Een internet revolutie in het hoger onderwijs? Rede ter gelegenheid van de Opening van het Academisch Jaar 2012 – 2013 en ter gelegenheid van het afscheid van de decaan 30 augustus 2012 Breda Prof. Dr Wouter van Rossum
1
Mijnheer de Secretaris Generaal, Excellenties, Vlag- en Opperofficieren, hoogleraren, cadetten en adelborsten, dames en heren… Inleiding Deze rede bij de Opening van het Academisch Jaar van de Faculteit Militaire Wetenschappen is tegelijkertijd mijn afscheidsrede als decaan van deze faculteit. Ik wil met u enkele zeer recente ontwikkelingen behandelen in het hoger onderwijs. In de internationale pers wordt over deze ontwikkelingen al gesproken over een “internet tsunami” of over ontwrichtende innovaties die het aangezicht van het hoger onderwijs fundamenteel zullen veranderen. Het thema laat zich dan ook goed behandelen vanuit mijn eigen vakgebied, het innovatiemanagement.
Sinds ik mijn eerste stappen zette in de Utrechtse universiteit, bijna 50 jaar geleden, is er veel – en soms zelfs fundamenteel - veranderd in het hoger onderwijs. Laat ik een voorbeeld geven.
2
Mijn eerste schreden op het veld van het sociaal-wetenschappelijk onderzoek, en met name de statistische verwerking van de resultaten deed ik met behulp van dit instrument, dat waarschijnlijk alleen de ouderen onder u herkennen: de Hollerith sorteerder. Multivariate Analyse betekende in die tijd goochelen met ponskaarten die variabele voor variabele door de Hollerith werden gesorteerd. Niet veel later kwam SPSS op de markt, maar dat programma was zo gecompliceerd en duur, dat oorspronkelijk alleen de Universiteit van Groningen het op zijn mainframe had. Daar ging ik dan ook naar toe, vanuit Utrecht, om daar mijn nu door de computer ondersteunde analyses te draaien. Nu is SPSS beschikbaar als een programma dat op de laptop van onderzoekers staat. Maar ondanks al deze veranderingen is de aard van het wetenschappelijk onderwijs in die 50 jaar niet wezenlijk veranderd: Docenten geven colleges die studenten volgen. Weliswaar gebruiken we het bord niet zo vaak meer als vroeger (maar meer dan je zou denken) – het is veelal vervangen door Microsoft’s Powerpoint – maar in essentie is de aard van colleges nog precies hetzelfde als die van de eerste colleges die ik vijftig jaar geleden volgde. Docenten leggen iets uit; studenten worden geacht dat allemaal op te nemen. Internet heeft daar wel iets aan veranderd: colleges worden nu ook online aangeboden, maar nog altijd staat er iemand voor de klas en wordt de 3
Powerpoint slide naast de docent geprojecteerd. Natuurlijk zijn er ook werkcolleges en practica, maar het traditionele eenrichtings-model (docent doceert; student neemt op) is nog altijd kenmerkend voor de moderne universiteit. Natuurlijk is ICT in de afgelopen jaren op grote schaal ook in het hoger onderwijs toegepast, maar het heeft dat onderwijs niet fundamenteel veranderd. Waarom heeft internet in het hoger onderwijs nog niet tot de fundamentele veranderingen geleid die je de afgelopen jaren wel zag in andere omgevingen, zoals in bedrijfstakken als de boeken- en platenindustrieën (van boekhandel tot Amazon.com en Kindle en van platenwinkels tot iTunes)? Daar wil ik het vandaag met u over hebben. Ik wil niet alleen deze vraag beantwoorden, maar nog een stap verder gaan: de revolutie heeft weliswaar nog niet plaatsgevonden, maar het lijkt er de laatste tijd op dat het hoger onderwijs het lot van de boeken- en platenwinkels niet gaat ontlopen. Op dit moment lijkt het hoger onderwijs te staan aan de vooravond van een radicale verandering die in ieder geval belangrijke consequenties voor de instellingen voor hoger onderwijs zal hebben. De eerste signalen lijken veel op de beginsituatie in de andere branches. Ik laat er enkele van zien en geef daar mijn commentaar op. Tenslotte behandel ik ook kort wat dit zou kunnen betekenen voor het militaire wetenschappelijk onderwijs. 4
Waarom wel internet, en geen verandering van het onderwijsmodel? Onderwijsinstellingen, en zeker instellingen voor hoger onderwijs stonden aan het front van de veranderingen die de ICT in het algemeen, en later het internet in het bijzonder, teweeg brachten. Veel van de nieuwe ontwikkelingen kwamen uit universiteiten, of uit bedrijven die sterk gerelateerd waren aan universiteiten. Maar welke vernieuwingen ook uit universiteiten of de periferie ervan kwamen, deze zijn tot nu toe nooit terugvertaald naar bijvoorbeeld de onderwijstechnologie zoals gebruikt binnen universiteiten. De veranderingen daarvan laten zich in grote lijnen toch hoogstens beschrijven als evolutionair en zeker niet als revolutionair. De tekst van de advertentie die u hier op het scherm ziet onderschrijft dit: u kunt de nieuwe technologie toepassen binnen het bestaande onderwijsmodel! Klaarblijkelijk is dit een prima marketing argument.
De universiteiten gebruiken natuurlijk de laatste vijfentwintig jaar in toenemende mate ICT. Dat geldt niet alleen voor de onderwijsadministratie, maar ook voor het onderwijs zelf. E-learning, blended learning, het gebruik van 5
systemen als Teletop en Blackboard zijn daar voorbeelden van, maar ook het gebruik van zoekmachines, zoals Google Scholar. Maar hoe belangrijk de ICT in dit opzicht ook is geworden voor het hoger onderwijs; de nieuwe technologie is in het algemeen ingekapseld in de bestaande onderwijsmodellen. Waarom is dit zo? Voor de belangrijkste redenen hoeven we niet ver te zoeken. Laat ik een paar belangrijke redenen noemen. Docenten aan universiteiten zijn als het gaat om het onderwijsmodel dat ze gebruiken veelal nogal conservatief. Het conservatisme van de docenten is natuurlijk goed te begrijpen. Docenten investeren in het inhoudelijk voorbereiden van hun colleges en werkgroepen, en vinden het lastig om deze investering niet in henzelf te doen, maar bijvoorbeeld te verwerken in een computerapplicatie. Daarmee ontstaat voor hen het risico van kennisverlies, en daarmee de belangrijkste grond van hun bestaan binnen de universiteit. Er zijn natuurlijk uitzonderingen, maar grosso modo geldt voor de meeste universitaire docenten dat zij hun gehele carrière ongeveer zo onderwijs geven als toen ze begonnen. De omgeving waarin ze werken en de beoordelingssystemen waaraan ze onderhevig zijn versterken dit nog eens.
