Knelpuntenanalyse van internationalisering in het hoger onderwijs
Interstedelijk Studenten Overleg Bemuurde Weerd o.z. 1, 3514 AN Utrecht T 030-230 26 66 / F 030-230 44 11 E
[email protected] / I www.iso.nl Utrecht, april 2006
Inhoudsopgave pagina -
Voorwoord
3
-
Samenvatting
4
-
Inleiding
6
-
Onderwijsgerelateerde knelpunten
7
-
Praktische knelpunten
10
-
Conclusies en aanbevelingen
13
-
Bijlage A: Titulatuur
14
2
Voorwoord Houdt het Nederlandse hoger onderwijs op bij de grenzen van ons land? Nee, is het antwoord. Het hoger onderwijs in Nederland is inmiddels flink vervlochten met het hoger onderwijs in de rest van de wereld. Studenten hebben uitwisselingsprogramma’s met universiteiten en hogescholen in Rome, Peking, Johannesburg en Buenos Aires. Onderzoekers doen mee aan internationale onderzoeksprogramma’s en docenten geven hun vakken aan buitenlandse instellingen. Als je het zo bekijkt, dan lijkt het alsof de internationalisering volledig is geslaagd. Dat dit helaas niet het geval is, bewijst de onderliggende inventarisatie van problemen van de internationalisering in het Nederlandse hoger onderwijs. Jawel, bovenstaande gebeurt daadwerkelijk, maar vlekkeloos verloopt het allemaal niet. Het ISO wil daarom graag die problemen onder de aandacht brengen, die het voor studenten moeilijk maken een buitenlandse studie-ervaring op te doen en die het buitenlandse studenten beletten in Nederland te komen studeren. Het ISO besteedt zoveel aandacht aan internationalisering, omdat wij het doodzonde vinden dat we als land achterblijven bij de landen om ons heen. Het gaat ons er daarbij uiteraard niet om de top drie van ‘meest geïnternationaliseerde landen’ te bereiken, enkel en alleen vanwege dat blote feit. Nee, wij willen graag dat daadwerkelijk de problemen met internationalisering worden opgelost. Het ISO vindt het namelijk bijzonder waardevol als Nederland zich meer op de plaats van het hoger onderwijs in de wereld om ons heen gaat richten: daarmee is een schat te winnen, die voorlopig nog buiten ons bereik ligt. Wij hopen u ervan te kunnen overtuigen dat Nederland een aantal zaken op orde moet hebben, voordat wij werkelijk de vruchten kunnen plukken van de grote mogelijkheden die internationalisering ons biedt. De breedte van de problemen die wij schetsen in dit document vraagt om een integrale aanpak van veel verschillende departementen, instanties en instellingen. Het zal echter de moeite waard zijn als wij nu eens met z’n allen de schouders zetten onder de internationalisering van het hoger onderwijs in Nederland. Veel plezier met het lezen van dit document. Het ISO-bestuur ’05-‘06
3
Samenvatting Een internationale studie-ervaring is erg leerzaam voor studenten. Tevens ontstaat er als gevolg van internationale uitwisselingen van studenten meer wederzijds begrip voor andere culturen. Studenten, onderwijsinstellingen en overheid erkennen daarom allen het belang van onderwijsinternationalisering. Dit is voor het ISO aanleiding geweest om een inventarisatie te maken van de problemen die de internationalisering van het hoger onderwijs belemmeren. Om deze inventarisatie vanuit een zo breed mogelijk perspectief op te maken, heeft het ISO ervoor gekozen hier veel verschillende partijen bij te betrekken (verschillende studentenorganisaties en ministeries, de instellingskoepels, de Nuffic en een grote stichting voor huisvesting van onder andere studenten). Hierbij zijn onderwijsgerelateerde en praktische problemen gesignaleerd voor zowel inkomende als uitgaande studenten. Studenten in Nederland ondervinden met name problemen bij de keuzevrijheid en meeneembaarheid van vakken. Hierdoor is het lastig voor hen om onderwijs in het buitenland te volgen zonder studievertraging op te lopen. De oplossing voor dit probleem ligt in het vergroten van de vrije keuzeruimte binnen curricula. Tevens biedt het investeren in internationale contacten tussen onderwijsinstellingen hier een oplossing voor, aangezien daarmee het vertrouwen in elkanders onderwijs en dus de meeneembaarheid van vakken toeneemt. Het ISO pleit verder voor het invoeren van internationaal uitwisselbare blokminors. Deze zorgen voor een enorme uitbreiding van de mogelijkheden voor zowel studenten aan Nederlandse instellingen om in het buitenland te gaan studeren, als voor studenten aan buitenlandse instellingen om in Nederland te studeren. Voor studenten, die in Nederland een of meerdere opleidingen hebben afgerond en naar het buitenland gaan om daar een volledige vervolgopleiding (bachelor of master) te doen, zijn titulatuur en diplomasupplement van groot belang. Het ISO pleit voor een internationaal bruikbaar en transparant titulatuurmodel dat onderscheid maakt tussen HBO- en WO-opleidingen. Dit model wordt uitgewerkt in het hoofdstuk “Onderwijsgerelateerde knelpunten” op pagina 8. De titel dient gepaard te gaan met een representatief, goed leesbaar en overzichtelijk diplomasupplement. Studenten die vanuit het buitenland naar Nederland komen om hier te studeren, ondervinden veel praktische problemen. Procedures voor visa en verblijfsvergunningen zijn duur en omslachtig, duren lang en de voor de aanvraag voorgeschreven tijd wordt vaak overschreden. Het ISO roept de overheid daarom op om deze procedures sterk in te korten en in prijs te verlagen. Daarnaast is het vinden van woonruimte een enorm probleem voor buitenlandse studenten. De oplossing van OC&W om het aanbod van huisvesting voor buitenlandse studenten als profileringsmiddel van de onderwijsinstelling te positioneren faalt jammerlijk. Het ISO ziet het als een taak van de overheid om in te grijpen en instellingen te stimuleren meer huisvesting aan te bieden voor buitenlandse studenten. Ook het verkrijgen van een werkvergunning is een grote barrière voor veel studenten. Buitenlandse studenten hebben een werkvergunning nodig als zij in Nederland willen werken of hier willen stagelopen. Het verkrijgen van de werkvergunning lukt veelal niet, waardoor veel buitenlandse studenten die tijdens hun opleiding stage moeten lopen, daarvoor terug moeten naar hun vaderland. Het ISO vraagt het kabinet te stoppen met het vereisen van een werkvergunning voor een stage en tevens de procedure voor het verkrijgen van een werkvergunning te versoepelen.
