Een kwestie van doen Ondernemerschap in het hoger onderwijs
Interstedelijk Studenten Overleg Bemuurde Weerd o.z. 1, 3514 AN Utrecht T 030-230 26 66 / F 030-230 44 11 E
[email protected] / I www.iso.nl Utrecht, maart 2007
SAMENVATTING In de notitie van het ISO over ondernemerschap ‘’ Een kwestie van doen’’ komt het ISO (Interstedelijk Studenten Overleg) met een actieplan ter verbetering van de positie van ondernemerschap in het hoger onderwijs. Onderstaand sommen wij de actiepunten voor u op: 1. Voor alle studenten in Nederland wordt het mogelijk een samenhangend keuzepakket aan ondernemerschapsvakken te volgen. 2a. Instellingen worden in de toekomst beloond voor de mate waarin zij bijdragen aan de kennisvalorisatie. Deze beloning dient als een additionele financiële prikkel voor de instellingen. 2b. De relatie tussen overheid en bedrijfsleven kan verbeterd worden door een intensievere samenwerking binnen zogeheten “Third spaces”. Deze worden hoofdzakelijk gefinancierd door het bedrijfsleven. 3. Octrooien moeten toegankelijker worden gemaakt voor studenten. Samen met het bedrijfsleven kunnen de instellingen deze octrooien dan winstgevend gaan maken, zowel in wetenschappelijk als financieel opzicht. 4. De bijverdiengrens moet worden afgeschaft. 5a. Het ISO zou graag zien dat er een investeringsfonds vanuit de instellingen wordt opgericht ten behoeve van de financiering van de bedrijfjes van studenten. 5b. De gelden die voortvloeien uit de FES-claim en die naar de centers voor ondernemerschap gaan, dienen op structurele basis te worden verstrekt. 6. Er komt een ondernemersregeling voor top studentondernemers die meer flexibiliteit en begeleiding in de studie biedt. 7. Er komen meer ondernemende stages. 8. De docenten en het bedrijfsleven worden meer met elkaar in contact gebracht ter bevordering van het wederzijds begrip. 9. Er dient meer gebruik te worden gemaakt van het concept mini-ondernemingen zoals bijvoorbeeld wordt aangeboden door Jong Ondernemen. 10. Door informatie over ondernemerschap zowel op landelijk als op instellingsniveau te bundelen, bevorder je de toegankelijkheid van informatie over ondernemerschap.
1
INHOUDSOPGAVE Samenvatting
1
Inleiding
3
Actieplan
4
1.
Keuzepakket ondernemerschap
4
2.
Samenwerking bedrijfsleven 2a. Kennisvalorisatie 2b. Third spaces
5 5 6
3.
Octrooien en patenten
6
4.
Bijverdiengrens
7
5.
Financieringsvormen 5a. Financiering van studentondernemers 5b. FES claim
7 7 8
6.
Ondernemersregeling voor topondernemers
9
7.
Ondernemende stages
9
8.
Docent en bedrijfsleven
10
9.
Mini ondernemingen
10
10.
Informatie voor ondernemende studenten
11
Nawoord Het ISO in de wereld van het ondernemerschap
12
2
INLEIDING Het ISO is sinds een aantal jaar actief op het gebied van ondernemerschap in het hoger onderwijs. Het is goed om te realiseren dat het ISO daarbij focust op de relatie tussen ondernemerschap en onderwijs. Hoewel ondernemerschap natuurlijk ook in grote mate door het sociale stelsel en de culturele achtergrond bepaald wordt, vallen deze factoren buiten de scope van het ISO. De nadruk zal in deze notitie daarom liggen op de correlatie tussen onderwijs en ondernemerschap en dan met speciale aandacht voor het hoger onderwijs. Ook is de insteek om concrete oplossingen voor de korte termijn aan te dragen. Deze notitie beoogt daarom uitdrukkelijk geen literatuurstudie te zijn, maar probeert praktische en concrete handreikingen te bieden. Oplossingen en ideeën die vorm hebben gekregen in de vele gesprekken die het ISO de afgelopen 10 maanden heeft gevoerd met diverse spelers in het veld. Inmiddels kunnen we gelukkig constateren dat er voldoende draagvlak is voor het verbeteren van ondernemerschap in het hoger onderwijs, maar dat het erg moeilijk blijkt om concrete resultaten te boeken. Uit recent onderzoek is gebleken dat 9 procent van de studenten na het behalen van de studie voor zichzelf wil beginnen, dit staat in schril contrast tot Amerikaanse studenten waar dit percentage op ruim 19 procent ligt. Dit is een bedroevend laag cijfer voor een land dat pretendeert een kenniseconomie na te streven. Hiervoor zijn volgens het ISO twee redenen te onderscheiden. Allereerst is er een overwegend risicomijdende cultuur in Nederland waar de veilige weg van het werknemerschap boven de onzekerheid van het ondernemerschap wordt verkozen. Daarnaast is ondernemerschap nog lang niet een voldoende integraal onderdeel van het hoger onderwijs. Natuurlijk gaat ondernemerschap veel verder dan onderwijs alleen, maar het onderwijs is wel dé gelegenheid bij uitstek om mensen in een beschermde omgeving in contact te brengen met ondernemerschap. Het ISO pleit er dan ook voor om leerlingen van basisschool tot universiteit breed in aanraking te laten komen met ondernemerschap. Dit zorgt ervoor dat er een goed beeld en een gezonde ontwikkeling van ondernemerschap ontstaat, waarbij het creëren van een ondernemende houding en aanleren van vaardigheden voorop dient te staan. Dit zal er op haar beurt weer voor zorgen dat de keuze voor ondernemerschap een bewuste afweging wordt voor een ieder die de arbeidsmarkt betreedt. Deze notitie is opgebouwd uit tien concrete actiepunten die in onze ogen bijdragen aan een verdere ontwikkeling van het ondernemerschapklimaat voor studenten in Nederland. Bij ieder punt wordt kort een beschrijving geven van de huidige stand van zaken van het probleem of de situatie. Daarna wordt er gekeken hoe huidige initiatieven beter kunnen worden benut en hoe er zo min mogelijk onnodige barrières blijven bestaan. Vervolgens wordt er naar een of meerdere concrete beleidsuggesties toegewerkt. Ook wordt vermeld welke actoren betrokken zijn of een belangrijke rol spelen bij het behalen van de doelstellingen.
