrengings- en dienstverleningsproces, door slimmere transacties met hun toeleveranciers, klanten en andere stakeholders en door hun vermogen om technologische innovaties maximaal te benutten. Missie: Nederland moet duurzaam terugkeren op een prominente plaats in de top-10 van meest innovatieve en productieve landen in de wereld zoals weergegeven in internationale ranglijsten, bijvoorbeeld die van de Global Competitiveness Index van het World Economic Forum. Organisatie Determinanten van Sociale Innovatie: • Creëer managementvaardigheden (brede kennisbasis, absorptievermogen, experimenteren, hogere-orde leren) en verschillende managementrollen (hiërarchie, teamvorming, gemeenschappelijke normen) om de absorptie van externe kennis en innovatie te verbeteren. • Ontwikkel flexibele organisatievormen die de interne veranderingssnelheden verhogen, bijdragen aan zelforganisatie en een passie voor exploitatie èn exploratie bevorderen. • Bevorder slimmer werken waardoor medewerkers hun talenten kunnen ontwikkelen en inzetten. Dat vergt werkplekken die ruimte laten voor initiatieven van medewerkers en professionele autonomie, andere interne arbeidsverhoudingen en zorg en aandacht voor de ontwikkelingsmogelijkheden van medewerkers. Netwerk Enablers van Sociale Innovatie: • Investeer in kennisallianties tussen bedrijven en kennisinstellingen. • Versterk netwerken van toeleveranciers en afnemers/klanten om co-creatie van innovatie te versnellen.
23
5
6
24
Institutionele Stakeholders: • Bevorder verspreiding van best practices en next practices op het gebied van sociale innovatie door netwerken van overheidsinstanties en sociale partners. • Versterk wederzijds vertrouwen en betrokkenheid van sociale partners en nationale en internationale instituties bij sociale innovatie. • Richt arbeidsverhoudingen en arbeidsvoorwaarden in op bevordering van slimmer werken, kennisbevordering en flexibel organiseren. Monitoring en Communicatie: • Creëer een publieke erkenning van de maarschappelijke relevantie van dynamisch managen, flexibel organiseren en slimmer werken voor innovatie en productiviteitsgroei. • Ontwikkel een Nederlandse ranglijst Sociale Innovatie; zo’n ranglijst zou bij kunnen dragen aan een gezamenlijke passie voor innovatie onder private èn publieke ondernemingen. • Ontwikkel geschikte evaluatie-instrumenten voor sociale innovaties. Organisaties in zowel de private als publieke sector vragen om geschikte management-, organisatie- en arbeids- “audits” om hun innovatie vermogen in beeld te brengen. • Verbeter de rapportage over de vorderingen inzake Sociale Innovatie als onderdeel van modern Corporate Governance. Bevorder dat niet alleen de financiële indicatoren van korte termijn prestaties in de jaarverslagen gerapporteerd worden, maar ook innovatie-indicatoren van lange termijn levensvatbaarheid, zoals de omvang van nieuwe product- en dienstenintroducties als percentage van de omzet, introducties van nieuwe organisatievormen of investeringen in nieuwe vaardigheden.
De activiteiten van het Maatschappelijk Topinstituut Sociale Innovatie zullen met name bestaan uit: • kennisontwikkeling over sociale innovatie door een netwerk van internationaal toonaangevende onderzoekers middels diepte-interviews, surveys, case-studies, internationaal vergelijkend onderzoek en experimenten in nauwe afstemming met maatschappelijke stakeholders; • monitoring en evaluering van sociale innovatie en de effecten in de vorm van productiviteitsgroei en concurrentieverbetering in diverse sectoren en het ontwikkelen van adequate meetinstrumenten voor sociale innovatie; • diffusie van “best-practices’ en “next practices” van sociale innovatie via netwerken van bedrijven, sociale partners en overheidsinstanties, het organiseren van workshops en een jaarlijkse conferentie sociale innovatie, en het ontwikkelen van executive development programma’s voor verschillende managementniveaus alsmede cursussen en trainingen voor medewerkers. Deze nieuwe punten voor Sociale Innovatie zullen bijdragen aan een herijking van de fundamentele bronnen van productiviteitsgroei en duurzaam concurrentievoordeel van de Nederlandse economie en de betrokken bedrijven.
Topinstituut Gezond Ouder Worden Prof.dr. Huib A.P. Pols, Erasmus MC Het maatschappelijk probleem In het jaar 2030 zal bijna een kwart van de Nederlandse bevolking 65 jaar of ouder zijn, en de senioren zullen economisch- en zorgafhankelijk zijn van een gestaag slinkende groep maatschappelijk actieven. Leeftijdsgerelateerde aandoeningen, zoals gewrichtsaandoeningen, dementie en beroerte, absorberen in 2030 het leeuwendeel van het nationaal zorgvolume, en als we nu niets ondernemen zal de kwaliteit van leven van de senioren morgen, de 40 plus-ers van nu, ernstig onder druk komen te staan.