4
Een ander praktisch probleem vormt het nieuwe zorgstelsel. Er bestaat nog veel onduidelijkheid over de zorgtoeslag en het verplichtstellen van het hebben van een sofi-nummer voor buitenlandse studenten. Hierover dient snel uitsluitsel te komen dat bovendien goed gecommuniceerd moet worden naar de doelgroep. Al deze praktische zaken weerhouden veel buitenlandse studenten ervan om naar ons land te komen. Veel uitwisselingsprogramma’s zijn wederkerig, wat betekent dat er voor iedere studenten die vanuit een bepaald land naar Nederland komt om hier te studeren, in dat land een plaats vrijkomt voor een student uit Nederland die daar wil studeren. Het wegblijven van buitenlandse studenten beperkt dus ook de mogelijkheden voor studenten in Nederland om in het buitenland te gaan studeren. Het ISO heeft moeten concluderen dat er, ondanks het belang dat de betrokken partijen hechten aan internationalisering, onnodig veel barrières zijn die de internationalisering ernstig hinderen. Snel ingrijpen is dus van belang, anders lopen studenten in Nederland kansen op internationale ervaring mis, kiezen buitenlandse studenten voor andere landen dan Nederland en blijft internationale samenwerking tussen onderwijsinstellingen achterwege. Gezien de diversiteit aan knelpunten en de daarvoor verantwoordelijke instanties, is een gecoördineerde aanpak gewenst. Het ISO pleit er derhalve voor dat OC&W samen met haar collega-ministeries, onderwijsinstellingen en studenten de problematiek snel en doeltreffend oplost. De problemen hebben één aspect gemeen: ze belemmeren allen de doelstelling van het kabinet om van Nederland een internationale kenniseconomie te maken.
5
Inleiding Internationalisering is een belangrijk punt op de agenda van het hoger onderwijs. Studenten leren veel van een internationale studie-ervaring. Daarnaast ontstaat er als gevolg van internationale uitwisseling van studenten meer wederzijds begrip voor andere culturen. Onderwijsinstellingen zijn druk bezig met het internationaal toegankelijker maken van hun onderwijs. Tevens benadrukken vertegenwoordigers van de instellingen in diverse toespraken, bijvoorbeeld tijdens de opening van het academisch jaar, het belang van onderwijsinternationalisering. Ook het kabinet geeft aan waarde te hechten aan dit thema. Zo heeft staatssecretaris Rutte aangegeven dat hij graag zou zien dat studiefinanciering meeneembaar is naar het buitenland. Dit alles is voor het ISO aanleiding geweest om bij de bij onderwijsinternationalisering betrokken partijen te inventariseren hoe de internationalisering van ons hoger onderwijs volgens hen verloopt en welke problemen zich hierbij voordoen. Om deze inventarisatie vanuit een zo breed mogelijk perspectief op te maken, heeft het ISO ervoor gekozen hier veel verschillende partijen bij te betrekken, te weten: - medezeggenschapsraden van diverse onderwijsinstellingen; - Erasmus Student Network; - de ministeries van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Buitenlandse Zaken, Sociale Zaken en Justitie (waaronder ook de Immigratie en Naturalisatie Dienst); - de VSNU en de HBO-raad; - de Nuffic; - stichting DUWO (stichting voor studentenhuisvesting in verschillende Nederlandse steden). Uit deze inventarisatie zijn verschillende knelpunten van de onderwijsinternationalisering naar voren gekomen. Het ISO richt zich in deze notitie op problemen die zich voordoen bij de volgende typen internationale studenten: - studenten die in Nederland een of meerdere opleiding(en) hebben afgerond (HAVO, VWO, HBO/WO bachelor of master) en naar het buitenland gaan om daar een volledige vervolgopleiding (bachelor of master) te volgen; - studenten die aan een Nederlandse hoger onderwijsinstelling studeren en naar een buitenlandse instelling gaan om daar een deel van hun vakken te halen, de zogenaamde (Nederlandse) uitwisselingsstudent; - studenten die in het buitenland een of meerdere opleiding(en) hebben afgerond (vergelijkbaar met HAVO, VWO, HBO/WO bachelor of master) en naar Nederland komen om hier een volledige vervolgopleiding (bachelor of master) te volgen; - studenten die aan een buitenlandse hoger onderwijsinstelling studeren en naar een Nederlandse instelling komen om hier een deel van hun vakken te halen, de zogenaamde (buitenlandse) uitwisselingsstudent. De problemen en oplossingen die in deze notitie aan bod komen, zijn opgedeeld in enerzijds onderwijsgerelateerde en anderzijds praktische zaken. De notitie wordt afgesloten met de conclusies die het ISO heeft getrokken de aanbeveling die zij naar aanleiding daarvan wil doen.
