Amsterdam
Stad en land van molens Verleden / Heden / Toekomst
Amsterdam
Stad en land van molens-deel 1 Verleden* / Inhoudsopgave Windenergie is van alle tijden Windenergie hoort bij Amsterdam Molens veranderen en worden groter Molens wandelen rond de stad Molens: deel van het leven in de stad De inpassing in de omgeving Mensen en molens Molens maken onafhankelijk
* Deel 1 - Verleden van deze publicatie is gebaseerd op ‘Molens in het zicht’; Essay over de cultuurhistorische significatie van molens in Amsterdam, Annemarie van Leeuwen, Groen geschiedenis, Haarlem, 2010
Verleden / Inhoudsopgave
Amsterdam: trots op zijn molens
Windenergie is van alle tijden Tulpen, klompen en molens. Dat is het clichébeeld van Nederland in het buitenland. En deels berust dat ook op de werkelijkheid. In de negentiende eeuw staan er duizenden windmolens in Nederland en honderden in Amsterdam. Toch zijn windmolens geen Nederlanse vinding. In Perzië en China worden molens al aan het begin van onze jaartelling gebruikt om graan te malen. Het oudste bewijs voor het bestaan van windmolens in ons land stamt uit de dertiende eeuw. In Amsterdam dateert de eerste vermelding van een molen uit 1307.
Verleden / Windenergie is van alle tijden
Als de molen eenmaal zijn intrede heeft gedaan, gaat het hard. Het aantal molens groeit snel. In de negentiende eeuw worden duizenden windmolens gebruikt in Nederland om water te pompen, graan te malen, hout te zagen en olie te persen.
Verleden / Windenergie is van alle tijden
De Singelgracht met de Raampoort, ter hoogte van Lijnbaansgracht en bolwerk Rijkeroord, gezien in noordelijke richting. Rechts, op het bolwerk, molen de Blom (De Bloem). De in 1765 gebouwde opvolger van deze molen werd in 1877 herbouwd aan de Haarlemmerweg. Op de achtergrond vele andere molens. R. Nooms, 1652 – 1656. (bron: Stadsarchief Gemeente Amsterdam)
Windenergie hoort bij Amsterdam Eind 17e eeuw staan er 330 molens geregistreerd in Amsterdam. Reizigers die de stad naderen zien torens, enkele hoge gebouwen, maar vooral veel molens. Molens markeren de rand van de stad. Deze molens worden niet allemaal tegelijk gebruikt. Uit het register van de windgelden van 1765 – 1807 blijkt dat er 130 molens ‘gangbaar waren’ in Amsterdam. De molens staan op en rond de ring van de huidige Nassaukade, Stadhouderskade en Mauritskade. De molens in de stad zijn in deze periode sterk in opkomst, maar de echte bloeiperiode moet nog komen. Begin negentiende eeuw zijn de hoogtijdagen van de windmolen in Amsterdam. Tot ver in de negentiende eeuw worden er nieuwe molens gebouwd. Uit veel reisverhalen blijkt dat men de stad al van verre kon herkennen aan de vele windmolens.
Uit een brief van Nikolaus Lenau uit 1832 blijkt overigens dat niet iedereen positief is over de vele molens: ‘Amsterdam is een waar monster van een stad, met zijn grachten, talloze schepen, windmolens enzovoorts. Het lijkt alsof een dronken kerel opstaat, met uitgestoken armen naar lucht hapt om dadelijk weer omver te waggelen.’
Verleden / Windenergie hoort bij Amsterdam
Edmondo de Amicis, die Amsterdam in 1876 bezocht, beschreef het zo: ‘Bij den eersten aanblik van deze stad kan men, al heeft men alle andere steden van Nederland gezien, een beweging van verbazing niet tegenhouden. Het is een bosch van hooge molens van verschillend fatsoen, die hun enorme, gekruiste armen rondslingeren, en boven de daken der huizen en kerken een gewoel en gekrioel maken als een troep monstervogels, die boven de stad staan te klapwieken. Tusschen die molens in verheffen zich tallooze fabrieksschoorsteenen, masten van schepen, torens van fantastische bouworde, daken van vreemde gebouwen, tinnen, punten en allerlei onbekende gedaanten. Verder op ziet men weer een andere, dichte en verwarde groep molenwieken, die zich als een reusachtig net in de lucht voordoen. Het is in een woord een grootsch, verward en vreemd schouwspel, dat mij de stad met gespannen nieuwsgierigheid deed binnentreden’.
Verleden / Windenergie hoort bij Amsterdam
Profiel van Amsterdam vanuit het westen, vanaf de Hogendijk (Spaarndammerdijk). P. Schenk, 1700 – 1710. (bron: Stadsarchief Gemeente Amsterdam)
Molens veranderen en worden groter De eerste molen doet zijn intrede in Amsterdam rond 1300. In de eeuwen daarna vinden er allerlei veranderingen in en om de molen plaats. Deels gebeurt dit om het rendement te verhogen. Eind zestiende eeuw worden de draaibare molenkap en de windzaagmolen geïntroduceerd. Beide innovaties worden daarna op grote schaal toegepast. Er zijn ook minder succesvolle vindingen. In 1518 wordt in Amsterdam een toren ingericht als windmolen, met niet vier maar zes wieken, een voor Nederland zeer ongebruikelijk type molen. Met de extra wieken hoopt men de energieopbrengst te verhogen. De molen voldoet echter niet aan de verwachtingen en wordt ontmanteld. De meeste molens zijn gebaseerd op twee grondvormen. De eerste is de grotendeels uit hout geconstrueerde ‘standerdmolen’; dit is het oudste West-Europese molentype. De andere grondvorm is de deels stenen ‘bovenkruier’. Bij de standerdmolen staat het molenhuis op een standaard, het molenhuis moet in zijn geheel op de windrichting worden ‘gekruid’ (gedraaid).
Stellingmolens zijn bovenkruiers, alleen zijn deze molens hoger. Hierdoor bieden zij meer ruimte voor werktuigen, opslag en bewoning. Ook zijn ze beter geschikt voor gebruik in een bebouwde omgeving. Door hun grotere hoogte hebben ze minder last van de ‘windbelemmering’ door bebouwing en begroeiing in de omgeving. Om de kap te kunnen bedienen hebben deze molens rondom een houten platform. In 1735 wordt op het bolwerk Westerblokhuis de hoogste stellingmolen gebouwd. Met zijn 35 meter torent hij uit boven het Paleis voor Volksvlijt. De molen is helemaal van steen en wordt daarom de Stenen Molen genoemd. Ook staat deze molen bekend als ‘de Leeuw’ en later als ‘de Groen’. In 1844 omschrijft Cornelis van der Vijver in zijn Geschiedkundige beschrijving der stad Amsterdam deze molen als een ‘meesterstuk van bouwkunde’.
Verleden / Molens veranderen en worden groter
Bij de bovenkruier staat het grootste deel van de molen vast op de grond en hoeft de molenaar alleen de kap op de wind te draaien. Vanaf het begin van de zeventiende eeuw vervangt dit type molen steeds vaker de standerdmolens. Op de kaart van Amsterdam uit 1650 gemaakt door Blaeu staan op de meeste bolwerken al bovenkruiers.
Verleden / Molens veranderen en worden groter
Gezicht over de Binnenamstel naar het Paleis voor Volksvlijt, met links De Hooge Steenen Molen (afgebroken in 1868). Collectie Atlas Dreesmann, 1867. (bron: Stadsarchief Gemeente Amsterdam)
Molens wandelen rond de stad In de Middeleeuwen staan de meeste molens aan de randen van de stad, op de stadswallen of in het direct aangrenzende buitengebied. Daar is meer wind en worden de molens niet gehinderd door andere bebouwing. Het gebied ten oosten van de Dam heet rond 1400 de Oude Zijde of Kerkzijde. Het deel ten westen van de Dam de Nieuwe Zijde, Windmolenzijde of Wimmelzij. De Nieuwendijk heet tot 1580 Windmolenstraete. Maar de wallen en randen van de stad verschuiven als de stad wordt uitgebreid. Voor de molens betekent dit verhuizen. Veel molens worden in de loop van de eeuwen meerdere keren verplaatst. De stad betaalt daarvoor een ‘verhuisvergoeding’. De eenvoudige houten molens zijn na een verhuizing binnen enkele weken weer in werking. Bij de later gebouwde molens, die deels uit steen zijn opgetrokken, duurt het langer voor ze weer in bedrijf zijn, soms vele maanden.
Molens worden ook regelmatig verplaatst omdat ze niet gunstig op de wind liggen. Dit gebeurt bijvoorbeeld met de windmolens buiten de Sint Anthonispoort in het oosten van de stad – nu bekend als het waaggebouw op de Nieuwmarkt - want in Amsterdam waait de wind meestal uit het zuidwesten. In later jaren verschijnen daarom veel houtzaagmolens aan de zuidwesten westkant van de stad. Vooral het gebied tussen de Haarlemmerpoort en de Raampoort wordt een echte molenbuurt. In totaal staan hier bijna tachtig molens dicht bij elkaar. De wind zorgt voor een natuurlijke ruimtelijke ordening. In de stadswallen komt een doortocht om de molens te kunnen bereiken: de Zaagmolenpoort.
