CLAIRLIEU TIJDSCHRIFT
GEWIJD
A AN
DE
GESCHIEDENIS DER KRUISHEREN
—1 I N H O U D
HOOGW, HEER R. VAANHOLD Nicuwc Magister.Gcrierual van
.
DR. R. JANSSEN
P-
3
p.
5
p.
1 13
De Ivruishercn en de overzccse roissloiiermg tijdcnj hci gencrataat van Henricus Mollmann, 1899-1927 i-
■
■
:ki;iihr
aklostcr Steinhaus zu Beyeribiirg, 1298-1')')M
DR. G. REJJNERS 'iidini- l .1 Lit iicromni "
Ha. gcrrn
qu. 812, Siaaisbibliothek Berlin.
KRON'IEK
121
55ste
JAARGANG
1 9 9 7
CLAIRLIEU -
MAASEIK
CLAIRLIEU TIJDSCHRIFT
GEWIJD
AAN
DE
GESCHffiDENIS DER KRUISHEREN
55ste
JAARGANG 1997
CLAIRLIEU — MAASEIK
Mag. Gen. R. VAANHOLD
HOOGW. HEER REIN VAANHOLD
NIEUWE MAGISTER GENERAAL VAN DE KRUISHEREN
Van 21 juli tot 8 aug. 1997 hielden de Kruisheren hun Generaal
Kapittel. Dit heeft plaats om de zes jaar. Deze keer ging het door in de Verenigde Staten... in de Theologische Faculteit van de St.
Thomas University te St. Paul-Minneapolis... in het Noorden van de U.S.A. ongeveer centraal gelegen. Op vrijdag 1 aug. werd cfr. Rein Vaanhold gekozen als nieuwe Magister Generaal, in opvolging van Hoogw. Heer Graus, die
sinds 27.02.1982 dit ambt waarnam en zelf gevraagd had om re-
denen van leeftijd en gezondheid niet meer kandidaat te zijn. De Nieuwe Mag. Gen. Rein Vaanhold is Nederlander. Hij werd
geboren in Indonesia op 21 mei 1938, maar kwam na de oorlog over naar Nederland waar hij zijn opleiding genoot. Hij trad in bij
de Kruisheren in 1957. Werd priester gewijd op 20.07.1964 en studeerde aan de Universiteit van Amsterdam. Hij was werkzaam in de kruisherenkloosters van Amersfoort en Nijmegen. In 1974 werd hij Provinciaal van de Nederlandse Provincie tot 1991. Van 1991 tot 1997 was hij Generaal Econoom
van de Orde en Assistent van zijn voorganger Mag. Gen. Graus. Normaal resideert het Generaal Bestuur in Rome. Maar een
bomaanslag in juli 1993 tegen de toenmalige Italiaanse regering heeft het Generalaat in de Via del Velabro 19 zwaar beschadigd. Het Generalaat kwam tijdelijk over naar Belgie in het klooster van
Denderleeuw. De restauratiewerken verlopen moeizaam en men hoopt tegen december van dit jaar naar Rome te kunnen terugkeren.
De Redactie van Clairlieu wenst de nieuwe Generaal heel veel
inspiratie en motivatie bij de uitoefening van zijn moeilijke op-
dracht. C.B.
DE KRUISHEREN EN DE OVERZEESE MISSIONERING TIJDENS HET
GENERALAAT VAN HENRICUS HOLLMANN, 1899 -1927
In de negentiende eeuw verbleven enkele kruisheren-missionarissen in West-Indie, in Wisconsin en in Engeland. Zij vertrokken onvoorbereid en konden eenmaal aangekomen in de missie niet rekenen op adequate materiele en morele steun vanuit Nederland en Belgie. Het initiatief ging uit van het convent van Uden en van enkele afzonderlijke kruisheren. De magister-generaal van de kruisheren was niet vertrouwd met de situatie ter plaatse, maar eiste desondanks dat zijn confraters hun apostolaat vanuit een
klooster zouden beoefenen. Deze eis was een van de hoofdredenen van het mislukken van de verschillende projecten. Andere redenen waren het tekort aan gemeenschapszin en het ontbreken van een natuurlijke leider.
De tweede poging om in de U.S.A. een klooster te stichten ging uit van het generaal bestuur. Henricus Hollmann hield, zoals zijn voorgangers, vast aan de koppeling van klooster en apostolaat.
Hij bezocht de overzeese missie echter wel, met name reeds een jaar na de stichting. Bovendien onderhield hij een intens contact met de missionarissen. Niet alleen correspondeerde hij uitgebreid met de overste, van Dinter, maar ook met de andere missionaris sen onderhield hij een drukke briefwisseling. Vanaf de eerste maanden na de aankomst ontvingen de zendelingen bovendien elke week Het Centrum. Van hun kant bestelden de pioniers van de
6
DE KRUISHEREN EN DE OVERZEESE MISSIONERING
nieuwe stichting in Amerika geregeld voorraden uit Nederland en
Belgie, zodat ze niet geheel op zichzelf aangewezen bleven. Dat alles neemt niet weg, dat de eerste missionarissen geheel onvoorbereid aan hun avontuur begonnen. Men zou nu verwachten, dat na verloop van tijd gedurende de opleiding meer aandacht zou geschonken worden aan de voorbereiding van de fraters voor een dergelijke zending, bijvoorbeeld door meer uren te besteden aan de studie van de moderne talen. Doch dit was niet het geval.
Nauwelijks tien jaar na de start van de missie in de Verenigde Staten reikhalsden verschillende Nederlandse kruisheren naar een
leven als missionaris op Java. Voorlopig moesten zij zich tevreden stellen met een apostolaat in Belgisch-Kongo...
1. Missionering in de Verenigde Staten van Amerika, 1910 -
Wilhelmus van Dinter was in het eerste decennium van het generalaat van Hollmann de grote promotor van de uitbreiding van
de orde buiten Europa.1 Als superior werd hij in 1910 naar Ame rika gezonden. " That the Crosiers succeeded in Minnesota in circumstan ces that might bejudged to have beenfar less oppurtune than those existent in Wisconsin, a halfcentury before, could very well have been due to the common
understanding and community spirit that had been achieved in the scholasticate. These men held together as a group even when they were scattered at great distances from each other in differentparishes and mission posts. They seem to have accepted their former magister, Father Van Dinter, almost instinctively as their superior; his authority was never questioned. (...)The old motherhouse at St^Agatha hadg}ven them a common background, hadforget
a community between them which they never lost. "2
1 B. VAN Gils, Before the beginning, in: Chronicon craciferorum. Iichtland-Diest, t.l, 1950, p.90 2 J.W. RAUSCH, The Crosier Story. A History of the Crosier Fathers in the United States. Onamia, Minnesota, 1960, p.94 Over de geschiedenis van de katholieken in de U.S.A. zie R. FlNKE & R. STARK, The Churching of America, 1776 - 1990. Winners and Losers in Our Re/igious Economy. New
DE KRUISHEREN EN DE OVERZEESE MISSIONERING
7
De briefwisseling van de eerste Amerikaanse missionarissen is zeer omvangrijk in de aanvangsjaren. Zij begonnen immers een
nieuw leven in een ver land, waar alles volkomen anders was dan zij gewend waren en waarover de confraters in Nederland en Belgie zich geen enkele voorstelling konden vormen. Niet alleen het landschap, het klimaar, de levensomstandigheden, maar ook de maatschappelijke en kerkelijke opvattingen waren geheel anders dan in Europa. Of zij het er zouden volhouden, hing volkomen af van de graad van inculturatie die zij wisten te bereiken. Steeds moesten zij echter de algemene richtlijnen uit Sint-Agatha voor ogen houden, met name kruisheren zijn en daarom een klooster bouwen, waarin het leven zich conform aan dat van de Europese kloosters zou afspelen. Daarom moesten er regelmatig compromissen gesloten worden met betrekking tot datgene wat wenselijk en in de gegeven omstandigheden nog niet mogelijk was. Verder moest er uitleg gegeven worden om de verbijstering te voorkomen van de confraters in Europa, die niet zouden begrijpen waarom vanzelfsprekende gebruiken en gewoonten van het religieuze leven ginder ver niet werden toegppast.
/. /. Dromen van de terugkeer naar de Verenigde Staten van Amerika De negatieve ervaringen van de negentiende eeuw indachtig was Hollmann niet van plan zich blindelings te storten op de missionaire arbeid overzee. Zijn voorzichtigheid remde nochtans het verlangen om zich aan het missiewerk te wijden niet af. Zo bijvoorbeeld adviseerde het definitoriaal kapittel, dat in Uden gehouden werd op 17 en 18 april 1907 om bijkomende inlichtingen in te winnen bij de pauselijke nuntius in Pretropolis in Brazilie omtrent het verzoek om een missie aan de Amazonerivier te aan-
vaarden.3 Of dit advies tot een drukke briefwisseling geleid heeft, weten we niet. De eerste sporen van onderhandelingen treffen we Brunswick, 1992, 328 p. Daarin Ie2en we o.m. dat de katholieke geestelijkheid bereid was tot zware offers (p. 143); verder dat 49 % van de katholieke parochies in 1916 een andere taal sprak dan het Engels (p. 127). De mis werd er gele2en in het Latijn, maar de preek moest in de volkstaal worden gehouden. 3 Arch.Generalaat, 006.1, z.p.
8
DE KRUISHEREN EN DE OVERZEESE MISSIONERING
pas aan op het einde van 1908. Cyrillus Tewes, provinciaal van de karmelieten in Rio de Janeiro bezocht magister-generaal Hollmann namelijk op 11 november 1908. Namens de nuntius van Brazilie bracht hij het verzoek om een missie aan te nemen in Rio Neiro aan de Amazone. Om te beginnen zouden er vijf priesters nodig zijn, van wie er een apostolisch vicaris zou worden om la ter, in het geval van uitbreiding, tot missiebisschop te promoveren. Hollmann, die tegen de kosten van een dergeUjke missie opzag, verwachtte er niet veel goeds van voor de orde. Op 25 november 1908 besloot hij om eerst met de nuntius in Brazilie te corresponderen om na te gaan welke de verlangens van hemzelf en de H.Stoel waren enerzijds, en welke kansen de kruisheren geboden werden anderzijds. Om drie redenen twijfelde de ma gister-generaal of het wel zinvol was deze missie te aanvaarden: de orde was maar klein, ze was arm en de colleges hadden minstens dertig priesters nodig. Hij voegde er echter onmiddellijk aan toe, dat zijn vertrouwen in de Voorzienigheid misschien niet groot genoeg was. In ieder geval wilde de magister-generaal zekerheid hebben over de steun van Rome en van de Braziliaanse regering. Bovendien wenste hij geen geld over de balk te gooien.
Desnoods reisde hij naar dat land om te onderzoeken hoe uitgestrekt de missie zou zijn, welk klimaat er heerste, welke voorwaarden aan de kruisheren opgelegd zouden worden en op welke steun de orde vanwege de regering en vanwege Rome kon reke-
nen.4 Van Dinter begon alvast Portugees te leren, omdat de mis
sie in Brazilie gelegen zou zijn. De plannen werden evenwel ge-
wijzigd. Blijkbaar ontving men geen bevredigend antwoord van de nuntius.
In 1906 werden een aantal brieven van de Nederlandse missio-
naris G. van den Elsen in druk uitgegeven.5 Daarin beschreef hij de missionering in Noord-Amerika, waar een duidelijk tekort was aan priesters. De landbouw was er volgens hem degelijk, maar
met het christelijk geloof en met de christelijke opvoeding was 4 J. SCHEERDER, Henricus Martinus Franciscus Hollmann tweeenvijftigste magster generaal der orde van het H.Kruis 1853 - 1927. in: Clairlieu. jg.23 - 24, 1965-1966, pp. 132 - 135; Arch.Diest, 06.23.2-3
5 G. Van Den Elsen, Twintig brieven uitAmerika. Helmond, 1907,151p.
DE KRUISHEREN EN DE OVERZEESE MISSIONERING
9
het zeer zwak gesteld. Van den Elzen deed nu een oproep tot het stichten van vrije, godsdienstige scholen. Enkele jaren later zocht A.A. van den Heuvel, pastoor van Loretto, die lid was van de in 1907 in Chicago opgerichte bond van Nederlandse en Belgische priesters, kolonisten in Nederland en Belgie om zich in Minnesota te komen vestigen. Tevens keek hij uit naar priesters om de emi-
granten te begeleiden.6 Het concept van een brief van magister-generaal Hollmann aan bisschop J. Shanley, met het verzoek een klooster te mogen
stichten in Noord-Dakota, bleef bewaard. Het draagt als datum 11 januari 1909: " De^er dagen was ik in gesprek met de Weleerw. Heer J. van den Heuvel, pastoor te Beach in North Dakota, waardoor my bleek, dat er in die streken en in geheel North Dakota nog algebrek is van geestelijke hulp en priesters, terwijl het aantalgeloovige kolonisten steeds toeneemt. Na rijp beraad meende ik goed te doen aan Uwe DoorLHoogw. eens te
schrijven en te vragen, ofhet Uwe DoorLHoogw. %pude behagen, indien eenige on^erEerw. Confraters naar North Dakota kwamen om daar op een nader te bepalen plaats met Uw goedvinden een klooster te stichten, ten einde van daaruit verschillende parochies te kunnen bedienen en de geloovigen aldaar te
hulp te komen, ofnieuweparochies te stichten. (...) lf.7 In deze brief stelde Hollmann voor, dat een paar kruisheren samen met van den Heuvel zouden afreizen om in het diocees een geschikte vestigingsplaats te zoeken. De tijd was echter nog niet rijp voor een dergelijke onderneming. Zowel met de bisschop als intern, met het bestuur van de orde, zou Hollmann nog moeten onderhandelen.
Op het intermediair kapittel van 18 en 19 april 1909 werd be-
slist om een stichting op het eiland Portorico te aanvaarden.8 De ze zending ging niet door.
6 J.W. RAUSCH, The Crosier Story, pp.154 - 170
7 Arch.Generalaat, 0024.1.1 (nederlandstalige versie van de in het engels vertaalde brief van magister-generaal Hollmann aan bisschop J. Shanley) 8 Arch.Generalaat, 006.1., z.p.
10
DE KRUISHEREN EN DE OVERZEESE MISSIONERING
In plaats van naar Brazilie werd Van Dinter, samen met enkele
anderen naar Minnesota gestuurd.9 Gedurende de winter van 1909 - 1910 werden de plannen namelijk veranderd. August van den Heuvel, die priester was van het aartsbisdom StPaul, maar geboren in Uden en oud-leerling van het college van de kruishe ren, bracht toen een bezoek aan zijn vriend Gerardus van Mil. Hij trad op namens de bisschoppen van Duluth en StCloud en ook in naam van de aartsbisschop van StPaul. Van den Heuvel was werkzaam in het bisdom Duluth in de staat Minnesota. Dit bisdom was wel groot in oppervlakte maar dun bevolkt. Men telde er slechts weinig katholieken. De bisschop van Duluth, Mgr. McGolrick wenste katholieke boeren aan te trekken. Door bemiddeling van aartsbisschop Ireland van St.Paul kwam hij in
contact met de Johnston Land Company, die voor de vereiste grond kon zorgen. Van den Heuvel werd daarop naar Nederland gestuurd om kolonisten aan te werven en te proberen enkele priesters warm te maken voor de begeleiding van de landverhuizers. Goed bekend met de kruisheren nodigde hij die uit deze taak op zich te nemen. Zijn voorstel werd in de winter van 1909 1910 ernstig bestudeerd. Mgr. J.Trobec, bisschop van St.Cloud, schreef op 7 januari 1910 dat hij de kruisheren graag in zijn bis
dom zou ontvangen.10
9 B. Van Gils, Before the begnning, p.90 10 Arch.Generalaat, 0024.1.2 -3-4
Van den Heuvel adviseerde bisschop McGolrick om geen seculiere priesters in te schakelen, " as they are used to more or less luxury." Daarom ging zijn voorkeur uit naar de regulieren. Nu bleek de magister-generaal van de kruisheren bereid om enkele missionarissen te sturen. Er waren echter enkele voorwaarden:
" /. He could not allow onefather to go alone, but would send two with one brother (to take can of
the house and church).
2. Could they have their own territory;for instance the one where Dutch and Flemish colonies are being established?
3. Could church andpriest-house be ready on arrival and would they obtain these as theirproperly
with the 40 acres ofland the company will donate? 4. Would the Bishop and the Company contribute temporaly to their support till the colonists be
able to support them?
5. Would they havefree disposition of their revenues? It being understood that they will spend these for the upbuilding oftheir colony. (Nothing to be sent to their Monasteries in Europe) 6. The intention of the Superior is to have in lateryears a monastery with severalfathers to supply the different missions and assist in the diocese as the Bishop may direct. (... )" J.W. RAUSCH, The Crosier Story, p. 155
Van Gils wees erop, dat de generate oversten, niet alleen Van den Wijmelenberg maar ook Hollmann, helemaal niet op de hoogte waren van de Amerikaanse situatie.
DE KRUISHEREN EN DE OVERZEESE MISSIONERING
11
Na de vespers van 2 februari 1910 deelde Hollmann de communiteit van Sint-Agatha mee dat novicenmeester Wilhelmus van Dinter en socius Henricus IJzermans de kolonisten naar de plaats van hun bestemming zouden vergezellen. Broeder Henricus van der Aa uit het klooster van Hannut werd aangewezen om samen
met de twee priesters te vertrekken. Niet alleen in Sint-Agatha maar ook in de andere Boosters werd het nieuws enthousiast onthaald. Voor hun vertrek naar Amerika bezochten de drie
mannen nog eens alle huizen.11 Op 12 maart 1910 scheepten zij in te Antwerpen, uitgeleide gedaan door de magister-generaal, de prioren van de huizen, familie en vrienden. Voor hun vertrek hadden zij een paar duizend dollars bijeen gebedeld in Nederland. Van Dinter en IJzermans zouden dit geld aanvankelijk permanent in hun gordel dragen, tot zij beseften dat het op een bank veiliger en beter geplaatst werd.12 Op 20 maart 1910 arriveerde het gezelschap in New York. Vandaar ging de groep kolonisten, achtenzestig personen, naar New York Mills en daarna verder naar But
ler in Minnesota.13 Zij dachten een klooster te bouwen zoals in Belgie en Nederland. Maar 20 eenvoudig was dat niet... B. VAN GlLS, Before the beginning, p.92
11 In alle huizen viel hun een geestdSftig onthaal te beurt, met feestmaaltijd, wijntafel
en speeches. De aanvaarding van de nieuwe missie werd gezien als het begin van een nieuwe bloei voor de orde. B.VAN Gils, Before the beginning, p.91; J. FlCHTNER, Silver jubilee of crosier seminary, in: Chronicon cruciferorum. t.l, 1950, lichtland-Diest, pp.97-98 H. IJzermans legde een verslagboek aan over de jaren 1909 - 1917. Daarin kunnen
we lezen, dat er een bidprentje werd gedrukt bij gelegenheid van hun vertrek naar Ame rika, met daarop een citaat uit de tweede brief aan de Galaten en verder preken van de KLBernardus, de H.Dionisius en de H.Gregorius. Van de H.Gregorius bijvoorbeeld werd geciteerd: " Zooveel %elen men voor God wint, %poveel kronen verwerft men %ch. Arch.Uden, kast 3, plank 1, doos 6, Krvniek Noord-Amerika, 1909 - 1917, p.4 12 B. VAN GlLS, Before the beginning, p.92
13 We putten onze informatie hoofdzakelijk uit J. BUSE, Geschiedenis van 50jaren kruisherenwerk in Noord-Amerika. in: Kruistriomf, 1960 - 1961, afl.2, pp.20 - 23; J. SCHEERDER, Wilhelmus Antonius van Dinter Drieenvijftigste magister generaal der orde van het H.Kruis 1927 1940. in: Claklieu. jg.44, 1986, pp.36 - 53; M. COLSON, (Geschiedenis van de missionering door de kruisheren). Arch.Clairlieu, 022.37 (Colson zegt op p.10, dat de missie in Amerika gesticht werd haast onder dezelfde omstandigheden als zestig jaar tevoren. Wij zijn het daar niet mee eens, zoals uit ons overzicht zal blijken); Arch.Generalaat, 0024.1.1 t/m 27; een artikel in de " Fergus Falls Daily Journal" beschrijft vijfentwintig jaar later de komst van de Nederlandse kolonisten (wie en waarom) en schenkt even aandacht aan van Dinter en IJzermans. Arch.Generalaat, 0024.1.11
Minnesota, bijna drieenhalf maal zo groot als Belgie en Nederland samen, telde in 1911 slechts 2.075.708 inwoners. Meren telde het meer dan tienduizend, en enorme bossen. Het noordwestelijk deel, waar de eerste kruisheren zich vestigden, vertoont een landschap gelijkend op dat van Zweden en Finland: lange reeksen meren op smalle
12
DE KRUISHEREN EN DE OVERZEESE MISSIONERING
Aanvankelijk waren de levensomstandigheden primitief. " (...) Erschijnen nog almenschen te wonen doch alien wonen halve uren of^po van elkaar. De broeder is thans be^g met een brood te bakken. Wij hadden vier broodjes van de boerderij gekregen doch nu moeten wij %elf bakken want brood is hier niet te koopen. (...) Wij %ullen %po wel ^petjes aan ons geld opkrijgen, doch wij leven maar heel eenvoudig. In de keuken eten wij; depan op tafel, uit een waskom waschen wij ons; reeds hebben wij een Hollandsche ham gekregen, twee konijnen en eenfaisant die de menschen geschoten hebben. Jammer dat U toch niet eens komt %en hoe wij hier fatten. Wij hebben geen enkeleplaats om iets te bergen en de Broeder heeft het vooreerst te druk omdatalles %po ongeregeld is. (...)".14 Van de kant van de orde werd de zendingsopdracht duidelijk geformuleerd: de blijvende vestiging van de kruisheren als religieuze gemeenschap. Niet als verspreide eenlingen, maar vanuit de gemeenschap zouden zij de zielzorg beoefenen onder de kolonisten. Daarom moest zo vlug mogelijk begonnen worden met de bouw van een klooster in Butler. Van het begin af heeft van Dinter niet anders gewild. Het klooster, dat hij wilde bouwen, moest als centrum en uitgangspunt dienen voor het apostolaat, liefst gecombineerd met een college voor de opleiding van Amerikaanse kandidaten voor de orde, zodat het voortbestaan van de
orde in dit nieuwe land gegarandeerd werd. Hij was echter afhankelijk van de Johnston Land Compagny en de Minnesota Catholic Colonisation Society. Overigens ontdekte hij al vlug, dat Butler geen geschikte plaats was voor de oprichting van een klooster.15 rotswanden die zich in voorhistorische tijden hebben opgestapeld aan de voet van gletsjers. Het klimaat in dit ruig gebied is continental, met scherpe tegenstellingen: een korte, bloedhete zomer, een mooie Indian summer (droge herfst) en een lange, strenge winter, waarin het kwik tot veertig graden onder nul kan dalen, met sneeuwstormen die metershoge versperringen opwerpen. 14 Anh.Generalaat, 0024.1.16 Ook de taal vormde in het begin een probleem. Verschillende kolonisten die zich reeds voor de komst van de Nederlanders in de omgeving hadden gevestigd, spraken
andere talen dan de kruisheren. B. Van Gils, Before the beginning, pp.92 - 93 15 De Johnston Land Company was een van de meer dan driehonderd grondhypotheekmaatschappijen, die van de staat een concessie hadden gekregen om in het Noorden van Wisconsin en in Minnesota op grote schaal grond op te kopen die nog niet in cultuur was gebracht. Uit Europa lokten zij een stroom van immigranten en stichtten kolonies, waar deze immigranten tegen betaling een gedeelte van de grond konden pachten om er een zelfstandig bedrijf op te vestigen. In principe bleef de grond
DE KRUISHEREN EN DE OVERZEESE MISSIONERING
13
De Johnston Land Company had een stuk grond, veertig acres
(= ongeveer 40 x 16 hectaren) groot, ter beschikking gesteld voor de bouw van een kerk en een school. Zij zou een kerk, een pastorie en een school bouwen. De rest van het terrein kon door de
katholieke gemeenschap voor andere doeleinden worden ge-
eigendom van de maatschappij. Later, wanneer de opbrengsten hoog genoeg waren, konden de pachters hun grond eventueel kopen. Voor de komst van de kolonisten waren de beste bomen reeds omgehakt, in blokken gezaagd en vervoerd. Wat de immigranten bij hun aankomst aantroffen, was een verwilderd terrein vol wortels en stronken en bomen van mindere kwaliteit. Vooraleer zij hun terrein voor gras- en bouwland konden gebruiken, wachtte hen eerst nog een zware klus. De Minnesota Catholic Colonisation Society werd in 1909 opgericht door de bisschoppen van Minnesota als kerkprovincie. Voorzitter was James McGolrick van Duluth, ondervoorzitter was James Trobec van StCloud. Het doel van dit genootschap was de behartiging van de geestelijke belangen van de katholieke immigranten. Tevens hadden deze bisschoppen de aanwas van het bescheiden aantal katholieken in hun diocees op het oog. De ondervinding had geleerd dat deze kolonisten in godsdienstig opzicht aan hun lot werden overgelaten. Zij vestigden zich in een wildvreemde streek
die voor het overgrote deel niet-katholiek was. Het gevaar bestond, dat zij al spoedig hun geloof zouden verliezen. Zelf beschikten de bisschoppen over te weinig eigen priesters om het gebied te kunnen bedienen. Bovendien spraken de meeste kolonisten aanvankelijk geen woord engels. Tenslotte waren de afstanden te groot voor een geregeld kerkbezoek. De enige oplossing was de bouw van een kerkje op de kolonie zelf, bediend door een priester die hun moedertaal sprak. Tot hun kerkje en pastorie klaar waren, verbleven de kruisheren in het huisje van de vroegere directeur van een kleine melkerij die eenmaal per week in bedrijf was. Voorlopig konden de kolonisten 's zondags mis horen in het verenigingslokaal. Het verblijf van de kruisheren telde maar drie kamers, waarvan een tevens als keuken moest worden gebruikt. Het was sober bemeubeld met bedden en enkele tafels en stoelen, die naderhand moesten vergoed worden. Broeder Henricus van der Aa timmerde voor elk van de twee priesters een boekenkast Butler was een gehucht midden tussen de bossen. Contactplaatsen waren New York Mills, het dichtsbijgelegen spoorwegstation dat 11 mijl ver gelegen was en het stadje Perham, waarvan de afstand tot Butler 18 mijl bedroeg. De toegangswegen tot beide plaatsen waren zeer slecht, vooral in de winter en in de lente. Her en der, op grote afstanden van elkaar, stonden barakken als voorlopige onderkomens voor de kolonisten en enkele boerderijen. Een post- of telegraafkantoor was er niet, evenmin winkels, een hotel of uitspanningen. Er was alleen een General Store, waar de noodzakelijkste levensmiddelen, huishoudelijke benodigdheden, gereedschappen en werkkleding te koop waren.
De zomer van 1910 was bloedheet en droog. De kolonisten, die al hard moesten werken om het weerbarstige terrein te ontginnen, beschouwden dit als de genadeslag. Er ontstond grote ontmoediging, maar ook ontevredenheid en kritiek op August van den Heuvel. Van Dinter moest lijdzaam toezien hoe het aantal kolonisten dat Butler verliet geleidelijk aan toenam. De zomer van 1911 werd niet veel beter. De Johnston Land Company leed zware verliezen en besloot niet verder te investeren in Butler, c.q. geen migranten meer te lokken. J.W. RAUSCH, The Crosier Story, passim
14
DE KRUISHEREN EN DE OVERZEESE MISSIONERING
bruikt. De veertig acres werden echter in vruchtgebruik gegeven. Zij bleven dus, evenals het grondgebied van de kolonie als geheel, het eigendom van de Johnston Land Company. De grondhypotheekmaatschappij was bovendien bereid om voor het eerste jaar een salaris van 800 dollar uit te betalen aan de pastoor. Daar-
na zou de parochie zelf in zijn onderhoud moeten voorzien.16 Deze regeling riep bij van Dinter grote bezwaren op. Daardoor zou immers de overblijvende grond, ook al mocht hij gebruikt worden om een klooster en college te bouwen en een groententuin aan te leggen, niet het eigendom van de orde worden. De
aanvaarding van het pastoraat kon volgens hem alleen, wanneer er sprake was van de oprichting van een klooster. Dat kon alleen,
wanneer de bisschop van StCloud de parochie blijvend zou toevertrouwen aan de kruisheren.