6
Onderwijsgerelateerde knelpunten De in de inleiding beschreven verschillende typen internationale studenten ondervinden op uiteenlopende punten problemen bij het volgen van hoger onderwijs in internationaal verband. In dit hoofdstuk worden deze problemen gespecificeerd naar de verschillende typen student en worden voorstellen gedaan voor oplossingen van deze problemen. Bevordering uitwisselingen Studenten die aan een Nederlandse hoger onderwijsinstelling studeren en naar een buitenlandse instelling gaan om daar een deel van hun vakken te halen, ondervinden vaak problemen bij de keuzevrijheid en meeneembaarheid van vakken. Aangezien de meeste buitenlandse onderwijsprogramma’s in semesters worden aangeboden, moeten studenten die aan een buitenlandse instelling gaan studeren een half jaar aan vakken kunnen volgen om geen studievertraging op te lopen. Dit komt overeen met een studiebelasting van 30 EC. Deze 30 EC kunnen worden besteed aan keuzevakken of aan vakken die een vrijstelling verlenen voor verplichte vakken van het curriculum. Hierbij doet zich een tweetal moeilijkheden voor. Enerzijds biedt het curriculum doorgaans geen ruimte voor 30 EC vrije keuzeruimte. Anderzijds zijn Nederlandse onderwijsinstellingen huiverig met het erkennen van vakken, behaald aan een buitenlandse instelling, als substituut voor een verplicht vak uit het curriculum. Aangezien een bacheloropleiding minimaal drie jaar en een masteropleiding minimaal één jaar duurt, kiezen de meeste uitwisselingsstudenten ervoor om tijdens hun bacheloropleiding naar het buitenland te gaan. Het ISO zou daarom graag zien dat de vrije keuzeruimte in bachelorprogramma’s wordt verruimd tot minimaal 30 EC. Daarnaast pleit het ISO ervoor dat onderwijsinstellingen meer aandacht besteden aan de erkenning van vakken, behaald aan een buitenlandse instelling, als substituut voor een verplicht vak uit het curriculum. Voor deze erkenning is het van belang dat de studiebelasting, inhoud en tentamenresultaten van vakken van buitenlandse instellingen duidelijk zijn voor Nederlandse instellingen. Het European Credit Transfer System ECTS biedt helderheid wat betreft de studiebelasting. Als het gaat om de inhoud van een vak, zou het diplomasupplement uitkomst moeten bieden door hier vakomschrijvingen in op te nemen. Het omrekenen van tentamenresultaten tussen verschillende onderwijssystemen vereist een internationale aanpak. Het ISO zou graag zien dat er een systeem wordt ontwikkeld waarin de tentamenresultaten tussen bijvoorbeeld het Angelsaksische en het Nederlandse systeem moeiteloos kunnen worden omgerekend. Hiermee wordt het probleem opgelost dat zich nu voordoet bij bijvoorbeeld studenten die in Engeland een A+ als tentamenresultaat hebben behaald en daar bij terugkomst in Nederland een 8 voor terugkrijgen. Het ISO heeft verder geconstateerd dat universiteiten en hogescholen vaak niet genoeg vertrouwen in buitenlandse instellingen hebben om vakken van elkaar te erkennen als substituut voor hun eigen vakken. Internationale netwerkvorming tussen onderwijsinstellingen biedt een oplossing voor dit probleem. Het ISO pleit er daarom voor dat Nederlandse universiteiten en hogescholen meer investeren in internationale contacten en hiertoe worden gestimuleerd door de overheid. Een andere manier om internationale uitwisselingen te bevorderen, is het opnemen van internationaal uitwisselbare minors in onderwijsprogramma’s. Studenten die een minor moeten volgen voor hun curriculum van hun Nederlandse opleiding, kunnen er dan voor kiezen om deze minor aan een buitenlandse instelling te volgen. Tevens kunnen buitenlandse studenten er voor kiezen om hun minor te volgen aan een Nederlandse instelling. Uiteraard kan dit alleen als de vakken van de minor allen in eenzelfde semester worden aangeboden. Deze onderwijsvorm voor minors wordt ook wel blokminor genoemd. Het alternatief is de lintminor, waarbij de vakken van de minor worden uitgesmeerd over een meerjarig onderwijsprogramma. Bij een lintvorm is uitwisseling tijdens de minor uiteraard niet mogelijk. Het ISO is daarom groot voorstander van het opnemen van internationaal uitwisselbare blokminors in curricula. De mogelijkheden voor zowel studenten aan Nederlandse instellingen om in het buitenland te