Verleden / Molens wandelen rond de stad
Tussen 1612 en 1663 komt de ‘vierde uitleg’ tot stand. Amsterdam krijgt dan haar karakteristieke grachtengordel met halvemaansvorm. Deze uitbreiding vindt plaats in twee fasen. Voor de uitbreiding in de tweede fase moeten maar liefst eenentwintig molens worden verplaatst. Bij de uitleg ontstaat een stadswal met zesentwintig ‘bolwerken’ – een uitbouw in de wal. Op de meeste van deze bolwerken komt een korenmolen. Deze molens zijn particulier eigendom, maar staan op grond van de stad. Door hun plaatsing op het bolwerk, torenen ze hoog boven alles uit en geven de stad een spectaculair aanzicht.
Verleden / Molens wandelen rond de stad
De Zaagmolenpoort te Amsterdam in de 17e eeuw, naar een schets van Zeeman (bron: Stadsarchief Gemeente Amsterdam).
Verleden / Molens wandelen rond de stad
Nieuwe plattegrond der stad Amsteldam, van Baarsel en Mortier. Collectie Atlas Dreesmann, 1795. (bron: Stadsarchief Gemeente Amsterdam)
Molens: deel van het leven in de stad Wonen, werken en recreëren vinden tot het begin van de twintigste eeuw dicht bij elkaar plaats; van functiescheiding is nog geen sprake. De molens maken deel uit van het leven in de stad. Voor iedere bewoner en bezoeker van Amsterdam is duidelijk welke producten de windmolens leveren.
In 1578 geeft de vroedschap – het stadsbestuur – toestemming voor het bouwen van hutten bij molens. Wonen in de molen zelf was alleen mogelijk in de hoge stellingmolens. Voor de veiligheid vaardigen de burgemeesters in 1660 het volgende voorschrift uit: ‘Rond het terrein waarop de molen staat moet een staketsel of schutting geplaatst worden, reikende zo verre de wieken slaan, opdat niemand gevaar loopt die in de omgeving van een werkende molen komt’. De bebouwing rond molens krijgt soms een forse omvang, zoals het Rode Dorp bij de Roomolen op het bolwerk Schinkel bij de Leidsepoort. Hier staan 47 woningen, waarin wel zeventig gezinnen wonen.
Verleden / Molens: een onderdeel van het leven in de stad
De energie die de molens leveren, moet ter plekke direct worden gebruikt. Energiedistributie of -opslag is nog niet mogelijk. In Amsterdam wordt de energie van de molens vooral gebruikt voor het zagen van hout en het malen van graan. Er zijn in 1806 vijfentachtig houtzaagmolens en meer dan dertig korenmolens. Daarnaast worden molens gebruikt bij de productie van mout, cacao, verf en zeemleer. De inrichting van de molens is flexibel. Zo veranderen korenmolens in moutmolens; runmolens (om eikenschors te malen) in loodwitmolens en snuifmolens (om snuiftabak te malen van tabaksbladeren) in korenmolens.
Verleden / Molens: een onderdeel van het leven in de stad
Molen De Eendracht aan de voormalige Vijfhoeksweg, nu de De Wittenkade, afgebroken in 1882. Op de achtergrond de Amsterdamsche Kininefabriek. Collectie Atlas Dreesmann, 1867. (bron: Stadsarchief Gemeente Amsterdam)
De inpassing in de omgeving Amsterdammers vinden de stadswallen en stadsrand een aantrekkelijke omgeving. Graag gaat men hier wandelen, bijvoorbeeld langs de windmolens op de achtentwintig bolwerken vanaf Zeeburg tot Blauhoofd. Scheltema Beduin schrijft in 1931 in het Amstelodamum jaarboek 28: ‘Wanneer mijn vader eens tijd had om met ons jongens uit te gaan, dan was zijn meest geliefde wandeling, buiten de Raamen Zaagpoorten over de lage paden langs de talrijke molens. Men was daar ook echt buiten, er waren heggen en bloemen, er waren slooten waarin zware balken dreven. Overal staken molenwieken omhoog. Men zag de glimmende zagen door den wind gedreven, op en neer gaan, men zag de molenwieken aan den kant van het water liggen’.
De molens liggen soms in prachtige tuinen. De Roomolen, die eerst op het bolwerk Schinkel staat, krijgt in 1845 een plaats in de ‘tuyn Ypenwoud’ in de Stads- en Gasthuispolder. Rond moutmolen ‘De Hooiberg’ op het Anjeliersbolwerk laat Theodorus Fries rond 1730 een tuin aanleggen. Hetzelfde doet bierbrouwer Harderwijk bij de molen op het bolwerk Slotermeer. Deze tuin is te zien op een tekening van Reinier Vinkeles uit circa 1770. Van oudsher zijn de houten molens met teer beschermd tegen weer en wind. Dit geeft ze een sombere uitstraling. Daarom worden de molens geschilderd. De keuze van de kleuren is streekgebonden en sluit aan bij de kleuren die al in de lokale bouwkunst worden gebruikt. In Amsterdam zijn de kappen van de molens meestal groen geschilderd, afgezet met wit.
Verleden / De inpassing in de omgeving
Rondom de molens wordt niet alleen gewerkt en gewoond, maar ook gerecreëerd. Deze menging van functies leidt soms ook tot botsingen. Dit is bijvoorbeeld het geval bij de houtzaagmolens rond het Kwakerseiland, in de buurt van de huidige Bilderdijkkade en Kinkerstraat. Vanaf de achttiende eeuw komen hier pleziertuinen en herbergen waar bezoekers in schuiten en pramen naartoe komen. De eigenaren van de pleziertuinen beklagen zich over het lawaai van de molens. En de molenaars klagen over de vele schuiten en pramen waardoor hun molens onbereikbaar worden. De molenaars krijgen de steun van het stadsbestuur, maar moeten ook ruimte bieden aan de recreanten.
Verleden / De inpassing in de omgeving
Historische afbeelding van Amsterdam in het jaar 1482, het jaar van de aanleg van de tweede vergroting en de eerste stenen omwalling. Collectie Atlas Dreesmann, 1665. (bron: Stadsarchief Gemeente Amsterdam)
Mensen en molens De molens in Amsterdam zijn meestal eigendom van ondernemers en investeerders. Zij behoren tot de gegoede klasse. Veel eigenaren hebben ook belangen in andere molens. Het molenbezit is sterk geconcentreerd. In 1839 zijn drieëndertig van de zesenzeventig houtzaagmolens in de stad in handen van negen eigenaren. Vrijwel niemand bezit hele molens. Eén molen is vaak eigendom van meerdere participanten. Zo bezit Gerrit Blonk al ‘parten’ in vijf korenmolens als hij in 1771 moutmolen De Liefde koopt. Of neem de familie Glasbergen, eigenaar van zeven houtzaagmolens in Amsterdam. Dit gedeelde eigendom maakt het mogelijk om de risico’s te spreiden. Ook vergroot het de betrokkenheid bij het welvaren van de molen. De molenaar is niet altijd (mede)eigenaar van de molen; een deel van de molenaars is huurder van de molen. Ook vrouwen zijn eigenaar van (delen van) molens. Zo had Lijsbeth Cornelisdochter Kuijper bij haar dood aandelen in tien molens. Sara Minuit liet in 1668 aan haar schoonzoon de volgende molenbezittingen na: ‘1. De geheele corenmolen de Goyer, staande op ‘t bolwerk aan de steenen beer bij Houtewael. 2. 1/8 Part in de corenmolen het Fortuyn op ‘t bolwerk beoosten de Weesperpoort. 3. 1/2 Part in de corenmolen de Bull beoosten de Amstel en bewesten de Weesperpoort. 4. 1/2 Part in de corenmolen de Groene Molen bewesten de Amstel. 5. De geheele corenmolen de Haen met 2 huizen op ‘t bolwerk bewesten de Utrechtschepoort over de Ossemarkt. 6. 1/4 Part in den molen de Springh op ‘t bolwerk benoorden ‘t Westerpoortje, dat nieuw gemaakt wordt.’ Deze vrouwen zijn ook lid van het gilde, dat naast gildebroeders dus ook gildezusters kent. Niet alleen molenaars en knechten, maar ook bezitters van molens of delen van molens maken deel uit van het gilde en betalen contributie. Eigendom en betrokkenheid zijn dus breed verankerd.
Voor het inkomensverschil is nog een andere reden. Een rapport uit 1797 meldt dat bij een molen meestal twee bazen- en twee knechtswoningen horen. Deze huisjes zijn eigendom van de molenaar. Zij verdienen veel geld met de verhuur van deze woningen. Dat laatste blijkt ook bij de onderhandelingen rond 1844 over de ontruiming van het bolwerk Schinkel bij de Leidse poort. De gemeente wil dat de molen en andere bebouwing op het bolwerk plaats maakt voor het nieuwe Huis van Bewaring. De eigenaar van de molen en de huizen krijgt een schadeloosstelling van 62.500 gulden.
Verleden / Mensen en molens
Op een gemiddelde houtzaagmolen werken vijf mensen. In 1843 verdient een knecht bijna 400 gulden per jaar, de bazen ruim 2200 gulden. De knechten verdienen dus beduidend minder. Bij windstilte krijgen zij in de regel niet uitbetaald.