6
Vandaar dat de toepassingen van internet altijd binnen het bestaande model blijven: niet voor niets worden e-learning toepassingen binnen een model van “blended learning” gebracht; gebruiken docenten natuurlijk ook Google Scholar voor het zoeken van literatuur en staan dat ook aan hun studenten toe, maar vereisen wel de traditionele vormen van toetsing. Zelfs de nieuwe vormen van internetgebruik in hoger onderwijs, zoals MIT’s Open Course Ware, zijn vastgelegde colleges die op internet worden gepresenteerd in samenhang met syllabi, literatuurlijsten en powerpoint presentaties. Tegelijkertijd maken we ons druk – recentelijk nog in het Opleidingsberaad van de NLDA – of we het gebruik van smartphones, tablets en laptops in de colleges wel kunnen toestaan. Internet bestaat voor het hoger onderwijs, maar wordt zoveel mogelijk geïntegreerd in de bestaande modellen van onderwijstechnologie. Een tweede reden heeft te maken met de wijze waarop de ICT is ingevoerd binnen universiteiten. Vrijwel overal is ICT ontwikkeling en toepassing een centraal georganiseerde activiteit. Dat betekent dat zelfs wanneer docenten met een nieuwe mogelijkheid zouden willen experimenteren, dat meestal moeilijk geïmplementeerd kan worden vanwege de strikte afspraken over de wijze waarop de ICT is ingericht. Probeer als docent maar eens een eigen 7
webpagina te ontwikkelen, of een handige toepassing daarbinnen (bijvoorbeeld het gebruiken van ePrint om literatuurlijsten op de pagina te publiceren). Toch lijkt zich een fundamentele kentering aan te dienen. Waarom zou dat nu het geval zijn? In zijn theorie over de rol van disruptive innovations (ontwrichtende innovaties) in bedrijfstakken (ik maak nu even een zijstapje in mijn eigen wetenschapsgebied, het innovatiemanagement), beweert Christensen dat de meeste bedrijven te lang aandacht geven aan beperkte innovaties binnen hun gevestigde business modellen. Ze kunnen daardoor een gemakkelijke prooi worden voor innovaties die een fundamentele verandering in de bedrijfstak teweeg brengen. Bedrijven worden uiteindelijk allemaal te duur, te gemakzuchtig, en leveren producten die slecht passen bij wat de klanten eigenlijk willen. Bedrijven gaan dan te lang voorbij aan nieuwe ontwikkelingen - veelal omdat deze niet zouden passen in het marktsegment waarop het bedrijf zich richt. In zo'n situatie komt er ruimte voor een bijzonder soort innovaties, meestal ontstaan aan de bodem van de markt (goedkope alternatieven), die uiteindelijk de bedrijfstak fundamenteel veranderen. Het model zoals u hier ziet, geeft aan dat bedrijven met hun innovaties mee moeten bewegen met de veranderingen van de bedrijfstak; wanneer dat niet meer lukt, komt er ruimte voor innovaties 8
die de aard van de bedrijfstak fundamenteel veranderen. Bijvoorbeeld in de telecom markt waar de telefoonmaatschappijen lang hebben geworsteld met het incorporeren van mobiele telefonie, en vooral internettelefonie, in hun business modellen. Naar mijn mening is de hoger onderwijs sector langzamerhand ook rijp voor dergelijke innovaties die Christensen “ontwrichtend” noemt (disruptive innovaties.
Signalen uit de Verenigde Staten en uit Nederland. In de Verenigde Staten is het hoger onderwijs veel en veel te duur geworden (men spreekt daar van een nieuwe zeepbel, na de huizenmarkt en de financiële markt). De kosten van een universitaire studie rijzen daar de pan uit en, wat het nog erger maakt, afgestudeerden hebben steeds meer moeite om met deze opleiding een daarbij passende baan te vinden. Tegelijkertijd zie je dat de positie die het Amerikaanse hoger onderwijs internationaal inneemt onder druk staat. In vergelijkende studies scoren Amerikaanse universiteiten niet meer vanzelfsprekend hoog – dat blijft voorbehouden aan een zeer select gezelschap.
9
Tenslotte is de aard van de opleidingen niet altijd adequaat afgestemd op het afnemend veld. Veelal leiden universiteiten vooral op voor werk binnen de universiteiten zelf, namelijk wetenschappelijk onderzoek – werk dat er in toenemende mate ook niet meer is. Natuurlijk zijn er uitzonderingen en wordt gewerkt aan oplossingen om de aansluiting van universiteiten aan hun afnemend veld te verbeteren: technische universiteiten die proberen curricula aan te passen aan hun eigenlijke taak (het opleiden van ingenieurs die technische problemen kunnen oplossen). Bijvoorbeeld het initiatief van enkele jaren geleden van MIT en Chalmers Technical University in Zweden om een nieuwe curriculum voor technische opleidingen te ontwikkelen waar niet de wetenschapsontwikkeling, maar het worden van ingenieur – en daarmee het ontwerpen - centraal staan. Een vergelijkbare ontwikkeling gebeurde enkele jaren eerder binnen medische faculteiten waarin een heroriëntering werd ingezet, zodat de curricula het opleiden van professionals in de zorg, en in mindere mate het opleiden van medische wetenschappers centraal stelden. Maar het blijven uitzonderingen.
In Nederland is de situatie niet zo dramatisch als in de VS, maar ook hier zie je ontwikkelingen bij universiteiten die ze in toenemende mate doen
10
vervreemden van hun eigenlijke taken. Minder inkomsten van de overheid, tegelijkertijd meer studenten en torenhoge kosten aan vernieuwing van de gebouwen waarin het onderwijs moet plaatsvinden, om er enkele te noemen. Tegelijkertijd zie je ontwikkelingen die een verdere bureaucratisering van de universiteiten versterken, maar ook een toenemende nadruk op inkomen vanuit de markt maar tegelijkertijd pogingen om mee te concurreren met de beste universiteiten op wereldniveau. Dat leidt soms tot interessante dilemma's voor bestuurders van universiteiten die de neiging hebben de nadruk te gaan leggen op de ondersteuning van al deze processen. Een sprekend voorbeeld: recent plaatste de Erasmusuniversiteit onder de titel “Servicing Science” een advertentie in de NRC die in de tekst de nadruk legde op het feit dat deze universiteit een plaats wilde bij de belangrijkste research universiteiten ter wereld. Je verwacht dan een advertentie waar jonge onderzoekers worden gevraagd te solliciteren. De vraag in de advertentie bleek tot mijn verbazing echter gericht op business controllers die gezocht werden voor de faculteiten. De beste ondersteuning voor de beste universiteit. Het spijt me, maar ik kan dit toch echt niet een kerncompetentie van de Erasmusuniversiteit noemen.
11
Deze ontwikkeling blijft niet beperkt tot de Erasmusuniversiteit. Kijk de kranten er maar op na. De recente, pijnlijke, discussie rondom de Eindhovense Design Academy getuigt er ook van. Terecht stelt de Amsterdamse hoogleraar Engelen dan ook dat de managers blijkbaar hebben gewonnen binnen het Nederlandse hoger onderwijs. De vraag is dan wel wat de waarde van deze universiteit voor de samenleving is.
Zowel de ontwikkelingen in de Verenigde Staten als die in Nederland zijn goede voorbeelden van ontwikkelingen in bedrijfstakken waarvan Christensen stelt dat zij de weg openen voor ontwrichtende alternatieven. Universiteiten lijken ook onder de streep van adequate aanpassingen aan de markt te zijn gekomen. Alternatieven dienen zich dan ook aan. Ook hier is internet het platform waar deze alternatieven ontwikkeld worden. Internet levert immers de mogelijkheid om kennisoverdracht op een veel effectievere, veel efficiëntere, en aantrekkelijkere wijze te verzorgen. Er zijn vele goede voorbeelden te vinden: Apple Education biedt bijvoorbeeld prachtige alternatieven voor het traditionele tekstboek waarvan het onbegrijpelijk is dat deze niet op grotere schaal worden gebruikt. Sinds kort heeft Apple een nieuw platform (iBook) waarbinnen docenten hun eigen 12
tekstboeken in een iPad versie kunnen ontwikkelen. Microsoft experimenteert al enkele jaren (met MIT) binnen het iCampus initiatief met nieuwe internet gebaseerde toepassingen in het hoger onderwijs. Hetzelfde geldt voor het Open Learning Initiative van Carnegie Mellon. Daarnaast vind je uitstekend materiaal op websites, zoals van de BBC. Kortom, materiaal genoeg voor vernieuwingen die echter (op de genoemde uitzonderingen na) niet bij universiteiten vandaan kwamen. Deze nieuwe onderwijsvormen, eigenlijk alle aan de onderkant van de markt te vinden (ze zijn immers vrijwel allemaal kosteloos te verkrijgen), kunnen de alternatieven voor het traditionele universitaire onderwijs vormen, mits men er een adequaat business model voor vindt. De universiteiten lijken niet in staat te zijn dit zelf te doen: de complexiteit van de organisatie en de bureaucratisering van het onderwijs maken het feitelijk onmogelijk een fundamentele verandering in dit opzicht door te maken. Zeker nu generaties opgroeien die al in de peuterzaal er aan gewend zijn geraakt te werken met de iPad, is het eigenlijk niet goed denkbaar dat de traditionele onderwijstechnologie, waar internet een bijrol heeft, nog een lang leven beschoren is.