3
ACTIEPLAN 1. Keuzepakket ondernemerschap Om studenten in contact te brengen met ondernemerschap is een samenhangend keuzepakket van ondernemerschapsvakken een uiterst geschikt middel. Op veel instellingen is al wel sprake van oriëntatievakken en kennismaking op het gebied van ondernemerschap, maar een samenhangend aanbod ontbreekt vaak. Deze vakken worden doorgaans enthousiast ontvangen, maar zijn qua studielast vaak niet voldoende om een intensief en diepgaand beeld te schetsen van ondernemerschap. Het ISO pleit er daarom voor om in de bachelorfase en op iedere instelling een volwaardig pakket van ondernemerschapsvakken aan te bieden. Alleen dan is het mogelijk studenten na hun studie een bewuste afweging te laten maken of ze ondernemer willen worden of werknemer. Idealiter heeft zo’n pakket een theoretisch en een praktisch gedeelte. Het theoretisch gedeelte dient zich vooral te focussen op zaken als acquisitie, het schrijven van een ondernemingsplan en juridische ondernemingsvormen. Gevaar daarbij is dat men binnen het theoretisch kader vaak snel vervalt in praktische zaken als de inschrijving bij de Kamer van Koophandel of het gebruiken van een boekhoudprogramma. Dit zorgt er niet alleen voor dat het hoogwaardige niveau van het hoger onderwijs wordt ‘aangetast’ met uitleg van administratieve procedures, maar bovenal tast dit de ondernemersgeest aan. Immers van een toekomstige ondernemer mag verwacht worden dat hij relatief simpele zaken als een KvK-inschrijving zelf kan regelen en proactief aanpakt. De vakken zullen derhalve vooral ter inspiratie dienen en de potentiële ondernemer aan het denken zetten over de exacte invullingen van zijn onderneming. Het tweede gedeelte van het keuzepakket bestaat uit een praktijkgedeelte. De student die inmiddels al wat financiële en juridische kennis heeft, kan gewapend met een solide businessplan zijn onderneming starten. Er kan voor gekozen worden studenten dit op privé-titel te laten doen, of ze te laten aansluiten bij bestaande initiatieven die een juridisch veilige omgeving bieden. Voordeel van laatstgenoemde is dat men in een ‘beschermde’ omgeving met een aantal extra faciliteiten het idee in de praktijk brengen. Of je voor zo’n soort concept kiest of mensen op eigen titel ‘echt’ laat ondernemen, zal van een aantal zaken afhangen zoals leeftijd, studierichting, HBO/WO, maar zal bovenal gewoon een keuze van de student en instelling zelf zijn. De studiepunten die de student voor een praktijkgedeelte krijgt zullen ongeveer eenderde van het aantal studiepunten zijn, waarbij het andere deel voor het theoretische gedeelte staat. In nagenoeg alle gevallen zal dit niet volstaan met de werkelijk tijdsinspanning. Studenten dienen deze vakken echter te volgen omdat het ze boeit en niet alleen voor de studiepunten. Daarbij, studenten die toch al een onderneming zouden opzetten, hebben de mogelijkheid zich voor deze ondernemerschapsvakken in te schrijven en hier studiepunten voor te krijgen, hetgeen nu vaak niet het geval is. Dat heeft weer tot gevolg dat een onderneming gemakkelijker te combineren is met een studie. Om studenten de mogelijkheid te bieden over deze praktische zaken advies in te winnen, is het handig om dit aan studentenfreelancers te koppelen. Studenten met kennis van accountancy, ondernemingsrecht en fiscaal recht zouden plaats kunnen nemen in een poule freelancers die begeleid en geselecteerd worden door een team van (hoog)leraren en professoren. De studentondernemer zou deze medestudenten tegen een mild tarief om advies kunnen vragen. Buiten dat de startende studentondernemer zo relatief goedkoop advies kan inwinnen, geeft het ook veel reguliere studenten de kans om kennis met praktische zaken op te doen. Het keuzepakket biedt studenten dus de mogelijkheid om praktische vaardigheden op te doen. Tegelijkertijd kan er op inhoudelijk voldoende diepgaand niveau aan de slag worden gegaan met de