De uitdaging Als we er in slagen leeftijdgerelateerde ziekten en beperkingen bij ouderen uit te stellen of zelfs te voorkomen, en nieuwe technologieën in hun dagelijks leven kunnen introduceren die hun zelfstandigheid verhogen, zullen de 65plus-ers van morgen langer in goede gezondheid actief in het leven staan, en worden de stijging van de zorgkosten en de verstoorde balans tussen actieven en niet-actieven in de samenleving ten minste ten dele gecompenseerd. De focus van het TI Gezond Ouder Worden is het bevorderen van het actief en zelfstandig functioneren van senioren. Het onderzoek strekt zich uit over vier actiedomeinen die tezamen het traject van onderzoek naar toepassing bestrijken voor een aantal nog onopgeloste ziekteprocessen bij ouderen: • Biologie van veroudering en ouderdomsziekten • Gezond gedrag & Leefomgeving • Klinisch onderzoek ouderdomsziekten • Veroudering en behoud van functioneren
25
De rol van het Topinstituut Gezond Ouder Worden Het Topinstituut Gezond Ouder Worden doet innovatief onderzoek gericht op het ontwikkelen van nieuwe preventiestrategieën (uitstel van ziekte), het verbeteren van therapieën en hulpmiddelen voor leeftijdsgerelateerde aandoeningen, en het inzetten van nieuwe technieken en interventies gericht op het langer zelfstandig functioneren van de senioren van de toekomst (uitstel van de gevolgen van ziekte). De onderzoeksvragen op het gebied van veroudering hebben een multidisciplinair en toepassingsgericht karakter. Binnen het Topinstituut werken daarom toponderzoekers en beleidsmakers van een groot aantal kennisinstellingen, bedrijven, en maatschappelijke organisaties samen. Het partnership wordt gekenmerkt door focus, complementariteit en wetenschappelijke en technologische kwaliteit.
Onderwijs- en onderzoeksprijzen 2006
De economische kansen
Mij valt de taak toe vandaag de meest spraakmakende talenten van de Erasmus Universiteit bij u te mogen introduceren. Dit onderdeel van het programma eert de 35 jonge toptalenten die in de afgelopen twee jaar door de universiteit als zodanig zijn geïdentificeerd, en de drie winnaars van de jaarlijkse onderzoeks- en onderwijsprijs. Eerst wil ik echter, bij wijze van intellectueel divertissement en natuurlijk ook om de prestaties die door onze talenten geleverd zijn in context te plaatsen, enkele woorden wijden aan het idee van talent. Ik zal dat doen vanuit het perspectief van mijn eigen vakgebied, de psychologie. Psychologen zijn geïnteresseerd in wat mensen tot het leveren van bijzondere prestaties drijft. Begrijpen wat talent is en hoe het gevoed kan worden, heeft potentieel groot belang voor de samenleving. Uitblinken in het onderwijs, de wetenschap, het bedrijfsleven, de sport, is het resultaat van het succesvol opsporen en stimuleren van talent.
Er ontstaan nieuwe kansen en uitdagingen voor zowel overheid als bedrijfsleven. De senioren van morgen hebben nieuwe behoeften op het gebied van gezondheid, vrije tijd en maatschappelijk relevante activiteiten. Zij vormen in 2030 het grootste consumenten segment. 26
Unieke kans De partners brengen topwetenschap, technologische excellentie, maatschappelijk draagvlak en economische potentie bijeen onder één noemer: Gezond Ouder Worden. De problematiek is buitengewoon actueel, en biedt uitgelezen mogelijkheden om een internationaal toonaangevende positie te veroveren.
De vele gezichten van talent Prof.dr. Henk G. Schmidt, Faculteit der Sociale Wetenschappen
“Common-sense” opvattingen over wat talent is Onze cultuur heeft uitgesproken opvattingen over wat onder talent verstaan moet worden. De eerste is dat talent direct samenhangt met het leveren van een bijzondere prestatie. Aan iemand die leuk meespeelt in een plaatselijke fanfare schrijven we geen bijzonder muzikaal talent toe; echter over de natuurlijke aanleg voor muziek van de pianist Wibi Soerjadi twijfelen slechts enkelen. Een tweede opvatting is dat talent zich al vroeg toont. Toen Johan Cruijff als 17-jarige op 15 november 1964 zijn officiële debuut in het Nederlands betaald voetbal maakte, zagen veel aanwezigen hem meteen als iemand met een bijzondere aanleg voor het spel.1 Nog eerder werd het bijzondere muzikale talent van Wolfgang Amadeus Mozart herkend. Hij was drie toen zijn vader het componeren opgaf om zich geheel en al aan de training van zijn zoon te kunnen wijden; Wolfgang schreef zijn eerste composities in 1761, toen hij vijf jaar oud was. Een derde opvatting die wij met elkaar delen over de aard van talent is dat niet iedereen het in gelijke mate bezit. Het hebben van een groot talent is slechts voor weinigen weggelegd: talent is een schaars goed. En een vierde opvatting is dat
1 Jan Renders, zijn tegenspeler die dag: "Iedereen kon zien dat die snotneus een hele grote voetballer zou worden, (...) Als hij de bal had deed hij dingen die anderen niet kunnen en ook als hij de bal niet had kon je zien dat hij een hele goede voetballer was. Dat klinkt misschien gek, maar dat is het kenmerk van grote voetballers. Ook als ze de bal niet hebben zijn ze goed. Cruijff was toen al iemand die ook anderen beter liet spelen." De Volkskrant schrijft dat hij, hoewel hij “beentjes als takken en armen als meetlatjes” heeft, zich al wel meteen ontpopt “als een volwassen strateeg.” (Dagblad van het Noorden, 13 november 2004)
27
28
talent een sterke genetische component moet hebben: je wordt ermee geboren. Dat zou onder andere blijken uit het feit dat vaak binnen een en dezelfde familie eenzelfde specifiek talent voorkomt. Denk daarbij bijvoorbeeld aan de schrijversfamilie Mann: Thomas Mann en zijn broer Heinrich; Thomas’ kinderen Klaus en Erika. Denk ook aan de schildersfamilie Toorop: Jan en zijn dochter Charley; haar zonen John en Edgar Fernhout; diens zoon Rik. In het voetbal: de familie Koeman; de tweelingbroers Frank en Ronald de Boer.