Verleden / Mensen en molens
Molenaar Gerardus Hendrik de Boer en twee knechten bij de kruias van korenmolen De Gooyer. Gezien vanaf de Funenkade in noordelijke richting Nieuwevaart. Op de achtergrond de Oosterkerk. Jacob Olie, 1896. (bron: Stadsarchief Gemeente Amsterdam)
Molens maken onafhankelijk Vanaf het midden van de veertiende eeuw bevordert de vroedschap - het gemeentebestuur - het oprichten van korenmolens in de stad. Molens in de stad maken Amsterdam onafhankelijk. De stad streeft naar een zo groot mogelijke zelfvoorziening. Op deze manier stelt men de meelvoorziening zeker ten tijde van oorlog. Het stadsbestuur probeert bewust de randgemeenten buitenspel te zetten en zet verschillende middelen in om het oprichten van molens te stimuleren, zoals octrooien, windgeld en maaldwang. Tot in de achttiende eeuw leeft tien procent van de Nederlandse bevolking in Amsterdam. Duizenden schepen doen de Amsterdamse haven aan. De bemanning van al deze schepen moet ook van eten worden voorzien. De korenmolens hebben dan ook een belangrijke taak in de stad. De houtzaagmolens zijn onmisbaar voor de scheepsbouw, havenactiviteiten en handel. Om een molen te bouwen of exploiteren is toestemming nodig. Bij iedere molen hoort een windbrief; een officieel document dat de bezitter het recht geeft een molen te bouwen en van de wind gebruik te maken. Ook moet er windgeld worden betaald. ‘Leven van de wind’ is dus niet van toepassing. Het ‘recht van wind’ was een ‘heerlijk recht’: een recht dat toekwam aan de heer van een bepaald gebied en later aan de vroedschap.
Ook de houtzaagmolens worden beschermd. Nadat molenaars bij het stadsbestuur klagen over het feit dat Amsterdamse houtkopers en timmerlieden hun hout aan de Zaan laten zagen, krijgt Amsterdam op 18 juni 1631 een ‘octrooi’. Voortaan is het verboden hout buiten de stad te laten zagen en gezaagd hout van elders in te voeren. De molenaars verlangen naast maaldwang en octrooi ook andere tegenprestaties van de stad voor het windgeld dat ze betalen. Ze vragen om uitdieping van de sloten en verbetering en verlichting van wegen en paden. Ook willen ze dat er iets wordt gedaan tegen hoge bebouwing en begroeiing in de omgeving van de molens. De stad komt de molenaars op veel van deze punten tegemoet, want de molens vervullen een belangrijke functie. In 1815 wordt de molendwang opgeheven. Iedereen kan vanaf dat moment zijn graan laten malen op een molen naar keuze, ook buiten de stad. Het meel wordt goedkoper en de Amsterdamse bakkers profiteren hiervan. Eind 1849 wordt het windrecht na vier eeuwen opgeheven.
Verleden / Molens maken onafhankelijk
Deze regulering klinkt op het eerste gezicht misschien negatief. Toch zijn het de molenaars zélf die hier om vragen. Het windrecht levert namelijk ook rechten op. Eén van deze rechten is de ‘maaldwang’. Amsterdammers zijn verplicht hun graan op Amsterdamse molens te laten malen. Er is geen vrije keuze. Deze maaldwang is essentieel voor de molenaars. In Amsterdam zijn de lonen, grondlasten en bouwkosten veel hoger dan op het platteland. Zonder de bescherming van de maaldwang kunnen de korenmolenaars in de stad niet overleven.
Verleden / Molens maken onafhankelijk
Nieuwe plattegrond der stad Amsteldam, van Baarsel en Mortier. Collectie Atlas Dreesmann, 1795. (bron: Stadsarchief Gemeente Amsterdam)
Amsterdam: trots op zijn molens Windmolens zijn eeuwenlang een belangrijk onderdeel van het dagelijks leven in Amsterdam. De molens leveren een grote bijdrage aan de welvaart en de onafhankelijkheid van de stad. Het beeld van de stad wordt in grote mate door de molens bepaald. Zowel Amsterdammers als buitenlanders schrijven vol ontzag over de molens en hun omgeving. Aan deze hoofdrol voor de windmolen komt een einde met de komst van de stoommachine tijdens de industriële revolutie. Wind raakt uit de gratie als energiebron. Het aantal windmolens neemt snel af. Fossiele brandstoffen nemen de rol van wind als energieleverancier over.
Verleden / Amsterdam: trots op zijn molens
In de afgelopen decennia is windenergie opnieuw aan een opmars begonnen. Windenergie wordt weer interessant nu fossiele brandstoffen schaarser worden, energieprijzen stijgen en het grootschalige gebruik van fossiele brandstoffen tot steeds meer milieuschade leidt. Ook in Amsterdam verschijnen de afgelopen jaren weer (moderne) windmolens. Wordt Amsterdam opnieuw een stad die trots is op haar molens? Meer daarover in de volgende delen van dit boek, heden en toekomst.
Verleden / Amsterdam: trots op zijn molens
Houtzaagmolen De Vijfhoek, eigendom van de familie Kost, gezien naar de Buitensingel met op de achtergrond de pakhuizen op de Lijnbaansgracht. Jacob Olie, 1861. (bron: Stadsarchief Gemeente Amsterdam)
Amsterdam
Stad en land van molens-deel 2 Heden / Inhoudsopgave De energie van Amsterdam Het klimaatdoel realiseren Waarom windenergie? Dichtbij biedt voordelen Zo werkt een molen Vermogen en elektriciteitsproductie De voordelen van grote molens Hoeveel ruimte vraagt een molen? De opslag van elektriciteit
Heden / Inhoudsopgave
Windmolencoöporaties
De energie van Amsterdam Amsterdam gebruikt 4,1 miljard kWh elektriciteit per jaar. Ongeveer 15% daarvan wordt duurzaam opgewekt in de stad zelf. Het grootste deel van de duurzame elektriciteit komt van het Afval Energiebedrijf waar stroom en warmte wordt gemaakt uit afval. De windmolens in de haven leveren elektriciteit voor ruim 40.000 huishoudens, dit is ongeveer 3,5% van de totale elektriciteitsbehoefte van Amsterdam. Een klein gedeelte van de duurzame elektriciteit die in Amsterdam wordt geproduceerd, wordt opgewekt met zonnepanelen. Door zelf meer duurzame elektriciteit te produceren, kan de stad minder afhankelijk worden van fossiele brandstoffen. Deze brandstoffen komen steeds vaker uit het buitenland en uit politiek instabiele regio’s. Onderbrekingen in de levering zijn een reëel risico geworden. Als de energietoevoer wordt onderbroken kan dit leiden tot grote economische schade. De winning van fossiele brandstoffen kan leiden tot aanzienlijke schade aan milieu en landschap. Goede arbeidsomstandigheden bij de winning zijn niet altijd gewaarborgd. Investeren in duurzame energieproductie biedt dus een aantal voordelen.
Heden / De energie van Amsterdam
Door tijdig over te schakelen op duurzame bronnen blijft energie ook in de toekomst betaalbaar. Want fossiele brandstoffen worden steeds schaarser en duurder. Amsterdam wil daarom een duurzame energievoorziening: betrouwbaar en betaalbaar. Alleen dan blijft de stad aantrekkelijk om te wonen en te werken.
Amsterdam wil de CO2-uitstoot in 2025 met 40% gereduceerd hebben ten opzichte van 1990. Omdat de CO2-uitstoot na 1990 nog is gegroeid met zo’n 20%, betekent dit dat de uitstoot met 60% moet worden verminderd in vergelijking met vandaag. Na 2025 zijn verdere reducties noodzakelijk.
1990
CO2 uitstoot: 4.142 kton per jaar
2008
CO2 uitstoot: 4.732 kton per jaar
2025
CO2 uitstoot (als we geen maatregelen nemen): ca. 5.600 kton per jaar
Heden / De energie van Amsterdam
Ambitie: 2.485 kton per jaar
Het klimaatdoel realiseren Energiebesparing, meer duurzame energie én efficiënter gebruik van fossiele brandstoffen zijn allemaal hard nodig om de klimaatdoelstellingen te kunnen halen. Alleen dan is de noodzakelijke CO2-reductie te realiseren. Deze aanpak wordt ook wel de trias energetica genoemd. Duurzame energie is een effectief middel om klimaatverandering tegen te gaan en de luchtkwaliteit te verbeteren. Bij de productie van elektriciteit met fossiele brandstoffen – zoals gas en kolen – komen schadelijke stoffen in de lucht. Hierbij ontstaan onder andere CO2 en NOx. CO2 zorgt voor opwarming van de aarde waardoor ons klimaat verandert. NOx vervuilt de lucht en is schadelijk voor de gezondheid. De productie van elektriciteit uit duurzame bronnen is schoon; er komen geen schadelijke stoffen in de lucht.
De prijs van duurzame energie zal gaan dalen. Grotere windmolens produceren efficiënter en goedkoper. Ook zonnepanelen worden steeds beter en goedkoper. Windenergie is van de beschikbare duurzame energiebronnen nu het meest aantrekkelijk om in te zetten tegen de klimaatverandering en om onze afhankelijkheid van buitenlandse leveranciers te verminderen. De Rijksoverheid geeft nu nog subsidie om windenergie te stimuleren. Binnen een paar jaar zal windenergie op land goedkoper zijn dan fossiele energie en zal er geen subsidie meer nodig zijn. De overgang naar een duurzame energievoorziening creëert nieuwe werkgelegenheid en innovatieve bedrijvigheid. Steden die kiezen voor een koploperspositie kunnen hier vooral van profiteren.
