CLAIR-LIEU TIJDSCHRIFT
GEWIJD
AAN
DE
GESCHIEDENIS DER KRUISHEREN
2de AFLEVER1NG
INHOUD
A. R., Gouden Jubileum bij de Kruisheren in Amerika 1910-1960
.
A. VAN DE PAS.CH, lie: Klooster ClaJrlieu te lloci en zijn priorengeiteraal .1210-1796 (slot) . . . . . . . L. HEERE, Da1 nit de statutenstrijd van 1765 . . R. FORGEUR, Une me inedite de I'igliss de ClaJrlieu
.
.
.
3 13 71 81
K r o n i ek :
Meclcdelingen
Bibliographic!
....... ....
ACHTTIENDE I960
JAARGANG
I.ICHTLAND
—
.85
...
DIEST
99
CLAIR-LIEU TIJDSCHRIFT
GEWIJD
AAN
DE
GESCHIEDENIS DER KRUISHEREN
ACHTTIENDE I960
JAARGANG
LICHTLAND
—
DIEST
UITGEGEVEN IN OPDRACHT VAN
DE
GESCHIEDKUNDIGE KRING
C
L
A
I
R
L
I
E
U
H. VERSTAPPENPLEIN 12 - DIEST
GOUDEN JUBILEUM BIJ DE
KRUISHEREN IN AMERIKA 1910-1960
In de loop van dit jaar vierde de provincie van de kruisheren
in Noord-Amerika het gouden jubileum van de orde in Amerika. Het was immers vijftig jaar geleden dat drie kruisheren vanuit Nederland naar de Verenigde Staten vertrokken, samen met een
groep nederlandse emigranten, en zich vestigden in de staat Min nesota.
Samen met dit jubileum had de viering plaats van het zevenhonderdvijftig-jarig bestaan van de orde, daar men hiervoor het jaar 1210 als stichtingsdatum nam, zoals dit door meerdere historici gehouden wordt.
Het erg moeilijke begin van de drie eerste ,,missionarissen" die vijftig jaar geleden naar Amerika vertrokken, is onder Gods zegen uitgegroeid tot een bloeiende provincie, die op het ogenblik zes kloosters telt (de zesde stichting werd onlangs begonnen te StPaul, Minnesota, waar de kruisheren een parochie kregen toegewezen in een geheel nieuwe stadswijk) met samen 180 leden, terwijl twee jaar geleden een missie aanvaard werd in Nederlands Nieuw-Guinea.
Wij houden er aan om bij deze gelegenheid in naam van de geschiedkundige kring Clairlieu aan de Prior-provinciaal H. E. Heer Benno Mischke, en aan de Prioren en leden van de amerikaanse provincie onze welgemeende geluk- en zegenwensen aan te bieden, en hen tevens hartelijk te danken voor de belangstelling en de steun die onze kring en dit tijdschrift van het begin af van zijn bestaan van hen mochten ondervinden.
4
GOUDEN JUBILEUM
De amerikaanse kruisheren hebben van dit jubeljaar gebruik gemaakt om een gedenkboek uit te geven, waarin de geschiedenis van de orde in Noord-Amerika wordt weergegeven :
J. W. Rausch, The Crosier Story. A History of the Crosier Fa thers in the United States (with contributions from confreres L. J. Kerich, F. P. Pitka and B. C. Mischke) \ In samenwerking ontstaan, is de uiteindelijke schrijver en samensteller van dit werk J. W. Rausch. Alles samen is het een lijvig
boek geworden, zeer rijk en goed ge'illustreerd, waarvan de inhoud die van de gebruikelijke jubileumuitgaven ver te boven gaat en een
waardevolle - zelfs enige - bijdrage vormt voor de ordegeschiedenis van de laatste honderd jaar.
Het boek opent met een inleidend hoofdstuk over de geschiede nis der orde in Europa en haar spiritualiteit (p. 3-25). We vinden hierin enkele interessante gezichtspunten over de verspreiding der orde in de laatste honderd jaar, waarin ze van zuiver ,,nederlands getint" weer internationaal wordt and must again attempt to find itself; ook het gedeelte over de spiritualiteit is origineel behandeld, terwijl zowel aan het kanonikaal karakter als aan de speciale kruiscultus - ook voor deze tijd - de nodige aandacht besteed wordt.
Een eerste deel (p. 27-90) behandelt dan het vroegere apostolaat
van de kruisheren in Wisconsin van 1850-1879. Het is verheugend
dat deze ,,voorgeschiedenis" van de orde in de Verenigde Staten in dit jubileumboek werd opgenomen. Het midden der vorige eeuw was de tijd van de vele emigranten die ook vanuit Nederland naar Amerika vertrokken. Doordat de brabanders hierbij flink verte-
genwoordigd waren, o.a. van uit Uden, Volkel, Grave, Cuyk en Boekel, werden de kruisheren van Uden als vanzelf hierin betrokken, zodat de orde in 1849 aan de bisschop van Milwaukee een aanvraag deed om zich in zijn diocees te vestigen. Father Pitka, de auteur van dit gedeelte, liet niets onverlet voor de vervollediging
van de tot nu toe bekende documentatie, zodat in het archief van het aartsbisdom Milwaukee een reeks brieven werden gevonden van Mgr van den Wijmelenberg, die zowel belang hebben voor de 1 Uitgegeven door : Crosier Press, Onamia, Minnesota (U.S.A.), I960 ; 384 blad-
zijden met 93 foto's en 28 tekeningen. Prijs 6.50 dollar.
GOUDEN JUBILEUM
5
amerikaanse als voor de algemene ordesgeschiedenis tijdens de heropleving in de negentiende eeuw. Ze maken dit gedeelte van het boek niet slechts tot een flinke brok geschiedenis maar ook tot een boeiend verhaal - in het kader van de plaatselijke omstandigheden - over de negen kruisheren die in die tijd naar Wisconsin
vertrokken, er echt pioniers- en missionariswerk deden, de emigranten steunden in hun vele aanpassingsmoeilijkheden en er
nieuwe parochies stichtten. Toen vanaf 1853 vele belgische kolonisten, voornamelijk afkomstig uit Waals-Brabant, rond Greenbay aankwamen, vonden zij in kruisheer Edward Daems (van Schaffen bij Diest) een uitstekende raadgever en helper, die ze weldra als een vader gingen vereren. De poging om er tot een blijvende vestiging der orde te komen, mislukte, hoewel in 1857 een klooster te Bay-Settlement werd opgericht. Doch wat men voor eigen orde niet vermocht, dat deed father Ed. Daems, de tweede overste en la ter vikaris-generaal van het bisdom Green-Bay, door de stichting van een nu nog bloeiende congregatie van zusters Franciskanessen van het H. Kruis, waar zijn nagedachtenis blijvend leeft. Het is enigszins jammer dat van de archiefstukken, die geheel
of gedeeltelijk in engelse vertaling in de tekst voorkomen, de oorspronkelijke versie niet in een appendix kon worden opgenomen. Het zou deze uitgave wellicht te uitgebreid hebben gemaakt, doch ze zou er voor de historicus aan hebben gewonnen. Ook een meer
gespecificeerd kaartje waarop meer van de geciteerde plaatsnamen voorkwamen, zou veel dienst hebben bewezen. Alvorens tot de stichting van 1910 over te gaan, wordt een tweede gedeelte van dit boek gewijd aan the old country back ground (p. 91-135), het kruisherenklooster van Sint-Agatha rond de jaren 1910, toen de eerste kruisheren vandaar uit naar Min nesota vertrokken. Het is immers op die achtergrond dat men leven en werk van die kruisheren in de Verenigde Staten moet zien : a transplantation of St Agatha on American soil. Het Sint-Agatha van die jaren, kloostergebouwen en bewoners onder hun Prior, tevens generaal der orde, Mgr Hollmann, en de invloed die van dit
milieu moet zijn uitgegaan op de stichtingen in Amerika, worden goed, hier en daar zeer scherp en kritisch, getekend. We kunnen de klacht van schrijver (p. 101) volledig bijvallen, als hij het ge-
6
GOUDEN JUBILEUM
mis aan een degelijk werk of artikel over dit klooster betreurt, terwijl de geschiedenis ervan van 20 veel en 20 groot belang voor de orde 2011 2ijn. Wellicht 2al de2e leemte kunnen worden aangevuld bij het 600-jarig bestaan van dit klooster binnen enkele jaren ! Of het oordeel dat hier wordt uitgesproken over de toen heersende toestanden in Sint-Agatha overal juist is ? Veel uit de2e hoofdstukken is 2eker 2eer objectief en 2uiver weergegeven. Soms kan men echter moeilijk aan de enigS2ins pijnlijke indruk ontkomen dat hier te veel de nadruk wordt gelegd op de negatieve 2ijden en de gebreken, indruk die door wat lof aan het einde van dit gedeelte moeilijk kan worden weggenomen
Het derde gedeelte (p. 137-245) over de eerste jaren in Min nesota (1910-1922) brengt ons weer meerdere nieuwe vondsten en ge2ichtspunten. Evenals in de vorige delen is ook hier een van
de niet geringe verdiensten van de schrijver, dat hi] ons een duidelijk beeld schetst van de achtergrond waarop we de gebeurtenissen van die jaren moeten 2ien ; hier de vanuit Amerika gedane pogingen om katholieke kolonisten uit Nederland en Belgie te trekken naar het uitgebreide maar weinig bevolkte bisdom Duluth, en de rol die daarin gespeeld werd door de amerikaanse 2akenman Francis Murray en de Udense priester August van den Heuvel, sinds jaren in Amerika werk2aam. De2e kreeg het gedaan dat samen met de door hem gecharterde emigranten ook drie kruisheren,
twee priesters en een broeder, op 12 maart 1910 vanuit Antwerpen naar Minnesota vertrokken : W. van Dinter, de latere generaal der
orde, H. Ij2ermans en broeder H. van der Aa. Aan de hand van de uitgebreide briefwisseling uit die eerste jaren, van notas en archiefstukken, wordt ons het moei2ame begin getekend, 2owel voor de
emigranten als voor de kruisheren, in de een2ame en afgelegen ne-
der2etting Butler. Het wordt een objectief en boeiend relaas van die eerste harde winter en de 2eld2aam droge 2omer, van de daaruit voorkomende desillusies en heimwee, van misverstanden tussen
kolonisten en werkgevers en tussen kruisheren en bisdom, van
moedelo2e families die verbitterde brieven schreven aan pastoor van den Heuvel, waarschuwingen stuurden aan andere families in het vaderland, terwijl sommigen vertrokken naar betere streken of terug naar Europa. Ook voor van Dinter bleek spoedig dat Butler
GOUDEN JUBILEUM
7
voor een toekomstig klooster nooit een geschikt centrum worden zou, zodat hij zijn heil zocht in Onamia, parochie die samen met Butler in perpetuum aan de kruisheren werd afgestaan, al ging ook dit niet zonder de nodige moeilijkheden en misverstanden. Armoede, erg primitieve omstandigheden en weinig vooruitzichten, dat is 't beeld van die eerste jaren. Voor een klooster enkel als centrum van zielzorg leek ook Onamia ongeschikt; aan een onderwijsinstelling scheen van Dinter niet te denken ; en al spoedig raakten de
kruisheren, nu vier priesters en drie broeders, dan ook verspreid op ver van elkaar afgelegen parochies en assistentieplaatsen. Al is dit voor hun ,,amerikanizering" zeker nuttig geweest, toch lijkt de overste te lang geaarzeld te hebben voor de definitieve stap van
een kloosterstichting, die twaalf jaar op zich zal laten wachten. Worden deze beginjaren 1910 en 1911 tot in de details getekend, - en de auteur weet hiervan een nuchter, objectief maar zeer interessant geheel te maken, - over de volgende jaren zijn de gtgt-
vens erg schaars zodat ze in kroniekvorm worden opgesteld. Een pieteitsvol hoofdstukje over father H. IJzermans, van de hand van B. Mischke, sluit dit gedeelte af.
In het vierde en laatste deel, The American Foundations, (p. 247-366) volgt iather Rausch een enigszins eigenaardige maar praktische methode om tot een goed en sluitend geheel te komen. Daar elk klooster zijn eigen geschiedenis heeft, die moeilijk helemaal in dit boek kon worden opgenomen, wordt telkens onze aandacht gevraagd voor de stichting en lotgevallen van het ene kloos ter tot aan de stichting van het volgende. De stoot tot de eerste
kloosterstichting werd gegeven door father van der Hulst, na de oorlog. De overste van Dinter had heel de oorlogstijd rustig zijn
parochie bestuurd te Bluegrass en scheen ook na de oorlog geen toebereidselen te maken voor de definitieve vestiging van de kruis heren in kloosterverband. Het lijkt een tamelijk hopeloze situatie, een groepje kruisheren-pastoors die zeker goede zielzorgers waren, maar voor de orde dezelfde afloop deden vrezen als die van
de vroegere stichting te Wisconsin. Father van der Hulst schrijft in oktober 1919 een ,,stevige" brief aan Mgr Hollmann, waarin hij
vraagt om een spoedige visitatie, jonge krachten en de oprichting van een college. Op Mgr Hollmann moet dit schrijven wel indruk
8
GOUDEN JUBILEUM
hebben gemaakt, want in mei 1920 komt hij inderdaad op visitatie,
brengt drie priesters en een broeder mee, en bezoekt onmiddellijk de bisschop om de oprichting van een college te bespreken. Als weer een jaar verloopt zonder verder resultaat, raakt het geduld van de generaal uitgeput en stuurt hij, juni 1921, een bevel om een
vergadering bijeen te roepen en te beslissen, niet of maar waar het nieuwe klooster komen moet. Op 13 en 14 juli wordt deze vergade ring gehouden in Onamia, en besluit men onmiddellijk tot de bouw van een klooster aldaar over te gaan en in de naaste toekomst een college te openen in Duluth ; plan dat later veranderd werd omdat men de facto reeds in September 1922 een college opent te Onamia zelf waar tevens de eerste amerikaanse novice binnentreedt, 13 September het klooster plechtig wordt ingewijd en 14 September father Van Dinter als eerste prior wordt gekozen. De verdere groei van klooster, college en parochie, de oprichting van een tijdschrift The Crosier Missionary en de lotgevallen ervan, worden erg summier weergegeven in enkele bladzijden, terwijl in een hierbij aansluitend hoofdstuk een van de eerste studenten van
het college, nu novicenmeester, father Kerich, ons de kostelijke
memoirs of a crosier student brengt, herinneringen aan dat eerste studiejaar 1922-23, en natuurlijk gezien vanuit het standpunt van de student; levendig en met veel humor verteld. Met het toenemen van studenten voor het college en van roe-
pingen voor het noviciaat der Orde, werden de gebouwen te Ona mia te klein, niettegenstaande de bouw van een nieuwe vleugel in 1925, en werd verdere uitbreiding noodzakelijk. Een aanbod voor overname van een college te Sioux Falls in 1929 werd geweigerd door generaal Van Dinter vanwege de vooral in die depressietijd grote financiele moeilijkheden. Zijn voorstel om te Onamia te vergroten vond bij de kruisheren in Amerika zelf geen bijval, omdat men inzag dat een verdere verspreiding in meerdere diocesen voor de Orde gunstiger was. Enkele mislukte pogingen
leidden tensiotte tot de overname van een klooster te Hastings, een
stadje van 15.000 inwoners, waar zusters Dominikanessen hun onderwijsinrichting moesten sluiten omdat ze hun schulden onmo^ gelijk nog konden voldoen. In de zomer van 1932 vertrokken en
kele priesters en fraters van Onamia naar Hastings. De volgende bladzijden geven nadere bijzonderheden over het verleden van het
GOUDEN JUBILEUM
9
aangekochte klooster, de moeilijkheden met de zusters bij de overname, de vorming der eerste communiteit, de studies, de overname van enkele parochies, de eerste priesterwijding enz. Op dit klooster, als studie- en vormingshuis voor de fraters, werd zeker een stempel
gedrukt door father Leo van Dijk, die er van 1933-1948 als pro fessor werkzaam was, en aan wie door een zijner oud-studenten, de tegenwoordige Prior-provinciaal B. Mischke een sympathiek hoofdstuk wordt gewijd (p. 307-327). Als derde stichting volgt in 1938 het klooster te Fort-Wayne. Weer is het een zusterklooster dat aan de kruisheren wordt aange-
boden, en volgen we de onderhandelingen met de zusters, de reakties van bisschop Noll en generaal Van Dinter - beider uitingen over het teveel aan priesterroepingen klinken ons nu, twintig jaar later, vreemd in de oren - de eerste groep kruisheren die onder leiding van de dynamische Brandon te Fort-Wayne begint, en de
aangroei van klooster en college in de volgende jaren. De erg afwijzende houding van de bisschop verandert al spoedig in grote sympathie, met het praktische gevolg dat 't college waarvan de
bisschop eerst uitdrukkelijk had verzekerd dat er geen enkele stu dent voor het bisdom heen zou komen, vanaf 1942 praktisch het klein-seminarie van het diocees is. Als enkele jaren later plannen voor uitbreiding onuitvoerbaar blijken, komt de bisschop met het even onverwachte als fantastische voorstel dat hij 'n hotel met 130
kamers wil kopen in Wawasee, als klein-seminarie zal laten inrichten en de leiding ervan aan de kruisheren toevertrouwen, die dan met leraren en studenten vanuit Fort-Wayne naar Wawasee moeten verhuizen. Op 15 augustus 1948 wordt dit plan verwezenlijkt en het klein-seminarie overgebracht naar Wawasee, terwijl FortWayne studiehuis wordt, eerst van philosofie, in 1955 ook van theologie. Hastings wordt noviciaatshuis voor clerici en broeders, en in 1958 vindt er ook het dan ingevoerde pastoraal jaar een
onderkomen.
In deze korte geschiedenis van de derde en vierde amerikaanse stichting heeft schrijver zeer verdienstelijk ook de algemene ordegeschiedenis van deze jaren ingewerkt : de laatste visitatie van Mgr van Dinter in 1939, zijn dood in het begin van de oorlog, de aanstelling door de H. Stoel van aparte vicarii voor Amerika, Neder-
land en Belgie gedurende de oorlogsjaren, de overkomst van de
10
GOUDEN JUBILEUM
amerikaanse kruisheren na de oorlog voor generaalskeuze en generaal kapittel, en de oprichting van een apart vikariaat voor Amerika met father Brandon als vikaris. Het verhaal van Fort-Wayne zelf wordt hierdoor erg dikwijls onderbroken, terwijl van de andere kant de verdere ontwikkeling van de amerikaanse afdeling der orde zonder deze meer algemene gegevens moeilijk te begrijpen zou zijn, zodat de auteur van de twee kwalen toch wel de minste
gekozen heeft Uiteraard worden laatste twintig jaren tamelijk kort kort bij liggen om er de volledige Latere historici vinden hier echter
al de gebeurtenissen van de beschreven omdat de feiten te
dossiers van bekend te maken. een degelijk schema voor ver
dere uitwerking. Eveneens zeer beknopt handelt het laatste hoofdstuk over het nieuwe klein-seminarie te Wawasee, ontstaan uit de overplaatsing van het college van Fort-Wayne, over de bouw- en veranderingswerken, enz.
Reeds lang was bij de amerikaanse kruisheren het verlangen
ontstaan naar missiewerk, waar men in eigen land gelegenheid toe meende te vinden bij de kleurlingen in de zuidelijke staten. Als ,,springplank" hiertoe bood de bisschop van Alexandria in de staat Louisiana hen aan te Cottonport het Don Bosco Home over
te nemen, een soort Boys Town, drie jaar van te voren opgericht
maar op dat ogenblik in tamelijk verwaarloosde toestand. Ongeveer
vier jaar lang hebben twee priesters en drie broeders er gewerkt, van oktober 1950 tot juli 1954. Daar het echter voor werk onder de kleurlingen geen geschikt centrum kon vormen, en op zichzelf nooit uitgroeien tot een klooster waar de beleving van het gemeenschapsleven mogelijk zou zijn, keerden de kruisheren naar hun kloosters terug. Juist in die tijd wordt ook het begin gemaakt van een stichting te White-Plains (New-York) waarheen twee kruisheren vertrekken om er les te gaan geven in de Stepinac High School, een diocesane instelling maar met een lerarenkorps gevormd uit diocesane clerus, paters oblaten, broeders Xaverianen en sinds 1954 ook kruisheren. Daar hun aantal er spoedig aangroeit, stelt Kardinaal Spellman hen in 1956 een door hem aangekocht huis ter beschikking, waar ze volgens eigen constitutes kunnen leven ; vier van hen blijven werkzaam in de Stepanic School, terwijl drie anderen de leiding krijgen over een nieuwe afdeling van deze school te Tarrytown.
GOUDEN JUBILEUM
11
Als in 1957 in de orde provincies worden opgericht, een amerikaanse, nederlandse en bclgische, komt er al spoedig een eigen missie voor Amerika ter sprake, nl. Nederlands Nieuw-Guinea,
waar de missionarissen van het H. Hart hulp zoeken voor hun moeilijk en veel te uitgestrekt missiegebied, het apostolisch vikariaat van Merauke. Schrijver geeft ons in enkele bladzijden een overzicht van de onderhandelingen, het onderzoek ter plaatse door de Prior-provinciaal, en het aanvaarden van deze missie in het moerassige land der meest primitieve koppensnellers, waar op *t ogen-
blik vier priesters en vier broeders kruisheren, samen met de missionarissen van het H. Hart werkzaam zijn.
Het boek sluit met 12 biz. notas, aansluitend bij de verschillende hoofstukken, en een alphabetisch register. We moeten de schrijver en zijn groep van medewerkers dank-
baar zijn voor dit boek, niet alleen voor het verzamelen van veel materiaal, maar ook om de degelijke bewerking ervan, om de schildering der plaatselijke toestanden waardoor deze kruisherengeschiedenis in het concrete en levensechte kader komt te staan en een beoordeling van personen en situaties mogelijk wordt ge-
maakt. Nergens wordt geprobeerd de zaken mooi en enthousiast voor te stellen ; integendeel, steeds wordt getracht naar werkelijke objectiviteit, en meer dan eens schrikt men terug voor het harde oordeel van de auteur over toestanden en personen, die er met hun hoedanigheden, maar ook met al hun gebreken en tekortkomingen
worden voorgesteld. Gelukkig ! Want daardoor is dit boek geen loflitanie geworden op de orde of de amerikaanse provincie, die trouwens in deze tijd niet meer leesbaar zou zijn, maar een stevig
stuk echt ingeleefde geschiedenis. En ook hier gaat daardoor het ,,historia docet" op. Men komt ertoe zijn overgeerfde inzichten, die men op het jongste verleden van de orde had, te herzien, en zich werkelijk te bezinnen op de les die deze geschiedenis duidelijk te zien geeft: waar kloosterlingen als enkelingen gaan werken, zonder kloosterverband of het vooruitzicht dit in de toekomst te kunnen bereiken, zullen ze hun eigen karakter niet kunnen bewaren en voor de orde niets blijvends bereiken, al kan hun werk op
zichzelf beschouwd natuurlijk vruchtbaar zijn. Het werk van jaren van de kruisheren in Wisconsin werd voor de orde een mislukking,
12
GOUDEN JUBILEUM
al had Mgr van de Wijmelenberg voldoende op een kloosterstichting aangedrongen. Ook het werk van de kruisheren in Minne sota zou in individuele werkzaamheden zijn doodgelopen als niet
father van der Hulst en Mgr Hollmann de situatie doorzien hadden en uitdrukkelijk de oprichting van een klooster hadden door-
gezet. Zonder dat zou er nu van een eigen amerikaanse provincie geen sprake kunnen zijn.
Dit boek heeft zijn gebreken. Enkele gedeelten zijn erg zwak, en wel juist daar waar de lijn van het verhaal ophoudt, en men een massa gegevens wil inlassen, - zogenaamd om volledig te zijn
en dit boek tevens tot een referentiewerk te maken, - die men waarschijnlijk uit pieteit of om persoonlijke redenen niet wilde weglaten. Ze hadden in een appendix hun plaats kunnen vinden, terwijl ze nu eerder hinderlijk zijn. Dit, en 'n enkele fout (p. 189 : Honhon is nooit prior in Uden geweest) doet echter aan de waarde van het geheel geen afbreuk, evenmin als de opmerkingen die we bij de afzonderlijke hoofdstukken maakten. Daarom blijft dit boek belangrijk, speciaal voor de geschiedenis van de amerikaanse kloosters, maar evenzeer voor de geschiedenis van de orde in de laatste honderd jaar die tot nu toe nergens zo kritisch en objectief werd neergeschreven. We blijven er father Rausch dankbaar voor. A. R.
HET KLOOSTER CLAIRLIEU TE HOEI EN ZIJN PRIOREN-GENERAAL
1210-1796 ii
DE PRIOREN-GENERAAL VAN 1410-1630
In dit hoofdstuk worden de generaals behandeld, die aan het hoofd stonden van de Orde na haar hervorming tot in het begin van de zeventiende eeuw. In deze periode - vooral in de vijftiende eeuw - heeft de Orde,
inwendig en uitwendig haar grootste bloei gekend, waaraan de invloed van een reeks uitstekende generaals niet vreemd geweest is. In 1630 verkrijgt generaal Augustinus Neerius voor zichzelf en voor zijn opvolgers het privilege om de pontificalia te dragen en tevens bepaalde wijdingsmachten uit te oefenen voor eigen onderdanen. Daarom wordt dit hoofdstuk afgesloten met de laatste nietgemijterde generaal, Herman Haas.
18. Libertus Janssen van Bommel x
{Libertus Johannis de
Bomelia2, Bommelensis3) was conventuaal en later prior van StAgatha.
De brief, waarmee de overheid der stad Venlo instemt met de stichting van een klooster, is 26 juni 1399 gericht aan fr. Lubbertus, prior der Kruisbroeders te St.-Agatha bij Kuyck4 en de brief 1 1 8 *
Nieuw Ned. Biografisch Woordenboek, II, Leiden, 1912, col. 632. Frrtzworms, o.c, d. 137. Russelius, o.c, p. 91. Ann., II, p. 78.
14
CLAIRLIEU
waarmee op 1 juli 1399 het nieuwe klooster van Venlo werd gei'ncorporeerd m de orde is gegeven door Joannes d'Avins, prior generaal, en de definitoren Hugo, prior van Luik, Lubbertus, prior van Venlo, Jacobus, prior van St-Agatha en Joannes, supprior van Hoei5. Libertus Janssen, die de onderhandelingen te Venlo heeft gevoerd, zal dan ook definitief naar Venlo gegaan zijn, toen de
goedkeuring der stad er was, en het convent van St.-Agatha koos een nieuwe prior. Libertus Janssen was dan de eerste prior van Venlo. Toen de nieuwe stichting goed op gang was, heeft blijkbaar het convent van St.-Agatha Libertus Janssen weer opnieuw gekozen, daar behalve Russelius en de anderen die hem volgen, ook het necrologium van St.-Agatha zegt dat hij als prior van St.Agatha in 1410 tot generaal werd gekozen 6. Slechts met veel moeite kon men hem ertoe bewegen dit ambt
te aanvaarden. De hervorming der orde werd flink aangepakt, doordat op het generate kapittel van 1410 alle definities van voorgaande generate kapittels werden afgeschaft en vernietigd, en men terug ging enkel op de constituties van 1248 7. Libertus Janssen verplaatste enige kloosterlingen vanuit Hoei en haalde anderen ter reformatie erheen.
In het volgende jaar 14118 is hij, na de visitatie der Maaslandse
kloosters, op de terugreis naar Hoei gestorven en begraven bij de Karthuizers te Zelem bij Diest °. Volgens Russelius stierf hij op 8 januari (aangeduid door de lopende liturgische dagen : octava Dominicae Circumcisionis), maar volgens het necrologium van St.-Agatha op 8 nov.
19. Joannes van Merten10 (Martonius11, Martini12) werd generaal gekozen op 27 febr. 1411 volgens Russelius, of 1412 volgens het necrologium van St.-Agatha. Hij was conventuaal en prior van Asperen, en tevens definitor toen hij generaal werd. Hij 8 Codex Pont'is Coeli, p. 74 ; R.A.L., 3139, fol. 287 r° ; Ann., II, p. 180. 6 Necrologium van St. Agatha, fol. 17 r° : jr. Lubbertus Johannis de Boemel,
prior et conventualis hujus domus... hinc pro reformation ordinis assumptus. 1 Ann., II, p. 205. 8 D., fol. 22 v°. 9 D., I.e. ; Russelius, o.c, p. 94.
10 In de documenten van de officiaal van Keulen en van Luik. Ann.t II, p. 535-
546 ; Russelius, o.c, p. 95.
" Russelius, o.c, p. (XIX).
" Hertzworms, o.c, p. 137.
EN ZIJN PRIOREN-GENERAAL
15
heeft het hervormingswerk van zijn voorganger krachtig voortgezet.
Tegen de sterke reactie - soms gesteund door bisschoppen en andere kerkelijke waardigheidsbekleders - vroeg Johannes van Merten de hulp van Paus Johannes XXIII. Deze zond 19 mei 1413 een schrijven aan de dekens van Kamerijk en Luik en aan de officiaal van Keulen 13, met de opdracht de generaal in zijn hervor-
mingspogingen te steunen, en te zorgen dat de straffen haar doel bereikten. Ze konden de schuldigen straffen met kerkelijke censuur ondanks hoger beroep, ondanks privileges, desnoods met behulp van de wereldlijke macht De afgevaardigde deken van Luik, Egidius de Venalmont, maakte 27 juli 1413 de inhoud van deze brief bekend 14. De officiaal van Keulen, Christianus van Erpel,
zond 11 nov. 1413 aan de prioraten een brief15, waarin hij krachtens de gehoorzaamheid beveelt, onder straffe van excommunicatie, suspensie en interdict, zich binnen zes dagen te onderwerpen aan de visitatie en de hervorming door de generaal. De aartsbisschoppen, bisschoppen en andere prelaten werden erop gewezen, dat ze voortaan geen steun mochten verlenen aan opstandigen ; en op alle
kerkelijke waardigheidsbekleders in de bisdommen Keulen, Trier, Luik, Utrecht en Kamerijk werd een beroep gedaan om aan de uitvoering van het pauselijk mandaat mee te werken 1G.
Johannes van Merten stierf in het klooster van Asperen 12 febr.
1415 17. 20. Helmicus Amoris, geboortig van Zutphen, is ingetreden te
Venlo18 of in Schwarzenbroich19, werd prior in Namen, was 13 Hs. LGS 25D11, fol. 19 r° ; D., col. Ixxi ; R.A.L., 2763, fol. 105 r° ; Ann.,
II, p. 209-211.
14 Hs. LGS 25D11, fol. 43 v° ; Ann., II, p. 545-546.
15 Hs. LGS 25D11, fol. 38 v° ; R.A.L., 2763, fol. 108 r° ; Ann., II, p. 535-544. 10 Ramaekers, I.e., p. 66-67. 17 Necrologium van Maastricht, gepubliceerd door A. P. H. Van Hasselt, in Publications de la societe historique et archeologique dans le duehe de Limbourg, 39 (1903), p. 69 ; Necrologium van St. Agatha, fol. 2 r° ; Hertzworms, o.c.,
p. 137.
18 R.A.L., 3139, fol. 296 r° ; M. Paquot, Memoires pour servir a Vhistoire litteraire des dix-sept provinces des Pays-Bas, et de la principaute de Liege, Leuven, 1765, t. I, p. 123.
19 J. Hartzheim, Bibliotheca Coloniensis, Keulen, 1747, p. Ill ; C. H. Ferrier, Geschichtliche Mittheilungen u'ber das ehemalige Kreuzbruderkloster zu Koln, Koln, 1869, p. 16.
16
CLAIRLIEU
definitor in 1413 en 141420 en werd in 1415 tot generaal gekozen. Op 31 dec. 1417 verkreeg hij de bescherming van koning Sigismund21. Op 9 Jan. 1424 verklaarden Helmicus Amoris en de acht conventualen van Hoei, dat zij voor het convent 1458 Arnhemse
guldens ontvangen hebben van Stouwe Minne alias Zerboldes, waarvoor een jaarlijkse rente aan haar betaald moet worden
zolang zij leeft, en na haar dood aan de conventen waar Helmicus of zijn broer Johannes Minne zullen verblijven 22. Op 13 april 1424 gaf Martinus V aan de generaal zelf de macht om voortvluchtigen en opstandigen gevangen te zetten en te ex-
communiceren, zonder vrees voor excommunicatie of andere kerke-
lijke straffen, niettegenstaande de wetten, die hiermee in strijd waren23.
In 1430 ging hij met enige confraters naar Engeland om daar de hervorming door te voeren. In 1431 was hij nog niet terug en werd het generaal kapittel voorgezeten door zijn vicarius Gisbertus24. Deze Gisbertus was in 1425 supprior van Hoei en in 1433 prior in Hohenbusch. Op 3 maart 1431 verklaarde Eugenius IV opnieuw, dat er elk jaar een generaal kapittel moest gehouden worden en er geregeld visitatie moest zijn, wat er op wijst dat er kloosters waren die zich daaraan wilden onttrekken. Tevens bevestigde de Paus de vroeger gegeven privileges en vermeerderde deze nog25. Op 24 maart 1432 gaf Eugenius IV aan de bisschop van Luik, Johannes van Heinsbergh, opdracht om te oordelen over het instituut der donaten26 en 21 mei 1433 keurde deze de statuten I 27 der donaten goed' 28 Dtm. ; D.
21 Hs. LGS 25D11, fol. 16 v° ; B., fol. 22 r° ; D., col. xxv-xxvii ; R.A.L., 2763, fol. 69 r° ; Ann., II, p. 215. 22 A.E.L., Charter van 9 Jan. 1424. Fr. Jo de Zutphania videlicet Amoris was conventuaal te Namen en werd in 1423 hervorming van het klooster aldaar. Dtm.
een jaar naar Luik gezonden voor de
28 Codex Pontis Coeli, p. 15 ; D., col. xxxi ; Ann., II, p. 219 ; Ramaekers,
I.e., p. 68.
24 D. ; B.
25 Codex Pontis Coeli, p. 15 ; R.A.L., 3139, fol. 287 v° en 2763, fol. 29 r° ; fol. 12 v° ; D., col. xxxii-xxxvii ; Ann., II, p. 228. 26 Codex Pontis Coeli, p. 20 ; hs. LGS 6L33, fol. 15 r° ; B., fol. 15 r° ; col. xxxix-xl ; R.A.L., 2763, fol. 35 r° ; Ann., II, p. 233. 27 Codex Pontis Coeli, p. 19 ; hs. LGS 25D11, fol. 14 v° ; hs. LGS 6L33, 15 v° ; B., fol. 16 r° ; D., col. xxxix-xlii ; R.A.L., 2763, fol. 38 r° ; Ann., p. 237.
B., D., fol. II,
EN ZIJN PRIOREN-GENERAAL
17
Op 9 mei 1433 legde Helmicus Amoris zijn ambt neer en koos het klooster van Asperen om daar te wonen. Maar reeds het volgende jaar werd hij prior in Schwarzenbroich gekozen en daar ge'incorporeerd28. Toen enkelen het hem hier lastig maakten, vroeg hij zijn ontslag, waarop de generaal hem prior van Ivoix-Carignan maakte. Hier stierf hij 28 juli 144129. Onder zijn bestuur werd in 1419 een klooster gesticht te Roermond30, welke stichting een goedkeuring ontving van Martinus V in 142231, in 1429 te Osterberg32 en te Goes33, en in 1432 te Falkenhagen34.
Op 24 sept. 1424 gaf Helmicus Amoris een openbaar getuigenis voor de goede en stichtelijke levenswijze in de huizen der Broeders van het gemene leven, die hij - en zeer vele Kruisbroeders met hem - zeer goed kenden, vooral te Keulen, Deventer en Zwolle35.
j. Hartzheim vermeldt in zijn Bibliotbeca Coloniensis een hand-
schrift in het convent der Kruisheren te Keulen, dat hij aldus aangeeft: Anatome sen medullata et exactissima explicatio parabo-
larum, seu proverbiorum sapientissimi Salomonis juxta quadruple cent sacrae scripturae sensum, per Revm D.Helmicum de Amove,
Zutphaniensem ordinis S. Cruets a restauratione XIXm a reformatione vero tertium generalem, domus Nigrae Paludanae professum circa annum 1420 s6. Dit handschrift heeft een nieuwere band, maar het opschrift op papier, geplakt op de rug van de oude leren band, is nog bewaard : (E)xpositio in Pro / (v)erbia Salomonis Rvn I (D)ni Helmici De Amore / (Gn)lis OrdStae Crucis*7. Het is een copie, door drie handen geschreven en niet die van een fr. 28 Russelius, o.c, p. 103.