Gedurende zijn aanwezigheid in Uden had prior van Mil zijn vriend August van den Heuvel op het hart gedrukt bij de benedictijnen in Minnesota te informeren, hoe zij het aangelegd hadden om er kloosters te stichten. Tijdens de overtocht naar Amerika informeerde van Dinter daarover enkele keren, maar kreeg
telkens een ontwijkend antwoord van van den Heuvel.17 Op 26 maart 1910, een paar dagen na de aankomst in Butler, schreef van
Dinter een brief aan dom P. Engel, abt van Stjohn's Abbey te Collegeville (Minnesota). Op 2 april ontving hij antwoord: eerst
moest de toestemming van de bisschop verkregen worden, daarna moest de H.Stoel benaderd worden om een klooster te kunnen oprichten dat op dezelfde privileges zou kunnen rekenen als de kloosters in Nederland. Tegelijk kon dan gevraagd worden om
bepaalde missies, die nu aan de orde werden toevertrouwd, in
fperpetuumf te geven.18 Een paar dagen eerder had van Dinter
zich nog sceptisch uitgelaten over de toekomstmogelijkheden: "
16 Arch.Generalaat, 0024.1.22 Johnston, de eigenaar van de gronden van de meeste kolonisten, had vroeger het katholiek geloof beleden, maar was nu atheist Arch.Generalaat 0024.1.52 " Arch.Generalaat, 0024.1.21 ™ Arch.Generalaat, 0024.1.19
DE KRUISHEREN EN DE OVERZEESE MISSIONERING
15
(...) Hoe wij het maken; de ge^pndheid gaat %eergoed, dock de gemoedstoestand laat weleens wat te wenschen over; wij kunnen ons nog nietgoed verbeelden dat het hier ooit iets %al worden voor de toekomst, %po'n ongenaakbaar oord. (...) Alles is nog vreemd en wij kunnen niet gemakkelijk op de hoogte komen wijI op die boerderij alles protestant is en ook de overige men-
schen, die halfuur Sen,protestant %ijn. (...)".19 De onderhandelingen met de bisschop boekten volgens van Dinter het volgende resultaat: " (...) De bedoeling van Mgr. is dat wij hier in het bisdom ergens op den grond der kolonisten maatschappij een
klooster willen vestigen en tevens de parochies willen aannemen die in de toe komst kunnen opgericht worden op de gronden des^elfde maatschappij. Een klooster ponder meer pastories of missies dan op de plaats waar wij het klooster wilden bouwen scheen voor %pover wij uit hetge^icht van den bisschop opmaakten een doelloo^e %aak hetgeen ook ik geloof (voor %pover wij de toestanden hier kennen en dat is nog niet ver) gelet op de plaatsen waar die gronden liggen. (...) Volgens Mgr. kunnen wij het klooster stichten in %ijn Bisdom waar wij willen, natuurlijk op het terrein van die maatschappij; wij moeten eerst eens aan^ien en rond^en waar het meestgeschikte terrein is voor de toekomst. Den Generaal (woorden van den Bisschop) %pu een document moeten formuleeren waarin hij den Bisschop van St. Cloud ver^pekt een klooster te stichten op de tetreinen der maatschappij en dat de parochies door ons op die terreinen op te richten aan de Orde in perpetuum gegeven worden. Hij %pu dan %ulks naar Rome ter goedkeuring op^enden. Bij on%e bemer-
king of wij dan op die staties moesten blijven gaf Mgr. ten antwoord dat %ulks een moeilijk te beantwoorden vraag was dock dat wij nooit ergens moeten blijven als er geen voldoende middelen van bestaan vgn voor een pries-
ter.(...)".20
19 Anh.Generalaat, 0024.1.18 20 Anh.Generalaat, 0024.1.22
De missionarissen in Butler zagen al vrij vlug een parallelle situaties ontstaan als na
1877 in Newmarket. Volgens de bisschop behoorden parochies immers toe aan het bisdom, maar door goedkeuring in Rome te bekomen, konden de religieuzen het recht verwerven om op bepaalde plaatsen pastoor te blijven, zolang zij als regulier instituut bestonden. Anh.Generalaat, 0048.3, z.p. (beschrijving van Butler in 1910)
16
DE KRUISHEREN EN DE OVERZEESE MISSIONERING
1.2. De eerste missieposten werden in 1910 gesticht in Minnesota: Butler en Onamia.
Blijkbaar hadden van Dinter en IJzermans Mgr. Trobec niet goed begrepen. Daarom gaf hij Van den Heuvel de opdracht om hen nog eens klaar en duidelijk de mogelijkheden en beperkingen uiteen te zetten. De parochies die zij zouden bedienen, moesten geincorporeerd kunnen worden in het bisdom. Door bemiddeling van de bisschop konden zij echter van Rome het recht verkrijgen om van dergelijke parochies pastoor te blijven. Het land dat de maatschappij schonk voor de gebouwen (kerk, pastorie, school) moest echter overgedragen worden aan het kerkbestuur, want het was geschonken ten behoeve van de mensen die de parochie vormden. Indien ze echter zelf grond kochten en er met hun eigen geld een klooster of een college bouwden, dan zou deze eigendom uiteraard op naam van de orde staan. Van Dinter zag nu niet veel heil meer in Butler, " als er tenminste geen spoor komt". Iiever verhuisde hij naar Onamia, " en als wij op den grond die naar on%e meening aan de Kruisheeren gegeven was geen klooster kunnen bouwen en het land gebruiken naar on%e behoejien is naar on%e meening de toekomst hier niet rooskleurig wijl wij dan genood^aakt %puden %/n om later wie weet hoe ver terrein voor klooster aan te koopen. Wij hebben dan althans naarKruis-
heerenopvatting een nieuwe toestand Hier kerk en pastoor, een kwartiertje of haljuur verder klooster met gesloten kapel, studiehuis, college, en% Mag ik uwgevoelen kennen, (...). Wat heb ik al veel slapeloo^e nachten doorgebracht tengevolge van de ^prg voor de toekomst t^ooals die door U Hoogw. Heer gewenscht was nl kloosterleven en geenpastoorsleven. (...)".21 Op 23 april 1910 meldde van Dinter aan magister-generaal Hollmann, dat hij aan van den Heuvel had geschreven dat de kruisheren misschien naar Nederland terug zouden moeten keren, omdat zij toch geen klooster konden bouwen. Van den Heuvel en 21 De kruisheren konden op die wijze hetzelfde recht verwerven als de benedictijnen. Die hadden hun kloosters op hun eigen naam, maar hun parochies waren geincorporeerd. Zij bleven echter altijd pastoors van die parochies die hun in Rome ver2ekerd waren. Geen diocesane priester kon daarom ooit pastoor worden van een van hun parochies. Zelfs de bisschop kon daar niets aan veranderen. Arch.Generalaat, 0024.1.24 25 en 27
g X
D W
O
i
Bufiklo.
Loretto9 MINNEAPOLIS Henderson
18
DE KRUISHEREN EN DE OVERZEESE MISSIONERING
ook pastoor van Nistelroy22 raadden hem aan om 20 spoedig mogelijk te verhuizen naar Onamia, waar een pastoorsplaats va cant was in een nieuwe kolonie van de Johnston Land Company. Na een bezoek aan Onamia was Van Dinter verrukt over deze plaats. Hijzelf en broeder Henri van der Aa zouden eventueel verhuizen, terwijl IJzermans in Butler zou blijven. Uiteraard was het wenselijk om uit Europa versterking te sturen voor beide missieposten, waar naast zielzorg en onderwijs aan landbouw gedaan
zou worden.23 Op 6 mei 1910 schreef IJzermans aan Hollmann: "
(...) Het is de maatschappij te doen om ons op parodies teplaatsen die ont%ettend per van elkaar afliggen, a/spastoor op degronden der maatschappij te Sutler, te Onamia, te Radium bij Warren (Marshallgebied), dat een 100 mijlen van Butler afligt. Dan kunnen wij later %ien of er gelegenheid is om een klooster te bouwen. Dit %al echter geenstgns uw bedoelinggeweest %ijn. Of U.H.E.H. daarmee genoegen neemt, weetik natuurlijk niet, doch ik betwijfelhet %eer.(..J\ Net als van Dinter vroeg IJzermans versterking uit Europa: de broeders zouden instaan voor de ontginning van de bossen, terwijl de heren de assistenties en het onderwijs zouden verzorgen en ook missies geven. In deze brief stipte hij tevens aan, dat de inwoners van Butler overwegend protestanten waren en veelal werklui, geen boeren. fs Avonds kwam een van de kolonisten de kruisheren Engelse les geven. IJzermans hoopte ook op de komst van nog meer Nederlandse gezinnen. Daartoe schreef hij een brochure die bij De Gelderlander in Nijmegen in druk werd uitgegeven: " Naar de Nieuwe Katholieke Kolonie te Butler in
Minnesotafl.24
22 A. Van Nistelroy was afkomstig uit Schijndel. Van 1886 tot 1890 had hij gestudeerd aan de Latijnse school van Gemert. Hij kende van Dinter. Als seculier priester was hij pastoor van Kimberly in het diocees Greenbay (Wisconsin). Zijn bisschop had hem voor een jaar vrijgesteld om katholieke immigranten te gaan werven. Van tijd tot
tijd bracht hij een bezoek aan van Dinter. J. SCHEERDER, Wilhelmus Antonius van Dinter Drieenvijftigste magster generaal der orde van het H.Kruis 1927 - 1940, p.58, noot 1; J.W. RAUSCH, The Crosier Story, pp.157 e.v.
23 Areh.Gemralaat, 0024.1.26 - 27 en 33. Als Van Dinter naar Onamia zou gaan, was
hij wel verplicht om Engels te leren. 24 Arch.Generalaat, 0024.1.34
De brochure telde 31 bladzijden en werd niet gedateerd. Een exemplaar wordt bewaard in het kloosterarchief van de kruisheren in Diest. ArchDiest, 015.1.30
DEKRUISHERENENDEOVERZEESEMISSIONERING
19
Onamia was een plaatsje, dat in 1908 nog niet bestond. Sinds
de spoorlijn was doorgetrokken hadden er zich een vierhonderdtal mensen gevestigd. Er waren vier voile dagen nodig om heen en terug te reizen vanuit Butler. Toch begon van Dinter vanaf
mei 1910 vanuit Butler als voorlopige zielzorger in Onamia op te
treden. "(...) Hier in Butler kan misschien na verloop vanjaren een pas-
toorke het leven houden (...) tf.25 Op 19 mei 1910 schreef hij dat de Johnston Land Company misschien bereid was om in Onamia een hectare in eigendom af te staan aan de kruisheren om er een klooster te bouwen, " mits goedkeuring van den Bisschop. Die grond is prachtig gelegen en reeds geheel en al ontgonnen. Als dat nu kon gevonden
worden, dat wij die hectare kregen ons %po noodige proprio nomine klooster te
be^tten en dan vragen om in Butler wat te boeren dunkt my poor het oogenblik het best en dan maar in Gods naam afgewacht wat de toekomst geeft. Hoogwaardig Heer het %al overbodig ?$n u te ver^ekeren dat ik enkel handel in het belang der Orde en dat wij hier het heel anders bevinden dan wij ons in Holland hadden kunnen voorstellen. Ik ben dus blij dat U mi/ verlofgeeft
om met Onamia te doen wat ik goed vind. (...) ",26 Op 3 juni 1910 verklaarde van Dinter dat hij zekere garanties had bekomen van de Johnston Land Company en van de bis schop in verband met Onamia. De bedoeling was wel, dat de kruisheren er een college zouden openen. In de brief die hij aan Hollmann schreef, vroeg hij om meer broeders. Want het vellen van bomen en het hakken van hout voor de kachel was al een enorm karwei die meer dan een mankracht vergde, om nog maar
te zwijgen over de andere fysieke arbeid.27 IJzermans had hij in Butler achtergelaten. Die vroeg aan de magister-generaal een bijkomende priester te zenden, omdat hij zichzelf niet geroepen 25 ArckGeneralaat, 0024.1.35 26 Arch.Generalaat, 0024.1.37 Op 23 mei 1910 drong Van den Heuvel er in een brief aan prior van Mil eveneens op aan, dat de kruisheren de mogelijke inplanting in Onamia niet zouden laten schieten. Arch.Generalaat, 0024.1.38 (Een uittreksel van deze brief werd gepubliceerd in J. SCHEERDER, Wilhelmus Antonius van Dinter Drieenvijftigste mamster generaal der orde van het H.Kruis 1927 -1940, pp.60 - 61) 27 Arch.Generalaat, 0024.1.39 De eisen van het terrein waren zo hoog, dat het gemor onder de nieuwe kolonisten zeer fel was. Een aantal van hen dacht er reeds aan om de omgeving van Butler te verlaten. Ook dat was een tegenvaller voor de kruisheren.
20
DEKRUISHERENENDEOVERZEESEMISSIONERING
achtte om als pastoor en overste van Butler te fungeren. Hij wist
van zichzelf bovendien, dat hij geen praktische aanleg had en van boeren geen benul had. Daarom was ook de komst van een extra
broeder gewenst.28 Het leven, ook voor de religieuzen, was gans anders dan in Nederland, schreef van Dinter aan Hollmann op 1 juli 1910. In
Amerika draaide alles om geld. Het klimaat was totaal anders. Heel wat kolonisten raakten er niet aan gewend en vertrokken.
Aan alles was gebrek en om de voorraden aan te vullen moesten
grote afstanden worden afgelegd. Zelf leden de kruisheren ook gebrek. Aangepast ondergoed hadden ze niet. Wat zij droegen, was te koud in de winter en te warm in de zomer. Tafellakens en servetten ontbraken, maar zouden misschien uit Nederland kunnen opgestuurd worden. Alles moest stap voor stap opgebouwd worden, ook in Onamia, waar de Johnston Land Company bereid was een kerk te bouwen, van zodra er meer kolonisten op haar
eigendommen kwamen wonen.29
Van Dinter zag de toekomst
hoopvol tegemoet en IJzermans ook, ofschoon hij ook momen-
ten van vertwijfeling kende: " Ljzat ik, ter geruststelling U.H.E. %eggen, dat, ofschoon ik nu en dan wel eens oogenblikken van gedruktheid ondervind, ik hoe langer hoe meer tot de overtuiging en het diep besefkom, dat Gods Voongenigheid over mij waakt en ik my totaal met kinderlijk ver-
trouwen in de armen van dien Alwij^en, Almachtige en vooral Algoede Vader moet werpen en dat dan alles best %al terecht komen. Hoe langer hoe duidelijker wordt mij op^ichtens ons alien de heerlijke hiding van Gods Vaderhand. Op onye %eereis weerhield %ijne hand de stormen; over land schenkt hij ons eene voorspoedige reis, ten einde ons in den aanvang niet te %eer te 28 Arch.Generalaat, 0024.1.40 - 41 en 43 IJzermans stuurde ook een verlanglijstje op van hemzelf en van Henricus van de Aa: " / werkpak nogalsterk 1 vpndagspak om niet alle %pndagen met dien trouwfas te loopen, anders is die tegauw versleten. inplaats van wollen hemden, goede baaie borstrokken in plaats van 12 linnen hemden, 6 linnen en 6 bonte ofboeveroenen voor den somer
3 goede schuppen om te spitten, want die %ijn bier nietgoed. Voor mij Br. Henri een ypndagspak en lage schoenen, 10 do^en van die lange pitjes voor de godsiamp, want die f^jn bier te duur (merk Veilleuse Guillon)yVerder maggis bouillonblofyes (...), soldeerboutje? sHjpsteentfe? " Arch.Generalaat, 0024.1.41 29 Arch.Generalaat, 0024.1.42
DE KRUISHEREN EN DE OVERZEESE MISSIONERING
21
ontmoedigen. En hier schenkt Hij ons ^po nu en dan kleine kruisjes ten eind ons lang^aam aan tot kruisheeren te vormen en de hulp, die menigmaal als heel onverwacht komt, stelt mijn vertrouwen kracht op poor de toekomst (...)
Wij hebben een werk begonnen tot eer van God, tot uitbreiding en bloei on^er H.Orde, tot %egen van on%e medeburgers, %po mogelijk ook tot heil van an-
dersdenkenden. Mogen wij dan niet stellig verwachten, dat het werk gend worden? En f(pu het mislukken, wij %ullen ons loon nietmissen. In een brief van 10 augustus 1910 toonde van Dinter zich ver-
heugd over de komst van broeders en priesters. "(...) Wij f^jn benieuwd wie er %poal %al komen; de broeders kunnen wij %eer goed gebruiken
en Godgeve depriesters na verloop van tijd ook; wij %ullen echter watgeduld moeten hebben een deugd waarin Father van Dinter nooit een prijs in be-
haald heeft.(...)".31 Een maand lang correspondeerden de missionarissen en de magister-generaal over de toekomstmogelijkheden van Butler en Onamia. In September raakte dan bekend dat twee priesters, J. van der Hulst en J. Keijzers, samen met twee broeders
A. van der Velden en J. Maes naar Amerika zouden afreizen.32 Van Dinter en van der Aa vertrokken nu definitief naar Onamia,
terwijl IJzermans in Butler achterbleef ,33 Begin oktober ontving van Dinter een bericht uit StCloud dat
hem verontrustte. Mgr. Trobec schreef dat het geen moeite zou kosten om de parochies Butler en Onamia in perpetuum aan de kruisheren toe te vertrouwen, ofschoon hij natuurlijk eerst zijn consultors him stem moest laten uitbrengen. Van Dinter bleek zich terecht ongerust gemaakt te hebben: een brief van 26 november 1910 van Mgr. Trobec bevatte de mededeling, dat vier van de zes consultors tegen waren. Zij hadden tegengestemd,
omdat de bisschop hen van tevoren niet geraadpleegd had en eigenmachtig toezeggingen aan Hollmann had gedaan. Dat vernam van Dinter van een van de tegenstemmers, de pastoor van
Pierz, waarmee hij hartelijke betrekkingen onderhield. Het ging hier dus meer om een conflict van de bisschop met zijn kapittel, 30 Arch.Generalaat, 0024.1.44 31 Arch.Generalaat, 0024.1.45 32 Arch.Generalaat, 0024.1.46 t/m 49 33 Anh.Generalaat, 0024.1.50
22
DE KRUISHEREN EN DE OVERZEESE MISSIONERING
dan om een botsing tussen seculieren en regulieren. Eenmaal dit conflict werd bijgelegd, waren alle consultoren voor. Mgr. Trobec schreef nu aan van Dinter, dat hij van de magister-generaal een petitie had ontvangen om Butler en Onamia in perpetuum aan de kruisheren te geven. Deze petitie zou hij, samen met zijn brief,
naar Rome ter goedkeuring sturen.34 Op 11 maart 1911 kreeg de bisschop van StCloud van Rome verlof om de goederen van Butler en Onamia in perpetuum aan de Orde van het H.Kruis te
geven.35
Van der Hulst werd de assistent van van Dinter in Onamia,
terwijl Keyzers de vervanger van IJzermans werd in Butler. Van der Velden ging mee naar Onamia, terwijl Maes de helper werd van broeder van der Aa. Allen hadden zich vrijwillig gemeld voor de missie en begonnen enthousiast aan hun zending. Van den Heuvel, die intussen pastoor van Henderson was geworden, verliet Amerika voor enige tijd om in Nederland nieuwe kolonisten
te ronselen. Voor de duur van zijn afwezigheid werd hij in zijn
parochie vervangen door IJzermans.36 Van Dinter was er inmiddels van overtuigd, dat er veel werk was in Amerika voor de kruisheren, maar zij moesten vreemde talen kunnen spreken: En-
gels, Frans en Duits.37 11 Voor de eer van God, mijn eigen heil, het heil der tgelen; drie dingen, welke on%e Orde moeten beoogen, ben ik met Gods hulp tot dies bereid\ schreef Keyzers op 14 november 1910 aan de magister-generaal.
Hij had zich vrijwillig voor Amerika gemeld, maar was toch ook graag in Maaseik gebleven. Keyzers was dweepziek, maar had aanvankelijk toch heel wat moeite om zich aan te passen. Van de
ene kant gaf hij af op gezinnen die uit heimwee terugkeerden naar 34 Arch.Generalaat, 0024.1.68, 70, 71, 79, 92, 93 en 99. De strubbelingen met de con sultoren werd voortreffelijk beschreven in J. SCHEERDER, Wilhelmus Antonius van Dinter Drieenvijftigste magster generaal der orde van het H.Kruis 1927 - 1940, pp.62 - 63; zie ook B.
Van Gils, Before the Beginning, p.91; J. BUSE, Geschiedenis van 50 jaren kruisherenwerk in Noord-Amerika, p.23 35 Arch.Generalaat, 009.51 36 Arch.Generalaat, 0024.1.59 - 60
De aanmeldingsbrief van Joannes Maes bleef bewaard.^4fr^.G^»^a^/, 0024.1.87 ^Arch.Generalaat 0024.1.53
DE KRUISHEREN EN DE OVERZEESE MISSIONERING
23
Nederland. "(...) Maar die stomme wijven %ien niet naar de toekomst hunner kinderen. Ze moeten maar oppassen, dat %e later noggeen slaag van hen
krijgen, omdat %e bun toekomst vetwoest hebben. (...)". Van de andere kant stoorde hij zich aan de gebrekkige voorzieningen en vooral
aan het ontbreken van hygiene bij de broeders. IJzermans en hijzelf hadden ieder hun eigen bed, behalve wanneer de confraters
uit Onamia op bezoek waren. " Father IJzermans en ik hebben ieder een eigen waskom boven, doch maar een nachtpot De broeders waschen %ich maar in de keuken in devglfde kom} waarin %e overdag de schotelen waschen. Dat was niet noodig We kunnen %e in de store kopen %oo duur %ijn %e niet Maar de goede broeder Driekus %iet het %oo nauw niet. Hij is een goede brave man en poor veel dingen verstandig en flink maar een voorbeeld van ^indelijkheid, men. Ik geloof, dat hij ook maar %po met de kleeren aan in %ijn nest kruipt, dat er dan ook nog viewer uitiqet dan een varkenshok. Aan
waschen heeft hij ook den duivelge^en en het ondergoed en^. %alin Onamia door Bertus veel beter ver^prgd worden. In dat opfgcht %jjn %e daar ons ver voor. Jan moet ook aldikwijls doen, %poals Driekus dat voorheeft." 's Morgens droeg Keyzers het habijt. Wanneer hij uitging niet. Van den Heuvel had hem op het hart gedrukt, dat hij het kloosterkleed gerust kon dragen op het platteland, maar hij riskeerde het toch maar niet. Waar de kruisheren woonden, kon men moeilijk aan alcholische dranken geraken, terwijl tabak zeer duur was. Van
Dinter rookte zelf niet en hij was erop tegen dat Keyzers sigaren
kocht. Daarom vroeg deze aan de magister-generaal om er uit
Europa te laten komen.38
38 " En als u in aanmerking neemt, hoet^eer mijn werk in Maeseyck mij ter hartegng terwijl ik mij toch aangaf, dan %al u moeten besluiten, dat mijn bedoeling goed is geweest. Nu mil ik volkomen toegeven, dat de menschelijke qvakheid mij onder al die bedrijven wot heeft overmeesterd en dat ik wel wat te veelget(uurd en ge^anikt heb en dat ik wel wat ongeregelde gehechtheid misschien gehad heb. (...) Die ongeregelde gehechtheid %al dan, mijns inqens hierin bestaan hebben, dat ik niet vaardig genoeg was, om alles vaarwel te %eggen, toen de wil Gods genoeg^aam was gebkken, dat ik voortaan elders thuis hoorde, want dat ik eerst met hart en qelvoor mijn taak stond (die mij zeer beviel) en dat ik ook nog daarna ypoveel mogetijk heb helpen %prgen, dat alles content en in orde %pu wee^en, (...) ".
Anh.Generalaat, 0024.1.62 In een volgende brief schreef Keijzers, dat hij over de zindelijkheid van de broeders
ook met van Dinter had gesproken en dat die beloofd had maatregelen te zullen treffen.
" (...) Ik %pu ook niet wenschen, datU er aanfather van Dinter over schrijft. Hij %pu denken, dat ik
te veel de !{aken in rep en roer breng. Dat was niet mijn bedoeling. Ik dacht er alleen maar aan om u een leidraad te geven, om de %aken ten beste te regelen bij uwe komst. (...) ". Arch.Generalaat, 0024.1.77
24
DE KRUISHEREN EN DE OVERZEESE MISSIONERING
13, De kruisheren verrichtten het werk van parochiepriesters en hoopten op het verwerven vangrond om een klooster te kunnen bouwen, 1910 -. In de eerste tien jaar van het verblijf van de kruisheren in Amerika was de bouw van een klooster totaal onmogelijk. Dat kwam vooreerst omdat er te weinig confraters waren. Begonnen met
zijn drieen telde het potentieel einde 1910 zeven personen: vier priesters en drie broeders. In September 1912 kwamen er nog twee priesters bij, J. van den Boer en B. van Gils, en een broeder
J. van de Kraats.39 Een gevolg van de Eerste Wereldoorlog was, dat er geen kruisheren-missionarissen meer naar Amerika kwa men tot het jaar 1920. Vervolgens was er het financieel probleem.
Het enige geld dat de kruisheren in Amerika bezaten waren de
paar duizend dollars die ze voor hun vertrek in Europa hadden opgehaald. Dit geld werd niet aangeraakt, voordat men met de bouw begon van het eerste deel van het klooster in Onamia. Andere problemen waren de taalmoeilijkheden en de keuze van een geschikte vestigingsplaats.
Alles wat de missionarissen in het eerste decennium konden
doen was een dergelijke bouw voorbereiden. Zowel in Butler als
in Onamia betaalde de Johnston Land Company het eerste jaar een salaris van achthonderd dollars. Daarna moesten de kolonis-
ten zelf hun priesters betalen.40 Bovendien verleenden de kruis-
Op 13 januari 1911 merkte van Dinter op: "(...) WatHannes(= Keijzers) geschreven heeft van Bweder Henry is waar,proper is hij nooitgeweest ook niet in Hannut, dock ik maak hem van tijd tot tijd de opmerking: Henri %oudt ge niet ems. Hierbij komt dat %ij nu het water een hvartier ver moeten halen, geen kkinigheid en Hannes is nogal een drijver, en %al al veel vorderen om al %ijn devoties bij te houden. (...) ". Arch.Generalaat, 0024.1.92
Op 7 februari 1911 schreef hij over de twee broeders in Butler: "(...) Broeder Jan trekt het habijt 's %pndags aan, maar Henri heeft het nog nooit aangehad en %al het, als hij f^jn f^n heeft, ook wel nooit meer aantrekken voor in de doodskist. Ik wil er ook geen herrie om hebben. (...)". Anh.Generalaat, 0024.1.96 Henricus van de Aa voelde zich aanvankelijk geweldig thuis in Amerika, vooral om dat hij een manusje van alles was en hij wegens de hulpeloosheid van vele kolonisten overal ter hulp werd geroepen. Daarover schepte hij op in een brief aan het convent van Diest op 15.12.1910. Arch.Diest, 015.1.1 39 Arch.Generalaat, 006.1., z.p., verslag van het definitoriaal kapittel van 14 en 15 april 1912 J. van de Kraats schreef een uitvoerige brief aan de conventualen van Diest over zijn eerste belevenissen in Minnesota. Arch.Diest, 015.1.2 40 Arch.Generalaat, 0024.1.62
DE KRUISHEREN EN DE OVERZEESE MISSIONERING
25
heren assistenties in parochies, ze leerden de taal, ze probeerden zich aan te passen aan het klimaat en ze deden hun best om wat geld te voegen bij het oorspronkelijk kapitaal dat na verloop van
tijd op de bank werd geplaatst.41 De zielzorg in Butler bijvoorbeeld was heel moeilijk in de winter. Het vroor er dan gemakkelijk - 23° Celsius. Toch waren er altijd een paar dappere gelovigen in de zondagsmis. De overigen gaven verstek, natuurlijk omdat zij van ver moesten komen en ook omdat zij, zoals de kruisheren ontdekten, het niet zo nauw namen met de kerkelijke verplichtin-
gen.42 Toch richtte Keyzers de Bond van het H.Hart op, waarvan de leden iedere eerste zondag van de maand te communie moes ten gaan en zich dienden toe te wijden aan het H.Hart van Jezus.