onderzoek5 van mijn collega Anique de Bruin onder jeugdige topschakers die allen deel uitmaakten van de centrale trainingen van de Koninklijke Nederlandse Schaakbond (KNSB). De Bruin bestudeerde zowel schakers die recent gestopt waren met de centrale trainingen (“drop-outs”) als schakers die nog steeds elke week voor centrale training naar Utrecht komen (“persisters”). Beide groepen bleken niet te verschillen in hun “ELO-rating” op het moment dat ze begonnen deel uit te maken van de centrale trainingen, hetgeen erop duidt dat beide groepen gelijkelijk getalenteerd waren. (Een ELO-rating is een internationaal aanvaarde maat voor de sterkte van schakers.) Anique de Bruin vroeg hun echter aan te geven hoeveel uur zij de laatste tien jaar aan het spelen van serieuze partijen en aan schaakstudie besteed hadden. De onderstaande figuur geeft aan dat de doorzetters en de drop-outs vanaf het begin van hun carrière al sterk van elkaar verschilden in de hoeveelheid tijd die zij investeerden in het schaken, zelfs toen ze nog niet van elkaar te onderscheiden waren op grond van hun ELO-rating.
29
Het psychologisch perspectief op talent Wat psychologen over talent ontdekt hebben, staat echter op gespannen voet met deze alledaagse opvattingen. Talent is niet zeldzaam; het kan helemaal niet vroeg herkend worden, en het heeft waarschijnlijk geen genetische component. Bijzondere prestaties in een bepaald domein, of dat nu de muziek, de sport of de wetenschap is, zijn enkel en alleen het resultaat van intensieve en lang volgehouden oefening. Als Mozart op 18-jarige leeftijd was overleden had niemand van hem gehoord; zijn bijzondere werk kwam pas tot stand na vele jaren van intensief met muziek bezig zijn.2 Neem een van de meer bijzondere geheugenprestaties ooit door een mens geleverd. Het Indiase geheugenwonder Rajan Mahadevan slaagde er op 5 juli 1981 in zich niet minder dan 31.811 decimalen te herinneren van het getal pi. Die prestatie wordt algemeen toegeschreven aan de bijzondere begaafdheid die Indiërs voor getallen en wiskunde zouden hebben. Er wordt daarbij verwezen naar het grote aantal wiskundigen van naam dat het land zou hebben voortgebracht. Wat niet wordt belicht, is dat Rajan Mahadevan jarenlang vijf uur per dag geoefend had voordat hij in staat was het wereldrecord te breken.3 Intensieve oefening lijkt essentieel voor het leveren van bijzondere prestaties; aanleg speelt daarbij veel minder een rol.4 Die geringe rol van talent wordt geïllustreerd door recent
2 R. Rikers (2005). Interview in het maandblad Quest. December. 3 Bovendien is het record nu al weer een aantal keren gebroken door verschillende geheugenkunstenaars uit Japan, een land dat niet bijzonder bekend staat als producent van wiskundigen van naam: http://www.pi-world-rankinglist.com/
Aantal uren per jaar dat schakers van de centrale trainingen van de KNSB aan wedstrijden en schaakstudie besteedden als functie van het aantal jaren dat ze schaakten.
4 Ericsson, K. A., and Lehmann, A. C. (1996). Expert and exceptional performance: Evidence of maximal adaptation to task constraints. Annual Review of Psychology, 47, 273-305. Howe, M. J. A., Davidson, J. W., and Sloboda, J. A. (1998). Innate talents: Reality or myth? Behavioral and Brain Sciences, 21, 399-442. 5 De Bruin, A. B. H. (2006). Fostering expert learning strategies in novices. Erasmus Universiteit, Rotterdam: Academisch proefschrift.