29 Hertzworms, o.c, p. 137 ; Necrologium van Maastricht, I.e.. p. 96 ; Necro-
logium van St.-Agatha, fol. 8 v°.
80 BRUSSEL, Algemeen Rijksarehief, J.A.720. ^ Ann., II, p. 468-472.
" C Stuve, Osnabriicker Geschichtsquellen, Bd. Ill, Die Iburger Klosterannalen
des Abts Maurus Rost, Osnabriick, 1895, p. 48.
83 Russelius, Stochemius, Halloix, in Ann., II, p. 191-199 ; BRUSSEL, Kon.
Bibl., 7408, fol. 24 v° ; D., fol. 23 v° ; Ann., II, p. 220-226.
M Hs. DETMOLD, Landesarchiv, 3, Diplomalarium Falkenbagense, p. 10-13 :
overdracht door Theodoricus, aartsbisschop van Keulen en administrator van Paderborn. Hierin wordt de generaal Wilhelmus genoemd ; men heeft Helmicus dus als een afleiding van Wilhelmus beschouwd.
58 A.G.A.U., 2 (1875), p. 272-275.
* O.c, p. 111-112 ; M. Paquot, o.c, p. 124, geeft volkomen dezelfde titel,
terwijl hij p. 123 schreef : prit Vhabit a Venlo.
87 Hs. KEULEN, Hist. Archiv der Stadt, GBf 69 (Mededeling van de stads-
archivaris Dr. H. Gerig); Haass, o.c, p. 96 heeft GB8 in plaats van GBf.
1&
CLAIRLIEU
Helmicus, die te Keulen na 1454 een ander handschrift afmaakte38. Aantekeningen bewaard te Maastricht, en overgenomen van Van Lith (overl. 1642), zeggen, dat een commentaar van Helmicus Amoris op de parabels van Salomon op de bibliotheek te Keulen aanwezig is39. De uitvoerige titel, zoals Hartzheim deze geeft, doet vermoeden, dat hij deze werkelijk gezien heeft. Mogelijk ging een
blad verloren, toen het handschrift een nieuwe band kreeg. Zo is het wel waarschijnlijk, dat Helmicus Amoris de auteur is, en kdn het oorspronkelijke handschrift in Schwarzenbroich geweest zijn. In 1427 was er in Hoei een straatje, dat Thier des Croisiers genoemd werd40, nogmaals vermeld in 1590 pres la thout des gabelles en in 1649 aux traux de I'Empereur41. 21. Henricus van Nijmegen was zeven jaar pastoor van StMartin-de-1'Isle te Luik voordat hij aldaar intrad in de orde. In 1427 werd hij naar Parijs gezonden voor de hervorming van dat
klooster. Het volgende jaar kwam hij als prior van Parijs op het generaal kapittel, werd definitor en kreeg enkele priesters voor
reformatie mee naar Parijs42. Op 9 mei 1433 werd hij generaal gekozen43.
Op 18 augustus 1434 verleende Eugenius IV aan alle leden der orde een voile aflaat tijdens hun leven en in het uur van sterven44. In 1440 bracht Henricus van Nijmegen de relikwieen van de H. Odilia over in een nieuw schrijn. De oorkonde hiervan bleef tot 1949 in het reliekschrijn in Kerniel en berust thans in het kruisherenklooster te Diest. Behalve de prior, telde het convent van Hoei toen twaalf priesters, waarvan er een in Doornik was, twee clerici en een novice, twee conversen, twee donaten en drie commensalen, 'n kok, *n portier en 'n bakker45. Bij de overplaatsing van de relikwieen was ook iemand van het Florenshuis te Deventer aanwezig, die een relikwie kreeg en ze naar Deventer bracht, waar 88 Hs. KEULEN, Hist. Archiv der Stack, GB4 168. w R.A.L., 3139, fol. 296 r°.
49 A.C.H., Cartulaire du Grand Hopital, Stock vim et moutures, fol. 115 v°. 41 Ibid., fol. 179 v°. 41 Dtm.
4* Russelius, o.c., p. 104 ; B. : 10 mei ; D. : 7 mei. 44 Codex Pontis Coeli, p. 41 ; hs. LGS 6L33, fol. 12 v° ; B., fol. 18 r° i D.,
col. lxiii-lxvi ; Ann., II, p. 255-260.
45 Van Lieshout, o.c., p. 129.
EN ZIJN PRIOREN-GENERAAL
19
deze later in een zilveren arm werd geplaatst46 Later, in 1446, liet de generaal het hoofd van de H. Odilia in een zilveren schrijn plaatsen47, wellicht voor het altaar van de H. Odilia, waarvan in 1441 reeds een beneficie bestond48.
Op 14 dec. 1440 stichtten fr. Gillebert de Fraiture, geprofest bij de Kruisheren, en zijn zusters een fundatie, aangenomen door George de Bruge, waardoor de Kruisheren een huis kregen, waar van de opbrengst aan de armen gegeven moest worden49.
Russelius verhaalt, dat Henricus in vijfendertig dagen door de confraters een kelder liet bouwen onder de gastenkamers en daarna een grotere refter voor de generate kapittels, wat voor sommigen te veel gevraagd was, zodat zij het klooster verlieten en de generaal de hulp van de bisschop van Luik moest inroepen50. Op het generaal kapittel van 1443 werd Henricus, bisschop van Munster en administrator van Osnabriick door de generaal tot participans verklaard, vanwege zijn welwillende bescherming voor de Orde, bijzonder voor de getroffen broeders van Osterberg51.
In 1449, de 18de maart, werd door Johannes Sancti Angeli Cardinalis, pauselijk legaat in Duitsland, op verzoek van de gene raal aan de officiaal van Keulen en aan die van Luik bevolen, dat ze in de kerken zouden laten afkondigen, dat de roerende en onroerende goederen aan de huizen der Orde van het H. Kruis moesten worden teruggegeven52.
De schrijver van wie het Detmoldse handschrift gecopieefd werd, verhaalt, dat Henricus van Nijmegen 3 dec. 1451 zeer godvruchtig overleed : ejus corpusculum sepelivimus ... in dextero
latete chori nostri inter stallum suum et lapidem poncelet de welen53. Onder zijn bestuur werd een klooster gesticht te Bentlage in
143754, te Maastricht in 1437 of 143855, te Diisseldorf in 143856, * 41 48 49 : M 11 M
J. Banelt, o.c., p. 143-144 ; Van Lieshout, o.c, p. 35-36. Van Lieshout, o.c, p. 33-34. J. Stiennon, I.e., p. 41. A.C.H., CCCXLI, Stock des communs pauvres, fol. 130. Ann., I, 1, p. 106-107. Los blad in hs. LGS 25D11. D., col. Ixviii. Zie ClairUeu, 1 (1943), p. 76-77.
18 Dtm.
04 MONSTER, Staatsarchiv, Urk., 4 Martii 1437. ,w Van Hasselt, I.e., p. 13-14. M Haass, o.c., p. 116.
2°
CLAIRLIEU
Mariae laudis te Kolen in 143857, te Schiedam in 1443 58, en Mariae pads hi) Ringenberg in 1444 of 144659.
22. Georgius van Brueggen (de Bruges, Brugius, de Brugis) conventuaal van Hoei, in 1440 procurator te Hoei60, visiteerde als prior van Hohenbusch in 1445 en 1450 de huizen in Westfalen. Hij was definitor in 1446, 1449 en 1451 en werd 12 jan. 1452 met algemene stemmen tot generaal gekozen 61. Russelius beschrijft hem als 'n nederig en wijs man, weinig spraak-
zaam maar n waardige figuur; hij had zeer bijzonder de geest
van gebed en ook de gave der tranen 62. Wie zich ijverig toelegt op de godsvrucht, maar de soberheid mist, vergeleek hij met een lamp, die vuil is ; die wel walmt maar geen licht geeft63. Veel moeilijkheden had hij met de hervorming der kloosters te Londen en te Toulouse. Het is deze generaal geweest, die de
kloostermuren om Clairlieu liet bouwen64.
Op 24 mei 1454 verklaarde Johannes van Heinsberg, bisschop van Luik, op verzoek van Georgius van Bruggen - en in aansluiting bij de goedkeuring, die hij, als afgevaardigde van de Paus, in 1433 gaf - dat de donaten aan de drie geloften gehouden waren **. Op 25 mei 1456 nam keizer Fredericus de Orde in zijn bescher-
ming68.
Georgius van Bruggen is 29 nov. 1458 te Luik gestorven67 en
aldaar begraven voor het hoogaltaar68.
23. Theodericus van Hall uit een ridderlijk geslacht uit het 57 Van Lieshout, o.c, p. 73 ; A. Van Asseldonck, Franc. Vaes, in Clairlieu;
15 & 16 (1957-58), p. 17-20.
68 Stochemius, in Ann., II, p. 194. 09 Haass, o.c., p. 132-133.
60 J. Banelt, o.c, p. 139 ; Van Lieshout, o.c, p. 129. 61 Dtm.
M Russelius, o.c, p. 112 ; Hertzworms, Vacatio sacra, Luik, 1684, p. 101
Ambrosius Huensis, o.cy p. 104 ; Hertzworms, Rel. S. Cruets, p. 82. 64 Russelius, o.c, p. 113-114 ; Gorrissen, o.c, p. 325. 68 Codex Pontis Coeli, p. 23 ; D., col. xlvii-xlix ; Ann., II, p. 283. SINT-AGATHA, Arch. Kruisheren, charter 28, apographum authenticum, en Da2 ; Codex Pontis Coeli, p. 46-47 ; B., fol. 20 r° ; D., col. xxviii-xxxi ; Ann.,
II, p. 284-287.
01 Hertzworms, o.c, p. 137 ; Necrologium van Maastricht I.e., p. 119 : hs.
LUB 188, in Ann., II, p. 527.
68 Russelius, o.c, p. 114 ; grafschrift ibid., p. 115 ; Dtm., aantekening na de
definities ; Hist, de la transL d. S. Odile, p. 49.
EN ZIJN PRIOREN-GENERAAL
21
land van Julich, studeerde te Keulen en trad daar in de orde. Als prior van Keulen was hij definitor in 1443, 1445, 1447, 1449, 1451, 1453 en 1455, en visiteerde in 1453 Hohenbusch, Venlo, St.-Aga-
tha, Asperen, Goes en Schiedam69. De negende januari 1459 werd hij tot generaal gekozen, terwijl hij afwezig was. Twee definitoren en de procurator van Hoei gingen hem de keuze in Keulen mede-
delen en konden hem met veel moeite eerst de volgende dag er toe brengen, de keuze als Gods wil te aanvaarden 70. Op 4 mei 1461 verklaarde hij Walter de Leent, prior der Karthuizers te Roermond, tot partkipans71.
Reeds op 8 mei 1463 legde hij op het generaal kapittel zijn ambt neer, daar hij wegens een ernstige ziekte zijn werk niet meer doen kon72, en liet zich terugbrengen naar Keulen, waar hij 28 Jan. 1467 als 'n heilige is gestorven. Gelenius noemt hem Venerabilis73. On-
der zijn bestuur werd het klooster te Hoorn overgenomen
74
24. Peregrinus van Kampen (a Campis), conventuaal van
Luik, was als prior van Luik definitor in 1457, 1459 en 1461 ; hij visiteerde samen met de generaal Georgius van Briiggen in 1455, 1456 en 1458 de meeste huizen van de Orde. Onder de volgende generaal visiteerde hij in 1460 en 1461 weer meerdere huizen75, zodat hij de toestand van de orde wel kende, toen hij tijdens het
generaal kapittel van 1463 met algemene stemmen tot opvolger werd gekozen van Theodericus van Hall, die zijn ambt neerlegde. Ook hem heeft men met moeite kunnen overhalen dit ambt te aanvaarden.
In de eerstvolgende jaren blijkt zijn zorg voor de Franse kloosters door de verplaatsingen in en naar deze huizen 76. 69 Dtm.
70 Dtm., aantekening na de definities van 1458. 71 Las blad, in hs. LGS 25D11.
72 Russelius, o.c, p. 114 ; D., fol. 22 v° : propter corports nimtam crassitudinem. 73 Russelius, I.e., Necrologium van Maastricht, I.e., p. 67 ; Ann., II, p. 527.
Gelenius, Aeg., De admiranda... Magnitudine Coloniae, Keulen, 1645, p. 500 en 665 ; zie ook Schuette, A., Handbuch der Deutschen Heiligen, Keulen, 1941, p. 222 en Torsy, J., Lexikon der deutschen Heiligen, Seligen, Ebrtuurdigen und Gott-
seltgen, Keulen, 1959, kol. 518.
74 C. J. Gonnet & R. D. Baart de la Faille, Inventaris van bet arcbiej der stad Hoorn, Haarlem, 1918, p. 303 ; Regest 661, en p. 306 ; Regest 671 ; Ann., I, 1, p. 118-123. 75 Dtm. 76 Dtm.
22
CLAIRLIEU
Russelius citeert Van Clotingen, die zegt, dat hij bij geestelijken en leken algemeen zeer gezien was en geacht om zijn wijsheid. Hij heeft de steun van Pius II gevraagd, en op 16 sept. 1464 werd hem deze verleend door Paulus II, die de abt van S. Victor te Parijs en de deken van de H. Apostelen te Keulen en van S. Paulus te Luik tot beschermers der orde aanstelde77. Russelius noemt hem ook een zeer bekwaam architekt. Hij heeft het koor der kerk vergroot, er prachtige koorbanken in geplaatst, de retabel van het altaar met een schilderij verfraaid, de refter voltooid, een nieuwe keuken gebouwd en het grootste gedeelte van het kruispand vernieuwd. In 1467 werd Hoei geplunderd en gedeeltelijk in brand gestoken, terwijl Lodewijk van Bourbon, bisschop van Luik, zich in de citadel had teruggetrokken. Clairlieu leed weinig schade, daar de kruisheren heel hun inboedel binnen de stad gebracht hadden uit vrees voor brand ; als ze hun goederen in het klooster zouden gelaten hebben, waren ze geplunderd geweest78.
Peregrinus van Kampen stierf te Luik 21 aug. 1473 79 en werd te Hoei begraven rechts van het hoogaltaar, voor het altaar van O.-L.-Vrouw.
Onder het bestuur van deze generaal werd een klooster gesticht te Sneek in 1464, te Ter Apel in 1465, te Franeker in 146780, te 's Hertogenbosch in 146881 en te Honscheid in 146982. 25. Nicolaus van Haarlem, conventuaal van Keulen, prdfessor in de theologie83, was de eerste prior van Hoorn. Als zodanig
was hij definitor in 1466, 1468, 1470, 1472, en visitator in 1467, 1470, 1471 en 1473 84. In dit laatste jaar werd hij op 21 sept, tot 77 Codex Pontis Coeli, p. 24 ; hs. LGS 25D11, fol. 23 v* ; B., fol. 26 v° ; D.,
col. xlix-liiii ; Ann., II, p. 300-305. 78 Hs. LGS 6B17, fol. 155 v° - 156 v°.
70 Russelius, o.c, p. 117 ; Necrologium van Maastricht, I.e., p. 100 ; Necrolo-
gium van St.-Agatha, fol. 10 v° ; Ann., II, p. 527. 80 Ann., I, 1, p. 126, 127 en 129.
81 Ibid., p. 129 ; J. F. Foppens, Historia episcopates Silvaeducensis, Brussel, 1721,
p. 299.
82 Dtm. ; W. Dersch, Hessiscbes Klosterbuch,
2 Aufl.,
Marburg,
1940,
(in
Veroffentlichungen der historischen Kommission fur Hessen und Waldeck, XII, p. 85). 83 Nieuw Ned. Biogr. Woordenboek, II, col. 537-538. M D. en Dtm.
EN ZIJN PRIOREN-GENERAAL
23
generaal gekozen in Hoei. Hij was een grote krachtige man, een ernstige religieus en een harde werker.
Aan het klooster bouwde hij een nieuw dormitorium. Hij was van mening, dat verslapping volgde uit het verwaarlozen
van de studie en het niet genoeg onderhouden van het silentium. Daarom liet hij jongere krachten studeren in Leuven, Parijs, Caen en Toulouse. In de brief van Nicolaus van Haarlem, die Russelius hierover citeert, wordt Keulen niet genoemd. Toch studeerden Keulse kruisheren aan universiteiten : fr. Joh. de Unna in 1447 te Wenen85 en fr. Joh. de Schopingen in 1480 kerkelijk recht te Keulen86.
Voor het jubeljaar 1475 zond Nicolaus van Haarlem Henricus van Wesel, prior te Luik, en Henricus van Keulen, prior van
Marienlof te Kolen naar Rome om privileges voor de Orde te verkrijgen, waarop de bul Benigna Sedis van Sixtus IV op 27 mei
1475 volgde : de Paus bevestigde de privileges der orde87. In 1479 werd op zijn verzoek in de kloostergang Magister Wolterus (Waltherus) de Horion (Hoerion) begraven, die in 1453, als kapelaan in de kerk van O.-L.-Vrouw, Speculum historiole van Vincentius Bellovacensis schonk88, een copie van Summa Theologiae II II van S. Thomas van Aquino voor het klooster betaalde89 en de Summa juris canonici van Monaldus90 aan de Kruisheren vermaakte91.
Nicolaus van Haarlem stierf tijdens een visitatie te Keulen op 1 nov. 1482 92, en werd daar begraven non sine opinione sancti-
tatis8S. Hertzworms noemt hem V(enerabilis) Dei servus; Geleni-
us spreekt van Venerabilis Pater... zelosus et exemplaris generalis °4. 85 KEULEN, Hist. Archiv der Stadt, GBf 11, fol. 138, en GB4 65, fol. 133. 86 Ibid., GBf 85. 87 Codex Pontis Coeli, p. 29 ; 25D11, fol. 26 v°; D. col. liv-lvi; SINT-AGATHA,
Arch. Kruisheren, charter 32 ; Ann., II, p. 378-384.
88 Hs. BRUSSEL, Kon. Bibl., 9330. 89 Hs. LUB 300 (146). 90 Hs. LGS 6G9. 81 Een zekere Bertelos de Horrion is een der burgerlijke autoriteiten van Hoei bij de overbrenging der relikwieen der H. Odilia in 1292. Van Lieshout, I.e.,
p. 19.
w Russelius, o.c, p. 120 ; Necrologium van Maastricht, I.e., p. 116 ; Necrolo* gium van St.-Agatha, fol. 16 v° ; D., fol. 22 v° ; Ann., II, p. 527 : 1483. 93 D., fol. 22 v°. M Hertzworms, o.c, 138 ; Gelenius, o.c, 73.5 ; Schuette, Handbuch der deutschen He/ligen, p. 269 en Torsy, Lexikon der deutscben Heiligen..., kol. 413.
24
CLAIRLIEU
Onder zijn bestuur werd een klooster gesticht te Lannoy in 1474 en te Woudrichem in 1475, te Maaseik in 1476, te Diilken in 1480 en Novi Fundi in Zeeland in 148105.
26. Everardus van Orsoy, enige zoon van een adellijke fami lie, studeerde bij de Broeders van het gemene leven te Deventer. Hij liet zich door zijn familie niet weerhouden om in te treden te Bentlage. Russelius citeert een handschrift Speculum exemplorum, waaruit de hoge deugd van Everardus van Orsoy blijkt. Als prior van Bentlage gaf hij voortreffelijk geestelijke leiding en stimuleerde hij het verlangen naar de volmaaktheid 96. Hij was definitor in 1468, 1471, 1474, 1476, 1478 en 1482 en visitator in 1476, 1479 en 1482 97. Einde 1482 werd hij tot generaal gekozen. In maart 1483 werd Hoei van de pest bevrijd na een plechtige processie met de relikwieen der H. Odilia98.
In 1485 werd het convent door het stadsbestuur vrij gesteld van belasting ".
Op 18 juli 1487 gaf Innocentius VIII aan de dekens van Maas tricht, Luik en Aken opdracht te bewerken, dat het klooster van
Aken terug in het bezit zou komen van vervreemde goederen 10°. Op 14 febr. 1488 werden door Innocentius VIII de privileges van Johannes XXII, Eugenius IV en Sixtus IV bevestigd en verkreeg de Orde algehele exemptie van de bisschoppelijke rechtsmacht 10\ Dezelfde dag gaf de Paus opdracht aan de abt van S. Victor en de dekens van de H. Apostelen te Keulen en van S. Paulus te Luik voor de uitvoering van de bul Licet ea te zorgen 102. In 1489 werd het generaal kapittel in St.-Agatha gehouden. Het convent van Hoei meende daardoor in zijn rechten te kort gedaan te zijn, en deed beroep op Innocentius VIII. Door Rome werden a D. en Dtm.
88 Hs. LUB 1015-1035 : F.NJ.-B. Delvaux, Memoires pour servit a Vhistoire du
pays et du diocese de Liege, t. IV, p. 765. 87 Dtm.
98 J. Banelt, o.c, p. 110-115. 99 Hs. LGS 25D-, fol. 45 v°. 100 Ann., II, p. 415.
J01 In de bul Licet ea staat o.a. : eximimus et totaliter Uberamus ac praefatae Sedi immediate subiicimus. Codex Pontis Coeli, p. 34 ; hs. LGS 25D11, fol. 31 r° ; B., fol. 30 r° ; D., col. Ivi-lxiii ; SINT-AGATHA, Arch. Kruisheren, charter 35 ; Ann., II, p. 416-423. iat D., col. lxix ; Ann., II, p. 424.
EN ZIJN PRIOREN-GENERAAL
25
dan judices et conservatores afgevaardigd, die van Everardus en zijn opvolgers een verklaring onder ede eisten om voortaan nergens
anders als in Hoei het generaal kapittel te houden en in Hoei te resideren 103. In L'histoire de la translation de Sainte Odile van de Kruisheren van Luik (1765) wordt de authenticiteit van dit docu ment in twijfel getrokken, daar er bij de twee laatste keuzen geen sprake van geweest was en wellicht ook niet bij de voorgaande ; ook in de constitutes van 1660 stond er geen woord van 104.
Op 29 okt. 1489 bepaalde Innocentius VIII, dat de keuze van de generaal moest geschieden door de acht definitoren, van het laatste
en voorlaatste kapittel, en door de conventualen van Hoei. Als er geen acht definitoren waren, moesten de aanwezigen deze aanvullen met prioren105. Op dezelfde dag droeg de Paus de uitvoering dezer bul op aan de dekens van Dinant, Namen en Luik106.
In het laatste jaar van zijn generalaat zond Everardus van Orsoy prior Gerbrand van Hoorn naar Engeland als zijn vicarius. Hij is gestorven in dec. 1493 107 en voor het hoogaltaar begraven. Hertzworms noemt hem V(enerabilis) Dei Servus108. Onder zijn bestuur werden elf kloosters gesticht: Emmerich in 1483, Briiggen in 1484, Brandenburg in 1484109, Ehrenstein in 1487, Chauny in 1487, Helenenberg in 1488, Waten in 1489, Verger in 1490, Wickrath in 1490, Dinant in 1490 110 en Scharmer in 1490 1U.
27. Gerbrand Engelsz van Sneek (Gerbrandus Angeli de Snekis, Angelus112, Ange 113) conventuaal van Sneek, was van 1473 103 27 Sept. 1489 ; hs. LGS 25D11, fol. 35 v° ; R.A.L., 2763, fol. 76 r° ;
Ann., II, p. 428-430.
104 O.c, p. 53. 305 Hs. LGS 25D11, fol. 48 r° ; R.A.L., 2763, fol. 82 r° ; Ann., II, p. 431-434 ;
B. en D. na de definities van 1538.
m Hs. LGS 25D11, fol. 37 r° ; R.A.L., 2763, fol. 80 r° ; B. en D., I.e. ; Ann.,
II, p. 435.
10' Russelius, o.c, p. 133 : 16 dec. ; Necrologium van Maastricht, I.e., p. 123 :
19 dec. ; Ann., II, p. 527 : 18 dec. MONSTER, Staatsarchiv A.I., p. 77 : (Bentlage) 18 dec. m O.c, p. 138.
303 110 111 Kon. 112 113
Ofwel in 1491. BRUSSEL, Alg. Rijksarchief, J.A. 881. LUIK, Arch, de l'Eveche\ Rayon 3, n. 57, fol. 282 r° - 285 r°. Russelius, Stochemius en Halloix, in Ann., II, p. 191-199 ; hs. BRUSSEL, Bibl., 7408, fol. 26 r° - 26 v° ; D., fol. 23 v°. Russelius, o.c, p. 133. Saumery, in Ann., II, p. 465.
26
CLAIRLIEU
tot 1493 prior te Hoorn en werd in 1493 als vicarius naar Engeland gezonden om daar de tucht in de kloosters te herstellen. Op 2 febr. 1494 werd hij generaal gekozen. Hij was een voorbeeld van religieuze discipline, gaf op sympatieke wijze daadwerkelijke leiding, en legde niemand iets op wat hij zelf niet voordeed. Hij stond in hoog aanzien bij koning Karel VIII van Frankrijk. Hij stierf op 8 oktober 1500 tijdens een visitatie te Parijs. Op zijn grafsteen voor het hoogaltaar stond o.a. auctor justitiae foedera pads amans114.
Onder zijn bestuur werden nog vier kloosters gesticht: Peder-
nach in 1497 115, Duisburg in 1498 116, St.-Annaland in 1499 11T en Glindfeld in 1499118. Op 15 mei 1498 aanvaardde het generaal kapittel de legaten van Franco de Meldert en van Philippus Nicolaus de Hondt (Hont) aan de orde aangeboden door de prioren van Namen en van Goes voor een college der orde te Leuven119.
28. Cornelius van Clotingen {Kloetingen120, Clutingen) was als prior van Goes definitor in i486, 1488, 1490, 1492, 1494 en 149612\ Vandaar werd hij naar Hoei verplaatst als professor. Zijn
colleges over de libri sententiarum werden door vele seculiere en reguliere geestelijken gevolgd122. De twaalfde november 1500 werd hij met algemene stemmen tot generaal gekozen. In jan. 1502 doctoreerde hij te Leuven. Waarschijnlijk had hij daar gestudeerd en heeft hij een rol gehad in de stichting van het college der orde te Leuven.
Delvaux schrijft van hem, dat zijn handschriften, die met zorg op de bibliotheek van zijn convent bewaard worden, een bewijs zijn van zijn grote eruditie, dat de Prins-Bisschop van Luik, Erard de la Marck, hem zijn hoge achting bewees telkens als hij de generaal 114 Russelius, o.c, p. 135. 115 Haass, o.c, p. 215. 118 Haass, o.c, p. 218.
117 Ann., I, 1, p. 4.
118 MONSTER, Staatsarchiv, Urk.
122, uitgegeven in Claitlieu,
10 (1952), p.
51-53.
119 Ann., II, p. 450 ; D., fol. 72 v° - 73 r°. 120 Nieuw Ned. Biogr. Woordenboek, II, col. 688. 121 B. en D.
122 Russelius, o.c, p. 136 ; G. Simenon, Les jondations monasiiques au diocbse de USge, in Rev. Eccl. de Liege, IV (1908-1909), Luik, p. 144.
EN ZIJN PRIOREN-GENERAAL
27
ontmoette; dat hij hem nooit heeft kunnen bewegen een van zijn religieuzen als wijbisschop af te staan ; en dat hij een grote zorg had voor het aannemen van novicen en zorgvuldig de motieven examineerde waarom ze wilden intreden123. Toen hij leed aan een verschrikkelijke ziekte, waarbij heel zijn lichaam vol zweren was, kwam er nooit een klacht over zijn lippen. God mocht hem meer doen lijden, als Hij hem maar de genade gaf dit te kunnen dragen124. Hij stierf 12 okt 1512125 en werd
begraven voor het hoogaltaar. Merkwaardig is, dat hij twee maanden voor zijn dood geld gaf aan het convent van Maastricht voor zijn anniversarium126. Wellicht wilde hij op deze manier ondersteuning geven aan dit convent.
29. Wilhelmus van den Oever 127 {Wilhelmus de Rivo, Guil-
helmus a Rivo) geboren te Maastricht, ingetreden te Hoei, werd prior te Kolen, Mariae laudis, op 31 okt. 1497 en daarna te Luik op 6 dec. 1502128. Hij was definitor in 1497, 1503, 1505 en 1507 129. Toen hij het klooster wilde restaureren, kreeg hij moeilijkheden met de procurator, bij wie anderen zich aansloten. Hierop bood hij bij een visitatie zijn ontslag aan, waarop Cornelius van Clotingen hem als supprior te Dinant aanstelde. Door zijn welspfekendheid en door heel zijn optreden bracht hij dit klooster in aanzien. Na de dood van Cornelius van Clotingen, wensten alle conventualen van Hoei hem als prior. Verscheidene definitoren waren het hiermee eens en zo werd hij 14 nov. 1512 gekozen. Geduldig in moeilijkheden en een goed zakenman, was hij
toegefelijk in de kloostertucht. Hij verwierf vrienden en fr. Franciscus Conioels, een goed financier en kruisheer te Kolen, maakte hij conventuaal en procurator van Hoei. Er werd een koor gebouwd en een prachtige toren met een beiaard. In het koor kwam een M3 Delveaux, Memoires, t. IV, p. 943-944. 124 Russelius, o.c, p. 137 ; Hertzworms, Vacatio sacra, p. 83. 326 Russelius, o.c, p. 137 ; Hertzworms, Religio S. Crucis, p. 82, 138 : V. Dei Servus ; Necrologium van Maastricht, I.e., p. 112 ; Ann., II, p. 528 : Cluttingen ;
Necrologium van St.-Agatha, fol. 15 r°. 15 okt., Cloetynghen. 129 Cornelius Clutingen dedit conventui Trajectensi pro anniversario suo et pitantia pro jratribus de vino renensi anno domini 1512 in mense augusto 30 florenos
bornenses jacientes 36 florenos currentes. Necrologium van Maastricht, I.e., p. 112. 127 Nieuw Ned. Biogr. Woordenboek, II, col. 1019. 128 Ann., Ill, p. 705. 129 B. ; D. ; Dtm.
28
CLAIRLIEU
koperen adelaar. Hij schafte een kostbare koorkap aan van goudlaken en nog twee van damast, een verguld zilveren kruis, waarin de relikwie van het H. Kruis werd geplaatst en andere zilveren reliekhouders 13°.
De akte van onderwerping der stad Hoei aan Erard de la Marck, bisschop van Luik, werd in tegenwoordigheid van de afgevaardigde van de keizer opgemaakt in de refter der Kruisbroeders. In tegen woordigheid en op verzoek van de keizerlijke afgevaardigde werden scheidsrechters aangesteld, om een einde te maken aan de hangende conflicten over rechten op de heerlijkheid Hoei; van de kant van de bisschop de abt van Saint-Jacques te Luik en van de kant van de stad Wilhelmus van den Oever, generaal der Kruisbroeders. Het waren deze twee, die op 30 april 1516 de tekst van hun uitspraak bekend maakten m.
Op 6 aug. 1516 gaf Leo X aan de Engelse Kruisherenkloosters van Londen en Colchester met de bul A superno wonderlijk veel privileges, waaronder de pontificalia voor de prioren en de rozenkransaflaat, die 20 aug. d.a.v. ook aan de generaal gegeven werd, nl. de bekende Kruisherenaflaat132. Het zal in 1520 geweest zijn, dat Michael Mulot, prior van Parijs, met steun van de bisschop van Parijs, zijn convent afscheidde van de Orde. Het kwam tot een proces voor de burgerlijke rechtbank, wat de generaal verloor. Op het volgende generaal kapittel adviseerden de definitoren hem het generalaat neer te leggen. Buiten weten van het convent vertrok hij 19 juli 1521 en stuurde vanuit Antwerpen zijn procurator terug met de opdracht, dat men een andere prior zou kiezen. Hij ging naar Doniton en 180 Russelius, o.c, p. 138, 139.
131 A. Cauchie en A. Van Hove, Documents sur la pricipaute de Liege, 1230-
1532, t. I, Brussel, 1908, n. 59, p. 313 ; n. 60, p. 315 ; n. 71, p. 372 ; n. 73, p. 375 ; n. 74, p. 377.
138 ARCHIV. VATIC, Leon. X, Bull. div. an. IV, V, VI, Tom. Ill, lib. 217,
n. 1207, f. 296 ; hs. LGS 25D11, fol. 37 v° ; Ann., Ill, p. 16-17 : de omnipotentis
Dei et beatorum Petri et Pauli apostolorum ejus auctoritate confisi, Christifldelibus in rosariis beatae Mariae nuncupates per te et successores tuos pro ternpore benedictis orationem dominicam vel salutationem angelicam devote dicentibus. quotiens id fecerint, indulgentiam quingentorum dierum misecricorditer in Domino concedimus et elargimur, non obstantibus praemissis ac constitutionibus et ordinationibus apostolicis ceterisque contrariis quibuscumque ; Ramaekers, De kruisherenaflaat, in Clairlieu, 6 (1948), p. 3-52.
EN ZIJN PRIOREN-GENERAAL
29
later naar Londen, waar hij als goed en nederig religieus op 17 Jan. 1528 stierf133.
30. Laurentius van Gladbach (Laurencius Gladbeeck 134) was ingetreden in Keulen. Als prior van Keulen was hij definitor in
1521. Nadat eerst, vanwege de moeilijkheden met het klooster van Parijs, het ontslag van Wilhelmus van den Oever officieel was vastgesteld, werd Laurentius van Gladbach op 10 sept. 1521 tot generaal gekozen.
Hij schreef aan Michel Mulot, prior te Parijs, om hem tot de gehoorzaamheid terug te brengen, stuurde daarna Thomas van Gouda, prior van Kolen als zijn vicarius om het proces opriieuw
aanhangig te maken. Het volgende jaar benoemde hij Mulot tot
zijn vicarius in Frankrijk. Deze kwam ook hierdoor niet tot inkeer, en trachtte zelfs de andere Franse kloosters van de Orde los te
maken. Hierop werd hij in 1530 door een uitspraak van het parlement uit zijn ambt ontzet en weggezonden. In 1523 consacreerde kardinaal Erard de la Marck, bisschop van Luik, de voltooide kerk van Clairlieu. De kardinaal had veel sympathie voor Laurentius van Gladbach, bijzonder om zijn geestelijke gesprekken, en zat meerdere malen mee aan in de refter. In 1523 werd reeds geld ingezameld voor een nieuw raam in het koor135 en in 1528 werd een gebrandschilderd raam, mede door de
broederschap van de H. Odilia geplaatst136. Dit raam stelde de bverbrenging der relikwieen der H. Odilia voor.
Op 18 dec. 1528 gaf Erard de la Marck verlof aan de Kruisheren van Hoei hun eigen graan te malen in een molen, die ze gebouwd hadden op hun terrein 137.
Onder het bestuur van Laurentius werd door Clemens VII het grijze scapulier in een zwart veranderd.
In 1528 heerste er een pestepidemie, sudor anglicanus genoemd,
waaraan ook Laurentius van Gladbach op 3 okt. overleed. 138 Hertzworms, o.c, p. 138 ; Necrologium van Maastricht, I.e., p. 64 ; Ann., II, p. 528.
134 135 130 137
Necrologium van St.-Agatha, fol. 14 r°. D. in margine. J. Banelt, o.c, p. 2. Hs. LGS 25D11, fol. 46 r° ; Ann., Ill, p. 714.