13
Is er ruimte voor ontwrichtende innovaties in het hoger onderwijs? Het is dan ook niet verrassend te moeten constateren dat heel recent de eerste voorbeelden van bedrijven zijn gesignaleerd die met alternatieven voor het traditionele universiteitsmodel op de markt komen. De aanzet hiertoe gaf Sebastian Thrun, hoogleraar Artificial Intelligence aan de Stanford University en tegelijkertijd werkzaam bij Google (waar hij de bekende onbemande Google auto heeft ontworpen). Thrun kwam op het idee om de nadruk op internet te leggen als belangrijkste omgeving voor zijn onderwijs, op grond van de succesvolle ontwikkelingen binnen de zogenaamde Khan Academy. Khan, een succesvol medewerker bij een hedgefund gooide enkele jaren geleden resoluut het roer om en ontwikkelde binnen YOUTUBE een groot aantal video's waarin hij successievelijk en met steeds geavanceerdere methoden onderdelen van de wiskunde uitlegt. De Khan Academy trekt momenteel miljoenen bezoekers. Op grond van dit succes nam Thrun het besluit zijn college Artificial Intelligence niet langer alleen binnen Stanford University aan te bieden, maar dat ook op internet te doen. Thrun merkte twee dingen: het aantal studenten op internet groeide bliksemsnel – binnen enkele weken had hij
14
160 000 studenten, maar wat hem nog meer verbaasde, zijn eigen studenten in Stanford verdwenen en masse uit zijn college: zij volgden ook de colleges op internet. Dat bracht hem, met enkele collega's tot het oprichten van een nieuw bedrijf. Udacity beoogt onderwijs te verzorgen over de gehele wereld. Zijn eerste colleges (hier ziet u de website van UDACITY over het ontwerpen van de onbemande auto en het ontwikkelen van een zoekmachine, bleken ook weer hits te zijn. Nu, nog geen jaar later, biedt UDACITY een reeks colleges aan; en zijn over de gehele wereld studenten via regionale gemeenschappen en sociale media betrokken bij het onderwijs. Het overtuigende succes van UDACITY en de publiciteit daaromheen leidde vanzelfsprekend tot reacties bij de universiteiten: Stanford zelf richtte, met enkele andere Amerikaanse top universiteiten, COURSERA op. Sinds ik deze slide voorbereidde zijn daaraan nog toegevoegd Virginia Tech en CalTech. Een andere groep begon het bedrijf 2TOR. Dat leidde heel recent (dit voorjaar) tot de aankondiging dat ook Harvard en MIT een joint venture waren begonnen (EDx) die vanaf dit najaar ook colleges aanbiedt. Nog recenter, deze zomer, sloot ook UC Berkeley zich bij dit initiatief aan. Het laatste initiatief is feitelijk een verdere stap op een pad dat MIT al een aantal jaren geleden (samen met Microsoft) was opgegaan – het eerder genoemde project iCampus. MIT had dan ook al enkele jaren ervaring met een 15
grootschalig aanbod van hun bestaande colleges op internet (OpenCourseWare). Het allerlaatste initiatief dat recentelijk in Die Zeit werd aangekondigd is openHPI.de van het Hasso Plattner Institut in Potsdam: een interactieve online cursus Information Technology. De cursus start, zoals u ziet, volgende week.
Zijn we op dit moment op een keerpunt in de geschiedenis van de universiteit aanbeland? Daar kan natuurlijk op grond van dit beperkte aantal initiatieven nog geen definitief antwoord op worden gegeven. Wat we zien is dat de intrede van UDACITY direct heeft geleid tot opvallende reacties bij de belangrijkste Amerikaanse universiteiten. Deze reacties (COURSERA, EDx, 2TOR) zou ik willen omschrijven als pogingen van universiteiten om hun greep op de markt niet te verliezen. Maar opvallend genoeg zijn deze reacties van de universiteiten via participatie in nieuw opgezette organisaties. Particuliere bedrijven op de markt van hoger onderwijs zijn trouwens geen nieuw fenomeen, zeker niet in de Verenigde Staten en helemaal niet sinds het gebruik van e-learning gemeengoed is geworden – de American Military University – binnen deze omgeving geen onbekende – is immers ook een
16
private organisatie met een groot aanbod – op internet – van cursussen vooral voor Amerikaanse militairen. Wat in ieder geval nieuw is aan het initiatief van Thrun is dat voor het eerst wordt geprobeerd onderwijs uit de greep van structurele onderwijsafspraken tussen overheden financierende instanties en beoordelende organisaties te halen. Inschrijven voor de cursussen van UDACITY vereist geen vooropleiding: het is aan de student ervoor te zorgen dat hij in staat is de colleges te volgen; de student organiseert ook zijn gemeenschap (via social media, maar ook via regionale bijeenkomsten) en vindt op internet ook de ondersteuning die hij/zij wellicht nodig heeft. Blijkt het niet haalbaar te zijn, dan stopt het gebruik van de colleges zonder certificaat. Voor het eerst staat de student echt centraal. Centraal staat ook de techniek: interactieve sessies over opdrachten; doorlopende toetsmogelijkheden en automatisch gegenereerde feedback. De verdienmodellen van de organisaties zijn verschillend: soms zijn de cursussen en certificaten gratis; soms moet voor de certificaten worden betaald en in andere gevallen zijn sommige cursussen gratis en voor andere moet een (gering) bedrag worden betaald.
17
In andere bedrijfstakken leidden dit soort ontwikkelingen tot het verdwijnen van organisaties uit de waardeketen. Gaat dit nu ook gebeuren met de universiteit? Op dit moment vallen daar alleen nog maar speculatieve opmerkingen over te maken. In de eerste plaats is het natuurlijk afhankelijk van de snelheid waarmee universiteiten reageren op deze ontwikkelingen. Het is duidelijk dat de grote universiteiten in de VS proberen de nieuwe bedrijven de wind uit de zeilen te halen door hun aanbod drastisch te wijzigen. COURSERA is er een goed voorbeeld van: het is niet alleen het internetaanbod dat nieuw is voor dit initiatief, het is ook de aard van het pedagogische model dat plotseling veranderd blijkt te zijn. Niet langer staat de docent centraal, maar de student; niet langer is het onderwijs eenrichtingsverkeer, maar past men een interactief model toe en besteedt men vooral aandacht aan de feedback aan de studenten. Zoals de betrokkenen bij COURSERA het zelf verwoorden: door gebruik te maken van het nieuwe platform krijgt ook het traditionele onderwijs de gelegenheid zich te vernieuwen. Door meer onderwijs aan te bieden online ontstaat ruimte in het curriculum voor actieve leerstrategieën die veel effectiever zijn.
18
Naarmate universiteiten in staat zijn die verandering door te maken, en daarbij op een adequate wijze gebruik te maken van internet, is de kans op het verdwijnen ervan geringer. Tegelijkertijd gebeurt er natuurlijk toch iets fundamenteels: studenten vanuit de gehele wereld kunnen nu colleges volgen (en bij voldoende resultaat ook laten certificeren) die door docenten van topuniversiteiten worden gegeven. In ieder geval zal de rol van universiteiten drastisch veranderen. Men kan zich voorstellen dat de universiteiten zich terugtrekken op hun traditionele rol om onderwijs en onderzoek te combineren: er blijft natuurlijk altijd een plaats voor (kleinere) research universiteiten. De vraag is echter of universiteiten die verandering van rol gemakkelijk kunnen doormaken: het is niet voor niets dat deze grote Amerikaanse universiteiten de verandering niet intern doorvoeren, maar daarvoor nieuwe organisaties oprichten. Zeker op het gebied van de ICT infrastructuur zijn grote organisaties zoals universiteiten zo complex georganiseerd, dat het feitelijk onmogelijk is snel in te spelen op veranderingen in de omgeving. De grote Amerikaanse universiteiten lijken aan te sturen op een invoeging van de nieuwe mogelijkheden in hun bestaande bedrijfsmodellen. Door wereldwijd (gratis) cursussen aan te bieden op internet, binden zij ook potentiële studenten aan hun universiteit die daarna het reguliere onderwijs gaan volgen. 19
Dat brengt me natuurlijk op de vraag wat de nieuwe toetreders op de markt moeten bieden om een interessant alternatief voor de traditionele universiteiten te worden? De contouren daarvan zijn wel aan te geven, namelijk de aspecten waar universiteiten moeilijk kunnen concurreren (de kosten van opleidingen en de snelheid van reageren op nieuwe mogelijkheden), en daarnaast het bieden van een onderwijsinhoudelijk aantrekkelijk alternatief. Daarbij kun je denken aan een pedagogisch model waarbij de student centraal staat; waar interactie kenmerkend is voor de opleiding, onder andere tot uiting komend in snelle feedback op opdrachten en vragen; het gebruik van de nieuwe technologie als een “workbench” (opslag plaats voor kennis?) en een adequate aansluiting bij de vragen vanuit het afnemend veld van academici. Hiermee geef ik trouwens tegelijkertijd aan wat universiteiten zouden moeten doen om de aanvallen van de toetreders te pareren. Tussen twee haakjes, universiteiten moeten dan wel aantrekkelijk blijven voor de topdocenten: die hebben immers nu een alternatief.