7
gaan studeren, als voor studenten aan buitenlandse instellingen om in Nederland te studeren, worden hiermee enorm vergroot. Titulatuur Voor studenten, die in Nederland een of meerdere opleiding(en) hebben afgerond en naar het buitenland gaan om daar een volledige vervolgopleiding (bachelor of master) te volgen, is het van belang dat hun vooropleiding op een juiste manier wordt gewaardeerd door de buitenlandse instelling. De titulatuur en het diplomasupplement staan hierbij centraal. Hoewel de beoordeling zelf wordt uitgevoerd door de buitenlandse instelling, is er bij de informatieverstrekking over de vooropleiding een grote rol weggelegd voor verschillende Nederlandse partijen. Over titulatuur heeft het ISO een aparte notitie uitgebracht die in de bijlage A is toegevoegd. Hierin doet het ISO een voorstel voor een duidelijk, helder en internationaal acceptabel titulatuurmodel en roept het instellingen op om een representatief en overzichtelijk diplomasupplement op te stellen. Het ISO titulatuurmodel is hieronder weergeven, verdere uitleg hierover is te vinden in bijlage A op pagina 14. Schematisch ziet het ISO-model voor titulatuur er als volgt uit: Opleiding HBO-Bachelor HBO-Master WO-Bachelor WO-Master NB 1)
2)
Titel Bachelor in health / economics / education etc. Master in health / economics / education etc. Bachelor of arts / of science Master of arts / of science Een uitzondering dient gemaakt te worden voor Nederlandse HBO-opleidingen, waarvan in de meeste andere landen varianten bestaan die daar wel de toevoeging ‘of arts’/ ’of science’ verlenen. In Nederland dienen deze opleidingen ook de toevoeging ‘of arts’/ ’of science’ te krijgen. Een HBO-instelling met een opleiding die de onderzoekscomponent voldoende belicht, zou deze opleiding als WO-Master moeten laten accrediteren. Deze opleiding verleent op die manier de titel die door WO-Masters van universiteiten ook worden verleend.
Met dit titulatuurmodel wil het ISO ervoor zorgen dat iedere student, die een Nederlandse opleiding heeft afgerond, een titel krijgt die zowel in eigen land als in het buitenland duidelijk maakt wat de achtergrond van de student is. Samen met het diplomasupplement bevordert deze titel de mogelijkheden voor doorstroom naar een vervolgopleiding en naar de arbeidsmarkt. Op dit moment is de Master-titel in Nederland niet beschermd. Gezien de waarde die aan een titel gehecht kan worden, acht het ISO het wenselijk dit zo snel mogelijk te veranderen. Titels, zowel voor Masters als voor Bachelors, dienen beschermd te worden. Opleidingen van instellingen die deze titels willen verstrekken, moeten allen gekeurd worden door de NVAO.
8
Erkenning buitenlandse vooropleidingen De erkenning van buitenlandse vooropleidingen en diploma’s staat centraal voor studenten die in het buitenland een of meerdere opleiding(en) hebben afgerond en naar Nederland gaan om hier een volledige vervolgopleiding (bachelor of master) te volgen. De Nederlandse hoger onderwijsinstellingen beoordelen inschrijvingen van deze studenten en verlenen hen wel of geen toegang. Hier ontstaat een zwart-wit situatie: Nederlandse instellingen vinden een buitenlandse vooropleiding óf wel, óf niet voldoende om een student toe te laten tot een opleiding. Studenten die net niet voldoen aan de toelatingseisen hebben op dit moment weinig mogelijkheden om het niveauverschil te overbruggen. Bijscholingsprogramma’s, vergelijkbaar met schakelprogramma’s, zouden hier uitkomst bieden. Daarmee zouden studenten, die in eerste instantie net worden afgewezen, bijgespijkerd kunnen worden zodat ze wel worden toegelaten. Het ISO pleit ervoor dat Nederlandse onderwijsinstellingen bijscholingsprogramma’s aanbieden aan buitenlandse studenten die net niet aan de niveaueisen voor directe toelating voldoen.