30
CLAIRLIEU
31. Thomas van Gouda kwam waarschijnlijk uit Gouda, daar hij van Hollandse nationaliteit was zoals fr. Franciscus Vaes, prior van Kolen, in 1540 in de kroniek van zijn klooster optekende138. Als prior van het convent Viridarium S. Cruets te Verger in Frankrijk, waar hij ingetreden was, verdedigde hij de rechten en privile ges van zijn huis en kwam daardoor in botsing met de zoon van de stichter, marechal de Gye, die bij de provinciaal bewerkte, dat hij in 1518 verplaatst werd. De generaal Wilhelmus van den Oever stuurde hem naar Kolen, waar hij het volgende jaar supprior werd en 23 Jan. 1520 prior. Als zodanig was hij definitor in 1520, 1522, 1524, 1526 en 1528 139. Hij was nog al eens afwezig, daar hij in
moeilijke omstandigheden visitatiereizen moest doen door Holland, Zeeland, Brabant, Friesland, Westfalen en Engeland. Sommigen vonden hun prior te streng en gaven hem, toen hij in 1529 naar het generaal kapittel ging, duidelijk te verstaan, dat ze graag
zouden hebben, dat hij naar een ander klooster ging. Op het generaal kapittel werd hij van zijn prioraat te Kolen ontslagen en tot provinciaal in Frankrijk benoemd, met duidelijk uitgesproken algemene volmacht140.
Hij was reeds prior te Caen gekozen, toen hij op 6 dec. het bericht ontving, dat hij 13 nov. 1529 tot prior van Hoei en generaal gekozen was141. Russelius citeert fr. Henricus van Bree, in 1533 supprior van Hoei, die de generaal prijst om zijn wijsheid, zijn strikte observantie, zijn zwijgzaamheid en die verhaalt, dat kardinaal Erard de la Marck in iastige gevallen zijn raad vroeg. Hij stelde Henricus van Deventer aan tot provinciaal in Westfalen en Friesland.
Thomas van Gouda heeft een zwaar generalaat gehad, vooral vanwege de ondergang der Engelse kloosters in 1534. De gevluchte
confraters verdeelde hij over de verschillende huizen. Op 10 april 1534 kreeg het convent van St.-Agatha door zijn bemiddeling van de abt van Orval relikwieen van zijn patrones, de H. Agatha142. 388 Ann., Ill, p. 709. 330 B. en D. M0 B. en D.
341 Russelius, o.c, p. 147-148 ; Ann.,
Ill, p.
709-710 ;
Franciscus Vaes, in Clairlieu, 15 & 16 (1957-58), p. 23, 46.
A. Van Asseldonk,
342 SINT-AGATHA, Arch. Kruisheren, charter 44 ; Ann., Ill, p. 26.
EN ZIJN PRIOREN-GENERAAL
31
Hij weigerde het verzoek van de kardinaal om fr. Gregoire van Luik wijbisschop te laten worden143.
Hij stierf tijdens een visitatie te Luik op 15 dec. 1537 144. De kardinaal stierf 16 febr. 1538 ; zijn lichaam werd begraven in de kathedraal, zijn hart werd volgens zijn wens overgebracht naar Clairlieu, waar hij reeds tijdens zijn leven zijn beeld in marmer had laten plaatsen, het hart in de handen houdend en opdragend aan God. Hierbij stond de inscriptie : Votis decipimur, tempore fallimur: mots ridet curas, anxia vita nihil145. De kardinaal had in Clairlieu een fundatie gesticht146. V66r de keuze van een nieuwe generaal ontstond er meningsverschil tussen de definitoren en de conventualen van Hoei over de wijze, waarop de keuze moest geschieden. Een consult aan de Universiteit te Leuven wees op de normen door Innocentius VIII gegeven147.
32. Henricus van Deventer, conventuaal en prior van Oster-
berg {Montis orientis), provinciaal van Westfalen en Friesland, definitor in 1532, 1534 en 1536148, een eenvoudig, rustig en godvrezend man, werd eenstemmig tot prior van Hoei en generaal gekozen. Na allerlei bezwaren aanvaardde hij de keuze en kwam 24 maart 1538 naar Hoei. Het volgende jaar 23 mei is hij reeds gestorven149. Kort tevoren 1 mei 1538 had hij een brief geschreven
aan de graaf van Tecklenburg, om het klooster Osterberg terug te krijgen150.
33. Theodoricus van Ubach, conventuaal van Hoei, was van
jongsaf een groot Mariavereerder en trouw in het onderhouden van 143 Zie BERLieRE, Les eveques auxiliaires de Liege, in Rep. Ben., XXX (1913),
p. 84.
144 Necrologium van Maastricht, l.c, p. 121 : 12 rec. ; Necrologium van St.-
Agatha, fol. 19 v° : 15 dec. ; Ann., Ill, p. 528 : 15 dec.
145 Russelius, o.c, p.
149-152 ; Balau-Fairon, Chroniques Liegeoises, t. II,
p. 393 ; Saumery, Delices, t. II, p. 60 ; Th. Bouille, Histoire de la ville et du pays de Liege, t. II, LUIK, 1731, n. 332.
140 A.C.H., Registre du secretaire communale A.F. de Namur, Reg. 28, fol. 24 ;
Ann.t III, p. 36-41.
147 SINT-AGATHA, Arch. Kruisheren, Ecb5 ; B. en D. na de definities van
1537 ; Ann., Ill, p. 30-36.
148 B. en D. 149 Russelius, o.c, p. 155.
Ma MONSTER, Staatsarchiv, Reichskammergerkbt,
n. 9, fol. 79 r° - 80 r°.
O
1229/30,
1351,
Anhang
32
CLAIRLIEU
het silentium. Na zijn priesterwijding studeerde hij te Keulen. Laurentius van Gladbach riep hem vandaar terug en stelde hem aan tot sacrista. Als sacrista copieerde hij in 1529, voor lezing in
de refter, Epistole ad fratres in eremo, waarvan men toen meende, dat ze van S. Augustinus waren 15\ In dit keurig geschreven handschrift152, tekende hij bij deze brieven aan, dat ze naar oud gebruik tijdens het generaal kapittel gelezen werden. Van hieruit werd hij prior in Sneek en vandaar generaal in 1539. Theodoricus hield vast aan een strenge opleiding der novicen en clerici, door de letterlijke onderhouding der statuten. Van
familie of vrienden der aspiranten nam hij geen geschenk of aalmoes aan. Hij was sober en zachtmoedig, spoorde vooral aan tot het onderhouden van het silentium en tot voortdurend gebed, werk en studie.
De 24ste oktober 1540 schreef hij een brief aan het Domkapittel van Osnabriick om het klooster Osterberg terug te krijgen153. In 1541 copieerde fr. Henricus van Bree sermones beati Leonis pape de tempore 154 en liet daarop twee preken volgen, door de prior-generaal gehouden op de dag en op de verjaardag zijner keuze155. De tweede schreef Van Bree zeker om gelezen te worden telkens op de verjaardag der keuze ; het is een omwerking van drie preken van S. Leo. De boeken van de procurator te Luik ondertekende de generaal bij visitaties in 1542, 1545, 1547, 1548 en 1549 als Theodericus ab Ubach 156. Aan de prior fr. Gadrain Locquifier en aan het convent van Lannoy gaf hij 13 mei 1544 verlof voor een transactie met Maximilien d'Egmont en zijn vrouw Frangoise de Lannoy157. In 1550 heeft fr. Johannes Duys van Venlo aan de generaal een gedicht opgedragen over de H. Odilia158.
Toen in 1557 de kerk te Wickrath gesloten werd en de Kruisheren de godsdienstoefeningen alleen nog in de vertrekken van 181 Ons Geestelijk Erf, XXV (1951), p. 148. 182 Hs. BRUSSEL, Kon. Bibl., 9175.
188 MONSTER, Staatsarchiv, n. 9, fol. 93 v° - 94 r°.
Reichskammergericht,
184 Hs. LUB 136. 185 Ibidem, fol. 101 v° - 103 r°. 388 A.E.L., Croisiers, 34.
O
1229/30,
1351, Anhang
387 RIJSEL, Arch, du Nord, 66 H 20 : brief met generaalszegel, 13 mei 1544. 388 J. Banelt, ox., p. 167-170.
EN ZIJN PRIOREN-GENERAAL
33
het klooster konden voortzetten, protesteerde Theodericus van Ubach bij de keizer159. Hij overleed 23 mei 1561 en werd in het koor begraven160. 34. Antonius Fresen van Odorp (Fresenius Odorpius). Russelius vertelt van hem dat hij in zijn jeugd een afschrik had van
het kloosterleven. Toen hij op 'n zondag de mis bijwoonde in de kerk van Clairlieu, werd hij plotseling ongesteld ; men moest hem in het klooster binnendragen, waar hij enkele dagen verzorging
genoot. Getroffen door het leven der kloosterlingen, bleef hij in
het klooster, zonder nog eerst zijn vrienden vaarwel te zeggen, terwijl hij de regeling van zijn bezit aan zijn zuster overliet. Hij
werd een voorbeeldig kloosterling, en toen hij later prior was te Hoorn, zond de prior-generaal van Hoei meermalen minder goede
kloosterlingen daarheen om de kloostertucht te leren beleven 161. Als prior van Hoorn was hij definitor der orde in 1555, 1557, 1559 en 1561162. Van zijn hand zijn meerdere handschriften bewaard gebleven. In een commentaar op Aristoteles noteert hij in
1547, dat hij voor het zesde jaar hieraan werkt, op drieendertigjarige leeftijd en in het derde jaar van zijn ambt te Hoorn163. Op het einde van deze librorum physicorum Aristotelis, staat aangetekend dat hij de commentaren in 1531 opnam te Leuven in jalconis gymnasio waar hij ze op 31 juli van dat jaar beeindigde. Hij moet
dus op zeventienjarige leeftijd, voor zijn intrede te Hoei, deze colleges te Leuven hebben gevolgd. Dit gedeelte van het handschrift, een afschrift dus van zijn vroegere cursus, voltooide hij de
veertiende februari 1549, terwijl heel het handschrift af was in 1556164. Aan het einde van elk traktaat schrijft hij de datum en zijn naam : fr Anthonius Fresen seu Odorpius; fr Anthonius Fresen Odorpius, fr Anthonius Odorpius 165. In 1561 werd hij generaal gekozen. Uit de boeken van de 150 H. P. A. Van Hasselt, Geschiedenis van het klooster der Kruisheeren te Whkrath, overdruk uit Geschiedkundige Bladen, Amsterdam, 2 (1906), p. 6. 1(50 Russelius, o.c, p. 161 ; Ann., II, p. 528. 181 162 163 364
Russelius, o.c, p. 162-163. B. en D. Hs. LUB 213c, fol. 187 r°. Ibidem, fol. 316 r° en 422 v°.
m Ibidem, fol. 172 r°, 187 r°, 316 r°. Odorp is wel Oudorp bij Alkmaar (Ned.).
34
CLAIRLIEU
procurator van Luik blijkt, dat hij daar visiteerde in 1563, 1564, 1567, 1571, 1573 en 1574 166. In 1566 ondervond Clairlieu moeilijkheden van protestantse zijde167. In 1569 heeft hij met gunstig gevolg beroep gedaan op Philips, koning van Spanje, om met behulp van de burgerlijke macht op te treden tegen enkelen, die door de hervorming atgevallen waren 168. Op visitatie te Parijs ontmoette hij om dezelfde reden de grootste moeilijkheden. De hulp van de koning bracht enigszins een oplossing.
Vanwege de oorlogsgevaren kon hij niet elk jaar een generaal kapittel houden : er zijn er negen gehouden in de dertien jaar van zijn bestuur.
De kloosterlingen van Asperen werden in 1567 verdreven en
over andere huizen verspreid1G9, terwijl St.-Agatha in 1566 de bescherming van Willem van Oranje verkregen had 17°.
Antonius Fresen van Odorp stierf 2 sept. 1575 1T1. Een gebedsverbondenheid, die bestond tussen Clairlieu, de Cisterciensers van Moulins en de abdij van Marche-les-Dames, zal door Ant. Fresen van Odorp gesloten zijn, daar hij in de necrologieen van deze abdijen de eerste generaal is, die vermeld wordt172. 35. Wilhelmus van Heinsberg
{Gulielmus ab Heinsberch,
Hynsbergh, Heinsbergius) conventuaal van St.-Agatha, was als
prior van Emmerich in 1575 definitor173 en werd in datzelfde jaar tot generaal gekozen 17\ Hij had het licentiaat in de theologie. Op 5 aug. 1580 verkreeg hij van Gregorius XIII de faculteit om kerken en kloosters door ketters ontwijd te reconcilieren 175, en een
voile aflaat, te verdienen op Kruisvinding en Kruisverheffing in de kerk van Clairlieu176. In de boeken van de procurator van Luik 188 187 168 189 170
A.E.L., Croisiers, 36, 37, 38. A.E.L., Reg. aux enquetes et au decharge de la cour de Huy, p. 51, 52. Russelius, o.c, p. 164. Ann., Ill, p. 64, 65. Ann., Ill, p. 62, 63.
171 Russelius, o.c, p. 165 ; Hertzworms, o.c, p. 138 ; Ann., II, p. 528 : 3 sept.
172 V. Barbier, Obituaire de I'abbaye de Moulins, in A.H.E.B., 34 (1908), p. 181 ; Necrologe de I'abbaye de Marche-les-Dames, pres de Namur, Ibid., 8 (1871), p. 181.
173 174 175 178
D. D., fol. 22 v°. Ann., Ill, p. 100-101. Ibid., p. 101-102.
EN ZIJN PRIOREN-GENERAAL
35
ondertekende hij zijn goedkeuring bij de visitatie in 1577> 1582, 1584 en 1585 jr. Wylhelmus ab Heinsberch 177. Tijdens een visitatie te St.-Agatha op 1 aug. 1577, gaf hij verlof om gelden op te nemen. De oorkonde, gezegeld met het generaalszegel, geeft als reden op de noodtoestand en de ellendige staat waarin het convent door invallen van soldaten gebracht was178.
Hij was streng in het vermanen, zonder aanzien van personen, wat natuurlijk ontevredenheid wekte. Hij zorgde er voor dat de procurator van Hoei, die hem, met instemming van de supprior en de senioren niet genoeg geld gaf, in Namen prior gekozen werd ;
en een der senioren verplaatste hij naar Kolen. De ontevredenen maakten hun beklag bij de nuntius apostolicus, die op 15 sept. 1586 de definitoren te Hoei bij elkaar riep, en na beide partijen gehoord te hebben, Wilhelmus van Heinsberg aanraadde afstand te doen van het generalaat. Deze ging er niet dadelijk op in, maar toen hij zag, dat het verzet aanhield en groeide, reisde hij naar de nuntius te Luik en verklaarde zijn ambt neer te leggen. Datzelfde jaar nog vertrok hij naar Diisseldorf. Tijdens de elf jaar van zijn bestuur heeft hij wegens de moeilijke tijdsomstandigheden slechts vier maal een generaal kapittel bijeen kunnen roepen. Hierin bleek zijn bijzondere zorg voor het college te Leuven. De hervorming van het brevier werd opgedragen aan
fr. Robert Wyart, prior van Parijs, doctor van de Sorbonne. Toen deze afgevallen was, werd een nieuwe bewerking uitgesteld, terwijl in 1583 het overnemen van het hervormde brevier van de Dominikanen werd aanbevolen. Op het kapittel van 1583 werden als overleden in de vijf laatste jaren opgegeven : dertien prioren en drieennegentig fratres 170. Wilhelmus van Heinsberg overleed als rector der zusters van Jerusalem te Venray 9 febr. 1603 1S0. 377 A.E.L., Croisiers, 38, 40.
178 RIJKSARCHIEF TE 'S HERTOGENBOSCH, Verslagen omtrent 's Riiks oude
archieven, XXXVII, 1° deel, 1914, p. 301, n. 649.
170 Russelius, o.c, p. 166-168 ; Ann., I, 2, p. 29-30 ; III, p. 89. Er zal hier nog herhaaldelijk sprake zijn over het brevier van de Orde ; voor de volledige geschiedenis van dit brevier raadplege men A. Van Asseldonk, Het Brevier der Kruisheren, Diest, 1944 (ook in Clairlieu, 2 (1944), p. 7-144).
180 Ann., I, 2, p. 29 ; III, p. 98 ; Hertzworms, o.c, p. 139 ; L. Verschueren
& C Ibelings, Jerusalem 1422-1802, 1838-1938, (Venray), 1938, p. 58.
36
CLAIRLIEU
36. Georgius Constantini, conventuaal en prior van Luik, was een ernstig, energiek, zeer welsprekend en nederig man. Reeds
definitor in 1586, werd hij in 1587 op nauwelijks dertigjarige
leeftijd tot generaal gekozen.
De opstandige kloosterlingen bracht hij weer tot de gehoorzaamheid. Vanwege de moeilijke tijdsomstandigheden schreef hij voor, dat's zaterdags de antifoon Haec est praeclarum vas gezongen zou worden. Hij bleef van 1592 tot 1593 negen maanden in het convent van Keulen, dat financieel dreigde ten gronde te gaan, tot hij het weer veilig wist 18\ Als visitator ondertekende hij de boeken van
de procurator te Luik in 1587, 1589, 1590, 1592, 1593, 1594, 1599 en 1601182. In een brief van 2 nov. 1588 stond hij het convent van St.-Agatha toe hun huis te verplaatsen naar Nijmegen of Grave 183, Uit een notariele acte van 1594 blijkt dat de magister generaal het benoemingsrecht bezat van een prebende in het begijnhof van Hoei184. In een brief van 18 juli 1598 benoemde hij fr. Quirinus Judensis, die reeds procurator was van het convent Vallis B.M.V. te Ehrenstein tot prior aldaar185. Rond 1600 had de generaal moei-
lijkheden met de bisschop van Luik, die het klooster van Maaseik wilde aanslaan om er een seminarie in te richten, wat echter mislukte186.
Nog in de kracht van zijn leven overleed hij te Aken op 28 mei 1602 187.
37. Herman Haas {Hues, Hass, Hasius) werd geboren te Stralen, zoon van Petrus Haas en Mechtilda Damen. Zijn grootmoeder van vaders zijde was Magdalena Puteana (van der Putte), uit dezelfde Venlose familie als Ferricus Puteanus, de generaal der orde, die in 1393 gestorven is188. Hij was conventuaal van St.Agatha, werd prior te Briiggen en reeds in 1590 te Diisseldorf 18°, 181 Russelius, o.c, p. 170 ; Haass, o.c, p. 82. 382 A.E.L., Croisiers, 40, 41, 42.
183 Ann., Ill, p. 118-120. 184 Hs. LGS 25D11, fol. 46 v° ; Ann., Ill, p. 715-718. 185 Ann., Ill, p. 122-123 ; Haass, o.c, p. 187.
180 L. Heere, Het Kruisherenklooster te Maaseik voor de Franse Revolutie, in
De Kruisheren te Maaseik, Diest, 1955, p. 26.
187 Russelius, o.c, p. 170 ; Hertzworms, o.c, p. 139 ; Necrologium van St.-
Agatha, fol. 6 v° ; Obituaire ... de Moulins, p. 149 ; Necrologe ... de Marche-lesDames, p. 296 : 1620.
188 Hertzworms, o.c, p. 13, 14. 389 Haass, o.c, p. 125.
EN ZIJN PRIOREN-GENERAAL
37
waar hij bij de hertog van Julich, Cleve en Berch een zeer gewenste predikant was. Als prior van Briiggen was hij definitor in 1589. Door Constantini op zijn sterfbed aanbevolen, werd hij 9 juli 1602 tot generaal gekozen 18°.
Hoewel hij geen Frans sprak, was hij gr&ug in Hoei. Als hij vanwege een uitnodiging soms in de stad moest zijn, kwam hij
steeds voor de vespers terug. In de completen ontbrak hij hoogst zelden vanwege gasten, en als hij dan bezoek had ging hij toch bijtijds naar zijn eel, om 's nachts te elf uur weer met de anderen in de metten te zijn. Iedereen kon gerust bij hem komen, maar van nodeloos gepraat had hij een afkeer. Russelius verhaalt, dat hij zich herinnert, hoe de generaal op de eerste vrijdag van de advent of van de vasten, en op de vigilies van feestdagen, in het kapittel zo overtuigend sprak, dat men soms tot tranen toe getroffen was. De pauselijke legaat Antonius Albergati kwam in Hoei en ook in Clairlieu, hij prees de Kruisheren gelukkig met zo'n nederig prelaat en schonk hem een zilveren ciborie. Haas haalde fr. Henricus Waltheri Verheyen van St.-Agatha naar Hoei; hij had in de generaal een voortreffelijk leermeester.
Verheyen werd reeds jong prior van Roermond, daarna van St.Agatha, en was later een hoog geacht provinciaal van de Maas- en Rijnprovincie lel. De generaal ondertekende de boeken van de procurator van
Luik bij visitaties in 1603, 1604, 1609 en 1616192. Op 19 febr. 1615 gaf Herman Haas aan het convent van Kolen verlof om enige jaarrenten en pachten te verkopen193. Toen de stad Hoei in
1615 de betaling van rente aan de gilden overdroeg, moest het bakkersgilde 11 flor. 10 pat. betalen aan de Kruisheren van Brandenburg194.
Reeds in 1612 vroeg generaal Haas aan de verschillende huizen een contributie voor de studenten te Leuven 195. Toch moest hij op 15 maart 1616 het college aldaar verkopen aan de Franciskanen, omdat de opbrengst van de stichting van Philip Nicolai de Hondt 180 Hs. LUB 34 lc Reg/strum notarii conventus buyensis, fol. 260 r°. ""* Russelius, o.c, p. 171-176 ; Hertzworms, o.c, p. 14.
102 A.E.L., Croisiers,~42, 43.
103 R.A.L., charter van 19 febr. 1615. aM A.C.H., Reg. 8, Actes du conseil (16 okt. 1615), fol. 24, 25. 186 Ann., Ill, p. 129.
38
CLAIRLIEU
niet meer volstond voor het onderhoud van drie studerende pries^ ters en een broeder, zoals de testamentaire beschikking luidde. Nog nauwelijks genoeg voor een, was de stichting wel voldoende, als de Kruisheren geen huis behoefden te onderhouden 196. Hasius schonk een relikwie van de H. Odilia aan de Kapucijnen van Hoei197. Onder deze generaal, of mogelijk nog onder zijn
opvolger, moet ft. Herman Pietkin van het convent van Namen in Clairlieu en andere huizen orgels gebouwd hebben198.
Herman Haas stierf 9 dec 1618 199. Onder zijn bestuur werd om de drie jaar een generaal kapittel gehouden. In
1615 ging het klooster van Scharmer verloren ;
St.-Agatha mocht in dat jaar de bescherming van Prins Maurits ondervinden200.
Ill
DE PRIOREN-GENERAAL VAN 1630-1796
In dit hoofdstuk worden de generaals behandeld uit de laatste periode voor de Franse revolutie.
Zonder dat ze de eigenlijke abtswijding ontvingen kregen zij het voorrecht der pontificalia en tevens de macht om aan hun
onderdanen de kruinschering en de lagere orden toe te dienen en benodigdheden voor de eredienst te wijden. In hun kloosterkleed vervangen zij de zwarte mozetta tegen een paarse, donkergroene of blauwe en dragen borstkruis en ring. Bij liturgische plechtigheden gebruiken zij mijter en staf. Zij hebben een eigen wapen en voeren de titel van Monseigneur of Hoogwaardigst Heer.
Terwijl hun voorgangers de door hen afgeleverde dokumenten verzegelen met een algemeen generaalszegel, hebben zij een eigen aw A.H.E.B., 23 (1892), p. 214-218. 397 J. Banelt, o.c, p. 3.
108 Necrologium van Maastricht, I.e., p. 66, bijgeschreven door prior Martin Pauli
1619-1645. 399 Russelius, o.c, p. 177 ; Hist. d. I. transl. d. S. Odile, p. 58 ; Necrologium van St.-Agatha, fol. 18 v° : 8 dec. ; Necrologe ... de Marcbe-les-Dames, p. 323 : 11 dec. 200 Ann., I, 2, p. 37.
EN ZIJN PRIOREN-GENERAAL
39
zegel. Van de meeste van deze generaals, dus vanaf Augustinus Neerius, bestaan er geschilderde portretten. *
*
*
38. Renerus Augustinus Neerius, geboren te Luik, geprofest te Hoei, werd eerst naar Namen en daarna naar Doornik gezonden, waar hij in 1617 prior werd, en het klooster door uitstekende gebouwen uitbreidde. Hij was zeer geacht door de aartsbisschop van
Kamerijk. Bijzonder sympathiek bij de conventualen van Hoei,
werd hij magister generaal op 21 jan. 1619 1Als generaal ondertekent hij in 1619, 1623, 1624, 1630, 1635, 1638, 1641, 1642 en 1647 2 de boeken van de procurator te Luik. Op 13 sept. 1622 opende hij het reliekschrijn van de H. Odilia en plaatste relikwieen op het altaar in twee met zilveren bas-reliefs gesierde schrijnen, zoals Saumery ze in 1769 nog aantrof. In 1630 bracht hij de relikwieen over in een nieuw schrijn van gedreven zilver, dat een waarde vertegenwoordigde van 3350 Brabantse guldens3. In de oorkonde bij de opening van het reliekschrijn in 1622 opgemaakt, staan alle conventualen met name genoemd o.a. de latere generaal Nicolaus de Haneffe en de geschiedschrijvers Henricus Russelius, Joannes Banelt. Hieruit blijkt, dat er toen in Clairlieu behalve de prior, veertien priesters, twee clerici, drie novicen en negen donaten waren, terwijl zes priesters functies hadden in andere kloosters en acht aan diverse universiteiten studeerden4. Tussen 1594 en 1624 zijn in Hoei zesendertig nieuwe leden ingetreden 5. Op 30 sept. 1622 ontving Augustinus Neerius een vrijgeleide van het stadsbestuur 6. De dertiende maart 1623 dienden de Kruisheren een request in bij het stadsbestuur voor de reiniging van straatje en plein langs de kloostermuren7. In 1624 worden als overleden participantes vermeld : Gaspar Gaen chanoine, Leon Bardoul consul, Hercule Portis, Jean Bardoul, alien uit Hoei; in 1627 Jac. Bardoul uit Hoei en in hetzelfde jaar Russelius, o.c, p. 181-182. A.E.L., Croisiers, 44, 45, 46, 47.
Van Lieshout, I.e., p. 46-54, 67, 69, 139. Van Lieshout, I.e., p. 133-137. Hs. LUB 341c, fol. 260 r°. A.C.H., Reg. 10, fol. 19. A.C.H., Reg. 10, fol. 39.
40
CLAIRLIEU
werd Johannes Wilhelmus van Wachtendonck uit Cleve door Augustinus Neerius tot participant verklaard8.
De vijfde januari 1625 verplichtte Augustinus Neerius alien de nieuwe uitgave van het brevier te gebruiken °.
Op 9 febr. 1629 gaf hij in een notariele acte verlof aan het convent van Maastricht om geld op te nemen, en daarmee hun prior, die door de Hollandse soldaten te Emmerich gevangen
gehouden werd, los te kopen10. De tiende juli 1630 verleende Urbanus VIII aan de generaal het
privilege der pontificalia. Als motivering stond in de suppliek dat de generaal anders uitwendig niet onderscheiden was van de anderen en dat de andere generaals meestal de pontificalia hadden ".
Het zal wel grotendeels hieraan liggen, dat de generaal ad vitam bleef, toen dit voor de prioren niet meer gold. In 1632 correspondeerde de magistraat van Roermond met de generaal der Kruisheren over de keuze van een prior aldaar12.
In 1629 werd een provinciaal kapittel te Hohenbusch gehouden, in 1630 in Roermond, in 1632 in Venlo, in 1633 te St.-Agatha, in 1640 en 1644 te Keulen. Deze provinciale kapittels hebben zeer goed werk gedaan, al stond de generaal er gereserveerd tegenover, omdat er zoals in Frankrijk een afscheiding uit zou kunnen volgen 13.
In 1634 is er op het generaal kapittel sprake van het geld van Falkenhagen. De generaal had het klooster te Falkenhagen, blijkbaar te veel op eigen gelegenheid, afgestaan aan de Jezui'eten. Nog meerdere malen werd hierover gesproken en er werden ook pogingen gedaan om het weer terug te krijgen14. 8 Ann., Ill, p. 175.
9 Ann., Ill, p. 172-174. Brevarium patrum ordinis sanctae cruets, sub regula canonicorum regularium S. Augustini militant}um, jussu et auctoritate Reverendissimi
Patris F. Augustint Neerii, ejusdem ordinis Generalis restitutum, ac opera et studio reverendi Patris Fr Paul Reineri, conventus Ruremundensis Prioris, concinnatum, Luik (Joan. Tournay), 1625, 1026 en 95 bladzijden. 10 R.A.L., charter van 9 febr. 1629. 11 Hs. LGS 25D11, fol. 44 r° ; Ann., Ill, p. 186-189.
12 W. Goossens e.a.
Voorlopige inventaris
van
het oud-arcbief der gemeente
Roermond, (1941), p. 13, Kruisheren n. 169.
18 Ann., I, 2, p. 42-43. Deze provinciale kapittels waren meer s t r e e k - kapittels. Want de Orde was onverdeeld en kende geen eigenlijke provincies. Tussen de
Maas- en Rijnkloosters werd een soort federatie opgericht, die men de naam gaf van Maasprovincie, Rijnprovincie. 34 Ann., I, 2, p. 43 ; III, p. 152, 154, 157.
EN ZIJN PRIOREN-GENERAAL
41
In 1634 werd voor het noviciaat in Belgie Hoei aangewezen, in
Frankrijk Parijs, voor de Maas- en Rijnprovincie St.-Agatha ; voor de studie werd in Belgie de universiteit van Leuven aangewezen, voor Frankrijk de universiteit van Caen of waar de provinciaal en de prioren het wensten, terwijl voor de Maas- en Rijnprovincie de philosophic te Briiggen werd ingericht en de theologie te Keulen. Alleen in de studiehuizen mochten de metten - in plaats van te middernacht - 's morgens om vier uur gehouden worden. In datzelfde jaar werd Aegidius de Vrese tot prior in Ehrenstein benoemd15 waar hij in opdracht van de generaal een nieuwe uitgave van Vestis nuptialis van Pinchar verzorgde.
In 1639 deed men pogingen om het klooster Osterberg (Montis orientis) terug te krijgen 16, terwijl men te Wegberg een nieuwe stichting aanvaardde 1T.
In 1641 legde de burgemeester van Hoei L. Melart een goed getuigenis af over de Kruisheren, waarin o.a. staat, dat ze 's nachts om elf uur de metten zingen 18. In een brief van 16 sept. 1643 gaf Augustinus Neerius opdracht aan de provinciaal fr. Henricus Walteri Verheyen, prior van St.Agatha, om het college te Venlo van leraren te voorzien 19. Op 27 febr. 1647 confirmeerde hij de keuze van fr. Gerardus Golt als prior van St.-Agatha20.
Hij stierf 6 jan. 1648 en werd onder grote toeloop van volk plechtig begraven 21.
39. Petrus Blavier was prior in zijn domus nativa te Namen, toen hij 23 febr. 1648 tot prior van Hoei en generaal gekozen werd.
Op het eerste generaal kapittel, dat hij hield in 1648, is er reeds sprake van, dat alles wat men op welke wijze ook ontvangt voor gemeenschappelijk gebruik moet worden afgestaan 22. 35 Ann., Ill, p. 150-152. M Ann., Ill, p. 154, 155. 37 Ann., Ill, p. 156 ; BRUSSEL, Algemeen Rijksarchief, J.A. 721 ; Haass, o.c., p. 225.
• M Geciteerd bij F. Gorissen, o.c, p. 294. 39 SINT-AGATHA, Arch. Kruisheren ; Ann., Ill, p. 214-216. M SINT-AGATHA, Arch. Kruisheren ; Ann., Ill, p. 219-221.
21 Ann., I, 2, 72-73. Voor de van deze generaal bewaarde portretten, wapen en
*egel, zie Clairlieu, 17 (1959), bl. 81. 22 Ann., Ill, p. 222.
42
CLAIRLIEU
Op 26 maart 1650 las hij sub officio preciosa een brief voor van de bisschop, waarop de prior van Luik werd afgevaardigd hangende kwesties bij de bisschop te gaan bespreken23. Uit die uitdrukking blijkt dat het officium capituli dus nog van het officium chori was gescheiden.
De negentiende november 1650 gaf de generaal in het kapittel lezing van een brief waarin de nuntius Fabius Chigi insinueerde op misbruiken, ingeslopen door tijdsomstandigheden, door de hoge leeftijd en wellicht gedwongen onachtzaamheid van de vorige generaal. Petrus Blavier wees op een noodzakelijke eenheid in koor, zang en kleding. Op straffe van excommunicatie moest iedereen alle geschenken afstaan, die hij ontving. Zowel bij het werk als buiten het klooster moesten ze altijd met twee zijn24. In 1648 werd de benoeming van een rector voor de zusters te Venray overgelaten aan de bisschop, daar het te lastig werd regelmatig hiervoor iemand af te staan 25.
De zesde juni 1648 werden de goederen van St.-Agatha door Willem van Oranje in beslag genomen. In 1653 mochten de kloosterlingen van St.-Agatha blijven wonen tegen betaling van twaalfhonderd gulden per jaar26. In deze jaren ook kreeg het convent van 's Hertogenbosch, sedert 1629 in ballingschap, een vast verblijf in Uden 27.
In 1652 werd een nieuwe uitgave van de statuten voorbereid en werd een commissie van drie aangewezen om de bewerking van het brevier door Jordanus de Raedt van Emmerich na te kijken28. Petrus Blavier visiteerde te Luik in 1648 en 1652 20. Hij stierf 25 Jan. 1654 in de ouderdom van vierenveertig jaar en werd voor het hoogaltaar begraven30.
40. Nicolaus de Haneffe (Haneffe) geprofest te Hoei81 tussen 23 Hs. LUB 341, fol. 15 v°.
24 Ann., I, 2, p. 81-82 ; III, p. 721-723 : jamais sans chaperon. 25 Ann., Ill, p. 223. 26 Ann., I, 2, p. 85 ; III, p. 227 en 238. 27 Ann., I, 2, p. 86 ; III, p. 231.
28 Ann., Ill, p. 225 ; A. Van Asseldonk, Het Brevier van de Kruisheren, Diest,
1944, p. 40 vv.
29 A.E.L., Croisiers, 47. 80 Ann., I, 2, p. 87.
31 Hs. BRUSSEL, Kon. Bibl., 9266, fol. 19 r° ; Hist. d. I. transl. d. S. Odile, p. 59.
EN ZIJN PRIOREN-GENERAAL
43
1610 en 162032, was achtereenvolgens prior in Toulouse, Chauny en Doornik. Als prior van Doornik was hij definitor in 1634, 1644 en 1652. In 1652 visiteerde hij met de generaal te Luik ; later als generaal in 1659, 1663 en 1674 33. Na moeilijkheden over het stemrecht der elocati van Hoei (de conventuales van Hoei die in andere kloosters waren geplaatst), kwam men 28 febr. 1654 tot een keuze, waarbij Nicolaus de Haneffe, senior der definitoren, tot generaal werd gekozen34.
In 1655 noteerde de notarius van het convent bij de datum, waarop de generaal naar Frankrijk vertrok voor visitatie : sumpta benedictione itinerantium in sacristia®5.
In 1656 vond men bij het graven voor de fundamenten van een nieuw altaar van de H. Odilia, de resten van twee lichamen, waarvan de Haneffe meende, dat het de lichamen waren van Theodorus van Celles en Johannes van Eppa36. De twaalfde februari 1656 ondertekende de Haneffe ter goedkeuring een regeling van bezittingen tussen de abdis en het convent van onser Lievervrouwen Munster te Roermond en de Kruisheren aldaar37.
In 1657 bood Gilles Wansoule zijn ontslag aan als overste van de zusters Poenitenten van S. Franciscus te Hoei38.
In 1660 werden de statuten opnieuw uitgegeven, aangevuld met de definities der generale kapittels. Deze uitgave was verzorgd door J. Spyck definitor, S. Theologiae Licentiatus en prior te Diilken39. Aanvankelijk is hier enig verzet tegen geweest40. Ook van het brevier verscheen in 1665 te Keulen een nieuwe uitgave, daar die van generaal Aug. Neerius uitgeput raakte41. De Maas- en Rijnprovincie hield een provinciaal kapittel in 1662, 1672, 1675 en 1677 42. 82 83 34 85 88 87 88
Hs. LUB 341, fol. 260 r°. A.E.L., Croisiers, 48, 49. Ann., I, 2, p. 88. Hs. LUB 341, fol. 61 r° ; Ann., I, 2, p. 91. Hertzworms, o.c, p. 91. BRUSSEL, Algemeen Rijksarchief, charter van 12 febr. 1656. Ann., I, 2, p. 92.