En de eerste kerstviering in Butler was toch wat bijzonders: er werden kindjes gedoopt, anderen deden hun eerste communie, een protestants gezin vierde mee en na de dienst was er een eet-
maal voor alle aanwezigen. Iedereen had wat voedsel meege-
bracht, zodat het een gevarieerde maaltijd werd.43 De pastoors hadden graag, dat de kruisheren in habijt op as-
sistentie kwamen.44 Zofn assistentie beperkte zich niet tot louter liturgische diensten. Er werd ook verwacht, dat de kruisheren huisbezoeken aflegden. Tijdens deze bezoeken werden ze soms overladen met giften in natura. Ook kregen ze misintenties, na
verloop van tijd zelfs zoveel, dat van Dinter op de duur via de generaal de kruisherenkloosters van Nederland en Belgie aan mi
sintenties hielp.45 De mensen noemden hen "Crosiers". fl Ik vind hetgoed maar ik begrijp niet hoe men aan den naam Crosierfathers gekomen
41 B. VAN Gils, Befon the Beginning, p.92; J. Bus£, Gescbiedenis van 50 jaren kruisherenwerk in Noord-Amerika, p.24 42 Anh.Generalaat, 0024.1.72 en 76 Broeder J. Maes schreef op 13 december 1910 aan de magister-generaal, dat hij, samen met H. van der Aa, bij de kerk een stal had gebouwd, zodat de paarden in de winter niet buiten hoefden te staan. In de kerk van Butler had hij een grote kachel geplaatst, die hij goed stookte. Keijzers, die op dat ogenblik dienstdoende pastoor was, had iedere zondag ondanks de hevige kou en de magere opkomst twee missen, hij
onderwees tweemaal de katechismus en 's namiddags bad hij het rozenhoedje voor het welzijn van de kolotdsten. Arcb.Generalaat, 0024.1.73 « Arch.Generalaat, 0024.1.80 44 Anh.Generalaat, 0024.1.104 k Arch.Generalaat, 0024.1.92., 95 en 96
26
DE KRUISHEREN EN DE OVERZEESE MISSIONERING
is. Crosier (spreek uit krut'dsjur) betekent bisschopstaf en anders kan er niets voor vinden. Het woord is dus niets anders dan een verminkte, letterlijke oversetting van het Fransche Croisier. Die congregatie hier noemt men Fathers of the holy Cross. Wij vyuden kunnen heten Canons of the holy Cross, hetgeen ook welge^egd wordt, gelijk ik vroeger reeds hoorde. (...) "Z6 IJzermans was ervan overtuigd, dat de assistenties het middel waren om bekend te geraken. En omdat er genoeg assistenties te bekomen waren, vroeg hij aan de magister-generaal om meer
kruisheren naar Amerika te sturen.47 Toch was niet alles koek en
ei in de betrekkingen tussen de missionarissen en de kolonisten. Amper een jaar na de overtocht waren al een aantal migranten teruggekeerd naar Europa. Van degenen die bleven verweten een aantal de kruisheren dat zij de overtocht van de kolonisten hadden veroorzaakt en dus de schuldigen waren van de barre levens-
omstandigheden.48
Intussen bekwam van Dinter van de Johnston Land Company grond, op voorwaarde dat hij er binnen tien jaar een klooster zou
bouwen.49 De kerk van Onamia werd ingezegend in december 1910.50 " Hetgrootepunt in questie %alblijveri\ schreef IJzermans, " is
de orde voor of tegen parochies? Zoo dit laatste hetgeval is, s>pu de orde er op tegen f$n om althans bij het klooster eenparochie te besturen? Dan, t^oo dit niet hetgeval is, %pu men eerst moeten %ien waar de beste gelegenheid was te
Butler ofte Onamia. (...) ".51 De kruisheren namen intussen allerlei assistenties waar. Op 7 februari 1911 schreef Keijzers aan de ma46 Arch.Generalaat, 0024.1.84 47Arch.Generalaat, 0021.1.97 en 102
Op 5 april 1911 schreef hiy. "(...) Overigens ben ik er voor om op assistentie ^poveel doenlijk in het habijt te verschijnen. De lui vinden het natuurlijk prachtig en zoo'n uitwendig ding wordt soms aanleiding tot %n kruisheer te worden. (...) Op Z.E. 's schrijven antwoordde ik, dat ik on?e belangen 7 best dacht behartigd te yen door U, dock ik weet niet, dat ikpersooniijk veel voor te stellen heb in het
kapittel of V moet %jn de komst van enkelepriesters, waarover ik U.H.E. reeds schreefen wat U.E.
Zeer nemelijk %pu vinden met het oog op uitbreiding on^er Orde alhier, met het oqg op goede kloostertucht, op assistenties en op de middelen om te bestaan, welke door assistentie %eker %ullen aangmeien.(...)" 48 Arch.Generalaat, 0024.1.101 ^Arch.Generalaat, 0024.1.70
Op de grond, die de Johnston Land Company aan de kruisheren schonk stond een
hypoiheek.Artb.Generalaat, 0024.1.103 50 Arch.Generalaat, 0024.1.76 si Arch.Generalaat, 0024.1.85
DE KRUISHEREN EN DE OVERZEESE MISSIONERING
27
gister-generaal: "(...) Door bemiddeling van een Belg in Amerika heb ik 25 intenties gekregen van een dollar naar aanleiding van een artikel in de Maeseycker. F. van Dinter schijnt er ook nog al aan te kunnen komen en IJ^ermans ook. Maar wat heb ik nu gehoord? Zal ik tot October hier alleen blijven fatten? F. Dinter schreef, dat hi/ eene assistentie had aangenomen en
datF. l]%ermans ook weer eldersging. LJeve deugd. (...) ff.52
Van Dinter was de eerste overste van de Amerikaanse missionarissen. De verder afgelegen en langdurige assistenties nam hij voor zijn rekening. Als missieoverste wilde hij het terrein persoonlijk verkennen, banden smeden met de seculiere geestelijkheid en zich zo spoedig mogelijk vertrouwd maken met de Ame rikaanse verhoudingen. Soms moest hij zijn confraters berispen omdat zij, zonder zijn medeweten tot de actie overgingen. Op 13 januari 1911 schreef hij bijvoorbeeld: " Ik heb Hannesgisteren nog een
soort standje gemaakt, omdat hij buiten mij om naar den Bisschop geschreven heeji over het Decreet van de Eerste H. Communie. Ik had er vroeger met den pastoor van Pier% over gesproken en de%e %ei dat wij natuurlijk moesten
wachten totdat de Bisschop gesproken heeji opdat overal het^elfde s>pu vyn. Nu heeji Hannes permissie van den Bisschop om iedereen van 7 o/8jaar tot de communie toe te laten; de Bisschop is een goede oude man, maar naderhand %pu dat weer onaangenaamheden kunnen verwekken met andere Pas-
toors.(...) ff.53 Van 5 mei tot 19 juni 1911 bezocht Henricus Hollmann de Amerikaanse confraters. Van deze visitatie stelde hij een reisver-
slag op. Hij reisde in het gezelschap van A. van den Heuvel, die in Nederland kolonisten was komen werven. Van de medepassagiers waren er een tachtigtal bestemd voor Onamia. In Amerika aangekomen bezocht hij de kruisheren, maakte kennis met him pasto rale bezigheden en ontdekte, dat veel kolonisten ontevreden wa ren met hun lot. Hollmann had ook een uitgebreid onderhoud
^Arch.Generalaat, 0024.1.96 53 Arch.Generalaat, 0024.1.92
Terwijl van Dinter in Pierz de kerkelijke diensten verzorgde, vertoefde IJzermans in de Duitstalige parochie Lastrup, niet ver gelegen van Pierz. Arcb.Uden, Kast 3, plank 1, doos 6, Krvniek Noord-Amerika 1909 - 1917, p.9
28
DE KRUISHEREN EN DE OVERZEESE MISSIONERING
met de bisschop.54 Nadat hij naar Nederland was teruggekeerd,
schreef van Dinter hem een brief met het verzoek Laarakkers niet naar Amerika te sturen: "(...) Hij is te oud om goed engelsch te leeren en %e/fs al kon hij het, het is geen mensch om hem uit te %enden. (...) Als U tweejongepriesters die aankg toonen vanpreken en natuurlijk ook niet totde
domme behoren naar de Benedictijnen %pnd voor ten minste eenjaar, dat %pu goede resultaten kunnen hebben.f...) Mogelijk kunnen wij wel bewerken dat een of twee tijdelijk pastoor of assistent werden (hetwelk die religieusen doen tit 55 hier) maar dat is nujuist uwegeest niet, u nnlde een klooster! (...)r " Van Dinter die de vervanging in de duitstalige parochie Pierz achter de rug had, was intussen terug in Onamia, dat als parochie nog steeds bescheiden was. Het aantal katholieken was er gering: twee Franse, een paar Duitse, Ierse, Nederlandse, Engelse en Ita-
liaanse families.56 In de loop van 1911 vroeg de bisschop van Duluth of de kruisheren enkele missies, waaronder Verndale, willen verzorgen. Tevens droeg hij de zorg van de parochie Me Grath, gelegen op een afstand van 23 mijl van Onamia, aan de kruisheren op.57 Me Grath telde dertien, uitsluitend Duitse katholieke gezinnen. Op 26 december 1911 kon van Dinter aan Hollmann melden, dat hij 4200 dollar had uitgezet voor de bouw van het toekomstige klooster. Tevens wees hij op de overbezetting in Duluth: "(...) Broeder Henry verplaatsen naar Onamia %al ook kwaad bloed fatten en bij hem en ook bij Kei/^ers want Henry geeft ^angrepetities, speelt in de kerk den orgel en% en% Keijfgrs wil in Butler %poveel mogelijk plechtigheden invoeren en dat alles is goed Maar men moet ook letten op het klein getal volk. 54 Arch.Generalaat, 004.25 55 Anh.Generalaat, 0024.1.107 56 Arch.Generalaat, 0024.1.117 57 Anh.Generalaat, 0024.1.110 en 117 Al was de afstand tussen Onamia en Me Garth niet zo groot, toch was het heen en weer reizen een kwestie van een drietal dagen, tenzij de kruisheren het geluk hadden
mee te kunnen reizen met de goederentrein. De Extension Society in Chicago, een katholiek genootschap dat werd opgericht om fondsen te verschaffen voor de aanbouw van kerken, schonk voor Me Garth duizend dollar. Dit kerkje, waar Van der Hulst geregeld de bediening deed, telde twaalf vierpersoonsbanken. 's Zondags in de mis van acht uur waren er een twintigtal personen, om tien uur tussen de zestig en zeventig.
Arch.Generalaat, 0024.1.118
DE KRUISHEREN EN DE OVERZEESE MISSIONERING
29
Waarorn I]firmans en Keij^ers om hulp vragen begrijp ik niet. Noch ik
noch IJ^ermans hebben poor %pover wij weten, in de turner assistentie in V
%icht. IJ^ermans kan die vier missies alleen goed ver^ien en Kei/^ers schreef en f^ei mij, " Nu Ifoermans thuis is behoef ik niets meer te doen dan het nosterke rond te bidden. " Kei/^ers is een heilige man, maar een dweeper. hij %pu volk laten komen om te kunnen koor houden. (...) " De komst van den Boer zag van Dinter wel zitten, maar tegen de in zijn ogen onpraktische van Gils opperde hij bezwaren. Iiefst kwamen er ook twee goede broeders. Dan kon broeder Henricus van de Aa
naar Onamia verplaatst worden.58
De tweede februari 1912
voegde hij daar nog aan toe, dat Hollmann Iiefst geen oudere
missionarissen stuurde, " want die oude lui kunnen %ich niet aanpassen hier aan gebruiken, klimaat, omstandigheden". Een broeder was nodig om het land te bebouwen. De twee priesters zouden in Wash ington eerst een stoomcursus met het oog op het missiewerk moeten volgen. Van Dinter had daaromtrent al contacten gelegd
met de Paulish Fathers.59
Wat betreft de broeders, had van Dinter liever niet dat ze de grote professie reeds gedaan hadden, want dan waren ze al te oud
voor het werk in Amerika.60 Op 3 juni 1912 verkreeg de orde in Rome het verlof om broeders die de Heine geloften hadden afgelegd, naar Amerika te zenden, ofschoon zij daar nog geen klooster
had.61
Vermoedelijk in de eerste helft van September 1911 werd de overeenkomst tussen de Johnston Land Company en de Minne sota Catholic Colonisation Society beeindigd. Als gevolg van de 58 Arrh.Generalaat, 59 Anh.Generalaat, 60 Arch.Generalaaty 61 Arvh.Generalaat,
0024.1.120 0024.1.123 0024.1.126 en 128 009.53
Op 30 September 1915 schreef Hollmann aan van Dinter: "(...) Wat nu de professie solemnis van]. Craets aangaat als het 30jan. 1916 is kan hijgeprofest worden. Doch de moeielijkheid is
gelegen in de^e %aak, hoe kunnen hier de examinatoren over hem stemmen. Ik raad u aan hem te examineeren op hetpunt van ?qjn verlangen om geprofest te worden en verder een getuigenis afte leggen omtrent %ijn ijver, reHgjeuse plichtsvervulUng en gedrag; dan %al ik hem hier aan de examination
voorstellen en dan kunnen wij over de admissie stemmen. Daar wij in oorlog %ijn} is alle correspondentie met Rome %po lastig. Ik %al dan na den oorlog van Rome sanatio aanvragen in het ontbrekende. (...)"
Arch.Generalaat} 0024.1.133
30
DE KRUISHEREN EN DE OVERZEESE MISSIONERING
droogte in de zomers van 1910 en 1911 had de Johnston Land Company in de uitgestrekte gebieden die zij had aangekocht, veel geld verloren. In Onamia en Butler had Johnston veel last ondervonden van het niet geslaagd kolonisatieprogramma. De oude
zaakvoerder trok zich nu terug. Zijn twee zonen, die de maatschappij voortzetten, zagen niet veel heil meer in de kolonies en wilden de grond aan een andere maatschappij verkopen. Zij zegden het contract met bisschop Me Golrik op. Van Dinter kwam daardoor in een precaire situatie terecht. Er waren allerlei beloften
gedaan door Johnston over schenking van grond aan de kruisheren, maar een geldend bewijs had van Dinter nog altijd niet. Het zou nog tot 4 december 1912 duren eer hij de nodige documenten ontving. En toen Van der Hulst in 1913 met de bouw van de nieuwe kerk in Onamia begon, schonken de gebroeders Johnston
duizend dollar.62
1.4. Van Dinter stelde de bouw van een klooster steeds maar uit, 1910 1922.
Ofschoon van Dinter eind januari 1912 de grond in Onamia
had verkregen waarop een klooster en college kon worden gebouwd, zou het toch nog tot 1922 duren voor dit plan werd verwezenlijkt. Nu was de reden het feit dat van Dinter een dergelijk plan financieel niet verantwoord vond. Geld lenen wilde hij niet,
dus moest er eerst gespaard worden. Niet iedereen was het met zijn zienswijze eens. Veel weten we daarover echter niet, omdat de correspondentie vanuit Amerika naar Europa vanaf 1912 tot
1927 eerder schaars werd. Wei kunnen we ons licht opsteken bij van Gils, de vertegenwoordiger van de visie van van Dinter, en bij
J. Fichtner, die de gedachtengang van de oppositie verwoordde. Van Gils, die in 1912 in Minnesota arriveerde, besefte dat het nog geen zin had een klooster te bouwen. Eerst moest nog jaren hard
gewerkt en zuinig geleefd worden. Hij beschreef de vergadering, die tijdens de retraite van 1917 of 1918 plaatsvond over de stich62 Deze kwestie werd uitvoeriger beschreven door J. SCHEERDER, Wilhelmus Antonius van Dinter Drieenvijftigste magstergeneraal der orde van hetH.Kruis 1927 - 1940, pp.74 - 76
DE KRUISHEREN EN DE OVERZEESE MISSIONERING
31
ting van een communiteit. Men bereikte toen een consensus over
een landbouwschool in Butler, omdat er onder de kolonisten veel vraag naar was. Steeds volgens van Gils werd dit plan in Europa
met grote vreugde onthaald en de adviezen stroomden toe. Uiteindelijk verdween het plan in de mist.
De versie van Fichtner klinkt anders. In 1911, tijdens zijn bezoek aan Amerika, drong Hollmann erop aan dat de kruisheren
met de bouw van een klooster zouden beginnen. Hij zou blijven aandringen, daarin bijgetreden door de prioren van Mil en Hon-
hon. Ook in Amerika waren er kruisheren, Keyzers vooral, die meer vaart in deze aangelegenheid wilden zien. Maar van Dinter nam geen initiatief in die richting sedert hij in 1914 pastoor in
Bluegrass was geworden. Uiteindelijk nam Van der Hulst het ini tiatief om, buiten zijn superior om, een rechtstreeks beroep op de magister-generaal te doen om mee te komen met de nieuwe missionarissen, zodat hij zich op de hoogte kon stellen van de toestand en aan de kruisheren de noodzakelijke leiding kon geven. Op 10 oktober 1919 schreef hij, dat de voorgeschreven driejaar-
lijkse visitatie sedert 1911 niet meer was voorgekomen. " We ab solutely need a college, andfor the erection of this we needyour consent and that of the definitiores, and we are handicapped by afar unsuffident number
ofpriest and laybrvthers. Nor since the war is ended we felt sureyou would come andpersonal)/ acquaintyour selfwith conditions here. IfYourRt. Reve rence does come, as we hope andpray for, by all means bringfor the present withyou 3 or 4 priest and 1or2 laybrothers. We have many callsfor retre ats and missions but we have to refuse them on account of being already over-
burderedwith work at home. (...) f\63 De brief van Van der Hulst kwam er, nadat Hollmann tegen de verwachtingen in, niet naar Amerika kwam. Op 3 maart 1919
schreef hij : ff (...) Ik t^eide ofik in Amerika %al komen, weetik niet. De Amerikaansche consul maakt betfwaar voor mij en confrater Blessing omdat wij een Duikbotenvader hebben gehad, nota bene mijn vader, als de goede man nog leefde %pude op dit oogenblik reeds meer dan een eeuw niet in
Duitschland geweest %ijn. Wij %ijn nu aan het beproeven om de moeielijkhe63 Arch.Generalaat, 0024.1.134
32
DE KRUISHEREN EN DE OVERZEESE MISSIONERING
den te boven te komen. Denkelijk %pude dangaan: Snijers, Blessing, KJaver en Tertoogen, alsmede Br. Hubertus bijkok te St. Agatha en Br. van den Elsen uit Uden. Doch let ml, er is nog niets ^eker, en niets bekend, men gist, doch men weet nog niets hier en dus vinger op den mond en niet klappen
uit de school, boorje.f...) lf.64 Drie maanden later deelde Hollmann
mee, dat hij niet naar Amerika kon gaan wegens zijn Duitse af-
komst.65
In mei 1920 scheepte Hollmann dan toch in naar Amerika. Hij bracht drie jonge priesters mee: J. Tertoogen, J. Snijers en J. Klaver, samen met broeder Ch. de Roy. Klaver was pas priester gewijd, Tertoogen in 1915 en Snijers in 1916. Onmiddellijk na hun wijding hadden zij hun benoeming voor Amerika ontvangen, maar ze hadden het einde van de oorlog moeten afwachten. In Duluth aangekomen bracht Hollmann eerst een bezoek aan de opvolger van Mc.Golrick, namelijk bisschop J.T.Mc Nicholas. De gedachtenwisseling verliep in het latijn. De bisschop was er geen voorstander van dat de kruisheren in Duluth een college zouden openen, maar hij wilde wel dat zij een parochie voor hun rekening namen. Ze konden er een missie-centrum hebben, een huis van waaruit zij assistentie zouden verlenen in afgelegen staties. Duluth was op twee na de grootste stad van Minnesota en de toekomst was er veelbelovend. In Onamia aangekomen gaf Hollmann te kennen, dat er onmiddellijk moest begonnen worden met de voorbereiding van het bouwen van een klooster en college. Want hij vond het uiterst belangrijk dat het gemeenschapsleven zou
beleefd worden.66
Van Dinter, die na tien jaar voor het eerst op verlof ging, reisde met Hollmann terug naar Nederland. Van het definitorium kreeg 64 Arch.Vroc.GeneraUs, 07.2 65 Anh.Prvc.GeneraHs, 07.3
66 J. SCHEERDER, Wilhelmus Antonius van Dinter Drieenvijftigste magister generaal der orde van het KKruis 1927 - 1940, pp.80 - 81; B. VAN GlLS, Before the Beginning, pp.93 - 94; J. FlCHTNER, SilverJubilee ofcrosier seminary, p.97 (in plaats van parochiepastoraat stapten de kruisheren over op het bouwen van een college en een klooster); Rausch stipte aan dat H. IJzermans nooit in een klooster had gewoond en steeds parochiewerk had verricht. Voor hem zou het gemeenschapsleven een zware opdracht worden. J.W. RAUSCH, The Crosier Story, pp.236 - 250
DE KRUISHEREN EN DE OVERZEESE MISSIONERING
33
hij te horen, dat hij niet langer met de bouw van het klooster mocht talmen. In de herfst keerde hij naar Amerika terug, waarna J. Van der Hulst tot het voorjaar van 1921 in Sint-Agatha op verlof ging en er ook gesprekken voerde met de magister-
generaal. Intussen legde van Dinter de oproep van de definitoren naast zich neer, zogezegd omdat hij het risico niet wilde nemen om al het gespaarde geld te gebruiken voor de bouw van een
klooster in een omgeving, waarvan de toekomstmogelijkheden onduidelijk waren. Op 10 juni 1921 stuurde Hollmann een bevelschrift aan van Dinter en aan alle Amerikaanse confraters om zo
spoedig mogelijk over te gaan tot de bouw van een klooster. In
deze brief vatte de magister-generaal in het kort de geschiedenis van de Amerikaanse zending samen: de eerste missionarissen
hadden de opdracht gekregen een klooster te stichten, maar na elf jaar moesten de fundamenten nog steeds gelegd worden. Toegegeven, de omstandigheden waren lange tijd ongunstig, maar nu
was de financiele toestand van die aard, dat er gerust gebouwd kon worden, zeker nu ook het aantal confraters dermate was toegenomen, dat een geregeld conventsleven zich opdrong. Holl
mann wees er uitdrukkelijk op, dat volgens het nieuwe kerkelijk recht religieuzen niet lang buiten het klooster mochten verblijven,
tenzij met speciale vergunning en verder dat iedere confrater, die op een dergelijke manier leefde, beroofd was van het kies- en stemrecht. Het religieuze leven vereiste een gemeenschappelijk leven met gezamenlijke oefeningen, opwekkende voorbeelden van anderen en samenwerking. Over de plaats, waar het klooster
gebouwd moest worden, sprak de magister-generaal zich niet uit.
Dat mochten de missionarissen zelf beslissen met meerderheid
van stemmen.67 De vergadering kwam op 13 en 14 juli 1921 bijeen. Met alge-
mene stemmen werd besloten om in Onamia eerst een klooster te bouwen en vervolgens een college te bouwen in Duluth. Over deze beslissing toonde Hollmann zich op 18 juli 1921 verheugd.
Niet lang daarna begaf van Dinter zich naar St.Cloud om bis-
schop J.F. Bush van de plannen op de hoogte te brengen en zijn 67 J.W.RAUSCH, The Crvsier Story, pp.254 - 255
34
DE KRUISHEREN EN DE OVERZEESE MISSIONERING
toestemming te vragen. De bisschop gaf met genoegen het vereiste verlof om een klooster te stichten, op het gunstige ogenblik een noviciaat en, zodra de middelen dit toelieten, een school te
beginnen. Bijna een jaar later, op 17 mei 1922 gaf de Congregatie van de Religieuzen verlof tot de oprichting van een klooster en noviciaat in Onamia.68 Een paar kruisheren werden nu opgeleid om les te geven in het Amerikaans programma. J. Klaver en W. de Rooy werden in de
herfst van 1921 naar het jezuietencollege Campion College te Prairie du Chien (Wisconsin) gestuurd om daar vooral hun gesproken engels te verbeteren. Tevens volgden zij een ruime keuze van cursussen die er op gericht waren om een indruk te krijgen van het Amerikaans leerprogramma.
De eerste steenlegging in Onamia vond plaats op 9 mei 1922. In de ontwerpplannen was niet voorzien dat naast het klooster ook een college zou gebouwd worden. Die plannen werden gewijzigd toen van den Boer erin slaagde leerlingen te ronselen. Daardoor werd Onamia niet alleen het eerste klooster van de kruisheren in de Verenigde Staten, maar tegelijk ook een college er werd gestart met zes leerlingen - en een seminarie. Twee jaar later werd een afzonderlijk college gebouwd, dat plaats moest bieden aan zestig leerlingen.69
1.5. De Amerikaanse kruisheren combineerden het kloosterleven met het parochiepastoraat, 1922-
Het convent Onamia koos in 1922 van Dinter tot eerste prior. Drie jaar later werd hij herkozen. Twaalf confraters maakten toen 68 Anh.Generalaat, 0024.1.135
69 J. SCHEERDER, Wilhelmus Antonius van Dinter Drieenvijftigste magster generaal der orde van hetKKruis 1927 - 1940, pp.84 - 88; J. FlCHTNER, SilverJubilee ofcrosier seminary, pp.98
-100; J.W. RAUSCH, The Crosier Story, pp.251 - 266
Voor de bouw van het klooster had van Dinter geld gespaard. De begrotdng van 1922 was dan ook in evenwicht. Voor de bouw van het nieuwe college moest echter geld geleend tyorden. Voor de orde werd dit een zware dobber, omdat zij in 1925 ook plannen had in Rotterdam. Arch.Generalaat, 0024.2.1 - 2\Arch.Sint-Agatha, nr.3, p.33
DE KRUISHEREN EN DE OVERZEESE MISSIONERING
35
deel uit van het huis: A. van Zutphen, R. Klaver, H. IJzermans, J.B. Keijzers, J. van der Hulst, J. van den Boer, B. van Gils, J. Tertoogen, J. Snijers, J. Klaver, W. van Rooy en W. van Dinter
zelf. Hollmann zat de herkeuze voor.70 Een jaar later verwittigde van Dinter, dat uit Amerika geen vertegenwoordigers naar het generaal kapittel zouden komen. Tevens vroeg hij om in het vervolg rekening te houden met de vakantieperiode in Amerika.71
Priorkeuze W. van Dinter - Onamia 1922 (v.l.n.r.)
W. van Rooy, J. Snijers, B; van Gils, J. vd. Hulst, Br. Ch. de Roy, H. IJzermans,
Br. H. van der Aa, W. VAN DlNTER (zittend), Br. L. van der Velden, J. Keijzers, Br. J. Maes, J. van den Boer,J. Tertoogen, J. Klaver, Th. Brandon (novice).