Het is opvallend dat de eisen die ik hiervoor noemde niet nieuw zijn. Zeker het onderwijsmodel dat naar mijn mening in een internetalternatief centraal zou 20
moeten staan, namelijk focus op studentparticipatie; interactie en het gebruik van de technologie als workbench”’, is in vele publicaties in de onderwijskunde al beschreven. Bovendien staat het centraal in het werk van mijn Twentse collega’s Betty Collis en Jef Moonen, zie bijvoorbeeld het overzicht van hun benadering dat ze in 2005 formuleerden in een geschrift dat verscheen bij hun afscheid van de Universiteit Twente. Juist hun nadruk op de rol van de ‘bijdragende student’ en het gebruiken van de technologie als een ‘werkbank’ voor het onderwijs zijn naar mijn mening de centrale elementen van een nieuwe onderwijsmodel .
De vraag is op welke wijze wetenschappelijk onderwijs moet worden overgedragen in een omgeving waar een meerderheid van studenten de universiteit binnenkomt met een informatiebehoefte en gebruik van technische middelen om hierin te voorzien die zeker niet wordt gedeeld door een meerderheid van de docenten. Dezelfde discrepantie bestaat ook aan de andere kant: de afgestudeerden zullen functies gaan vervullen waarvoor de universitaire achtergrond slechts een bijdrage is, en veelal niet - behalve wanneer ze wetenschappelijk onderzoeker aan een universiteit of instituut worden - de inhoud van hun taak bepaalt. Wat het eerste betreft kun je
21
bijvoorbeeld niet meer verlangen dat studenten tussen 9 en 5 vergeten wat ze in de tijd daarvoor en daarna doen (en dus op internet zijn). Wat het laatste betreft schieten universiteiten hun doel voorbij wanneer ze geen aandacht schenken aan de aard van de beroepen die uiteindelijk door hun alumni worden vervuld. Dat laatste was ook de directe aanleiding voor de curriculaire wijzigingen binnen medische en technische opleidingen: van medici wordt ook verwacht dat de attitude wordt aangeleerd noodzakelijk voor een medisch professional en van technici dat ze ook iets kunnen ontwerpen. Wanneer de toetreders hier wel adequate aandacht voor hebben, zullen deze bedrijven snel een levensvatbaar alternatief voor de universiteiten worden, zeker wanneer de bedrijven ook goede relaties met afnemende bedrijven ontwikkelen.
Welke consequenties hebben deze ontwikkelingen voor het militair wetenschappelijk onderwijs? U zult zich langzamerhand wel afvragen, maar wat betekent dit nu voor het militair wetenschappelijk onderwijs, bijvoorbeeld voor de Faculteit Militaire Wetenschappen? In de afgelopen periode is in deze faculteit veel aandacht 22
geschonken aan de civiele accreditatie van de militair wetenschappelijke opleidingen. Dat is in de reacties steeds als een belangrijke stap gezien, en dat is het natuurlijk ook, maar het is ook het rechtzetten geweest van een onterechte achterstelling van het militair wetenschappelijk onderwijs. In de rapporten van de visitatiecommissies werd ook geregeld duidelijk gemaakt dat onze opleidingen uitdrukkelijk positief uitstaken boven de vergelijkbare opleidingen van universiteiten. Zeker wanneer we de huidige opleidingen afwegen aan de vereisten aan wetenschappelijk onderwijs die ik eerder noemde, blijken de toegepaste opleidingen van de NLDA wel degelijk die elementen te bevatten die nogal eens ontbreken bij civiele universitaire opleidingen. Focus op de student, een interactief onderwijsmodel en adequate afstemming op het afnemend veld zijn juist kenmerkend voor deze opleidingen. Wat ontbreekt is een adequaat gebruik van de nieuwe technologie als werkplaats. De afgelopen vier jaar heb ik me regelmatig verbaasd (en dat ook aan de orde laten stellen door een werkgroep - zonder tastbaar resultaat tot nu toe) dat bijvoorbeeld serious gaming wel een onderdeel is van de training van de Nederlandse militair, maar ontbreekt in het wetenschappelijk curriculum van de officiersopleiding. Daar liggen mogelijkheden die niet ten volle worden gebruikt. Hetzelfde geldt voor het inzetten van internet in de onderwijstechnologie. Dat is niet alleen niet 23
efficiënt en nogal voor de hand liggend voor een opleiding met twee locaties, maar ook niet effectief. Het is daarom verheugend om te constateren dat de nieuwe masteropleiding wel degelijk internettechnologie gaat inzetten. Deze masteropleiding Military Strategic Studies doorloopt momenteel de Toets Nieuwe Opleiding van de NVAO, en zal na het hopelijk positief advies, in 2013 starten. Mijn verbazing over het gemis aan het gebruik van deze technologie, is ook gevoed door de ervaringen in de VS waar juist militair wetenschappelijke opleidingen gekenmerkt worden door een adequate inzet van internet. Nog sterker, wanneer je naar een ideaal voorbeeld voor een militair wetenschappelijke opleiding op zoek bent, dan is die snel gevonden: het iCollege initiatief van de Amerikaanse National Defense University. Juist deze universiteit combineert alle mogelijkheden van de nieuwe technologie, niet alleen in de organisatie van de universiteit, maar ook in de inhoud van de curricula. En om mijn pleidooi om internettechnologie als ‘workbench’ in te zetten nog eens te onderstrepen, laat ik u hierbij het nieuwe Ci Center zien - de nieuwe onderwijsomgeving die iCollege vanaf dit jaar gaat gebruiken. Ik kon geen mooier voorbeeld voor de Faculteit Militaire Wetenschappen vinden om te laten zien waar de toekomst ligt.
24
In de film wordt de nieuwe omgeving omschreven als een ‘onderwijsecosysteem ‘. De integratie van de nieuwste technologieën maakt het mogelijk om alle aspecten van internet in te zetten voor de verschillende vormen van onderwijs die iCollege levert. Een dergelijke combinatie van technologieën maakt het mogelijk verschillende aanpakken te combineren, zoals het gebruik van virtual reality en serious games. Het combineert ook onderwijs op afstand en in face-to-face groepen: het verschil vervaagt in deze opzet. Kortom, de ideale werkplaats voor de toekomst. Ik ben aan het eind van mijn betoog gekomen. Het was enerzijds een terugblik, maar tegelijkertijd ook een signalering van veranderingen die niet ver meer van ons vandaan zijn en die naar mijn mening het universitaire landschap in de nabije toekomst sterk veranderen. Ik heb ook aangegeven dat naar mijn mening het militair wetenschappelijk onderwijs hiervoor goed voorbereid is. Ikzelf zal hier vanaf morgen op een ander manier betrokken zijn. Het afscheid als decaan van de FMW betekent alleen een formele verandering van positie; mijn interesse voor de zaken die ik vandaag heb behandeld ga ik alleen op een andere manier verwerkelijken. Wie weet in een nieuw bedrijf….. Ik heb met veel plezier de laatste vier jaar van mijn hoogleraarschap doorgebracht als decaan van deze faculteit. Ik wens mijn opvolger en de
25
faculteit heel veel succes - en gezien alle veranderingen ook sterkte - in een omgeving waarin er alleen maar meer behoefte is aan wetenschappelijk onderwijs en onderzoek, maar adequaat ingebed in de nieuwe internetwerkelijkheid. Ik heb gezegd.
Dan gaan wij nu luisteren naar het Saxofoonkwartet van het Trompettorkorps der Koninklijke Marechaussee.