89 Regula S. Augustini episcopi et constitutiones sacri canonici ordinis S. Cruets, Keulen, 1660, 120 bladzijden.
40 Ann., I, 2, p. 89. 41 Brevarium sacri ac canonici ordinis Sanctae Cruets ex decreto capituli generalis
Breviario ac Missali Romano accommodatum ac editum, Keulen, 1665. 42 Ann., I, 2, p. 90 ; III, p. 322, 339, 350, 353.
44
CLAIRLIEU
De vijftiende juni 1671 verkreeg Nic. de Haneffe van keizer Leopold I een bevestiging en uitbreiding van de privileges door Fredericus III in 1456 en Karel V in 1547 gegeven43. De zevende juni 1675 gaf de kardinaal aartsbisschop van Keulen, Maximilianus Henricus, in antwoord aan Rome, een gunstig verslag over de orde, waarin hij zegt dat ze contemplatief en actief het woord Gods preekt en verdedigt, professoren aan de universiteit te Keulen heeft en op sommige andere plaatsen Latijnse scholen**.
Meer dan vijftig jaar priester stierf Nic. de Haneffe 30 juli 167745.
41. Johannes Georgius Hachten, geboren te Gelder, geprofest te Roermond, was achtereenvolgens professor in philosophic en theologie in Namen en in Hoei. Kort na het overlijden van Nic.
de Haneffe tot generaal gekozen, maakte hij 17-19 okt. 1677 het kapittel mee dat door de Maas- en Rijnprovincie te Keulen gehouden werd46.
De vijftiende oktober 1677 stond Innocentius XI aan de generaal en definitoren toe het generaal kapittel om de drie jaar te houden en een provinciaal kapittel elk jaar waarin geen generaal kapittel gehouden werd47.
In de veertiende maand van zijn bestuur op de terugweg van een visitatie der Franse kloosters stierf hij te Namen, vierenveertig jaar oud, op 21 okt. 1678 48. 42. Lambertus Feron, geboren te Hoei, geprofest in Clairlieu 26 sept. 1638 49, studeerde aan de universiteit te Leuven, woonde in 1654 in het klooster te Parijs, werd daarna lector in de theologie te Leuven en vandaar eerst supprior en 6 maart 1658 prior te 43 Ann., Ill, p. 329-336. 44 Ann., Ill, p. 348.
45 Hertzworms, o.c, p. 140 ; Necrologium van Maastricht, I.e., p. 94 ; Obi-
tuaire ... de Moulins, p. 165 : 1 juli ; Necrologe ... de Marche-les-Dames, p. 304 ; hs. BRUSSEL, Kon. Bibl., 9266, fol. 19 r°. Voor het zegel van deze generaal zie
Clairlieu, 17 (1959), bl. 82. 43 Ann., Ill, p. 354. 47 Hs. LGS 25D11, fol. 49 v° ; Ann., Ill, p. 734. 48 Ann., I, 2, p. 108 ; Necrologium van St.-Agatha, fol. 15 v° : Necrologe ... de Marche-les-Dames, p. 316 ; hs. BRUSSEL, Kon. Bibl. 9266, fol. 19 r°. Voor het portret van deze generaal, zie Clairlieu, 17 (1959), bl. 82. 49 Hs. LUB 341, fol. 5 v°.
EN ZIJN PRIOREN-GENERAAL
45
Kolen50. In 1678 werd hij op reeds gevorderde leeftijd generaal
gekozen. Hoewel hij zich hiertoe niet waardig achtte, kon men hem toch bewegen dit ambt te aanvaarden. Petrus Hansothe werd zijn secretaris. In 1682 werd een einde gemaakt aan het bezwaar, dat hier en daar nog voortbestond tegen de constituties van 1660 en waar trouwens reeds vijf generale kapittels overheen waren gegaan. Krachtens de gehoorzaamheid - en voor de prioren op straffe van ontheffing uit hun ambt - moesten ze onderhouden en onder de pretiosa voorgelezen worden.
De acten van het provinciate kapittel van Roermond in 1680 en van Keulen in 1681 werden goedgekeurd. Er werd een jaarlijkse retraite van acht dagen voorgeschreven 51.
De tweede oktober 1679 visiteerde de generaal St.-Agatha 52 en 9 nov. het convent te Luik 53.
Naar aanleiding van een geval te Uden, werd in 1686 nog eens herhaald, dat niemand geldig tot het noviciaat kon worden toegelaten zonder verlof van de generaal!54 ; 55 Lambert Feron stierf 21 aug. 1686! 43. Michael Lambrecht, geboren te Kortessem 56 in het graafschap Loon, werd 29 sept. 1658 te Hoei gekleed. Hij was prior te Suxy, toen hij 23 sept. 1686 generaal werd gekozen 57.
Met Petrus Hansothe, zijn secretaris, visiteerde hij St.-Agatha in 1687, 1690 en 1695 G8 en ondertekende de boeken van de procu rator te Luik bij de visitaties in 1687, 1691 en 1695 59.
In de kloostermuur langs de Rue des hauls chenes zit een hoeksteen met het jaartal 1688. In dat jaar zijn te Hoei achthonderd
huizen en twee kerken door oorlogsgeweld vernield en moest blijkbaar ook de kloostermuur hersteld worden. 60 81 62 63 M
Ann., Ill, p. 713. Ann., Ill, p. 357-358. Ann., Ill, p. 361. A.E.L., Croisiers, 49. Ann., Ill, p. 360.
K Ann., I, 2, p. 110 ; Necrologium van St.-Agatha, fol. 10 v° ; Obhuaire ... de
Moulins, p. 185 : 22 aug.
53 Hs. BRUSSEL, Kon. Bibl., 9266, fol. 19 r° ; Ann., I, 2, p. 112 : Cortersom
(— Kortessem, prov. Belg. Limburg, arr. Tongeren). 87 Ibid.
68 Ann., Ill, p. 368-374. 69 A.E.L., Croisiers, 39, 50, 51.
46
CLAIRLIEU
Onder het bestuur van deze generaal is er geen generaal kapittel gehouden. Hij stierf de zesde november 1695 60. 44. Petrus Hansothe
(Hansotte, Hansotthe)
visiteerde als
secretaris van generaal Lambertus Feron met Nic. Lambotte, prior
van Dinant, in 1686 te Maaseik en keurde daarbij de tweede uitgave van Religio SS. Crucis van A. Hertzworms goed 61. Als secre taris en socius van generaal Michael Lambrecht visiteerde hij mee te St.-Agatha in 1687, 1690 en 1695 62 en te Luik in 1695, waar de boeken van de procurator door hem als generaal ondertekend zijn in 1699 63. De juiste datum der generaalskeuze is niet bekend. Op het generaal kapittel van 1698 werd aan de vicarius van de generaal, Henricus Palm, prior te Emmerich, opdracht gegeven het brevier te herzien ; ook werden meerdere hervormingsbesluiten uitgevaardigd : in Maas- en Rijnprovincie moest de rasura behouden blijven; in de Franse provincie moesten aanvaarde beneficies worden afgegeven of zij die zulk beneficie bekleedden, uittreden uit de orde; het bezoeken van eetgelegenheden werd streng verboden ; eveneens, vanwege een geval in Parijs, het aannemen van geschenken, in welke vorm dan ook, van de familie van een candidaat64.
De financiele toestand van Clairlieu moet in die tijd goed geweest zijn, daar het klooster in staat was een lening toe te staan aan de stad Hoei, waarvan in 1697 voor het eerst rente betaald werd65. In 1699 visiteerde generaal Hansothe met zijn secretaris Jean Eugene Stassart te St.-Agatha 66. In hetzelfde jaar gaf hij verlof aan de Kruisheren van Uden het klooster te verleggen naar een terrein bij de kapel van O.-L.-Vrouw-ter-Linde, terwijl in 1700 generaal en definitoren een aanbeveling stuurden aan de andere kloosters om te helpen bij de bouw van het Udense klooster. In 1702 kreeg Uden zelf verlof het zilver voor dit doel te verkopen 67. 60 Necrologium van St.-Agatha, fol. 17 r° ; Obituaire ... de Moulins, p. 378 :
5 nov. 1695 ; Ann., I, 2, p. 112.
61 82 e3 M 65 w 61
Hertzworms, o.c, p. 142. Ann., Ill, p. 368-374. A.E.L., Croisiers, 51. Ann., Ill, p. 390-391. A.C.H., Reg. 19, p. 130. Ann., Ill, p. 402. Ibid., p. 403, 405, 410-412.
EN ZIJN PRIOREN-GENERAAL
47
In 1709 machtigde Hansothe de supprior van Uden om een kerkelijk beneficie aan te nemen, onder clausule, dat de opbrengst aan
het huis zou komen en de diensten in de kapel en zijn ambt van supprior er niet onder zouden lijden. In december 1710 ondertekende hij een verlof voor Uden om hun huis op de Vorstenburg te verkopen aan de Birgitinessen 68. Dat jaar visiteerde de generaal met de prior van Luik, Matthias Goffin, te St.-Agatha 69. Hij stierf 15 febr. 171170. 45. Matthias Goffin was protonotarius apostolicus, prior van Luik en definitor, toen hij in 1711 tot generaal werd gekozen. Een half jaar tevoren vergezelde hij zijn voorganger als socius bij een visitatie te St.-Agatha 71.
In 1716 en 1719 visiteerde hij te Luik72; te St.-Agatha in juni 1719 en gaf er zijn goedkeuring voor een verkoop 73. Op het generaal kapittel van 1715 werd gewaarschuwd voor het Jansenisme en werd Arnold Lahey, prior van Luik en definitor, aangewezen om in overleg met de generaal voor de druk van het
nieuwe brevier te zorgen74. In 1718 staat, in plaats van de gebruikelijke aanhef van het
relikt van het generaal kapittel In nomine Domini. Amen, het later algemeen verspreide devies In cruce salus75. Saumery noemt Matthias Goffin een hoogstaande, wijze en zeer verdienstelijke man ; vermeldt, dat hij de laatste publieke audientie van Lodewijk XIV, koning van Frankrijk, heeft gehad ; dat hij de kerk van Clairlieu zeer verfraaid heeft76. Ook moet hij de financien van het huis zo beheerd hebben, dat zijn opvolger hiermee kerk en klooster kon restaureren 77. Hij stierf 23 mei 1720 78. ** Ibid., p. 419 en 423.
89 Ibid., p. 421, 422.
70 Necrologium van St.-Agatha, fol. 2 r° ; Obituaire ... de Moulins, p. 102 ;
Necrologe ... de Marche-les-Dames, p. 158. 71 Ann., Ill, p. 421, 422. 72 A.E.L., Croisiers, 53. 78 SINT-AGATHA, Arch. Kruisheren. 74 Ann., Ill, p. 426. 78 Ann., Ill, p. 427. 78 O.c, t. II, p. 64. 77 Ann., I, 2, p. 119. 78 W. Wynantz, in Ann., Ill, p. 593 ; Obituaire ... de Moulins, p. 148 : 21 mei ; Necrologe ... de Marche-les-Dames, p. 296 : 22 mei.
48
CLAIRLIEU
46. Werner d'Audace. De gebroeders Albert en Vincent d'Audace, uit een familie van Asti in Piemonte, vestigden zich in het midden der zestiende eeuw te Namen en later in Hoei. De eerste, doctor in de medicijnen, woonde met zijn broer te Hoei in het huis, dat heden nog een Pot d'Or aan zijn gevel heeft. Een Werner d'Audace huwde in 1645 met Catharina, de dochter van Antoine del Tombor, burgemeester van Hoei en Marie Willot. Dit waren de ouders van Jerome d'Audace ; van Jean d'Audace, kanun-
nik van Flone en proost van Hermalle; van Werner d'Audace, Kruisheer van Hoei en prior van Carignan, de latere magister generaal; van Pierre d'Audace, in 1700 burgemeester van Luik79.
Iemand uit het convent schreef in 1720 een Waals hekeldicht,
waaruit blijkt, dat er bij de keuze spanningen waren tussen de conventualen en de definitoren ; bij de vijfde keuze mocht het convent zich verheugen met zijn nieuwe prior Werner d'Audace, een beminnelijke figuur, die ook door de stad met vreugde werd begroet als een vader voor de werklieden en een eer voor de Kruisheren80. Uit de jaren 1723-34 zijn er honderd eenentwintig acten bewaard gebleven, die betrekking hebben op Clairlieu : meestal koopacten, huurcontracten, processen en een enkele keer een fundatie of een testamentaire beschikking van een novice81 ; eenmaal betreft het een financiele kwestie van Dinant82. Enkele keren worden de priesters van Clairlieu met name genoemd ; behalve de generaal
zijn er in 1723 negen speciaal in kapittel bijeen, in 1726 elf M en in 1734 zijn er nog drie nieuwe namen bij84.
In 1726 maakte de bisschop van Roermond moeilijkheden over de litterae dimissoriae voor enkele wijdelingen van het klooster van Venlo, vanwege tonsuur en lagere wijdingen. D'Audace ant-
woordt dat hij inderdaad de faculteit heeft deze toe te dienen en zijn voorgangers in de eigen huizen in verschillende bisdommen TO J. Stekke, Pierre-Antoine Audace, bourgmestre liegeois d'origine italienne, in Chronique archeologique du Pays de Liege, Luik, 41 (1950), p. 29-31.
80 J. Haust, Une pasqueye inedhe de 1720, in Bulletin du Diciionnaire general
de la langue wallonne, Luik, 3 (1908), p. 106-119. 81 A.C.H., Fonds Vierset Godin, vol. 13-17. 82 Ibidem, vol. 15, p. 165.
83 Ook eens 6 en 7, maar dan zijn niet alien aanwezig. Ibidem, vol. 14, p. Ill,
84 Ibidem, vol. 17, p. 5.
Mgr, A.
NEERIUS
Mgr.
Mgr. N.
DE HANEFFE
P.
BLAVIER
Mgr. G. HACHTEN
Mgr.
Mgr.
M.
LAMBRECHT
L.
FERON
Het GENERAALSZEGEL,
da/ voor 1630 in gebruik was
Gebruikt door Theodoricus van Ubach waard aan een akte van 6 Jan. 1545
(1539-1561)
en be-
(Rijsel, Arch, du Nord)
SINT AUGUSTINUS
met Mgr. Aiignstinus Neerius geknield op het voorplan Schilderij afkomstig van Clairlieu, thans in het kruisherenklooster te Hannuit 52
is;**:MGR.
AUGUSTINUS NEERIUS (1619-1648)
Schilderij in het generalaat van de Kruisheren te Amersfoort
MGR.
I.
GEORGIUS HACHTEN (1677-1678)
Schilderij in het generalaat van de Kruisheren te Amtrsfoort
54
MGR.
WERNER D'AUDACE (1720-1735)
Schilderij in het generalaat van de Kruisheren te Amersfoort
55
MGR, JOANNES REYNDERS (1735-1741)
Schilderij in het generalaat van de Kruisheren tc Amersfoort
56
MGR.
LAMBERTUS
FISEN
(1741-1778)
Schilderij in hc-t generalaat van de Kruisheren te Amersfoort
57
MGR. JACOBUS DUBOIS (1778-1796)
Schilderij van M. Aubee in bet Museum Curtius te Luik
58
xispi * * *
*^/HUI1 Hmrfnlff *- * * * *
sis NT Mgr. P. HANSOTHE
Mgr.
Mgr. Wo
D'AUDACE
M.
GOFFIN
Mgr.
J. REYNDERS
Mgr. L.
Mgr,
J.
DUBOIS
FISEN
EN ZIJN PRIOREN-GENERAAL
61
deze faculteit reeds ongeveer honderd jaar hebben uitgeoefend 85. In 1727 verscheen er een nieuwe uitgave van het brevier88.
In het register van de gemeentesecretaris van Hoei noteerde deze, dat de procurator van de Kruisheren hem op 29 dec. 1727 eraan herinnerd heeft, dat hij *s middags om drie uur in hun kerk moest zijn bij de metten voor het jaargetijde van kardinaal Erard de la Marck, dan de wijn proberen die na de dienst voor de burgemeesters werd geschonken, de volgende morgen het plechtig jaargetijde bijwonen en daarna met de burgemeesters der stad dineren, volgens testamentaire beschikking van 1534 van genoemde kardinaal87.
In 1729 schreef de magistraat van Dinant drie brieven aan generaal d'Audace, waarop deze korte antwoorden gaf, ondertekend door zijn secretaris fr. J. M. Loncin. De stad maakte bezwaar, dat er te weinig Kruisheren waren, de jaargetijden niet meer gehouden werden en de stichting niet meer beantwoordde aan haar doel, dag en nacht de lof des Heren te zingen. Tenslotte volgde een verslag van de stad over de staat der gebouwen, gestuurd aan de Prins-bisschop88.
De Kruisheren van Luik hebben d'Audace geprezen om zijn moed en ondernemingsgeest, omdat hij aan de kerk van Clairlieu, die slechts een zijbeuk met kapellen had, een andere zijbeuk met kapellen toevoegde, aan de kerk een toren bouwde voor de klokken, en omdat hij van de oude klokkenstoel boven de ingang van het koor een mooi open torentje liet makenS9. Saumery heeft deze
kerk beschreven : een mooie gotische kerk, die van buiten sierlijk gehouwen steunbogen heeft en een vierkante toren, ongeveer tweehonderd voet hoog, met een koepeldak. De kerk is honderddertig voet lang en zevenennegentig breed, de zijbeuken meegerekend. Aan weerszijden van het koor is een kapel, afgesloten met een prachtig ijzeren hek en in de zijbeuken zijn nog tien andere ffi ROERMOND, Bisschoppelijk Archief, Afd. II, Ada en correspondentie der
bhschoppen, Bundel 45, 15b.
88 Brevarium canonicorum regularium sacri et exempti ordinis sanctae cruets,
authoritate reverendissimi Domini D. Werneri d'Audace dicti ordinis magistri gene-
ralis, ejusdemque generalis capituli ordinatione et decreto emendatius reimpressum,
Maastricht 1727.
87 A.C.H.. Reg. 28, fol. 24.
88 LUIK, Archives de l'Eveche, Rayon 3, n. 57, fol. 286 r° - 296
88 Hist. d. 1. transl. d. S. OdiJe, p. 61.
62
CLAIRLIEU
kapellen. De vloer van het schip is van marmer. Het koor is negentig voet lang en van het schip gescheiden door een jubee in allerlei soorten marmer90.
D'Audace ondertekende de boeken van de procurator te Luik bij visitaties in 1722, 1725, 1728 en 1731 91. Op het einde van zijn leven heeft hij moeilijkheden gehad met
zijn onderdanen, die het met de generaal niet eens waren, vooral over geldelijke aangelegenheden. De zaak werd aanhangig gemaakt bij de pauselijke nuntius te Keulen, maar zijn antwoord kwam te Hoei pas aan kort na het overlijden van d'Audace op 17 juni 1735 92.
47. Joannes Reynders, geboren te Maaseik op 24 mei 1692, als oudste van acht kinderen uit het huwelijk van Godefridus Reynders en Catharina Houbie93. Hij werd geprofest te Roermond, behaalde het licentiaat in de theologie te Leuven, was meerdere jaren professor in philosophic en theologie te Roermond en vanaf 1718 94 te Hoei. Als professor te Hoei was hij prior van Osterberg. Er werd nog sieeds een prior van Osterberg aangewezen, omdat er enige goederen in Osnabriick van het vroegere klooster Montis Orientis (Osterberg) in Tecklenburg overgebleven waren. Hij ondertekende mede de goedkeuring van het nieuwe brevier van 1727, in plaats van de overleden definitor Antonius Bovys, prior van Namen. Van 1727 tot 1735 was hij prior te Wegberg en in 1727 en 1733 definitor. Toch had hij in 1727 nog de leiding over de studie der theologie te Hoei °5. Saumery, die hem gekend heeft, zegt, dat hij door zijn fijne manieren en zijn deugden de harten der confraters gewonnen had en daarom als generaal gewenst werd. Hij werd op 19 juli 1735 unaniem gekozen, als bij 99 Saumery, o.c, t. II, p. 64. 01 A.E.L., Croisiers, 53, 54. w Wynantz, in Ann., Ill, p. 593 ; Obituaire ... de Moulins, p. 154. 7 juni ; E. Fontaine, JJne premiere crise a Clairlieu, au XVIIIe siecle (1733-1752), in Clairlieu, 8 (1950), p. 3-30. Voor portret en wapen van deze generaal zie Clairlieu,
17 (1959), bl. 82. M G. Daniels, Maaseiker Epigraphie, in Miscellanea Gessleriana, Antwerpen, 1948, p. 341. Zijn jongere broer Hubertus, geboren te Maaseik 15 September 1704,
Kruisheer te Maastricht, volgde in Wegberg. Hij stierf 5 maart 1783. M Ann., Ill, p. 427. * Ann., Ill, p. 436.
1735
de generaal op
als
prior-pastoor van
EN ZIJN PRIOREN-GENERAAL
63
acclamatie en met applaus van heel de orde06. Met voorzichtigheid en takt heeft hij de spanning, die er bestond tussen de kloostergemeenschap en zijn voorganger, trachten weg te nemen97.
Het is wel onder zijn invloed geweest, dat er publieke verdedigingen van theologische thesen werden gehouden. Drie gedrukte programma's met thesen zijn op de bibliotheek te St.-Agatha be-
waard : een van Hohenbusch van 1735, een van St.-Agatha van 1736, een van Hoei van 1736, waar de verdediging onder leiding
stond van Lambertus Fisen, professor der theologie te Hoei, die in zijn opdracht aan Joannes Reynders vermeldt, dat deze nauwelijks veertig jaar was, toen hij gekozen werd en dat hij zelf op voorstel van Johannes Reynders naar Leuven gezonden was °8.
Te St.-Agatha visiteerde de generaal in 1737, waarbij fr. M. J. Loncin hem vergezelde ". Op 27 april 1739 ondertekende hij daar een verlof voor een verkoop 10°; te Luik de boeken van de procu rator op 15 juli 1740101. Meerdere malen heeft hij in Parijs gevisiteerd, zowel vroeger met generaal d'Audace als tijdens zijn eigen generalaat: ook de andere huizen heeft hij gevisiteerd, en tweemaal een generaal kapittel gehouden.
Na een ziekte van acht maanden stierf hij te Maastricht de eerste november 1741, vijftig jaar oud, na nauwelijks zeven jaar
de orde bestuurd te hebben. Hij werd overgebracht naar Hoei en daar begraven102.
48. Lambertus Engelbertus Fisen, geboren te Luik, geprofest te Hoei, studeerde te Leuven 103 en was sinds oktober 1728 lector in Hoei104. Als zodanig was hij prior van Osterberg en leidde hij w O.c, t. II, le partie, p. 64 ; Ann., I, 2, p. 124. 97 Fontaine, Une premiere crise, p. 7. 98 Ann., I, 2, p. 126. 90 Ann., Ill, p. 449. 100 SINT-AGATHA, Arch. Kruisheren. 101 A.E.L., Croisiers, 55. 102 Hist. d. I. transl d. S. Odile, p. 62 ; Wynantz, in Ann., Ill, p. 593 ; Necrologium van St.-Agatha, fol. 16 v° : 1740 ; Obituaire ... de Moulins, p. 376 ; Necrologe ... de Marche-les-Dames, p. 316 : 16 okt. Voor portretten en wapen van deze generaal, zie Clairlieu, 17 (1959), bl. 82-83. 103 A.C.H., Fonds Vierset Godin, vol. 15, p. 105. De notaris schreef enkele malen : Fisenne.
104 Th. Huijbers, Een philosophische cursus van Kruisheer L. de Fisen (1728-29), in Clairlieu, 10 (1952), p. 3-21. Hierin bestudeert schrijver het hs. LUB 2041, waarin een leerling van professor de Fisen, Kruisheer Joannes Sacre, de cursus opschreef, die in 1728-29 te Hoei gegeven werd.
64
CLAIRLIEU
de verdediging van theologische thesen, tijdens het generaal kapittel van 1736 gehouden. Toen generaal Reynders gestorven was,
koos men 4 dec. 1741 de Luikenaar Arnold de la Haye, geprofeste en prior van het Luikse klooster als zijn opvolger. Reeds op jaren en daarbij lijdend aan de gevolgen van een ongeval, weigerde deze absoluut de keuze aan te nemen. Terstond werd met algemene stemmen Lambertus Engelbertus Fisen gekozen. Reeds tijdens de eerste jaren van zijn generalaat is hij krachtdadig moeten optreden tegen onwillige onderdanen 105.
Er is nog een rij programma's bewaard van verdedigingen van thesen in verschillende huizen onder zijn generalaat106. In de
opdracht van deze thesen aan de generaal werd hij in 1764 geprezen om zijn wetenschap en zijn onvermoeide ijver voor de glorie
van God en het koorgebed, waar hij altijd en mee van de eerste aanwezig was. In 1767 werd gezegd, dat hij dubbel jubilaris was, vijftig jaar geprofest en vijfentwintig jaar generaal en dat hij zijn vermaningen op sympathieke wijze gaf. In 1773 werd het dispuut geleid door Nicolaus Josephus Stabulensis, Capucijn, lector in de theologie in Clairlieu. Deze zei in zijn opdracht dat de generaal met zijn voornaamheid {elegantia morum), godsvrucht en weten schap ook de wetenschap der heiligen verenigt en dat hij alle huizen der orde, ook de verste in Duitsland en Frankrijk, viermaal heeft bezocht.
In 1752 affilieerde Fisen de Orde aan de Capucijnen107. Op 14 mei 1752 gaf hij drie relikwieen van de H. Odilia aan de priorij van Brandenburg108. De vijftiende februari 1762 bevestigde hij de
keuze van Rudolf Lefahrt als prior van Glindfeld 109. Deze werd in 1762 door de nuntius Caesar Albericus Lucinius benoemd tot protonotarius apostolkus. De achtste juni 1765 gaf de generaal verlof om binnen zijn dekanaat Medebach borstkruis en ring te dragen110. 105 Hist. d. I. transl. d. S. Odile, p. 63 ; E. Fontaine, Une premiere crise
Clairlieu, 8 (1950), p. 3-30. *"• SINT-AGATHA, Bibl. Kruisheren, H.O.232.
w Wynantz, in Ann., Ill, p. 593.
, in
** A. Buchet, Notes d'histoire limbourgeoise. Le prieure des croisiers de Brandebourg a Raeren (1477-1784), Verviers, 1948, p. 34 (Overdruk uit Bulletin de la societe Vervietoise d'archeologie et d'histoire, t. 35, 1946-1947) 1OJ MONSTER, Staatsarchiv, Urk. 150. 110 Ibid.
EN ZIJN PRIOREN-GENERAAL
65
Op het generaal kapittel van 1752 was besloten om de zes jaar kapittel te houden ; ook zou de generaal eens in de zes jaar visite-
ren. Daar dit in strijd was met de bul van Innocentius XI Honestis petentium van 15 okt. 1677 U1 riep de generaal in 1756 weer een
kapittel bijeen, waarop door enkele ordeleden te Rome werd
geprotesteerd. Voor de nuntius moesten deze verklaren, waarom ze een kapittel om de zes jaar voldoende vonden. De volgende kapittels werden gehouden in 1764 en 1767. Weer werd geprotesteerd en te Rome een jaar uitstel gevraagd ; maar toch ging het kapittel door, ook weer in 1770 en 1773 112. In 1774 verzoeken de definitoren de generaal in Rome verlof te vragen het generaal kapittel na zes jaar te houden en maar een visitatie van de generaal in die zes jaar. L. Meyers kreeg opdracht deze suppliek in te dienen 113. Voor een keer stond Rome dit toe114.
Een heviger strijd ontstond over een nieuwe uitgave van de statuten, waar reeds eerder riaar gevraagd was, maar die in 1765 verscheen. De oppositie kwam vooral van de prioren der Maas- en Rijnprovincie, met als ernstigste bezwaar dat er teksten in stonden,
die niet door drie generate kapittels waren goedgekeurd. De eindbeslissing van Rome de tweede december 1768 was, dat men zich moest houden aan de constituties van 1660 115. Zeer terecht hield generaal L. Fisen daarna ook vast aan de hier en daar in onbruik geraakte onthouding in de advent en op alle woensdagen 116. Omdat in verschillende huizen de feesten van de heilige reguliere kanunniken van St. Augustinus, door Innocentius XI toegestaan aan het convent van Parijs, gevierd werden, vroeg de generaal te Rome deze feesten aan voor heel de Orde, wat door de Ritencongregatie op 26 maart 1757 werd toegestaan ; hetzelfde jaar werden deze gedrukt117.
Op 22 april 1774 stond Clemens XIV voor goed toe een voile 111 Hs. LGS 25D11, fol. 49 v° ; Ann., Ill, p. 734. 112 Ann., I, 2, p. 146 ; Ann., Ill, p. 457-462.
113 LUIK, Archives de l'Eveche, Rayon 3, n. 57, fol. 279-281. 114 Ann., Ill, p. 559-560.
m Ann., I, 2, p. 148-149 ; Ann., III. p. 490-532 ; L. Heere, Dokumenten uh de
Statutenstrijd van 1765, hieronder bl. 71-80.
116 Ann., I, 2, p. 149 ; Ann., Ill, p. 490, 538-540.
"7 Officia propria sanctorum ex speciali concessione SS.D.N.Pii Papae V, a canonicis regularibus S. Augustini celebranda cum insertis officiis sanctorum novis, post tmpressionem breviarii ordin'ts S. Cruets, breviario romano superaddltis, Maastricht, 1757.
66
CLAIRLIEU
aflaat te verdienen in de kerken der Kruisheren op Kruisvinding en KruisverhefEng118.
Het archief te St.-Agatha heeft de visitatieacten van 1744 en 1750 en een brief van de secretaris van de generaal aan de prior, waarin wordt meegedeeld, dat de generaal op visitatie te Emmerich is, 11 juli in St.-Agatha komt en 15 juli in Uden. Bij visitatie ondertekende hij de boeken van de procurator te Luik in 1744, 1764 en 1771119.
In 1758 vroeg de generaal aan J. Coebergh, prior van St.-Agatha, zich terug te trekken, omdat de prins van Oranje de huur van het huis aan deze prior niet langer wilde toestaan120. In 1761 confirmeerde hij de nieuwe prior van St.-Agatha F. W. Loverix 12\ Een zeer onaangename en moeilijke geschiedenis ondervond generaal Fisen, doordat een groot gedeelte van het convent van Luik toestemde in de saecularisatie, die door de prins-bisschop gewenst werd om van het klooster een hospitaal te maken. Bijzonder door de hulp van Jacobus Dubois, prior van Kolen, werd dit vanuit Rome in 1775 verhinderd 122.
Na een generalaat van zevenendertig jaar is generaal Lambertus Fisen godvruchtig overleden op 4 jan. 1778, op de leeftijd van eenentachtig jaar 123.
Negentien schilderijen van de Luikse schilder Engelbert Fisen, de vader van de generaal, sierden kerk en klooster124, waarvan twaalf in de refter het lijden van Christus voorstelden125. In het koor van de kerk hingen landschappen van Jean-Baptiste Juppin126;
49. Jacobus Gisbertus Joseph Dubois werd te Luik geboren op 19 dec. 1730, als derde van drie kinderen van Jean Francois du Bois en Jeanne Cologne127. Hij deed zijn professie in 1751, was 118 319 120 121
Ann., Ill, p. 547. A.E.L., Croisiers, 56, 58. Ann., Ill, p. 480-481. Ann., Ill, p. 485.
122 E. Fontaine, Mgr. Jacques Dubois general des PP. Croisiers a Huy 1778-1796.
Diest, 1947, p. 13-15. 123 Wynantz, in Ann., Ill, p. 593. 324 Wilmotte, o.c, p. 35.
325 Saumery, o.c, t. II, p. 60 ; Wilmotte, o.c, p. 53.
326 Wilmotte, o.c, p. 36 ; J. Helbig, La peinture au pays de Liege et sur les bords de la Meuse, Luik, 1903, p. 365. Voor portretten en wapen van deze generaal, zie Clairlieu, 17 (1959), bl. 83. Er is bovendien een schilderij van Mgr. L. Fisen in het kasteel van Ahin te Ben-Ahin (prov. Luik). Zie Clairlieu, jg. 8 (1950), bl. 8. 327 Fontaine, o.c, p. 9.
EN ZIJN PRIOREN-GENERAAL
67
professor in philosophic en theologie en werd in 1763 prior te Kolen, waar hij koor en sacristie smaakvol liet inrichten. Op 17 febr. 1778 werd Dubois generaal gekozen. De orde telde toen nog
negen huizen in Belgie, vijf in Nederland, achttien in Duitsland en twaalf in Frankrijk. Te Clairlieu, rijk aan bezittingen 128, kwam 29 augustus 1778 de bouw klaar van de zuidelijke vleugel van het
klooster, in 1777 door generaal Fisen begonnen. Het generalaat van Dubois is een lijdensweg geweest In 1778 werd het klooster van Namen opgeheven, in de jaren 1779-1792 alle kloosters in Frankrijk. In 1779 bevestigde de generaal H. J.
Hoogen als prior van Wegberg129 en verzocht om subsidie voor het herstel van het klooster te Diilken 13°. In 1783 werden met vele andere kloosters in de Oostenrijkse Nederlanden, die van Branden burg, Roermond en Doornik opgeheven 13\ Van 1787-89 moest de generaal een langdurig proces voeren tegen een Franse geestelijke, Fernand Fourrier, die probeerde de priorij van Carignan in beslag te doen nemen om zelf in het bezit te komen van de inkomsten 132.
Tijdens de visitatie van het klooster te Venlo 6-9 juli 1789 moest J. Dubois maatregelen nemen om de slechte finantiele toestand aldaar te verbeteren133. In augustus 1789 begon de opstand te Luik. Nog in hetzelfde jaar trokken Pruisische troepen het Land van Luik binnen. De vijftiende december werden vijfhonderd soldaten te Hoei ingekwartierd, waarvan honderdvijftig in Clairlieu. Frankrijk verklaarde 20 april 1791 de oorlog aan Oostenrijk en behaalde 6 november een eerste overwinning. De Oostenrijkse Nederlanden en het Land van Luik lagen voor hen open. De priorgeneraal bracht einde oktober 1792 een aantal archiefstukken en de voornaamste kostbaarheden naar kloosters, die nog veilig lagen. Op 31 dec. kwamen de Fransen een inventaris opmaken van Clairlieu. Toen ze in 1793 werden teruggeslagen, legden de Oostenrijkers een zware boete op. Hoei alleen moest tienduizend 128 129
Fontaine, o.c, p. 25. Ann., Ill, p. 572.
130 Haass, o.c, p. 153-154. 131 Fontaine, o.c, p. 33.
188 E. Fontaine, Mgr. Jacques Dubois et la fin du prieure de Carignan, in
Clairlieu, 8 (1950), p. 49-66.
133 L. Heere, Hoogwaardig Heer Jacques Dubois, in Clairlieu, 7 (1949), p. 3-13.
68
CLAIRLIEU
florijnen opbrengen. De geestelijkheid nam deze boete op zich
voor het zwaar beproefde volk, zodat ook Clairlieu een aanzienlijk deel moest opbrengen. Toen generaal Dubois 22 nov. 1793 Wynantz als praeses van St-Agatha aanstelde, totdat er een nieuwe prior gekozen kon
worden, was hij juist terug van zijn reis 134. Het koflfer met kost-
baarheden had hij in het klooster te Maastricht achtergelaten.
Ook binnen de kloosters ontstonden moeilijkheden, daar de rationalistische beginselen der Franse revolutie stilaan doordrongen.