Naast het klooster en het college in Onamia bleven de kruishe-
ren zich actief inzetten in het parochiepastoraat. Daarin werden zij bijgestaan eerst door ursulinen, die zich op de pastorie waren komen vestigen en de parochieschool bestuurden, later door benedictinessen. Maar ook elders verdienden de kruisheren in het 70 Arch.Generalaat, 0024.1.136 71 Arch.Genemlaat, 0024.1.137
36
DE KRUISHEREN EN DE OVERZEESE MISSIONERING
eerste kwart van de twintigste eeuw hun sporen. Zonder volledig te willen zijn, sommen we een aantal plaatsen op, waar zij in het
parochiepastoraat hebben gestaan. In Bluegrass en Bertha werd Snijers vanaf 1922 pastoor als opvolger van van Dinter. In 1924
vergrootte hij de kerk. Butler scheen omstreeks 1912 niet veel
meer te betekenen, vermits er slechts twaalf Nederlandse families overgebleven waren. Daarom bezocht pastoor Keijzers ook andere missieposten: Homesteal, waar een tiental katholieke families woonden en Managah, waar een achttal katholieke families verbleven. In Butler bouwde hij een stenen kerk. De kerk van het H.Kruis in Duluth werd in 1922 opgericht. J. van der Hulst werd er aangesteld als pastoor. In 1927, toen hij prior gekozen werd in Onamia, werd van der Hulst opgevolgd door J. Klaver. De paro chie was klein en arm en groeide amper. In juti. 1920 bezocht van der Hulst de St.-Matthiasparochie, weeral een arme parochie. Tot 1932 zou Tertoogen er pastoor zijn. Hij bouwde er een stenen kerk en een school. Het merendeel van zijn parochianen waren van oorsprong Duitsers en Fransen. In Me Grath en Wahkon waren achtereenvolgens van der Hulst, Klaver en van Zutphen werkzaam. Vanaf 1917 bediende van der Hulst ook Moose Lake, waar hij een kapelletje bouwde dat werd toegewijd aan de H.Familie. In 1919 gaven de kruisheren deze missiepost op, maar vanaf 1924 waren zij er weer terug. Tegelijk met Moose Lake kreeg van Rooy in 1924 ook de bediening van Barnum aangeboden. Motley, Philbrook, Verndale en Aldrich werden vanaf 1911 door de kruisheren bediend vanuit Butler. In 1913 verrichtte van Gils enige tijd assistentie in Eden Valley, van Dinter verbleef en-
kele maanden in Alexandria.72 72 Arch.Generalaat, 0048.3, passim; informatie is eveneens te vinden in de briefwisseling van de missionarissen met de kruisheren van Diest Arch.Diest, 015.1.1 t/m 29 ; Verschillende kruisheren, priesters zowel als broeders, stuurden bijdragen op naar Diest voor de Gazette van Diest of voor De Zegepraal des Kruises. J. VAN DER Hulst was een van hen: Bij een kijkje uit Onamia. in: De Zegepraal des Kruises. jg.2, 1922-1923, pp. 234-236; Idem, Duluth en %/njongste kerk. in: De Zegepraal des Kruises, jg.3, 1923-1924, pp. 160-163, 186-188; IDEM, On^e missiestatie Wahkon. in: De Zegepraal des Kruises, jg.4, 1924-1925, pp. 159-163. In Uden wordt de kroniek van H. IJzermans bewaard over de jaren 1909 - 1917, met
daarin vele bijdragen die hij leverde voor Het Centrum. Arch.Uden, Kast 3, plank 1, doos
6, Kroniek van Noord-Amerika 1909 -1917. In de eerste jaargang (1921 - 1922) van het missietijdschrift van de kruisheren, Zege-
DE KRUISHEREN EN DE OVERZEESE MISSIONERING
37
2. Missionering in Belgisch - Kongo, 1920 - .
In een overzicht van de recente tendenzen in de missiegeschiedenis wees Karel Steenbrink erop dat de missionaire beweging vanaf het laatste deel van de negentiende eeuw tot ver over de eerste helft van de twintigste eeuw heen een van de meest dynamische aspecten van het Westeuropese Christendom was. Wellicht meer nog dan liturgische vernieuwing, oecumenische beweging, arbeiders- en sociale bewegingen, wekte zij enthousiasme, verzamelde zij veel geld en kon zij rekenen op de vaak totale en levenslange toewijding van velen. Tot in de jaren zestig concentreerde de bestudering van dit missionaire vuur zich voornamelijk op het registreren van de uitbreiding van het Christendom. Missiegeschiedenis hield zich dus vooral bezig met de activiteiten die leidden tot het stichten van een christelijke gemeenschap op een plaats, waar deze tot dan toe afwezig was. In samenspraak met antropologen richtten de vorsers zich in een volgend stadium op de processen van expansie, inculturatie, contextualisatie, aanpassing en dies meer. Terwijl het missionaire tijdperk, in de zin van het stichten van nieuwe kerken en het uitzenden van missionarissen naar verre landen, voor Belgie en Nederland voorlopig afgelopen leek te zijn, groeide de belangstelling voor de inventarisatie van het missieverleden. Simultaan groeide de aandacht voor de persoon van de missionaris. Missiegeschiedenis concentreerde zich vaak op werk en persoon van de missionarissen, veel meer dan op het proces van de acceptatie van het Christendom, de overgang vanuit een geheel van voorstellingen, rituelen en religi-
euze betrokkenheid naar een duidelijk verschillende, andere geloofstraditie. Dat was zeer sterk het geval bij die studies, die een
bepaalde groep missionarissen op het oog hadden.73 Nu deze bladzijde uit de missiegeschiedenis ongeveer omgeslagen is, hebben de beoefenaars van de diverse disciplines in de praal des Kruises, verscheen op bladzijde 226 - 230 een verslag over de vormseltoediening in Onamia.
73 K. STEENBRINK, Enkele tendensen in de recente mssieeeschiedenis. in: Traiecta. ig.4, 1995,
afl.4, pp.342-355
38
DE KRUISHEREN EN DE OVERZEESE MISSIONERING
menswetenschappen zich vol ijver gestort op een interdisciplinaire bestudering van het fenomeen inculturatie. Omdat de kruisheren pas zeer laat instapten in deze episode nit de missiegeschiedenis,
zullen wij
aan
de
bestuderen
van
dit
fenomeen
met
betrekking tot de kruisheren-missionarissen grotendeels voorbij-
gaan.74 Hun optreden was immers, in de door ons bestudeerde periode, conform aan richtlijnen van apostolische vicarissen uit de
rangen van de norbertijnen (Kongo) en de jezuieten (Java). De Javamissie zullen we slechts vluchtig bespreken, omdat haar begin samenvalt met het laatste levensjaar van Hollmann. Meer aan-
dacht schenken we aan de Kongomissie, waar de kruisheren geen eigen visie ontwikkelden. We schenken geen bijzondere aandacht
aan het onderwijs, dat de orde er wilde verstrekken en onder de volgende magister-generaal, Wilhelmus van Dinter, ook ontwik-
kelde. Daarentegen willen we wel nagaan welke redenen de kruis
heren opgaven om in te stappen in de grote missionaire beweging van de late negentiende en vroege twintigste eeuw en met welke moeilijkheden hun deelname aan de missionaire arbeid aanvankelijk gepaard ging.
2./. Het verlangen van de kruisheren naar een missiegebied en de toewij^ng van een gebied in het Noorden van Belgisch-Kongo, aan de rivier Uele, 1920
In zijn studie over Henricus Hollmann verwees J. Scheerder
naar een ontmoeting in 1919 tussen kardinaal van Rossum en A. Van Asseldonk aan de vooravond van de vasten. De kardinaal
vroeg hem of de kruisheren ook aan missies deden. " Wat bedoelt
Uy Eminentie, volksmissies of missies in den vreemde? ", vroeg Van As seldonk. Beide vormen van missionering beoefenden de kruishe ren immers. " Neen, ik bedoel in de missielanden ", antwoordde de kardinaal. Daarop moest Van Asseldonk ontkennend antwoor-
den: " Neen, Eminentie, aan eigenlijke missies hebben we nog nooitgedacht Maar ik geloof t^eker, dat er verschillende fallen t^jn, die dat graag %ullen 74 Graag verwijzen wij naar de synthese van J. GADILLE, Mission chretienne et cultures. in: Revue d'Histoire ecclesiastique. dLLXXXV, nr.3-4,1990, pp.705 - 719
DE KRUISHEREN EN DE OVERZEESE MISSIONERING
39
doen. " Van Asseldonk haastte zich dit nieuws aan de magistergeneraal bekend te maken. Diens antwoord luidde: ff Tot %oofn belangrijke %aak v^u ik toch nooit het initiatief durven nemen. Wat anders %pu het %i/n als de Propaganda beroep %ou doen op de Orde. " Hollmann stelde met andere woorden de diensten van de orde ter beschikking voor het missiewerk, wanneer de kardinaal daarop een be roep wenste te doen. Nu was de kardinaal van plan het missiegebied van de witheren in Belgisch-Kongo te verdelen. Hij wilde de
helft aan andere missionarissen afstaan en had de kruisheren op
het oog, ofschoon hij eraan twijfelde of zo'n kleine orde voldoende missionarissen kon leveren voor zo'n groot gebied. Een ander punt was of de orde de kosten van de missionering kon dragen. Van Rossum kwam tot het besluit, dat hij een dergelijk offer van de kruisheren niet kon vragen. Toen hij dit aan Van Asseldonk meedeelde, antwoordde deze: " Maar, Eminentie, U meent ons de missie niet te kunnen geven, omdat nnj geen volk hebben, geef %e ons dan, opdat nnj volk %puden krijgen. " Daarop dacht de kardinaal een ogen-
bliknaenzeitoen: " Gij%ult%ehebben"15 Deze geromanceerde versie stemt niet helemaal overeen met de werkelijkheid. Toen Van Asseldonk de magister-generaal op de hoogte bracht van zijn gesprek met de kardinaal-protector aan de vooravond van de vasten van 1919, antwoordde deze omstandig:
11 (...) Toen in 1848 de orde weer begon te bekomen, hebben %e helaas! wat hard van stapel geloopen: %ij wilden maar uitbreiding (Diest-MaeseijckAmerika en Diest en Maaseik college) en die uitbreiding is geschied voor er krachten genoeg waren. En wat was het gevolg. De kloosters werden vermeerderd en de opleiding en de studie derjongeren moest er onder lijden en in 1870 %at men ponder novicen en yonder opleiding en yonder geregelde studien. Zoodra ik konde spreken heb ik als novicenmeester en Prior te Sint Agatha getracht de studien op te bouwen en het geregeld novidaat en studietijd doen onderhouden. En nog streefik daarnaar en het is daarom, dat ik U en cfr. van Ueshout en cfr Rutten heb uitgeypnden om de noodige kennissen 75 J. SCHEERDER, Henricus Martinus Franciscus Hollmann Tweeenvijftigste magster generaal der Orde van hetH.Kruis 1853 - 1927. in: ClairUeu. jg.23 - 24, 1965 - 1966, pp. 186 - 187; M. COLSON, Geschiedenis van het missiewerk der Kruisheren. in: Crucifcrana. nova series, nr.5,
p.38; Ter Nagedachtenis van Z. Em. Kard. van Rossum. in: De Zegepraal des Kruises. jg.12, 1932-1933, pp.6-7
40
DE KRUISHEREN EN DE OVERZEESE MISSIONERING
te vergaderen, ten einde des te beter de studien te kunnen bevorderen. Lang^amerhand wilde ik uitbreiden en stichtte Hannut, begon met Amerika omdat ik dacht: dit kunnen on^e krachten dragen. Nu heeft de oorlog StAgatha opgevuld metjonge priesters die weliswaar te weinig werk hadden,
maar toch gereed stonden om ah de oorlog gedaan was Belgie in te gaan en Amerika te gaan helpen en Rotterdam %po mogelijk ah een nieuwe tak te gaan verlevendigen. Dat dies kan nu beginnen en %al met Gods hulp begon-
nen worden. Doch mijn visitatie in Belgie heeft my bewe^en, dat er vele %ijn onder on%e con/raters, die poor het missiewerk geen lust hebben en niets liever ?
kussen en dankbaar den taak aanvaarden. Doch ik was huiverig dien taak op mijne schouders te nemen: %polang Gods H. Wil mij niet duidelijk roept. En ah morgen aan den dag mij een brief geword van Zijne Eminentie,
waarin mij werd gevraagd of beter nog opgelegd eene niet al te groote missie aan te nemen, dan %al ik van blijdschap trillen en God danken, maar toch
%al ik huiveren, ah ik denk hoe deye %aak ten uitvoer ^algebracht worden.
(...) ».* Het verzoek van van Rossum verwekte in de kruisherenkloosters in Nederland enthousiasme. Men begon alvast rekening te houden met een eigen Nederlandse missie. Op 15 juli 1919 schreef
kardinaal van Rossum aan Hollmann: " (...) Met groote vreugde heb ik uit uw schrijven opgemaakt vooreerst dat er in de Orde eensge^ndheid heerscht en het krachtige verlangen om de regeltucht tot vollen bloei te brengen en van den anderen kant verneem ik emit, hoe de mogelijkheid en het vooruifcgcht op eene buitenlandsche Missie met begeestering en bovennatuurlyke
blijdschap is opgenomen. Ik houd mij thans ernstig be%ig met het f^peken
naar een voor Uwe Ordegeschikt Missiegebied. (...) ff.77 Enkele maanden 76 Airh.PrvcGeneralis, 07.2 77 Arch.Generalaat, 0011.3.3
DE KRUISHEREN EN DE OVERZEESE MISSIONERING
41
later, de 15de november 1919 ontving Hollmann een officiele aanvraag van de Propaganda Fide om aan het missiewerk deel te
nemen in Belgisch-Kongo, waar " vijftien verschillende protestantsche secten %ch in de voornoemde colonie hebben neerge^et, en, disponeerende over mimefinantieele middelen en over vele personen, hebben t^j een actieve propa ganda beginnen te maken om hunne dwalingen te verspreiden. (...) kunnen wij toch oprecht begrijpen, dat er groot gevaar is, dat de handeling derprotestanten %al aanbrengen aan ons heilig geloof, bij^pnder in die plaatsen welke
beroofdtgjn van eenpriester. (...) ?f.78
Op 13 december 1919 deed Hollmann een oproep aan de prioren om confraters te motiveren missionaris te worden in Bel
gisch-Kongo: "(...) ver^oek ik U.Eerw. opgave te doen van al de confra
ters in uw huis, die verlangen en geneigdheid be^tten en bereid t$n (...) fl.79 Volgens de statuten van 1868 kon de magister-generaal geen confraters zonder meer naar overzeese gebieden verplaatsen. Zij moesten zich uit eigen beweging daartoe aanbieden. J. Goumans,
de novicenmeester van Sint-Agatha becommentarieerde op 9 januari in een brief aan Van Asseldonk het resultaat van deze
eerste oproep: " (...) Nu heb ik nog maar een wensch; overgegeven aan de goddelijke Voor^enigheid, ^e ik verlangend uit naar het oogenblik, dat het ^waardere offerleven mag beginnen. Het grootste offer van 't oogenblik is het geduldig wachten. Weetge, wat mij hard %al valient Het verlaten hier van 't novidaat. Op V oogenblik %ijn er vele op, die missie-t^n hebben. Maar %al dat %o blijven? Indien de offertqn niet voortdurend ingeprent wordt door woord en voorbeeld, dan %ullen er weinigen ?$n, die volgen. Dan krijgen we het^elfde te %en, wat ons nu bedroeft onder de Belgische confraters. Allen roepen hard over schoon en heerlijk, maar weinigen %ullen ^ich aanmelden. Je f(ult %eker den uitslag van Belgie wel vernomen hebben. Behalve den Prior van Diest, is er in ftgeheel een Belg, die %ich gepresenteerd heeft cfr. Konings. Van hem wist ik ft van tevoren. Verder eenige Hollanders in on%e kloosters. Cfr. Kolkman, Henri Sistermans uit Hannut, Alkemade (60 jaar oud) Drost en Klaverweijden. De broeders uit Maaseijk en dan een theologant Belg Uten. Dus veel is rt niet. Ik ben benieuwd of de Cardinaal daarop in 78 Arch.Generalaat, 050.1.1 79 Arch.Ckurlieu, Dossier Fontaine, nr.35.3 ; Ard.KMSK, S.DROST, Memorieboek,
V.A.2(6-7),p.l67
42
DE KRUISHEREN EN DE OVERZEESE MISSIONERING
%algaan. V Is geen schitterende figuur, die we maken. Me dunkt dat is de font der opvoeding Ze fatten te vast in hun kringetje van gemakkelijkheden.
Maar enfin V %al wel beter worden. (...) ".80
Nadat hij van de orde een posirief antwoord ontving, deed van Rossum op 28 januari 1920 het volgende voorstel: " (...) Wat nu de missie aangaat, het meer concrete aanbod om een gedeelte van Uele in Congo ter bearbeiding over te nemen, beantwoordt, geloofik, geheel aan uwe %ienswij^e. Ik %ou u den raadgeven de%en missie aan te nemen. Overleg %po mogelijk met den Hoogeerw. P. Dirkx, prefect van Uele die nog in Tongerloo vertoeft. Voorloopig fallen uwe paters daar onder %jjne hiding en jurisdictie
werken, totdat %ij %elf de geheele hiding van dat gedeelte der missie op tqch kunnen nemen. Ik denk dat men in V begin met 4, 5 paters kan volstaan. Zet eenflink man - een Belg - aan het hoofd. Ik dacht aan den Prior van Hannut. De overigen kunnen Belgen en Hollanders t^jn. Het aannemen der missie %aluwe orde %ekere tengoede komen. Een %eker reliefkrijgt %ij daardoor bij^pnder in Belgie) alsmede een attractie voor roepingen. Vooreerst denk
ik er verder niet aan U.H.E. voor andere missies te vragen; wees daarom-
trent gerust. (...) ".81 taat82
Hollmann was teleurgesteld over het resul-
Intussen hoopte prior van Mil op de splitsing van de orde in
provincies, c.q. een missie voor Nederlanders en een andere voor
Belgie.83 Op 26 januari toonde hij zich echter diep teleurgesteld: " Hwst. Heer heeft Kardinaalgeantwoord: ofmisschien de Congo voor Holland en Belgie dienen kon, in casu %pu hij dan heeren beschikbaar hebben. Zoo80 AnkPrvcGeneraHs, 07.6 81 Arch.Generalaat, 050.1.2 - 3
82 " (...) Ik beb aan kardinaal van Rossum geschreven en aan %ijne BminenHe gevraagd om em van twee of een andere bepaalde missie of een stuk van de Congomissie, maar voor twee missies %ie ik geen kans. In Belgie was niet veel animo: Konings - Alkemade - Sistermans - Kolkman - KJaverweifden en Drost. Konings 50, Alkemade 60, Sistermans 54, Kolkman 46 - KJaverweifden 40, Drost kort bij de vijftig. Alkemade en Sistermans in het geheel niet, KJaverweijden onmisbaar, Kolkman, Drost en Konings resteren. Nu is het wel waar in Belgie %ijn vele confraters te oud en dejongeren %ijn
aan de colleges en minder goed te missen. V Spijt mij V was %ulk een schoone gelegenheid, Belgje provinde drie hui^en en de Congo, Hollanddrie hui^en, Amerika en de nieuwe nog toekomstige missie.(...) " Arch.Proc.Generalis, 07.6-A
83 " Van Hoogw. Heer hoorde ik, dat bij naar Rome heeftgeschreven, 1° dat de beschikbare Hee ren (die f^ch hebben opgegeven voor den Congo) wel wat oud %ijn, 2° of de bedoeling van Rome is behalve den Congo ook nog een missie aan de Nederlanders tegeven. Met het oog op weinig beschikbaar volk f(pu H.H. aansturen op een missie voor Holland en Belgie. (...) " Arch.ProcGeneraHs, 07.7
DE KRUISHEREN EN DE OVERZEESE MISSIONERING
43
doende, als de Kardinaal toegeeft, vervalt de splitsing van de missie en van de Orde in twee provindes. De Hollanders %ullen erg noode meewerken met de Belgen en ik ben overtuigd, dat de definitoren, %po Hwst. Heer raad had gehouden, dit antwoord aan de Kardinaal\ouden hebben afgekeurd. In Gods naam: we moesten als Nederlanders eene Nederlandse missie hebben en samenwerken met de Belgen haalt op den duur niets uit, te meer daar Hollan ders en Belgen elkander slecht genegen %/n. Zie, watge doet De op^et van Hwst Heer komt mijns intgen ten nadeele der orde uit Jammer, jammer, dat Hwst H. ons niet heeftgeraadpleegd. Ook kan Belgie heeren leveren. De Prior van Diest f^egt, dat Konings absoluut wil en %po een van Mechelen (die ^ichpas heeft opgegeven) en reken dan nog op Drost, Kolkman ofwie ook.
Op 31 januari 1920 zette Van Asseldonk alle argumenten uit de hem toegestuurde post op een rijtje en besloot: " (...) Toen ik bij Z.Em, kwam, hedenavond, was alles al beslist. Een briefwas onderweg naar Hst. Heer, waarin wij ver^pcht worden de Belgiese Kongo Missie te aanvaarden. De eerste indruk by me was niet bli/genoeg, omdat tot dusver de Hollandse Missie nu opgegeven was. Maar Z.Em, stond toe, op mijn veryvek en na uitleg der situatie, dat ook de belofte ener Hollandse Missie blyft bestaan,
ofschoon die nu enige vertraging %al ondergaan. (...) ". Goumans drukte op 3 februari 1920 de wens uit, dat aan de Nederlandse kruisheren toch een missiegebied zou worden aangeboden. Geconfronteerd met de Belgische respons, schreef hij aan Van Asseldonk: ff (...) Zeg maar aan den Kardinaal, dat er hier meer enjongere krachten fatten, bereid om alles te aanvaarden. Van verwachting klopt ons hart. Als Rome wil, dan snellen we ook naar den Congo. Toen ik %pndag in de Maasbode las, dat Celebes gegeven is aan de Paters van Tilburg, kwam er een nieuwe aandrang. V Lacht me %po toe. Maar, wanneer en waar? (...) ". In deze brief stipte hij ook aan, dat het klooster van Rotterdam niet opschoot, omdat het ontwerp van de architect afgekeurd was. " Maar rt ^al wel komen. Ik geloof dat rt voor de missiegeest goed is, als dat klooster niet te gauw komt. Want voor velen is ft wel verleideli/k kapelaandienst te doen, %po opje slofjes. Maar enfin, die moeten 84 ArckPrvcGeneralis, 07.8 85 Arch.PrvcGeneralis, 07.9
44
DE KRUISHEREN EN DE OVERZEESE MISSIONERING
er ook al enkelen %jn, die te %vak %ijn voor under klimaat en werkkring
(...) ff.86 Nauwelijks drie dagen later stond hij perplex omdat kardi-
naal van Rossum had geschreven, dat de magister-generaal niet
ongerust hoefde te zijn dat de orde gevraagd zou worden voor een andere missie. "(...) Goed, maar indien er voorloopig niet meer dan vier ofvijf, die %ch opgegeven hebben, noodig syn. Wat moeten wij dan aanvangen? Ik met V niet De Belgische provinde %al daardoor meer novicen krijgen. Maar wat %al het gevolg ?$n voor ons? Zoudtge de %aak niet eens Moot kunnen /eggen aan %/ne Eminentie? We hebben nog volk in overvloed, als Belgie %ch t^elf bedruipt. Zou er voor ons geen mrk meer %/n in een of ander plaatske, waar dan ook, als %e later maar komt aan Hollandsche kruisheeren. Of^al ik me opgeven voor dit werL dat heelemaal een Bebisch tintje heeft? Dierbare Confrater, help me eens. Ik ben een noveen begonnen. Mooge de eeuwige Wijsheid mij belpen. Ik ben bereid tot het beste, ook het moeilijkste. (...)"** In een uitvoerig expose verdedigde Hollmann zich op 19 fe-
bruari 1920 tegen de bezwaren van de Nederlandse confraters. De kwestie was wel degelijk besproken met het definitorium " en toen werd door de Definitoren de moeielijkheid gemaakt, dat, indien wij er
nog een andere Hollandsche missie bijkregen, dat dit dan wat veel %pude %i/n. Waarop besloten werd unanimo consensu den Kardinaal voor te stellen, ojwel ons een deelder Congomissie toe te vertrouwen, %po ergeen andere missie meer kwam, ojwel een andere missie ons te geven en dan de Congomissie liever achter te laten. (...) ". Tijdens deze vergadering met de definitoren had de magister-generaal er ook op gewezen, dat hij niet veel roepingen uit Nederland verwachtte voor de Kongo-missie, terwijl in Belgie van de oudere confraters niet veel heil te verwachten viel. De jongeren waren in Belgie op de colleges nodig. Zijn oproep in Belgie werd geen daverend succes. Daarop had Goumans zich aangeboden, totdat hij vernam dat een Belg overste zou worden.
"(...) Ik heb de Congomissie aangenomen en ook in diengeest naar de Kardi
naal in mijn bijgevoegd schrijven geschreven, maar er als mijn gevoelen bijge-
voegd, dat ikgaarne %puden %en, dat die Hollandsche missie niet kwam voor dat de Congomissie eenigs^ns op streek was. Als er namelyk nu al een 86 ArckPrxtcGeneralis, 07.10 87 Arch.PrvcGeneralis, 07.11
DE KRUISHEREN EN DE OVERZEESE MISSIONERING
45
nieuw Hollandsch missieveld bijkomt, %al er uit de kloosters van Uden en St^Agatha geen man voorde Congo opteeren en uit Belgie alleen %alik in de eerstejaren niet veel trekken, en dan %it ik er mee te kijken. Bovendien is er ook nogfinandeel be^waar, daar ik niet weety waar ik het geld %al vinden voor den Congo en Rotterdam als er een Hollandsche Missie bijkomt nu
onmiddelijk. Het wilmij voorkomen, dat cfr. Goumans voor de Congomissie was, %polang ergeen hoofd over die Missie was aangesteld, maar onmiddelijk %ich gedrukt gevoelde en %ich voor den Congo bevreesd maakte, toen f^jne H.Eerw. vernam, dat een Belg en cfr. Konings als hoofd %pu optreden. V Wil mij ook voorkomen, dat cfr. Goumans overal en ook vooral bij dejongefraters wel ijver voor de missie, maar voor een missie, waarvan Zijne H.Eerw.
bet hoofd %pude %/n (...) fl.88
Een dag later sloot prior A. van Dooren zich bij deze commentaar van Hollmann aan. Iedereen vond het spijtig, dat er
voorlopig geen sprake was van een Nederlandse missie, maar men
moest redelijk blijven. " Eerst waren de Prior van Uden en wij van mening, dat dit gemakkelijk %pu gaan, maar na rijp overleg beginnen ook wij %powel als de Prior eenigs^ns te twijfelen te meer daar de Congo hier te veel volk %al weghalen. " Van Dooren vroeg zich af wat er nu zou gebeuren, wanneer de confraters uit de Nederlandse kloosters naar Belgisch-Kongo vertrokken? Blessing was bijvoorbeeld al gepolst. Waren er dan nog voldoende krachten beschikbaar als in de nabije toekomst een Nederlandse missie zou worden aangeboden en zou Blessing dan de overstap naar de nieuwe missie mogen ma-
ken?89
Blessing was bereid om mee te gaan naar Uele. Drost werd door een dokter onderzocht en niet goedgekeurd. Op 1 maart 1920 kondigde Goumans aan, dat ook hij klaar stond wanneer hij geroepen zou worden. Hij wilde naar Kongo, omdat hij ver-
wachtte dat de Nederlandse missie nog minstens zeven tot tien jaar op zich zou laten wachten, vermits jonge Nederlandse con fraters eerst de Kongomissie moesten opstarten. " Defout %at 'm in de eerste brief van Hoogw. Heer en die is moeilijk goed te maken. (...) Ook 88 Anh.PrvcGeneralis, 07.12 ™ AnkPrvcGeneralis, 07.13
46
DE KRUISHEREN EN DE OVERZEESE MISSIONERING
de prior van Uden (dus ook on%e Prior, want die hangt helemaal af van Uden) is bang geworden, dat we te veel hooi op de vork nemen. Ik ben niet %po bang, en ik meen met reden. (...) Ik %pu willen voorstellen aan den Kardinaal, dat Hij ons einde volgendjaar vraagt om enkele Hollandschepriesters ondersteuning voor de een of andere missie, V welk dan later, als er volk genoeg is, uitgroeit tot rn eigen missiegebied. Dat is, dunkt me, de beste weg
om alle moeiHjkheden van Hoogwaardig Heer te onderscheppen. (...) ".90 Het Noordwestelijk deel van de Uele werd officieel op 2 maart 1920 door de Congregatie van de Voortplanting des Geloofs aan de Orde van het H.Kruis toevertrouwd. Acht dagen later vroeg de magister-generaal aan de prioren om jonge confraters warm te maken voor de missionering van dit gebied, dat ongeveer even groot was als Nederland en Belgie samen. " (...) Reeds meende ik, wat betrefi depersonen, gereed te %/n, doch door de geneesheeren ?$n enkele personen afgekeurd als %/nde lichamelijk ongeschikt voor de Congomissie. Wenschelijk is het bovendien, dat erjongere krachten heengaan, personen, die %ch gemakkelijker aan de warmere luchtstreken kunnen aanpassen. Waarom ik, vooral ook dejongere leden der orde, die genegenheid hebben, goeden
wil en offervaardigheid om het missiewerk te begnnen dringend uitnoodig %ich
aan mij voor dat doel aan te bieden. (...) ".91 De tweede oproep had
meer succes dan de eerste. Prior M. Konings en W. Kraan uit Hannut, F. Blessing, kapelaan in Beers en M. Kijzers, leraar in Uden, boden zich aan. Samen met hen wilden verschillende broeders vertrekken. Uit de kandidaten werden twee broeders van
Hannut gekozen: R. Clerckx en L. van de Burgt.92 In Sint-Agatha 90 In de kantlijn schreef van Asseldonk neell ArchJProc.Generahs, 07.14 91 Arch.Generalaat, 050.1.4 - 5; Arch.KMSK, S.DROST, Memorieboek, V.A.2(6-7),
pp.167 -168; Arvh.Sint-Agatha, Nieuw Archief, nr.I.l <*2Arrh.KMSK,VA.2(5) Blessing verwoordde zijn uitverkiezing op 11 april 1920 in een brief aan van As-
seldonk als volgt: " (...) Bewondering %eker, dw.% bewondering voor Gods goedheid en liefde, dat Hij mij tot %po iets uitverkoren heeft, en dan wilje ^eker tevens wel met mij den goeden God danken, dat Hij mij tot de verkondigng van ons HGeloqf uit^ndt. (...) V is een uitverkie^ng boven velen, de vervulHng van mijn dus Hefste wensch: kloosterling -priester - missionaris, en dat allemaal van de Orde
van het HKruis. ]a, V is eigenHjk te veel, maar O.L.Heergeeft altijd rqyaal Graaggng ik naar Amerika, Hever naar O.-Indie, en nu V Hefst naar de Congo. Ik dankje harteHjk omjegebeden (...) " Arch.Proc.Generalis, 07.15
Kijzers zag zijn uitverkiezing op 29 april aldus: " (...)Van den aanvang af, dat ik me door missietijdschriften en boeken meer kennis van de Missie had verschap, werd ik ontvlamd voor de%en edekn arbeid Ik voelde het steeds, wanneer ont^e studenten in de missievergaderingen %po enthousiast
DE KRUISHEREN EN DE OVERZEESE MISSIONERING
47
werden de namen van de eerste zendelingen bekend gemaakt op 12 april 1920. Tegelijk raakte bekend dat P. Andriessen en Fr.