4
vakken gerelateerd aan ondernemerschap. Het ISO ziet geen enkele reden om te veronderstellen dat dit soort vakken een minder inhoudelijk karakter zouden hebben dan een gemiddeld vak op een hogeschool of universiteit. Bij het pakket is het overigens van groot belang dat het open staat voor alle studenten van de instelling. Door de economische faculteit geen monopolist te laten zijn op het gebied van ondernemerschap ontstaat de alom geroemde interdisciplinaire samenwerking. Doelstelling: Voor alle studenten in Nederland wordt het mogelijke en samenhangend keuzepakket ondernemerschapvakken te volgen. Actoren: Instellingen en studenten. 2. Samenwerking bedrijfsleven 2a. Kennisvalorisatie Een ander punt waarop zeker nog een mooie inhaalrace voor ons ligt is het terrein van de samenwerking tussen onderwijs en bedrijfsleven. Dit kan op een aantal terreinen bijdragen aan de positie van ondernemerschap in het onderwijs. Zo kan het een positieve impuls geven aan de kennisvalorisatie en de ondernemende houding van docenten positief worden beïnvloed. Aangaande de kennisvalorisatie is het ISO van mening dat deze in de Wet op Hoger onderwijs en Wetenschap (WHW) benoemde kerntaak nog wel ruimte tot verbetering laat. Kennisvalorisatie, oftewel zorgen dat wetenschappelijke kennis wordt vertaald in maatschappelijke en economisch bruikbare toepassingen, is zowel een lastig als uitdagend probleem. De reflex vanuit instellingszijde is vaak dat er vanuit het bedrijfsleven niet een “u vraagt wij draaien”-cultuur dient te ontstaan. Gelukkig groeit het besef ook van de kant van het bedrijfsleven steeds meer dat er op basis van consensus onderzoek gedaan dient te worden. Het belang van kennisvalorisatie dient immers niet alleen in het licht van het optimaliseren van overheidsgeld gezien te worden. Bedrijven zelf hebben een enorm belang bij meer innovatie en betere R&D-afdelingen. En voor technische vooruitgang die daadwerkelijk internationaal het verschil maakt, is de combinatie van onderwijs en onderzoek onontbeerlijk. Om aan instellingszijde wel te zorgen voor een financiële prikkel ter bevordering van de kennisvalorisatie pleit het ISO voor een additionele financiële prikkel voor de mate waarin de instellingen bijdragen aan kennisvalorisatie. Er zou gemeten kunnen worden in welke mate een instelling haar valorisatie verbetert. Daar zou uiteraard een nulmeting aan vooraf moeten gaan om te voorkomen dat nagenoeg al het geld naar de TU’s gaat die nu al een grote voorsprong hebben. Voor dit idee zou een regionaal ingestoken samenwerking tussen een ‘regulier’ en technische universiteit ideaal zijn. Gevaar is dat er een te scherpe competitie ontstaat en dat een eventueel financieringsmodel perverse prikkels oproept. Er dient daarom ook niet zo zeer vanuit een competitief karakter op nationaal niveau te worden geredeneerd. De competitie zou veel meer op mondiaal niveau gevoerd moeten worden. Oftewel de universiteiten en hogescholen zullen samen de internationale concurrentie moeten aangaan. Het ISO zou graag zien dat een dergelijk systeem bekostigd wordt vanuit de aardgasbaten. Een deel van de investeringen zou moeten worden aangewend voor een investeringsfonds zodat de instelling met de verkregen additionele middelen kan participeren in de verschillende spin-offs. Op den duur is het de bedoeling dat er een financieringssystematiek ontstaat waarbij verkregen rendementen voor de instellingen weer kunnen worden aangewend voor nieuwe spin-offs. Idealiter ontstaat er zo een steeds groter instellingskapitaal en wordt de kennisvalorisatie op een hoger niveau getild. Deze vorm van financiering is veel meer dan het verderop genoemde investeringsfonds gericht op het valoriseren van kennis. Doelstelling: Er komt een additionele financiële prikkel voor de mate waarin instellingen bijdragen aan de kennisvalorisatie. Actoren: Rijksoverheid, instellingen.