26
Een internet revolutie in het hoger onderwijs? Rede ter gelegenheid van de Opening van het Academisch Jaar 2012 – 2013 en ter gelegenheid van het afscheid van de decaan 30 augustus 2012 Breda Prof. Dr Wouter van Rossum
1
Mijnheer de Secretaris Generaal, Excellenties, Vlag- en Opperofficieren, hoogleraren, cadetten en adelborsten, dames en heren… Inleiding Deze rede bij de Opening van het Academisch Jaar van de Faculteit Militaire Wetenschappen is tegelijkertijd mijn afscheidsrede als decaan van deze faculteit. Ik wil met u enkele zeer recente ontwikkelingen behandelen in het hoger onderwijs. In de internationale pers wordt over deze ontwikkelingen al gesproken over een “internet tsunami” of over ontwrichtende innovaties die het aangezicht van het hoger onderwijs fundamenteel zullen veranderen. Het thema laat zich dan ook goed behandelen vanuit mijn eigen vakgebied, het innovatiemanagement.
Sinds ik mijn eerste stappen zette in de Utrechtse universiteit, bijna 50 jaar geleden, is er veel – en soms zelfs fundamenteel - veranderd in het hoger onderwijs. Laat ik een voorbeeld geven.
2
Mijn eerste schreden op het veld van het sociaal-wetenschappelijk onderzoek, en met name de statistische verwerking van de resultaten deed ik met behulp van dit instrument, dat waarschijnlijk alleen de ouderen onder u herkennen: de Hollerith sorteerder. Multivariate Analyse betekende in die tijd goochelen met ponskaarten die variabele voor variabele door de Hollerith werden gesorteerd. Niet veel later kwam SPSS op de markt, maar dat programma was zo gecompliceerd en duur, dat oorspronkelijk alleen de Universiteit van Groningen het op zijn mainframe had. Daar ging ik dan ook naar toe, vanuit Utrecht, om daar mijn nu door de computer ondersteunde analyses te draaien. Nu is SPSS beschikbaar als een programma dat op de laptop van onderzoekers staat. Maar ondanks al deze veranderingen is de aard van het wetenschappelijk onderwijs in die 50 jaar niet wezenlijk veranderd: Docenten geven colleges die studenten volgen. Weliswaar gebruiken we het bord niet zo vaak meer als vroeger (maar meer dan je zou denken) – het is veelal vervangen door Microsoft’s Powerpoint – maar in essentie is de aard van colleges nog precies hetzelfde als die van de eerste colleges die ik vijftig jaar geleden volgde. Docenten leggen iets uit; studenten worden geacht dat allemaal op te nemen. Internet heeft daar wel iets aan veranderd: colleges worden nu ook online aangeboden, maar nog altijd staat er iemand voor de klas en wordt de 3
Powerpoint slide naast de docent geprojecteerd. Natuurlijk zijn er ook werkcolleges en practica, maar het traditionele eenrichtings-model (docent doceert; student neemt op) is nog altijd kenmerkend voor de moderne universiteit. Natuurlijk is ICT in de afgelopen jaren op grote schaal ook in het hoger onderwijs toegepast, maar het heeft dat onderwijs niet fundamenteel veranderd. Waarom heeft internet in het hoger onderwijs nog niet tot de fundamentele veranderingen geleid die je de afgelopen jaren wel zag in andere omgevingen, zoals in bedrijfstakken als de boeken- en platenindustrieën (van boekhandel tot Amazon.com en Kindle en van platenwinkels tot iTunes)? Daar wil ik het vandaag met u over hebben. Ik wil niet alleen deze vraag beantwoorden, maar nog een stap verder gaan: de revolutie heeft weliswaar nog niet plaatsgevonden, maar het lijkt er de laatste tijd op dat het hoger onderwijs het lot van de boeken- en platenwinkels niet gaat ontlopen. Op dit moment lijkt het hoger onderwijs te staan aan de vooravond van een radicale verandering die in ieder geval belangrijke consequenties voor de instellingen voor hoger onderwijs zal hebben. De eerste signalen lijken veel op de beginsituatie in de andere branches. Ik laat er enkele van zien en geef daar mijn commentaar op. Tenslotte behandel ik ook kort wat dit zou kunnen betekenen voor het militaire wetenschappelijk onderwijs. 4
Waarom wel internet, en geen verandering van het onderwijsmodel? Onderwijsinstellingen, en zeker instellingen voor hoger onderwijs stonden aan het front van de veranderingen die de ICT in het algemeen, en later het internet in het bijzonder, teweeg brachten. Veel van de nieuwe ontwikkelingen kwamen uit universiteiten, of uit bedrijven die sterk gerelateerd waren aan universiteiten. Maar welke vernieuwingen ook uit universiteiten of de periferie ervan kwamen, deze zijn tot nu toe nooit terugvertaald naar bijvoorbeeld de onderwijstechnologie zoals gebruikt binnen universiteiten. De veranderingen daarvan laten zich in grote lijnen toch hoogstens beschrijven als evolutionair en zeker niet als revolutionair. De tekst van de advertentie die u hier op het scherm ziet onderschrijft dit: u kunt de nieuwe technologie toepassen binnen het bestaande onderwijsmodel! Klaarblijkelijk is dit een prima marketing argument.
De universiteiten gebruiken natuurlijk de laatste vijfentwintig jaar in toenemende mate ICT. Dat geldt niet alleen voor de onderwijsadministratie, maar ook voor het onderwijs zelf. E-learning, blended learning, het gebruik van 5
systemen als Teletop en Blackboard zijn daar voorbeelden van, maar ook het gebruik van zoekmachines, zoals Google Scholar. Maar hoe belangrijk de ICT in dit opzicht ook is geworden voor het hoger onderwijs; de nieuwe technologie is in het algemeen ingekapseld in de bestaande onderwijsmodellen. Waarom is dit zo? Voor de belangrijkste redenen hoeven we niet ver te zoeken. Laat ik een paar belangrijke redenen noemen. Docenten aan universiteiten zijn als het gaat om het onderwijsmodel dat ze gebruiken veelal nogal conservatief. Het conservatisme van de docenten is natuurlijk goed te begrijpen. Docenten investeren in het inhoudelijk voorbereiden van hun colleges en werkgroepen, en vinden het lastig om deze investering niet in henzelf te doen, maar bijvoorbeeld te verwerken in een computerapplicatie. Daarmee ontstaat voor hen het risico van kennisverlies, en daarmee de belangrijkste grond van hun bestaan binnen de universiteit. Er zijn natuurlijk uitzonderingen, maar grosso modo geldt voor de meeste universitaire docenten dat zij hun gehele carrière ongeveer zo onderwijs geven als toen ze begonnen. De omgeving waarin ze werken en de beoordelingssystemen waaraan ze onderhevig zijn versterken dit nog eens.