Uten en nog twee broeders in 1921 zouden vertrekken.93 Deze bekendmaking ontlokte aan J. Klaver, die op het punt stond naar Amerika te vertrekken, de volgende lyrische bespiegeling: " (...) Was er voor eenige dagen nog maar weinig enthousiasme te vgen, nu loopt de maat over. Ik geloofniet, dat er onder dejongeren nog lui ?$n, die niet ah missionarissen willen leven en sterven. Jajong we leven bier temidden van Kruisridders, een nieuwe Kruistocht is begonnen. Ze fallen Jerusalem veroveren, al moesten %e het met hun bloed betalen. Zondag 1.1. was Konings hier; hij draagt reeds een baard evenals br. Rene, maar het is nog een beetje een vies
ge&ht. (...)",* Mathieu Konings had er intussen al een hele voorbereiding opzitten. Want op 11 februari 1920 vergaderde hij met Mgr. Derikx,
diens procurator E.H.Noots en de prior van Diest.95 Konings
bracht ook een bezoek aan de zusters van Berlaer en vond hen bereid om in een verder stadium de kruisheren te helpen bij het verplegen van zieken. Overeengekomen werd, dat enkele zusters, die de missiepost van Ibembo bemanden, zouden afgevaardigd
over hun missieidealen spraken, ik voelde dat mee met echtenjeugdigen studentenmoed. En wel vreemd, dat mij bet Amerikaansche missieleven %eer weinig trok, ofschoon ik 't torn %eer hoog opprijs stelde. Neen, dat was toch nog het echte, het eigenlijke missieleven niet. Dat eigenlijke missieleven goat on%e oude orde nu eerst krijgen. (...) " Arch.Proc.Generalis, 07.18 93 Andriessen en Uten zouden eerst een cursus volgen in Brussel om de slaapziekte te kunnen bestrijden. Arch.ProcGeneralis, 07.16 Andriessen zou in 1921 priester gewijd worden, maar Uten was pas subdiaken Aanvankelijk werd Drost voorbestemd om een cursus tropische geneeskunde te vol gen, maar hij werd om gezondheidsredenen afgekeurd voor de missie. Arch.Proc.Generalis, 07.17 94 Arch.Proc.Generalis, 07.15a 95 "(...) Mgr.Derihc is vertrokken op 9 maart. Te Antwerpen ben ik afscheid van hem gaan nemen. Hij heeft mij geyegd dat, bij %ijn aankomst te Boma, hij naar den Gouverneur-Generaal %pu gaan om het volgende te vragen: in onv>e toekomstige PrefeOuur (Noord-westeiijke Uele, of volgens verlangen van mgr. Derikx, de Prefectuur van BiH, terwijl de %jne de Prefectuur van Buta %pu wor den), Hgt een plaats Uere-Ango. Aldaar %jn grvote gebouwen van den Stoat, vroeger casernen voor ongeveer2000 soldaten. Eengedeelte diergebouwen dient als observatiepost voor slaap^eken. Mgr. *fal vragen eengedeelte diergebouwen aan ons afte staan. Dan konden wij daar on^en eersten post inrichten. Monseigneur Derikx (%eg dit aan Zijne Eminentie) %al ons helpen %poveel hij kan; doch blijft van gevoelen dat het wenschelijk is dat wij %podra mogelijk op ons %plven staan. Eene reden te meer hiervoor is het verschil van taal: wij hebben uitsluitend Assandes, terwijl %j hoofd^akelijk Bangalaasch hebben,
en ^jn catechismus in die taal is gesteld Die twee talen verschillen als hollansch en jransch.(...) ".
ArckProcGeneralis, 07.17
48
DE KRUISHEREN EN DE OVERZEESE MISSIONERING
worden, van zodra de kruisheren klaar waren met het opzetten
van de nodige infrastructuur.96 Blijkens een mededeling op 7 juni
1920 van kardinaal van Rossum zou het aangeboden missiegebied verheven worden tot een apostolische prefectuur, van zodra de nieuwe missionarissen goed waren ingewerkt.97 Op 16 april 1920 werd officieel meegedeeld, dat Kijzers, de vurige animator van de Congregatie en van de Missiesectie van het Udens college, missionaris werd in Kongo. Linnebank volgde de voorbereiding van Kijzers in de Huiskroniek op de voet: " V loon van %ijn vurige missie-aktie. Hij laat de baard staan. Barbarossa. Op de-
%elfden dag brengt prior Konings ons een be^oek. Vol energie. " Kijzers droeg op 26 juli een afscheidsmis op voor de leerlingen van het college en werd daarbij geassisteerd door van Asseldonk die de homilie hield. Op de speelplaats werd de nieuwe missionaris door de leerlingen onthaald op een Kongolese dans, " O, als V eens echt is... in de Kongo? Op 5 September preekte hij in de parochiekerk en in de kruisherenkapel. " Hij gaat schooien bij de mensen die hem ver^peken en haalt ruim 1300 gulden op. " Het afscheidsfeest in de klooster vond plaats op 22 September. " 'n Honest souper. Volop kalfsvlees. Voor 25 gulden besproeid met erewijn. Hij leve lang In 7 kollege hadden de studenten hem300gld. aangeboden. ff98 Om de missie vanuit Europa beter te kunnen ondersteunen werden twee missieprocuratoren aangesteld, J. Goumans uit SintAgatha voor Nederland en C. Van ft Klooster uit Maaseik voor Belgie. In 1921 verschenen twee missietijdschriften: De Zegepraal des Kruises, vanaf oktober uitgegeven in Diest, en Kruistriomf, vanaf augustus uitgegeven in Sint-Agatha. Oorspronkelijk was alleen de uitgave van Kruistriomfbedoeld. Maar in Diest nam van Bemmel het initiatief om een eigen tijdschrift te redigeren, omdat hij besefte dat samenwerking met Nederland op zfn minst moeilijk was. Alhoewel van 't Klooster voor Belgie missieprocurator was, werd de missieprocure gevestigd in Diest. Van Bemmel nam de initia96 Arcb.Prvc. GeneraHs, 011.2.27 97 Arch.Generalaat, 050.1.6 9*Arvh.Uden, Huiskroniek Vy pp.2, 6, 7 en 8
DE KRUISHEREN EN DE OVERZEESE MISSIONERING
49
tieven. Op aanraden van Frans Uten, die in 1921 naar Kongo
vertrok, en met behulp van diens moeder, richtte van Bemmel een missienaaikring op, die jaarlijks een tentoonstelling van ge-
maakte misgewaden en kleren zou houden, waarbij dan een ten
toonstelling aansloot van voorwerpen uit de missie."
2.2. Missionering van de kruisheren in Belgisch-Kongo tussen 1920 en 1927 2.2.1. Synopsis
Marc Depaepe en lies Van Rompaey belichtten de educatieve actie in Belgisch-Kongo tussen 1908 en 1960 in een boek, dat de
bevoogdingsstrategie als thema had.100 Met uitzondering van de witte paters verliep de inplanting van de missieposten langs de westelijke invalswegen. Om de protestantse concurrentie de pas
af te snijden werd voorts gebruik gemaakt van kleinere rivieren, ook oostelijke, voor 2over die bevaarbaar waren. Tegelijk speelde de aanleg van de spoorwerg tussen Boma en Leopoldstad, aange-
vat in 1898, een centrale rol in de verspreiding van de katholieke missionering. De overheid plaatste de officiele schoolkolonies, opgericht bij decreet van 12 juli 1890, van meetaf aan onder het
bestuur van de katholieken. Ze stuurde haar voogdijkinderen ook naar de vrije schoolkolonies die de missionarissen zelf oprichtten.
Daar bracht men behalve vrijgekochte slaven, ook wezen en verwaarloosde kinderen bijeen. In de officiele instellingen werden ze voorbereid om te helpen in de weermacht of in de administratie. In de vrije schoolkolonies werden ze opgeleid tot hulpkrachten voor de missie.
De missies vroegen in het begin van de twintigste eeuw meer medewerking vanwege de overheid. Er werd gedacht aan soepeler 99 A. RAMAEKERS & R. JANSSEN, De Kruisheren en de Leuvense Universiteit na de Franse Revo/utie. in: Clairlieu. jg.50,1992, pp.49 - 50 100 M. DEPAEPE & L. VAN ROMPAEY, In het teken van de bevoogding. De educatieve actie in Belgsch-Kongo (1908 - 1960). Leuven - Apeldoorn, 1995, passim; zie ook M. DEPAEPE & F. DEBAERE & L. Van ROMPAEY, Opvoeding en ondeiwijs in de katholieke missie van Be/gisch Kongo (1908-1960): een ovenqcht. in: Belgisch Tijdschrift voor Nieuwste GeschiedenisT jg.22,1991, afl.3-4, pp.691-719
50
DE KRUISHEREN EN DE OVERZEESE MISSIONERING
DE KRUISHEREN EN DE OVERZEESE MISSIONERING
51
procedures in verband met de toewijzing van concessies, de mogelijkheid om op persoonlijke basis met de inlanders te kunnen onderhandelen over het kopen en verkopen van gronden, meer steun in de strijd tegen de Arabieren en tegen de polygamie, min der strenge voorschriften in verband met het oprichten van missieposten, evenzo in verband met het uitbaten van toegewezen
gronden en het betalen van belastingen. Op 26 mei 1906 sloot de Onafhankelijke Kongostaat een verdrag af met de Heilige Stoel. In mil voor onderwijs en wetenschappelijk onderzoek werd grond afgestaan aan de missies. Dat onderwijs diende, o.m. met het oog op de verspreiding van de landbouw, vooral praktisch te worden georienteerd.
De schoolkolonies, zowel als de eerste missiescholen kaderden in een evangelisatiemethode die er uiteindelijk op was gericht,
christelijke gezinnen en dorpen te stichten, los van de inlandse nederzettingen. Rond de centrale gebouwen van de missieposten
werden grote velden, boomgaarden en plantages aangelegd. De leerlingen en de catechumenen moesten ze bewerken en de opbrengsten dienden om in het onderhoud van de gehele missiege-
meenschap te voorzien. Jongeren die op de missiepost enige vorming hadden genoten en die door de missionarissen werden uitgehuwelijkt aan meisjes die min of meer christelijk waren op-
gevoed, vestigden zich in de onmiddellijke omgeving van de mis siepost. Op die wijze ontstonden christelijke centra. Van daaruit
werd dan weer verder het binnenland ingetrokken en kwamen secundaire stichtingen tot stand, die een organische band met de centrale missiepost onderhielden. Als er op de centrale post voldoende missionarissen waren en de te kerstenen bevolking toe-
gankelijk was, stuurde men een confrater naar het nieuwe gebied. In het andere geval behielp men zich met catechisten, die door
een rondreizende pater werden gecontroleerd. Deze kwam zich geregeld van de gang van zaken op de staties vergewissen en nam
de gelegenheid te baat om eucharistievieringen te organiseren en
andere sacramenten toe te dienen. Anders dan de protestanten die zich zoveel mogelijk in de bestaande dorpen probeerden te integreren, werkten de katholieke zendelingen bij voorkeur met
52
DE KRUISHEREN EN DE OVERZEESE MISSIONERING
kinderen en jeugdigen. Door de bekeerlingen van het autochtone milieu af te zonderen werden de eerste zwarte christenen niet enkel van de heidense gebruiken van het stamleven weggehouden, maar ook slaagde een klein aantal missionarissen er op die wijze in, een relatief grote groep inlanders te bereiken. In 1898 vertrokken de eerste missionarissen van de abdij Tongerlo naar Kongo en kregen als missiegebied het district Uele toegewezen. Afgezien van de beginmoeilijkheden, zoals onbekendheid met de streek en de stammen die er woonden, de vijandschap of het wantrouwen van de bevolking, het ontbreken van verkeerswegen en middelen van vervoer, was het onmogelijk heel dit gebied, dat bijna acht keer zo groot was als Belgie, met enkele missionarissen te evangeliseren. De eerste jaren kostten bovendien veel offers aan mensenlevens. De voornaamste post van de norbertijnen werd Ibembo aan de rivier de Itimbiri.
In dit reusachtige gebied werden allerlei talen gesproken. De hulptaal van de missionarissen was het lingala, dat ook als voertaal van het leger gebruikt werd en in de administratie een ware uitkomst was. De dominicanen namen in 1911 de Opper-Uele van de norbertijnen over en controleerden nu een gebied, dat hoofdzakelijk door Azanden bewoond werd. Buta werd de hoofdpost van de witheren. Tevens werd een kapel gesticht in Bondo, met de bedoeling er zo vlug mogelijk een missiepost te openen. Het tekort aan missionarissen verhinderde dit telkens. Omdat de inheemse bevolking opstandig en roerig was, aarzelden de norbertijnen om missionarissen te stationeren tussen Buta en
Bondo.101
101 J. BAUWENS, De Witheren in Uele 1898-1914. Antwerpen, Veritas, (1914), passim; B. DljKMAN, De eerste blanken in het vicariaat Bondo in: Kruis en Wereld. jg.28,1948 - 1949, pp.139 - 142, 165 - 172 en 208 - 213; IDEM, Korte geschiedenis van de bevolking der bestuursgebieden van Bondo en Ango (Belgiscb Kongo), in : Kongo-Overzee, jg. 19,1953, pp. 182-233, 434-452; M. COOSEMANS, Derikx (Leon-Frederic), in: Belg.Koloniale BiografieT dl.3, Brus-
sel, 1952, kol.205-208; M. GASPAR, Les Premontres de Tongerloo an Congo (Prefecture Apostolique de FUele). Mission de Tongerloo Saint-Norbert (Ibembo). Mission de Postel -Saint-Herman
(Amadi). Mission de Berlaer-Sainte-Marie (Gumbari). Leuven, 1905, 58p.; C.R. LAGAE schreef over de Azanden: Notes sur les etres suprasensibles che% les A^andes. in: Congo, jg.2, 1921, dl.l, pp. 396-413; IDEM, Lesprecedes d'augure et de divination che% lesA^ande. in: Congo, jg.2, 1921, dl.l, pp. 709-730; IDEM, La naissance che% les A^andes. in: Congo, jg.4,
DE KRUISHEREN EN DE OVERZEESE MISSIONERING
53
Na 1908 liet de Belgische overheid zich bij het uitstdppelen van haar koloniaal beleid mede inspireren door het Angelsaksische principe van de "indirect rule". Het inlandse gewoonterecht kreeg een min of meer legaal karakter. Het zorgde o.m. voor eerherstel van het traditionele gezag van het stamhoofd, splitste het Kongolese grondgebied in fchefferiesf en fsous-chefferiesf op en legde de spontane migratiebeweging van de diverse stammen aan banden. Een lijnrechte toepassing van de "indirect rule" kwam er niet, o.a. wegens het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog, maar ook
omdat de missionarissen de terugkeer naar de traditionele gezagsstructuren beschouwden als een aanslag op hun bekeringswerk.
Als de autochtonen opnieuw in de ban van de stamhoofden en tovenaars geraakten, was de katholieke beschavingsarbeid een maat voor niets geweest. Ook voor de economische exploitatie van het gebied was de terugkeer naar de traditionele dorpsstructuur niet gewenst. Overigens was de perfecte terugkeer naar de traditionele cultuur lang niet overal meer mogelijk. Overal waar missionarissen kwamen bestreden ze het kannibalisme en de polygamie. Verder waren er al zwarten die een mondje Frans praatten. Daarnaast bevorderde het feit dat men in de stad voor de
blanken geen verplichte 'corvees1 moest uitvoeren, het leeglopen van de dorpen. Tenslotte hadden de nieuwe stamhoofden, die door de blanken werden aangeduid, niet veel krediet bij de plaatselijke bevolking. Al deze elementen verklaren waarom de "indirect rule" uiteindelijk een lege huls bleek te zijn. Wat betreft de ontwikkelingsmogelijkheden van de autochto nen sloten de missionarissen nauw aan bij de aanhangers van de adaptatietheorie. De inferioriteit van de inlander heette niet alleen biologisch te zijn bepaald, maar ze werd ook voorgesteld als zijnde wetenschappelijk bewezen. De school werd door de blanken als een middel aangezien om de massa via de christelijke gods1923, dl.l, pp. 161-177; IDEM, Vijf en twintigjaar Dominikaansch Apostolaat in Uele. in:
Congo, jg.18, 1937, dl.II, pp. 259-268; L.LOTAR, Poljgamie et manage ^ande. in: Congo, jg.6, 1925, dl.l, pp. 574-581; IDEM, U manage ^ande. in: Congo, jg.7, 1926, dl.l, pp. 730-736; Idem, La Grande Chronique de PUbangi. Kon.Belgisch Koloniaal Instituut, Verhandelingen, dLVII, 2, Brussel, 1937, 99p.; IDEM, La Grande Chronique de fUek Kon.Belgisch Koloniaal Instituut, Verhandelingen, dl.XIV, 1, Brussel, 1946, 363p.
54
DE KRUISHEREN EN DE OVERZEESE MISSIONERING
dienst te moraliseren en in te wijden in de Westerse kennis. Wat het lager onderwijs betreft, het enige dat we hier zullen bespreken omdat de ambities van de kruisheren in de jaren twintig niet verder reikten, bleef het niveau erg rudimentair, ook al deed de concurrentie met de protestanten hier en daar de kwaliteit stijgen.
Naast de godsdienst leerde men op de missiepost een beetje lezen, schrijven en rekenen. De meest begaafde leerlingen werden tot onderwijzers-catecheten opgeleid. Een net van kapelscholen bestreek de verschillende dorpen in de omgeving van de missie post. Daar mochten de dorpskinderen en soms ook de volwassenen meegenieten van de kennis van de onderwijzer-catechist.
Deze initieerde hen tevens in de landbouw en ander ambachtelijk werk. Bovendien selecteerde hij de meest begaafde kinderen en zond hen naar de centrale missieschool. Geleidelijk aan besteedden de missiescholen ook aandacht aan geschiedenis, aardrijkskunde, hygiene en handenarbeid. De beste leerlingen werden daarenboven ingewijd in de grondbeginselen van het Frans.
In het najaar van 1919 richtte Mgr. Derikx, apostolisch vicaris van Buta, een verzoek aan de Congregatie van de Voortplanting van het Geloof om het gedeelte van het gebied dat tussen Uele en Mbomu lag, als een apart en zelfstandig vicariaat toe te vertrouwen aan een andere missionaire orde of congregatie. In 1920
werd het gebied toegewezen aan de kruisheren. Rome verlangde niettemin, dat het gebied voorlopig onder de jurisdictie van Buta zou blijven. Pas wanneer de nieuwe missionarissen talrijk genoeg zouden zijn en zich goed ingewerkt zouden hebben, zou het ge
bied tot een zelfstandig missiegebied verheven worden. In het eerste nummer van De Zegepraal des Kruises werd verslag uitgebracht van het afscheid van de kruisheren-missionarissen in
Diest tot en met de afvaart uit Antwerpen op 1 oktober 1920.102
Volgens de werkmethoden van de norbertijnen van Tongerlo
werd het missiewerk met veel vuur aangepakt. De norbertijnen
hadden het pad al geeffend en reeds van enkele honderden zwarten catechumenen gemaakt. Bij hun aankomst op de missieposten iQ2 De Zegepraal des Kruises. jg.l, 1921 - 1922, pp.13 - 14
DE KRUISHEREN EN DE OVERZEESE MISSIONERING
55
konden de kruisheren dan ook zonder problemen sacramenten toedienen aan de reeds gedoopten en de catechumenen ondervragen. De missionarissen legden de afstanden af per fiets, terwijl dragers hun bagage meevoerden. Waar de paden te slecht waren, reisden de missionarissen in een draagstoel. Er bestonden op dat ogenblik nog geen wegen van betekenis in deze streek en de
plannen die daaromtrent ontwikkeld werden, ondergingen bij de uitvoering merkelijke veranderingen. Vandaar dat de twee eerste missieposten kort na de bouw van kerk, woonhuis en school - en
bovendien talrijke boskapellen - een twintigtal kilometer verplaatst moesten worden. In 1926 waren er drie missieposten in
voile werking: Bondo-Iifaki (eerst Moyongo, 20 km noordelijk van Bondo, 1921), Monga (begonnen te Denge en Basi, 1922) en Bili (1923) en werd de missie geheel zelfstandig ingericht als
apostolische prefectuur van Bondo, met Konings als apostolische prefect. Korte tijd na zijn aamkomst in Kongo zocht Konings hulp voor de opvoeding van de meisjes en voor de ziekenzorg, ofschoon hiervoor ook enkele confraters een opleiding in Brussel hadden genoten. In januari 1924 kon hij de eerste zusters van
Berlaer in Bondo verwelkomen. Ook keek hij uit naar Broedersonderwijzers om de steeds groeiende scholen van Bondo te besturen en inlandse onderwijzers op te leiden. Tijdens zijn verlof in Europa (1927 - 1928) slaagde hij erin de Broeders van SintGabriel voor dit project te winnen. Intussen stuurde Konings vanaf 1926 seminaristen naar Lemfu. Voor zijn dood vervolledigde hij nog de bezetting van het gebied door ver in het Oosten nog een vierde missiepost te
stichten, met name in Ango
(1928).103
103 Arch.ClairUeu, Dossier M.Colson, nr.ll, Mgr.Kotiingr, Arch.Clairlieu, 022.6 {De Katechismus in het bisdom Bondo)', B. ARENS, Etat actuel des missions catholiques. Supplement an Manuel des Missions catholiques. Edition francaise, Leuven, 1932, 246p. (Bondo: pp. 39, 82-83, 124-125, 166-167, 208-209); S. Convents, Us Croisiers en Uele 1921-1946. in: Grands Lacs. Namur, jg.62, 1946-1947, pp. 419-422; L. HONHON, De stichting der Kruisherenmissie in den Congo-Uele en de eerste vruchten. Diest, Uten, 1922, 30p.; A. HUTERAU, Notes sur la viefamiHale etjuridique de quelques populations du Congo Beige. Documents ethno-
graphiques Congolais, I, Bruxelles, 1910, 104p.; IDEM, Histoire despeuplades de fUek et de rUbangi. Bibliotheque Congo, nr.l, Bruxelles, (1920), 334p.; IDEM, Les Megrilles de fUele etdefWangi. in: Congo, jg.5,1924, dl.l, pp. 495-514, 693-711.
56
DE KRUISHEREN EN DE OVERZEESE MISSIONERING
Gezien het tropisch klimaat kon Hollmann op zijn hoge leeftijd geen bezoek aan dit missiegebied brengen. Wei onderhield hij een geregelde correspondentie met Konings. Ook schreven de mis sionarissen lange brieven, waarvan een aantal door de redacteurs
van De Zegepraal des Kruises en van Rruistriowfbewetkt werden tot bijdragen voor hun missietijdschrift. Zo bijvoorbeeld bevatte de eerste jaargang van De Zeg>raal des Kruises een overzicht van het aantal katholieken in de Kongomissie, van het aantal bedienaars van de godsdienst en van het aantal gediplomeerde onderwijzers
(p.74). Tevens werd verslag gegeven van de vestiging van een hoofdmissiepost en van de eerste oogst (pp.29-26). Een andere bijdrage ging over de concurrentie tussen de protestanten en de
katholieken (pp.90-94). Op 6 februari 1921 schreef de magistergeneraal een lange brief aan de missionarissen in Kongo. Daarin stelde hij voor hen een leefregel in twaalf verschillende punten op. Hij omschreef hun opdracht als missionaris, wees hen op het zo goed mogelijk onderhouden van regel en constituties, vermaande hen tot onderlinge liefde en eensgezindheid, tot gehoorzaamheid aan de overste van de missie en aan de reguliere overste. Hollmann drong er ook op aan om zoveel mogelijk met zfn drieen of vieren bijeen te blijven.
Op 8 September 1921 vertrok een tweede groep missionarissen: P. Andriessen en F. Uten en de broeders A. van den Elzen en H.
van de Kerkhof. Een groots afscheid werd gevierd in Maaseik met een rede door magister-generaal Hollmann. Vervolgens wer den de missionarissen uitgeleide gedaan door de harmonie Concordia, de leerlingen van het college en een grote schare Maasei-
kenaren.104 Daarna zou het nog enkele jaren duren vooraleer de volgenden konden vertrekken: P. Silkens en broeder H. van de Kraanmeer op 6 januari 1925 en H. Cuypers en broeder A. Versteeghden op
24aprill926.
104 Van dit afscheid werd een verslag ingestuurd naar De Zegepraal des Kruises. jg.l, 1921-1922, pp.52 en 54
DE KRUISHEREN EN DE OVERZEESE MISSIONERING
57
2.2,2. Eerste moei^ame stappen ah missionaris
A. Kruisheren-missionarissen en culturele beihvloeding Iedereen weet dat men onder acculturatie de uitwisseling van cultuurelementen van de ene naar de andere groep verstaat en dat het woord inculturatie duidt op het proces waarbij religies die het voorwerp uitmaken van missionaire activiteit, elementen (vooral voorstellingen en uitingen) van te bewerken culturen gebruiken om hun boodschap beter ingang te doen vinden. De kruisheren kwamen in de jaren twintig niet nadrukkelijk toe aan acculturatie en inculturatie. Enerzijds was dit gewoon onmogelijk: de terrein-
moeilijkheden waren 20 zwaar dat er geen tijd meer overbleef
voor een grondige taal- en cultuurstudie. Anderzijds ging de bekommernis van de missionarissen voornamelijk uit naar het religieus heil van zich2elf en van de autochtonen.