Heden / Het klimaatdoel realiseren
Ook bij de uitbreiding van duurzame energie is een ‘énén-aanpak’ noodzakelijk. Alle duurzame energiebronnen – zon, wind, biomassa, warmte koudeopslag - zullen hard nodig zijn. Op dit moment is duurzame energie vaak nog duurder dan energie uit kolen of aardgas. Dit zal in de toekomst veranderen als de prijs van fossiele brandstoffen stijgt en de prijs van energie uit duurzame bronnen daalt. De vraag naar energie neemt toe door de groei van opkomende economieën zoals China en India. De voorraden fossiele brandstoffen nemen af. Dit betekent dat de prijzen van fossiele brandstoffen zullen gaan stijgen.
40% CO² reductie in 2025 (t.o.v 1990)
2. Duurzame Energieopwekking
3. Efficiënt fossiel
Onder andere:
Onder andere:
•Isolatie bestaande woningvoorraad •Klimaat neutrale nieuwbouw •Energiebesparing bedrijven, scholen en gemeentelijke gebouwen
•Stadswarmte en stadskoude •Elektrisch vervoer •Green IT
Wind Zon Warmte- koudeopslag Biomassa
De drie pijlers van de trias energetica
De drie pijlers van de trias energetica
Heden / Het klimaatdoel realiseren
1. Energiebesparing
Waarom windenergie? Nederland is een windrijk land, zeker in de gebieden langs de kust. Dat biedt goede kansen voor het opwekken van windenergie. Andere landen in Europa hebben gunstige omstandigheden voor de winning van andere vormen van duurzame energie, zoals genoeg ruimte voor de teelt van energiegewassen, veel zon voor de opwekking van zonne-energie of voldoende hoogteverschillen voor de winning van energie uit waterkracht.
Heden / Waarom windenergie?
In Nederland is windenergie de komende decennia een van de best toepasbare en meest betaalbare duurzame energiebronnen. Dat geldt vooral voor windmolens op land: elektriciteit van windmolens op zee is ongeveer anderhalf keer zo duur. De bouw van molens op zee en het onderhoud is kostbaar; de kosten van de kabels er naar toe zijn hoog. In het zoute zeeklimaat gaan de molens bovendien minder lang mee
Windenergie gemiddeld 14,5 gram CO2 per kWh
Kernenergie gemiddeld 35 gram CO2 per kWh
Zonnepanelen gemiddeld 65 gram CO2 per kWh
Bron: ECN, Fact finding kernenergie, 2007
Bron: ECN, Fact finding kernenergie, 2007
Gascentrales gemiddeld 492 gram CO2 per kWh
Kolencentrales gemiddeld 984 gram CO2 per kWh
Heden / Waarom windenergie ?
Het maken en installeren van windmolens kost ook energie en grondstoffen, maar dit is heel snel terugverdiend. Al na drie tot zes maanden heeft de molen net zoveel energie geproduceerd als tijdens de fabricage is gebruikt. De rest van zijn levensduur – zo’n 15 tot 20 jaar – produceert de molen schone, CO2-vrije energie. De meeste materialen waar de molen van is gemaakt, kunnen worden hergebruikt als de molen aan het einde van zijn leven is.
Dichtbij biedt voordelen Windmolens kunnen een plaats krijgen op zee en op land. Met alleen molens op zee lukt het niet om de omslag naar een duurzame energievoorziening te maken. Ook op land moeten de kansen voor energieproductie met wind worden benut. Ook hier geldt weer én-én.
Heden / Dicthbij biedt voordelen
Op land ligt het in de rede om niet alleen ver weg van de steden molens te plaatsen. Steden zijn verantwoordelijk voor een groot deel van CO2-uitstoot. Dat schept een verantwoordelijkheid om zelf bij te dragen aan reductie. Verder is dichtbij produceren efficiënt. Bij het transport van elektriciteit over grote afstanden treden zogenaamde transportverliezen op. Door de weerstand in het elektriciteitsnet gaat een deel van de elektriciteit verloren. Tot een afstand van 25 km blijven deze verliezen beperkt tot 2 à 3%. Maar het verlies neemt snel toe met de afstand. Bij een afstand van 125 km is het transportverlies al ongeveer 10%. Productie van elektriciteit dichtbij de plek waar het gebruikt wordt, is dus het meest efficiënt. Windmolens dicht bij de stad zijn daarom voordelig. Ze produceren stroom waar ook veel vraag is.
Heden / Dicthbij biedt voordelen
Zo werkt een molen Het basisprincipe van een windturbine is heel simpel. De rotorbladen (wieken) zit gemonteerd op een as. De rotorbladen gaan draaien door de wind en zetten de bewegingsenergie van de wind om in een draaiende beweging van de as. De as laat een generator draaien. De generator zet de beweging van de as om in elektriciteit. Dit werkt op dezelfde manier als een fietsdynamo. De meeste windturbines hebben een tandwielkast (versnellingsbak). Deze zorgt ervoor dat de generator sneller draait dan de wieken. De tandwielkast is een kwetsbaar onderdeel. Daarom zijn er nu ook molens waarbij de rotoras de generator direct aandrijft.
De generator in de windturbine levert elektriciteit op een laag spanningsniveau van ongeveer 650 volt. De transformator verhoogt de spanning tot middenspanningsniveau (3.000 tot 50.000 volt). Bij grote windparken wordt de spanning meestal omgezet naar hoogspanningsniveau (tussen de 110.000 en 380.000 volt). Een windvaan op de gondel meet de windrichting. Zodra de windrichting verandert, draait een motor de wieken weer recht op de wind (kruimotor). Alle windturbines hebben een remsysteem om ze stil te kunnen zetten bij noodsituaties of onderhoud.
Heden / Zo werkt een molen
Via een kabel gaat de stroom die de generator opwekt naar de transformator aan de voet van de mast. In de transformator wordt de spanning omgezet naar het spanningsniveau van het elektriciteitsnet.
hoofdlager
computer
generator
windvaan rotorblad
remschijf
kruimotor hoofdas tandwiel
rotorblad
versnellingsbak
rem generator gondel rotatie-as
toren
Heden / Zo werkt een molen
rotornaaf
Vermogen en elektriciteitsproductie Bij windmolens wordt gesproken over het ‘opgestelde vermogen’. Dat wordt uitgedrukt in MW (Megawatt). De meest gebruikte molens hebben een vermogen van 2 of 3 MW. De allergrootste molens die er nu zijn, hebben een vermogen van 7,5 MW. Het vermogen geeft aan wat de molen theoretisch kan produceren. Een turbine van 2 MW (2.000 kW) kan maximaal 2.000 kWh stroom per uur produceren. Een molen levert deze maximale hoeveelheid stroom bij een windsnelheid vanaf 10 – 15 meter per seconde (windkracht 6). Een windmolen levert al vanaf windkracht 2 elektriciteit. Vanaf windkracht 6 is de productie maximaal. Vanaf windkracht 10 wordt de windturbine meestal stilgezet om overbelasting te voorkomen. Als een molen een uur maximaal produceert, wordt dit een ‘vollastuur’ genoemd. In de praktijk waait het lang niet altijd zo hard en levert de molen minder stroom per uur. Dit varieert ook per locatie. Ook staan molens soms stil voor bijvoorbeeld onderhoud. Om te beoordelen hoe goed een molen heeft gepresteerd in een jaar, wordt de jaarproductie van de molen vaak omgerekend naar vollasturen. Het aantal vollasturen voor een moderne molen ligt op ongeveer 2.200 uur per jaar. Voor oudere molens en minder windrijke locaties ligt dit op ongeveer 1.800 vollasturen.
Heden / Vermogen en elektriciteitsproductie
Een voorbeeld: Een molen van 2 MW heeft in een jaar tijd 4.200.000 kWh geproduceerd. Bij vollast levert een 2 MW molen 2.000 kWh per uur. Het aantal vollasturen van deze molen in dit jaar is dan: 4.200.000 / 2.000 = 2.100
Heden / Vermogen en elektriciteitsproductie
De voordelen van grote molens Grotere molens profiteren niet alleen van hogere windsnelheden. Ook de lengte van de rotorbladen van hoge molens kan groter zijn. En ook dat betekent veel extra elektriciteitsproductie. Als de wiek twee keer zo lang is, wordt viermaal zoveel elektriciteit geproduceerd. De ashoogte (en ook de lengte van de rotorbladen) van windturbines neemt de laatste jaren dan ook sterk toe. In 1990 was de gemiddelde ashoogte van windmolens in Nederland 30 meter; in 2000 was dit al opgelopen tot 60 à 70 meter. Nu zijn er molens met ashoogtes van 100 meter en meer op de markt. Grote molens hebben nog andere voordelen. Ze draaien rustiger dan kleine. De grote ashoogte maakt dat er op de grond weinig geluid te horen is. Moderne windmolens worden meestal overstemd door het geluid uit de omgeving (verkeer bijvoorbeeld, of de wind die door de bomen waait). Verder leveren grotere molens goedkoper elektriciteit. De prijs van een kWh elektriciteit ligt bij grote molens lager dan bij kleine.