De koning van Pruisen en de keurvorst drongen er bij de gene raal op aan de prioren van Dulken, Diisseldorf en Marienfrede af te zetten. In juni 1794 vielen de Fransen voor de tweede maal Belgie binnen. Generaal Dubois ging onmiddellijk met twee confraters naar het noorden en raakte tenslotte tot over de Rijn. Het werd een lange weg met veel moeilijkheden, oorlogsgevaren en verwoestingen. Toen 20 juli 1794 de Fransen Hoei binnenrukten was de revolutionaire geest zover doorgedrongen, dat ze zelfs in Clairlieu als bevrijders werden begroet en onthaald. De bezetters eisten
honderdvijftig duizend francs van de stad, waarvan Clairlieu er twintig duizend moest betalen. De republikeinse legers voerden niet minder dan zeshonderdveertien vorderingen uit. Bij verdere verkopen en in het beheer der goederen is veel kwaad gedaan door Devaux, notaris te Moha, die als zaakwaarnemer zichzelf verrijkte,
en door citoyen Donnay, een fanatiek republikein, zogenaamd verdediger van de rechten der Kruisheren. De zesde januari 1795 werden de gemeenten verplicht alle klokken, koper en ander materiaal, dat in de kerken te vinden was, in te leveren 135. De twaalfde maart werden inventarislijsten opgemaakt van de meubels en andere voorwerpen in kerk en klooster van Clairlieu ; de citoyens-religieux mochten bewaarders zijn, maar reeds zes dagen later werd alles geconfiskeerd op titel van afwezigheid van reiigieuzen. Toen tien leden van het convent een verklaring inzonden, waarin ze de generaal niet alleen als vluchteling aM Ann., Ill, p. 588.
135 Fontaine, Mgr. J. Dubois, General des PP. Croisiers a Huy, p. 56.
EN ZIJN PRIOREN-GENERAAL
69
maar ook als dief aangaven, kregen ze het beheer der goederen weer terug.
In het voorjaar van 1795 mochten de eerste vluchtelingen terugkomen. Half September kwam generaal Dubois in Luik aan. Voor repatriating werd een verklaring gevorderd, dat men alleen ge-
vlucht was voor het schrikbewind van Robespierre, dat men terstond terug wilde, toen men hoorde, dat het nu anders was en dat men beloofde zich aan de wet aan te passen 136. Jac. Dubois kon dit niet tekenen : vooreerst omdat het niet waar, maar ook otndat hij, als hij zich als vluchteling opgaf, van elke bestuursfunctie was uitgesloten en alle recht op eigendom verloor. In een brief aan het gemeentebestuur verklaarde hij voor ordeszaken naar Duitsland te zijn gegaan en verzocht hij niet als vluchteling te worden beschouwd. Na een weigering ging hij zelf naar Hoei. Zijn verdediging baatte niet. Dan probeerde hij het bij de administra tion centrale te Luik, die het verzoek weer aan Hoei doorgaf. Het gemeentebestuur vaardigde een besluit uit, dat al wie zilver, papieren, registers of andere waardevolle dingen had weggebracht voor de intocht der republikeinse troepen, deze moest terugbrengen op de plaats vanwaar ze waren weggenomen op straffe als dief gearresteerd te worden 137. Dit was een vinding van een afvallige
priester Arnold. Tijdens een verhoor op 25 okt. weigerde de generaal de naar Duisburg gebrachte documenten te laten terughalen. Hij werd niet onmiddellijk in hechtenis genomen, maar er werd een gendarme voor de ingang van zijn verblijf geplaatst. Waarschijnlijk op instigatie van Donnay schreven de kloosterlingen een brief aan het gemeentebestuur om de over de Rijn gebrachte voorwerpen terug te vorderen. Op 26 oktober deden ze de generaal een proces aan voor de burgerlijke rechtbank te Luik. De dertigste oktober werd de beslagneming van het bezit van Jac. Dubois opgeheven. De elfde december werd hij gevangen gezet in het gemeentehuis, maar op verlangen ener schreeuwende menigte weer vrij gelaten. De veertiende januari 1796 volgden nieuwe inventarisatie en allerlei hatelijke bepalingen en vorderingen, doch de dertiende april werd de generaal voor de burgerlijke rechtbank in zijn administratierechten hersteld. Op 30 mei werden hem deze 186 Fontaine, o.c, p. 67. 337 Fontaine, o.c., p. 70.
CLAIRLIEU
70
echter weer afgenomen en aan de meerderheid van het kapittel toegewezen. Op 16 juli verschenen voor het bureel van nationale eigendommen te Luik van de ene kant generaal Dubois en van de andere kant drie Kruisheren van Hoei. Er werd geen definitieve uitspraak gedaan, doch de zesde augustus werd de bepaling van 30 mei ingetrokken. Het kon niet meer baten, want reeds op 29 sept. 1796 werd de wet van de opheffing der kloosters te Hoei bekend gemaakt. Op 21 dec. stierf Jac. Dubois in het klooster der Kruisheren te Luik138.
De zestiende juni 1798 werd Clairlieu gekocht door P. J. Henkart, notaris te Luik, voor 504.000 F. De prachtige kerk werd in brand gestoken139, het klooster gesloopt en tenslotte werd ook het laatste overblijfsel, de hoge vierkante toren in 1818 afgebroken om hiermee het fort weer op te bouwen140. Dr. A. VAN DE PASCH, o.s.c.
De WAPENS van de prioren-generaal (bl. 49-50, 59-60) werden getekend door architekt M. Hendrickx, stadsarchivaris te Maaseik, naar een kopie uit het kruisherenklooster te Diest. Ze werden eertijds verzameld door L. EMOND, o.s.c. (over-
leden 11 april 1931).
138 Fontaine, o.c, p. 119.
133 Gorrissen, o.c, p. 485. Pour la vaste eglise des Croisiers, on enleva le jet, le plomb, le boh, les marbres, puts les colonnes etant minees et soutenues settlement par des etancons. On y mit le feu et Vedifice s'ecroula avec fracas. Lijst der eigen dommen van het convent in 1795 bij Wilmotte, o.c, p. 53-54. 140 E. Fontaine, La fin de Clair-Lieu, in Clairlieu, 9 (1951), p. 6-24. Voor portretten en wapen van generaal Dubois, zie Clairlieu, 17 (1959), bl. 83.
DOKUMENTEN UIT DE STATUTENSTRIJD VAN 1765
Alles voor het volk, niets door het volk was het devies van de verlichte despoten van de achttiende eeuw, van de meeste absolute monarchen van Europa. Allen vonden het noodzakelijk hervor-
mingen in te voeren, maar volgens eigen plannen, zonder raadple-
ging hunner onderdanen, die als abstrakte wezens behandeld werden. Zo was de tijdgeest. Zodra men in overheid gesteld was, ademde men dit despotisme als *n aangename lentebries in. Wonend tussen prinsbisschoppen, vorstabten en rijksabdissen met even hevige despotische neigingen, was het voor 'n prelaat als de magister-generaal der kruisheren, Lambert De Fisen, moeilijk om aan de bekoring te weerstaan, om zonder blok aan 't been te regeren, zonder het generaal-kapittel, dat hem door en uit zijn
onderdanen ter zijde werd gesteld om met hem wetten of statuten te ontwerpen en uit te vaardigen.
Voor 'n achttiende eeuwse prelaat moeten de statuten der Orde, in 1660 gedrukt, maar in hoofdzaak reeds uit 1248 daterend, wel erg middeleeuws en verouderd geklonken hebben, waarom hij aan
de prior der kruisheren van Luik, Henri Seulen, opdracht gaf, een volledige codex van nieuwe statuten op te stellen. In 1741 aan 't bestuur gekomen, houdt Hoogwaardig Heer De Fisen op 4 mei 1749 zijn eerste generale kapittel en legt de vergadering 'n exemplaar voor van de door hem - eigenlijk door prior Seulen, - ontworpen nieuwe statuten. De kapittelvaders moeten ze beoordelen en aantekenen wat ze geschrapt, toegevoegd of veran-
derd willen zien \ 1 C R. Hermans, Annales... O.S.C., Den Bosch, 1858, III, 451.
72
DOKUMENTEN UIT DE STATUTENSTRIJD
Door velerlei tegenspoed in verschillende kloosters wordt de studie op de ontworpen statuten vertraagd en verhinderd, zodat De Fisen de statutenwijziging op *t generale kapittel van 1752 opnieuw aan de orde zal brengen 2.
Op 't kapittel van 1756 wordt bepaald, dat in 't wekelijkse huiskapittel de oude en de ontworpen statuten beurtelings moeten worden voorgelezen om de kruisheren te doen inzien, dat de ont worpen statuten substantialiter niet van de oude verschillens. Prior Seulen tracht zelfs reeds in 1756 deze ontworpen maar nog niet door 't generale kapittel aanvaarde statuten in zijn priorij te Luik in te voeren, doch zijn onderdanen prosteteren bij de pauselijke nuntius te Keulen4.
Op 't generale kapittel van 1764 wordt bevolen, dat zo snel mogelijk exemplaren van de ontworpen statuten aan alle prioren moeten worden gezonden om ze te lezen en te beoordelen en om mogelijke aanmerkingen binnen veertien dagen aan twee definitoren o.a. aan Seulen, op te zenden. Dezen zullen 'n nieuw ontwerp opstellen en de generaal aanbieden om het te laten drukken5. Op 22 april 1765 geeft de generaal inderdaad verlof om dit ontwerp uit te geven 6.
Het Liber Constitutionum Sacri et Exempti Ordinis Canonicorum S. Cruets sub regula S. Augustini, per sedem Apostolicam radicaliter, id est, vigore Bullarum Pontificiarum, dudum huic Ordini concessarum, approbatus, werd in 1765 bij Jacob Lekens te Maastricht gedrukt en uitgegeven. Hoogwaardig Heer De Fisen legde die nieuwe statuten aan zijn kruisheren ter onderhouding op zonder dat ze door het generale kapittel waren goedgekeurd en aanvaard7. Bij 'n oppervlakkige vergelijking van deze statuten van 1765 met die van 1660 merkt 'n niet-kanonist quoad substantiam weinig noemenswaardige verschillen. De vele verschillen in redaktie en indeling zijn van bijkomstige aard. 't Latijn is klassieker dan dat van de statuten van 1660, die immers grotendeels op de kerklatijnse statuten van 1248 teruggaan. Er hangt 'n achttiende-eeuwse barokClairlieu, 8 (1950), 27. Hermans, III, 455. Id., Id., Id., Id.,
Ill, Ill, Ill, Ill,
505. 457. 488. 490-494.
DOKUMENTEN UIT DE STATUTENSTRIJD
73
sfeer in de wijze van redaktie. Men spreekt gedurig over canonici, canonia en camera in plaats van fratres, conventus en cella in de oudere tekst. Bevatten de statuten van 1660 reeds veel wat in 'n ceremoniale thuis hoort, in de statuten van 1765 is dat nog sterker. Seulen schijnt veel uit het Ceremoniale Episcoporum te hebben overgenomen.
Er zijn vele. verzachtingen aangebracht, die waarschijnlijk al lang tevoren in de meeste huizen in gebruik waren. In plaats van
te middernacht zijn de Metten om vier uur in de morgen ; de Ordesvasten is tot vier dagen in de week teruggebracht; de kleding is naar die der sekuliere kanunniken vervormd. De retraite moet volgens de metode van prior Hertzworms' Vacantia Sacra, in 1684 gedrukt, gehouden worden. Novicen worden in 'n centraal novi-
ciaatshuis opgeleid. In iedere provincie worden studia generalia voor filosofie en teologie opgericht. Men studeert een jaar filosofie, twee jaar teologie voor de priesterwijding; daarna nog een jaar om jurisdictie te verkrijgen.
Bij de keuze van de generaal wordt in deze statuten veel invloed aan de kruisheren van Hoei gegeven, 'n moeilijkheid waarover al eeuwen onenigheid bestond en die nu bijzonder gevoeld wordt.
Elke drie jaren zal het generate kapittel gehouden worden in plaats van het jaarlijkse. Ook hierin zijn het de onderdanen niet eens met de generaal, want zij willen slechts om de zes jaren ka pittel en om de zes jaren visitatie van de generaal.
In plaats van over provinciaals wordt er over vicarii generates gesproken, die zonder verlof van de generaal niet mogen visiteren
of een provinciaal kapittel bijeenroepen.
Tekenend voor de tijd, waarin bisschoppen zich de jurisdiktie over exempten aanmatigen, is de bepaling, dat geen bisschop zon
der opdracht van de H. Stoel de kloosters mag visiteren. Elke week worde er huis-kapittel gehouden, - geen sprake meer van schuldkapittel - maar daags voor de hoogfeesten vragen en
schenken prior en konventualen elkaar op de beurt vergiffenis. De seniores, conventualen die een jaar priester en vier jaar ge-
profest zijn, beraadslagen met de prior over de aan te stellen supprior en procurator, over verkoop van bezittingen en nieuwbouw. De kapitularissen, - alle geprofeste priesters, - nemen deel
74
DOKUMENTEN UIT DE STATUTENSTRIJD
aan de priorkeuize en beraadslagen over inkleding en professie of over 't aannemen van levenslange kommensaals en knechten. Op de kamers mogen de konventualen niet te veel geld hebben en daarover mogen ze niet zonder verlof van de prior beschikken. Niemand reize tenzij uit noodzaak of tot verkwikking van lichaam en ziel. Daarom dure de tempus ambulationis quotannis of vakantie niet langer dan vier weken. Er is slechts sprake van lekebroeders, niet meer van konversen en donaten. Broeders die kunnen lezen, bidden 't Maria-officie; de anderen 'n rozenhoedje van zes tientjes. Minstens eens in de maand zullen ze biechten en kommuniceren. Deze statuten door prior Seulen ontworpen en door Hoogwaar-
dig Heer De Fisen uitgevaardigd geven waarschijnlijk 'n tamelijk nauwkeurig beeld van 't werkelijke kloosterleven, zoals het in de kruisherenkloosters van Hoei en Luik en misschien wel in de meeste huizen der Orde omstreeks 1750 geleefd werd. De verzachtingen, die er in voorkomen, waren wellicht reeds lang in zwang en zeker aan de meeste 18e eeuwse kruisheren welkom. Daartegen zal de oppositie niet gestreefd hebben. Als de generaal deze sta tuten langs de normale weg van drie generate kapittels had voorgesteld, zouden ze wel in 't derde kapittel tot statuut opgenomen zijn.
Ofschoon de opgedrongen statuten dus substantialiter niet veel van de geldende statuten verschillen, volgde hiertegen begrijpelijk 'n rechtmatig protest van de onderdanen, die achtendertig grieven
tegen de ontworpen statuten opsomden, waarvan sommige zeer gezocht lijken 8.
De prioren van Rijn- en Maasprovincies tekenden protest aan en wendden zich tot de pauselijke nuntius te Keulen 9. De protesterende partij was samengesteld uit de prioren en kloosters van Venlo, Hohenbusch, Wegberg, Dulken, Briiggen, Keulen, Marien-
frede, Maaseik, Roermond, Sint-Agatha, Aken, Bentlagen, Glindfeld, Wickrath, Schwarzenbroich, Beyenburg, Dusseldorp, SintHelenenberg, het klooster van Emmerik en zes kruisheren van ... Luik (zonder prior Seulen natuurlijk). Ze konsulteerden 'n pro8 Hermans, III, 494. * Id., Ill, 495.
DOKUMENTEN UIT DE STATUTENSTRIJD
75
fessor van Keulen, doctor Hyacinth Franck, 'n dominikaan 10, die het pleit voor de protesterenden opnam, bewees dat de nieuwe stastuten de noodzakelijke forma et materia misten, en deze kwestie voor Rome bracht11. Daar trad 'n zekere Maximiliaan Roli als agens in deze aangelegenheid op12. Voor de wettigheid van de ontworpen statuten streden de magister-generaal De Fisen en zijn klooster te Hoei, prior Seulen met de meerderheid van zijn Luikse kruisheren, vijf Waalse prioren o.a. de prior van Dinant, en ook de prior en 't klooster van ... Uden13 ! 'n Schisma dreigt. De kloosters in Limburg en Rijnland gaan
fel tegen de invoering der ontworpen statuten in. Op 't generale kapittel van 1767 worden vier definitoren uit de opponenten gekozen. Men spreekt van ,,germaanse" definitoren. Antonius van Oeyen prior van Venlo, definitor en tevens vicarius-generalis van de Maasprovincie, wordt tijdens heel deze aangelegenheid de leider der oppositie, a ceteris deputatus commissarius generalts actuaUs. Vandaar dat pater doctor Franck met Van Oeyen het meest over deze zaak korrespondeert14. Bovendien gaat de Venlose prior herhaalde malen op reis om
deze aangelegenheid te bespreken. Op 23 maart 1767 vertrekt hij naar professor Franck te Keulen; op 4 mei naar de eerste definitor, Hubert Reynders, prior en pastoor te Wegberg, ten oosten van Roermond 15 ; op 16 augustus naar de prior en oud-definitor, An ton Loverix te Hohenbusch bij Erkelenz16. Het daaropvolgende jaar moet hij 5 april opnieuw naar professor Franck, die dan ziek is en te Aken verblijft; op 8 juni naar de prior van Wegberg en nog voor de winter naar de prioren van Hohenbusch en Roer mond 17.
Eindelijk op 2 december 1768 beslist Rome ten gunste van de protesterenden : de ontworpen en opgedrongen statuten zijn ongel30 Hermans, III, 495 en 503. 11 Id., Ill, 507. 12 Id., Ill, 519. 13 Id., Ill, 504. 14 Id., Ill, 503, 508, 490.
m Id., Ill, 502 ; R. Haass, Die Kreuzherren in den Rheinlanden, Bonn, 1932,
S. 229. 18 Hermans, III, 502.
17 MAASTRICHT, Rijksarchief in Limburg, 3140, I, 133.
76
DOKUMENTEN UIT DE STATUTENSTRIJD
dig en mogen niet onderhouden worden, maar men moet 't kloosterleven voortzetten volgens de oude konstituties 18. Eerst op 18 december krijgt doctor Franck hiervan bericht, terwijl het autentieke stuk pas later in Keulen aankomt. Op 20 december schrijft Franck aan Van Oeyen 'n zeer entousiaste en na'ieve brief en heft 'n driewerf Victoria aan, want zijn hart verheugt zich buitenmate wij zouden zeggen onmatig - en hij tracht de kruisheren geestdriftig te stemmen : bibite cum laetitia ... abeat nunc Reverendissimus ... discat servare silentium...19 Men vraagt zich af, waarover Franck zich 't meeste verheugt, over de overwinning van 't recht of over de overwinning der ,,Germanen". Van waar dit entousiasme voor 'n ,,Germaanse" overwinning in een hem vreemde orde. Bestonden misschien bij de
dominikanen ook dergelijke konflikten ? Opvallend is, hoe sterk Franck op betaling der proceskosten aandringt. Waren de kruisheren daarin traag geweest ? We zien
Franck reeds in 1765 voor de kruisheren werken en het is einde 1768 als hij op betaling aandringt. Van 't klooster Sint-Agatha bij Cuyk weten we, dat het wegens deze statutenkwestie aan de prior van Venlo van Oeyen in de jaren 1768 en '69 viermaal 42 imperialen betaalde 20. Schijnbaar stortte dit klooster voor 1768 hiervoor geen geld, ofschoon het reeds op 28 februari 1767 bijdragen beloofde21.
Zo ging 't misschien ook met de andere ,,Germaanse" kloosters. Dan is het te begrijpen, dat Franck zo sterk op betaling der hono raria voor Roli en zichzelf aanspoort en daarom op 't ,,fiere" gemoed der ,,Germanen" werkt.
Ook blijkt dat, hangende 't proces, enige prioren of kloosters van richting zijn veranderd en zich voor de nieuwe statuten hebben uitgesproken om, volgens Franck's zeggen, bij de generaal in 't gevlei te komen, terwijl ze toch ,,Germanen" willen zijn. De prior van Keulen schijnt tot dezen te behoren.
Franck heeft het druk met deze kruisherenaffaire. Hij heeft zijn overwinning reeds aan de kloosters van Dusseldorp en Aken ge-
meld en hij verzoekt Van Oeyen om de kloosters van Marienfrede, 38 Hermans, III, 520.
19 MAASTRICHT, R.A.L., 3140, III, 12. 20 Hermans, III, 510 voetnoot. 21 Id., Ill, 509.
DOKUMENTEN UIT DE STATUTENSTRIJD
77
Bentlagen, Roermond en Maaseik in te lichten. Maar Keulen verdient geen tijding !
Voor 'n wetenschapsmens als Franck klinkt dit alles erg nai'ef, allesbehalve bezonken, onsympatiek en onkristelijk. Terecht oordeelde de historiograaf Hermans : Charitas fraterna et prudentia Christiana non nihil laesae sunt22. Uit 't feit dat Sint-Agatha 168 imperialen betaalde, mag men wel veronderstellen, dat ook de andere ,,Germaanse" kloosters hun aandeel hebben gestort. Ze hadden ten opzichte van Franck dezelf-
de verplichtingen als Sint-Agatha en financieel zaten de meeste van die kloosters er toen goed voor. Ongeveer twintig protesterende priorijen hebben we genoemd. Indien vijftien daarvan ieder gemiddeld 150 gulden hebben opgebracht, dan kreeg professor Franck er ongeveer 2.000 in handen. Niet te verwonderen dat prior Van Oeyen zich nog eens bedacht heeft en ook 'n rekening is gaan schrijven, die hij op zijn beurt aan ... professor Franck presenteerde23 ! Hij had toch immers ook zijn onkosten gemaakt om Franck zijn overwinning te doen behalen. De port van alle brieven, die Franck, de prioren en de-
finitoren gedurende drie jaar tot hem, Van Oeyen, mandatarius causae, richtten, had hij volgens 't toenmalige portrecht moeten
betalen. Ook betaalde Van Oeyen de port van de antwoordbrieven, die hij aan Franck, definitoren en prioren zond. Bovendien dntving en verzond hij die brieven in Venlo, dus in ,,Holland", waar
de brievenport duurder was dan elders. Voor deze ordesaangelegenheid had Van Oeyen, zoals we reeds zeiden, verschillende reizen naar Franck en andere prioren moeten maken, wat nog meer geld had gekost. Alles bijeen heeft dit proces aan Van Oeyen 72 gulden en 15 stuivers gekost en deze rekening biedt hij Franck aan, waarschijnlijk kort nadat Franck op 20 december de kruisheren tot betalen heeft gemaand.
Wat er in die ,,goede oude tijd", zonder telefoon of telegrammen maar met trage postwagens, binnen achttien dagen tussen Keulen
en Venlo gekorrespondeerd kon worden, is niet duidelijk, maar 22 Hermans, I (2), 148.
28 MAASTRICHT, R.A.L., 3140, I, 133.
78
DOKUMENTEN UIT DE STATUTENSTRIJD
reeds op 6 januari 1769 schrijft Van Oeyen, dat Franck hem die 72 gulden en 15 stuivers heeft betaald.
't Is in dit perspectief dat men de stukken moet zien uit 't Rijksarchief in Limburg te Maastricht, die we hier laten volgen. L. HEERE
BIJLAGEN 1768, 20 dec.
Professor Dr. H. Franck O.P. schrijft aan Antontus van Oeyen, prior van de Kruisheren te Venlo over de beslissing van Rome die de statuten, door de magister-generaal L. de Fisen uitgevaardigd, verwerpt.
(MAASTRICHT, Rijksarchief in Limburg, 3140, III, 12) Amplissime Domine Prior ac Definitor, Patrone colendissime ! Victoria
Victoria Victoria Die 18va hujus laetus ex Italia ad me venit nuncius, ferens victoriam ac canens triumphum, nam 2da hujus in causa nostra a S. Congregatione decretum fuit: negative ad lam partern dubii propositi; affirmative ad 2am partem et amplius
videlicet: an statuta, de quibus agitur, typis data 1765, substineantur, ut sint servanda ?
Negative, respondit Sacra Congregatio. Seu potius servanda sint antiqua, in casu etc. ? Affirmative, decrevit. Et amplius non loquatur de hac controversia et pars adversa acquiescat.
Ideoque exultat summopere cor meum ; bibite vos cum laetitia.
Abeat nunc Reverendissimus Praepositus generalis cum suis novitatibus, discatque servare perpetuum silentium, quod ei a Sacra Congregatio eo circa impositum est
Decretum authenticum necdum vidi, ubi tamen obtinuero continuo hie imprimi faciam ac exemplar indilate communicabo. Satagite nunc, ubi Germani victores congregent summam capita-
lem quantocijus ; scribit enim mihi Dominus Roli, quod proximis diebus ad me dirigere velit computum omnium expensarum una
cum suo onerario ; confidents in benignitate amplissimorum Priorum, quod grati animi memoriam in hac circumstantia eidem
DOKUMENTEN UIT DE STATUTENSTRIJD
79
ttibuere non dubitabunt. Verba sunt strenui agentis Roli in hunc
finem.
Statim in initio anni proxime futuri cogito pergere ad AltumNemus, onustus omnibus litteris et scripturis causam hanc concernentibus et Romae non sine magnis sumptibus praelo datis. Praevie tamen Amplitudini suae diem mei ab hinc ad AltumNemus discessus intimabo, ut ibidem invicem conveniamus ; et quamquam iter isthoc praecique hocce brumali tempore fragili mei corporis constitutione haud expediat, cogor tamen pro bono cano-
nici ordinis vestri (quern visibiliter et strenue, sine jactantio tamen dictum est sit, hucusque feliciter defendi) omnia ad optatum finem
gloriose perducam.
Mirabilia legenda sunt in actis hujus causae, nam Reverendissimus pro sua defensione ad acta posuit litteras, quas unus et alter ex nostris (qui tamen vere Germani audire volunt) stante lite ad captandam Reverendissimi benevolentiam clanculo Hujum dederunt. Sane palam confundantur pudore, ubi acta produxero. Diese seynd (ut vocant) daumen dreher, apud quos animus et calamus non consentiunt. Abeant hi, non enim merentur nomen Germani.
Vale et fave, tantummodo (repeto) satagite, ne nummi post quindenam desint, multis enim indigeo pro redemptione sententiae ac aliis expensis in Urbe factis, sicut et pro egregio honorario Domino Roli specialiter debito. Non putem nunc Germanos victores amplius tenaces, sufficit triumphasse, et certe dolerem, operam meam huic causam locasse, si modo Germani renuerent contribuere. Ipsemet scripsi eapropter Amplissimis Dussellano et Aquensi. Der Coloniensis non meretur nominari, uti patebit ex actis. Curet Amplitudo sua una cum arnica mea salute contentum litterarum communicare Amplissimis Mariae-Pacis, Bentlacensi, Ruremundensi et-Mosacensi, nam mihi de facto negotiis ordinis verstri summum occupato non vacat. Quilibet interessatus debebit concurrere pro onerario mihi praestando, qui jam per duos annos in hac causa egi advocatum et procuratorem simul, nee pro labore cum summa vigilantia praestito ne vel minimum obulum ad computum (quern post quindenam coram producam) notavi, qui cum perenni veneratione dicor
Amplitudinis suae
Coloniae 20 Decembris 1768
„ . . Famulus devotus
f. H. Franck
80
DOKUMENTEN UIT DE STATUTENSTRIJD
1769, 6 jan.
Professor Dr. H. Franck betaalt prior A. van Oeyen de onkosten, die deze gemaakt heeft tijdens het proces over de statuten van de magister-generaal L. de Fisen.
(MAASTRICHT, Rijksarchief in Limburg, 3140, I, 133) Computum expensarum in causa statutorum canonici ordinis nostri pendente in S. Congregatione epp. et reg. contra Rdmum Glem ordinis.
Pro porto literarum turn ab eximio agente Coloniensi, turn ab amplmis prioribus et definitoribus ordinis in hac causa per triennium receptarum et affrancationibus literarum responsalium (hie Venlonae in Hollandia, ubi porto carius solvitur) 34 gld 15 st 1767 23 Martii in itinere versus Coloniam ad eximium agentem et in reditu versus Venlonam 10 20 4ta Maii in itinere ad amplm D. Wegbercanum definitorem primum ordinis 4 40 16 Augusti in itinere ad amplm D. ex-definitorem et priorem in Alto-Nemore
5
—
eximium agentem ibidem infirmum in negotiis ordinis 9 8 Junii in itinere ad amplm Wegbergcanum primum definitorem in negotiis ordinis 4 10 Octobris in itinere ad amplm D. Altinemorensem
40
sicut et amplm Ruremundensem
20
1768 5ta Aprilis in itinere versus Aquisgranum ad
4
—
Summa 72 15 hos septuaginta duos imperiales et quindecim stufferos a dno Doctore Franck, causae agente, mihi debite solutos esse testor Venlonae hac die 6 Jan. 1769.
fr. A. ab Oeyen ord. S. Crucis prior Venlonensis mandatarius causae
UNE VUE INEDITE DE L'EGLISE
DE CLAIRLIEU
Parmi les nombreux dessins d'Englebert Fisen que conserve de nos jours, le musee d'Art wallon a Liege, il en est un qui retiendra notre attention quelques minutes. II s'agit d'une vue d'une eglise, dessinee a la plume sur du papier verge1. Traite d'une maniere large, - on pourrait parler d'une esquisse —, il date sans aucun doute du 17e ou 18e siecle mais est depourvu de signature et de texte. Les anciens catalogues l'ont inventorie comme une ,,vue de l'eglise Saint-Jacques de Liege". II s'agit en effet, d'une eglise go thique, depourvue d'arcs-boutants, de deambulatoire, dotee d'un clocheton de section polygonale au milieu de la toiture comme la celebre abbatiale benedictine liegeoise mais l'absence de transept, de chapelles absidales et surtout du westbau roman nous incite a chercher ailleurs l'identification de l'eglise de Fisen. Celle-ci est construite sur une colline comme le prouve le long escalier qui
conduit au grand portail gothique bien dissemblable du porche Renaissance de St Jacques de Liege. Je crois pouvoir affirmer, au contraire, qu'il s'agit de l'eglise du monastere de Clairlieu a Huy car tous les elements de cette eglise se retrouvent sur le dessin publie par Remade le Loup, quelques
annees plus tard2. Seule la grande tour, edifiee a l'ouest de l'eglise ne figure pas encore sur le dessin de Fisen mais nous savons qu'elle 1 Catalogue sous la cote 271, il mesure 12 centimetres sur 19 de long. Les A.C.L. (I.R.P.A.) possedent la photo de ce dessin, cote 117178 A. .
2 Dans l'ouvrage de P. SAUMeRY, Les delices du pays de Liege, t. 2, p. 60, Liege, 1740. Cette gravure a ete publiee recemment, en grandeur originale par le Pere Van de Pasch dans Clairlieu, t. 17 (1959), p. 76, et par L. Wilmotte, Notice historique sur le couvent des croisiers de Huy, cfr. infra, p. 195.
82
UNE VUE INEDITE DE L'EGLISE
fut edifiee peu de temps avant la mort du peintre par le prieur general Werner d'Audace (1720-1735) 3. Les rapports entre le peintre Englebert Fisen et les chanoines croisiers de Huy et de Liege sont tellement connus que je pense qu'il est inutile de les rappeler : il peignit de nombreuses toiles pour ces deux monasteres4, ainsi qu'un groupe de famille ou Ton voit le peintre, sa femme et ses enfants dont un n'est autre que le
futur prieur general des Croisiers Lambert-Englebert, alors age de 25 ans seulement.
Le dessin de Fisen est en tous points d'accord avec une autre vue de TEglise des Croisiers de Huy, publiee il y a quelques jours5, montrant la fage sud vue de Test tandis que celui de Fisen depeint la face nord, comme celui que J. Schott-Loffler junior publia a Cologne en 1665 6.
Ces vues represented 1'eglise dans son aspect gothique avant les modernisations du 18e siecle. Celle de Fisen est, sans conteste, la plus precise et la plus utile pour l'etude architecturale de 1'eglise. Quoiqu'edifiee en gothique peut-etre tardif, cette eglise rappelle celles que les ordres religieux imbus de Tideal de pauvrete comme les ordres mendiants edifierent aux 13 et I4e siecles. En effet, les memes caracteristiques s'y retrouvent. Long choeur voute, a chevet
polygonal sans chapelles ni deambulatoire, nef avec collateraux et surtout absence de transept et de tour de pierre ,,per se existens". Si Tedifice hutois nous parait difficile a dater, en l'absence de 8 L. WlLMOTTE, p. 216.
4 On trouvera les details de ces peintures dans L. Wilmotte, Notice htstortque sur le couvent des croisiers a Huy dans Annales du cercle hutois des sciences et des
beaux-arts, t. 20 (1929); pour Liege dans T. Gobert, Liege a travers les ages, t. 2 (1925), p. 465 ; P. Saumery, op. cit., decrit les deux eglises tandis qu'une liste des peintures de Fisen est publiee dans Bulletin de la Societe d'Art et d'Histoire du diocese de Liege, t. 1 (1881), p. 17-67. Hamal enumere aussi les peintures de Liege cfr. R. Lesuisse, dans Bulletin Societe des Bibliophiles liegeois, t. 19 (1956), p. 234-235.
a Clairlieu, t. 17 (1959), p. 76 ; par le Pere Van de Pasch, o.s.c. 6 Ibidem, p. 80. La sixieme travee est depourvue de fenetre. II ne faut pas y
trouver un argument en faveur d'un transept projete et non construit car il est certain que, s'il y a eu une fenetre, on a du la boucher pour supporter le contre-
fort qui epaule la tourelle de section hexagonale, edifice sur la toiture a une epoque posterieure au reste de la construction car elle est hors d'axe par rapport a la division de 1'eglise en travels. Elle a du succeder, a mon avis, a une petite lanterne avec fleche en bois, relativement legere, reposant sur la charpente de la grande nef comme aux eglises dominicaines et franciscaines qu'on etudiera a l'aide des ouvrages de R. Krautheimer, F. Scheerer, R. K. Donin et Olerst pour l'Allemagne, la Thuringe, l'Autriche et la Suisse.
Dessin d'Englebert Fisen. (Musee d'Art wallon, UZge.)
Copyright A.C.L., BruxelUs
Ueglise de Clairlieu vers 1700
84
UNE VUE INEDITE DE L'EGLISE
textes ou de details architectural^ caracteristiques d'une epoque bien definie, il nous parait manifeste que les chanoines qui l'edifierent ont eu la volonte d'eviter les signes exterieurs de richesse et
qu'ils etaient restes fideles a l'ideal de la pauvrete qui avait, aux lie et 12e siecle renouvele Tordre canonial. La grandeur conside rable de l'edifice prouve que ce ne sont pas les moyens financiers qui firent defaut, mais plus probablement un attachement indefec tible a Fideal de desappropriation qui avait rajeuni Tordre des chanoines quand soufflaient les idees gregoriennes. L'architecture de Teglise de Clairlieu prouve que Torigine de Tordre doit evidemment etre rattachee a ce courant et, a ce titre aussi, elle est un temoignage, non seulement pour les archeologues mais pour les historiens de Tordre. R. FORGEUR,
Archiviste de VEtat a Liege
K
R
O
N
I
E
K
MEDEDELINGEN De NEGENTIENDE JAARVERGADERING van de geschiedkundfge kring
r:LAlRLIEU werd gehouden te Uden op 28 april I960. Aanwezig waren : dr A.
Ramaekers, voorzitter, dr A. van Asseldonk, dr A. van de Pasch, dr H. van Rooijen, L. Heere, J. Francino, C. van Dal, W. Sangers, dr J. van de Bosch en M. Colson, secretaris. Na her gebruikelijk verslag over de werkzaamheden van het afgelopen jaar, over de laatste bijeenkomst van 1959 en over de finantiele toestand, werd een uitvoerige bespreking gewijd aan de inhoud van de aanstaande afleveringen van het tijdschrift Clairlieu. Op de tweede plaats kwam het eeuwfeest der Orde (1210/111961) ter sprake. De amerikaanse provincie van de Kruisheren heeft het zevenhonderdvijftigjarig bestaan gekoppeld aan de jubileeviering van de aankomst van de Kruisheren in de Verenigde Staten van Amerika (1910-1960). In Belgie, Nederland, Duitsland, in de overzeese huizen en stichtingen dient de viering georganiseerd in 1961. De geschiedkundige kring zal van de jaargang 1961 van het tijdschrift Clairlieu een jubileumnummer trachten te maken, zo mogelijk door de publikatie van een studie over de oorsprong der Orde. Na enkele mededelingen en de rondvraag over de activiteiten der leden, werd overgegaan tot de bestuursverkiezing. Zowel voorzitter
en secretaris als de leden van de redaktieraad (A. van Asseldonk en L. Heere) werden herkozen.
j^
q
Op de tentoonstellmg van Middeleeuwse Kunst der Noorderlijke Nederlanden, gehouden in 1958 te Amsterdam stond 'n schilderij waarop de H. AUGUSTINUS en de H. ODILIA staan afgebeeld. Odilia draagt er de vaan met het kruisherenkruis, wat doet vermoeden dat deze schilderij ooit aan *n kruisherenklooster behoorde.