5
2b. Third Spaces De vraag waar deze kennisvalorisatie dient plaats te vinden is een tweede. In een column pleit Bart Nootenboom1 voor het gebruik van zogeheten “Third Spaces”. Nootenboom pleit daarin voor plekken waarin onderzoekers en het bedrijfsleven elkaar zonder druk kunnen ontmoeten. Op basis van afgestemde wederzijdse verwachtingen probeer je daar een soort speeltuin te creëren waarin goede ideeën ontstaan. Dit heeft niet alleen effect voor de valorisatie, maar zorgt idealiter ook voor inspiratie aan de zijde van de onderzoeker. Buiten dat dit een aardig idee is hoe je beide partijen bij elkaar brengt, geeft het exact weer hoe je de relatie tussen onderwijs en bedrijfsleven dient vorm te geven om tot goede resultaten te komen; in een vrije ruimte waar beide partijen gelijk zijn, maar waar wel een grote nieuwsgierigheid en behoefte heerst om nieuwe dingen te doen. Deze “Third Spaces” dienen in de eerste instantie hoofdzakelijk door het bedrijfsleven gefinancierd te worden. De inbreng van de onderwijsinstellingen zal zich vooral toespitsen op het gebied van de arbeidsuren van de onderzoekers en het aanleveren van het intellectueel eigendom. Doelstelling: Er komen door het bedrijfleven gefinancierde “Third Spaces”. Actoren: Bedrijfsleven en onderzoekers. 3. Octrooien en patenten Naast het opbouwen van meer kennis binnen de onderwijsinstellingen over ondernemerschap is gelukkig ook al veel kennis aanwezig. Veel instellingen hebben momenteel een goedgevulde schatkamer aan octrooien en patenten, die helaas niet altijd optimaal wordt benut. Het ISO ziet hier dan ook grote kansen liggen. Het zou bijvoorbeeld een goed idee zijn om een cursus in te richten, mogelijk als onderdeel van een samenhangend vakkenpakket, waarbij studenten aan de hand van een octrooi een businessplan schrijven, uiteraard vergezeld van een haalbaarheidsonderzoek. Als voldoende niveau wordt behaald en de onderzoeksresultaten positief zijn, moet de mogelijkheid bestaan dit octrooi verder te vermarkten. Idealiter ontstaan er zelfs samenwerkingsverbanden tussen studenten en medewerkers om met die octrooien aan de slag te gaan. Echter om te zorgen dat er goed met waardevolle octrooien wordt omgegaan, is het van groot belang dat er een goede en intensieve begeleiding van de zijde van de instelling is. Zoals al aangegeven in “Innovatie en ondernemerschap in het hoger onderwijs”, een eerdere notitie van het ISO over dit onderwerp, zou begeleiding van de zijde van het ministerie van Economische Zaken (EZ) met name op het gebied van de economische toepasbaarheid wenselijk zijn. Om de veelheid aan octrooien helder en transparant in beeld te brengen, pleit het ISO voor een databank waarin alle octrooien zijn opgenomen die instellingen beschikbaar willen stellen om commercieel toegepast te worden. Natuurlijk zal in de eerste instantie een protectionistische reflex aan de zijde van de instellingen plaatsvinden. Echter door instellingen een winstrecht te geven op de commercieel toegepaste ideeën kan het op de langere termijn ook een financieel aantrekkelijke optie zijn. Tegelijkertijd dient al teveel sympathie voor dit standpunt van de instellingen genuanceerd te worden; het gaat immers om hoofdzakelijk publiek gefinancierde octrooien. Doelstelling: Studenten kunnen in samenwerking met hun instelling of het bedrijfsleven en in het kader van hun studie gemakkelijker octrooien of patenten uitwinnen. Actoren: Studenten, instellingen, bedrijfsleven, ministerie van Economische Zaken
“De Toekomst van Valorisatie: Third Spaces” in De Valorisatiekrant, een uitgave van het Platform Bètatechniek, februari 2007.
1
6
4. Bijverdiengrens Sinds september heeft het ISO actief gelobbyd voor de afschaffing van de bijverdiengrens binnen de studiefinanciering en dan in het in het bijzonder voor studentondernemers. Onder meer in de Studentenkamer, het formeel overleg van het ISO met de bewindspersoon hoger onderwijs, heeft toenmalig staatssecretaris Bruins in antwoord op vragen van het ISO aangegeven dat afschaffen van de bijverdiengrens ongeveer 240 miljoen zal gaan kosten.2 Het ISO deelt deze mening niet en is ervan overtuigd dat met de juiste antimisbruikbepalingen de kosten zullen meevallen. Alles in aanmerking genomen, vraagt het ISO zich af of de bijverdiengrens nu wel zo heel veel oplevert. Wanneer alle kosten voor invordering en controle worden opgeteld, zou de daadwerkelijke opbrengst wel eens erg bescheiden kunnen zijn. Het ISO heeft ervoor gepleit dit bureaucratische pesterijtje zo snel mogelijk af te schaffen. In samenwerking met de PVDA en D’66 lijken we hier inmiddels een aardig eind mee in de goede richting. Het tegenargument dat de afschaffing van de bijverdiengrens studenten richting bijbaantjes duwt gaat volgens het ISO niet op. Door middel van de prestatiebeurs en de daarmee samenhangende verplichting om binnen 10 jaar af te studeren is er voldoende stimulans om vlot af te studeren. Een argument om de bijverdiengrens juist voor studentondernemers af te schaffen, is de ingewikkelde procedure om tot een inkomensbepaling te komen. Anders dan bij een bijbaan is het voor een studentondernemer lastig om vast te stellen wanneer in het jaar deze grens overschreden wordt. Immers opdrachten en kosten lopen