Soms verbijsterde de niet-westerse levenswiJ2e van de negers de missionarissen. Zij schreven erover in hun briefwisseling met de magister-generaal en de missieprocurator en in de missietijdschriften. Gewoonlijk wisten zij 2ich er geen raad mee. Een empatische houding namen zij niet aan. Uit geen enkele brief blijkt, dat er een nauw contact met zwarten gelegd werd en dat de kruisheren zich probeerden in te leven in de denk-en gevoelswe-
reld van de negers. Zij waren niet in staat tot inculturatie, terwijl de acculturatie zich beperkte tot communicatie en tot het losweken van catechumenen uit hun oorspronkelijk milieu. Om het Christendom ingang te doen vinden beoefenden de kruisheren, zoals de andere missionerende regulieren, de praktijk van de schoolkolonies (%ie verder). Vanaf de eerste dag ervoeren zij, dat hun werk voor zware morele problemen zou zorgen. In hun eer ste maand Kongo werden zij bijvoorbeeld geconfronteerd met het doopsel en het kerkelijk huwelijk van een neger die zeven
vrouwen had. Een van zijn vrouwen wilde eveneens gedoopt worden. Wat moesten de missionarissen nu doen? Het kerkelijk recht was duidelijk, maar de concrete situatie liet een eenduidige
58
DE KRUISHEREN EN DE OVERZEESE MISSIONERING
oplossing, c.q. wegzending van zes vrouwen, niet toe.105 Kijzers en Blessing geraakten, door hetgeen ze in Kongo zagen, ervan
overtuigd, dat hun reguliere overste grote volmachten moest krij gen en dat hij niet om de haverklap richtlijnen uit Europa hoefde
te ontvangen.106 Precies over de toen gangbare opvattingen van inculturatie konden Derikx en Konings het niet eens worden. Telkens weer hadden ze een meningsverschil, zodat Derikx tenslotte in Rome zijn ongenoegen uitte over de eigenzinnigheid van
Konings.107
B.Gespannen verhoudingen tussen de eerste kruisheren-missionarissen
Vanaf het begin boterde het niet goed tussen Konings en de overige missionarissen. Reeds op 11 december 1920 schreef Kij
zers, " dat on%e reis in alle omstandigheden gelukkig en pletgeriggeweest is. 105 Arch.Generalaat, 0026.1.7In verschillende brieven toonden de missionarissen 2ich geschokt over de praktijken van de polygamie, o.a. over het feit dat vrouwen gekocht en verkocht werden. "(...) Inlandse gebruiken eerbiedigen, ^e langyaam laten evolueeren, ^po is de leus. Evolueeren is toch een schoon woord, watgekerd klinkt, en niets %egt. Is er ooit veranderinggekomen in slechte gebruiken, wanneermen er niets tegen doet? Voongchtigbeid, ja. Ujdelijk toe%en, neenl (...) " Arch.Generalaat, 0026.1.14 Konings berichtte op 04 mei 1921, dat de catechumenen al hun vrouwen op een na
moesten wegzenden. " Ondervraagd kenden m wat ?ii weten moesten, veelaleoed; velen konden tot aan de catechumenen een medaille te geven, die ?ij op den borst dragen. Als distinctly of onderscheidingsteeken voor on%e catechumenen krijgen ^ dan de medaille van de H.0diHa, term// %e in de Prefectuur der Witheeren de Norbertus-medailk ontvangen. De christenen krijgen bovendien in alle
prifecturen nog de scapuHermedailk en een rosenkrans. (...) "Arch.Generalaat, 0026.1.15
In zijn commentaar op het jaarverslag, dat hij naar Rome opstuurde, schreef Ko
nings in 1926: "(...) Men heeft in Europa weiniggedacht van V werk op een beginnende missiel Och,
ik %pu uw Heer met dl *$n t(prgen en lastengaame met rust laten: maar ik kan en mag niet! Hebben bij dat alks nog ook niet de bedreigng van 'tProtestantisme? Stichten ook %jgeen kapelkn en schokn? Hier komt toch eenglimlach op m'nge^cht: wat dunkt U van een catechist met 4 a 6 vrouwen? Van eengedoopten chef, die offideel (?) met een vrouwgedoopt wordt, maar er toch eenige mag bijhouden? he Protestantisme sombrera dans k ridicule! Niettemin worden %ekn miskid, en... van de katholieken priester verwijderd! Stichten we overal schokn - er vyn er reeds een twintigfal, en kunnen we door geregeld be^pek die in stand houden, dan - met Gods hulp en %egen: die hebben we omdat we op Hem vertrouwen - dangeen vrees! (...f Arch.Generalaat, 0026.1.24 106 Arch.Generalaat, 0026.1.4
w Arch.Generalaat, 0026.1.18 t/m 22 Interessante informatie over de Azande en het civiliseringsproces in Kongo treft men aan in A. De CALONNE - BEAUFAICT, La penetration de la civilisation au Congo beige et ks bases d'une politique coloniak. in: Bulletin de la Societe d'Etudes colonialesT Brussel, jg.19, 1912, pp. 569-607; 681-723; Idem, Azande. Introduction a une ethnographie generate des bassins de I'Ubangi-Uek et de HA^uwimi. Brussel, 1921, XXVI-281p., krt.
DE KRUISHEREN EN DE OVERZEESE MISSIONERING
59
We kunnen 'tgoed met elkaargodyijdank vinden, alleen is er een maar aan en dot is, we vinden in cfr. Konings weinig ge%e//igheid en aantrekkelijkheid. Hi/ %prgtgoed voor ons, wat de %aken van de missie betreft overlegt hij met onsy maar voor de rest %i/n we als vreemdelingen voor hem. De hele reis heeft
hij %ich opgehouden met de Witheeren.(...) ". In deze brief kaartte Kijzers nog een ander probleem aan. De kruisheren waren namelijk op bezoek geweest op een aantal missieposten, o.a. van de scheu-
tisten, trappisten, redemptoristen en witheren. De broeders, die er werkten, waren ambachtelijk zeer onderlegd. " Het %pu daarom ten %eerste wenschelijk %ijn dat de broeders die in de toekomst hier komen bekwaam worden gemaakt in de verschillende vakken. Zou broeder Antoon
van Maeseijck geen goede %ijn voor de volgende karavaan? Die is nog al van alle markten thuis. V If noodig, want ik gelooj dat we met gelukhdg f$n met on%e twee broeders die we bij ons hebben wat kennis betreft van bouwen etc.
(...) M.108 Aan de prior van Sint-Agatha schreven Kijzers en Bles sing, dat zij Konings inmiddels hadden leren kennen als een des-
poot en dat het leven onder zijn bestuur hen zwaar zou vallen.109
Kraan verweet Konings op 30 januari 1921, dat hij in de missie een soort van klooster wilde stichten, terwijl van 't dragen van het habijt, van een dagorde en zelfs van uren van gebed en meditatie
geen sprake was.110 108 Arch.Generalaat, 0026.1.3 109 Arch.Generalaat, 0026.1.4
Op 30 januari 1921 schreven Kraan en Blessing: "(...) Moet er een beslissinggenomen wor
den, hij neemt v$, vraagt road aan iedereen behalve aan %ijne confraters. Zoolang hij denkt moet het gebeuren. Nooitgeen overleg nooit geen vertrouweHjkheid, nooitgeen opwekking, geen goed- ofafkeuring tewqj wanneer men iets doet, wat iet of wat in strijd kan %fn met %jn opvatting van 'overste %jri. Belachelijk soms en stoml (...) Prior Konings kan %ch en wil %ich niet aanpassen aan degewoonten des lands. (...) Prior Konings doodt elk initiatief van mijnheer Kij^ers. Kij^ers mag niets doen. Hij doet alles. Hijpreekt en welkepreken. Hij begint de negers te spreken over degenade!!! Hij doet de offides in de kerk Buiten de kerk 7 ^elfde. Hij gaat het werkvolk no. Hij betaalt. Met de blanke staatsbe-
ambten overlegt hij welke concessies moeten gevraagd worden aan de Belgische regeering. Hij kiest de ligging van on%e missie. Hij maaktplannen voor de toekomst hoe het te bouwen huis in te richten. Hij doet belop aan regeeringspersoonen om een school op te richten. Hij wil katoenplantage oprichten (...) en dat alles ponder in iets %jne confraters te kennen, ponder iemand %/ner confraters road te vragen, ponder toestemming van 't bestuur der orde. (...) "Arch.Generalaat, 0026.1.10 110 Arch.Generalaat, 0026.1.10
Blessing schreef op 2 januari 1921: " (...)De P.P. van Scheut, de Redemptoristen en de Trappisten, die we hebben ontmoet en met wien wij langen tijd hebben omgegaan, dragen ook hun eigen kleeding. De Redemptoristen hebben ook wel een witte toog aan in den vorm van hun habijt. De
Witheeren maken een uit^pndering. De%e loopen nooit in hun habijt, dock wel in witte toog en veel in broek enjas. Dit voorbeeld volgt Mhr. Konings. Hij heeft meer dan eens aanmerkingen gemaakt op
on%e kleeding, maar wij laten hempraten.(...) " Arch.Proc.Generalis, 011.2.2
60
DE KRUISHEREN EN DE OVERZEESE MISSIONERING
C. Geen goede verstandhouding met Derikx en eerste ervaringen op het terrein
Konings van zijn kant voelde zich door Derikx bedrogen. Tij-
dens zijn verblijf in Belgie had Derikx verzekerd, dat de kruisheren aanvankelijk gedurende twee maanden in Buta zouden ver-
blijven om te acclimatiseren en de taal te leren. Verder had hij laten verstaan, dat zij in het begin een missiepost moesten bedienen in de omgeving van Bondo en pas dan aan een tweede hoef-
den te beginnen, wanneer voor elke post minstens drie priesters beschikbaar waren. Tenslotte had hij gevraagd of de kruisheren zijn catechismus wilden volgen, die in het Bangala was opgesteld. Nu bleek hij zich echter niet aan de afspraak te houden en te
verwachten, dat de kruisheren vanaf het begin twee posten zou
den bemannen.111
De eerste indrukken van het missiegebied vielen tegen. Weliswaar werden de kruisheren door zwarten als vorsten onthaald, maar de streek was onvruchtbaar, moeilijk te bereiken en de bevolking sprak Azande, een andere taal dat het Bangala dat de
kruisheren aan het studeren waren.112 Derikx tilde daar niet zwaar aan: " Over de kwestie van taal houdt hij staande dat ook bij de Azande
hetBangalaansch verstaanbaar wordt.(...) ff.113 Een grote taalbeheersing werd door de kruisheren nochtans onontbeerlijk geacht: " (...) Wat die taalquestie betreft dit. Willen we met vrucht werken, willen we het vertrouwen van de menschen van mijn toekomstige prefectuur winnen, willen we door alien verstaan en begrepen worden, dan is de kennis van rt A^andes absoluut nood^akelijk. Dan tqtllen we op den duur moeten komen tot een
111 Wat is Bondo? Bondo is vooreerst een dorpje, ten %uiden van de Uele, alwaar een kleine missie post is van de witheeren, die echter slechts van tijd tot tijd bediend werd, alsook de kapellen ten gulden en ten noorden van de Uele. Op den noordelijken oever van den Uele is de staatspost Bondo. Aldaar is een 'Administrates du territoire de Bondo'. De 'territoire de Bondo1 is gedeeltelijk ten %uiden van de rivier, doch hoofd^akelijk ten noorden. Toen on%e boot te Moenge, de eerste missiepost van de witheeren,
stilhield, werd me een brief van Mgr. Derikx overhandigd: we moesten rechtstreeks doorgaan naar Bondo, alleen, doch een van on%epriesters doorsturen naar Buta, die dan verder met een priester-witheer en een broeder-witheer naar Uere-Ango %pu doorgaan. Dus onmiddelijk bij on%e aankomst, ponder voorbereiding, twee posten beginnen, van elkander ongeveer 14 dagrei%en verwijderd. Om kort te %/n:
wegingen alien naar Buta,(...). " Arch.ProcGeneraEs, 011.2.7 ^Arch.Generalaat, 0026.1.6 113 Arch.Generalaat, 0026.1.7
DE KRUISHEREN EN DE OVERZEESE MISSIONERING
61
catechismusy een bijbelsche geschiedenis, een gebedenboek in hun taal, %aken waar mgr. Derikx absoluut op teoen is, %polang we onder hem blijven. "
Derikx was ervan overtuigd, dat de Azanden het Bangalaans verstonden,ff lets waar eengroot vraagteken achterge^et moet worden, ook ik begrijp niet hoe hij daartegen durft %ijn daar de encycliek van den Paus over
V missiewe^en uitdrukkelijk van de missionarissen verlangt, dat %ij tot de volkeren spreken in de taal van hun volk. " Voorlopig behielpen de kruisheren zich tijdens het bezoek aan de missieposten met het Lingala, dat door iedere zwarte begrepen werd. Derikx drong er ook op aan, dat de kruisheren naar Ango zouden gaan, een missiepost die op acht dagen reizen lag van Moyongo. "V If gekke werk gewoonweg. We %puden dan de^elfde moeilijkheden krijgen als de Witheeren gehad hebben in den beginne. Waarom toch %oo ver van elkander
gaan"nA De afstand tussen de missieposten en kapellen vormde
inderdaad een groot probleem. Daarom werd de mogelijkheid
overwogen om in Bill een bijkomende post te openen.115 Vanuit Moyongo bedienden de kruisheren een aantal kapellen
in de wijde omgeving. Broeder Augustinus van de norbertijnen bewees aanvankelijk veel diensten, o.a. in het rooien van bossen en het bouwen van een missiepost. Konings was dankbaar om deze hulp. " Ik acht het noodig dat de nieuwe con/raters spoedig komen. De broeders ^ullen hier terplaatse, onder hiding van br. Augustinus, veel leeren:
114 Arch.Generalaat, 0026.1.8
115 "(...) Ango over Bili naar Moyongo (kortste weg) vijftien groote dagrei^en. Ik hebjuist %e/f'die reisgemaakt en de noodf^akelijkheid inge^en dat elke drie maanden die christenen be^pcht worden. De missiepost van Moyongo is te groot voor drie priesters. Daarom hulp, ojwel %podra mogelijk een nieuwe post te Bili. Nu ik %elfge%ien heb, ben ik blij te Uere-Ango niet begonnen te %ijn. Luister. Vroeger was Bambili degrootste staatspost van Hooge en Lage Uele. Bambili is prachtiggelegen: samenvloeiing van Uele en Bomokandi. Nu is Bambili een kleine post. Nauwelijks, behalve de gebouwen van den staat, geen volk: dat bewoont den t^tideHjken oever. Van Bambili tot Ango drie dagrei^en: er %i/n korte wegen. Welnu 't is bijne eene woestenij, en tusschen Bambili en Ango heeft men eene kapel kunnen stichten. Merk op dat vanuit Buta het be^pek aan Bambili kinderspel is. De afstand is wel
223 kilom. doch die wordt gratis per autocamion afgelegd in twee dagen. Ango maakte op mij em goeden indrukgoede menschen, meer dan 100 christenen. Toen ik echter daarna bij de staatsgebouwen kwam, kreeg ik een indruk van verval. Ango was vroeger de groote be^ettingspost. Nu dienen de gebouwen meestal voor "slaap^ieken'. Er is daar een doctor. 75 %ieken waren er, in vervallen steenen huisjes wonend (...) En daar hadden we een missiepost moeten stichten! Om stervenden te doopen, en
daarna been te gaan? Na 5 dagen Ango ben ik gegaan naar Bili. Halfweg reeds wordt de streek vruchtbaarder en ook meer bevolkt en in de nabijheid van Bili is veel volk. Een uur van den staatspost van Bili woont een groote chef 'Zukumbwa'. Hij heeft eene kapel doen bouwen; %ijn broeder -heidengeeft onderricht. (...) " Arch.Proc.Generalis, 011.2.10
62
DE KRUISHEREN EN DE OVERZEESE MISSIONERING
ponder %ulke kennissen fatten we vast bij het stichten van een post. (...) V Is maarjammer dat ons gereedschap %polang achterwege blijft. We fatten nu
vast met deuren en% Planken %ijn hier %eld%aam, daar de ^warten de planken met de bijl moeten kappen: een boom, eene plank! Ik heb eene groote
hout^aag van den administrates geleend (...). " Konings dacht dat de kruisheren twee posten konden bemannen: de eerste in Moyongo,
de tweede in Ango, ff %po komen we dan ook nader bij Uere, dat niets anders dan een bijpost kan t^jn. Te Uere ^puden twee priesters kunnen ?$n, een ^poveel alspastoor-aalmoe^enier te Uere, de andere om eenige kapellen te
bedienen.(...)".m Om financieel te kunnen bestaan had de missie echter behoefte aan broeders, meer dan er nu in Kongo waren.117
Toch was de Kongomissie vanaf het begin niet verlieslatend. Dat
blijkt uit het overzicht dat Konings op 14 februari 1923 opstel-
de.118
116 Arch.Generalaat, 0026.1.11 117 Arch.Generalaat, 0026.1.33 W. KRAAN schreef in De Zegepraal des KruisesT jg.3,1923 - 1924, pp.247 - 252, een
bijdrage over de inbreng van broeders in de missie, met als titel: " Zijn broeders nuttig in de missie? " Op 23 februari 1924, naar aanleiding van het overlijden van broeder Henricus van de
Kerkhof, schreef Kijzers: " (...) Tengevolge van het overlijden van broeder Antoon is conf. Andriessen naar Bondo geroepen om daar het werk van Toon over te nemen. Want alles ligt daar te halve en broeder Rene kan dat niet. Wat fatten we toch krap in het volk. Ah er nog een doodgaat komt er niet op aan me, dan moesten we een post opgeven. Dit %ullen de moeielijkheden ?$n, die ons aanvankelijk %jn gespaard gebleven, dock nugaan afkomen, gelijk dat elke missie heeftgehad Kwam er nu nog maar een jUnk getal bij, maar een en ponder broeders, wat is dat! Ja gjj spreekt van broeders hebben: een mooie apak en %elfs nood%akelijk; maar Hen maal nood^akelijker t^jn de broeders in de missie. Gij kunt met een knecht te huren uw werk gedaan krijgen. Wij kunnen geen volk er bij krijgen. Juist het volk wat wij er bij halen eischt broeders. Een %warte kan geen werk verrichten gelijk een blanke, integendeel om hem wat dragelijk werk te laten doen, moet hij werken onder toe^cht en wie moet dat toevgcht anders houden dan de broeders. Zeker de priesters vgjn er ook nog. Maar %ijn de priesters naar de missie gegaan omgeregeld broerswerk te doen? Ikgeloofhet niet en dit is trouwens ook onmogelijk op de duur. (...) " Arch.Proc.Generalis, 011.2.46 118 Inkomsten 1922 procurator
inkaseindel921 subsidie Rome subsidie Parijs giften misintenties
1 /4 subsidie staat TOTAAL
superior
15.109,35 11.500,00 7.549,65 25.798,69 8.500,00
BEF BEF BEF BEF BEF
7.498,00 BEF 75.955.69 BEF
in kas einde 1921 3/4 subsidie staat bij-toelage terugbetaalde vervoerkosten intrest banken
verkochte katoen TOTAAL
46.915,00 BEF 22.500,00 BEF 4.668,60 BEF 4.767,60 BEF 471,75 BEF
2.542,50 BEF 81.864.45 BEF
Uitgaven 1922
port,boeken,reizen 1.919,78 BEF voor nieuwe missie altaar,steenmachine enz. 24.590,70 BEF aankoop van paarden
16.098,75 BEF 2.140,00 BEF
DE KRUISHEREN EN DE OVERZEESE MISSIONERING
63
D. Initiatieven met het oog op onderwijs en ziekenzorg De kruisheren bedienden niet alleen de kapellen, doopten en
ondervroegen catechumenen, zij bouwden ook scholen. Op 27 februari 1922 schreef Kijzers: "(...) Voor ons vertrek uitMqyongo was er al besloten en goedgevonden, dat we een school %puden beginnen om daarin on%e katechisten een degelijke opleiding tegeven. De vraag was en bleefofdit op een ofmeerdere missieposten %pu gebeuren. Daar ik laatst in de naburige
missie der Capudjnen een be^oek bracht en daar ook eenflinke katechisten-
school vondy een school van vierjaren met annexe ambachtsschool, een 150taljongensy toen voelde ik mijn vroeger collegeliefde weer opflikkeren, en ik dachty och mochten wij het ook eens ^pover kunnen sturen. En werken on%e HoogEerw. Superior, wien ik heel dit systeem van: colonie scolaire uitlegde, bleek er voor te vinden te f^/'n. Trouwens bijna alle missies vanafde Je^uiten in Kisantu te beginnen, hebben een colonie. Dan krijgt de centrale missiepost %ijnjongens van alle %ijden en diejongens dragen later den echten christelijken geest mee terug naar hun dorpen. Op de missie ^elfwordt het klasleven afge-
wisseld met den arbeid engebeden. Bid eens een weesgegroetje, dat we dit werk mogen tot stand brengen. Ik meen ook, V is een echt orde-werk, ge^en het vele onderrichty dat heden en in den loop der eeuwen door de kruisheeren werd
gegeven. (...) ",119 Twee jaar later beweerde Konings dat er zestig kinderen verbleven in het internaat van Monga en dertig in de school van Bili. ff Ik hoop eene broederschool te kunnen stichten in Bondo. Zoo ik daarmee nog lang moet wachten, %al ik met ^warte onderwij^ers eene lagere school beginnen. Te Bondo f^elf is eene dusdanige school door een
Christen-Onderwijfgry oud-student van Buta, gegeven. De kinderen komen
katoenpers,schrijfmachines 16.000,00 BEF meel met vervoer 2.937,75 BEF dekens, stoffen 6.434,70 BEF
TOTAAL
55.227.23 BEF
port en vervoer belasting catechisten huishouden miswijn werkvolk TOTAAL
2.110,00 BEF 206,00 BEF 6.184,00 BEF 8.490,00 BEF 1.113,00 BEF 10.280,00 BEF 49.536.75 BEF
Totale inkomsten: 157.820,14 BEF Totale uitgaven: 104.763,98 BEF Inkas: 53.056,16 BEF Anh.PrvcGeneralis, 011.2.20 Voor 1923 bedroegen de inkomsten: 172.975, 38 BEF en de uitgaven 150.406,08 BEF. Er was een batig saldo van 22.569,30 BEF Anh.Prvc.Gefjeraiis, 011.2.32 119 Arcb.Prvc.Generalis, 011.2.14
64
DE KRUISHEREN EN DE OVERZEESE MISSIONERING
naar de Missie poor hetgodsdienstig onderricht."uo Van missieprocurator Van ft Klooster vernam Konings in 1925 dat er voorlopig geen sprake kon zijn van een broedercongregatie, die bereid was leiding op zich te nemen van de jongensscholen in het missiege-
bied van de kruisheren.121 Intussen waren de kruisheren blij met
de jongenskleren van de missienaaikringen. Over het algemeen droegen de jongens ze 's zondags, maar ze slaagden er toch in om
een korte broek per jaar te verslijten.122 In 1926 beklemtoonde Konings dat in zijn missiegebied eerst veel betere scholen moesten komen. Omdat men niet kon terugvallen op inheems personeel, was bijkomende ondersteuning van een zuster- of een broe-
dercongragatie noodzakelijk.123
Op het einde van 1922 werd de missiepost Moyongo verplaatst, ongeveer achttien kilometer terug op de rivier aan, in de
richting van Bondo. De vroegere missiepost zou gei'soleerd ko men te liggen, omwille van een autoweg die de staat zou willen aanleggen. Met Mgr. Derikx onderhandelde Konings over de aanwezigheid van de kruisheren zowel als de witheren in de om-
geving van Bondo.124 In Basi hadden de kruisheren intussen een
lagere school geopend, maar ook hier dachten zij niet te kunnen
blijven, omdat de kapucijnen op deze post aasden.125 Er waren plannen om de lemen hutten, waarin ze voorlopig huisden, te
vervangen door stenen gebouwen, maar omdat de toekomst onzeker was, werden die plannen voorlopig opgevouwen. "(...) Zullen we hier in Basi blijven of niet? Nog altijd ligt die vraag open en onbeantwoord. Wat gaat de staat doen met de staatspost Monga? Waar komt de groote weg, de verbindingsweg met Bondo? Ze %ijn nu een weg aan het aanleg gen tusschen Bondo en Lebo en %po door naar den Franschen Congo. Enfin we t^ullen moeten ajwachten en intusschen maar in on%e leemen huif^en blijven
120 Arch.ProcGeneralis, 011.2.48 121 Arch.PrvcGeneralis, 011.2.58 ™Arch.Proc.GeneraHs, 011.2.55 123 Arch.Generalaat, 0026.1.25 124 Arch.PwcGeneralis, 011.2.15 - 16 125 ArcLProcGeneratis, 0011.2.27 126 Arch.ProcGeneralis, 011.2.37
DE KRUISHEREN EN DE OVERZEESE MISSIONERING
65
Op 13 januari 1923 vroeg Konings of de zusters van het H.Hart van Maria van Berlaer een ziekenhuis wilden openen en
op de missieposten toezicht wilden houden op meisjes en vrou-
wen, die zich voorbereidden op het doopsel of het huwelijk.127 Een jaar later kwamen de eerste zusters van de missiepost van Ibembo om de kruisheren te helpen, zodat Konings in zijn jaar-
verslag kon melden: " (...) Onmiddelijk na hunne komst te Bondo op
15/1/24 %ijn de flusters begonnen met de behandeling van %ieken. Van den beginne ofkwamen er pee/: honderden op sommige dagen. Echter eerst sinds 1 april werden de namen ingeschreven, of althans het getal fgeken van iedere categorie ingeschreven. Getelde %eken sinds 1 april tot einde december %ijn er 4205, doch dit getal is beneden de werkelijkheid, daar bijna iederen (keer) na het tellen, er weer anderen bijkomen. Keelge^wellen worden er iederen maanden ongeveer 300 ingespoten. Elken maandag f$n er minstens 15
nieuwegevallen (...)".12S E. Een eigen apostolische prefectuur
Op 19 juni 1922 wist Derikx te melden, dat Konings binnen-
kort door Rome als vicarius delegatus zou aangesteld worden.129 Verbaasd reageerde Konings op dit bericht. Hij was immers van
mening, dat Derikx niet veel goeds over hem had gemeld in Ro me. Vooral aan de weigering om onmiddellijk na de aankomst ™ Arch.Proc.Generalis, 011.2.18
Voorlopig stonden de kruisheren zelf in voor de verpleging: " (...) Cjr. Andriessen houdt %ch naast het timmerwerk be%g met %ieken verplegng. Dagelijks stromen de menschen toe. Ik heb op het oogenblik geen statistiek van bij de hand, maar die komt toch. Hij werkt pracbtig, de menschen hebben vertrouwen in den pen. Jammer, dat we ook niet, gelijk in Bondo, met %usters kunnen beginnen. Deplaats en omstandigheden spreken er voor, doch gebrek aan krachten weerhoudt nog." Arch.ProcGeneraHs, 011.2.28
Andriessen en Uten werden einde 1923 van staatswege uit belast met de inspectie van de geneeskundige verzorging van de slaapziekte." (...) Wat wordt er voor vereischt. Onder^pek van degeheele bevolking %oover als de kringgaat; dies in registers opschrijven; maandelijks be^pek, en%; enfin het is v$o geregeld, dat er voor de missie van %ulke personen niet veel meer te verwachten is; als ^e hetgoed nnllen doen ten minste. En nu moetge weten, dat conf. Andriessen tvat de ambachten betreji ookjuist de man moet t^jn van on%e school. Een breeder, die %po op verschillend gebied thuis is hebben we niet en krijgen we %eker ook niet voorloopig. Konden we maar Breeders onderwijyers krijgen, die ook tegelijk personeel hadden voor de vakschool. Maar dan %po dat de op^et der school niet verloren goat In Buta hebben %e ook Breeders onderwijt^ers ook met vakschool %elfs,
maar die %/n geheel onajhankelijk van de missie en staan rechtstreeks onder den staat. (...) "
Arch.ProcGeneraHs, 011.2.34 ^Arch.ProcGeneraHs, 011.2.48 ™ Arch.Proc.Generalis, 011.2.11
66
DE KRUISHEREN EN DE OVERZEESE MISSIONERING
twee posten te beginnen, dacht hij dat Derikx zwaar getild had. Voorlopig was Rome inderdaad niet geneigd om de kruisherenmissie te verheffen tot een apostolische prefectuur. " (...) Ik las de^en morgen uw brief over van 12 maart. Ja daaruit blijken my twee sha ken: 1° uw verlangen en 7 verlangen van Z.Em, van spoedig on%e Vrefectuur opgericht te yen; en verder 2° dat dit niet spoedig %*l kunnen geschieden bij gebrek aan Belgen, voornamelijk omdat nu niet kan ge^egd worden of er eventueel voor mij een opvolger vpu %/n. Ik verlang ten ^eerste dat ik en mijne confraters alhier ons vergissen wat dat tweede betreft; doch de indruk van ft verre verschiet kregen wij alien. En nu Hw. Heer in 7 GeneraalKapittel den vereischten steun niet kreeg om tgjn woordgestand te doen, dat hij te Rome sprak aangaande ft t^enden van nieuwe missionarissen, quid nunc? /
\H 130
J
In de zomer van 1923 besloten de missionarissen om hun Kongomissie te plaatsen onder de bescherming van de heilige Odilia. " (...) We vyn hier begonnen op vier uur afstand van den Staatspost Monga, waar een Administrates verblijft. Deplaats ofliever het dorp Basi werd geko^en enkel en alleen, omdat we daar vonden, wat voor een groote missiepost vereischt is: goed water, veel en goed hout voor de voorloopige gebouwen en ook veel schoone boomen om planken van te %agen, verder tamelijk en op sommigeplaatsen van het terrein %eergoede grond. Daarbij is Basi even goed als de post Monga een groot centrum. U weet, dat conf. Blessing alreeds Denge had uitgeko^en voor de^e missie, doch bij nader onderypek bleek Denge vanwege de ligging niet ^po goedgeschikt als het drie kwartier op Bondo aanliggend Basi (chefferie Bangasu).(...) Nu wonen we aan dengrooten weg van Bondo naarMonga. (...) ",131 Blessing en Kijzers deelden op het einde van 1923 en in het
begin van 1924 mee, dat zij besloten hadden de naturalisatie aan te vragen: " (...) Herhaaldelijk moeten we hooren: daar in Basi %ijn het niets dan Hollanders. Me dunkt datpraatje moesten we er uit helpen en wel op die wij^e. Mr.Konings was ersterk voor.(..) ff.132 Later, op 1 oktober
130 ArckVmcGeneralis, 011.2.26 131 Arch.Prvc.Generalis, 011.2.28 WAnkPrvcGeneraHs, 011.2.34
DE KRUISHEREN EN DE OVERZEESE MISSION ERIN G
67
1925, ontvingen zij het bericht, dat zij slechts na een verblijf van
vijf jaar in Kongo de naturalisatie mochten aanvragen.133 In juli 1924 berichtte Kijzers, dat Buta vicariaat geworden was en dat de kruisheren nog steeds wachtten op de oprichting van
hun prefectuur. De verhuis van Basi naar Monga was wel een feit.