De elektriciteitsproductie van een windmolen kan worden berekend met de volgende formule:
Ejr = C * V3 * A Ejr - de gemiddelde jaarproductie in kWh. C - de opbrengstfactor Elke molen heeft een eigen opbrengstfactor, tussen de 2 en de 6. Deze hangt af van de kwaliteit van de molen en de locatie. V - de windsnelheid in meter per seconde Aangezien de windsnelheid in de formule tot de derde macht wordt verheven, betekent een 2 keer zo grote windsnelheid een 8 keer hogere opbrengst. Een 3 keer grotere windsnelheid zelfs een 27 keer hogere opbrengst. Op grotere hoogte is de windsnelheid veel hoger. Op 60 meter hoogte aan de kust bijvoorbeeld is de gemiddelde windsnelheid 8,5 meter per seconde. Op 30 meter hoogte is dit ongeveer 3 meter per seconde. A - het rotoroppervlak Het rotoroppervlak wordt berekend met de formule: oppervlak = π * R2 ‘π’ is een constante (3,1416), ‘R’ is de straal van de cirkel, in dit geval dus de lengte van de wiek. Als de wiek twee keer zo lang is, wordt het oppervlak dus 4 keer zo groot en wordt viermaal zoveel elektriciteit geproduceerd.
Heden / de voordelen van grote molens
‘Size matters’. Grotere molens leveren veel meer energie. Het loont om de ashoogte hoger te maken en de rotorbladen langer. Op grotere hoogte waait het harder. De opbrengst van een molen neemt exponentieel toe met de windsnelheid (zie kader).
ashoogte: 90 meter rotoroppervlak: 3850 m2 rotordiameter: 70 meter
tiphoogte:120 meter ashoogte: 85 meter
rotoroppervlak: 5025 m2 rotordiameter: 80 meter
Vermogen: 3MW
tiphoogte:125 meter
aantal amsterdamse huishoudens dat hiermee van stroom kan ashoogte: 90 meter worden voorzien: 1875
vollast uren: 2000 per jaar
Vermogen: 2MW vollast uren: 2250 per jaar C
aantal amsterdamse huishoudens dat hiermee van stroom kan worden voorzien: 1400
productie per jaar: 6 miljoen KWh.
M
Y
CM
Vermogen: 3MW
Productie per jaar: 4,5 miljoen KWh.
aantal amsterdamse huishoudens dat hiermee van stroom kan worden voorzien: 1875
vollast uren: 2000 per jaar
MY
CY
CMY
K
rotoroppervlak: 5025 m2 rotordiameter: 80 meter
rotoroppervlak: tiphoogte:125 meter 12250 m2
tiphoogte:198 meter
productie per jaar: 6 miljoen KWh.
rotordiameter: 125 meter
ashoogte: 90 meter
ashoogte: 135 meter
Vermogen: 3MW vollast uren: 2000 per jaar
tiphoogte:198 meter
rotoroppervlak: 5025 m2 rotordiameter: 125 meter aantal amsterdamse huishoudens dat hiermee van stroom kan worden voorzien: 1875
ashoogte: 135 meter
productie per jaar: 6 miljoen KWh.
Vermogen: 7,5MW
rotoroppervlak: 5025 m2 rotordiameter: 125 meter
Vermogen: 7,5MW
tiphoogte:198 meter
aantal amsterdamse huishoudens dat hiermee van stroom kan worden voorzien: 5900
vollast uren: 2500 per jaar ashoogte: 135 meter
productie per jaar: 19 miljoen KWh. Vermogen: 7,5MW vollast uren: 2500 per jaar
aantal amsterdamse huishoudens dat hiermee van stroom kan worden voorzien: 5900
productie per jaar: 19 miljoen KWh.
Heden / de voordelen van grote molens
aantal amsterdamse huishoudens dat hiermee van stroom kan worden voorzien: 5900
vollast uren: 2500 per jaar
Shell toren 80 m
Westerkerk 85 m
Rembrandt toren 135 m
Hemweg centrale 176 m
Heden / de voordelen van grote molens
tiphoogte: 198 m
Hoeveel ruimte vraagt een molen? Windmolens hebben ruimte nodig om optimaal te profiteren van de wind. De minimale afstand tussen twee molens is vijf maal de rotordiameter. Als ze dichter bij elkaar staan vangen ze minder wind. Een molen van 7,5 MW heeft een rotordiameter van 125 meter. Deze grote molens moeten dus 625 meter uit elkaar staan. Bij een molen van 3 MW is de rotordiameter 80 meter. De afstand tussen de molens is dan minimaal 400 meter.
Windmolens en vogels
Minimolens Er bestaan ook kleine windmolens die je op huizen en gebouwen kunt plaatsen. Op het eerste gezicht een prachtig idee. Zelf je eigen stroom opwekken met een klein molentje op je dak. De eerste onderzoeken laten echter zien dat er nogal wat haken en ogen zitten aan deze kleine molentjes. De opbrengst valt vaak tegen. Brits onderzoek wijst er verder op dat de productie van deze molentjes vaak meer energie kost dan ze tijdens hun levensduur kunnen produceren (Warwick wind trial, www.warwickwindtrials.org.uk). Maar ook hier zullen er ongetwijfeld nieuwere en betere versies op de markt gaan komen die wel aantrekkelijk zijn. Nu lijkt het nog te vroeg om deze molentjes op grote schaal toe te gaan passen. leverancier: donQi Independent Energy, www.donqi.eu
Heden / Hoeveel ruimte vraagt een molen?
Bij de keuze van de plek waar windmolens worden gebouwd, wordt rekening gehouden met de trekroutes van vogels en worden belangrijke vogelgebieden ontzien. Uit onderzoek is gebleken dat in 2005 ongeveer 50.000 vogels het slachtoffer werden van windmolens. Ter vergelijking: door het verkeer komen er jaarlijks twee miljoen vogels om. Eén miljoen vogels zijn het slachtoffer van hoogspanningskabels. De vogelsterfte door alle windmolens in Nederland is enkele procenten van de totale vogelsterfte. Vogelbescherming Nederland is voorstander van toepassing van duurzame energiebronnen, ook van windmolens.
De opslag van elektriciteit De vraag naar elektriciteit varieert sterk gedurende een etmaal. ’s Nachts wordt veel minder elektriciteit verbruikt dan overdag. De overgang van nacht- naar dagvraag vindt ‘s ochtends in een tijdsbestek van enkele uren plaats. Deze sterk wisselende vraag wordt opgevangen door elektriciteitscentrales meer of minder stroom te laten produceren. Vooral gascentrales kunnen eenvoudig meer of minder stroom leveren. Duurzame energiebronnen, zoals windenergie en zonne-energie, leveren stroom als de wind waait of de zon schijnt, ongeacht de elektriciteitsvraag. Nu het aandeel duurzame elektriciteit nog relatief klein is, vormt dit geen probleem. De schommelingen in de elektriciteitsvraag worden opgevangen door de gascentrales. Maar als we steeds meer elektriciteit gaan opwekken met zon of wind, ontstaat de noodzaak om elektriciteit op te slaan.
22
23
24
1
2 3
21
4
20 19
Piekbelasting stroomverbruik: 18:00 uur 14.846 MegaWatt
5
24 h.
18 17
6 7
16
8 15 14
13 12 11
10
9
Behalve in stuwmeren kan overtollige elektriciteit ook worden opgeslagen door de stroom om te zetten in waterstof. Deze waterstof kan dan later worden ingezet als brandstof. Deze techniek wordt nog maar weinig toegepast maar wordt wel als een kansrijke oplossing gezien voor de toekomst. Er worden ook plannen gemaakt om de accu’s van elektrische auto’s te benutten voor de opslag van elektriciteit. Als het aantal elektrische auto’s in de toekomst sterk groeit, is dit een serieuze mogelijkheid.
= 1000 MegaWatt Bron: Tennet, Transportbalans 2008
Heden / De opslag van elektriciteit
Opslag van elektriciteit wordt in Nederland nog niet grootschalig toegepast. De belangrijkste reden is dat opslag van elektriciteit duur is. In het buitenland wordt soms gebruik gemaakt van stuwmeren. Het teveel aan elektriciteit wordt gebruikt om water naar een hoger niveau te pompen. Later wordt dit water, als er wel vraag naar elektriciteit is, gebruikt om stroom op te wekken in een waterkrachtcentrale. In Nederland is deze techniek niet goed toe passen, omdat we geen grote waterbassins en grote hoogteverschillen hebben.
Heden / De opslag van elektriciteit
Windmolencoöperaties De meeste (grote) moderne windmolens zijn eigendom van energiebedrijven. Maar windmolens hebben soms ook andere eigenaren. Zo zijn er inmiddels heel wat Nederlandse boeren die een windmolen op hun erf hebben staan en hier geld mee verdienen. En op steeds meer plekken ontstaan coöperaties en verenigingen van burgers, die samen eigenaar zijn van een windmolen. Burgers raken via coöperaties betrokken bij de energieproductie en de molens in hun omgeving. Een molen is zo niet langer een anoniem object dat mogelijk overlast kan geven of het landschap verstoort. De windmolen wordt een persoonlijke leverancier van schone, betaalbare energie. Bij de meeste coöperaties zijn de leden mede-eigenaar van een of meer molens. De elektriciteit die deze molens leveren, wordt verkocht aan een energiebedrijf. In deze gevallen is de coöperatie een soort beleggingsfonds in windenergie. De leden ontvangen jaarlijks rente over hun lening. De hoogte van de rente is afhankelijk van de opbrengst van de verkoop van elektriciteit. In de praktijk krijgen de leden meestal rond de 6% rente per jaar over hun inleg.