30
De succesvolle schakers hadden cumulatief meer dan 6200 uur aan schaken besteed sinds ze het spel serieus waren gaan nemen; de minder succesvollen 3700 uur. En na tien jaar was het verschil in ELO-rating tussen beide groepen opgelopen tot 200 punten. Deze vondsten laten dus zien dat om in een domein te excelleren eerst en vooral intensieve en volgehouden oefening noodzakelijk is. Simon en Chase6 concluderen dat iemand die expert wil worden in een bepaald domein minimaal tien jaar, of 10.000 uur, serieuze training nodig heeft om dat niveau ook werkelijk te bereiken. Om dat op te brengen is veel doorzettingsvermogen nodig (of ambitieuze ouders, of beide) en de bereidheid om op een reflecterende wijze te oefenen. Van veel potjes schaken word je op zichzelf nog geen grootmeester; je moet je actief mentaal engageren met de problemen van je domein. Is er dan geen aanwijzing dat natuurlijke aanleg een rol speelt bij het ontstaan van talent? Met name in de context van de sport wordt nogal wat onderzoek gedaan naar biologische determinanten van talent. In het oog springende voorbeelden van de mogelijke rol van de genetica zijn te vinden in de atletiek. De 500 beste tijden die ooit geklokt zijn op de honderd meter sprint, zijn gelopen door atleten wier voorouders uit West-Afrika komen. Kenianen, afkomstig uit Oost-Afrika, hebben alle wereldrecords op de lange afstanden in handen. De veronderstelling is dat deze bevindingen geen toeval kunnen zijn en dat genetische invloeden dit talent mede bepalen. Het blijkt echter lastig te zijn om die genetische invloeden exact vast te stellen. Onderzoek laat zien dat melkzuur in de spieren van Keniaanse hardlopers minder snel ophoopt dan bij Deense hardlopers, waardoor ze langer vermoeidheid kunnen verdragen, maar een genetische marker daarvoor is nog niet gevonden.7 Een ander voorbeeld is absoluut gehoor bij musici. Dit is de eigenschap die iemand bijvoorbeeld in staat stelt om te horen dat een piano een halve toon te hoog gestemd is. Jarenlang is verondersteld dat die vaardigheid aangeboren is en dat het een voorwaarde is om een topmusicus te worden. Beide veronderstellingen zijn echter gefalsifieerd. De vaardigheid blijkt trainbaar en bovendien hebben lang niet alle topmusici absoluut gehoor. 8
6 Simon, H.A., & Chase, W.G. (1973). Skill in chess. American Scientist, 61, 394-403. 7 Holden, C. (2004). Peering Under the Hood of Africa's Runners. Science, 305 (5684), 637 – 639. 8 Takeuchi, A. H., and Hulse, S. H. (1993). Absolute Pitch. Psychological Bulletin, 113, 2, 345-361.
Toptalentbeurzen 2005-2006 Uit het voorgaande kunt u afleiden dat ik de overtuiging ben toegedaan dat talent meer een kwestie is van hard werken dan van natuurlijke aanleg. De toptalenten van onze universiteit verdienen die titel dan ook in mijn ogen vooral, omdat ze bereid zijn zich, meer dan anderen, intensief en met meer concentratie in de wetenschap te verdiepen. Wetenschap is geen negen-tot-vijf baan maar een levenswijze. Deze constatering heeft een positief contrapunt: elke student die echt wil excelleren in de wetenschap, kan dat. Nu naar onze eigen talenten. De universiteit besteedt sinds enkele jaren meer aandacht aan het koesteren van individueel talent. De aandacht die nu naar individuele onderzoekers uitgaat en het financieel ondersteunen van onderzoek dat getoond heeft veelbelovend te zijn, betekent een breuk met het verleden. Immers toewijzing van middelen voor onderzoek vond tot voor kort exclusief plaats op grond van de aantallen studenten waarvoor een vakgroep onderwijs verzorgt. De universiteit investeert in dit jonge talent een niet onaanzienlijk bedrag: bijna drie miljoen euro.9 De faculteiten hebben bij de verdeling van dat geld ieder zo hun eigen prioriteiten. De faculteit der rechtsgeleerdheid is wat zij noemen een “jeugdopleiding” gestart. Zij ondersteunt 30 talentvolle studenten financieel opdat zij in staat zijn “masterclasses” op hun vakgebied te volgen, bijvoorbeeld op het terrein van de juridische methoden en technieken. Afstuderende talenten krijgen de mogelijkheid een NWO-subsidieaanvraag voor te bereiden; net afgestudeerden worden aangemoedigd om naast hun werk in de rechtspraktijk een dag in de week aan een proefschrift te werken. De Rotterdam School of Management intensiveert het post-docprogramma van de onderzoeksschool ERIM en besteedt haar middelen daaraan. De overige faculteiten stellen in open competitie geselecteerde jonge medewerkers in de gelegenheid voorstellen te schrijven voor NWO.
9 Geneeskunde doet dit keer niet mee.
31
Laat ik kort een profiel schetsen van deze toptalenten van de Erasmus Universiteit. De groep bestaat uit 15 vrouwen en 20 mannen. Hun gemiddelde leeftijd is 33 jaar, variërend van 24 tot 56 jaar. Negen van hen zijn buiten Nederland geboren, vijf buiten Europa. Zij werken in vijf verschillende faculteiten. Gemiddeld genomen hebben zij vijf artikelen gepubliceerd in internationale tijdschriften.10 Bedenk daarbij echter dat een derde van de groep jonger dan 30 jaar is en nog weinig publicaties op zijn naam heeft. Hiernaast vind u een grafiek die weergeeft wat de aard van de subsidie is die de betrokkenen gaan aanvragen. Als het hen allen lukt, dan zal dat zeker een verschuiving van de subsidiestromen in de richting van Rotterdam veroorzaken!
32
De thematieken die in hun voorgenomen onderzoek aan de orde worden gesteld zijn zo divers als onze universiteit. Een gezondheidszorgeconoom gaat bijvoorbeeld onderzoek doen naar hoe in de derde wereld het best prioriteiten gesteld kunnen worden in de gezondheidszorg. Een socioloog onderzoekt waarom mensen niet meer gaan stemmen. Een filosoof vraagt zich af hoe het komt dat mensen niet meer handelen in overeenstemming met algemeen geaccepteerde normen, zelfs als ze die zelf onderschrijven. En een econoom wil berekenen hoeveel aandelen directeuren redelijkerwijs mogen bezitten in het bedrijf dat zij leiden.