Onder leiding van Kraan werd er gebouwd.134 De benoeming van Konings tot prefect bleef voorlopig uit. In een brief van 21 maart 1925 wist hij te melden, dat hij van Mgr. Vanuytven in Ibembo
vernomen had, dat hij in Rome gewantrouwd werd omwille van
zijn boekje over de genade. ff Er is echter een woord, mij met voile
overtuiging door Mgr. Vanuytven ge^egd, en naar V schijnt, in opdracht van Z.Em, den Kardinaal Prefekt der Propaganda, dat mijn hart met droejheid
vervult: 'Gij t^jt een Bolschevik in de Theologie'!(...) M.135 Datzelfde jaar bezocht de magister-generaal Rome en had een onderhoud met
de kardinaal-protector. Hollmann informeerde of de kardinaal de tijd nog niet gekomen achtte om de missie in Kongo tot apostolische prefectuur te verheffen. Van Rossum beloofde de prefectuur
op te richten, zodra er zusters waren en een derde missiepost
opgericht zou zijn.136 Einde 1925 was het hek van de dam. De Congregatie Propa ganda Fide vroeg immers op 24 oktober 1925 informatie aan pro curator Van Asseldonk in verband met de oprichting van een
apostolische prefectuur. Deze antwoordde dat de kruisheren bij hun aankomst in het hun toegewezen missiegebied een 250-tal christenen aantroffen. Dat aantal was intussen fel toegenomen.
Van Asseldonk verstrekte o.a. de volgende gegevens: 133 Arch.Proc.Generalis, 011.2.58 ™ Arch.PrvcGeneraUs, 011.2.42 135 Arch.Proc.GeneraUs, 011.2.51 Van Uytven schreef op 26 maart 1925 aan Van Asseldonk: "(...) P. Konings was natuurlijk heel wat nieuwsgierig: wij hepraatten dat des avonds in den manenschijn in de heerlijkheid van een prachtigen Kongonacht. Hij wil wel f(po een beetje denken dat ^ijnpersoon in den weg staat. Ik heb hem klaar en openhartigge^egd hoe de %aken staan, wat %ijne Eminentie de Kardinaal van Rossum er over denkt, en wat er welUcht gebeuren %al op het einde van ditjaar. Wat hij te laten heeft, en wat er gewenscht wordt, dat ik overigens na Sinksen al de missieposten der Kruisheeren op verlangen van %ijne Eminentie %al beypeken. (...) " Arch.Proc.GeneraHs, 011.2.52 136 J. SCHEERDER, Henricus Martinus Franciscus Hollmann Tweeenvijftigste magister-generaal der Orde van hetHKruis 1853 - 1927, p.190
68
DE KRUISHEREN EN DE OVERZEESE MISSIONERING
1921: 1922: 1923: 1924:
450 katholieken 1.300 katholieken 1.450 katholieken 2.000 kathoUeken
10.000 31.000 35.000 60.000
hosties hosties hosties hosties137
Pas op 5 maart 1926 werd de Kongomissie van de kruisheren losgekoppeld van het vicariaat Buta en werd ze een apostolische prefectuur met M. Konings aan het hoofd. De nieuwe prefect
koos als devies: " Possessio territoriilf.138
Tijdens zijn bezoek in 1927 aan Europa vroeg Konings zich af, hoe de Kongomissie er in de toekomst zou uitzien. " Toen de missie werd opgerichty was er blijdschap in geheel de orde, omdat iedereen hoopte dat Gods %egen over de orde %ou neerkomen, en haar ledental %pu aangroeien. Is het niet overdreven te beweren dat de Procuur te Rome werd opgericht, en gehandhaafd wordt hoofd^akelijk voor de Missie? 7 Is toch voor^eker niet voor de Congoleesche Missie dat vroegerjonge con/raters naar Freiburg en later naar Rome werden ge^pnden. Ook wordt de vraag nietgesteld ofer voor de missie - voor sober enpassend onderhoud der missionarissen, voor oprichten van noodf^akelijke gebouwen, voor de vele, doen nood^akelijke geestelijke werken, voor de dure reiskosten -geldgenoeg aanwe^g blijft. Indien ik, bijna van den eersten dag dat ik in Belgie ben, in de weer ben omgijien en bijdragen te ver^amelen, is het niet om de missie in stand te houden, en niet tot failliet te worden gebracht? Zou de toestand on%e H.Orde niet veel droeviger f^jn dan nu, indien de Missie, bij gebrek aan geld, moest worden prijsgegeven? V If in vollen ernst en met kennis van t^aken, dat ik de^e vragen stel.(...) ". Tevens verzette Konings zich tegen het feit, dat een gedeelte van de missiegelden gebruikt werd voor de opleiding van de fraters in Sint-Agatha en Diest en een ander gedeelte bestemd was voor de missieprocuur in Rome, terwijl de missie in zijn ogen stiefmoederlijk werd behandeld. Op dat ogenblik was Henricus Hollmann als magister-generaal al opgevolgd door Wilhelmus van Dinter. Deze reageerde op de aantijging van Konings, als zou het 137Arcb.PrvcGeneraHs, 011.2.59
Op 31 oktober 1925 gaf Hollmann de richtlijn aan Van Asseldonk om alles in het werk te stellen om te komen tot een apostolische prefectuur. Arch.Proc.Generalis. 011.2.60 138 Arch.Prvc.Generalis, 016.23, 67, 70 en 75
DE KRUISHEREN EN DE OVERZEESE MISSIONERING
69
bestuur van de orde bedrog plegen, met een verwijzing naar de invoering van de communitas bonorum etpersonarum onder Van den
Wijmelenberg139 Op 27 mei 1929 meldde Konings: " Aan de Missie van Bondo werd in Juni 1927 offideel kennis gegeven dat het terrein, door de Missie aange-
vraagd, was toegestaan, tegelijk met het terrein der EE.Zusters (...) Ge-
woonlijk blijji de definitieve concessie lang achterwege. Te Bondo was dat niet hetgeval: er waren geen moeijelijkheden, omdat het gevraagde terrein vroeger
'terrain domanial! was, beplant met caoutchouc boomen en ontelbare palmboomen, vroeger door den staat aangelegd, waarop dus de inlanders niet ft minste recht hadden. (...) Op bij^ijndplan ffietge dat we nu nog drie hectaar hebben bijgevraagd, om geschikte plaats te hebben voor de schoolgebouwen. Tegelijk is aanvraaggeschied voor terrein der Broeders van St.Gabriel (...) ". Tot de missiepost hoorden de volgende gebouwen: de kerk, het
woonhuis van de kruisheren, bijgebouwen (keuken, magazijnen), een garage met werkplaats (een vrachtwagen werd in 1927 meegebracht door Andriessen, die op vakantie in Euopa was geweest), stallen (hoornvee, schapen, geiten, varkens, eenden en kippen), schrijnwerkerij, een school met twee klassen, een school met zes klassen (325 leerlingen), steenovens (150.000 brikken per maand, bedoeld voor de verkoop), een pannen- en tegeloven, een woonhuis voor boys, een woonhuis voor vrouwelijke dopelingen en tenslotte de gebouwen van de zusters van Berlaer (woonhuis,
keuken, magazijnen, stallen en dispensarium).140 Na de dood van Konings werd F. Blessing door de Propaganda
Fide op 9 januari 1930 tot apostolisch prefect benoemd.141
Een
overzicht uit 1930 leert ons hoeveel zielzorgers in de Kongomissie van de kruisheren actief waren:
139 Arch.Generalaat, 0026.1.35 Konings was van mening, dat van de giften van particulieren en van de subsidies uit
Rome enz. maximaal 15 % besteed mocht worden aan de opleiding. Arch.Generalataat, 0026.1.36. In 1928 richtte hij zich rechtstreeks tot kardinaal van Rossum om te protesteren tegen de wijze van besteding van de missiegelden. Arch.Generalaat, 0026.1.37a 140 ArckProcGeneralis, 011.2.76 141 Arch.PrvcGeneralis, 011.2.77 - 78
70
DE KRUISHEREN EN DE OVERZEESE MISSIONERING
priesters: broeders:
8 (4 Belgen en 4 Nederlanders) 10 (waarvan 2 broeders van Sint-Gabriel)
zusters: 3 zusters van Berlaer142
Tenslotte geven we een cijfermatig beeld van tien jaar Kongo-
missie, dat in 1930 werd opgesteld door Th. Bik.143
31 december
1920
1921
1922
1923
1924
1925
1926
1927
1928
1929
1
2
3
3
3
3
3
4
4
600
1075
1675
2290
2886
3295
3880
4622
5527
doopsels
329
371
520
593
489
618
483
508
621
doopsels in
225
143
265
327
300
335
342
354
406
vonnsels
424
381
532
543
550
570
599
469
huwelijken
30
120
190
162
166
120
110
76
34765
66242
78691
89543
97637
102415 109022 156047
missieposten
katholieken
250
stervensgevaar
hosties
25176
3. Missionering op Java, 1926 -
Magister-generaal Hollmann toonde 2ich in een brief van 8 mei 1926 verheugd over het feit, dat de kardinaal-protector de orde een missiegebied op Java aanbood. Er was echter een maar: " (...) dat ik namelijk met a.s. Septembergeen volk %al hebben om de missie aan te
nemen. In Augustus moet Zoeterwoude betrokken worden, waar minstens 142 Anh.Generalaat, 0026.2.1
143 Th. BlK, De Nieuwe Dag. Het missiewerk der Kruisheren in Noord-West Ue/e Congo 1920-1930. StAgatha, Cuijk, 1930, p.76
DE KRUISHEREN EN DE OVERZEESE MISSIONERING
71
vier priesters noodig fallen %ijn en een of twee broeders; in Rotterdam %al einde ditjaar hoogstwaarschijnlijk de nieuwe kerk en de nieuwe pastorie en
klooster moeten betrokken worden en ook daar %ijn minstens drie priesters nog noodig of meer. Daarbij komt de aanstaande Priorkeu^e te Maeseijck, die ook een Prior op nonactiviteit stelt, welke door een ander moet vervangen worden. Bovendien is dan reeds meer dan twee jaar een professor noodig. Neem nu eens een nieuw werk aan, als men geen werkvolk heeft. Over twee
jaar yullen wij ergenoeg hebben, doch nu? (...)ffl44
Toen duidelijk werd, dat van Rossum eraan hield, dat de kruisheren de missie zouden aanvaarden, schreef Hollmann op 15 juli
1926 aan procurator Van Asseldonk: " Als Zijne Eminentie nog bij het gevoelen blijp om ons eene nieuwe missie toe te vertrouwen, dan %pude ik als hoofd niemand anders kunnen benoemen dan cfr. Goumans, Prior in Uden, en nog tweejongere confraters bijvoorbeeld Nelissen en School of een paar anderen. Het %pude in elk geval een %ware klap f^jn voor het college van
Uden; doch wellicht is daar nog wel een oplossing voor te vinden. Alhoewel ik liever nog een paarjaar gewacht had, t(po f^al ik echter toch in dank den
opdracht aannemen (...)ff.145 Niettemin verwachtte de magister-generaal moeilijkheden van-
wege de definitoren. " (...) De kardinaal stelt mij in een moeielijk par-
ket. Tot hiertoe is ons de missie nog niet officieel gepresenteerd, en de kardi naal heeft reeds aan de vicaris apostolicus van Java geschreven, dat de
Kruisheeren Zijne Doorl. Hoogw. binnen korten tijd %ullen komen helpen. Er %i/n er onder de Definitoren, die op dit oogenblik geen missie ofassistentie
op Java fallen aannemen. Ik %al, vrees ik, geen meerderheid hebben. Boven dien %ijn er nog moeielijkheden een grooten met het College van Uden, het Prioraat van Uden en wat er ook geschiede, met de beide anderen, die nog naarjava %puden moeten vertrekken. Hoe kan ik een missie aannemen en
ik weet officieel nog niet de waarheid. Bovendien is er een missie in V %icht? Of is er alleen assistentie: waar moeten %e been? Hoe moet het gaan met de geldelijke onkosten van de reis en uitmonstering Op yulke onbepaalde ^aken kan ik geen toestemming van de Definitoren verhopen. Het Kapitulum
"4 ArckPrvcGeneraHs, 012.2.1 "5 Arcb.PtviGeneralis, 012.2.2
72
DE KRUISHEREN EN DE OVERZEESE MISSIONERING
Definitoriale, waarbij U ook moet f^jn, ^algehouden worden op 2 Augustus
en 3 Augustus a.s. Hartelijk gegroet.lfl46 Op 3 augustus 1926 schreef Hollmann aan Konings, dat het
intermediair kapittel het voorstel van kardinaal van Rossum had aangenomen om drie priesters naar Java te zenden. Om te voor-
komen, dat de Kongomissie daarvan schade zou lijden, was besloten om in Maaseik een juvenaat op te richten. Enkele dagen later schreef Hollmann, dat de kardinaal, zonder de officiele aan-
vaarding van de orde af te wachten, de bewuste missie in het vicariaat Batavia had opgelegd, en daaraan had toegevoegd, dat dit
een voorbereiding zou zijn op een nieuw missiegebied.147 Voordat deze missie, die voorlopig afhankelijk bleef van het
apostolisch vicariaat Batavia,148 aan de kruisheren werd toevertrouwd, hadden zij, bij monde van Hollmann en Van Asseldonk, aan kardinaal van Rossum laten weten, dat het aanvaarden, in de gegeven omstandigheden een heel zwaar offer vergde van de or
de, omdat zij gebrek had aan priesters.149 Tot 1926 werd de missionering van heel Java toevertrouwd aan de Nederlandse jezuieten. Om het bekeringswerk intensiever en
doeltreffender te maken besloot de Propaganda Fide, in overleg met de apostolische vicaris van Batavia, om het gebied te verkavelen en de afzonderlijke delen toe te vertrouwen aan de zorgen van nederlandse leden van andere orden en congregaties, met de bedoeling er zo vlug mogelijk zelfstandige kerkelijke gebieden van te maken. De keuze viel op de missionarissen van het H.Hart en op de kruisheren. Van Asseldonk berichtte op 23 oktober 1926 146 Arch.Prvc.Generalis, 012.2.3 147 Arch.Generalaat, 006.1, z.p.
Uitelndelijk werd dit juvenaat in 1927 in Diest en niet in Maaseik geopend. 148 Arch.Prvc.Generalis, 016.24 w Arch.Pwc.Generalis, 012.2.1 - 2 - 3
In Uden werd het gerucht verspreid, dat de prior (Goumans) en Nillesen zouden vertrekken naar Java. De conventualen waren echter nog niet op de hoogte gebracht. Ondervraagd over de geruchtenstroom antwoordde Goumans op 25 juli 1926, dat er van een Javamissie geen sprake kon zijn. Een week later, rond 2 augustus 1926 bracht prior van Mil echter klaarheid door te bevestigen, dat de kruisheren op Java zouden missioneren. Arcb.Uden, Huiskroniek, DagboekII, pp.1 - 2
DE KRUISHEREN EN DE OVERZEESE MISSIONERING
73
aan magister-generaal Hollmann, dat de kruisheren de keuze had-
den tussen twee gebieden: Pekalongan en Krawang, Midden- en Oost-Preanger. Pekalongan kon voorlopig bediend worden door
drie missionarissen, die van de regering een subsidie kregen, wel-
ke volstond voor het onderhoud. Er was echter een gebrekkig tehuis voor missionarissen en de streek bood ook niet veel vooruitzichten. De kardinaal drong er trouwens op aan, dat de kruis heren het andere gebied zouden kiezen. Hier was een degelijke residentie in Bandung, met een behoorlijke kerk. Het weggennet was er in behoorlijke staat. Drie missionarissen zouden echter niet volstaan. Bovendien was er geen subsidie van de regering voorzien. Omdat van Rossum dit verlangde, kozen de kruisheren voor
Krawang, Midden- en Oost-Preanger.150 De prior van Uden, J. Goumans, werd samen met M. Nillesen en J. de Rooy naar Java gezonden. Zij vertrokken op 6 januari
1927.151 Net als voor de Kongomissie was het de bedoeling van
kardinaal van Rossum dat, zodra er voldoende missionarissen en missiestaties zouden zijn, de kruisheren een apostolische prefectuur en later een vicariaat zouden krijgen. Voorlopig behoorden zij echter tot het vicariaat Batavia en stonden ze onder de jurisdictiemacht van Mgr. Van Velsen s.j.
dr. Roger JANSSEN o.s.c.
150 J. SCHEERDER, Wilhelmus Antonius van Dinter Drieenvijftigste magistergeneraal der orde van het H.Kruis 1927 - 1940. in: ClairlieuT jg.44, 1986, pp.193 - 198; Arcb.Proc.Generalis,
012.2.4
151 Een bericht verscheen in Dc Zegepraal des KruisesT jg.6,1926 - 1927, p.74 In de huiskroniek van Sint-Agatha schreef L. Emond: " Een ietwat moeilijke operatie. Btj de verdeeling van Java in f^es gebieden, wilde on%e Protector Card, van Rossum de Kruisheeren "goed" doen, en bood bun V veruit meest begeerenswaardig gebied. De Orde was in berbloei, doch de komende
krachten nog niet arbeidswaardig. De reeds onder handen %ijnde werk^aamheden eischten alle beschikbare krachten. Wat te doen? Zulk een aanbod hvam wellicht nooit terug 't nageslacht %ou 't weigeren hunner voorvaderen euvel kunnen duiden. De ons %po toegewijde Protector stooten mocht ook niet. Vertrouwende op Gods bijstand en de offervaardigheid der Cjr. die bij bun reeds belaste rverkkring wederom belast werden, deed de overheid 't aanbod aannemen. (...) " Arch.Sint-Agatha, nr.3, p.70
74
DE KRUISHEREN EN DE OVERZEESE MISSIONERING
SUMMARY
During the Generalate of Henricus HoUmann the Crosiers began missionary activi ties, from 1910 on in the United States of America, from 1920 on in the Belgian Congo and from 1926 on in Java (Indonesia). Every time the Crosiers did not seem prepared for this form of apostolate which was new to the Order. Therefore in the beginning acculturation and inculturation failed. The missionaries were already quickly confronted with the painful lack of knowledge about the climate, the geography, the spoken lan guage and the customs of the people who were entrusted to their care.
Directions from St. Agatha to the missionaries overseas were ignored (wisely!) by quite a few, certainly when directions were given in regard to the building of monaste ries, the wearing of the habit, the praying of the office, the services to the parishes and the administration of the sacraments. Other Crosier missionaries however wanted to follow the directives from Europe and this caused tension which damped the enthu siasm for foreign missions. Nevertheless the missionaries succeeded after an incubation time of around ten year to establish the Order in America as well as in Kongo. J.R
RESUME
Sous le generalat de Henri Hollmann, les croisiers ont entrepris la mission aux EtatsUnis a partir de 1910, au Congo Beige en 1920 et a Java depuis 1926. Chaque fois ils ont apparu comme non prepares a cette nouvelle forme d'apostolat pour l'ordre. C'est la
cause du peu de succes d'acculturation et d'inculturation des debuts. Les envoyes furent assez rapidement confronted a un manque penible de connaissances sur le climat, la geographie, la langue courante et les habitudes des gens qui leur etaient confies. Les directives de Sainte-Agathe furent (prudemment) ignorees par bon nombre de missionnaires, surtout lorsqu'il s'agissait de la construction d'un couvent, le port de l'habit,
l'observance de la priere chorale, l'administration des paroisses et des sacrements. D'autres confreres par contre souhaitaient suivre les directives venues d'Europe. De la, plusieurs brandons de discordes qui tempererent lfenthousiasme pour les missions d'outre-mer. Pourtant et malgre tout, les envoyes ont reussi a ancrer Tordre aussi bien en Amerique qu'au Congo apres une periode d'incubation de quelque dix ans.
L.M.
ZUSAMMENFASSUNG
Wahrend der Generalates von Henricus Hollmann (1899-1927) ubernahmen die Kreuzherren Seelsorge-Arbeit unter den Einwanderern in die U.S.A. (Minnesota) im Jahr 1910. Seit 1920 missionieren sie im Belgischen Kongo und seit 1926 in Indonesien auf der Insel Java.
Jedesmal zeigte sich, daB der Orden nicht geniigend vorbereitet war auf diese fur
den Orden neue Form des Apostolates.
DE KRUISHEREN EN DE OVERZEESE MISSIONERING
75
Deshalb mifilang zunachst die Akkulturation sowie die Inkulturation. Die Missionare wurden schon bald konfrontiert mit mangelhaften Erkenntnissen beziiglich des Klimas, der Geographie, der Mundarten und der Sitten der Menschen, die ihnen anvertraut waren.
Richtlinien aus dem Muttershaus St. Agatha wurden im Ubersee von einer Gruppe der Missionare ignoriert; z.B. das Bauen eines Klosters, das Tragen des Habits, das Chorgebet, die Art und Weise, wie man die Seelsorge ausiiben sollte. Dadurch gab es Spannungen unter den Missionaren und liefi die Begeisterung fur die Missionierungsarbeit nach.
Dennoch gelang es nach einer Inkubationszeit von etwa 10 Jahren, den Orden zu
stabilisieren sowohl in den U.S.A. wie auch im Kongo. G.R.
KREUZHERRENKLOSTER STEINHAUS ZU BEYENBURG1298-1998
Das erste Kreuzbriiderkloster in Deutschland wurde auf Veranlassung des Grafen Adolf des V. von Berg (1259-1296) in Beyenburg, genauer gesagt auf Steinhaus (Ortsteil Beyenburg), gegriindet.
Sehr wahrscheinlich war er auf die Kreuzbriider aufmerksam geworden durch das Aufsehen, das der Ordensbruder Johannes von Eppa aus Paris im Jahre 1287 durch die Auffindung der Reliquien der HI. Odilia, einer Gefahrtin der HI. Ursula, in Koln weithin erregte.
Lowe mit Ordensschild - Detail des Chorgestiihls -15. Jh.
78
KREUSHERRENKLOSTER STEINHAUS ZU BEYENBURG 1298-1998
1298
KREUZHERRENKLOSTER STEINHAUS ZU BEYENBURG 1298-1998
79
In der Griindungsurkunde aus dem Jahre 1298 iibertragt der damalige Kolner Domprobst Graf Konrad von Berg mit Zustimmung seiner Mutter die freie, d.h. die von einer Pfarrkirche unabhangige Kapelle zu Steinhaus den Kreuzbriidern, die, wie es heifit, bereits dort versammelt sind (!).
DaB schon Graf Adolf die Kreuzbriider nach Steinhaus berief, aber iiber der Griindung des Klosters verstarb, geht noch deutlicher aus einer Urkunde von 1299 hervor, in welcher Graf Wil helm I., sein jiingerer Bruder und Nachfolger, den Erzbischof von Koln urn die Genehmigung der Stiftung bittet. Es heifit darin, der Bischof moge die Kreuzbriider, die durch unseren Bruder Adolf in der freien Kapelle zu Steinhaus aufgenommen und reichlich beschenkt worden sind, bestatigen.
Die Genehmigung der Niederlassung erfolgte im Februar des Jahres 1300 durch den Kolner Erzbischof Wicbold.
Pyxis (Hostienbehalter / 13. Jh.)
Zu Beginn bewohnten die Kreuzbriider die Gebaulichkeiten des auf der Hohe gelegenen Herrenhofes Steinhaus. Dort waren sie fur die Seelsorge der Hofesangehorigen, sowie fur die Betreuung der Reisenden und Pilger verantwortlich.
Aber wegen mancherlei Unzutraglichkeiten schenkte ihnen Graf Wilhelm 1302 den Beyenberg zur Erbauung eines neuen Klosters.
80
KREUSHERRENKLOSTER STEINHAUS ZU BEYENBURG 1298-1998
Aus der Bestatigungsurkunde vom Oktober des gleichen Jahres erfahren wir auch den Grund fur die Verlegung des Klosters, namlich die dem klosterlichen Leben ungiinstige Lage von Steinhaus; ungiinstig wegen der an Steinhaus vorbeifiihrenden Heerund HansastraGe und der rauhen Sitten der Voriiberziehenden. Auch scheint der Larm in der nahen Herberge den Gottesdienst standig gestort zu haben.
Im Jahre 1307 erklarte sich der Erzbischof Heinrich von Virneburg mit der geplanten Verlegung des Klosters ins Tal einverstanden und gewahrte den Kreuzbriidern das Recht fur sich selbst und fur solche, die es wiinschten, dort Grabstatten zu errichten. Warm die Kreuzbriider Steinhaus verlieCen ist ungewiB, jedoch scheint dies bereits zu Beginn des 14. Jahrhunderts geschehen zu sein.
Dafiir gibt es folgende Hinweise: 1. 1336 erhalten die Kreuzbriider von den Grafen von Berg eine Entschadigung dafur, daB sie nahe bei dem Kloster eine Befestigung, aus der spater die Burg hervorging, hatten anlegen lassen; 2. 1447 gibt es Streitigkeiten zwischen der Pfarrkirche zu Steinhaus und dem Kloster im Tale wegen des Kirchweihfestes und 3. im Jahre 1496 heiBt es, da6 die Klosterkirche viel zu klein geworden sei, da Volk und Anzahl der Priester sich standig mehre und man daher einen Umbau, bzw. einen Neubau plane.
Die Nachrichten iiber das Kloster Steinhaus aus den ersten hundert Jahren seines Bestehens sind recht durftig. Im Jahre 1307 wurden von hier aus zwei Kreuzbriider nach Koln gesandt, urn dort eine weitere Niederlassung zu griinden. 1318 stellte Papst Johannes XXII. den Kreuzbriidern zu Beyenburg einen Schutzbrief aus.
Uber Erwerbungen des Klosters horen wir nur aus dem Jahre 1336 und 1345.
Bemerkenswert ist noch, daB seitens des Klosters bereits vor dem Jahre 1366 eine Bruderschaft gegriindet wurde; die wohl caritative Ausgaben in der Gemeinde iibernahm. Diese Schiitzenbruderschaft S. Annae et Katharinae erhielt 1383 ihre Regel und Konstitutionen - und besteht bis auf den heutigen Tag.
KREUZHERRENKLOSTER STEINHAUS ZU BEYENBURG 1298-1998
81
An dem Niedergang, den der Orden in der zweiten Halfte des 14. Jahrunderts nahm, hat ein Prior von Steinhaus einen wenig riihmlichen Anteil. Vielleicht war es der im Jahre 1405 verstorbene Peter von Kettwig; Von dem Ordensgeneral Deocrescentius (1393-1396) im Jahre 1394 zum Provinzial ernannt, hat er als dessen bevorzugter Ratgeber einen unheilvollen EinfluB auf ihn ausgeiibt.
Auf den Prior von Steinhaus sind zum Teil die MaBnahmen des Ordensgenerals zuriickzufuhren, in denen er den einzelnen
Briidern ein weitgehendes Verfugungsrecht iiber ihre personli-
chen Einkiinfte zugestand, was sehr zur Untergrabung der Ordensdisziplin beitrug. Danach scheint wohl sicher, daB auch in unserem Kloster ein Riickgang des klosterlichen Lebens und ein Nachlassen der Klosterzucht zu verzeichnen gewesen ist.
Die einmal iibernommene seelsorgliche Betreuung der Kapel-
len-, bzw.
spateren Pfarrgemeinde zu Steinhaus
hielten die
Kreuzbriider auch nach Verlegung des Klosters bei, so daB bis zur Sakularisation stets einer der Kreuzbriider als Pastor zum
Steinhaus tatig war. (Eine andere Quelle besagt; daB noch bis 1383 Weltgeistliche die Pfarrei betreut hatten.)
Hauptportal der Kirche - Anfang des 14. Jh.
82
KREUSHERRENKLOSTER STEINHAUS ZU BEYENBURG 1298-1998
Fiir den Anfang des folgenden Jahrhunderts ist die Wohlhabenheit und gute Vermogenslage aus den Urkunden ersichtlich fiir diese Zeit sind allein 17 Erwerbungen an Renten und Landereien fiir das Kloster zu verzeichnen. Diese giinstigen Vermogensverhaltnisse werden auch daraus ersichtlich, daB das Generalkapitel von 1422 die Kosten fiir die jahrliche Visitation des Klosters Beyenburg auf zwei Goldkronen festsetzte, die Hochstsumme, die von den einzelnen Klostern zu verrichten war. Zum Vergleich zahlte der weitaus groBere Konvent zu Schwarzenbroich, der auch nicht schlecht stand, eine Visitationsgebiihr von nur einer Goldkrone.