6
Vandaar dat de toepassingen van internet altijd binnen het bestaande model blijven: niet voor niets worden e-learning toepassingen binnen een model van “blended learning” gebracht; gebruiken docenten natuurlijk ook Google Scholar voor het zoeken van literatuur en staan dat ook aan hun studenten toe, maar vereisen wel de traditionele vormen van toetsing. Zelfs de nieuwe vormen van internetgebruik in hoger onderwijs, zoals MIT’s Open Course Ware, zijn vastgelegde colleges die op internet worden gepresenteerd in samenhang met syllabi, literatuurlijsten en powerpoint presentaties. Tegelijkertijd maken we ons druk – recentelijk nog in het Opleidingsberaad van de NLDA – of we het gebruik van smartphones, tablets en laptops in de colleges wel kunnen toestaan. Internet bestaat voor het hoger onderwijs, maar wordt zoveel mogelijk geïntegreerd in de bestaande modellen van onderwijstechnologie. Een tweede reden heeft te maken met de wijze waarop de ICT is ingevoerd binnen universiteiten. Vrijwel overal is ICT ontwikkeling en toepassing een centraal georganiseerde activiteit. Dat betekent dat zelfs wanneer docenten met een nieuwe mogelijkheid zouden willen experimenteren, dat meestal moeilijk geïmplementeerd kan worden vanwege de strikte afspraken over de wijze waarop de ICT is ingericht. Probeer als docent maar eens een eigen 7
webpagina te ontwikkelen, of een handige toepassing daarbinnen (bijvoorbeeld het gebruiken van ePrint om literatuurlijsten op de pagina te publiceren). Toch lijkt zich een fundamentele kentering aan te dienen. Waarom zou dat nu het geval zijn? In zijn theorie over de rol van disruptive innovations (ontwrichtende innovaties) in bedrijfstakken (ik maak nu even een zijstapje in mijn eigen wetenschapsgebied, het innovatiemanagement), beweert Christensen dat de meeste bedrijven te lang aandacht geven aan beperkte innovaties binnen hun gevestigde business modellen. Ze kunnen daardoor een gemakkelijke prooi worden voor innovaties die een fundamentele verandering in de bedrijfstak teweeg brengen. Bedrijven worden uiteindelijk allemaal te duur, te gemakzuchtig, en leveren producten die slecht passen bij wat de klanten eigenlijk willen. Bedrijven gaan dan te lang voorbij aan nieuwe ontwikkelingen - veelal omdat deze niet zouden passen in het marktsegment waarop het bedrijf zich richt. In zo'n situatie komt er ruimte voor een bijzonder soort innovaties, meestal ontstaan aan de bodem van de markt (goedkope alternatieven), die uiteindelijk de bedrijfstak fundamenteel veranderen. Het model zoals u hier ziet, geeft aan dat bedrijven met hun innovaties mee moeten bewegen met de veranderingen van de bedrijfstak; wanneer dat niet meer lukt, komt er ruimte voor innovaties 8
die de aard van de bedrijfstak fundamenteel veranderen. Bijvoorbeeld in de telecom markt waar de telefoonmaatschappijen lang hebben geworsteld met het incorporeren van mobiele telefonie, en vooral internettelefonie, in hun business modellen. Naar mijn mening is de hoger onderwijs sector langzamerhand ook rijp voor dergelijke innovaties die Christensen “ontwrichtend” noemt (disruptive innovaties.
Signalen uit de Verenigde Staten en uit Nederland. In de Verenigde Staten is het hoger onderwijs veel en veel te duur geworden (men spreekt daar van een nieuwe zeepbel, na de huizenmarkt en de financiële markt). De kosten van een universitaire studie rijzen daar de pan uit en, wat het nog erger maakt, afgestudeerden hebben steeds meer moeite om met deze opleiding een daarbij passende baan te vinden. Tegelijkertijd zie je dat de positie die het Amerikaanse hoger onderwijs internationaal inneemt onder druk staat. In vergelijkende studies scoren Amerikaanse universiteiten niet meer vanzelfsprekend hoog – dat blijft voorbehouden aan een zeer select gezelschap.
9
Tenslotte is de aard van de opleidingen niet altijd adequaat afgestemd op het afnemend veld. Veelal leiden universiteiten vooral op voor werk binnen de universiteiten zelf, namelijk wetenschappelijk onderzoek – werk dat er in toenemende mate ook niet meer is. Natuurlijk zijn er uitzonderingen en wordt gewerkt aan oplossingen om de aansluiting van universiteiten aan hun afnemend veld te verbeteren: technische universiteiten die proberen curricula aan te passen aan hun eigenlijke taak (het opleiden van ingenieurs die technische problemen kunnen oplossen). Bijvoorbeeld het initiatief van enkele jaren geleden van MIT en Chalmers Technical University in Zweden om een nieuwe curriculum voor technische opleidingen te ontwikkelen waar niet de wetenschapsontwikkeling, maar het worden van ingenieur – en daarmee het ontwerpen - centraal staan. Een vergelijkbare ontwikkeling gebeurde enkele jaren eerder binnen medische faculteiten waarin een heroriëntering werd ingezet, zodat de curricula het opleiden van professionals in de zorg, en in mindere mate het opleiden van medische wetenschappers centraal stelden. Maar het blijven uitzonderingen.
In Nederland is de situatie niet zo dramatisch als in de VS, maar ook hier zie je ontwikkelingen bij universiteiten die ze in toenemende mate doen
10
vervreemden van hun eigenlijke taken. Minder inkomsten van de overheid, tegelijkertijd meer studenten en torenhoge kosten aan vernieuwing van de gebouwen waarin het onderwijs moet plaatsvinden, om er enkele te noemen. Tegelijkertijd zie je ontwikkelingen die een verdere bureaucratisering van de universiteiten versterken, maar ook een toenemende nadruk op inkomen vanuit de markt maar tegelijkertijd pogingen om mee te concurreren met de beste universiteiten op wereldniveau. Dat leidt soms tot interessante dilemma's voor bestuurders van universiteiten die de neiging hebben de nadruk te gaan leggen op de ondersteuning van al deze processen. Een sprekend voorbeeld: recent plaatste de Erasmusuniversiteit onder de titel “Servicing Science” een advertentie in de NRC die in de tekst de nadruk legde op het feit dat deze universiteit een plaats wilde bij de belangrijkste research universiteiten ter wereld. Je verwacht dan een advertentie waar jonge onderzoekers worden gevraagd te solliciteren. De vraag in de advertentie bleek tot mijn verbazing echter gericht op business controllers die gezocht werden voor de faculteiten. De beste ondersteuning voor de beste universiteit. Het spijt me, maar ik kan dit toch echt niet een kerncompetentie van de Erasmusuniversiteit noemen.
11
Deze ontwikkeling blijft niet beperkt tot de Erasmusuniversiteit. Kijk de kranten er maar op na. De recente, pijnlijke, discussie rondom de Eindhovense Design Academy getuigt er ook van. Terecht stelt de Amsterdamse hoogleraar Engelen dan ook dat de managers blijkbaar hebben gewonnen binnen het Nederlandse hoger onderwijs. De vraag is dan wel wat de waarde van deze universiteit voor de samenleving is.
Zowel de ontwikkelingen in de Verenigde Staten als die in Nederland zijn goede voorbeelden van ontwikkelingen in bedrijfstakken waarvan Christensen stelt dat zij de weg openen voor ontwrichtende alternatieven. Universiteiten lijken ook onder de streep van adequate aanpassingen aan de markt te zijn gekomen. Alternatieven dienen zich dan ook aan. Ook hier is internet het platform waar deze alternatieven ontwikkeld worden. Internet levert immers de mogelijkheid om kennisoverdracht op een veel effectievere, veel efficiëntere, en aantrekkelijkere wijze te verzorgen. Er zijn vele goede voorbeelden te vinden: Apple Education biedt bijvoorbeeld prachtige alternatieven voor het traditionele tekstboek waarvan het onbegrijpelijk is dat deze niet op grotere schaal worden gebruikt. Sinds kort heeft Apple een nieuw platform (iBook) waarbinnen docenten hun eigen 12
tekstboeken in een iPad versie kunnen ontwikkelen. Microsoft experimenteert al enkele jaren (met MIT) binnen het iCampus initiatief met nieuwe internet gebaseerde toepassingen in het hoger onderwijs. Hetzelfde geldt voor het Open Learning Initiative van Carnegie Mellon. Daarnaast vind je uitstekend materiaal op websites, zoals van de BBC. Kortom, materiaal genoeg voor vernieuwingen die echter (op de genoemde uitzonderingen na) niet bij universiteiten vandaan kwamen. Deze nieuwe onderwijsvormen, eigenlijk alle aan de onderkant van de markt te vinden (ze zijn immers vrijwel allemaal kosteloos te verkrijgen), kunnen de alternatieven voor het traditionele universitaire onderwijs vormen, mits men er een adequaat business model voor vindt. De universiteiten lijken niet in staat te zijn dit zelf te doen: de complexiteit van de organisatie en de bureaucratisering van het onderwijs maken het feitelijk onmogelijk een fundamentele verandering in dit opzicht door te maken. Zeker nu generaties opgroeien die al in de peuterzaal er aan gewend zijn geraakt te werken met de iPad, is het eigenlijk niet goed denkbaar dat de traditionele onderwijstechnologie, waar internet een bijrol heeft, nog een lang leven beschoren is.