10 Bron: ISI Web of Science.
v.l.n.r. Dr. Leonie Boven, drs. A.W. Prins en Prof.dr. Bert Hofman
Onderzoeksprijs 2006 De jury voor de onderzoeksprijs onder leiding van prof. dr. Von Friedeburg heeft als winnaar van de onderzoeksprijs 2006 aangewezen: Dr. Leonie Boven. Dr. Boven is senior immunoloog binnen het Erasmus Medisch Centrum. Leonie Boven houdt zich bezig met onderzoek naar de processen die een rol spelen bij multiple sclerose. Dit is een ziekte van het centraal zenuwstelsel waarbij de myelinelaag die zenuwen omhult en beschermt, wordt aangevallen en afgebroken door het eigen afweersysteem. De zenuwen raken daardoor beschadigd en het ziektebeeld ontstaat. Het is echter merkwaardig dat multiple sclerose veelal zo’n traag verloop heeft. Dr. Boven heeft nu ontdekt dat dat komt omdat de aanvallende witte bloedcellen (of macrofagen: grote eters) als gevolg van het wegvreten van myeline van aard veranderen. Ze krijgen eigenschappen die dat proces juist remmen. Deze veranderingen zouden kunnen worden aangegrepen voor nieuwe methoden van behandeling van multiple sclerose. Dit onderzoek heeft recent geleid tot een publicatie in het vooraanstaande tijdschrift Brain.11 Maar dat niet alleen: de experimentele procedure die door dr. Boven ontwikkeld is (een in vitro functioneel kweekmodel voor foamcellen) is zodanig nieuw dat onmiddellijk een octrooi is aangevraagd. Tenslotte heeft Leonie Boven onlangs een prestigieus vierjarig Fellowship verworven van de Stichting MS Research. Dit fellowship stelt de onderzoekster in staat om een eigen groep te vormen die het onderzoek verder aanpakt.
11 Boven LA, Van Meurs M, Van Zwam M, Wierenga-Wolf A, Hintzen RQ, Boot RG, et al. Myelin-laden macrophages are anti-inflammatory, consistent with foam cells in multiple sclerosis. Brain 2006;129:517-526.
33
Onderwijsprijs 2006
34
De onderwijsprijs 2006 is toegekend aan twee docenten die ieder op hun eigen wijze bijzondere onderwijsprestaties hebben geleverd; de ene is een docent van oude stempel de andere een onderwijsvernieuwer. De docent van de oude stempel (hoewel behoorlijk jong nog) is drs. A.W. (roepnaam: Awee) Prins, docent fenomenologie en hermeneutiek van de kunst aan de filosofische faculteit. Dr. Prins wordt door zijn collega’s omschreven als iemand die excelleert op een wijze die “klassiek” mag heten in de goede betekenis van het woord. Hij inspireert zijn studenten door meeslepende, met een onnavolgbare humor doorvlochten, colleges op het gebied van filosofie en kunst. Die waardering blijkt onder meer uit het feit dat Prins’ colleges in onderwijsevaluaties steevast tot de best beoordeelde behoren. Opvallend is dat die waardering niet beperkt blijft tot wellicht eenvoudig te imponeren bachelorstudenten; zij geldt ook voor de gespecialiseerde werkgroepen in de masterfase. Als opleidingsdirecteur vanaf 1999 heeft dr. Prins er bovendien in niet onaanzienlijke mate toe bijgedragen dat de kwaliteit van het filosofieonderwijs sterk verbeterd is. Zijn bijdragen aan het onderwijs strekken zich overigens uit tot buiten de facultaire muren: hij is een van de “founding fathers” van het succesvolle Erasmus Honours Programme. Dat programma biedt sinds enkele jaren de 20 tot 30 beste studenten van onze universiteit een felbevochten mogelijkheid om zich intellectueel te verbreden en academisch te verdiepen. Prof. dr, Bert Hofman, sinds 1988 hoogleraar epidemiologie aan de Erasmus Universiteit is de tweede winnaar. Bert Hofman is een man van nieuwe ideeën. Hij is voortdurend op zoek naar manieren om de opleiding van onderzoekers—ook internationaal—te verbeteren en beweegt zich daarbij buiten de gebaande paden van het universitaire onderwijs. Rondom de onderzoeksschool NIHES, het Netherlands Institute for Health Sciences, waarvan hij sinds de oprichting in 1992 wetenschappelijk directeur is, heeft hij een web van onderzoekersopleidingen geweven. Naast de traditionele PhD-opleiding gaat het daarbij om niet minder dan zes (!) researchmasters variërend van epidemiologie, via public health naar medische informatica. In deze programma’s stromen jaarlijks 70 deelnemers in; een derde deel is uit het buitenland afkomstig. Voor het door prof. Hofman geïnitieerde Erasmus Summer Programme komen jaarlijks 400 deelnemers uit alle werelddelen naar Rotterdam. Dit programma is met name zo’n succes omdat vooraanstaande docenten uit de gehele wereld, aangetrokken door de academische reputatie van prof. Hofman, jaarlijks met veel plezier weer naar Rotterdam afreizen om een onderwijsbijdrage te verzorgen. Bert Hofman laat, als een voorbeeld voor ons allen, zien dat onderwijs en onderzoek op het hoogste niveau succesvol gecombineerd kunnen worden!