9
Praktische knelpunten De praktische knelpunten, die zich voordoen bij de onderwijsinternationalisering en waar Nederlandse partijen iets aan kunnen doen, veroorzaken met name problemen bij buitenlandse studenten die naar Nederland komen. Het betreft hier studenten die naar Nederland komen om hier een volledige vervolgopleiding (bachelor of master) te volgen en studenten die aan een buitenlandse hoger onderwijsinstelling studeren en naar een Nederlandse instelling komen om hier een deel van hun vakken te halen. Visa Nederland wordt door de rest van de wereld beschouwd als een land waar je als student zeer moeilijk een verblijfsvergunning of visum krijgt. De procedures zijn niet alleen lang in ons land, vaak wordt de voor de procedure voorgeschreven tijd ook overschreden. Daarnaast zijn visa en verblijfsvergunning relatief erg duur: het visum, de verblijfsvergunning en de aanvraag kosten samen soms meer dan 600 euro. Voor buitenlandse studenten is Nederland op dit punt daarom een zeer moeilijk toegankelijk en duur land om te gaan studeren. Reden voor de waakzaamheid en bijbehorende lange procedures voor visa is het “gevaar” van mensen die hier niet komen om te studeren maar het land in willen om andere redenen. Echter, als Nederland een kennisland wil zijn en internationalisering in het hoger onderwijs belangrijk vindt, dan weegt het risico op eventueel kleinschalig misbruik niet op tegen de nadelen die de huidige procedures veroorzaken. Nederland is op dit punt een zeer onaantrekkelijk land om te gaan studeren als buitenlandse student; voor buitenlandse instellingen zijn Nederlandse onderwijsinstellingen hierdoor onaantrekkelijke partners in Joint Degrees. Bovendien heeft er, voordat een buitenlandse student daadwerkelijk naar Nederland komt om te studeren, al een selectie plaatsgevonden: de onderwijsinstelling heeft de student toegelaten, dus de student heeft kennis en talent. Deze buitenlandse student past dus bijzonder goed in het plaatje van de internationale kenniseconomie. Het ISO roept de overheid daarom op om visa-procedures sterk in te korten en in prijs te verlagen. Het mag niet zo zijn dat buitenlandse studenten in andere landen een week op een visum moeten wachten en daar 25 euro voor moeten betalen en in ons land soms een jaar wachten op een visum van 600 euro. Het Nederlands hoger onderwijs wordt te kort gedaan als deze situatie voortduurt en we daarmee buitenlands talent mislopen. Daarnaast heeft het ISO moeten concluderen dat westerse buitenlanders nog langer op hun verblijfspapieren moeten wachten dan niet-westerse buitenlanders. Dit is het gevolg van het feit dat westerse buitenlanders voor een korte verblijfsduur in Nederland geen inreisvisum nodig hebben. Hierdoor komen zij bij langer verblijf in Nederland, voor bijvoorbeeld studie, in een langere procedure terecht dan niet-westerse buitenlanders. Met name Amerikaanse studenten zijn hier ontevreden over, met als gevolg dat er minder studenten uit de VS naar ons land komen om te studeren. Aangezien veel uitwisselingsprogramma’s met de VS wederkerig zijn, zorgt dit er voor dat er minder plaatsen zijn voor Nederlandse studenten die in de VS willen studeren. Het ISO pleit ervoor dat westerse en niet-westerse buitenlandse studenten beiden snel en goedkoop hun verblijfspapieren kunnen krijgen. Werkvergunningen Studenten uit de landen buiten de EU hebben een werkvergunning nodig om te mogen werken in ons land. Aangezien voor velen Nederland een relatief duur land is, hebben buitenlandse studenten inkomen uit arbeid hard nodig om hun studie te financieren. Bij de procedure voor het verkrijgen van een werkvergunning is ook de werkgever betrokken. Voor de werkgever levert een buitenlandse student daarom meer rompslomp op dan een Nederlandse student. Dit zorgt ervoor dat buitenlandse studenten moeilijk een bijbaan kunnen vinden in ons land, waardoor ons land op dit punt onaantrekkelijk is voor buitenlandse studenten. Het ISO zou daarom graag zien dat buitenlandse studenten met een simpele procedure een werkvergunning kunnen krijgen zonder dat de werkgever daarbij betrokken wordt.
10
Daarnaast hebben buitenlandse studenten een werkvergunning nodig als zij in Nederland stage willen lopen. Aangezien dit voor het bedrijf of de instelling waar de stage plaatsvindt wederom meer rompslomp met zich meebrengt dan bij een Nederlandse stagiair(e), is het voor buitenlandse studenten erg lastig om stage te lopen in ons land. Dit zorgt ervoor dat veel buitenlandse studenten die tijdens hun opleiding stage moeten lopen, daarvoor terug moeten naar hun vaderland. Na het afronden van de stage kunnen zij vervolgens hun opleiding voortzetten in Nederland. Het ISO vraagt aandacht voor deze omslachtige en onbegrijpelijk situatie en roep de overheid op te stoppen met het vereisen van werkvergunningen voor stageplaatsen. Een stage verschilt immers veel van een baan; de huidige regeling zorgt voor een onwerkbare situatie voor buitenlandse studenten. Huisvesting Net als voor Nederlandse studenten is het ook voor buitenlandse studenten erg moeilijk om woonruimte te vinden. Buitenlandse studenten beschikken echter niet over het sociale netwerk waar Nederlandse studenten wel over beschikken. Daarnaast hebben buitenlandse