13
Is er ruimte voor ontwrichtende innovaties in het hoger onderwijs? Het is dan ook niet verrassend te moeten constateren dat heel recent de eerste voorbeelden van bedrijven zijn gesignaleerd die met alternatieven voor het traditionele universiteitsmodel op de markt komen. De aanzet hiertoe gaf Sebastian Thrun, hoogleraar Artificial Intelligence aan de Stanford University en tegelijkertijd werkzaam bij Google (waar hij de bekende onbemande Google auto heeft ontworpen). Thrun kwam op het idee om de nadruk op internet te leggen als belangrijkste omgeving voor zijn onderwijs, op grond van de succesvolle ontwikkelingen binnen de zogenaamde Khan Academy. Khan, een succesvol medewerker bij een hedgefund gooide enkele jaren geleden resoluut het roer om en ontwikkelde binnen YOUTUBE een groot aantal video's waarin hij successievelijk en met steeds geavanceerdere methoden onderdelen van de wiskunde uitlegt. De Khan Academy trekt momenteel miljoenen bezoekers. Op grond van dit succes nam Thrun het besluit zijn college Artificial Intelligence niet langer alleen binnen Stanford University aan te bieden, maar dat ook op internet te doen. Thrun merkte twee dingen: het aantal studenten op internet groeide bliksemsnel – binnen enkele weken had hij
14
160 000 studenten, maar wat hem nog meer verbaasde, zijn eigen studenten in Stanford verdwenen en masse uit zijn college: zij volgden ook de colleges op internet. Dat bracht hem, met enkele collega's tot het oprichten van een nieuw bedrijf. Udacity beoogt onderwijs te verzorgen over de gehele wereld. Zijn eerste colleges (hier ziet u de website van UDACITY over het ontwerpen van de onbemande auto en het ontwikkelen van een zoekmachine, bleken ook weer hits te zijn. Nu, nog geen jaar later, biedt UDACITY een reeks colleges aan; en zijn over de gehele wereld studenten via regionale gemeenschappen en sociale media betrokken bij het onderwijs. Het overtuigende succes van UDACITY en de publiciteit daaromheen leidde vanzelfsprekend tot reacties bij de universiteiten: Stanford zelf richtte, met enkele andere Amerikaanse top universiteiten, COURSERA op. Sinds ik deze slide voorbereidde zijn daaraan nog toegevoegd Virginia Tech en CalTech. Een andere groep begon het bedrijf 2TOR. Dat leidde heel recent (dit voorjaar) tot de aankondiging dat ook Harvard en MIT een joint venture waren begonnen (EDx) die vanaf dit najaar ook colleges aanbiedt. Nog recenter, deze zomer, sloot ook UC Berkeley zich bij dit initiatief aan. Het laatste initiatief is feitelijk een verdere stap op een pad dat MIT al een aantal jaren geleden (samen met Microsoft) was opgegaan – het eerder genoemde project iCampus. MIT had dan ook al enkele jaren ervaring met een 15
grootschalig aanbod van hun bestaande colleges op internet (OpenCourseWare). Het allerlaatste initiatief dat recentelijk in Die Zeit werd aangekondigd is openHPI.de van het Hasso Plattner Institut in Potsdam: een interactieve online cursus Information Technology. De cursus start, zoals u ziet, volgende week.
Zijn we op dit moment op een keerpunt in de geschiedenis van de universiteit aanbeland? Daar kan natuurlijk op grond van dit beperkte aantal initiatieven nog geen definitief antwoord op worden gegeven. Wat we zien is dat de intrede van UDACITY direct heeft geleid tot opvallende reacties bij de belangrijkste Amerikaanse universiteiten. Deze reacties (COURSERA, EDx, 2TOR) zou ik willen omschrijven als pogingen van universiteiten om hun greep op de markt niet te verliezen. Maar opvallend genoeg zijn deze reacties van de universiteiten via participatie in nieuw opgezette organisaties. Particuliere bedrijven op de markt van hoger onderwijs zijn trouwens geen nieuw fenomeen, zeker niet in de Verenigde Staten en helemaal niet sinds het gebruik van e-learning gemeengoed is geworden – de American Military University – binnen deze omgeving geen onbekende – is immers ook een
16
private organisatie met een groot aanbod – op internet – van cursussen vooral voor Amerikaanse militairen. Wat in ieder geval nieuw is aan het initiatief van Thrun is dat voor het eerst wordt geprobeerd onderwijs uit de greep van structurele onderwijsafspraken tussen overheden financierende instanties en beoordelende organisaties te halen. Inschrijven voor de cursussen van UDACITY vereist geen vooropleiding: het is aan de student ervoor te zorgen dat hij in staat is de colleges te volgen; de student organiseert ook zijn gemeenschap (via social media, maar ook via regionale bijeenkomsten) en vindt op internet ook de ondersteuning die hij/zij wellicht nodig heeft. Blijkt het niet haalbaar te zijn, dan stopt het gebruik van de colleges zonder certificaat. Voor het eerst staat de student echt centraal. Centraal staat ook de techniek: interactieve sessies over opdrachten; doorlopende toetsmogelijkheden en automatisch gegenereerde feedback. De verdienmodellen van de organisaties zijn verschillend: soms zijn de cursussen en certificaten gratis; soms moet voor de certificaten worden betaald en in andere gevallen zijn sommige cursussen gratis en voor andere moet een (gering) bedrag worden betaald.
17
In andere bedrijfstakken leidden dit soort ontwikkelingen tot het verdwijnen van organisaties uit de waardeketen. Gaat dit nu ook gebeuren met de universiteit? Op dit moment vallen daar alleen nog maar speculatieve opmerkingen over te maken. In de eerste plaats is het natuurlijk afhankelijk van de snelheid waarmee universiteiten reageren op deze ontwikkelingen. Het is duidelijk dat de grote universiteiten in de VS proberen de nieuwe bedrijven de wind uit de zeilen te halen door hun aanbod drastisch te wijzigen. COURSERA is er een goed voorbeeld van: het is niet alleen het internetaanbod dat nieuw is voor dit initiatief, het is ook de aard van het pedagogische model dat plotseling veranderd blijkt te zijn. Niet langer staat de docent centraal, maar de student; niet langer is het onderwijs eenrichtingsverkeer, maar past men een interactief model toe en besteedt men vooral aandacht aan de feedback aan de studenten. Zoals de betrokkenen bij COURSERA het zelf verwoorden: door gebruik te maken van het nieuwe platform krijgt ook het traditionele onderwijs de gelegenheid zich te vernieuwen. Door meer onderwijs aan te bieden online ontstaat ruimte in het curriculum voor actieve leerstrategieën die veel effectiever zijn.
18
Naarmate universiteiten in staat zijn die verandering door te maken, en daarbij op een adequate wijze gebruik te maken van internet, is de kans op het verdwijnen ervan geringer. Tegelijkertijd gebeurt er natuurlijk toch iets fundamenteels: studenten vanuit de gehele wereld kunnen nu colleges volgen (en bij voldoende resultaat ook laten certificeren) die door docenten van topuniversiteiten worden gegeven. In ieder geval zal de rol van universiteiten drastisch veranderen. Men kan zich voorstellen dat de universiteiten zich terugtrekken op hun traditionele rol om onderwijs en onderzoek te combineren: er blijft natuurlijk altijd een plaats voor (kleinere) research universiteiten. De vraag is echter of universiteiten die verandering van rol gemakkelijk kunnen doormaken: het is niet voor niets dat deze grote Amerikaanse universiteiten de verandering niet intern doorvoeren, maar daarvoor nieuwe organisaties oprichten. Zeker op het gebied van de ICT infrastructuur zijn grote organisaties zoals universiteiten zo complex georganiseerd, dat het feitelijk onmogelijk is snel in te spelen op veranderingen in de omgeving. De grote Amerikaanse universiteiten lijken aan te sturen op een invoeging van de nieuwe mogelijkheden in hun bestaande bedrijfsmodellen. Door wereldwijd (gratis) cursussen aan te bieden op internet, binden zij ook potentiële studenten aan hun universiteit die daarna het reguliere onderwijs gaan volgen. 19
Dat brengt me natuurlijk op de vraag wat de nieuwe toetreders op de markt moeten bieden om een interessant alternatief voor de traditionele universiteiten te worden? De contouren daarvan zijn wel aan te geven, namelijk de aspecten waar universiteiten moeilijk kunnen concurreren (de kosten van opleidingen en de snelheid van reageren op nieuwe mogelijkheden), en daarnaast het bieden van een onderwijsinhoudelijk aantrekkelijk alternatief. Daarbij kun je denken aan een pedagogisch model waarbij de student centraal staat; waar interactie kenmerkend is voor de opleiding, onder andere tot uiting komend in snelle feedback op opdrachten en vragen; het gebruik van de nieuwe technologie als een “workbench” (opslag plaats voor kennis?) en een adequate aansluiting bij de vragen vanuit het afnemend veld van academici. Hiermee geef ik trouwens tegelijkertijd aan wat universiteiten zouden moeten doen om de aanvallen van de toetreders te pareren. Tussen twee haakjes, universiteiten moeten dan wel aantrekkelijk blijven voor de topdocenten: die hebben immers nu een alternatief.