Heden / Windmolencoöporaties
Het is financieel interessant als de eigenaren zelf de stroom kunnen afnemen die de molen produceert. In dat geval is er sprake van zelflevering en hoeft er geen energiebelasting en BTW te worden betaald over de stroom. Bij zonnecellen op het eigen dak bijvoorbeeld, die achter de eigen meter zitten, is altijd sprake van zelflevering. Bij windmolens die eigendom zijn van een coöperatie wordt nu ook geëxperimenteerd met zelflevering. Zelflevering betekent al snel een voordeel van 13 eurocent per kWh, dit is bijna de helft van het totale tarief dat kleinverbruikers betalen voor levering en transport van stroom. Voorwaarde voor zelflevering is dat de verbruikers van de stroom ook de eigenaar van de molen zijn en dat deze eigenaren de molen voor eigen rekening en risico exploiteren.
Amsterdam
Stad en land van molens-deel 3 Toekomst* / Inhoudsopgave Moderne molens in en rond de stad Het landschap versterken Het silhouet van de stad verandert De omgeving is belangrijk De molen verandert Nieuwe molens voor Amsterdam Waar is ruimte voor molens in Amsterdam? De impact van hoge molens De vier zoekgebieden nader beschouwd -Westelijk Havengebied -Ring A10 Noord-oost, Waterland en IJmeer -Watergraafsmeer, IJburg en IJmeer -Bijlmermeer Zuidwest
* Deel 3 - Toekomst is gebaseerd op de studie ‘Verkenning van de ruimtelijke mogelijkheden voor het uitbreiden van de elektriciteitsproductie uit de wind in Amsterdam’, Paul van Beek landschappen, Amsterdam 2010.
Toekomst / Inhoudsopgave
Hoe ziet de stad er uit met molens?
Moderne molens in en rond de stad Nu windturbines stiller, beter en veiliger zijn, kunnen ze ook in of vlakbij de stad worden opgesteld, dichtbij de afnemers van elektriciteit. Aanleg van nog meer hoogspanningskabels voor transport over lange afstand kan dan achterwege blijven. Verder gaat er nauwelijks elektriciteit verloren door transportverliezen. Dit biedt ook kostenvoordelen. Windturbines in of rond de stad betekent ook dat er geen andere landschappen mee worden belast.
Toekomst / Moderne molens in en rond de stad
Vanuit de stad zijn grote windmolens in de buurt van de stad bijna nooit zichtbaar. Zij gaan schuil achter gebouwen en groen. Gezien van buiten de stad, bijvoorbeeld vanaf de snelweg, gaan windmolens behoren tot het silhouet en het idioom van de stad.
Toekomst / Moderne molens in en rond de stad
Toekomst / Moderne molens in en rond de stad
Het landschap versterken Het Noordhollandse landschap bestaat uit duinen, veenweidegebieden, polders en droogmakerijen. Verder wordt dit landschap bepaald door de grote waterpartijen van de Noordzee, de voormalige Zuiderzee en de ontgonnen veengebieden en veenrivieren. Amsterdam ligt nog bijna vrij in deze uitgestrekte agrarische landschappen. De stad wordt gekenmerkt door haar ringen: de grachten en singels, de ringweg A10 en de Stelling van Amsterdam, gelegen op 15 km afstand van de Dam. Tussen de stedelijke bebouwing en de buitenste ring van de Stelling ligt het metropolitane landschap. Groene scheggen (vingers) reiken vanuit het omringende land tot diep in de stad. In dit metropolitane landschap liggen behalve de kernstad Amsterdam, stadjes, steden en dorpen. De moderne infrastructuur ligt er in vloeiende lijnen en meestal contrastrijk doorheen. De bewoners ervaren de landschappen iedere dag opnieuw, in wisselend licht, vaak door de voorruit van de auto en vanaf de snelweg. Voor de stedeling is dit landschap vooral ruimte, uitzicht, natuur en recreatiegebied. Vaak wordt vergeten dat dit landschap alleen kan bestaan omdat het wordt gebruikt voor andere doelen zoals (duurzame) voedselproductie (kaas, melk en groente uit duurzame kassen), vervoer over water, waterproductie en –berging, biomassaproductie en zon- en windoogst.
Decennia lang is geadviseerd om windmolens te plaatsen in lijnen en rasters in relatie tot infrastructuur. Maar met grotere aantallen windmolens werkt dit principe niet langer. Windmolens moeten niet als straatmeubilair worden geplaatst langs autosnelwegen, spoorlijnen, dijken en kanalen. Moderne, hoge windmolens zijn zo groot, dat ze zich niet aan één autoweg of spoorlijn manifesteren. Ze zijn zichtbaar in het hele landschap en het totale stelsel van infrastructuur. Bij het opstellen van deze grote molens moet worden gezocht naar een andere, meer geraffineerde oplossing. Grote windmolen kunnen het beste in groepen worden geplaatst, als wolk, in een raster of op een lijn. Een geheel vrije plaatsing van de molens is af te raden, omdat dit desoriënteert.
Toekomst / Het landschap versterken
Het is belangrijk dat de steden compact en de landschappen eromheen groot en uitgestrekt blijven. Als landschapsarchitecten de kenmerkende orde en cultuurhistorie van het landschap benutten bij het plaatsen van windmolens, kunnen windmolens de wijdsheid en de verschillen tussen polders en droogmakerijen benadrukken. Windmolens helpen dan om te ‘vertellen’ over de hiërarchie van dijken, rivieren, kanalen, waterlopen en andere infrastructuur.
Toekomst / Het landschap versterken
Het silhouet van de stad verandert In Amsterdam is hoogbouw een vrijwel onbekend fenomeen. Maar met de ontwikkeling van de IJ-oevers begint de stad al een nieuw aanzien te krijgen. En dat is nog maar het begin. Het silhouet en de fysiek ruimtelijke context van de stad zullen in de komende decennia sterk veranderen door de uitvoering van tal van ruimtelijke plannen. Het silhouet van de stad van morgen zal worden bepaald door de Zuidas, het nieuwe hart van de Bijlmer, Overhoeks, Nieuw West en de plannen voor Sloterdijk. Ook de vernieuwde stadscentra van Zaanstad en Almere veranderen de context. De nieuwe hoogbouw zal een andere orde introduceren, met een eigen maat en schaal. Hoge windmolens kunnen hier hun plek en rol in krijgen.
Toekomst / Het silhouet van de stad verandert
Deze molens bieden mogelijkheden om het landschap te versterken. Groepsopstellingen van molens houden het uitgestrekte metropolitane landschap bijeen. Er ontstaat een nieuwe orde, oriëntatie en belevingswaarde die past bij de schaal van de metropool.
Toekomst / Het silhouet van de stad verandert
De mens kan goed diepte waarnemen en beoordelen: zelfs bij 120 km per uur op de autosnelweg kunnen automobilisten 100 meter afstand houden tot de auto voor hen. Ook op straat kunnen mensen zich goed oriënteren. Op ooghoogte kunnen we afstanden en afmetingen goed beoordelen. In een omgeving met andere gebouwen of objecten waarvan we de hoogte of afmetingen (ongeveer) kennen, zijn we goed in staat om hoogten of afmetingen van andere objecten te beoordelen. Maar het beoordelen van de hoogte van objecten die op zichzelf staan en waar de context ons geen houvast geeft, is heel moeilijk. Van dichtbij kan de mens de hoogte van hoge gebouwen of objecten niet inschatten. Er treden beeldillusies op die tot associatie en vervreemding leiden. Gebouwen van 40, 60, 80, 100 en 140 meter bijvoorbeeld, zijn van dichtbij nauwelijks uit elkaar te houden als ze eenvormig zijn. Dat kan vervelend zijn, maar ook heel prettig en handig.
1 In de stad verdwijnen hoge objecten achter bomen en gevels
1 In de stad verdwijnen hoge objecten achter bomen en gevels 2 Vanuit de verte of via lange zichtlijnen van wegen en waterlopen zijn hoge objecten zichtbaar maar nog niet meetbaar.
De nieuwste windmolens zijn getalsmatig heel groot, de hoogte is ongeveer 200 meter. Maar de maat en schaal zijn van dichtbij niet te zien. Van dichtbij verschilt deze grote molen nauwelijks van kleinere molens. Dat is een wonderlijke ervaring, die maar moeilijk is uit te leggen. De gelijkvormigheid van de windmolens leidt tot gezichtsbedrog: grote en kleine molens zijn van dichtbij niet van elkaar te onderscheiden. Vanaf een grote afstand (vanaf 4 km tot 8 km) ‘klimmen’ grote objecten boven alle andere objecten uit, terwijl je zou verwachten dat waargenomen (grote) objecten van verder weg juist kleiner worden ten opzichte van de omgeving. Van deze beeldillusie kan in de stedenbouw en (landschaps-)architectuur gebruik worden gemaakt. Van kleinere (1 tot 2 km) en op gemiddelde afstand (van 4 tot 8 km) verdwijnen zelfs de allergrootste objecten achter gebouwen en groene coulissen. Daarom zijn grote windmolens vanuit de stad bijna nooit te zien.
2 Vanuit de verte of via lange zichtlijnen van wegen en waterlopen zijn hoge objecten zichtbaar maar nog niet meetbaar.
2 Vanuit de verte of via lange zichtlijnen van wegen en waterlopen zijn hoge objecten zichtbaar maar nog niet meetbaar.
3 Hoogte windmolen is in te schatten als je weet dat de Rembrandtoren 135m hoog is
Toekomst / Beeldillusies
Beeldillusies
1 In de stad verdwijnen hoge objecten achter bomen en gevels
Schaalloosheid Een ander gezichtsbedrog (of beeldillusie) is schaalloosheid. Schaalloosheid kan heel goed uitpakken en imponeren. De grote cruiseschepen op het IJ zijn daar een voorbeeld van. Dit is altijd leuk om naar te kijken. Schaalloosheid kan vertederen: de grote hijskranen bij de containerterminal lijken (voor sommige mensen) op giraffes.