studenten moeite met het vinden van de weg naar woningcorporaties en andere instanties die actief zijn op het gebied van studentenhuisvesting. De schaarse kamers die universiteiten en hogescholen aanbieden aan buitenlandse studenten zijn vaak erg duur en de kwaliteit en de locatie laten te wensen over. Veel uitwisselingsstudenten komen het eerste semester naar ons land, waardoor door de onderwijsinstellingen aangeboden woningen vaak leeg staan in het tweede semester. Om deze woningen toch rendabel te maken, rijzen prijzen vaak de pan uit. Het ISO zou graag zien dat instellingen meer promotie maken voor uitwisselingen in het tweede semester, zodat de huidige capaciteit efficiënter wordt benut en prijzen kunnen dalen. Verder dringt het ISO er op aan dat instellingen hun inschattingen voor de aantallen buitenlandse studenten verbeteren en hierbij worden ondersteund door het ministerie van OC&W. De huidige capaciteit aan woonruimte voor buitenlandse studenten is onvoldoende. Buitenlandse studenten kunnen in de meeste gevallen geen gebruik maken van woonruimte aangeboden door de instelling, maar moeten zelf op zoek naar een kamer. Aangezien de gemiddelde wachttijd voor een kamer langer is dan de verblijfsduur van een uitwisselingsstudent, is er sprake van een onwerkbare situatie. Het ministerie van OC&W erkent dit probleem en ziet de oplossing in het aanbod van huisvesting voor buitenlandse studenten als profileringsmiddel van de onderwijsinstelling. Het ISO ziet geen heil in deze oplossing. Buitenlandse studenten die hier hebben gestudeerd hebben veelal een negatieve ervaring met het vinden van woonruimte in ons land. Zij hebben vaak alleen ervaring met de hogeschool of universiteit waaraan zij in Nederland hebben gestudeerd en die weinig aandacht besteedt aan huisvesting. Het feit dat er andere onderwijsinstellingen in ons land zijn, waar meer oog is voor de huisvesting van buitenlandse studenten, is voor hen onbekend en irrelevant. Bij terugkomst in eigen land verspreiden zij het beeld dat huisvesting voor buitenlandse studenten slecht geregeld is in ons land. Nederland is een klein land, studenten uit het buitenland scheren met gemak alle Nederlandse onderwijsinstellingen over één kam. Daarmee is het aanbod van huisvesting voor buitenlandse studenten als profileringsmiddel van de onderwijsinstelling geen oplossing voor dit probleem. Het ISO ziet het als een taak van de overheid om in te grijpen en instellingen te stimuleren meer huisvesting aan te bieden aan buitenlandse studenten.
11
Zorgstelsel Door de komst van het nieuwe zorgstelsel is veel onduidelijkheid ontstaan voor buitenlandse studenten. Heb je een Nederlandse zorgverzekering nodig als je een half jaar in ons land bent of volstaat een verzekering uit je land van herkomst? Speelt het nog mee waar je vandaan komt? En als je uit de EU komt en hier dus wel naast je studie kunt werken, verandert dat de zaak dan? Het ISO zou graag zien dat de overheid hier duidelijke informatie over verstrekt middels een website. Daarnaast dringt het ISO er op aan dat de overheid zorgverzekeraars stimuleert om een zorgverzekering te ontwikkelen voor buitenlandse studenten. Buiten het verstrekken van informatie over zaken die reeds bekend zijn, is er ook nog veel onduidelijkheid over andere aspecten. Zo is een sofi-nummer vereist bij het aanvragen van een zorgverzekering in het nieuwe stelsel. Echter, buitenlandse studenten hebben dit veelal niet. Verder is het nog onduidelijk of inkomende studenten in aanmerking komen voor een zorgtoeslag. Daarnaast is er nog het kostenaspect. Voor inkomende studenten is het verplicht een basisverzekering te hebben als ze een bijbaantje nemen. Zonder dit bijbaantje geldt deze verplichting meestal niet. Aangezien buitenlandse studenten doorgaans maximaal tien uur per week mogen werken, gaat veel van de verdiende inkomsten op aan de verhoging van de zorgverzekeringskosten voor de basisverzekering. Het ISO vraagt daarom de betrokken partijen in te grijpen in deze onwerkbare situatie en over de uitkomst duidelijkheid te verschaffen aan de doelgroep.
12
Conclusies en aanbevelingen Internationalisering staat terecht hoog op de politieke agenda van het hoger onderwijs. Bij een knelpunteninventarisatie onder de betrokken partijen heeft het ISO moeten concluderen dat er, ondanks het belang dat de betrokken partijen hechten aan internationalisering, onnodig veel barrières zijn die dit proces ernstig hinderen. Studenten in Nederland ondervinden vooral problemen bij de keuzevrijheid en meeneembaarheid van vakken. Hierdoor is het moeilijk voor hen om onderwijs in het buitenland te volgen zonder studievertraging op te lopen. De oplossing voor dit probleem ligt in het vergroten van de vrije keuzeruimte binnen curricula. Tevens biedt het investeren in internationale contacten tussen onderwijsinstellingen hier een oplossing voor, aangezien daarmee het vertrouwen in elkanders onderwijs en dus de meeneembaarheid van vakken toeneemt. Daarnaast zal het invoeren van internationaal uitwisselbare blokminors zorgen voor een enorme uitbreiding van de mogelijkheden voor zowel studenten aan Nederlandse instellingen om in het buitenland te gaan studeren als studenten aan buitenlandse instellingen om in Nederland te