continu door en de winstbepaling vindt pas aan het einde van het jaar plaats. Zodoende kan een studentondernemer in tegenstelling tot een student met een bijbaantje niet zijn studiefinanciering stopzetten wanneer deze overschreden dreigt te worden. Dit zorgt voor risicomijdend gedrag of voor overschrijding en dus terugbetaling van de teveel ontvangen studiefinanciering en de OV-kaart. Bovendien vinden veel studentondernemers de communicatie van de IB-Groep over de inkomensbepaling onduidelijk. Het ISO heeft het ministerie van OCW in het najaar van 2006 erop gewezen dat de voorlichting over deze inkomensbepaling zowel telefonisch als via de website te wensen overliet. Inmiddels is deze voorlichting verbeterd, maar het ISO blijft hameren op een eenvoudige en duidelijke voorlichting omtrent de bijverdiengrens. Doelstelling: De bijverdiengrens moet worden afgeschaft. Actoren: ministerie van OCW, studenten 5. Financieringsvormen 5a. Financiering van studentondernemers Idealiter zou een instelling naast de onderwijsinhoudelijke kant van begeleiding rond ondernemerschap ook aan de financiële kant van het verhaal actief zijn. Het ISO denkt hierbij aan een investeringsfonds vanuit de instelling voor de financiering van de kleine ondernemingen van studenten. Hierbij dient te allen tijde het imago van een subsidiepot vermeden te worden. Een ondernemer dient op zakelijke gronden de instelling als financier aan zijn zijde te vinden. De schijn van concurrentievervalsing dient daarom op alle fronten vermeden te worden. Dit betekent niet dat dit geen goede kansen zou bieden voor zowel de student als de instelling. Er kan bijvoorbeeld worden gedacht aan vormen van financieringen die speciaal toegespitst zijn op studentenondernemers. Je kunt het product starterslening bijvoorbeeld zo differentiëren dat er weinig rente in de beginfase wordt betaald en iets meer in de daaropvolgende fase. Of je betaalt een rente die afhankelijk is van de gemaakte winst. Meer winst zou dan ook meer rente inhouden. Dit verlaagt de drempel om te gaan lenen voor je onderneming. Weliswaar zul je als succesvolle studentondernemer meer geld kwijt zijn dan onder normale omstandigheden, maar daar staat een grotere levensvatbaarheid in de opstartfase tegenover. Bovendien zal bijna nooit van tevoren met zekerheid 2
URL: www.minocw.nl/documenten/38400.pdf
7
vast te stellen zijn of de onderneming succesvol wordt. Ook biedt dit mogelijkheden tot financiering aan ondernemers die deze anders niet of moeilijk rond hadden kunnen krijgen. Het spreekt voor zich dat een en ander contractueel goed afgedicht dient te worden om te zorgen dat niet alleen de falende ondernemers zullen overblijven, terwijl de succesvolle ondernemers ergens anders de lagere rentes opzoeken. Natuurlijk bestaat er een overlap tussen de financiering van studentbedrijven en kennisvalorisatie. Sterker nog, overlap hiertussen is een bestaansvoorwaarde. Immers de ondernemende student en onderzoeker zal naast dienstverlening en simpele producten hopelijk ook aan de slag gaan met meer innovatieve ideeën. Het onderscheid tussen beide vormen dient echter wel helder te blijven. De eerste vorm van financiering is duidelijk gericht op iedere vorm van ondernemerschap van studenten en zal doorgaans relatief kleine bedragen behelzen. Ook kan deze activiteit veel meer aan de onderwijskant van de instelling geplaatst worden. Het tweede investeringsfonds wat ontstaat door het financieren van de mate waarin een instelling kennisvaloriserend is, is veel meer op de kerntaken van onderzoek en kennisvalorisatie gericht. Het zal hier doorgaans grotere bedragen betreffen en de hieruit voorvloeiende ideeën zullen meer potentie hebben op mondiaal niveau. Het terugverdieneffect in economisch perspectief is voor de instellingen niet wezenlijk anders. Weliswaar zal in het eerste geval het vooral gaan om een groot aantal kleine investeringen met een gemiddeld rendement en in het tweede geval om een beperktere hoeveelheid investeringen waarvan van slechts één of enkele een enorme opbrengst zal genereren. Voor een ondernemend en innovatief klimaat zijn beide echter van groot belang. Doelstelling: Instelling creëren leningen speciaal toegespitst op studentondernemers. Actoren: Instellingen, studenten. 5.b FES-Claim Onderwijs en ondernemerschap Op prinsjesdag 2006 maakte kabinet Balkenende III bekend 20 miljoen euro uit te trekken voor onderwijs en ondernemerschap. Het doel van deze claim is het stimuleren van ondernemerschap in het onderwijs. Het ISO heeft in de opstartfase meegedacht over dit voorstel en was buitengewoon verheugd met de toekenning. De claim verloopt momenteel in twee sporen: spoor één gaat over de centers of entrepreneurship waarvoor 12 miljoen euro beschikbaar is, spoor twee dient meer ter stimulering van ondernemerschap in zijn algemeenheid en is niet exclusief voor het hoger onderwijs. Inmiddels is de uitvoerende kant van het verhaal in concept klaar en is er een tender uitgeschreven voor de onderwijsinstellingen. Binnen spoor één lijkt het erop dat veel instellingen geïnteresseerd zijn en er vaak op basis van regionale coalities voorstellen worden ingediend. Ook de combinatie tussen een reguliere en technische universiteit lijkt een veelgebruikte