Toekomst / Beeldillusies
Schaalloosheid kan vervreemden. In vergelijking tot de ‘giraffes’ bij de containerterminal en naast de torens van de energiecentrales, zijn de huidige windmolens in de haven eigenlijk te klein.
De omgeving is belangrijk Van dichtbij kan de mens de hoogte van een hoog gebouw of een molen niet goed schatten. Ook al is een gebouw in meters onvoorstelbaar hoog, toch ervaren we deze hoogte niet van dichtbij. De omgeving van het gebouw of de molen is veel bepalender voor onze waarneming dan de werkelijke afmeting in meters. Ook het gebruik van de ruimte in en om de molen beïnvloedt onze waarneming. Al in vroeger tijden was men zich bewust van dit mechanisme. In West-Nederland en met name in Zeeland werd veel aandacht besteed aan de inrichting en het gebruik van de ruimte rondom de traditionele windmolens. Deze voorbeelden kunnen dienen als inspiratie bij de inpassing van moderne molens.
1 In de stad verdwijnen hoge objecten achter bomen en gevels
Toekomst / De omgeving is belangrijk
Het normale gezichtsveld heeft een tophoek van 50˚. Deze ooghoek zorgt ervoor dat de eerste twee verdiepingen (6 - 7 meter) van straatgevels bepalend zijn voor de beleving van de ruimte.
De molen verandert De masten van grote, moderne molens zijn enorm groot. Het volume van de mast van de grootste windmolens is ruim 5.000 m3. Deze ruimte is grotendeels leeg en kan bijvoorbeeld worden gebruikt voor opslag van water of voedingsmiddelen. Misschien is het zelfs mogelijk de ruimte te gebruiken voor werk of vrijetijdsbesteding; als kantoor, studio, sportruimte of hotel. De mogelijkheden lijken op het eerste gezicht eindeloos. De ruimte in Nederland is schaars en dubbelgebruik is dus aantrekkelijk. En dat niet alleen, dubbelgebruik zorgt er ook voor dat de molens onderdeel worden van onze leefwereld en van het landschap. Hier ligt een interessante opgave voor technici, architecten en fabrikanten.
Niet al deze nieuwe concepten en ideeën zullen ook echt een plek weten te veroveren in onze toekomstige energievoorziening. Maar een ding is zeker, we staan pas aan het begin van een nieuwe golf van verbeteringen en veranderingen die het potentieel van windenergie kunnen vergroten en windenergie goedkoper, beter inpasbaar en betrouwbaarder kunnen maken.
Toekomst / De molen verandert
Molens worden niet alleen groter. Er wordt ook nagedacht over windmolens die een totaal andere vorm hebben. Neem bijvoorbeeld het Airborne Wind Power concept van SkyWindPower. De rotorbladen zijn hierbij bevestigd aan een soort vlieger die op grote hoogte hangt. Dit concept was volgens Time Magazine één van de 50 beste uitvindingen van 2008. Een ander idee is om windturbines te combineren met elektriciteitsmasten Dit plan werd ontwikkeld in Frankrijk en won in 2009 de Next Generation ontwerpwedstrijd van Metropolis Magazine.
Nieuwe molens voor Amsterdam Op dit moment wordt in Amsterdam jaarlijks zo’n 4,1 miljard kWh elektriciteit gebruikt. Ongeveer 15% daarvan wordt duurzaam opgewekt in de stad zelf. Het aandeel lokaal opgewekte duurzame elektriciteit kan verdubbelen naar bijna 30% in 2025, zo laten verkenningen zien. Windmolens zullen een belangrijke rol spelen bij de uitbreiding van duurzame elektriciteitsproductie in Amsterdam. Elektriciteit uit wind is op korte en middenlange termijn een van de meest concurrerende duurzame bronnen. In de toekomst zal de elektriciteitsvraag naar verwachting toenemen, o.a. als gevolg van nieuwe toepassingen als elektrische auto’s. Inspanningen om elektriciteit te besparen zullen een remmend effect hebben op de groei van de elektriciteitsvraag, maar per saldo zal de vraag groeien.
Toekomst / Nieuwe molens voor Amsterdam
Amsterdam heeft verkend of het mogelijk is om op Amsterdams grondgebied 1 miljard kWh elektriciteit uit wind te produceren. Dat is 25% van de totale elektriciteitsbehoefte in 2010.
Een eerste verkenning
Locaties voor hoge windmolens moeten in ieder geval aan twee voorwaarden voldoen. Er mogen geen beperkingen zijn ten aanzien van de bouwhoogte én de windsnelheid boven een hoogte van 100 meter moet voldoende zijn. Op de kaarten zijn deze aspecten in beeld gebracht.
Havengebied
De eerste kaart toont de ‘hoogte belemmeringszones’ en luchtverkeersregelingen rondom de luchthaven Schiphol. Vrij van hoogtebelemmeringen zijn: een aanzienlijk deel van de westelijke havens (rondom Hemcentrale, Coentunnel en de Noorder IJplas); een gebied aan weerszijden van de A10 Ring Noord boven Zeeburg met Waterland en een gedeelte van het IJmeer; een gebied over de Watergraafsmeer tot in de buitenste randen van IJburg (op het water van het IJmeer); het zuidwestelijk deel van de Bijlmermeerpolder. Legenda
De tweede kaart toont de berekende gemiddelde windsnelheid op 100 meter hoogte boven Amsterdam. De werkelijke gemiddelde windsnelheid op 100 m ligt hoogstwaarschijnlijk aanzienlijk hoger. De kaart met de werkelijke windsnelheden kleurt waarschijnlijk oranje, donker oranje en rood. Deze meetgegevens zijn nog niet beschikbaar. De gemiddelde windsnelheden op 100 meter hoogte boven de vier gebieden zonder hoogtebeperkingen zijn vergelijkbaar, maar niet gelijk. In het luchtruim boven de noordoostpunt van Waterland kleurt de kaart donkeroranje en rood. Voor dit gebied zijn de hoogste windsnelheden berekend, vergelijkbaar met de grootste gemiddelde windsnelheden aan de Noordzeekust. De gecombineerde kaart (volgende pagina) geeft een eerste indruk van de gebieden die geschikt kunnen zijn voor de plaatsing van hoge windmolens.
Gebieden waar het plaatsen van windmolens niet wordt verhinderd door hoogtebeperkingen
Schaal 1:20.000
Toekomst / Waar is ruimte voor molens in Amsterdam? / Een eerste verkenning
Waar is ruimte voor molens in Amsterdam?
Toekomst / Waar is ruimte voor molens in Amsterdam? / Een eerste verkenning
De impact van hoge molens Met panoramafoto’s van de stad waarin grote molens zijn gemonteerd, is in beeld gebracht op welke manier de stad verandert. Deze exercitie is uitgevoerd voor vier verschillende locaties in de stad. Zo wordt zichtbaar gemaakt wat er gebeurt met het silhouet van de stad als op deze locaties een groot aantal hoge molens zou worden geplaatst. De fotocollages maken een aantal effecten inzichtelijk: Vanuit de stad is de horizon maar zelden te zien; hoge gebouwen en windmolens aan de rand zijn meestal onzichtbaar. Alleen uitkijkend over een langgerekte, rechte straat, komen molens en hoogbouw in beeld. De Van Baerlestraat is een van de weinige plekken in Amsterdam waar dit het geval is. Ter hoogte van het Museumplein is de Hemcentrale zichtbaar, uitkijkend over de Eerste Constantijn Huygensstraat en Bilderdijkstraat. Hoge gebouwen en windmolens zijn pas op grotere afstand van de stad zichtbaar. Dat is het geval als we vanuit het landschap naar de stad kijken.
De huidige situatie illustreert deze effecten. De bestaande windmolens in de havens zijn in de stad niet te zien. Ook veel hogere windmolens zullen in de stad niet te zien zijn, maar wel in het metropolitane landschap, vooral vanaf de autosnelwegen. Het opmerkelijke is wel, dat de windmolens gezien vanuit het landschap bij de stad gaan horen, als het ware één worden met het silhouet van de stad.
Toekomst / De impact van hoge molens
Wat er op ooghoogte in en rond hoge gebouwen (of windmolens) gebeurt, is doorslaggevend voor de beleving. In een stedelijke context zijn inrichting van het maaiveld en medegebruik cruciaal.
Toekomst / De impact van hoge molens
De vier zoekgebieden nader beschouwd
Westelijk havengebied In een groot deel van het westelijk havengebied ontbreken hoogtebeperkingen. Windtechnisch is het één van de interessantste gebieden. Er zijn geen zwaarwegende landschappelijke en cultuurhistorische beperkingen. Dit biedt op het eerste gezicht veel mogelijkheden voor het plaatsen van hoge windmolens. Planologisch is het echter een van de moeilijkste gebieden. In dit gebied is al begonnen met een ingrijpende herstructureringoperatie, waarbij gezocht wordt naar mogelijkheden voor verdere intensivering en verduurzaming van het grondgebruik. Theoretisch is in dit gebied ruimte voor 30 tot 53 hoge windmolens (uitgaande van een vast raster met een afstand tussen de molens van 500 tot 550 meter). Bij een vrije plaatsing zijn theoretisch zelfs 58 opstelplaatsen te vinden. Hierbij is echter geen rekening gehouden met andere functies die ook in dit gebied gerealiseerd moeten worden en mogelijke ruimtelijke en juridische beperkingen.