Volgens Friedlander en Hoogewerff zou het door de ,,Meester van Alkmaar",'
Cornelis Buys zijn geschilderd. Volgens Mejutfrouw C. van Hees en Dom J. Hof o.s.b. 2ou het door Pieter Gerritsz(?) uit Haarlem geschilderd zijn. Omstreeks 1502 was hij te Alkmaar en tussen 1515 en 1529 werkte hij geregeld voor de abdij van Egmond en voor de Sint-Laurens te Alkmaar. In 1540 is hij te Haarlem overleden. Zie de Catalogs van de Jubileumtentoonstelling Middeleeuwse Kunst der noordelijke Nederlanden, 1958, biz. 91 n. 90 en afbeelding 51. L. H. In een onlangs ontvangen schrijven deelde Dom Jean Leclercq O.S.B. mee, dat het hem bij zijn studie omtrent St.-Bernardus herhaaldelijk is opgevallen, dat de Kruisheren der vijftiende eeuw hun BERNARDUS-TEKSTEN hebben gecopieerd van Mss der Xlle eeuw, afkomstig uit cisterdenser- abdij en van het tegenwoordige Belgie. Dit lijkt ons een bevestiging van het reeds eerder door ons geconstateerde feit, dat het Humanisme toen zijn intrede had gedaan in de conventen der Orde en daar een critische zin gekweekt. Bovendien is het een gegeven te meer voor de nauwe relaties, die er toen bestonden tussen de Cisterciensers en de Kruisheren, die een geestelijke verwantschap in spiritualiteit waarschijnlijk maken.
r
,7AXT nAT
86
KRONIEK
In zijn Annales... O.S.C., den Bosch, 1858, I, 2, p. 160 vermeldt Hermans dat in 1789 een verdediging van theses plaats had van wijsbegeerte, theologie en kerkelijk recht te EMMERICH (D.), onder leiding van Henricus Boesten, kruisheer en professor aldaar. Deze komt ook voor in een overlijdensregister van Bingelrade,
'n dorpje in Nederlands-Limburg (Rijksarchief in Limburg te Maastricht), waar hij als volgt herdacht wordt : ,,Anno 1791. Die secunda mensis Novembris hora quarta matutina in Bingelraede obiit pie in Domino, moribundorum sacramentis rite munitus, Eximius Dominus Henricus Boesten,
Canonicus regularis Ordinis Sanctae Crucis conventus Embricensis sacerdos et in Universitate Paderbornensis Sacrae Theologiae Doctor, et sepultus est in caemeterio de Bingelraede post sacrum die quarta eiusdem mensis."
In Clairlieu 1951, p. 89-90 werd een boekje vermeld van Matthys Brouwers, kruisheer van 's HERTOGENBOSCH, Een excellente oeffeninghe van het lijden ende passie O. H. J. C. ende wordt ghenaemt het Cruysgebet, door hem geschreven in 1610. Matthys Brouwers, die te Aken geboren werd, en in den Bosch overleed als subprior, sacrista en organist van dit convent, op 27 aug. 1617, schreef nog een ander werk in 1600, als handschrift bewaard in de bibliotheek van het Genootschap voor Kunsten en Wetenschappen in Noord-Brabant te Den Bosch : Boeck der afcomst ons liefs beeren Jhesu Christi ; 259 papieren bladen 211X141 ; watermerk : een gekroonde adelaar met open vleugels, dragend op zijn borst een schild waarop een kromstaf. Het is een der vele papiersoorten, tussen 1572 en 1600 door Nicolaus Heusler te Bazel vervaardigd.
De tekst is in een soort fraai gotisch schrift uitgevoerd en heeft rode initialen. Het werk werd gebonden in een bruin leren band. Op de kaften werden vierkanten gedrukt, die op de hoeken met enig gouden ornament versierd zijn. In het midden in goud een gekruisigde Kristus in stralenkrans. Daaronder IHS en drie nagels. Weer lager : 1600. Aan de binnenzijde van de voorkaft een ex libris van Van Ittersum. De inhoud bestaat hoofdzakelijk uit een leven van Jezus, in 50 hoofdstukken verdeeld.
f. 5r°
Hier beghint die genealogie ofte afcomste ons heeren Jhesu Christi met veel soeter contemplatien.
f. 13r°
Dit is die gheboorte van Maria die moeder Godts.
f. 18v° f. 26r°
Hoe dat Maria van haer ouders inden tempel ghepresenteert is gheweest. Hoe dat die maghet Maria van den Enghel die bootschap ontfinck, dat sy den heeren baren soude.
f. f. f. f. f. f. f.
4lr° 50r° 59r° 67v° 71r° 77v° 82r°
Hoe Van Hoe Van Hoe Hoe Hoe
dat die die die die dat dat
Maria haer nicht Elysabeth visiteerden en sint Jan gheboren waert gheboorte ons Heeren Jhesu Christi. herderkens quamen ende loefden den Heer. Besnydenisse des Heeren. drie Coninghen quamen met haer offerhande. Maria haeren kerckganck dede. Maria vluchden metten kindeken nae Egppten.
f. 90r°
Hoe onse lieven heer weder uit Egypten quam tot Nazareth.
f. 94v°
Hoe dat Jhesus inden tempel was onder die doctoren.
f. 100r° Wat onse lieven heer dede in synder ionckheyt. f. f. f. f.
102r° 104v° 105v° 109v°
Als onse lieven heer XXX iaer oudt was. Hoe dat Jhesus in die Jordaen ghedoopt waert. Hoe onse lieven heer indie woestyn quam. Hoe dat die heer syn XII apostelen vergaderde.
f. Il6r° Hoe die heer van water wyn maecten in die bruyloft.
KRONIEK
87
f. 121v° Van het mirakel dwelck onse lieven heere dede met die vyf gerste brooden en twee visschen.
f. 123v° Van dat Cananeeschen vrouken. f. 125v° Van dat Samaritaensche vrouken sittende opten put.
f. f. f. f. f.
128r° 132r° 137r° I46r° l48v°
Van veel verscheyden sermonen, die ons lieve heere tot syn discipelen hadde. Hoe dat onse lieven heer in Simons des leprozen huysen adt. Hoe dat Martha murmereerden op haer suster omdatse niet en halp dienen. Hoe onse lieven heer Lazarum van den doot verweckten. Hoe die scryben ende Phariseen raet hidden om onse lieven heer te dooden.
f. l49v° Hoe Magdalena die voeten ons heeren salfden. f. 151v° Hoe die heer opten Palmsondach binnen Jherusalem ghereden quam. f. 155v° Wat onse lieven heer opten maendach ende Dinstdach dede. f. l60r° Hoe dat die heer van Judas vercocht waert. f. 167r° Hoe onse lieven heer adt het paeschlam met synen discipulen. f. I68v° Hoe onsen Heer syder apostelen voeten wiesch. f. 170r° Hoe die heere consacreerde syn heylighe lichaem.
f. 181v° Van die drie ghebeden ons heeren int hooftken. f. 186v° Hoe onse lieven heer int hoefken ghevangen ende ghebonden waert. f. 189r° Hoe onse lieven heer in Annas huys quam.
f. T91ro Hoe onse lieven heer in Cayphas huys quam. f. 196r° Hoe onse lieven heer voor Pylatus quam. f. 199r° Hoe onse lieven heer voor Herodus quam. f. 201 r° Hoe onse lieven heer wederom voor Pilatus quam. f. 206v° Hoe onse lieven heer ghegeeselt waert in Pilatus huys.
f. 21 Or0 Hoe dat onse lieven heer gecroont waert. f. 213v° Hoe onse lieven heer syn hylich cruys droech. f. 221v° Hoe onse lieven heer ghecruyst waert.
f. 234v° Hoe onse lieven heer begraven waert. f. 240v° Hoe onse lieven heer verresen is.
f. 251r° Hoe onse lieven heer ten hemel voer.
f. 252v° Hoe die apostelen den heylighen Gheest ontfinghen. f. 256v° Onse liever vrouwen hemelvaert. f. 259v° : ,,Den almachtighen, eeuwighen goeden Godt, Maria de ghenaden Coninghinne, en alle dat hemelsche heyr tot lof en eere eyndt dit boeck der afcomst ons liefs heeren Jhesu Christi. Ghescreven
door
Broeder
Mathys
Brouwer
van
Aken
Cruysbroederen
ordens
woonende binnen 'sHertogenbossche, ter begheerten van Joffrouw Alken Anthonissen van Erp Religieuse tot Marien water gheleghen tot Roosmalen, Voleyndt int iaer ons heeren duysent seshondert den derden Martij."
Onder op deze bladzijde staat het ordeskruis der kruisheren, rood en wit op zwarte achtergrond, gevat in een cirkel met randschrift : Crux vexillum summi duds. Anno do mini 1600, die 3 Martii. Waarschijnlijk kwam dit handschrift eerst in het bezit van bovengenoemde Birgit-
tines van Marienwater of Koudewater, Aelken Thonis, die in 1595 29 jaren oud was en eerst na 1591 geprofest schijnt te zijn.
Later kwam het in het bezit van een Van Ittersum, zoals uit het ex librh op de
v66rkaft blijkt. Thans is het bezit van de biblioteek van het Genootschap voor Kunsten en Wetenschappen in Noordbrabant te Den Bosch. L. H.
88
KRONIEK
Tot nog toe heeft men meestal vastgehouden aan 1273 als stichtingsjaar van het KRUISHERENKLOOSTER TE LUIK. De omstandigheden, die tot de oprichting
ervan geleid hebben zijn onbekend gebleven. Wei bestaat er een overeenkomst van 26 September 1273, die betrekking heeft op de deSnitieve oprichting van het klooster. Ze werd gesloten tussen de Kruisheren - die op dat ogenblik al te Luik blijken te wonen - en de abt Michael van de Sint-Jakobsabdij (1256-1283). De Kruisheren moesten met hem onderhandelen, omdat zij him klooster wilden bouwen in de parochie van sint Maria Magdalena, die sinds 1151 met genoemde abdij verbonden was. Vermoedelijk is de dagtekening van deze akte steeds aanleiding geweest om 1273 als stichtingsjaar te aanvaarden.
Enkele testamenten uit die tijd spreken reeds over de Kruisheren van Luik v66r het jaar 1273 : 1° Helm D'Ais in maart 1272 l ; 2° Etienne li Pors (of //' Fors) een burger van Hoei op 26 juli 12702. Daar deze laatste zowel de Kruisheren van Hoei als die van Luik vermeldt is het zeer duidelijk, dat het stichtingsjaar van dit laatste klooster zeker naar 1270 (en misschien wel vroeger) verschoven moet worden. M. C.
In het Rijksarchief te Maastricht bevindt zich in reg. 1673, Minuten Notaris W. Kicken Maastricht 1720, een akte over kruisheer Bernard Peters van Kolen (Kerniel).
Comparerende op heden den 19 9ber 1720 voor mij openbaren onderges. notrs binnen Maestrigt residerende in de presentie van de geloofw: getuijgen naergenoemt d'Eerw: Pater Frangois Guilleaume Le fort, priester en prior van t'clooster der patres Cruijsbroders tot Colen bij Borchloon ter eenre, ende Sr. Petrus Peters borger en brouwer ter andere sijden partijen, verclarende den eersten comparant met den twee den /:wijens soone genaemt Bernard Peters van intentie is, het geestelijck habijt in d'ordre der Cruysbroders tot Colen voors.eerstdaegs te aenveerden:/ wegens sijne tafel ten tijde van t'jaer der professie, sijn studie en dote geconvenieert en veraccordeert te sijn in maniere en conditie naervolgende, als te weeten dat den tweeden comparant gedurende het proeffjaer off novitiat, van sijnen voors. soon belooft voor sijne tafel en woninge te betalen vijfftig pattacons eens, voor sijne studien te vervolgen aenstonts naer de professie, seshondert gls eens, ende voor de dote, jaerlix, gedurende het leven des tweeden comparants soone, aen den selven en nijemanden anders betalen vijfftig guldens eens, alwecke vijfftig gls naer de doodt van dito soone off eerder aen het geseijde clooster sullen konnen geredimeert worden, door den tweeden comparant off sijne representanten met eene somme van duijsent gls eens als mede dat de voors. jaerlixe vijfftig gls door het gem. clooster niet en sullen op eenige maniere off exceptie aen des voors. tweeden comparants soone Bernard Peters konnen ont(t)rocken off ontfangen worden maer deselve alleen tot sijn privatijf gebruijck genieten, heeft den tweeden comparant daer en boven geaccepteert volgens sijn welgevallen eerlijck sijnen soone van habijt en andere nootsaeckelijckheijt bij het incomen en op sijne professie te sullen versien, sonder ijets verders dan voors. verobligeert te sijn te fourneren, sal hem gepermitteert wesen op de professie en eerste misse vijff a ses persoonen off vrinden mede te brengen, en nogh is geconditioneert en verders verstaen dat den prior off clooster voors. sal gehouden wesen
de maeltijden tot de professie en misse, te doen op de selve maniere en fatsoen, als op de cledinge gehouden en op costen van het clooster gedaen is, waermede partijen
1 L. Lahaye, Les Sacs a Liege, in Leodium, Luik, jg. 14 (1921), bl. 94. 2 A. Joris, Documents relatifs a I'histoire economique et sociale de Huy au moyen age, in Handelingen Kon. Comrn. voor Geschiedenis, Brussel, 1959, bl. 244.
KRONIEK
89
verclaerden geconvenieert te wesen, ende met belofte van de voors. condition te sullen achtervolgen, onder verbant als naer rechten, met consent in de realisatie en constitutie op alien thoonders deses. Aldus gepasseert ende gestipuleert binnen Maestrigt op dag en dato als boven in de presentie van den hr. Petrus Roumans ende Hans Meijer beijde borgers alhier als getuygen hiertoe versoght. peter peters.
dit is de+merck van Hans
meijer.
P. Romans.
francois guill Le Fort, prieur de Colen. quod attestor W. Kicken notrs publs. J. Verzijl
Meerdere namen van KRUISHEREN TE MAASTRICHT vinden we in volgende akten die we danken aan de medewerking van de heer J. Verzijl, en waarvan we de korte inhoud hier weergeven : Op 18 december 1640 doen Prior Martinus Pauli, subprior Walter Licanne en senior Lambertus a Castro ,,hem sterck ende machtich maeckend voor de andere conventuelen oft gemeijnte desselven convents" aan Petrus Rutten te Eysden afstand van twee van de drie mudden spelt, die Rutten aan het klooster schuldig was, voor 200 brabantse guldens die de kruisheren nodig hadden voor de aankoop van twee beemden en 17 roeden land te Houtem. Achter deze akte volgt het verlof van de magister-generaal Augustinus Neerius, gedateerd 13 nov. 1640, waaruit blijkt dat die drie mudden zeer slecht werden opgebracht, terwijl het klooster wel aan verschillende heren belasting moest betalen, zodat er voor het klooster zelf niets overschoot (Rijksarchief in Limburg, portef. 1032, minuten van notaris Lamb. De Vaulx, Maastricht 1640). Een Walter Licanne was in 1647 professor van philosoiie bij de kruisheren te Keulen, cfr Hermans, Annales, III, 719. Op 21 oktober 1742 liet Joannes Matthias Reesen, novice bij de kruisheren zijn testament maken, daar hij de volgende dag zijn solemnele professie zou doen. Na
voorafgaande afstand van het vruchtgebruik door zijn moeder, schenkt hij een pattacon tot onderhoud van de Maasbrug en een stuiver voor de bouw van de Sint Lambertus te Luik ; zijn moeder Maria Margaretha Bours maakt hij tot universele erfgename, op voorwaarde dat zij hem en zijn broer Jacobus Antonius jaarlijks een speelrente zal geven van 50 gulden, afkomstig van een huis in de Lenculenstraat, tussen het gereformeerd weeshuis en het huis ,,de dubbele Arend". Na haar dood moeten haar erfgenamen hem en zijn broer jaarlijks 100 gulden uitbetalen, terwijl als een van beiden sterft, de langstlevende 200 gulden moet ontvangen. (R. A. L. reg. 2016, minuten van notaris A. Ruyters, Maastricht 1741-1743). Joannes Matth. Reesen overleed te Maastricht 23 dec. 1764 ; Jacobus Antonius Reesen op 5 maart 1763 als oud-professor in de theologie en subprior van de kruis heren te Hoei (Hermans, Annales, I, 2, 143 ; Annalectes pour servk a I'Histoire eccl. de la Belgique, VIII, 1871, p. 160). Op 21 febr. 1756 verklaren de Zeer Eerw. Heer Michiel Jorissen en de Zeer Eerw. Heer Joes Verliers, Prior en Procurator van het Kruisheerenklooster, namens het klooster uit te geven en te verpachten ,,een stuk akkerland groot vier groot roeden gelegen onder Heerderen in de Mould, reygen. naar Maastricht de Cellebroeders, ter
90
KRONIEK
andere zijde naar Tongeren Franck Meers, zulks aan en ten behoeve van Nelis Hanssen, ingezeten tot Heerderen." (R. A. L., reg. 2091, Minuten Notaris P. Frederix Maastricht 1756).
Op 29 juli 1760 verklaren Michael Jorissen, Prior van het Kruisheerenklooster, Joannes Verliers procurator, en de Heer Lenard Schrammen, inwonende burger en koopman alhier, in huwelijk met Jufvrouw Anna Gijsela Thiessen, te verhuren en uit te geven twee huizen met de daarbij horende hoven en stallen gelegen op de Commel tegenover het klooster Calvarienberg, ,,reigenoten ter eenre het voorschreven Kruisherenklooster, ter andere zijde de Princesse van (Hessen) Philisthalz, zulks aan en ten behoeve van Peter Servaes, burger en hovenier dezer stad." (R.A.L., reg. 2095. Minuten Notaris P. Frederix Maastricht 1760).
Op 24 april 1762 bekent de weduwe Barbara Willems geb. Veugen te Smeermaas voor notaris A. M. Gudi te Maastricht, dat ze van de ,,Seer Eerw. Heeren Michael Jorissen, Barth. Van Haren en Matth. Resen, prior en capitulairen van het Cruys Heeren Clooster" 2600 Maastrichter guldens heeft ontvangen, welke som haar man, Willem Willems op 11-10-1753 op het klooster had uitgezet.
Notariele akte van 9-1-1769, waarin Matthias van Uytrecht, burger en koperslager te Maastricht, gehuwd met Maria Fiets, ten behoeve van zijn zoon de eerwaarde Heer Joannes van Uytrecht, ,,Cruysheer in 't vermaerd Cruysheeren Clooster" te Maas
tricht, ,,affecteerde" op zijn woonhuis in de Grotestraat, ,,reygenoten aen beyde zijden de Eerw. Patres Predickheeren", een jaarlijkse ,,spelrente" van 48 gulden. Prior W. Jacobs. (R.A.L., reg. 2142, minuten van notaris H. Hupkens te Maastricht, JanuariJuni 1769). Anna Harling, weduwe van Carel Tatterbach, in leven kapitein van de Hoogmogende Staten, sticht in de kloosterkerk te Maastricht een plechtig Jaargetijde en vier ,,Leesmissen", waarvoor zij 600 gulden geeft. De hebdomadarius die de Hoogmis celebreert moet ee"n gulden ontvangen, de leden van het konvent een pint wijn aan tafel. 't Stuk is mede ondertekend door W. Jacobs, prior, J. Verliers senior, P. Vrindts, A. Hellinx, J. Haenen, J. van Utrecht, R. Mulckens, J. L. Franssen, canonikken Regulier van het Cruysheeren clooster. (R.A.L., reg. 2104, minuten van notaris P. Frederix Maastricht, 21-9-1769). Petrus Caspar Vrindts (Vrients), kruisheer te Maastricht, werd geboren te Herderen en gedoopt te Riempst 15 juni 1730 als zoon van Theodoricus (Theodoor, Thiry) Vrindts en Catharina Lysens. '
Voor zijn professie in het Kruisherenklooster te Maastricht deed zijn moeder, die weduwe was, op 10 mei 1756 afstand van het vijfde gedeelte der vaste goederen voor de naakte eigendom aan haar zoon toebehorende, die met Fr. Michael Jorissen, Prior, Fr. Matthias Geelen, Senior, Fr. Joannes Verliers, Procurator, Fr. Bartholomaeus van Haren, Fr. Joannes Anthonius Loyens, Fr. Joannes Matthias Reesen, Kruisheren van genoemd klooster, de volgende overeenkomst sloot : Hij zou in het geheel betalen de som van 1050 guldens brabands Maastrichter cours, zulks in twee termijnen, nml. 450 gulden op heden, en 600 guldens binnen een half jaar na dato dezes, onder obligatie van zijn filiale portie in de vaderlijke goederen. Als getuigen dezer overeenkomst fungeerden de Eerw. Heer Theodoor Vrindts
1 Piet Peumans-Meens, Fragment-genealogie van het geslacht Vrindts te Herderen
in De Limburgse Leeuw, 6e jg. (1957-1958), biz. 80.
KRONIEK
91
priester en kapelaan tot Millen, en Adamus Matthias Gudi, inwoonder van Maas tricht. *
Fr. P. C. Vrindts raaakte eveneens op 10 mei 1756 zijn testament. Hij benoemde zijn moeder tot zijn universele erfgename van zijn ouderlijk aandeel in de goederen aan hem toegevallen ; zijn moeder zou echter geen meesterschap of dispositie hebben van het huis en winning door haar ,,actuelyck" bewoond wordende en aan den testateur als oudste zoon ,,jure-primo»-geniturae" vooruit competerende, maar alleen haar leven lang de tocht daaraan, maar waarvan de eigendom na haar afsterven zal komen aan des testateurs broeder Joannes Vrindts, of ingeval van vooraflijvigheid, aan dengeve van des testateurs andere broeders, die bij moeders dood zal bevonden worden de oudste te wezen.
Zijn moeder moest behalve de bovengenoemde 1050 guldens aan het klooster ook nog aan hem testateur fourneren en bekostigen zijn verdere klederen en andere behoeften tot zijn lijf specterende. Verder reserveerde zich de testateur een jaarlijkse vitale rente of pensioen van 30 guldens luiks of maastrichter cours, welk bedrag hij vestigde op het voorschreven
huis en winning, welke rente op St. Servaasdag te Maastricht aan hem moest worden betaald. Kruisheer P. C. Vrindts, die sedert 15 april 1762 procurator van zijn klooster te
Maastricht was, welk ambt hij bij de opheffing van het klooster in 1797 nog bekleedde3, overleed als gepensioneerd kloosterling te Herderen op 19 april 1810. JAN VERZIJL
De biblioteek van het kruisherenklooster te SINT AGATHA (Cuyk) bezit volgend fcoek van Matthaeus Tympius : Vita Christi. Das Leben unsers Erlosers und Seligmachers Jesu Christi, und seiner gebenedeyten Mutter Mariae ... in zwey und funffzig andachtige Betrachtungen ... abgetheilt. Auss den ... Betrachtungen ... Francisci Costeri, Vincentii Bruni der Societet Jesu Tbeologen und des geistreichen P. Ludovici Granatensis inn diese kurtze form und ordnung zusammen gezogen durch M. T. Gedruckt zu Munster in Westpbal. bey Lambert Rassjeldt, im Jahr 1607. De ,,Dedication" beslaat ff. 2-7 en begint : ,,Dom Ehrwiirdigen, andachtigen unnd wologelehrten Herrn P. Dietrich Loman von Stralen Priori dess hochpreisslichen
Gotteshauses der Creutzbriider inn Colin, unnd desselbigen Ordens Provincial u. meinem grossgiinstigen Herren und guten freunde zeitliche und ewige wolfahrt und Seligkeit durch Christum Jesum." Hier staat bijgeschreven : hie in choro sepultus est, en wel door dezelfde hand als op het titelblad : Ad S. Agatham. De ,,Dedication" eindigt : ,,Datum Ossenbr. anno 1607 an S. Pauli bekehrung tag. E. Ehrw. dienstwilliger Matthaeus Tympius rector der uralten Keys. Thumschul zu Osnabriick."
Matteus Timpe, Tympe of Tympius was 'n vruchtbaar teologisch schrijver, die volgens eigen opgave in 1615 reeds 79 boeken had uitgegeven. Na drie jaren Conrector te Jiilich en vier jaren professor in filosofie en welsprekendheid te Keulen te zijn geweest, werd hij in 1595 door het Domkapittel van Osnabriick tot rector van
de Domschool aangesteld. Als streng katoliek kon Timpe zich daar niet handhaven en werd in 1608 rector van het Von Detten'se College in Munster. In het Keulse kruisherenklooster woonde omstreeks 1601 een Bernardus Tympius
a Reg. 2091. Minuten Notaris P. Frederix Maastricht 1756. 3 H. P. A. van Hasselt o.s.c, Geschiedenis van het klooster der Kruisheeren te
Maastricht, in Publ... de Umbourg, 39e jg. (1903), biz. 55.
92
KRONIEK
en omstreeks 1620 is een Bernardus Tympis of Tympius prior van het kruisheren-
klooster Ehrenstein im Westerwald. Theodorus Looman was kruisheer van Sint-Agatha ; daarna prior te Keulen c. 1600-1613 ; vervolgens prior van Sint-Agatha, waar hij in 1618 overleed. Deze gegevens verklaren voldoende bovengenoemde ,,Dedication". G. VAN HOORN O.S.C
Franciscus Emans, kruisheer te SINT-AGATHA, trad aldaar in de Orde in 1729. Uit de gegevens van Hermans in zijn Annales... O.S.C., I, 2, p. 126, II, p. 135 en 140 en III, p. 444 en 714 ontstaat enige verwarring. Franciscus Emans was geboren te Venlo in 1706 ; in 1736 verdedigde hij theologische thesen te Sint-Agatha, en in 1771 stierf hij er als subprior. Daarentegen geeft een dodenlijst van Sint-Agatha, alsook het obituarium, een Franciscus Emans aan die eveneens kruisheer was van Sint-Agatha, later onderpastoor werd te Kerniel, en daar in 1760 prior werd gekozen, terwijl hij tevens pastoor was van de geincorporeerde parochie van Kerniel. Hij stierf in 1763 op acht en vijftigjarige leeftijd. Hij moet dus in 1705 geboren zijn. Over Franciscus Emans van Venlo bevinden zich in een overdrachtsregister, Venlo 18 juli 1729-5 augustus 1735, bewaard in het Rijksarchief in Limburg te Maastricht enkele akten :
fol. 61 : Clooster Stae Agathae. Den 24 Julii 1730 compareerde voor H. H. Ruys stadthouder, G. W. de Bretone ende J. Bucken Lict. schepenen der stadt Venlo Joannes Rycken als man ende momboir van Catharina Berens, vorts deselve Catharina in de voors. qualiteijt geassisteert bij denselven Rycken, ende hebben ingevolgh contracte den 3 Junij 1729 mit den Seer Eerw. Heere Christianus Goldt, prior vant Clooster Stae Agathae ingegaen, heden bij desen EE. gerichte geaggreert ende vuyt crachte van authorisatie van deselve bij ons gesien, verclaert voor de dote van der
tweede comparante soone Franciscus Emans, novitius int voorss. clooster bedragende ter somme van drij hondert pattacons, verbonden te hebben, gelijck sij verbinden bij dese den eijgendomb van seecker huys ende erfTe gelegen in de Jodenstrate genoemt de stevel op den voors. Emans door overlijden van sijnen vader respe verstorven ende gedevolveert, onder conditie dat de voorss. tweede comparante haer levenlanck de tochte daervan sal blijven behouden, welcke voors. drij hondert patta cons naer de doode van de voors. tweede comparante op otfte vuyt het voors. huys sullen verhaelt worden, als wanneer de naeste vrienden van den voorn. Emans edogh sal vrijstaen het voors. huys als erffgenamen tot hun te nemen, mits in dijen valle de voors. capitale somme betalende mit den interesse tegens vier parcent, beginnende mit den daegh naert overlijden van de tweede comparante. Welcken volgens hebbe ick stadthouder als vooren mede in naeme van den gemelten Fran ciscus Emans ter concurrentie van de voors. somme vant gemelte huys onterfft ende ontguet ende den Adt P. van Darth in naeme vant voors. clooster daer aen geerilt ende geguet, den Heere ende jederman sijn goedt recht voorbehouden, welcke erffnisse den voors. Adt. als volmacht van den voors. heere prior ende capitulairen des gemelte cloosters heeft geaccepteert.
fol. 62 : Wij Christiaen Goldt, prior der Cruysheeren tot St. Agatha ende ondergess. Capitulairen desselve clooster verclaeren, geconstitueert ende bevolmachtight te
hebben den heer Adt. van Darth, om in onsen naeme ende van onsent wegen
gerichtelijck te laeten verbonden het huis den Stevel op de Jodenstraet tot Venlo gelegen ende sulx voor alsulcke drijhondert pattacons als ons van tselve pro dote van Franciscus Emants bij incomen van ons clooster vuytwijsens contracte van den 3 Junij 1729 sijn beloeft ende geassigneert, alles cum clausulis ratihabitionis, indem-
KRONIEK
93
nisationis aliisque de jure solitis. Oirkonde dese eijgenhandigh geteeckent ende met ons gewoonelijck segel besegelt tot St.-Agatha den 5 Junij 1730. Was geteeckent : F. Christianus Golt prior, Fr. Paulus de Clippelus, F. Gerardus Schelen, F. Wilhelmus Brieel, F. Gerardus Lubbers. Opt spatium stont een segel gedruckt in roode hostie overdeckt mit wit papier. TAccordeert B. A. van Baerlle J. VERZIJL
EDAM OP DE PREEKSTOEL TE VENLO
Edam, 'n stadje ten noorden van Amsterdam, pronkt met 'n sobere, ernstig massale hallenkerk. Voor de Hervorming en ook nog v66r de brand van 1602 was ze rijker gemeubileerd dan nu. Ze behield drie orgels deels met zilveren pijpen, 'n goudgelen koorhek vol ranken, loofwerk, bloemen, vruchten en vogels, oude en vermaarde gebrandschilderde ramen, gewelven met engelen beschilderd. Op 24 februari 1602 sloeg de bliksem op de peer van de hoge torenspits en brandden toren, kerk en zesentwintig huizen in het stadje af. * Hoe de katolieken over de oorzaak van die brand dachten, blijkt o.a. uit 'n preek van de kruisheer Godfried van Lit in de Klaaskerk te Venlo gehouden. Van Lit was te Venlo (of te Venray) geboren, trad voor 1581 in het Klaasklooster te Venlo, was in 1581 procurator2, studeerde na 1606 te Leuven, waar hij kollege liep bij de
beroemde Ericius Puteanus3. In Venlo terug beklom hij dikwijls de preekstoel van zijn kloosterkerk en hield er 'n veertigtal passiepreken, later in het Latijn vertaald en in 1628 gedrukt en gebundeld onder de titel :
SACRJFICIUM VESPERTINUM she DE PASSIONE et cruenta Christi in ara ctucis immolatione, condones quadraginta, ex verbis utriusque testamenti diisque scriptoribus tarn antiquis quam neotericis summo studio contextae Per V. P. F. Godejridum a Lit cruciferorum Venlonensium Priorem etc. COLONIAE. Sumptibus Bernardi Gualtheri Anno MDCXXVIII
Van Lit blijkt zeer belezen in de H. Schrift, de Vaders en de schrijvers der Oudheid en moet 'n vurig predikant zijn geweest, wat men uit de stijl zijner preken mag
besluiten.
In 1614 prior van het Klaasklooster gekozen bleef hij dit tot zijn dood in 1642. Deiinitor van het generaal-kapittel in 1627, werd hij in 1634 vikaris-generaal om de kloosters der Maasprovincie te visiteren4.
Tijdens zijn prioraat openden de Venlose kruisheren op aandringen van Puteanus
een Latijnse school. Zelf gaf Van Lit enige boeken van ascetische aard uit.
In zijn vijfde passiepreek, opgenomen in genoemde prekenbundel wil hij aantonen, dat de kerkelijke ceremonien God welgevallig zijn8. Daarom wendde ook Christus tijdens zijn gebed uiterlijke vormen aan, zoals in de Hof van Olijven, waar Hij met zijn gelaat naar de grond gebogen bad. Dat het minachten van ceremonien en
plechtigheden God zeer mishaagt blijkt volgens Van Lit uit een recent voorbeeld, dat we hier, uit de Latijnse tekst vertaald, aanhalen :
1 Van der Aa, Aardrijksk. Woordenboek, IV, 21 . Vermeulen, Handboek tot de
gescbiedenis der Nederl. Bouwkunst, II, 41 ; Bijdragen v. d. Geschiedenis v. h. bisdom Haarlem, 31 (1908), 129-170. 2 Van Lit, Sacfificium Vesp., 338. 3 O.c, Dedicatio, VIII. 4 C. R. Hermans, Annales ... O.S.C., III, 140, 150. B Van Lit, o.c, 91 ev.
94
KRONIEK
,,Op de Vastenavonddagen van 1602, op 22 februari, dreven in de stad Edam dertig soldaten, onlangs uit Oostende aangekomen, de spot met de katolieke plechtigheden. Ze trokken hun hemd boven hun bovenkleren om de kledij der geestelijken (de superplie), bespottelijk te maken. Een trok een kazuifel aan, ging op een verhoging staan en droeg 'n soort ciborie en 'n nabootsing van het H. Sakrament. 'n Ander droeg 'n kruik met water en 'n bezem. Allen dansten en zongen en herhaalden Dominus vobiscum. De soldaat met het kazuifel ging voorop de kerk binnen. Daar bekleedden ze 'n soldaat met priesterlijke gewaden, bekogelden hem, op 'n boom gebonden, met papieren bommen, begroeven hem alsof hij dood was, hieven hem uit 't graf op en leidden hem de kerk rond. (Deze bespotting betrof de plecbtigheden van Goede Vrijdag en Paasmorgen, waarbij men in 't Utrechtse bisdom> waartoe Edam vroeger behoord had, op Goede Vrijdag een kruisbeeld in het graf
legde en het op Paasmorgen uit het graf ophief en het onder zangen in processie door de kerk droeg. L. H.) De magistraat beloonde de spotters met vier tonnen bier, die ze met de burgemeesters in de kerk opdronken. De volgende dag kleedden ze een hunner als bisschop, zetten hem 'n mijter en 'n bril op, gaven hem 'n grote kaars in de hand en bespotten hem alsof hij niets zag en niet begreep, waarop hij antwoordde 'Waartoe dienen mij kaars en bril, als ik toch niet wil zien ?'
Ik verzwijg de verdere spotternijen, waaraan ze de katolieke godsdienst aan het volk prijs gaven.
Toen ze diezelfde spotternijen op Sint Matthias (24 februari), tevens eerste zondag van de Vasten wilden herhalen, sloeg de bliksem 's morgens om vier u. in deze kerk en spuwde de duivel in slangengedaante met 'n staart als van 'n komeet, waarmee hij de toren in zijn greep omvatte, grote vlammen uit zijn muil, waardoor vier huizen bij de kerk in brand vlogen. Intussen schreeuwde hij Dominus vobiscum en herhaalde de soldatenvloeken. Toren, kerk en huizen gingen in vlammen op. Slechts e£n huis bleef gespaard, dat waarin vroeger de pastoor had gewoond en waarin nu zijn verwanten, brave katolieken woonden. Leert hieruit, beminde gelovigen, de goddelijke zaken niet te verachten. Leert de vrome plechtigheden der Kerk te onderhouden en wilt ze niet verachten om niet in de wrekende handen van de levende God te vallen." Tot zover het afschrikkend voorbeeld en vermaan waarmee Van Lit zijn preek besluit. In margine vermeldt hij dit verhaal in een boek te hebben gevonden, waarvan
hij schrijver en titel zeer verkort als volgt opgeeft : Tymp. in theat. vind. divinae, 'n werk dat tussen 1602 en 1626 moet uitgegeven zijn. Het was mij niet mogelijk de naam van schrijver en de titel volledig terug te vinden. De tekst van Van Lit komt in hoofdzaken met de feiten overeen. De brand is inderdaad op 24 februari 1602 uitgebroken ; behalve de voormalige pastorie brandde
de kerk en vele huizen af. Dat ook andere katolieke tijdgenoten die brand als 'n straf beschouwden, blijkt uit de Kerckelijcke Historie van Nederlandt van de jezu'iet Heribert Rosweyde, 'n werk dat waarschijnlijk in 1623 verscheen8. In hoofdzaken komen Van Lit en Rosweyde met elkaar overeen. Bij Rosweyde is echter geen sprake van 'n duivel in slangen
gedaante met kometenstaart en vlammende muil, die beurtelings vloekt en Dominus vobiscum wenst. Moeten we uit deze legendarische toevoegsels besluiten dat prior Godfried van Lit 'n naieve, lichtgelovige man was met weinig kritisch oordeel, die wel als humanist keurig Latijn schreef, maar de vrome Middeleeuwen nog niet 0 H. Rosweydus, Kerckelijcke Historie van Nederlandt, 201.