Talentvolle studenten drs. Kees W. van Rooijen, College van Bestuur Er bestaat niet zoiets als een stage- of scriptieprijs namens onze universiteit vergelijkbaar met de zojuist uitgereikte onderwijs- en onderzoeksprijzen; wat niet wil zeggen dat opvallende studieresultaten hier niet worden gehonoreerd. Integendeel, als ik denk aan het Erasmus Honours Programme of aan Masterclasses. Toch vallen onze studenten regelmatig in de scriptieprijzen, afgelopen jaar bijvoorbeeld van Unilever, Ernst & Young of de Rabobank. "En zojuist is tijdens de Community Lunch de eerste Van Heest scriptieprijs uitgereikt, een initiatief van ons Erasmus Centre of Sustainable Development and Management en de Stichting Van Heest dat focust op bewustwording van de waarde van natuurbehoud. De winnaar is in ons midden, Michiel de Man, afgestudeerd aan de Universiteit Utrecht en zij-instromer in ons premaster programma bedrijfskunde."
De Civilitate Wel kent de Erasmus Universiteit sinds 1997 een onderscheiding voor studenten, die zich op een bijzondere wijze hebben gemanifesteerd in de context van hun studie, op maatschappelijk gebied danwel anderszins een opvallende persoonlijke prestatie hebben geleverd. Deze onderscheiding heet De Civilitate, naar de gelijknamige titel van een pedagogisch geschrift van Erasmus – wie anders - uit 1530 over ‘goede manierlijcke seden’. Voor het juiste begrip: bij toekenning door het College van Bestuur worden eigentijdse criteria aangewend. Tot nu toe is de onderscheiding 13x uitgereikt, vooral voor tamelijk onalledaagse activiteiten naast de studie, zoals het winnen van Olympisch goud, het oversteken van de Atlantische Oceaan in een roeiboot of het doorkruisen van Australië in een zonnewagen. Maar ook aan allochtone studenten die een rolmodel voor hun generatie waren. De laureaten maken samen één ding duidelijk: een buitengewone prestatie leveren, studeren én afstuderen gaan heel goed samen in Rotterdam. Veel EUR-studenten zijn ook het afgelopen jaar weer in de prijzen gevallen, op universitair gebied, op cultureel gebied, op gebied van topsport. U begrijpt dat we vanmiddag alleen de allergrootsten op de universitaire catwalk willen zien, te weten degenen aan wie namens het College van Bestuur de De Civilitate is toegekend.
35
36
Nadya van Putten, Sharon Kroes en Lars Duursma
Skadi Oude Vier en Inge Dekker
Nadya van Putten
Skadi Oude Vier 2006
In augustus 2001 verhuisde Nadya van Aruba naar Nederland om aan de Erasmus bestuurskunde te gaan studeren. Ze werd actief in de studentenvereniging Passaat onder andere als voorzitter. Diverse zomers ging ze terug naar Aruba om ALDAAR studievoorlichting te geven. In 2004 werd Nadya student-coördinator van Kaseur, de koepel van allochtone studentenverenigingen aan deze universiteit. Tegelijk werd ze actief in allerlei multiculturele netwerken en politieke organisaties in Rotterdam. Zo is ze nu burgerraadslid van Groen Links in de gemeenteraad en vice-voorzitter van het Network of Trust Rotterdam, een vereniging van young, multicultural professionals. Wij zijn onder de indruk van jouw actieradius en jouw uitstraling – én tegelijk van je uitstekende studieprestaties. Maar het meest zijn we onder indruk van je verbindend vermogen tussen studenten en groepen van studenten van welke komaf dan ook en de wijze waarop je studentenorganisaties weet te verenigen voor community service activiteiten.
Tot slot een heel andere tak van sport, een typische studentensport, roeien. Daarin is er jaarlijks maar één echt hoogtepunt, zowel sportief als studentikoos, en dat is het winnen van het koningsnummer op de Varsity, De Oude Vier. Zondag 9 april 2006. Ik doel daarbij op de Skadi roeiers David Kuiper, Roel Haen, Olaf van Andel, Mitchel Steenman en stuurman Ralph Gadiot. Deze roeiers zijn 'hofleverancier' van Oranje, waaronder de Holland Acht en de Twee zonder stuurman die zich voorbereiden op de Olympische Spelen in Beijing 2008. Aan deze prestatie valt weinig toe te voegen of het zou moeten zijn dat de verwachtingen rondom deze én andere mannen van Skadi, die ik overigens toch moeilijk als de oude vier kan aanduiden, hooggespannen blijven – en dat geldt ook voor de vrouwen van Skadi als ik aan Eeke Thomée en Katie Steenman denk, allebei Nederlands kampioen dit jaar. Ik begrijp dat de blik nu vooral is gericht op het blik in Beijing. Het winnen van blik is met eigen mores is omgeven; maar afgezien daarvan zijn jullie pure reclame voor zowel topsport als breedtesport als de Erasmus!
Lars Duursma en Sharon Kroes Vanaf nu loop ik een groot risico, namelijk in de rede te worden gevallen door deze twee heren. Zij zijn sinds begin dit jaar wereldkampioen debatteren in de categorie Engels als Tweede Taal. Nooit eerder werd een Nederlands team beste van de wereld. Ze vertegenwoordigden de EUR op het prestigieuze WK debatteren in Dublin met meer dan 140 deelnemende universiteiten. Eerder werden de heren al Europees Kampioen in dezelfde categorie. Het Nederlands Kampioenschap laten we maar buiten beschouwing. ‘Sine rhetorica nulla victoria’ aldus de slogan van de Erasmus Debating Society waarvan deze bedrijfskundestudenten de boegbeelden zijn. Ik kan hier nog aan toevoegen dat deze studenten inmiddels doorgewinterde debattrainers zijn geworden, óók in het Masteronderwijs aan onze universiteit. We houden jullie overigens wél aan het zelf afstuderen. Jullie ontvangen de De Civilitate onderscheiding niet alleen voor jullie bijzondere prestaties, maar ook omdat jullie daarbij in woord en daad de goede naam van deze universiteit hebt uitgedragen.