samenwerking te gaan worden. Het ISO is verheugd over de grote belangstelling, maar ziet ook een gevaar. Gezien het feit dat er “maar” 12 miljoen euro beschikbaar is en dit verdeeld zal worden over vier hooguit vijf partijen betekent dit automatisch dat een groot aantal partijen teleurgesteld zal worden. Dit zal waarschijnlijk tot gevolg hebben dat deze niets of aanzienlijk minder aan ondernemerschap gaan doen. Maar ook bij de voorstellen die wel worden gehonoreerd ligt het gevaar op de loer dat de ontplooide initiatieven een snelle dood sterven wanneer de financiering niet structureel van aard is. Het ISO pleit er dan ook voor om een deel van de 200 miljoen euro die voor ondernemerschap beschikbaar wordt gesteld in het regeerakkoord te gebruiken voor een structurele financiering van de centers of entrepreneurship. Dit voorkomt dat de grote investering aan tijd en geld aanzienlijk minder snel verloren zullen gaan. Ook voorstellen die in deze eerste ronde zullen afvallen, maar op zich wel kwalitatief zijn, kunnen in heroverweging worden genomen met het beschikbare budget voor ondernemerschap. Voor de verdere invulling van de 200 miljoen euro uit het regeerakkoord pleit het ISO in ieder geval voor een investering in een aantal projecten in plaats van geld rond te
8
strooien onder het mom van duizend bloeiende bloemen. Het ISO is ervan overtuigd dat met deze extra financiële middelen er een impuls gegeven kan worden aan een daadwerkelijk ondernemender onderwijsveld. Geld alleen zal echter niet de oplossing brengen, ook een meer ondernemende houding onder docenten en een aantal succesvolle voorbeelden per instelling dragen hier aan bij. Immers het zichtbaar maken van successen is nog steeds de beste verkoopmethode van ondernemerschap. Het ISO pleit er dan ook voor dat de centers hier zelf een proactieve rol zullen innemen. Doelstellingen: De financiering van de FES claim wordt meer structureel van aard. Het beschikbare budget voor ondernemerschap in het regeerakkoord dient geconcentreerd ingezet te worden. Actoren: Rijksoverheid, instellingen. 6. Ondernemersregeling voor topondernemers Een succesvolle studentondernemer kent veel verplichtingen die vaak moeilijk met zijn studie te combineren zijn. Om deze ondernemers geen drop-outs te laten worden maar binnen de muren van de onderwijsinstellingen te houden, pleit het ISO voor meer flexibiliteit. Het ISO denkt hierbij aan een regeling gebaseerd op de topsportregeling. Deze ondersteuning zou niet zozeer financieel van aard moeten zijn, maar dient meer flexibiliteit te bieden binnen het curriculum. Te denken valt bijvoorbeeld aan uitstel van tentamens. In een lopend collegejaar zijn vaak maar twee examenmomenten per vak. Als de studentondernemer juist op dat punt erg druk is met zijn ondernemersactiviteiten komt hij voor de onmogelijke opgave te kiezen tussen studie en bedrijf. Later in het jaar een extra herkansing, bijvoorbeeld in de vorm van een mondeling examen is een van de mogelijke oplossingen. Ook zou de mogelijkheid moeten bestaan om studiepunten te krijgen voor de zogeheten elders verworven competenties (EVC’s). Denk hierbij aan vrijstelling van bepaalde onderdelen binnen een pakket aan ondernemerschapsvakken, maar ook aan het invullen van de vrije ruimte met activiteiten binnen het eigen bedrijf, of het gebruiken van de onderneming als een soort stage. Natuurlijk dient gewaarborgd te worden dat deze extra faciliteiten geen uitweg worden voor reguliere studenten om extra tentamenkansen of vrijstellingen te krijgen. Daarom zou het goed zijn als de beoordeling over het wel of niet toekennen van de ondernemersregeling bij de studieadviseurs komt te liggen. Deze kan de student dan direct coachen en samen met de ondernemende student een reële inschatting maken van de studiebelasting. Vanzelfsprekend moeten objectieve criteria het uitgangspunt vormen bij de inschatting van het toekennen van de ondernemersregeling. Maar net zo vanzelfsprekend moet deze regeling geen al te rigide werking te hebben.3 Doelstelling: Er komt een ondernemersregeling voor studentenondernemers die meer flexibiliteit en begeleiding in de studie biedt. Actoren: Ministerie van OCW,instellingen, studenten 7. Ondernemende stages Ook ondernemende stages kunnen bijdragen aan de bevordering van ondernemerschap binnen het hoger onderwijs. De ondernemende stage is niet zozeer een begrip op zich zoals de onderzoeksstage, maar kenmerkt zich door een veel groter ondernemend karakter van de stage. Hierbij moet gedacht worden in de richting van een periode meelopen met een MKB-ondernemer of het opzetten van een nieuw onderdeel of product binnen een bestaande organisatie. Door bij het meelopen met een MKBondernemer als een soort persoonlijk assistent te fungeren, krijgt de stagiair een beter inzicht van de diverse taken die de ondernemer in de dagelijkse praktijk tegenkomt. Dit heeft vervolgens weer tot gevolg dat de keuze voor het ondernemerschap of werknemerschap een veel bewustere keuze wordt, maar zal er in ieder geval voor zorgen dat werknemers een meer ondernemend perspectief krijgen. De ondernemersregeling voor topondernemers is gebaseerd op passages uit “Innovatie en ondernemerschap in het hoger onderwijs”, een notitie van het ISO uit 2006.