KRONIEK
95
ontgroeid was ? Of dienden deze sprookjesachtige toevoegsels misschien als retorischc kunstgreep om diepere indruk bij de eenvoudige burgers van Venlo na te laten ? fr. L. HEERE o.s.c.
Meerdere gegevens en akten over KRUISHEREN VAN VENLO werden ons
bezorgd door de heer J. J. M. H. Verzijl ; we betuigen hem hierbij onze oprechte dank. Vooreerst een uittreksel uit zijn studie Genealogie der Familie van Lom te Venlo, Roermond, Gelder enz, handschrift van 72 biz. in folio, biz. 18 : Nicolaus van Lorn, de enige niet jong gestorven zoon van Seger van Lom en Anna Puteanus, gedoopt te Venlo 24-2-1619, overleden v66r maart 1663, was eerst vaandrig in het regiment van zijn schoonbroeder Juan Salez de Warnes, daarna (c. 1655) kapitein van het regiment van de graaf van Ysenburg. Hij was 20-3-1655 te Gelder met dispensatie in de roepen en wegens de gesloten tijd gehuwd met Anna Maria Haegdorn (Hagedores, van Hagedoren, Hagedoorn, Hagedorn enz.). Uit dit huwelijk werden drie kinderen geboren :
1) SEGER VAN LOM, geboren 1656
(?), trad 4-5-1683
als novice in het
klooster der kruisheren van Venlo, aan hetwelk hij al zijn ouderlijke goederen afstond, onder voorwaarde echter aan zijn zuster de som van 20 pattacons uit te reiken. (Archieven Hof van Gelder te Roermond. Bijlagen Proces Johan Hubert Boermans tegen de erfgenamen van kapitein N. van Lom 1694). 2) Magdalena Cunera van Lom, gedoopt te Gelder 28-4-1660, jong gestorven. 3) Anna Elisabeth van Lom, gedoopt te Gelder 5-12-1661. Hun moeder, Joifrouwe Anna Maria Hagendorn, hertrouwde 23-5-1663. Hare
kinderen uit het eerste huwelijk stonden in 1665 onder voogdij van de kapiteins Arnold de Will (de Wilt) en Henrick van Aefferden, zoals blijkt uit een overdracht van 9-9-1665. (Overdrachtsregister Venlo 1662-1697, f. 97v). Het zal zeer waarschijnlijk deze Seger van Lom zijn, die in het generale kapittel van 1698 ter sprake kwam : ,,Examinata a nobis causa patris Lom in conventu nostro Trajectensi manentis, declaramus nihil invenisse relevabile contra validitatem
professionis illius, ideoque in perpetuo maneant silentio controversiae et exprobationis occasione illius saepius ipsi objectae, mandantes R. Adm. D. P. Priori Venlonensi, ut illi competentem et congruam sarcinam ocyus transmittat (Crucijerana, XI, 21).
Speelpenning of lijfrente van de kruisheer Petrus Dungelhoeff. Hij werd te Venlo op 12 maart 1749 gedoopt, trad in het kruisherenklooster te Maastricht en werd daar in december 1772 geprofest. Op 1 September 1796 werd hij uit
het klooster verdreven en deed de eed aan de Franse Republiek op 28 februari
1798. Toch werd hij in datzelfde jaar tot deportatie veroordeeld. Op 29 april 1802 verschenen hij en zijn broer Martin, voormalige Carmeliet van Mechelen, die eveneens de eed had afgelegd, niet bij de verzoening tussen beedigde en onbeedigde priesters in het stadhuis te Venlo. Hij overleed te Venlo op 24 januari 1814. Zijn ouders waren Petrus Dungelhoeff (geboren te Capellen-Pr. in 1709 ; over leden te Venlo 21 juli 1786) en Anna Barbara Francisca Schauwenbergh uit Maasbracht, waar zij op 9 October 1735 huwden. Op 4 november 1772 schonk zijn vader hem als jaarlijkse speelpenning of lijfrente een som van 32 guldens Cleefs, gevestigd op een baand met houtgewassen gelegen bij de Houtmolen. De akte volgt hier in extenso. Peter Dungelhoeff speelpenninck voor synen soone.
Den 4 9ber 1772 compareerde coram J. V. D. Vaero, scholtis, A. T. Junckers ende J. J. Heutz der Rechten Licentiaeten, schepenen der stadt Venlo, Peter
96
KRONIEK
Dungelooff inwoonder deser stadt, ende heeft verclaert, dat hij aen synen soone Peter Dungeloaff tegenwoordigen Novitius in 't Clooster der Cruys Heeren tot Mastricht, nu in het cort onder Godts segen staende geprofest te worden, heeft
belooft ende versproecken eenen jaerlijxen speelpenninck bij forme van lijffrenthe
voor dessens leven lanck, ende ten effecte van dyen aen ende ten behoeve van denselven geassigneert te hebben eene somme van twee en dertigh guldens Cleeffs, ofte weerde van dyen, jeder gulden tot twintigh stuyvers Cleefs gereeckent, welcke denselve alle ende jeder jaer, te loopen aenvanck nemende mit dato deses in den toecomende jaere 1773 ende soo voorts van jaere tot jaere te vervallen, sal trecken
ende genieten uyt ende van des comparants baendt mit holtgewassen daerin ende
omme staende gelegen bijde Holtmoolen ter eenre den Broeckerwegh, ende ter andere sijden aenschietende aen den bergh, groot 7 1/2 morghen, in des comparants weduwelijcken staeth aengecocht, ende aen hem ingevolge zegel en brieff van den 30 junij 1769 judicielijck getransporteert, ende overgedraeghen, sijnde den voorss. baendt vrije ende onbeswaerde erve, gelijck den comparant naer voorgaende affvraeghe verdaerde, oock in gedeeltens mit halve ende vierde deel jaeren ten advenante sulx sal noodigh hebben, verclaerende hij comparant deselve erve ende jaerlijx revenuen ende opcomsten van dyen mits desen daervoor te verbinden ende te assigneren ende te willen ende te begeeren, dat den voorgem. speelpenninck alle jaeren, ende soo voorts van jaere tot jaere sal vervallen, ende oock naer sijne
doodt, betaelt worden door sijns respe erffgenaemen ende toecomende besitteren van den voorss. baendt, vrij van alle oncosten, binnen het voorss. clooster off elders alwaer voorss. synen soone sigh sal bevinden, off aen alsulcke persoonen, als denselven daer toe mit heele, halve off vierde deel jaeren successivelyck sal as signeren, sullende nochtans den voorgen. jaerlijxen speelpenninck off lijffrenthe naer doodt van sijnen meergenoemden soone vervallen ende verblijven op des comparants kinderen ende erffgenaemen.
Welcken volgens hebbe ick scholtis den voornoemden comparant van den voorss. speelpenninck off lijffrenthe onterft ende ontguedt, ende Theod. Dungelooff in naeme ende behoeve van sijnen voorgen. broeder frater Petrus Dungelooff tegen woordigen novitius in 't Cruys Heerenclooster tot Mastricht in vail van professie voor sijn levenlanck daer aen geerft ende geguedt, den Heere ende een jeder sijn goedt recht voorbehouden.
Zie Daris, Histoire ... de Liege, IV, 161 ; J. Verzijl in De Maasgouw, 73 (1954), 89 ; Maastricht, Rijksarchief in Limburg. Overdrachtsregister Venlo 3 mei 1769 - 3 mei 1783, f. 86.
Voor notaris Ruyters te Maastricht ,,renuntieert" op 23 oktober 1751 Sr Pascasius La Haye met zijn echtgenote Agnes Bertrand, weduwe van Sr. Hend. Janssens, de ,,togte of ususfruit" van het kindsgedeelte van zijn stiefzoon fr. MARTINUS JANSSENS, novice bij de kruisheren van Venlo, die dankbaar deze renuntiatie aanvaardt. Binnen ,,corte" weken zal hij zijn plechtige professie doen, waarom hij aan de ,,finantie deser stadtsmaesbrugge" (te Maastricht) e'en pattacon en aan de ,,St. Lambrichtsbouw tot Luyk" een stuiver vermaakt en verder zijn moeder tot universeel erfgename aanstelt, ,,met expressen last van tempestive te voldoen de penningen die tot sijne cloosterlijcke doote en andere nootwendigheden,
volgens conventie, betaelt moeten worden. Tot obtineringe van welcke penningen, die gerekent worden wel te sullen monteren tot eene somme van ses en twintig hondert guldens, sijne voorseijde moeder bij desen geautoriseert wordt, om deselve ten interesse
te
mogen
negotieeren en
sijns
testamenteurs
naetelatene
goederen,
daer voor en alien aencleven van dien in communi forma te verobligeeren, ofwel
KRONIEK
97
deselve ter concurrentie van dien vercopen en met verdere serieusen last dat sijne voorschreve moeder aen hem testateur sijn leven gedurende, jaerlijx ... sal geven
voor eene soetigheijt of spelrente eene somme van drij goude ducaten off vijff en
twintig guldens en thien stuyvers. Voor de sekerheijt van welcke jaerlijxe somme
sijn voors.5. goederen mede sullen verobligeert sijn en blijven tot den sterfdag van hem, testateur, ten waer sake hij middeler tijdts, aliunde door imand van sulcke eene of betere spelrente voorsien werd, wanneer de dese sal cesseeren
...
ten
behoeve van sijne moeder, dewelcke eijndelijck nog serieuselijck cragte deses gelast wort, van naer hare doot sijns testateurs ... goederen te restitueeren en te laten overgaen aen sijns testateurs broeders en susters met name Hubertus, Maria en Peter Hend. Janssens, die als dan over deselve ... goederen sullen connen disponeeren naer hun welgevallen". (Rijksarchief in Limburg, Maastricht, reg. 2022, Minuten van Notaris A. M. Ruyters, Maastricht 1751).
Raadpleeg over deze Martinus Janssens, laatste prior van het Klaasklooster te Venlo, de studie van M. Colson, De kruisberen van Venlo tijdens de Frame Revolutie, in Clairlieu, 13 (1955) passim, en bijzonder biz. 52. In het Rijksarchief te Maastricht bevindt zich in het Overdrachtsregister van Venlo, lopend van 3-11-1758 tot 7-4-1769 een akte van 4-2-1763, waarin twee schepenen van Venlo verklaren, dat ten huize van C. L. van Bornem te Venlo voor hem verscheen de heer Anthoin Joseph Bernard SCHENCK VAN NYDEGGEN, novitie int Clooster Sti Nicolai Cruysheeren Ordens ... ,,denwelcken door den Eerwaerden heere Petrus Anthonius van Oeyen, prior van 't selve clooster,
ten desen gestelt synde in voile liberteyt en buyten cloosterlycke macht gelyck en heeft gebleecken". Deze heer Schenck verklaarde hun, dat hij zijn professie in genoemd klooster wilde aileggen en aan zijn moeder, Maria Francisca Conincx, vrouwe douariere van wijlen de heere amptman Maximiliaan Theodoor Schenck van
Nydeggen, heere tot Oyen en Broeckhuysenvorst, afstand deed van zijn vaderlijk erfdeel, bestaande uit 1) 1500 rijksdaalders Cleefs, uitgezet op het hertogdom Gelder ; 2) een huis met erf ,,door hun bewoont" in de stad Gelder in de Cremerstraete ; 3) een moeshof ,,in de bruyll banthuyn der stad Gelder" ; 4) 500 pattacons op jonker Ingenhoven te Leuth ; 5) ,,seeckeren caeth genoemt buthens caeth onder Wetten, alles met syne gerechtigheeden, ap- ende dependentien".
Zijn moeder verplichtte zich, zijn ,,dote", zijn kleding, andere onkosten en een levenslange en behoorlijke speelpenning te zullen betalen en de speelpenning van zijn zuster Theresia, religieuze in het klooster Mariaweide te Venlo tot haar en zijn tevredenheid te zullen verhogen.
Zic over de kruisheer A. J. B. Schenck van Nydeggen : Clairlieu, 3 (1945), 2130. Hij legde zijn professie enige dagen later af op 9-2-1763. Als speelpenning of ,,rente de douceur", een in de 18e eeuw algemeen verspreide inbreuk op de
gelofte van armoede, ontving Schenck jaarlijks 60 gulden, die hem bij gedeelten werden uitgekeerd en waarover hij vrij kon beschikken. Hij werd ,,Reverendus Dominus Lector" genoemd, daar hij filosoiie en teologie doceerde.
Het Rechterlijk Archief van Venlo, 1561/62 f. 28v - 32 (R. A. L.) bevat een akte, gesloten tussen Bartolth en Tryncken van Lith, ouders van Fridrich van Lith,
en
Bertgen
Wummers,
huwelijksvoorwaarden ain syn geweest als Sieger Ronde, Prior, Breman, Jan Ronde,
over
de
van Fridrich en Griet. De akte eindigt : ,,Hierby oever van des brudigoms wegen Bartolt van Lith der vader, ind Her Gort van Lith, Kellener Cruytsbruder oerden, Thonis van Lith, Jost van Lith in Jan Goeriss. Van
moeder
van
Griet
Wummers,
handelend
ind Her Jan des
S>8
KRONIEK
Bruyts wegen Bertgen die moeder, Johan die Heer, Johan van Tongeren, Jah
Wynters, Diederich van Loen, Wilhelm Cloet".
Bovengenoemde Sieger of Segerus Ronde was c. 1553 procurator van het Venlose kruisherenklooster ; c. 1555 was hij ook prior, in welke waardigheid hij tussen 1768 en '70 is overleden.
Bovengenoemde HER GORT VAN LITH kan moeilijk dezelfde zijn als Godefndus van Lith, de auteur en prior van Venlo, die eerst in 1642 overleed. De hier genoemde is naar alle waarschijnlijkheid de Venlose kruisheer, wiens overlijden in de Codex Definitionum der kruisheren van Keulen na de kapittelbesluiten
van 1570 aldus staat vermeld : Godefridus Lydt, cellarius in Venlo.
In De Limburgse Leeuw, 6 (1958), 91, schrijft Jan Verzijl dat de vader van Leonard Ingenhuys, o.a. prior der kruisheren van VENLO van 1642 tot c. 1656, n.l. Goert (Godefridus) van Ruweel Ingenhuys, peyburgemeester in 1595, 1606 en 1613, raadsverwant 1605 tot 1620, op 18 juni 1620 overleden en in de kruisherenkerk is begraven. Zijn vrouw (=Mechtild van Laet) overleed op 14 augustus 1629 en werd ook in de Klaaskerk begraven.
Op 2 december 1735 verschenen voor de schepenen J. J. van Wessem en A. F. Junckers te Venlo de echtgenoten Matthijs Peeters en Maria Magdalena Scheepers, die verklaarden vanwege de aanstaande professie van hun zoon Mathias Peeters, kruisheer te Venlo, een dos te hebben beloofd van 400 rijksdalers, elk van twee
gulden en tien hollandse stuivers ; ze staan hiervoor aan het klooster een jaarlijkse rente af van 16 rijksdalers, telkens op Sint Nikolaasdag te beuren ,,vuyt ende van een huys en erve genoemt het bonte peerdt, gelegen op de jodestraete" tussen het goed van Johan Swinckels en van weduwe Jacobus Alberts. Deze rente kan steeds door de familie worden afgekocht voor 400 rijksdalers mits aankondiging een half jaar op voorhand. Prior Henricus Peeterssen verklaart ,,mit wille en consent der semptelycke capitulairen ende religieusen" de rente kwijt te schelden voor de levens-
duur van beide componenten.
Op de rugzijde van het origineel, aldus een nota van het overdrachtsregister, was opgetekend dat de som van 400 rijksdalers ten behoeve van het klooster was afgelost te Venlo door Michiel Janssen op 29 September 1753 ; deze kwitantie was ondertekend door prior F. P. A. van Oeyen.
Matthias Peeters, waarover in deze akten, geboren te Venlo, was priester omstreeks 1742. In 1760 renegaat en protestant, ging hij een burgerlijk huwelijk aan met Anna Suzanna Terstegen. In 1772, de 20e januari, verzocht hij het hof te Venlo om vrije disposities over de erfenis zijner moeder en om restitutie van de ,,dos" door hem
in het klooster gebracht. Het eerste werd hem toegestaan, het tweede echter geweigerd. Voor 13 juli 1773 is hij bekeerd en in onderwerping aan zijn oversten naar het klooster teruggekeerd. Zie Habets, Gescbiedenh van het bisdom Roermond, II, 277, 665 ; overdrachtsregister Venlo 15 aug. 1735-10 jan. 1741, fol. 10v-ll.
In de bundel ,,Overdrachten Venlo 7 Jan. 1701-5 sept. 1708" te Maastricht (Rijksarchief) bevindt zich een akte over Henricus Goldt, kruisheer te WICKRATH (D.). ,,Den Xllen Augusti 1701 coram J. M. van Darth stadthouder, A. Bloemarts ende
Hendrik van Darth St. schepenen gecompareert den He Borgemr. ende schepen J. Goldt ende den Medicinae doctor Petrus van Breugel Junior in qualiteyt als momboirs van Henricus Goldt, tegenwoordigh Novitius int Clooster der Eerw. P. Cruysbroeders tot Wickraet, vermoegh octroy deses Eers. Gerichts onder dato deses
KRONIEK
2den July lestleden
99
(so gesien) vercoght opgedragen ende overgegeven om eene
somme geldts, Cornells ende Maria Moeitz, ende hunnen erven, seven ende twintigh ende eenen halven rijxdalder jaerlijxer erffthins renthe, welcke XXVII ende eenen halven rijxdalder voors. den gemelten Cornells ende Maria Moeitz, jaerlicx op dato deses, ende eerst op den selven daghe in den toecommenden jaere 1702 ende soo voorts jaerlijx vervallende heffen ende opbeuren sullen vuyt ende van hun voors.
pupille aenpaerte namentlijck vuyt ende van de hellichte van seecker huys ende erfF, mit opvaert, achter huys, hoven, ap- ende dependence van dyen op den Verckensmerckt eensyts Peter Perivano, andersyts ... Item vuyt ongevheer ses morgen min een
quart bouwlandt op het Maesvelt, eensyst Br. J. Matthys van Darth, andersyts de wede Noten, gelegen. Alnoch vuyt ende van een capitael van vijffhondert gulden, cap. gevest op het huys van Hendrick Pelgrom op de Lomstraet alhier, nu bewoont door Hent. Welters, volgens zegelen
ende brief onder dato des ... mitsgaders vuyt ende van eenen zegel ende brief meldende van vierhondert vijfftigh guldens capitael onder dato deses 29e Aug. 1697 opgericht gevest op seecker huys ende erft, oock op de Lomstraet, eensyts Tyt. Rycken, andersyts Michiel van de Schaffelt gelegen sijnde de voors. parceelen vrij ende onbeswaert, wie de comparanten verclaerden. De loossen mit vijffhondert vijff tigh Rijxdalders capitael voorbehouden de loos een half jaer te vooren te verkundigen." Henricus Silvester Golt was van 1720 tot '41 prior te Wickrath ; daarna prior te Hohenbusch bij Erkelenz ; definitor in 1727, '33, '39 ; 1720-'4l provinciaal van de Maasprovincie ; in 1749 moeten de provinciaals van Rijn- en Maasprovincies zijn
raad inwinnen ; in 1724 was hij 43 jaar oud ; zijn portret hing in de zaal der pastorie van Wickrath (1906). Zie C. R. Hermans, Annales ... O.S.C., III, 433, 439, 446f 453 ; R. Haass, Die Kreuzberren i. d. Rheinlanden, 69, 206, 209 ; Van Hasselt in Geschiedkundige Bladen, 2 (1906), 35. J. VERZIJL
BIBLIOGRAPHICA De Analecta Vaticano-Belgica, serie II, Nonciature de Flandre X, Correspondance de Richard Pauli-Stravius, Brussel, 1955, bevatten enkele regesten met betrekking tot de kruisherenkloosters van NAMEN en DOORNIK. Nr 139 op p. 65 : ,,La Congregation des Reguliers a Lelio Falconieri, nonce de Flandre ; 18 mai 1635. On a appris que les religieux du monastere des Croisiers de Namur vivent en relachement de la discipline et commettent journallement des exces graves et scandaleux. Le nonce doit prendre information et au besoin visiter le monastere in capite et in membris pour y introduire les reformes necessaires. Reg. reg. 1635, fol. 173." Nr 973 op p. 453 : ,,Stravius a F. Barberini, nonce de Flandre. Bruxelles 4 aout 1640.
Le 30 juillet il
a fait
un
second precepte pSnal a l'e*veque de Tournai
et a
son official et promoteur fiscal pour relacher dans les 6 heures Henri Sanctorum
et le transferer au couvent des Croisiers a. Tournai. Cet ordre, appuye par un ordre identique du Conseil prive, fut execute" dans le delai fixe. L'eveque persiste cependant dans sa desobeissance en vilipendant
l'autorite apostolique..."
100
KRONIEK
Annexes XX p. 631 : ,,9 aout 1640 : Ad sopiendas difficultates ortas inter R. D. archidiaconum Stravium, Sedis Apostolicae Internuntium ex una, necnon R. D. Episcopum Tornacensem eiusque R. D. Officialem ac promotorem ex alia partibus tam ratione Henrici Sanctorum civis Tornacensis die 12a julii 1640, quam ob non paritionem mandatorum eiusdem R. D. Internuntii super praedicti carcerati relaxatione et translatione ad conventum Cruciferorum civitatis Tornacensis emanatorum 1° Agnoscat Episcopus ... et declarat se tam in vim mandati apostolici quam regii praedictum Henricum e carceribus sui palatii ad dictum conventum, ut sub sequestro ibidem detineatur, transferri curasse... 3° R. D. Officialis pariter agnoscat dedarando eundem Henricum e carceribus praedictis relaxatum et ad dictum con ventum modo supra narrato translatum..."
Henri Santorum, burger van Doornik, verdacht van enkele buitensporigheden, had na vonnis door de bisschop of zijn ofnciaal beroep gedaan op de nuntiatuur. De zaak werd toevertrouwd aan de ofnciaal van Kamerijk, doch niettegenstaande deze Henri Sanctorum voor zijn rechtbank daagde, hield de bisschop hem gevangen. (o.c. nr 970, p. 452) Men weet dat in die tijd de stad Doornik was verdeeld tussen twee bisdommen, dat van Doornik aan de linkeroever, dat van Kamerijk aan de rechteroever van de Schelde. Het kruisherenklooster lag aan de rechteroever, en dus in het diocees Kamerijk. Door het overbrengen van H. Sanctorum naar het kruisherenklooster, werd hij onttrokken aan de macht van de bisschop van Doornik. L. H.
Over het KRUISHERENKLOOSTER TE MARIENFREDE vonden we enkele gegevens in de Annalen des historischen Vereins fur den Niederrhein, Heft 157, 1955, biz 110 : ,,Der Kaiser nimmt am 5 Januar 1628 in seinen und des hi. Reiches besonderen Schutz, Schirm und Protektion den gesammten Klerus in seinen und des hi Reiches Fiirstentum Kleve, namlich archidiakonal- und Kollegiatkirchen..., Abteien und Gotteshaiiser ... zu Marienfrede." biz. 123 : ,,Im Kloster ,,Maria Pads" spendet Johann Sternenberg als Weihbisschof am 23 Juni 1648 das hi Sacrament der Firmung und erteilt daselbst Weihen, quod quidem magno popult affectu, non sine multorum aedificatione et lachrymis peractum est."
A. v. d. P.
COLSON, M., Konings (Johannes, Mattheus, Lambertus), in Belgische Koloniale Biografie, Brussel, 1958, deel V, kol. 513-516. Levensschets van Mgr. M. Konings, geboren te Maaseik op 17 april 1870 en overleden te Bondo (Rep. Kongo) op 9 juni 1929. S. behandelt hier zijn werkzaamheden als leraar aan het kollege te Maaseik (1892-98), als professor van teologie te St.-Agatha (1898-1904), als prior-direkteur te Hannuit (1904-1920), als kruisheer-missionaris in Kongo (1920-29). Toen de kruisherenmissie in 1926 haar zelfstandigheid verkreeg als apostoloische prefektuur van Bondo werd Mgr. Konings eerste apost. prefekt. A. R.
C. De Clercq, De pastoorsbenoemingen in het departement van de Nedermaas na het Concordaat (1901-03), in Het Oude Land van Loon, Hasselt, jg. 14 (1959), bl. 149 vermeldt een enkele kruisheer T. LUYTGENS van Roermond op de lijsten van beedigde priesters, en zegt dat hij geboren werd te Strijp. ,,Liste des pretres assermentes ... qui jouissant de 1'estime publiquc, meritent la confiance du Gouvernement" geeft drieennegentig namen, met als n. 72 : ,,T. Luytgens. Ex-superieur
KRONIEK
101
des croisiers a Ruremonde. Pretre a Ruremonde. Tres edaire et ge*ne*ralement estime, n'exerce pas." L.
H.
DESSART (H.) e.a., Inventaire anal, de doc. rel. a I'hist, du dioc. de Liege sous le regime des nonces de Cologne 1584-1606, Brussel-Rome, 1957. Steunend op dokument 416 en 442, waarin sprake van ,,le general des chanoines
reguliers de S. Augustin a Cologne", wordt in Clairlieu, 1959, bl. 54-55 de vraag gesteld of hiermee de generaal van de Kruisheren kan bedoeld zijn. Als men
echter dokument
336
eraan
wil
toevoegen,
dan
is
het wel
duidelijk
dat
de
generaal van de WINDESHEIMERS bedoeld moet zijn : bl. 147 " 336. -Ernest de Baviere a Aldobrandini. Arnsberg, 4 sepembre 1600. Les villes de Stokkem, Maaseik et Bree, les plus proches de la Hollande dans le dioc&se de Liege, etant menacees d'etre contaminees par l'heresie, Ernest de Baviere avait cree un seminaire dans le prieure desarTecte de Sainte-Elisabeth dans le comte de Homes pour y former une pepiniere de jeunes pretres capables de battre Theresie en breche. Mais le prieur general residant a. Cologne et de qui dependait Sainte-Elisabeth a,
avec l'aide des
Hollandais,
expulse les seminaristes
du prieure et lance contre exix les plus graves anathemes. L'eveque de Liege demande que le seminaire soit retabli et qu'on impose silence au prieur general1. Original en latin : Arch. Vat., Borgh., Ill, 112, c.d., f° 109.
[In voetnoot staat :]
1 Le seminaire ne fut pas retabli, mais le prieure reprit une vie nouvelle sous i'impulsion du prieur Pierre Steghmans, cfr M. J. WOLTERS, Notice historique
sur I'ancien comte de Homes, p. 166-170, Gand, 1850."
M. C.
De Dictionnaire d'Histoire et de Geographie ecclesiastiques geeft in fasc. 81, verschenen in 1959, drie artikels over de kruisheren ; van col. 942-943 een artikel van prof. R. Aubert over Mgr Jacques Dubois, de laatste magister-generaal der Orde voor de franse revolutie, een beknopte maar knappe en volledige samenvatting van het boek van Emile Fontaine, o.s.c. over deze generaal ; van col. 990991 een korte geschiedenis en priorenlijst van het klooster van Dulken en van col. 1010-1011 van het klooster van Duisburg, beide van de hand van A. van de Pasch. A. R.
In een bijdrage A. DIMIER, O beata solitudo ! O sola beatitudo, in Citeaux, Commentarii Cistercienses, Westmalle, jg. 11 (I960), bl. 133-136 vestigt schrijver de aandacht op een lang gedicht van de Nederlandse teoloog en martelaar Cor nelius MUSIUS (Delft 11 juni 1500 - Leiden 10-11 december 1572) : Solitudo she vita solitaria laudata waarin hij ook de Kruisheren noemt. Het verscheen te samen met enkele andere gedichten in C. MUSIUS, Encomium solitudinis, Antwerpen (Plantijn), 1566. Onder de fragmenten, die A. Dimier hierbij aanhaalt, verdient er een onze aandacht : Hie Sancti Cluniancenses, lntegri
Cistercienses,
Duri ciliciferi.
Hie demissi Franciscani, Hie graves Dominicani, Fortesque Crucigeri.
102
KRONIEK
Misschien leerde Musius de Kruisheren kennen aan de Universiteit te Leuven waar hij rond 1520 studeerde, en waar ook de Kruisheren hun ,,college" hadden. M. C.
Fernand DISCRY, Uancien archidiacone de Huy, in Bulletin de la Soc. d'Art et d'Histoire du Diocese de Liege, Luik, deel 41 (1959), bl. 1-72 vermeldt het MARTINI-incident met het kapittel van O. L. Vrouw te Hoei, waarin de generaal
van de Kruisheren betrokken werd.
(bl. 68)
In 1687 werd door de bekende beeldhouwer Jean Delcour een grafmonument gemaakt voor Louis MARTINI, oud-burgemeester van Hoei. Het werd geplaatst in de kerk S. Mengold. De tekst, die erop te lezen stond herinnerde aan de schenkingen, die de overledene gedaan had aan de kollegiale kerk, aan de abdij van Neufmoustier en aan de Kruisheren. De beeldhouwer had echter de naam van de deken van het kapittel geplaatst na de namen van de generaal van de Kruisheren en van de abt van Neufmoustier. Het kapittel zag hierin een aanslag op haar recht van voorrang als eerste geestelijke instelling van de stad. Het protesteerde, weigerde de schenking en eiste, dat de gewraakte tekst zou verdwijnen. De schending van het monument is tot heden toe onveranderd gebleven. M. C
Gerhard EVERTZ, Die Zeit der Franzosischen Fremdherrschaft (1794-1814) in
der Gemeinde Wegberg, Wegberg, I960. Mit grofier Liebe fiir seine Heimat hat Oberrentmeister Gerhard Evertz im Staatsarchiv Diisseldorf die Geschichte von Wegberg nachgesucht, und bereits in mehreren Veroffentlichungen alien Heimatfreunden nahegebracht. In diesem Werk behandelt er die franzosische Zeit und die Spannungen daraus in der Bevolkerung. Er gibt die Geschichte in Erzahlungen, worin geschichtliche Personen Zwiesprach halten. Das Buch ist so volkstiimlich gehalten, dafi man es fiir wissenschaftliche Arbeit kaum beniitzen kann, aber deutet trotzdem an", was in diesen Archivalien zu ifinden ist. Fiir die Ordensgeschichte ist es interessant, dafi er S. 24 ein Bild gibt von Prior Hoogen, und S. 25-29 den ganzen Text einer Bittschrift von 1791 an Seine Majestat den Kaiser und Konig, die wohl vom Prior Hoogen geschrieben sein wird. S. 97 ,,glaubt der Verfasser dafi sich in Wegberg die neue Entwicklung durch die Toleranz des Pfarrers hier reibungsloser vollzogen hat, wie anderswo". A.
FABIANUS o.f.m.cap.,
De Broeders
van
Boekel,
in Bijdragen
v. d. P.
voor de Ge-
schiedenis van de Provincie der Minderbroeders in de Nederlanden, 31 (1959), 26. In 1757 hield pater A. van Willigen s.j., deken van Ravenstein, de eerste visitatie bij deze Broeders op last van de bisschop van Luik. Hij nodigde de prior der kruisheren te Uden als co-visitator uit. ,
In Het Huisgezin schreef de korrespondent uit Boekel (N. Br.) op 4 juli 1959, dat Henricus van der Velden de enige Boekelse bisschop is geweest. Dit moet 'n vergissing zijn. Wei was hij enige jaren apostolisch vicaris van enige kerkdistrikten
en korte tijd kommissaris-generaal van de kruisheren. In 1842 trad hij als novice bij de kruisheren binnen, maar uit vrees dat hij daar zijn verdere leven als leraar zou moeten optreden, verliet hij de kruisheren en trad bij de franciskanen binnen, waar hij heel zijn verder leven lector in de teologie bleef ! Dit laatste is *n mededeling van Hoogw. Heer Hollman. L.
H.
ICRON1EK
in
103
HAASS (EL), Devotio moderna in der Stadt Koln kn 13. und 16. Jahthundert, Veroffentlichungen
des
Kolnischen
Geschichtsvefesns,
Keulen
(Verlag
der
Lowe), 1960, bl. 133-154.
Hierin worden vier
keulse kloosters behandeld,
Waarop de moderne devotie
haar stempel heeft gedrukt : (bl. 134-141) Weidenbach (breeders van het Gemeiie Leven), (bl. 141-144) Herrenleichnam (koorheren van Windesheim), (bl. 144148) Kruisheren, (bl. 148-153) Kartuizefs. De bekende aanbevelingsbrief, gegeven door da
generaal van de Kruisheren Helmicus Minne van Zutfen, ten voordele van de Broeders van het Gemene Leven
(24.9.1424) vermeldt op de eerste plaats het klooster Weidenbach, nog voor de oudere stichtingen Deventer en Zwolle. De generaal moet het klooster hebben leren kennen tijdens herhaalde visitaties bij de keulse Kruisheren rond 1420. (bl. 136 en 145). In de vijftiende eeuw werdeii twee leden van het klooster tot magister-generaal gekozen : Diederik van Hall en Nikolaas van Haarlem. Beiden stonden sterk onder invloed van de moderne devotie. Vanuit Keulen werden vier nieuwe kloosters gesticht. Aan de bibliotheek werd veel zorg besteed door het afschrijven van werken van Ruusbroek, Groote, Thomas van Kempen, Seuse, Hildegard van Bingen, Elisabeth van Schdnau, Mechtild en Gerson. Tijdens de Hervorming stonden twee
uitstekende prioren aan het hoofd van het klooster : Laurentius van Gladbach, die als generaal der orde in 1524 sterk optrad tegen Luthers leer en geschriften ; Jan van Bongart, die in 1560 naar Wichrath ging en er klooster en parochie voor het katoliek geloof wist te behouden ondanks het optreden van de wereldlijke gezagdragers.
Tenslotte mag hier de aandacht gevestigd op het vierde gedeelte van deze bijdrage waarin gesproken wordt over het kartuizerklooster. Vele van de door Haass vermelde namen wijzen op betrekkingen, die de prior van Kolen, Frans Vaes, gehad moet hebben met de (keulse ?) kartuizers. Uitdrukkelijke gegevens daaromtrent vindt men al in de boekenkataloog van Kolen, maar de gegevens van Haass doen vermoeden dat de band Keulen-Kolen veel belangrijker geweest is. Vgl. A. VAN ASSELDONCK, Franciscus Vaes, Hasselt, 1958. M. C.
M. HERESWITHA, Le monastery des chanoinesses reguUeres du Saint-Sepulchre a Malmedy : 1627-1798, in Bulletin de la Soc. d'Art et d'Histoire du Diocese de Liege, Luik, deel 41 (1959), bl. 97-163, vermeldt dat de Luikse suffragaan-bisschop Henricus SYLVIUS, oud-prior van de Kruisheren te LUIK op 29 juli 1639 de kloosterkerk van de Sepulchrijnen te Malmedy gekonsakreerd heeft (bl. 122). In voetnoot 2 wordt erop gewezen, dat Sylvius in datzelfde jaar eveneens de kerk van de Sepulchrijnen te Hoei gekonsakreerd heeft, zoals vermeld in U. BERLIfire, Les eveques auxiliaires de LJege, Brugge, 1919, bl. 115. Daar Berliere niet de dag aangeeft waarop dit te Hoei gebeude en niet spreekt over Malmedy moet men veronderstellen, dat de wijbisschop op een andere dag te Hoei moet ge weest zijn.