komen studeren. Voor studenten, die in Nederland een of meerdere opleidingen hebben afgerond en naar het buitenland gaan om daar een volledige vervolgopleiding (bachelor of master) te doen, zijn titulatuur en diplomasupplement van groot belang. Het ISO pleit voor een internationaal bruikbaar en transparant titulatuurmodel dat onderscheid maakt tussen HBO- en WO-opleidingen. Studenten die vanuit het buitenland naar Nederland komen om hier te studeren, ondervinden veel praktische problemen. Procedures voor visa en verblijfsvergunningen zijn duur en omslachtig, duren lang en de voor de aanvraag voorgeschreven tijd wordt vaak overschreden. Het ISO roept de overheid daarom op om deze procedures sterk in te korten en in prijs te verlagen. Daarnaast is het vinden van woonruimte een enorm probleem voor buitenlandse studenten. Het ISO ziet het als een taak van de overheid om in te grijpen en instellingen te stimuleren meer huisvesting aan te bieden voor buitenlandse studenten. De huidige oplossing van OC&W om het aanbod van huisvesting voor buitenlandse studenten te positioneren als profileringsmiddel van de instelling mist haar doel. Ook het verkrijgen van een werkvergunning is een grote barrière voor veel studenten. Buitenlandse studenten hebben een werkvergunning nodig als zij in Nederland willen werken of hier willen stagelopen. Het verkrijgen van de werkvergunning lukt veelal niet, waardoor veel buitenlandse studenten die tijdens hun opleiding stage moeten lopen, daarvoor terug moeten naar hun vaderland. Het ISO vraagt het kabinet te stoppen met het vereisen van een werkvergunning voor een stage en tevens de procedure voor het verkrijgen van een werkvergunning te versoepelen. Een ander praktisch probleem vormt het nieuwe zorgstelsel. Er bestaat nog veel onduidelijkheid over de zorgtoeslag en het verplichtstellen van het hebben van een sofi-nummer voor buitenlandse studenten. Hierover dient snel uitsluitsel te komen dat bovendien goed gecommuniceerd dient te worden naar de doelgroep. Al deze praktische zaken weerhouden veel buitenlandse studenten ervan om naar ons land te komen. Door de veelal wederkerige uitwisselingsprogramma’s beperkt het wegblijven van buitenlandse studenten dus ook de mogelijkheden voor studenten in Nederland om in het buitenland te gaan studeren. Gezien de diversiteit aan knelpunten en de daarvoor verantwoordelijke instanties, is een gecoördineerde aanpak gewenst. De problemen delen allen één gezamenlijk aspect: ze belemmeren de doelstelling van het kabinet om van Nederland een internationale kenniseconomie te maken. Snel ingrijpen is dus van belang, anders lopen studenten in Nederland kansen op internationale ervaring mis, kiezen buitenlandse studenten voor andere landen dan Nederland en blijft internationale samenwerking tussen onderwijsinstellingen achterwege. Het ISO pleit er daarom voor dat OC&W samen met haar collega-ministeries, onderwijsinstellingen en studenten de problematiek snel en doeltreffend oplost.
13
Bijlage A: Titulatuur Voor de herkenbaarheid van studies in het hoger onderwijs is titulatuur een belangrijk onderscheidingsmiddel. De student gaat na zijn afstuderen immers gebruik maken van zijn titel en wil dat iedereen uit zijn omgeving uit zijn titel kan opmaken wat voor studie hij heeft afgerond. Rekening houdend met de internationalisering van het hoger onderwijs en het binaire systeem dat we in Nederland kennen, is het ISO van mening dat het systeem van graadverlening voldoende informatie aan een titel moet verlenen, internationaal bruikbaar moet zijn, onderscheid kan aangeven tussen HBOen WO-opleidingen en transparant moet zijn. Verder dienen titels beschermd te zijn zodat de meerwaarde van het voltooien van een opleiding gewaarborgd is. De internationaal gangbare componenten van titels maken onderscheid in de verschillende fases van de studie (Bachelor en Master), het wel of niet bevatten van een onderzoek (wel of geen toevoeging van arts/science) en het vakgebied (subjects) waarin met name de beroepsgerichte opleidingen zich bevinden (health, economics , education etc.). De commissie Abrahamsen, die als externe specialist werd ingeroepen om duidelijkheid in het systeem van titulatuur te brengen, pleit ervoor dat de toevoeging ‘of arts’/ ’of science’ alleen wordt verstrekt aan opleidingen die in voldoende mate gebaseerd zijn op het doen van onderzoek. Concreet betekent dit dat, volgens Abrahamsen, HBO-opleidingen die aandacht besteden aan (toegepast) onderzoek titels mogen verstrekken met de bovengenoemde toevoeging. De commissie is daarom van mening dat er criteria moeten worden ontwikkeld waaraan de mate van onderzoek van een opleiding getoetst kan worden. Het wel of niet toevoegen van een vakgebied aan de titel wil de commissie overlaten aan de afzonderlijke onderwijsinstellingen. In het concept van de WHOO wordt voorgesteld om de NVAO-criteria te laten vaststellen waaraan de mate van onderzoek getoetst kan worden. Ook de criteria voor de bepaling van het vakgebied worden door de NVAO bepaald. Het accreditatieproces moet volgens de WHOO worden uitgebreid; onderwijsprogramma’s dienen te worden gevalideerd op de door de NVAO vastgestelde criteria. De criteria worden buiten de wet gelaten zodat ze flexibel