Het is opvallend dat de eisen die ik hiervoor noemde niet nieuw zijn. Zeker het onderwijsmodel dat naar mijn mening in een internetalternatief centraal zou 20
moeten staan, namelijk focus op studentparticipatie; interactie en het gebruik van de technologie als workbench”’, is in vele publicaties in de onderwijskunde al beschreven. Bovendien staat het centraal in het werk van mijn Twentse collega’s Betty Collis en Jef Moonen, zie bijvoorbeeld het overzicht van hun benadering dat ze in 2005 formuleerden in een geschrift dat verscheen bij hun afscheid van de Universiteit Twente. Juist hun nadruk op de rol van de ‘bijdragende student’ en het gebruiken van de technologie als een ‘werkbank’ voor het onderwijs zijn naar mijn mening de centrale elementen van een nieuwe onderwijsmodel .
De vraag is op welke wijze wetenschappelijk onderwijs moet worden overgedragen in een omgeving waar een meerderheid van studenten de universiteit binnenkomt met een informatiebehoefte en gebruik van technische middelen om hierin te voorzien die zeker niet wordt gedeeld door een meerderheid van de docenten. Dezelfde discrepantie bestaat ook aan de andere kant: de afgestudeerden zullen functies gaan vervullen waarvoor de universitaire achtergrond slechts een bijdrage is, en veelal niet - behalve wanneer ze wetenschappelijk onderzoeker aan een universiteit of instituut worden - de inhoud van hun taak bepaalt. Wat het eerste betreft kun je
21
bijvoorbeeld niet meer verlangen dat studenten tussen 9 en 5 vergeten wat ze in de tijd daarvoor en daarna doen (en dus op internet zijn). Wat het laatste betreft schieten universiteiten hun doel voorbij wanneer ze geen aandacht schenken aan de aard van de beroepen die uiteindelijk door hun alumni worden vervuld. Dat laatste was ook de directe aanleiding voor de curriculaire wijzigingen binnen medische en technische opleidingen: van medici wordt ook verwacht dat de attitude wordt aangeleerd noodzakelijk voor een medisch professional en van technici dat ze ook iets kunnen ontwerpen. Wanneer de toetreders hier wel adequate aandacht voor hebben, zullen deze bedrijven snel een levensvatbaar alternatief voor de universiteiten worden, zeker wanneer de bedrijven ook goede relaties met afnemende bedrijven ontwikkelen.
Welke consequenties hebben deze ontwikkelingen voor het militair wetenschappelijk onderwijs? U zult zich langzamerhand wel afvragen, maar wat betekent dit nu voor het militair wetenschappelijk onderwijs, bijvoorbeeld voor de Faculteit Militaire Wetenschappen? In de afgelopen periode is in deze faculteit veel aandacht 22
geschonken aan de civiele accreditatie van de militair wetenschappelijke opleidingen. Dat is in de reacties steeds als een belangrijke stap gezien, en dat is het natuurlijk ook, maar het is ook het rechtzetten geweest van een onterechte achterstelling van het militair wetenschappelijk onderwijs. In de rapporten van de visitatiecommissies werd ook geregeld duidelijk gemaakt dat onze opleidingen uitdrukkelijk positief uitstaken boven de vergelijkbare opleidingen van universiteiten. Zeker wanneer we de huidige opleidingen afwegen aan de vereisten aan wetenschappelijk onderwijs die ik eerder noemde, blijken de toegepaste opleidingen van de NLDA wel degelijk die elementen te bevatten die nogal eens ontbreken bij civiele universitaire opleidingen. Focus op de student, een interactief onderwijsmodel en adequate afstemming op het afnemend veld zijn juist kenmerkend voor deze opleidingen. Wat ontbreekt is een adequaat gebruik van de nieuwe technologie als werkplaats. De afgelopen vier jaar heb ik me regelmatig verbaasd (en dat ook aan de orde laten stellen door een werkgroep - zonder tastbaar resultaat tot nu toe) dat bijvoorbeeld serious gaming wel een onderdeel is van de training van de Nederlandse militair, maar ontbreekt in het wetenschappelijk curriculum van de officiersopleiding. Daar liggen mogelijkheden die niet ten volle worden gebruikt. Hetzelfde geldt voor het inzetten van internet in de onderwijstechnologie. Dat is niet alleen niet 23
efficiënt en nogal voor de hand liggend voor een opleiding met twee locaties, maar ook niet effectief. Het is daarom verheugend om te constateren dat de nieuwe masteropleiding wel degelijk internettechnologie gaat inzetten. Deze masteropleiding Military Strategic Studies doorloopt momenteel de Toets Nieuwe Opleiding van de NVAO, en zal na het hopelijk positief advies, in 2013 starten. Mijn verbazing over het gemis aan het gebruik van deze technologie, is ook gevoed door de ervaringen in de VS waar juist militair wetenschappelijke opleidingen gekenmerkt worden door een adequate inzet van internet. Nog sterker, wanneer je naar een ideaal voorbeeld voor een militair wetenschappelijke opleiding op zoek bent, dan is die snel gevonden: het iCollege initiatief van de Amerikaanse National Defense University. Juist deze universiteit combineert alle mogelijkheden van de nieuwe technologie, niet alleen in de organisatie van de universiteit, maar ook in de inhoud van de curricula. En om mijn pleidooi om internettechnologie als ‘workbench’ in te zetten nog eens te onderstrepen, laat ik u hierbij het nieuwe Ci Center zien - de nieuwe onderwijsomgeving die iCollege vanaf dit jaar gaat gebruiken. Ik kon geen mooier voorbeeld voor de Faculteit Militaire Wetenschappen vinden om te laten zien waar de toekomst ligt.
24
In de film wordt de nieuwe omgeving omschreven als een ‘onderwijsecosysteem ‘. De integratie van de nieuwste technologieën maakt het mogelijk om alle aspecten van internet in te zetten voor de verschillende vormen van onderwijs die iCollege levert. Een dergelijke combinatie van technologieën maakt het mogelijk verschillende aanpakken te combineren, zoals het gebruik van virtual reality en serious games. Het combineert ook onderwijs op afstand en in face-to-face groepen: het verschil vervaagt in deze opzet. Kortom, de ideale werkplaats voor de toekomst. Ik ben aan het eind van mijn betoog gekomen. Het was enerzijds een terugblik, maar tegelijkertijd ook een signalering van veranderingen die niet ver meer van ons vandaan zijn en die naar mijn mening het universitaire landschap in de nabije toekomst sterk veranderen. Ik heb ook aangegeven dat naar mijn mening het militair wetenschappelijk onderwijs hiervoor goed voorbereid is. Ikzelf zal hier vanaf morgen op een ander manier betrokken zijn. Het afscheid als decaan van de FMW betekent alleen een formele verandering van positie; mijn interesse voor de zaken die ik vandaag heb behandeld ga ik alleen op een andere manier verwerkelijken. Wie weet in een nieuw bedrijf….. Ik heb met veel plezier de laatste vier jaar van mijn hoogleraarschap doorgebracht als decaan van deze faculteit. Ik wens mijn opvolger en de
25
faculteit heel veel succes - en gezien alle veranderingen ook sterkte - in een omgeving waarin er alleen maar meer behoefte is aan wetenschappelijk onderwijs en onderzoek, maar adequaat ingebed in de nieuwe internetwerkelijkheid. Ik heb gezegd.
Dan gaan wij nu luisteren naar het Saxofoonkwartet van het Trompettorkorps der Koninklijke Marechaussee.
26