3
9
Een andere vorm van een ondernemende stage is er een die meer gericht is op het creëren van een ondernemende houding van studenten en kan bestaan uit het opzetten van een nieuw product of onderdeel binnen een bedrijf. Een dergelijk type opdracht vraagt een groot vertrouwen van het opdrachtgevende bedrijf. Bij voorkeur wordt daarom gewerkt met multidisciplinaire teams van voornamelijk studenten in een vergevorderd stadium van de studie. Dit team van studenten kan dan binnen het bedrijf onderzoek doen naar bijvoorbeeld activiteiten waar in de normale bedrijfsvoering geen tijd voor vrij is. Studenten krijgen zo een redelijk “vrije” opdracht waarbij een groot beroep zal worden gedaan op het ondernemende vermogen van het team. Idealiter ontstaat er zo een goed en commercieel bruikbaar idee dat het team daarna in samenwerking met het bedrijf op de markt kan brengen. Doelstelling: Studenten gaan meer stages volgen die hoog ondernemend gehalte kennen. Actoren: Bedrijfsleven, studenten. 8. De docent en het bedrijfsleven Door een meer intensieve samenwerking tussen het bedrijfsleven en het onderwijsveld kunnen ook positieve effecten aan de kant van de docent verwacht worden. Door meer onderzoekers en docenten in contact te brengen met ondernemers en ondernemende studenten zal een beter begrip van wederzijdse verwachtingen en doelen ontstaan. Grote meerwaarde ziet het ISO in actief contact tussen docent en het werkveld. Hierbij kan gedacht worden aan meeloopdagen (wederzijds) en gezamenlijk georganiseerde congressen, seminars en dergelijke. Hierdoor zal zowel de docent als de werknemer in het bedrijfsleven beter zicht krijgen op welke zaken momenteel actueel zijn en waarin geïnvesteerd wordt. Voor het bedrijfsleven is dit waardevol omdat het een beeld geeft van de mogelijkheden en activiteiten binnen het onderwijs en onderzoeksveld. Voor docenten is dit van grote waarde omdat ze een beter beeld krijgen van de dagelijkse gang van zaken binnen ondernemingen in het werkveld. Dit zal docenten de mogelijkheid bieden om hun colleges en houding richting studenten aan te passen aan toekomstige werksituatie van de student. Immers het gros van de studenten zal een baan in het private werkterrein vinden, althans in ieder geval niet in het onderzoeksveld. Doelstelling: Het contact tussen docenten en het bedrijfsleven wordt intensiever en gaat meer uit van wederzijdse interesse. Actoren: Instellingen, bedrijfsleven. 9. Mini-ondernemingen Tot slot ziet het ISO nog een relatief eenvoudige manier om ondernemerschap breed onder de aandacht te brengen. De stichting Jong Ondernemen biedt namelijk scholieren en studenten de mogelijkheid hun eigen onderneming op te zetten in een juridisch beschermde omgeving en binnen het onderwijsprogramma van de eigen school. Of zoals het op de website van Jong Ondernemen zelf vermeld wordt: De doelstelling van Jong Ondernemen is zoveel mogelijk jongeren (leerlingen, scholieren, studenten) tijdens hun opleiding de mogelijkheid bieden een ondernemende houding te ontwikkelen en hen te laten ervaren welke kansen en uitdagingen het ondernemerschap biedt. In de optiek van Jong Ondernemen is 'learning by doing' de meest effectieve manier om in het onderwijs ondernemerschap te ontwikkelen.4 Hoewel het ISO deze vorm van onderwijs voornamelijk erg geschikt vindt voor het voortgezet onderwijs ziet zij ook zeker toepassingsmogelijkheden in het hoger onderwijs. Met name vanuit universitaire hoek worden er nog wel eens vraagtekens bij gezet of het gewenste niveau en de mate van abstractie wel 4
URL: http://www.jongondernemen.nl/backend/docs/files/129/website/
10
voldoen aan de universitaire standaard. Hoewel legitiem zouden deze vragen in de ogen van het ISO nooit in de weg mogen staan van de wens van een vakgroep of een groep studenten om aan de slag te gaan met dit concept. Ook kan worden gedacht aan de toepassing van de mini-onderneming binnen het keuzepakket van ondernemerschapsvakken. Tevens is voor het samenbrengen van multidisciplinaire teams een mini-onderneming een uiterst geschikt middel. Doelstelling: Over de gehele breedte van het onderwijsveld wordt meer gebruik gemaakt van het concept Jong Ondernemen. Actoren: Onderwijsveld, stichting Jong Ondernemen 10. Informatie voor ondernemende studenten Een goede en duidelijke informatievoorziening is voor ondernemende studenten erg belangrijk. Op dit moment bestaat er namelijk een veelheid aan initiatieven ter bevordering van ondernemerschap, zijn er verschillende manieren om de onderneming te financieren en zijn er sporadisch diensten speciaal gericht op jonge startende (student)ondernemers. Op instellingsniveau zou het erg behulpzaam zijn als