Ter illustratie zijn 58 opstelplaatsen gemarkeerd op de topografische kaart. Een panoramobeeld, gemaakt vanaf een standpunt bij Nauerna, met daarin grote molens gemonteerd, geeft een indruk van de effecten op het landschap,. In het scenario met 30 plaatsen voor molens, moeten er elders aanvullende locaties worden gevonden om een productie van 1 mld kWk te kunnen realiseren. Deze ruimte is mogelijk beschikbaar verderop aan het Noordzeekanaal. Dit betreft gebieden net buiten de gemeentegrenzen van Amsterdam (bijvoorbeeld iets westelijker en aan weerszijden van het Noordzeekanaal). Hier zou in samenwerking met de buurgemeenten (Zaandam, Assendelft, Velsen-IJmuiden) en provincie ruimte voor hoge molens kunnen worden gevonden. Een tweede mogelijkheid is om in overleg te treden met de luchtvaartdienst, Schiphol en de provincie over de hoogtebeperkingen in een deel van het havengebied. Wellicht zijn er plaatsen waar de thans geldende hoogtebeperkingen (op termijn) kunnen vervallen. Voor de bestaande windmolens in de haven wordt bekeken of ze vervangen kunnen worden door grotere molens met hogere opbrengst of molens die kunnen produceren tegen lagere kosten.
Toekomst / De vier zoekgebieden nader beschouwd / Westelijk havengebied
In het maximale scenario met 58 opstelplekken, biedt de haven voldoende ruimte voor de productie van 1 mld kWh elektriciteit uit wind. Een molen van 7,5 MW levert immers een jaarproductie van 19 mln kWh. 53 van deze molens kunnen de beoogde 1 mld kWh leveren.
Toekomst / De vier zoekgebieden nader beschouwd / Westelijk havengebied
De vier zoekgebieden nader beschouwd
Ring A10 Noord-oost, Waterland en IJmeer In dit gebied zijn theoretisch 10 (in de buurt van de Ring A10 Noord) tot maximaal 200 opstelplaatsen te vinden voor hoge windmolens (uitgaande van de hiervoor beschreven uitgangspunten met hantering van een vast raster). Zoals eerder aangegeven kan met 53 windmolens van het grootste type 1 miljard kWh elektriciteit worden geproduceerd. Theoretisch is plaatsing van dit aantal hoge windmolens in dit gebied mogelijk. Hierbij is echter geen rekening gehouden met het feit dat delen van dit gebied beschermd nationaal landschap betreft. Verder zijn nog andere bepalingen voor de bescherming van landschappen van toepassing, zoals Natura 2000. Het opstellen van windmolens is een ingrijpende verandering, maar een dergelijke verandering biedt ook kansen. In Waterland en op het IJmeer is sprake van een bijzondere waterbeheerproblematiek. In Waterland is vaak water te veel en soms water te weinig. De bodem daalt. Men studeert op oplossingen voor een nieuw integraal waterbeheerplan. Op het land is meer bergingscapaciteit nodig, evenals een goed gedetailleerde afstroming en hergebruik van oppervlaktewater. Misschien zijn de masten van de windmolens te gebruiken voor wateropslag (als nieuwe ‘watermolens’). De waterkwaliteit in het IJmeer is gebaat bij eilandjes (met of zonder windmolens) aan de oevers. Nieuwe bergingscapaciteit biedt nieuwe watermilieus en een netwerk voor schaatsen en varen. Nieuwe eilanden kunnen dienst doen voor recreatie en andere bestemmingen. Ter illustratie zijn 66 opstelplaatsen in de Noordoosthoek van de gemeente Amsterdam gemarkeerd op een topografische kaart. Vervolgens zijn impressies gemaakt met panoramafoto’s en computercollages. Zo ontstaat een indruk van dit gebied als er hoge windmolens worden geplaatst (gezien vanaf het zuidwestelijk deel van de Durgerdammerdijk in noordoostelijke richting). De impressies zijn illustratief en niet gebaseerd op onderzoek naar de feitelijke exacte plaatsingsmogelijkheden voor molens. Deze zijn o.a. afhankelijk van de mogelijkheden voor fundering in aanwezige zandlagen in de ondergrond. De voorstelling geeft dus een indruk van de ruimtelijke impact.
Toekomst / De vier zoekgebieden nader beschouwd / Ring A10 Noord-oost, Waterland en IJmeer
Het tweede gebied zonder hoogtebeperkingen en met veel wind strekt zich uit van de Ring A10 Noord tot de noordelijke tunnelmond van de Zeeburgertunnel, met Waterland en een deel van het IJmeer. In dit gebied is veel vrije ruimte op de grond en op het water van het IJmeer.
Toekomst / De vier zoekgebieden nader beschouwd / Ring A10 Noord-oost, Waterland en IJmeer
De vier zoekgebieden nader beschouwd
Watergraafsmeer, IJburg en IJmeer
In dit gebied zijn theoretisch minimaal 10 tot maximaal 35 plaatsen te vinden voor hoge windmolens binnen de gemeentegrenzen van Amsterdam (uitgaande van de hiervoor beschreven uitgangspunten met hantering van een vast raster). Theoretisch is hier ruim de helft van 1 mld kWh elektriciteit uit wind te produceren. Uitbreiding van windvermogen in dit gebied vraagt om een zorgvuldige afweging. Er zijn hier veel andere functies die concurreren met elektriciteitsproductie uit wind, er zijn veel belanghebbenden en het gebied ligt deels dicht bij één van de buurgemeenten. Dit gebied wordt doorsneden door de A10 zuid. De mogelijke plaatsing van de windmolens lijkt op de kaart misschien wat chaotisch of zelfs willekeurig. Maar als de windmolens gezien worden vanuit de auto op de Amsterdamse Ring komen de windmolens juist weer in een eigentijds verband te staan: gegroepeerd in de buurt van de hoofdinfrastructuur. Ook voor dit gebied is een fotomontage gemaakt. De montage geeft een beeld van één van de mogelijke opstellingen, gezien vanaf het zuidwestelijk deel van de Durgerdammerdijk, kijkend in zuid-zuidwestelijke richting.
Toekomst / De vier zoekgebieden nader beschouwd / Watergraafsmeer, IJburg en IJmeer
Het derde gebied dat mogelijk kansen biedt voor de plaatsing van hoge windmolens ligt in het oostelijk deel van de stad. Dit gebied wordt gevormd door de kop van de Amstelscheg, het zuidelijk deel van de Watergraafsmeer, Noordoost Diemen (gemeente Diemen), het Diemerzeedijkpark, IJburg en een deel van het IJmeer.
Toekomst / De vier zoekgebieden nader beschouwd / Ring A10 Noord-oost, Waterland en IJmeer
De vier zoekgebieden nader beschouwd
Bijlmermeer Zuidwest Het laatste gebied waar mogelijkheden kunnen zijn voor de plaatsing van hoge windmolens is het zuidwestelijk deel van de Bijlmermeer. In dit gebied zijn theoretisch 5 tot 25 plaatsen te vinden voor hoge windmolens (uitgaande van de hiervoor beschreven uitgangspunten met hantering van een vast raster). Hier is theoretisch een tiende tot de helft van 1 mld kWh elektriciteit met wind te realiseren. Een groot deel van het zoekgebied heeft echter al een groene bestemming of een bestemming als bedrijventerrein. In en rond dit gebied zijn zeer veel direct betrokkenen en belanghebbenden. Uitbreiding van elektriciteitsproductie uit wind in dit gebied vraagt om een zorgvuldige afweging.
Ook met de hier gevonden theoretisch mogelijke opstelplaatsen voor hoge windmolens is een computercollage gemaakt. De collages laten een beeld zien in zuidelijke richting vanaf de Durgerdammerdijk met opstellingen in de westelijke Bijlmermeer in de buurt van de A9.
Toekomst / De vier zoekgebieden nader beschouwd / Bijlmermeer Zuidwest
Het gebied ligt aan de A4 en over de A9. De plaatsing van de windmolens lijkt op de kaart wat chaotisch of zelfs willekeurig. Gezien vanuit de auto op de Ringweg A10 komen de windmolens weer in een eigentijds verband te staan, en waarschijnlijk ook in een verband met de molens op andere zoeklocaties.
Toekomst / De vier zoekgebieden nader beschouwd / Bijlmermeer Zuidwest
Toekomst / Hoe ziet de stad er uit met molens?
Amsterdam
Stad en land van molens Verleden / Heden / Toekomst
Verantwoording / colofon Uitgave: Programmabureau Klimaat en energie, Gemeente Amsterdam Jaar van uitgave: 2011 Deel 1 – Verleden van deze publicatie is gebaseerd op ‘Molens in het zicht’; Essay over de cultuurhistorische significatie van molens in Amsterdam, Annemarie van Leeuwen, Groene geschiedenis, Haarlem, 2010. Deel 3 – Toekomst is gebaseerd op de studie ‘Verkenning van de ruimtelijke mogelijkheden voor het uitbreiden van de elektriciteitsproductie uit wind in Amsterdam’, Paul van Beek Landschappen, Amsterdam, 2010. Met dank aan Carla Jansen, Karleen Veenker, Cor Vos en Stephanie van de Wiel voor hun bijdragen en commentaren. Samenstelling en eindredactie: Bert Herberigs communicatie Vormgeving: KramervanderVeer Fotografie: Marijke Mooy