M. C. W.
Jappe
& A.
L.
Hulshoff,
Het
Frensweg£r
Handschrift
betreffende
de
geschiedenis van de Moderne Devotie, in Werken uitgegeven door h$t Historisch Genootschap te Utrecht, 3e serie, n. 82. Groningen, Wolters, 1958, biz. 185 (= f. 130) „... prior Henricus (Loeder, prior der Windesheimers van Frenswegen) als hy sine vleischeliken vader enen olden borchman, van sinen huse ende veste
104
KRONIEK
Loeder (=Laer) ghenoemt, by der stat Osenburg (=Osnabruck) ghelegen, van der ydelheiden der werlt bekiert hadde, bracht hyene in een crucebruederscloester wal reformiert daer by gheleghen (-= OSTERBERG), waer hy langhe tyt in oetmoedicheit Gode diende om synre sielen salicheit, daer hy oec nae den eynde syns levens salichlike rustede." Hendrik Loeder overleed 13-7-1439 ; o.c, biz. 177, voetnoot 1. In verband met de aanstaande restauratie van een huis in de Molenstraat 6/8 te WOUDRICHEM, dat het ,,Huis van Jacoba van Beieren" of ,,Het Klooster" genoemd wordt, deelt men mede, dat dit huis waarschijnlijk op de plaats van een tolhuis staat, dat van 1356 tot 1420 dienst deed. Dit tolhuis ,,staende an die Waiterpoirt" werd door Jacoba van Beieren aan Floris van Kijfhoek geschonken,
waarna het ten slotte in 1474 eigendom van de kruisheren werd, die het tot klooster
inrichtten.
Thans is dit huis een der weinige gebouwen te Woudrichem, die de verwoesting der stad in 1573 hebben overleefd. Kort v66r 1832 werd een vleugel van dit klooster, die de zogenaamde Hoftoren met het nog bestaande huis verbond, afgebroken. De Hoftoren, waarin een klok hing, door de reguliere kanunniken van
Eemstein aan de kruisheren geschonken of geleend, werd in 1852 gesloopt. Haaks op het middeleeuwse gedeelte, staat een vleugel met een jaartalsteen 1639. Later werden nog enige lagere vleugels aangebouwd. Tekeningen van dit gebouw bevinden zich in het Provinciaal Archief te Den Bosch. Aldus het Bulletin van de kontnklijke Nederlandsche Oudheidkundige Bond, 12 (1959) Monumentennieuws, 28, 48 ; zie ook Clairlieu, 8 (1950), 34-39. In SintWillibrord-Apostolaat, VI (1959), bl. 2 wordt vremeld dat het gerestaureerde gebouw door de Zusters Franciskanessen van Bennebroek zal bewoond worden. Aan de Z.E. Pater LANGEVELD, professor in de Liturgie en cantor aan het studiehuis der Augustijnen te Nijmegen is een Spaanse prijs toegekend voor zijn
werk Geschichte des Augustin-Officium ,,Laetaere Mater nostra Jerusalem", im
Rahmen der liturgischen Verehrung des H. Augustin. Aan de hand van een zestal 12e en 13e-eeuwse handschriften heeft S. in dit werk onderzocht en vastgesteld, dat de herkomst van dit OFFICIE VAN ST. AUGUSTINUS terugloopt tot Ruprecht van Deutz, in 1129 overleden. Behalve dit kapitale punt, waardoor opgehelderd is, dat noch Sint Thomas van Aquino, noch Adam of Richard van St. Victor er de auteur van zijn, bevat deze studie tal van gegevens omtrent de liturgische verering van Sint Augustinus en de geschiedenis der Augustijnenorde.
De wetenschappelijke behandeling en de overstelpende overvloed aan gegevens, in dit werk voorkomend, waren de punten die door de jury bijzonder werden geprezen. Het ligt in de bedoeling deze studie in druk uit te geven. Daar ook de kruisheren dit officie op 28 augustus bidden, is deze studie ook ons bijzonder welkom.
L. H.
Vulgariserende artikels over de geschiedenis van de Kruisheren verschenen in Kruistriomf, orgaan van de geestelijke Vereniging van het H. Kruis (Hees-Nijmegen). De vroeger reeds besproken jaargang 33 (1954-55) wordt onmiddellijk opgevolgd door jg 35 (1955-56), zodat er een onderbreking is ontstaan in de volgorde. In deze jg. 35 vinden we een reeks artikelen van L. HEERE, Eeuwgetij van het Kuisherenklooster te Maaseik, 1855-1955, bl. 7-9, 38-41, 67-70, 134-137, 165-167. In de volgende jg 36 (1956-57) begint dezelfde schrijver een reeks over
KRONIEK
105
De Kruisheren in Nederland. Achtereenvolgens gaat het over de kloosters van Asperen, bl. 2-7, 37-41, 69-73 ; Sint-Agatha, bl. 98-102, 131-136, 163-167. Daarna in jg. 37 (1957-58), over Venlo, bl. 3-8, 35-40, 72-79, 103-107, 134-139 ; over Roermond, bl. 169-172 ; jg. 38 (1958-59), bl. 3-6, 35-38, 79-83, 103-107, 131133 ; over Maasticht, bl. 186-189 ; jg. 39 (1959-60), bl. 21-25, 56-64, 84-93, 118123, 144-149, 176-183. Al deze artikels zijn rijk geillustreerd, heel bijzonder de laatste reeks over het klooster van Maastricht, dat in het begin van de twintigste eeuw schitterend gerestaureerd werd, dank zij de bemoeienis van Victor de Stuers. Een laatste bijdrage over Maastricht verscheen in jg. 40 (1960-61), bl. 42-45. Uit Kruis en Wereld, maandblad van de Kruisheren (Diest) kan vermeld worden : in jaargang 34 (1955), bl. 161-184 een speciaal nummer (juli-augustus), gewijd aan het eeuwfeest van de terugkeer van de Kruisheren te Maaseik ; bl. 49-54, 74-81, 102-107, 147-152, 176-183, het vervolg van C. VAN DAL, De Orde van het H. Kruis in de gescbiedenis : Herrijzend leven (1796-heden). Heel deze reeks artikelen werd gebundeld onder de titel : Volg mij. De Kruisheren in de ge~ schiedenis (Diest, 1956), 104 bl. aangevuld met een bibliograiische Verantwoording. In jaargang 36 (1957) veschenen korte stukjes over de Kruisverering, in neder-
landse vertaling overgenomen uit werken van Kruisheren uit 15de en 17de eeuw :
van A. Tonsorius (bl. 8), H. Woestenraedt (bl. 39), G. van Lit (bl. 91, 180, 239, 278), A. Hertzworms (bl. 135-136) ; uit handschrifen van Marienfrede (bl. 101) en Keulen (bl. 39). Tenslotte M. COLSON, Sint Odiliaverering te Luik, jg. 36 (1957), bl. 102-108 ; Sint Odiliaverering te Godscheid, jg. 37 (1958), bl. 136-137 ; Sint Odiliaverering
te Maaseik, jg. 38 (1959), bl. 141-143. M. C.
• R. LEJEUNE, L'Eveque de Toulouse Folque de Marseille et la principaute de L/ege, in Melanges Felix Rousseau, 1958, pp. 433-448. ,,Folquet, abbe o. cist, et eveque, un des organisateurs de la Croisade contre les Albigeois, vint a Liege vers la fin 1211 ou en 1212. II se trouve a l'origine de la carriere de Jacques de Vitry ... En second lieu, il semble que la tradition lui ait attribuee une grande part dans la creation de l'ordre des Croisiers." Vergelijk hiervoor H. VAN ROOYEN, Theodorus van Celles, Cuyk, 1936, biz. 103, 110.
Das Munster, kunsthistorisch tijdschrift, 13 (I960) 51 ev. bevat foto's en korte beschrijving van de Sankt Hedwigs Kirche te WUPPERTAL-ELBERFELD, parochie toevertrouwd aan de Kruisheren. S. 51 foto van exterieur en een van de hoogtedoorsnede van de maquette ; S. 52 foto's van binnenaanzicht van oost naar west en van het hoogaltaar ; tekeningen van breedtedoorsnede ; plattegrond van het exte rieur met de geplande toren.
Enkele bijzonderheden over de KRUISHEREN VAN 'S HERTOGENBOSCH geeft L. PIRENNE in zijn dissertatie aan de Nijmeegse Universiteit 's Hertogenbosch tussen Atrecht en Utrecht, 1959. Het voorstel van de Staten van Brabant om 600 ruiters en 1100 man voervolk in dienst te nemen tegen de wil van de koning, werd door de dekens der ambachten van den Bosch twee maal verworpen. Op 9 april 1575 vergaderden de am-
bachten opnieuw, en wel in verchillende koosters ; smeden, mulders en korenkopers om 3 uur bij de kruisbroeders, waar ze door de pensionaris Hessels werden toegesproken. Eerst nu gaven de meeste ambachten hun stem aan het voorstel van de Staten van Brabant (bl. 13, nota 21).
106
KRONIEK
In 1578 was de financi-ele toestand oorzaak dat men in den Bosch op inlevering van zilverwerk aandrong. Vier ambachten weigerden hun goedkeuring, terwijl de kramers een uitzondering wilden maken voor de zilverschat van de Sint Jan, en de bakkers pleitten voor alle ,,grooten kercken" waarmee ze waarschijnijk bedoelden : de Sint Jan, de Sint Pieter en Sinte Cathrien, de kloosterkerk der kruisheren (biz. 145, nota 452), die sinds 1570 tevens parochiekerk was en door seculieren bediend werd. Van 1575 tot 1602 was Gerard Breuckelaer er pastoor. Hij werd op 8 januari 1579 op het stadhuis ontboden, waar de hervormde schepenen hem verweten dat hij door zijn scherpe predikaties de geest van animositeit in de stad
aanwakkerde en de religievrede stoorde. Op 4 april opnieuw ontboden, moet hij een voor hem bezwarende verklaring ondertekenen. Twee dagen later, maandag na passiezondag, werd hij verbannen en onder gewapend geleide heimelijk buiten de poort gebracht. De hoogschout greep echter in, en voerde hem met assistentie van de manschappen van een der stadsvendels in triomf naar de stad terug (biz. 210 en 213).
Over het voormalige kruisherenklooster van SNEEK geeft O. POSTMA, De magistraat van Sneek als beheerder van gemene scharten, in De Vrije Fries, 44 (I960), 92-101, het volgende : Na 1580 kreeg Sneek de vrijheid om over de landerijen van de in de stad of in het stadsgebied gelegen kloosters te beschikken, n.l. 1) Cruysebroederklooster ; 2) klooster Nazareth ; 3) klooster-hospitaal ; 4) klooster Groendijk. Bij de twee eersten kwam geen ,,maenschar" voor. De stad schijnt deze landerijen, in en bij de stad, zonder machtiging van de Gedeputeerde Staten aan zich getrokken te hebben. In 1587 werd dit door de Staten goedgekeurd als nodig voor het onderhoud van de kerken- en scholendienst ,,met 't gene daeran cleeft" n.l. ,,twee predicanten, een rector, twee conrectors, drie ondermeysters, een organist ende coster".
In 1581 werd het Cruycebroedersklooster tot weeshuis ingericht en werden de eerste twaalf kinderen opgenomen.
In het Kaiholiek Bouwblad van 6 augustus I960, biz. 301 (uitgegeven te Heerlen, Nobelstraat 21) verscheen 'n artikel van A. J. J. VAN ROOY, Discussies rond de kerkelijke architectuur, waarin bijzondere aandacht voor de kerk van het H. Kruis in SINT-ODILIAPEEL werd gevraagd. Dit artikel werd geillustreerd met foto's van de voorruimte met doopkapel, van 'n zicht op 't hoogaltaar, van de dagkerk, van de ambiance achter 't hoogaltaar, van de kerkzaal, van 't Mariaaltaar, en met situatietekening, plattegrond en tekening van de voorgevel. L. H.
SMET (Antoine de), La Communaute beige du Nord-Est du Wisconsin. Ses Origines. Son Evolution jusque vers 1900, Waver, 1957, 25 x 16,5 cm, 64 bladzijden. Sinds geruimen tijd bestudeert S. de emigratie vanuit Belgie naar de Verenigde
Staten van Noord-Amerika in de negentiende eeuw. Hij schreef deze studie bij gelegenheid van het eeuwfeest van de stichting der Belgische kolonie in Wisconsin (U.S.A.) in augustus 1953. Ze werd uitgegeven door de geschied- en oudheidkundige kring van Waver en Omgeving, omdat ze gewijd is aan de emigranten, die vooral afkomstig waren uit dat gedeelte van Waals-Brabant. Toen deze landverhuizers in 1853 - en hoofdzakelijk tijdens de jaren 1855-56 in de streek van Green Bay aankwamen, troffen ze er o.a. de kruisheer-missionaris Edward Daems aan, die zich van meet af aan hun lot bijzonder heeft aangetrokken. Twee plaatsnamen kregen daarom zijn naam : Grez-Daems en Thiry-Daems. Deze
KRONIEK
107
bijdrage is bijzonder interessant omdat ze veel bijzonderheden geeft over de omstandigheden, waarin Daems en andere kruisheren-missionarissen daar geleefd hebben.
In een Note additionnelle (bl. 57-61) volgt een bibliografisch overzicht van wat gepubliceerd werd in verband met de belgische emigratie in de negentiende eeuw. Het is een rijke dokumentatie, die voor verdere studie van de missionering der Kruisheren in Wisconsin van groot nut kan zijn. M. C.
STADERMANN, G., Voorlopige beknopte opgave van de inboud van het Oudr arcbief van de stad Goes. 1449-1851, Goes (1957). n. 469 : Procuratie van burgemeesters en raden van Goes aan Corn. Franss. te Den Haag om over te gaan tot verpachting van landen, behorende, aan de Armen van Goes, en hun aangekomen door de prins van Oranje, voordien aan de Kruisbroeders te Goes en gelegen te Abbenbrouck, Zuidland en Heenvliet. 1574. 1 stuk. n. 471 : Oorkonde van de magistraat van Goes : Twee Armmeeters hebben de sekretaris van Goes gemachtigd om bij de Staten van Holland bevestiging te krijgen van de inkomsten, vroeger toebehoord hebbend aan de kruisbroeders te Goes, spruitende uit landerijen te Wolphaartsdijk en Abbenbrouck. 1592. 1 stuk.
n. 472 : Overeenkomst waarbij de Staten van Zeeland aan de Staten van Holland overdragen vier gemeten, 200 roeden lands te Voorne, Abbenbrouck, Nieuwland en Welgersdijk, afkomstig van het Kruisbroederskonvent en aan de Armen geschonken. 1614. 1 omslag. Zie ook n. 147 (1626). VERHOOFSTAD, P.M., Inventaris van de archieven van bet Bisdom Haarlem, 1559-1853, Haarlem, 1956, geeft op biz. 113 een stuk (n. 796) over de Kruisheren n.l. een ingekomen brief van de nuntius Spinelli betreffende het ongeoorloofd uitoefenen van pastoralia te Wognum door pater P. HAMAECKER, 1729- Zie over Pieter Hamaecker in : L. EMOND, Kruisheeren-Missionarissen in de Nederlanden, Cuyk, z.j., biz. 49. Hamaecker was van 1713 tot 1740 pastoor in het oostelijk gedeelte van Spanbroek (N.H.) waar inderdaad Wognum ligt. Misschien was hij 'n kruisheer van Briiggen ten oosten van Roermond. L. H.
La Vie Wallonne, revue trim., 13, rue Wiertz, Liege, Tome XXXIII, nouvelle serie, n° 286, 2d trim. 1959, p. 79 : Testaments liegeois et legs de livres de droit au moyen-age, par Raoul van der Made.
Dans cet article nous lisons a la p. 90 :
,,De meme, Henri de Lovenberch, docteur en Decret, chanoine de Saint-Lambert, legue, le ler juillet 1485, tous ses livres utriusque iuris a son neveu Henri, fils de
son frere Martin de Lovenberch et, ensuite, a tous autres de sa linea consanguinitatis qui se consacreront aux etudes de droit. Us n'en seront pas proprietaires, mais plutot ususfruitiers car les livres seront inalienables. Si, cependant il ne se trouve pas de parents aux etudes, les livres seront remis au couvent des CROISIERS DE BRANDEBURG, au diocese de Liege. Reference en note (2): A. E. L. ; Cathedrale Saint-Lambert, Testaments, Reg. n° 265, f° 51. Nous lisons a la p. 92 :
,,Ce chanoine
Lambert)
(il
s'agit de Arnold de Merode, chanoine de 4 avril
decide, en effet que ses executeurs testamentaires
1487
St
devront acheter un
Corpus juris canonici et un Corpus juris civilis qui seront deposes au couvent des Croisiers du Val Saint-Mathieu situe sur le territoire de Merode, avec la reserve
108
KRONIEK
habituelle au profit de membres de la familie qui voudraient faire des Etudes de droit. (en note (3) en bas de la page se trouve : ,,ad daustrum Cruciferorum in territorio de Merode, situatum et nuncupatum vallis Sancti Mathie" (SCHWARZEN BROICH) ref. A. E. L., Cathedrale St Lambert, Testaments, Reg. n° 265, fol. 55). Le texte poursuit : ,,En outre, le testateur signale que les freres de Saint-Mathieu
possedent deux livres qui lui appartiennent, a savoir le Speculum doctorale et une Lecture super quatuor libros sentenciarum ; il veut que ces ouvrages restent au monastere ou ses parents pourraient eventuellement s'en servir."
R. BUSS& Over SCHWARZENBROICH vindt men nog enkele aantekeningen met betrekking tot het kruisherenklooster c. 1778-'82, o.a. de requisitis ad investitionem, professionem et primam missam in een aantekenboekje van Petrus Matthias Nyssen, thans in de biblioteek der Kruisheren van Maaseik.
Dom. Hub. VISSERS, Vie canoniale, Ideal tres ancien toujours actuel, 441 biz., (Bressoux-Luik, 1958). Al gaat dit boek niet, tenzij in enkele korte passages, over de Kruisheren (p. 24, 42, 213, 300, 369, 377), toch verdient het in dit tijdschrift de aandacht, omdat het zeer uitgebreid handelt over heel de familie van reguliere kanunniken die de regel van S. Augustinus tot hun levensregel maakten. Voor hen alien is deze uitgave een aanwinst, omdat ze hen helpen kan, door de studie van verleden en heden van deze aparte kloostervorm in de Kerk, hun ideaal beter te leren zien en beleven. Men dient er bij de lezing van dit wek rekening mee te houden dat het d66r een kanunnik van Lateranen v66r de eigen orde, en dan nog speciaal voor de de fraters-studenten geschreven is. Dit verklaart de dikwijls erg familiale toon. In de inleiding voorkomt schrijver reeds enigszins de kritiek door dit boek een ,,liber non doctoris sed inquisitoris" te noemen, wat geen eigen opinies wil verdedigen maar die van competenten in deze materie weergeven. Daardoor is het meer een verzameling geworden van documenten dan een eigenlijke synthese over de reguliere kanunniken. Dit is enigszins jammer, omdat veel citaten van dezelfde aard de lezing soms minder aantrekkelijk maken. Ook betreuren we het bijna volledig ontbreken van het wetenschappelijk apparaat. Toch is de inhoud er niet minder degelijk en nuttig om.
Een historisch overzicht ,,in vogelvlucht" vormt het eerste hoofdstuk (p. 7-42). We volgen er de gestadige ontwikkeling vanaf Eusebius van Verceil, die in de IVe eeuw aan zijn clerici een gemeenschapsleven oplegde, langs de grote promotor Sint Augustinus, de regels van Metz en Aken, en de hervorming van Gregorius
VII, tot het ontstaan van de reguliere kanunniken ; het tweede gedeelte geeft dan een overzicht van de voornaamste kanunnikencongregaties van de Xlle eeuw tot nu toe, waarin alleen Windesheim en Lateranen wat uitgebreider behandeld worden. Bij de passage over de Kruisheren zegt S. : ,,son ideal de vie s'ecarte de la tradition canoniale" ; de gronden die hem tot deze conclusie brachten zijn ons uit zijn werk, waar hij toch uitgebreid de kenmerken en het ideaal van de reguliere kanunnik
bespreekt,
niet
duidelijk geworden,
zodat
we ze
aan
een
gebrek aan
voldoende documentatie over de Orde menen te moeten wijten.
Zeer mooi is het hoofdstuk over Augustinus' kloosterleven (p. 43-119), waar, gevat in een bescheiden commentaar, de sermones 355 en 356, Possidius, andere werken van Augustinus, en natuurlijk vooral de Regel worden nagegaan. S. geeft hier een welgeslaagde en levendige reconstructie van het kloosterleven te Hippo, een kernachtige regelcommentaar met de grote nadruk op de liefde, en een inleiding
KRONIEK
109
(zou de oplossing wel ooit te geven zijn ?) in het zo omvangrijke probleem van de authenticiteit en ecrste bestemming van de Regel. Jammer dat dit laatste gedeelte eerder een dorre opsomming van opinies en een lange reeks citaten geworden is
dan een klare uiteenzetting van het eigenlijke probleem. Het derde hoofdstuk, A la lumiere des his, brengt ons meer van nabij in aanraking met de kanunnikenwetgeving in de loop der tijden (p. 123-249). Al is het criterium in de keuze der teksten niet direkt duidelijk, toch is dit een rijke verzameling en bloemlezing uit de wetteksten, vanaf de regels van Metz en Aken tot de canons van het tegenwoordige kerkelijke wetboek en de huidige statuten van
vier congregaties van reguliere kanunniken. De oudere teksten zijn uiterst interessant vanwege de vele details die ons inlichten over allerlei gebruiken in koor, kapittel en refter, en ons de zorg doen kennen waarmee over het primaire element van het kanonieke ideaal, het liturgische gebed, gewaakt werd. Duidelijk en mooi weet S. telkens de voornaamste punten der kanonikale discipline en levenswijze naar voren
te brengen, terwijl hij tevens blijk geeft van voorzichtige gematigheid om niet door beschouwing van het ideaal uit het verleden de historische ontwikkeling over het hoofd te zien ; terecht waarschuwt hij dan ook tegen het doen aan ,,reconstructies uit een ver verleden naar de tegenwoordige tijd". Ook uit de nieuwere teksten leren we veel eigen karaktertrekken kennen van de bestaande kanunnikenstichtingen in Oostenrijk en Zwitserland en van de eigen orde van de auteur. Met recht kan hij uit Codex en hedendaagse statuten, in het licht van het verleden, besluiten tot de dubbele essentiele functie van het vita canonica, de publieke en plechtige
cultus divinus en het ministerium pastorale, waarvan hij verderop de verschillende vormen nader bespreekt. Zeer stcrk onderlijnt hij zijn conclusie : als men bij andere orden het koorgebed wegneemt, blijven ze toch hun bestaansrecht
behouden ; doet men dit echter bij een kanunnikenorde, dan blijft slechts een rechtsfictie bestaan, een naam zonder inhoud en objectieve waarde. Van het vierde zeer uitgebreide hoofdstuk, En face de notre ideal (p. 250-438) is het eerste gedeelte tot p. 309 een verzameling van gezaghebbende getuigenissen over het kanonieke ideaal, vanaf de XVIIe eeuw tot nu ; belangrijk zijn die van Dom Gr6a (1884), Y. Bossiere (1945) en Dom Egger (1947) als her-denking van het kanunnikenideaal voor de zending van de Kerk in deze tijd, al zal men het - evenals de auteur trouwens - met al hun beweringen, zoals de afwijzing van de exemptie, moeilijk kunnen eens zijn. Meer persoonlijk is het tweede gedeelte van dit hoofdstuk Precisions et perspectives, voor alle reguliere kanunniken actueel. Het intrinsieke doel van de reguliere kanunnik, de plechtige liturgische viering en de zorg voor de zielen van anderen, wordt degelijk uiteengezet (Notre place dans VEglise d'aujourdhui); twee functies die essentieel zijn, en door en in het gemeenschapsleven evenwichtig moeten worden vervuld. Als de ideale vorm noemt
S. de collegiale-paroisse en de prieure-cure, waar de communiteit zich bezighoudt met de omliggende parochies die elk op zich geen dagtaak voor een priester vormen ; doch niet als gei'soleerde personen op elke parochie, maar als een communitas in kloosterlijke en kanonikale samenleving. Juist de tegenwoordige noden zouden hier
kunnen helpen tot de revaiorizatie van het reg. kanunnikenleven. In art. 2, Nos sources de vie ou notre genre de spiritualite geeft S. rijke bladzijden over liturgische beleving, waardoor de liturgie voor de reg. kannunnik het element wordt van zijn spiritualiteit, doel (Godscultus) en middel (bron van persoonlijke en andermans heiliging) tegelijk ; tevens garantie voor de realizatie van de juiste eenheid van gebed en aktie. In deze bladzijden is de magister spiritus aan 't woord, die de jonge religieuzen inleidt tot 't juiste begrip van hun roeping en taak, en van de middelen om deze te beleven : conventsmis en koor, lezing van H. Schrift en kerk-
110
KRONIEK
vaders, theologische studie die niet zuiver intellectueel blijft maar door meditatie tot persoonlijke beleving wordt ; maar daarnaast de kennis en liefde tot de mensen, begrip voor hun noden van geestelijke en tijdelijke aard. Voor de beleving van zulk ideaal acht S. bepaalde elementen nodig, die hij behandelt in het derde artikel Le cadre normal de notre vie; les centres de nos activites ; interessante beschouwingen over kerk en ,,monasterium" met claustrum, kapittelzaal en reftef, die de nodige ruimte en schoonheid dienen te bezitten ; over de ,,prieure-parotsse>f van de toekomst, vooral nu zich ook bij de seculiere priesters in sommige landen het communitaire streven vertoont ; over het seminarie of ,,college canonial", daar zowel in verleden als heden het onderwijs bij de reg. kanunniken steeds als e*cht apostolaat gezien werd en wordt ; en tenslotte over het werk in de missie, waar toch
na de beginperiode de een of andere post een centrum moet worden van kanonikaal leven. Apart behandelt een vierde artikel Le probleme de nos freres convers, een zowel delikaat als akuut probleem waar, aldus S., de wetgeving der religieuze in:stituten niet de sociale ontwikkeling van de christelijke wereld gevolgd heeft. Het tekort aan roepingen, het weinig aantrekkelijk levensideaal voor eventuele candidaten, en toch de mogelijkheid van roepingen als het terrein hiervoor voldoende wordt voorbereid, brengt de auteur ertoe niet slechts de grote innerlijke waarde van dit leven te onderlijnen maar ook nieuwe perspectieven te openen en suggesties te doen, die voor elke Orde het overwegen waard zijn. Grotere toenadering van derici en conversi, en wel door meer dogmatische, liturgische en religieuze vorming, door verhoging van het culturele peil, door grotere deelname aan het liturgische gebed, door het eventueel ontvangen van de lagere wijdingen, zouden ervoor moeten zorgen dat de voor alle ordeleden zonder onderscheid gebruikte titel ,,fratres" weer zijn hoogste betekenis krijgt. Enkele hiertoe gedane pogingen en ervaringen door S. vermeld uit eigen orde, kunnen leerrijk zijn voor anderen. moniales besluit dit hoofdstuk.
Een artikel over de
Dit boek heeft zijn gebreken. Het voornaamste lijkt ons een tekort aan synthese, waardoar het aan leesbaarheid inboet. Toch is het een welkom werk, gedurfd, en rijk door vele persoonlijke opmerkingen en suggesties. A. R.
WIEERS, A., Pastoor A. Froyen en de heropbloei van de devotie tot O. L. Vr. van Rust te Heppeneert, in Mariaklokje uit Heppeneert, 1958, 1959, en I960 ; reeks artikeltjes waarin ook enkele gegevens over de activiteit der kruisheren te Heppeneert.
Vermelden we tenslotte enkele werken en artikels van kruisheren, zonder verband met de Ordesgeschiedenis :
ASSELDONK, A. VAN, Zedenleer bij Paulus (Col. 3, 12-17) in Tijdschrift voor Geestelijk Leven, Antwerpen, jg. 15, 1959, bl. 640-657. BOLY, J., L'annonce jaite a Marie. Etude et Analyse, Paris (Les Editions de l'Ecole), 1957, 143 biz., gei'llustreerd. BOLY, J., Pierre van der Meer de Walcheren. De la Maison du Peuple a VOrdre de 5. Benoit, Luik, 1958, 21 biz. BOLY, J. reeks van artikel en verschenen in Vie francaise, Quebec (Canada) : Sa Majeste la Langue francaise (1954) ; Peut-on parler d'une decadence francaise ?t Lettre de Belgique, Le Val d'Aoste (1957) ; Le Grand-Duche de Luxembourg, Lettre de Suisse romande (1958). BOLY, J., artikelen verschenen in L'Ecole, Parijs : Ou en sont les Etudes claudeliennes ? (1957) ; La synthese chez Claudel des aspirations romantiques et classj-
KRONIEK
111
ques, La correspondance Claudel-Gide, Pourquoi ecrivent-ils en frangais ? (1958) ; De Gaulle ecrivain, Le Val d'Aoste (1959). BOLY, J., Pourquoi choisissent-ils les anges frangais ? (etude sur les ecrivains etrangers de langue franchise) in Revue 'Internationale de Culture frangaise, Parijs, jaargang 1958.
BOLY, J., Bossuet, notes pour la rhetorique, Leuven, 1958. BOLY, J., ,,Poesie et Mystique" du pere Van Hoorn, in Lettres romanes, Leu ven,
1958.
BOLY, J., Lettre sur les ,,Dialogues des Carmelites" de Bernanos, in Le Figaro Utteraire, Parijs, 16 mei 1959. BOLY, J., Dialogues des Carmelites. Etude et Analyse, Parijs (Les Editions de l'Ecole), I960, 134 biz., geillustreerd. BROUNS, M., Tbeodoor Sevens 1848-1927, in Oostland, Hasselt, 1957, bl. 17-22, en 1958, bl. 3-20.
BROUNS, M., Theodoor Sevens, Onderwijzer, Schrijver, Vlaams Strijder 18481927. Met een Voorwoord van J. Droogmans, Diest, 1958, 35 biz, geillustreerd. BROUNS, M., Guido Gezelle en Tbeodoor Sevens, in Tijdspiegel, Hasselt, 1958,
bl. 118-123 ; Twee Vrienden, Sevens en Gezelle, in West-Vlaanderen, Roeselare, 1958, bl. 332-334 ; Sevens en Groeninge, in De Tijdspiegel, Hasselt, 1959, bl. 122-129 ; Sevens en de Boerenkrijg, in Limburg, Maaseik, I960, bl. 153-158, en
in Mededelingen van het Centrum voor studie v. d. Boerenkrijg, Hasselt, nr. 20.
BROUNS, M., Sevens en Stintssen ,,Vriend en Vijand tevens", in Oostland (Driemaandelijks Orgaan van Limburgse Schrijvers), Hasselt, I960, bl. 39-47.
BUS£, A., publiceerde enkele artikels en beschouwingen rond de Afrikaanse studiedagen 1958 te Dakar (Frans-West-Afrika) : Driemaal Dakar, in Rernieuwen, Roeselare, jaargang 1958-1959, bl. 8-13, 70-75 ; Drie maal Dakar en Nu is het de tijd, in Bronnen (studentinnentijdschrift), 1958-1959, bl. 8-9 en 17-18 ; Afrikaanse Toekomst, in De Linie, Brussel, 19 sept. 1958.
BUSE, A., Internationale Katholieke Studerende Jeugd, voordracht, gehouden
voor de Afrikakring 26 nov. 1958, en in het tijdschrift Afrikakring uitgegeven, Leu ven, 1958, bl. 245-256.
BUSSE, R., schreef een reeks van vijf artikels Systeme Bibly-Centre in Le Bi-
bliothecaire, Luik, 1958, nrs 2, 3, 4, 5, 6. COLSON, M., Twee vrienden, Roemers en Bouteville, in Limburg, Maaseik, jg. 37, 1958, bl. 77-84 (eveneens verschenen in de Mededelingen van het Centrum voor studie van de Boerenkrijg, Hasselt, nr 4). DELBRASSINE, P., Roger Cousinet, Frans Pionier der progressieve opvoeding,
in Tijdschrift voor Opvoedkunde, Antwerpeh, jg. 3, 1957-58, bl. 20-36, en 65-67. DOOREN, A. VAN, Op en rond de Aardbol, reeks van 2 filmstroken over kosmografie voor het lager onderwijs, Leuven, Centrale voor Projectie-onderwijs, 1957 ; dezelfde reeks met franse teksten en afzonderlijk tekstboekje Autour et sur la globe terrestre ; in tweede uitgave verscheen van dezelfde auteur Kosmografie in Beelden, zeven filmstroken met handboekje voor de leerling, (La cosmographie en images), leergang in sterrekunde voor het M.O., Maaseik, 1957 ; in 1959 pu
bliceerde A. van Dooren, eveneens bij de Centrale voor Projectie-onderwijs te Leuven : Algemene Aardrijkskunde (Geographie generale)
een reeks van zeven
kleurennlmstroken met tekstboekje voor het M.O. HEERE, L., De Kapucijnen te Maaseik, in Limburg, jg. 37, 1958, bl. 142-152. LINDUSKY, E., Manuale Cantionum. A Collection of Hymns composed, com-
piled and arranged by Fr Eugene Lindusky o.s.c, second edition I960. Printed at the Crosier Press, Onamia, Minnesota.
112
KRONIEK
LINDUSKY, E., Mass ,,In Manibus Dei" ; vierstemmige mis voor mannenkoor,
zonder plaats, zonder jaartal.
LINDUSKY, E., The Polypbonie of Palestrina, An Anthologie of examples for use in the study of sixteenth century counterpoint and musical form, Onamia,
Minnesota, I960, 205 pp.
JUTTE, F., Voor het Voetlicht. Het Evangelie in honderd taferelen, vrije bewerking met inleiding naar O'Rahilly, Gospel Meditations, Hilversum, I960, drie delen.
SANGERS, W., en SIMONIS, A. H., De Kerk van Susteren, Karolingische familieabdij, Adellijk Vrouwenstift, Parochie, Susteren, 1958, 17 biz, geillustreerd, in
de Gulden Reeks van Limburgse Monumenten, nr 10. SANGERS, W., Limburgse Verhalen, in Ons Contact, maandblad van de Zusters van het Kostbaar Bloed, afl. aug.-dec, 1957. SANGERS, W., De Maaseiker Musea, in Nieuws uit Limburg, Hasselt, 1959, bl. 8-11. SANGERS, W., in samenwerking met G. Cornips, M. Hendrickx en A. Simonis, Historische Schoonheid van Maaseik, Maaseik, I960, 70 biz. SANGERS, W., Het oudste boek van Belgie, en Een Rondwandeling door de Kerk van Neeroeteren, de eerste artikels van een reeks over kunstschatten, legenden en merkwaardigheden van Maaseik en omstreken in Wij smeden de Toekomst, tijdschrift van de technische school te Sint Jansberg (Maaseik), III, nr 3 biz. 8-9, nr 5 biz. 3 en 11. SNIJDERS, D. (GEERKENS, H. J. en -), De Schutterijen van Ophoven en Geistingen, in Het Oude Land van Loon, Hasselt, jg. 15 (i960), bl. 45-51. SNIJDERS, D. (GEERKENS, H. J. en -), Gegevens over de school te Ophoven voor 1830, in Limburg, Maaseik, jg. 39 (I960), bl. 316-320.
CLAIRLIEU"
Tija
id aan de geschiedenis der Krtihheren. Verschijnt twee-
l>er /,!.■!>■ op ongeveer i'ij[lig blddzijden per nrin/iiier of eenmad op
anger.
-den.
Ls en mededeling'en aan de Red;:, Dr. A. l<
ve men le zenden r/,ni Vbor medewerkiiiy
ibriek ,,Teksten" schrijve men aan Dr. A. van Aneldnnk, PP.Crthsier$, Hafwut.
Geschiedkundige Kring ,,Clair-Lieu"', Voor BELGIE :
/-/. Vefstapf'enplein 12, Diest. Postrekeriing 1226.79. Voor NEDERLAND :
Katie Bredestrttat IS, Nijmegen Giro : Adnamsirdteur Chiirlieti, 816,
Cum permissu Superiorum et Ordinarii