Inge Dekker We hoeven niet te zeggen hoe trots we op je zijn dat je op de hoogste tree hebt gestaan, vier weken geleden tijdens de Europese zwemkampioenschappen in Boedapest. Voor alle duidelijkheid, je won goud op de 100 meter vlinderslag. Je eerste individuele medaille op een titeltoernooi. En je had enkele dagen eerder al zilver op de estafette 4x100 vrij gewonnen. En dan gaan we gemakshalve maar voorbij aan het eremetaal dat je in Dublin 2003, Madrid 2004 en Triëst 2005 hebt gewonnen. Je bent een groot sporttalent – en we hebben daar bescheiden aan bijgedragen vanuit de topsportvoorzieningen aan onze universiteit, een klein beetje sponsoring en bemiddeling bij het vervolgen van je studie. Want de combinatie van psychologie studeren – het intensieve probleemgestuurd onderwijs - met topzwemmen is een lastige. Vervangdende opdrachten ging nog, maar herkansingen voor tentamens zijn er niet. Dat heeft, zo is ons bekend, de uiterste discipline van je gevraagd. Maar dat is dan ook met het hoogste succes bekroond. Proficiat!
37
Opening academisch jaar
Diversiteit in onderwijs Prof.dr. Steven W.J. Lamberts, rector magnificus Op 31 augustus eindigde het studiejaar waarin binnen de Erasmus Universiteit - voor het eerst universiteitsbreed - een bindend studieadvies werd ingesteld aan het einde van het eerste bachelor jaar. Hoewel precieze cijfers vandaag ontbreken is het nu al duidelijk dat tenminste 1000 van onze 4000 eerstejaarsstudenten een negatief studieadvies hebben gekregen. Het advies is bindend en betekent dat de betreffende student niet door kan gaan met de gekozen studie. 38
Ik wil vandaag niet alle argumenten herhalen welke ons tot deze stap gebracht hebben. Uit eerder onderzoek binnen de toen nog Faculteit Bedrijfskunde was gebleken dat studenten die in het eerste studiejaar van de bachelor opleiding weinig studiepunten halen, een geringe kans hebben hun studie binnen een redelijke termijn af te ronden. Het stellen van de eis van het behalen van tenminste 40 van de 60 studiepunten aan het einde van het eerste jaar, kan ook worden opgevat als een uitgestelde selectie aan de poort. Het voordeel van deze benadering is dat iedere vwo-student de kans krijgt zich in ons systeem te bewijzen, terwijl een bindend studieadvies bovendien voorkomt dat hij of zij te langdurig een achteraf vaak nutteloze periode aan de universiteit verblijft. Dit voorkomt een breuk in de toekomstige carrière. Mijn voorlopige indruk is dat er zeer zorgvuldig gewerkt is met een scala aan ondersteunende maatregelen binnen de faculteiten alsook op centraal niveau. Dank voor de enorme inzet door studieadviseurs en het personeel van het Bureau van de Universiteit. Toch kan het niet de bedoeling zijn om onze studenten, door deze, door sommigen van hen enigszins repressief gevoelde maatregelen, eenzijdig onder druk te zetten om zich eerder op de studie te concentreren, gedurende het studiejaar actief te blijven studeren en dan vaak ook nog eens een handvol tentamens in de zomer af te leggen.
Vooral in de drie grote bachelor opleidingen Bedrijfskunde, Economie en Rechtsgeleerdheid bestaat het probleem van de massaliteit in het onderwijs, waaraan de student betrekkelijk of soms geheel anoniem deelneemt. In de fase van aanpassing na de middelbare school aan het vrijere leven binnen de universiteit, in een fase van groei naar volwassenheid en onafhankelijkheid, draagt juist deze massaliteit en anonimiteit van het onderwijs het gevaar in zich dat het aanvankelijk enthousiasme en de motivatie voor de gekozen studie snel uitdoven. Hoewel velen de nieuwe academische zelfstandigheid verwelkomen en ook aankunnen, blijkt het voor tenminste een kwart van de studenten een te groot goed. In het afgelopen jaar heeft het College van Bestuur de faculteiten uitgenodigd om meer aandacht te besteden aan het vraagstuk van massaliteit en anonimiteit en te komen met verbeteringsvoorstellen. Een ander aspect hierbij is ook de noodzaak om de sociale interactie en de sociale cohesie binnen de groep studenten te verbeteren zowel tussen mannelijke en vrouwelijke studenten, alsook ten aanzien van de etnische minderheden en onze internationale studenten. Een groot aantal voorstellen werd geformuleerd en de meesten hiervan zullen in het komende studiejaar in de praktijk worden gebracht. Het gaat hierbij om verbeteringen in mentoren- en tutorwerkgroepen welke van een zo klein mogelijke omvang worden, maar ook vaker een constante samenstelling zullen hebben, waardoor meer sociale cohesie tussen de studenten onderling kan ontstaan. Een aantal verbeteringsvoorstellen richt zich op differentiatie door middel van het aanbieden van honours programma’s, master classes of plusprogramma’s aan de beste studenten, maar differentiatie ook in de zin van extra onderwijs voor in potentie ook talentvolle achterblijvers zoals bijvoorbeeld bij taalachterstand. Wij verwachten dat deze brede aanpak van de massaliteit