zijn. WO-opleidingen moeten altijd voldoende gebaseerd zijn op onderzoek en mogen daarom altijd de toevoeging ‘of arts’/ ’of science’ krijgen. Universiteiten mogen volgens het concept van de WHOO zelf bepalen of zij wel of geen vakgebied aan de titel toevoegen. HBO-opleidingen hanteren altijd een toevoeging voor het vakgebied en verlenen de ‘of arts’/ ’of science’ toevoeging alleen aan opleidingen die aan de accreditatiecriteria voor onderzoek voldoen. Het ISO verschilt op enkele punten met de visies van de commissie Abrahamsen en het concept van de WHOO. Het ISO is namelijk van mening dat onderzoek weliswaar een belangrijke component van de opleiding is, maar dat er meer onderdelen zijn die samen een opleiding vormen. Door de toevoeging ‘of arts’/ ’of science’ alleen van de onderzoekscomponent af te laten hangen, wordt teveel gewicht gegeven aan dit specifieke onderdeel. Een HBO-instelling met een opleiding die de onderzoekscomponent voldoende belicht, zouden deze opleiding als WO Master moeten laten accrediteren. Deze opleidingen verleent op die manier tevens de titel die door WO Masters van universiteiten ook worden verleend. Dit voorkomt onduidelijkheid en laat de mogelijkheid open voor HBO instellingen om opleidingen, die aan de NVAO-criteria voor een WO-Master voldoen, aan te bieden met de ‘of arts’/ ’of science’ toevoeging. HBO-opleidingen die wel aandacht aan onderzoek besteden, maar niet voldoende om de opleiding als WO-Bachelor of -Master te laten accrediteren, zouden in het diplomasupplement melding moeten maken van de onderzoeksactiviteiten. Dit diplomasupplement kan als goede steun in de rug dienen bij de meeneembaarheid van titels: de titel geeft een korte weergave van iemands achtergrond, het diplomasupplement biedt uitgebreide informatie hierover. Het ISO pleit daarom voor een representatief,
14
goed leesbaar, overzichtelijk diplomasupplement dat in ieder geval in het Engels en op verzoek van de student ook in het Nederlands wordt verstrekt. Verder is het ISO groot voorstander van het behoud van binariteit in het Nederlands hoger onderwijsstelsel; zowel het HBO als het WO moeten een duidelijke plaats hebben binnen dit systeem. Titulatuur is een uitstekend middel om het verschil tussen HBO- en WO-opleidingen duidelijk te maken. Het ISO pleit er daarom voor om WO-Masters wel en HBO-Masters niet de toevoeging ‘of arts’/ ’of science’ te geven aan de titel. Als het gaat om de toevoeging van het vakgebied aan de titel draait de ISO-gedachte om uniformiteit. Het is erg verwarrend om opleidingen van dezelfde aard op verschillende instellingen andere titels te geven. Gezien de tendens in de internationale titulatuur pleit het ISO er daarom voor dat HBO-opleidingen wél en WO-opleidingen geen toevoeging krijgen met een verwijzing naar het vakgebied. De NVAO kan samen met de koepels de criteria opstellen waaraan het vakgebied moet worden getoetst bij het accreditatieproces. Gegeven de internationale context waarin het Bolognaproces zich afspeelt, is het wenselijk om titels van opleidingen ook internationaal bruikbaar te laten zijn. Hoewel uniformiteit en transparantie belangrijk zijn in de titulatuur, mag dit er niet voor zorgen dat gelijkwaardige opleidingen in Nederland titels krijgen met een lagere waardering dan elders het geval is. Concreet betekent dit dat Nederlandse HBO-opleidingen, waarvan in verschillende landen varianten bestaan die daar wel de toevoeging ‘of arts’/ ’of science’ verlenen, ook in Nederland de toevoeging ‘of arts’/ ’of science’ zouden moeten krijgen. Hierbij gaat het alleen om opleidingen waarvoor in een breed internationaal perspectief een dergelijke titel wordt gehanteerd. Het feit dat in slechts een enkel ander land of een kleine groep landen een bepaalde titel gangbaar is, geeft geen reden om een uitzondering te maken op het streven om binariteit in Nederlandse titels tot uiting te laten komen. Schematisch ziet het ISO-model voor titulatuur er als volgt uit: Opleiding HBO-Bachelor HBO-Master WO-Bachelor WO-Master NB 1)
2)
Titel Bachelor in health / economics / education etc. Master in health / economics / education etc. Bachelor of arts / of science Master of arts / of science Een uitzondering dient gemaakt te worden voor Nederlandse HBO-opleidingen, waarvan in de meeste andere landen varianten bestaan die daar wel de toevoeging ‘of arts’/ ’of science’ verlenen. In Nederland dienen deze opleidingen ook de toevoeging ‘of arts’/ ’of science’ te krijgen. Een HBO-instelling met een opleiding die de onderzoekscomponent voldoende belicht, zou deze opleiding als WO-Master moeten laten accrediteren. Deze opleiding verleent op die manier de titel die door WO-Masters van universiteiten ook worden verleend.
Op dit moment is de Mastertitel in Nederland niet beschermd. Gezien de waarde die aan een titel gehecht kan worden, acht het ISO het wenselijk dit zo snel mogelijk te veranderen. Titels, zowel voor Masters als voor Bachelors, dienen beschermd te worden. Opleidingen van instellingen die deze titels willen verstrekken, moeten allen gekeurd worden door de NVAO. Alleen goedgekeurde opleidingen zouden een titel mogen verlenen, op deze manier wordt de wildgroei en een eventuele kwaliteitsafname in de particuliere sector een halt toegeroepen.
15