alle regionale mogelijkheden met betrekking tot ondernemerschap op een speciaal gedeelte van de website geclusterd werden en/of aparte vermelding krijgen in de studiegids.5 Zo is het voor studenten die besluiten “iets” te willen doen met ondernemerschap vrij eenvoudig een compleet overzicht te krijgen van de mogelijkheden. Op landelijk niveau moet er een soort startpagina komen voor studentondernemers. Buiten dat deze portal kan verwijzen naar de speciale websites van de instellingen is het de plek bij uitstek om alle mogelijkheden weer te geven. Hierbij kan onder andere gedacht worden aan het weergeven van potentiële investeerders, investeringsfondsen van de instellingen, goedkoop en goed advies omtrent zaken als boekhouding en financieel, fiscaal en juridisch advies. Ook zou hier een soort virtuele vitrine kunnen komen waar studentondernemers elkaars producten kunnen vinden. Zo kan de ene studentondernemer door gebruik te maken van diensten en producten van de andere studentondernemer, de positie van de studentondernemer in het algemeen versterken. De financiering voor de websites op instellingsniveau moet komen van de instellingen zelf. De instellingen hebben baat bij een ondernemend imago en maximaliseren zo de mogelijkheden tot zelfontplooiing bij de student. De landelijke site kan op den duur zelfvoorzienend worden door een kleine bijdrage voor plaatsing te vragen aan commerciële aanbieders en reclamemogelijkheden optimaal te benutten. Om een kwalitatief goede website te maken die vliegend van start kan gaan, is een opstartsubsidie van een EZ uiterst wenselijk. Doelstelling: Informatie over ondernemerschap in het onderwijs wordt zowel regionaal als nationaal gebundeld. Actoren: Instellingen, ministerie van EZ, een mogelijke derde partij die het idee in de praktijk brengt.
Het idee voor geclusterde informatie is ontleend aan de notitie ”Actie Ondernemen!” van SOG (Studenten Organisatie Groningen), één van de lidorganisaties van het ISO. 5
11
NAWOORD Het ISO in de wereld van het ondernemerschap Om goed op de hoogte te blijven van de actuele ontwikkelingen op het gebied van ondernemerschap onderhoudt het ISO contact met zowel een aantal private als publieke partijen. Binnen de publieke sector is het ministerie van Economische Zaken (EZ) het eerste en het ministerie van Onderwijs Cultuur en Wetenschap (OCW) het tweede aanspreekpunt voor ondernemerschap binnen het hoger onderwijs. Vorig jaar is in samenwerking met EZ nagedacht over de invulling en aankleding van de FES-claim. Maar als het bijvoorbeeld om onderwijsinhoudelijke zaken of barrières binnen de studiefinanciering gaat is OCW het eerste aanspreekpunt. Met OCW heeft het ISO bijvoorbeeld voor de kerst de voorlichting omtrent de bijverdiengrens in de studiefinanciering voor studentondernemers aangescherpt en verbeterd. Een ander publiek initiatief waar het ISO in deelneemt is het partnership Leren Ondernemen. Dit platform, waarin maatschappelijke organisaties op het gebied van zowel onderwijs als techniek vertegenwoordigd zijn alsook ook de werkgevers- en werknemersorganisaties, dient als overlegorgaan voor het bevorderen van ondernemerschap in het onderwijs. De missie van het platform is een duurzame verankering van ondernemerschap in het onderwijs. Het ISO acht dit platform van grote waarde. Het geeft een goed beeld welke complicaties bepaalde ideeën en oplossingen opleveren binnen het veld. Even zo belangrijk is het voor het ISO om input te leveren en mee te denken vanuit het studentenperspectief over de voorliggende problemen. Immers de meeste vertegenwoordigers van organisaties die zitting in het platform hebben zijn professionele beleidsmedewerkers. Een onafhankelijk geluid vanuit de studenten is in die setting van grote meerwaarde. Buiten de publieke contacten onderhoudt het ISO ook contact met een aantal private initiatieven. Dit zijn bijvoorbeeld clubs als BLND en lokale businessclubs. Hoewel niet iedere organisatie even professioneel en goed georganiseerd is, geven deze gesprekken vaak waardevolle informatie over barrières waar de ondernemende student tegenaan loopt. Het ISO fungeert in deze relatie als de intermediair tussen deze organisaties en de politieke en bestuurlijke wereld. Tot slot is er natuurlijk ook de input van de lidorganisaties van het ISO. Dit geeft het ISO een goed beeld welke initiatieven op bepaalde instellingen lopen. Ook komt hier de intermediairfunctie van het ISO weer goed naar voren door een platform te zijn voor zogenaamde best practices op het gebied van ondernemerschap. Tevens biedt het contact de mogelijkheid aan lidorganisaties om onderling informatie uit te wisselen en te sparren over ideeën.
12