zal leiden tot meer studentdocent en student-student interacties, tot meer tevredenheid aan beide zijden alsook meer interesse en motivatie aan beide zijden. Het zal ook leiden tot een beter studietempo en een hoger studierendement. Door differentiatie in kwaliteit, al vroeg in de bachelor fase, kunnen we ook onze beste studenten vroeger identificeren, Velen zullen student-assistentschappen krijgen aangeboden en naar wij hopen zullen velen van hen in onze research master en Ph.D.opleidingen instromen. Door het verbeteren en differentiëren van ons bachelor onderwijs tezamen met internationalisering en het creëren van meer sociale cohesie vooral ook met studenten uit etnische minderheden, zal onze universiteit haar positie op het internationale toneel versterken. Waar in 1506 Latijn de internationale taal was, waardoor Erasmus zonder taalbarrières langs alle universiteiten van Europa kon reizen, is nu Engels de voertaal van alle grote research universiteiten in de wereld geworden. Tegen deze
39
achtergrond zullen wij initiatieven stimuleren om naast vrijwel alle masteropleidingen van onze universiteit steeds meer bachelor opleidingen ook Engelstalig, dus tweetalig, aan te bieden. Onze universiteit is vernoemd naar de meest toonaangevende humanist in Europa en het is daarom niet verwonderlijk dat de Erasmus Universiteit Rotterdam de ambitie heeft de toon te zetten in de modernste ontwikkelingen op het gebied van onderzoek in de sociale en menswetenschappen. Recente veranderingen in de wijze van communiceren en het uitwisselen van gegevens door nieuwe informatietechnologieën hebben unieke nieuwe mogelijkheden geschapen voor wetenschappelijk onderzoek.
40
Om een krachtige impuls te geven deze witte plek op de wetenschappelijke wereldkaart in te vullen, is de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen voor het eerst in haar bestaan een verregaand samenwerkingsverband aangegaan met een universiteit, te weten onze Erasmus Universiteit. Bij de ingang van dit nieuwe academisch jaar is binnen onze muren een virtueel instituut gestart onder de naam “The Erasmus Virtual Knowledge Studio for the Humanities and Social Sciences”. Doelstelling van de Erasmus VKS is om onderzoekers aan onze universiteit, binnen de KNAW, maar ook in Nederland en daarbuiten te ondersteunen in de ontwikkeling van nieuwe onderzoeksinstrumenten en –modellen op het gebied van e-research. Kernaspect van de Erasmus Virtual Knowledge Studio is de integratie van opzet en analyse van multidisciplinaire e-research-onderzoeksmethoden in een nauwe samenwerking met experts op het gebied van informatie-technologie. Deze geïntegreerde aanpak moet inzicht verschaffen in de wijze waarop e-research innovatie kan brengen bij het formuleren en oplossen van nieuwe onderzoeksvragen en –methodes. Als voorbeeld zal er grote aandacht zijn voor het gemakkelijker gebruik van bijzondere, moeilijk bereikbare bronnen van onderzoek, als geschriften en pamfletten uit het verleden. De Erasmus Universiteit is daarom trots te kunnen aankondigen dat de Faculteiten der Economische en Sociale Wetenschappen tezamen het penvoerderschap van de Erasmus Virtual Knowledge Studio op zich hebben genomen in nauwe samenwerking met de KNAW. Vrijwel alle faculteiten en de Universiteitsbibliotheek nemen actief deel met nieuw geformuleerde onderzoeksprojecten, tezamen met onderzoekers van de KNAW. Dit nieuwe initiatief zal in de komende jaren uitmonden in een groot aantal promoties, seminars en nieuwe onderwijsactiviteiten binnen onze instelling. Een woord van bijzondere dank gaat uit naar dr. Raymond Benders en naar professor Wiljan van den Akker, directeur van de Instituten Geestes- en Sociale Wetenschappen van de KNAW, die instrumenteel waren bij de totstandkoming van dit onderzoeksinitiatief, dat zoals u van mij kunt aannemen Erasmus zèlf versteld zou hebben doen staan.
Dames en heren, zowel wat betreft vernieuwing en verbetering van onderwijs, als onderzoek, alsook ons verlangen naar het selecteren, koesteren en vertroetelen van talent is onze Erasmus Universiteit op de goede weg. Nu het College van Bestuur nog. Mevrouw José van Eijndhoven kondigde bij het begin van deze middag haar vertrek aan. Vanaf deze plaats wil ik haar danken voor haar grote inzet. We hebben een rumoerige tijd achter de rug en zullen ons in het komende jaar op de vanmiddag geschetste daden richten, maar ook op het Bureau van de Universiteit. Dames en heren: één ding heeft de geschiedenis ons geleerd: universiteiten overleven altijd hun bestuur en daarom verklaar ik met groot vertrouwen over de toekomst van onze prachtige instelling het academisch jaar voor geopend.
41
42
Colofon Rotterdam, 4 Eindredactie Vormgeving Fotografie Drukwerk Oplage
september 2006 Interne en Externe Betrekkingen Studio Bauman BNO, Rotterdam Paula Delfos, Martin Dukker, Gert van der Ende, José van Eijndhoven, Ronald Mersie Veenman Drukkers, Rotterdam 1.000