Um die Mitte des 15. Jahrhunderts - der Grand ist nicht er sichtlich - geriet das Kloster in eine groBe Notlage. Im September 1451 veroffentlichte Wilhelm de Brede, Probst von St. Kunibert in Koln, einen Erlass des Papstes Nikolaus V., in welchem er beauftragt wurde, dafur zu sorgen, "daB den Briidern des Klosters Beyenburg von deren Glaubigern das zu Nahrung und Kleidung Notwendige gelassen werde".
In eine personelle Notlage geriet das Kloster im Jahre 1457/58. Fiir diese Zeit sind allein acht Todesfalle zu verzeichnen, darunter auch der des Priors und Subpriors, wahrscheinlich hatte sich die Pest des Klosters bemachtigt.
Doch diese Notlage scheint nur voriibergehend gewesen zu sein. Denn schon 1458 horen wir wieder von Erwerbungen des Klosters; und kurze Zeit spater riistet der Konvent sich zum Neubau des Klosters (1485) und der Kirche (1497). AuBerdem konnten sie in dieser Zeit durch eine ganze Reihe von Kaufen ihren Besitz an Renten, Landereien und Hofen abrunden.
KREUZHERRENKLOSTER STEINHAUS ZU BEYENBURG 1298-1998
83
Ziege - Detail des Chorgestiihls - 15. Jh.
Uber das innere Leben im Kloster erfahren wir im 15. Jahrhundert noch recht wenig. Die im Jahre 1410 beschlossene Ordensreform bedurfte einer geraumen Zeit, urn in alien Klostern ihren Niederschlag zu finden. So wurde erst 1431 der Priester Gheradus aus dem Kolner Konvent als Reformator nach Beyenburg gesandt. Doch seine Bemiihungen scheinen gescheitert zu
sein, denn bereits 1436 wird erneut versucht, das Beyenburger Kloster den Reformbeschliissen anzugleichen. In diesem Jahr kommt der Priester Johannes ter Borch aus Koln als Visitator
und Reformator nach Beyenburg. Unter anderem befiehlt er, daB lediglich drei Briider terminieren (betteln) gehen diirften, wahrend die anderen Kreuzbriider gefalligst im Kloster zu bleiben hatten.
Es scheint also vor dieser Zeit iiblich gewesen zu sein, daB stets ein GroBteil des Konventes durch Abwesenheit "glanzte".
84
KREUSHERRENKLOSTER STEINHAUS ZU BEYENBURG 1298-1998
gotisches Fischblasen-Fenster des Kreuzgangs/Siidflugel
Uber die Seelsorge an der Kirche zu Steinhaus und die Betreuung der Pilger hinaus, scheinen die Kreuzbriider keine weiteren Aufgaben auBerhalb des Klosters ausgeiibt zu haben, nur die zuvor genannten Bettelgange werden erwahnt.
Eine innerklosterliche Aufgabe bestand unter anderem in der Anfertigung von Handschriften. So wird um 1446 ein Johannes Rode als Scriptor erwahnt. Eine seiner Handschriften wurde erst vor einigen Jahren in der benachbarten Stadt Schwelm wieder aufgefunden.
Die inneren Wandlungen, die der Orden seit der zweiten Halfte des 15. Jahrhunderts durchmachte, fanden auch hier ihren auBeren Niederschlag in dem Wechsel der Benennung. In einer Urkunde des Jahres 1481 werden die Beyenburger Kreuzbriider zum erstenmal als "HEREN des cloisters torn Steynhus" bezeichnet.
KREUZHERRENKLOSTER STEINHAUS ZU BEYENBURG 1298-1998
85
. Erwahnenswert ist noch, daB in diesem Jahrhundert zwei weitere Griindungen von Beyenburg ausgingen. So regte der Termi nator Wilhelmus von Werden die Griindung eines Klosters in Bentlage (gegr. 1437) bei Rheine an, wo er 1448 zum Prior gewahlt wurde. Einen erneuten Griindungsauftrag erhielten die Kreuzbriider zu Beyenburg im Jahre 1438 vom Generalkapitel sie wurden beauftragt mit dem Grafen von Berg iiber eine neue Niederlassung in Diisseldorf zu verhandeln.
Osterleuchter
mit Weihwasserkessel -15. Jh.
KREUSHERRENKLOSTER STEINHAUS ZU BEYENBURG 1298-1998
86
In der Reformationszeit ergaben sich, wie in anderen Konventen, auch in Beyenburg manche Schwierigkeiten. Wohl ist der
Abfall einzelner Briider zu verzeichnen, doch der Konvent als solcher hielt treu am alten Glauben fest. Wahrend nach und nach alle Gemeinden der Umgebung zum Protestantismus iibertraten, gelang es den Bemiihungen der Kreuzbriider, in der von ihnen
betreuten Pfarrei Steinhaus den katholischen Glauben zu erhalten.
Als der bergische Reformator Adolf Clarenbach im Amte Bey enburg 1527 auftrat, widersetsten sich ihm die Kreuzbriider und verklagten ihn beim Landesherrn, so daB er die Gegend verlassen muBte.
Die landesherrliche Erkundigung von 1550 weiB von keinen Neuerungen in der Gemeinde zu berichten; dem an der Kapelle Steinhaus tatigen Kreuzbruder Pastor Johann von Unna wird
sogar 1525 das Zeugnis eines frommen Wandels und Lebens ausgestellt.
Drache - Detail des Chorgestiihls -15. Jh.
KREUZHERRENKLOSTER STEINHAUS ZU BEYENBURG 1298-1998
87
GroBere religiose Unruhen entstanden erst durch den ehemali-
gen Elberfelder Kaplan Peter Lo, der 1558 bis 1565 sich auf Einladung des Grafen Franz von Waldeck auf der Beyenburg auf-
hielt.
Wohl wird seine reformatorische Tatigkeit sich auf die
Bewohner der Burg beschrankt haben, jedoch gehen die 1568/69 entstehenden Schwierigkeiten in Pfarrei und Kloster sehr wahr-
scheinlich auf seinen EinfluB 2uriick. So hatte 1568 der als Pastor
tatige Kreuzbruder zu Steinhaus zu Pfingsten "neuen Gebrauch
und Kirchendienst" angefangen. Als er kurz darauf verstarb, erhob sich Goswin von Schwerte gegen den Willen seines Priors und Konventes. Er verwarf Zeremonien und Sakramente und wollte protestantisch leben, verlangte aber trotzdem vom Kloster
den notwendigen Unterhalt. Doch nicht nur der Prior, sondern auch die Pfarrgemeinde traten ihm entgegen. Der Prior wandte sich an den Ordensgeneral. Aus seinem Schreiben geht hervor, daB nicht nur Goswin, sondern mehrere Briider sich dem Prior widersetzten. Der Generalprior gab jedoch
die Anweisung sie aus dem Kloster auszustoBen: "denn sie, die nicht am Chorgebet teilnehmen, sollen auch vom gemeinschaftlichen Tisch verstoBen werden." 1569 wird Goswin abgesetzt. Daraufhin blieb die Pfarrstelle bis 1577 von Kreuzbriidern unbesetzt, da es im Kloster keine geeig-
nete Person gab - die Seelsorge wurde voriibergehend von anderen Geistlichen ausgeiibt.
88
KREUSHERRENKLOSTER STEINHAUS ZU BEYENBURG 1298-1998
Sakristeiportal / 15. Jh.
DaB auch in den folgenden Jahrzehnten der Konvent als Gan-
2es am katholischen Glauben festhielt, ist daraus ersichtlich, daB 1595 die katholisch gebliebenen Vikare der Stadt Schwelm auf die Besetzung der vakanten Pfarrstelle mit einem der Beyenburger Kreuzbriider drangten.
In diese Zeit fallt auch die Kunde iiber eine im Kloster bestehende Schule. Hier wurde jedoch nicht wie sonst iiblich nur Latein unterrichtet, sondern z.B. auch Rechnen. Einer der Patres gab spater, nachdem er zum Protestantismus iibergetreten war, ein Lehrbuch fur Rechnen heraus.
Aus einem Beschwerdebrief wissen wir jedoch, daB der Schulbetrieb der klosterlichen Stille sehr schadete - Prior und Konvent beschwerten sich damals iiber das standige Txirenschlagen und Larmen der Schiiler.
KREUZHERRENKLOSTER STEINHAUS ZU BEYENBURG 1298-1998
89
Fuchs am Lehrstuhl
- Detail des Chorgestiihls 15.JL
Den umfangreichen Besitz, den das Kloster vor der Reforma
tion erworben hatte, konnte es nach der Reformation nicht wesentlich vermehren, ja es sind selbst einige Verluste zu verzeichnen.
Besonders klagten die Ordensbriider iiber den starken Ruckgang der Briickengelder, da durch die Reformation die groBen Pilgerstrome fast ganzlich weggefallen waren. (Briickengelder: Die
unterhalb des Klosters gelegene Wupperbriicke verband die beiden Herrschaftsbereiche Berg und Mark. Die Erhebung des Briickenzolls oblag, durch Privileg, der Kirche.)
90
KREUSHERRENKLOSTER STEINHAUS ZU BEYENBURG 1298-1998
mittelalterlicher
Archiv- + Tresorschrank
Das Beyenburger Kloster des 17. Jahrhunderts gelangte einerseits im Zuge der Gegenreformation zu einer neuen religiosen und geistigen Bliite, andererseits aber wurde es standig von Kriegen und Feuersbriinsten heimgesucht.
So traf ein schweres Brandungliick das Kloster im Jahre 1615. In dem Bericht dariiber heiBt es: Anno 1615 brannte das Kloster ganz nieder mit der Kirche, der Orgel und den Glocken. Die dadurch bedingte Notlage wurde durch die 1621 auch in dieser Gegend beginnenden Leiden des 30-jahrigen Krieges wohl noch verscharft. Sie war jedenfalls auch der Grund dafur, weshalb Beyenburg von den Abgaben, die 1622 von den Klostern fxir die Bestatigung der Ordensprivilegien erhoben wurden, befreit wurde. In einem Bericht des papstlichen Nuntius vom Jahre 1630 klagt dieser, dafi die hollandisch - brandenburgischen Heere das Bey enburger Kloster in die groBte Not gebracht hatten. So ist es
nicht verwunderlich, daB Beyenburg auf dem Provinzialkapitel von 1640 der Klasse III, d.h. den finanziell schwachen Klostern zugeteilt wurde.
Nachdem die Kriegsgreuel Beyenburg bis 1646 heimsuchten, muBte das Kloster sich vom Kreuzbriiderkloster Osterberg eine
KREUZHERRENKLOSTER STEINHAUS ZU BEYENBURG 1298-1998
91
hohe Summe Geld leihen, urn seine wirtschaftliche Not zu lindern.
Kloster(?)-Siegel / 1672
Doch vor 1675 muG eine erhebliche Verbesserung der Vermogensverhaltnisse eingetreten sein, denn auf dem Provinzialkapitel dieses Jahres wurde Beyenburg zu Afgaben fur die Bediirfnisse der deutschen Provinz mit dem Hochstsatz herangezogen. Die
Einkiinfte aus der Pfarrei zum Steinhaus scheinen dagegen unbedeutend gewesen zu sein - auBer wenigen Stolengebiihren waren wenige Renten vorhanden, zumal die Zahl der Kommunikanten nur 40 betrug.
Kirchenbankwange (Endel7.Jh.)
92
KREUSHERRENKLOSTER STEINHAUS ZU BEYENBURG 1298-1998
Im Jahre 1678 fugte abermals eine Feuersbrunst dem Konvent groBen Schaden zu - die Klostergebaude brannten bis auf die Grundmauern nieder. Erneut muBten hohe Summen aufgenommen werden, urn das Kloster wiederherzustellen. Der Landtag zu Diisseldorf gewahrte hierzu einen ZuschuB von 100 Talern, und der Bentlager Konvent stiftete vier Reichstaler fiir neue Fenster. Doch schon recht bald nach Wiederherstellung des Klosters (um 1680/85) muB der Konvent wieder vermogend gewesen sein, denn bereits in den 90-er Jahren erhalt die Kirche ihre prachtdge
Barockausstattung.
Die Beyenburger Kreuzbruder betreuten im 17. Jahrhundert auch die wenigen Katholiken im benachbarten Schwelm. Als deren Zahl sich wieder mehrte, half der Prior Johann Nyburg zur Erbauung einer katholischen Kirche in Schwelm nach Kraften mit. Der Grundstein zu dieser Kirche wurde 1684 gelegt; dazu stiftete der Konvent von Bentlage abermals Geld. Von diesem Jahr, bis in die ersten Jahrzehnte des 18. Jahrhunderts hinein wurde dann die Pfarrstelle zu Schwelm mit einem
Kreuzbruder aus Beyenburg besetzt.
Die geistige Erneuerung des 17. Jahrhunderts brachte auch in Beyenburg einige bedeutende Personlichkeiten hervor. So der um 1623 erwahnte Clamor Averkamp, der wiederholt zum Provinzial und Definitor erwahlt wurde und somit die Geschicke des Ordens mitbestimmte. Weiterhin seien erwahnt die Prioren Wolterus Letmate (um 1630/40) und Wilhelmus Xhneumont (1664-69), die beide das Definitorenamt (Ratgeber des Ordensgenerals) be-
kleideten.
KREUZHERRENKLOSTER STEINHAUS ZU BEYENBURG 1298-1998
93
Ambo / Lesepult -Klosterkirche/17.Jh.
Wegen ihrer
Gelehrsamkeit geschatzt waren
auch
Conrad
Schieffer (Prior 1685), Iizentiat der Theologie, und Aurelius Galenius, Doktor der Theologie.
Pelikan mit Jungen - Detail des Chorgestiihls - 15. Jh.
94
KREUSHERRENKLOSTER STEINHAUS ZU BEYENBURG 1298-1998
Das 18. Jahrhundert wird besonders in seiner zweiten Halfte durch mancherlei Streitigkeiten gepragt und zeigt deutliche Spu-
ren des Verfalls.
Doch urteilt der jiilich-bergische Hofkammerrat Joh. Wiilfling 1729 in seiner Beschreibung der Stadte und Flecken des bergischen Landes noch recht giinstig iiber das Kloster Beyenburg. Er erwahnt den "gelehrten Pastoren der Pfarrkirche" und riihmt "Prior und Monche als nicht hochmiitig und freigebig gegen die
Armen".
Noch 1705 klagte jedoch die weltliche Obrigkeit uber die religiosen Zustande in der Pfarrei. Es heifit in einem Bericht: "... die Leute versaumen den sonntaglichen Gottesdienst und die Predigt; auch die Christenlehre und die Nachmittagsandacht werden seitens der Kinder und Jugendlichen vernachlassigt, sie gehen lieber ihren Vergniigungen nach."
In den Jahren 1715/16 herrschten im Konvent haBliche Stxei tigkeiten, in deren Mittelpunkt der Prokurator Antonius Beumers stand. 1715 wurde er vom Provinzial abgesetzt. Er widersetzte sich jedoch und erhob Einspruch beim Generalvikar zu Koln. Da auch die Pfarrangehorigen ihm ein gutes Zeugnis ausstellten, gab der Generalvikar, nach Riicksprache mit dem Provinzial, ihm Gelegenheit sich noch einmal zu bewahren - "doch vorher", so heiBt es, "miisse er ins Kloster zuriickkehren" - er hatte namlich das Kloster verlassen und hielt sich bei einem Gonner auf.
KREUZHERRENKLOSTER STEINHAUS ZU BEYENBURG 1298-1998
95
In den Jahren 1723-1735 bestanden Streitigkeiten mit den Franziskanern von Lennep wegen der Pfarrjurisdiktion iiber Liit-
tringhausen, die durch einen ProzeB 1735 zu Gunsten der Franziskaner entschieden wurden.
Im Jahre 1735 fiigte wiederum eine Feuersbrunst dem Kloster groBeren Schaden zu, wobei die meisten Urkunden verloren gingen.
Im gleichen Jahr horen wir, daB in den Gebauden des Klosters
eine einklassige, katholische Volksschule errichtet wurde.
Turbeschlag/18Jh.
Auf dem Generalkapitel von 1730 wurde der Prior Seil fur drei Jahre zum Provinzial der Maasprovinz ernannt, was immerhin fur ihn und das Kloster eine gewisse Auszeichnung bedeutete.
96
KREUSHERRENKLOSTER STEINHAUS ZU BEYENBURG 1298-1998
Geschatzt waren auch als Definitoren der 1721 erwahnte Prior Weyler und der spatere Prior Wulffing, der das Definitorenamt im Jahre 1770 bekleidete. Ersterer erhielt 1744 das Iizentiat der Theologie an der Universitat zu Koln.
Im Siebenjahrigen Krieg brachen sodann schwere Jahre iiber das Kloster herein. 1758/59/60 wurde das Kloster von feindlichen Truppen besetzt, wobei jedesmal hohe Kontributionskosten zu zahlen waren. Zur Sicherheit wurde der Prokurator, da der Prior bereits iiber 80 Jahre alt war, immer aufs neue als Geisel fortgefuhrt. Die dadurch bedingte finanzielle Notlage zwang die Kreuzbriider dazu, 1761 einen Teil ihrer Landereien sowie einige ihrer wertvollsten Handschriften zu verkaufen.
Rokoko-Stickerei / 18. Jh.
Um dieselbe Zeit loderte von neuem ein Streit zwischen Klos ter und Pfarrgemeinde auf, der schon langer bestanden haben
KREUZHERRENKLOSTER STEINHAUS ZU BEYENBURG 1298-1998
97
muB. Die Pfarrgemeinde verlangte, daB die Giiter der Pfarrkirche von denen des Klosters getrennt und unter eigene Verwaltung gestellt wiirden. Ein Urteil von 1764 erkannte in diesem Sinne auf Trennung und Herausgabe der Pfarrgiiter. Doch diese Trennung hat niemals stattgefunden, was sich bei der Sakularisierung als sehr verhangnisvoll fur die Pfarrgemeinde auswirkte, da viele ihrer Giiter mit denen des Klosters eingezogen wurden. Ein Bericht des Kolner Generalvikars an den Erzbischof iiber seine Visitation der Pfarre Steinhaus im Jahre 1783 wirft auf die Klosterdisziplin ein trauriges licht. Es ist darin von schreienden Ausschweifungen der Patres die
Rede, die auch der Ordensgeneral bei einer vor einigen Jahren
erfolgten Visitation nicht habe beseitigen konnen. Was damit gemeint ist, ist nicht recht ersichtlich. Als den schlimmsten der eingestandenen Exzesse fuhrt der Generalvikar an, daB die Kreuzbriider dem Konig von PreuBen alle im Markischen gelegenen Giiter zum Kauf angeboten hatten, was dieser jedoch ablehnte.
Zu dieser Zeit waren auBer dem Prior nur noch fiinf Konventualen im Kloster. Um diese MiBstande abzustellen, sandte man
seitens des Ordens zwei Mitbriider aus dem Kloster Hohenbusch nach Beyenburg - zwar widersetzte sich der Prior dieser MaBnahme, doch ohne Erfolg. Der bis 1784 amtierende Okonom Ortmann trat einige Zeit
danach aus dem Kloster aus und hinterlieB die Finanzen in ziemlicher Unordnung, die sich in der Folgezeit noch weiter steigerte. Um die verwahrlosten Finanzen wieder in Ordnung zu bringen, wurde 1795 Pater Leonardus Meller aus dem Kloster Schwarzenbroich nach Beyenburg versetzt.
Bei der im Jahre 1789 stattgefundenen Visitation durch den
Ordensgeneral wurde der Pastor Matthias Mercken aus uns nicht bekannten Griinden abgesetzt. Dies fiihrte wiederum zu verwickelten Streitigkeiten zwischen Kloster und Erzbischof. SchlieBlich muBte Pater Mercken auf Drangen der Regierung und des Erz-
bischofs wieder als Pfarrer eingesetzt werden.
98
KREUSHERRENKLOSTER STEINHAUS ZU BEYENBURG 1298-1998
Monch - Detail des Chorgestiihls -15 Jh.
Die Notlage, die sich aus dem trostlosen Zustand den Finanzen in den Jahren 1789-96 ergab, wurde durch eine mehrmals von PreuBen verhangte Landessperre verscharft. Da die Einkiinfte des Klosters an Frucht meist aus den benachbarten preuBischen Gebieten herflossen, traf diese MaBnahme die Beyenburger Kreuzbriider besonders hart. Im Jahre 1795 war die Not zo groB, daB der Prior seine Konventualen iiber die preuBischen Grenze (GrenzfluB war die Wupper) schickte, damit sie dort das Mittagsmahl einnehmen konnten.
Im selben Jahr scheint auch der Ordensgeneral Dubois auf der Flucht vor den franzosischen Revolutionsheeren sich voriibergehend in Beyenburg aufgehalten zu haben. Dort fanden nicht nur er, sondern auch viele franzosische Priester und Ordensfrauen im Kloster Zuflucht. In spaterer Zeit, als bereits die franzosischen Heere in der Nahe lagerten, kamen nachts die franzosischen Soldaten heimlich zum Kloster, urn dort die Sakramente zu empfangen.
KREUZHERRENKLOSTER STEINHAUS ZU BEYENBURG 1298-1998
99
Detail des Weihwasserkessels (15 Jh.)
Die Not des Konventes nahm immer mehr zu. So sahen sich die Konventualen im Jahre 1800 dazu gezwungen, einen Teil des Klosters an einen Elberfelder Kaufmann zu vermieten, der in den gemieteten Raumen eine Baumwollspinnerei einrichtete.
Angesichts dieser driickenden Situation, ist es verstandlich, daB
das Kloster sich 1803 weigerte, die Mitbriider des bereits sakularisierten Diisseldorfer Konventes aufzunehmen.
Bei der 1803 angeordneten, 1804 erfolgten Aufhebung des Klosters, sollen nach miindlicher Uberlieferung sich noch zwanzig Patres im Kloster befunden haben. Im Zuge der Sakularisie-
rung wurde die Klosterkirche zur Pfarrkirche erhoben, wahrend man die alte Pfarrkirche zu Steinhaus 1811 abriB.
100
KREUSHERRENKLOSTER STEINHAUS ZU BEYENBURG 1298-1998
Fabelwesen / Greif
- Detail des Chorgestiihls -15. Jh.
Als Pfarrer blieb der friihere Konventuale Christian Ommerborn in Beyenburg zuriick. 1806 wurde die wertvolle Bibliothek seitens der Regierung offentlich verbrannt - wahrend 280 Handschriften der Landesbibliothek in Diisseldorf zugewiesen wurden. Nachdem ein Teil des Klosters (West- und Nordfliigel) niedergelegt und verkauft worden war, diente der noch iibrig gebliebene Klosterflugel den nachfolgenden Weltgeistlichen als Pfarrhaus. Im Mai 1907 wurde das leerstehende und stark verfallende Klostergebaude von Augustinerinnen in Besitz genommen und nach und nach wieder bewohnbar gemacht. Jedoch muJBten die Ordensfrauen 1968 das Kloster aus Altersgriinden wieder verlassen.
Als 1948 die Gemeinde den 650. Jahrestag der Klostergriindung zu Steinhaus feierte, nahm der damalige Pfarrer Joseph Schulte die erste Verbindung mit dem in Deutschland unbekannt gewordenen Kreuzherrenorden wieder auf. Nach langen und schwierigen Verhandlungen und erst nach dem Tod des Pfarrers Schulte im Jahre 1962 konnte der Orden am 28. April 1963 wieder an die Ursprungsstatte seines Wirkens,
KREUZHERRENKLOSTER STEINHAUS ZU BEYENBURG 1298-1998
101
nach Beyenburg, zuriickkehren. An diesem Tag konnte wieder ein Kreuzherr als Pfarrer eingefuhrt werden.
Obwohl in der 160-jahrigen Abwesenheit des Ordens die Gemeinde das "Klostererbe" liebevoll und unter oftmals hohem finanziellem Aufwand gepflegt hatte, wurden in den letzten Jahrzehnten umfangreiche Restaurierungs- und Renovierungsarbeiten an Kirche und Kloster notwendig. Folgende MaBnahmen wurden getroffen:
102
KREUSHERRENKLOSTER STEINHAUS ZU BEYENBURG 1298-1998
-
In den 60er Jahren bis Anfang der 70er - Innen- und
AuBenrestaurierung der Kirche, Erneuerung des Kirchendaches und des Turmes; -
In den 70er Jahren - Restaurierung und Ausbau des Klostergebaudes; In den 80er Jahren - Gestaltung des Klosterhofs; 1992 bis Anfang 1995 - Innen- und AuBenrestaurierung des Mauerwerks der Kirche.
Klostergemeinschaft und Pfarrgemeinde, iiber Jahrhunderte miteinander verbunden, nutzen heute gemeinsam Kirche und Klostergebaude. Moge auf ihrer gemeinsamen Zukunft Gottes Segen ruhen!
"IN CRUCE SALUS" - Im Kreuz ist Heil.
Dirk WASSERFUHR o.s.c.
N
N W
o
104
KREUSHERRENKLOSTER STEINHAUS ZU BEYENBURG 1298-1998
LISTEDERPRIOREN
GOBELINUS DE BRILON GERHARD VON BRILON
erste Erwahnung 1374
1383 gestorben, mit ersterem identisch?
PETER KETTWIG
evtl. bereits 1394 Prior,
verstarb 1405 TILMANN WIPPERFURT
erwahnt 1407, gestorben 1414
JOHANNES DUSSELDORF
erwahnt 1431,
gestorben 1450 PETRUS (DE FLANDRIA?)
gestorben 1455/56
JOHANNES ELBERFELD
gestorben 1457
GODSCHALK ELBERT
gestorben 1457
ANDREAS
erwahnt 1475, bis sicher 1478
JOHANNES MARTINI
starb 1485 als Exprior
ANTHONIUS UNKELBACH
ist 1482 Prior,
nach 1488 gestorben
JOHANN VON WOINKHAUSEN
erwahnt 1491 gestorben 1504
KREUZHERRENKLOSTER STEINHAUS ZU BEYENBURG 1298-1998
105
Kredenznische / 15. Jh.
HERMANN RYSENBECKE
schon 1514 Prior
BERNHARD SCHUTTORF
gestorben 1518
JOHANNES VON UNNA
vor 1530,
starb 1527/28
starb am 3.8.1535 TILMANN VON BEYENBURG
bereits 1538 Prior, starb 1560
ARNOLD VON BERCKA
gestorben 1568/69
ANDREAS
gewahltl573,
bis 1578 (?)
JOHANN VON BERCKA
evtl. schon vor 1568
Prior, fur 1574 als Prior gesichert, bis zum Todesjahr 1581
THEODOR REIDANUS
1580 schon Prior
starb 1585
ULRICH VON MEDEBACH
1585 bis 1589
HENRICH FALKENBERG
1589 bis 1593
LUCAS OLIVERIUS
1593 bis 1598/99 gest.
THEODOR PYLSTICKER
1598 (?) bis 1603 gest.
HENRICH PUTMANN
VON VENDELO
bereits 1608 bis 1617 gestorben
WOLTERUS LETMATE
bereits 1633 Prior,
gest. als Exprior 1643/44
CORNELIUS RUTHEN
gewahlt 1642,
bis sicher 1647
106
KREUSHERRENKLOSTER STEINHAUS ZU BEYENBURG 1298-1998
HEINRICH WEBBER
:
ROBERT GLIMBACH
:
schon 1653 Prior,
REINER BYLL
:
vor 1664 Prior,
WILHELM XHNEUMONT
:
bereits 1664 Prior,
JOHANNES NYBURG
:
gewahlt 1668 bis 1684,
JOHANN CONRAD SCHIEFFER
gewahlt 1684, ist noch
urn 1650 (?) Prior,
1675 Exprior
starb 1654/55
sicher bis 1668 starb als Exprior 1698
Prior in 1707 - starb als Exprior 1718
JOHANN PETRUS WEYLER
:
sicher Prior von 1720 bis 1713
MATTHIAS SEYHL
:
gewahlt 1730, ist noch Prior 1760
JOHANN WILHELM WULFFING
gewahlt 1764 - als Prior
begraben am 14.6.1796 JOHANN PETRUS JOSEPH WEINGARTZ
:
gewahlt 1796 bis 1803
KREUZHERRENKLOSTER STEINHAUS ZU BEYENBURG 1298-1998
107
ANMERKUNG DES VERFASSERS Die
Sterbejahre
der
einzelnen
Konventualen
entstammen
groBenteils den Definitionen der Generalkapitel, in denen die im jeweils vergangenen Jahr seit dem Iet2ten Generalkapitel Verstor-
benen erwahnt werden. Da in diesem Zeitraum der Jahreswechsel liegt, konnen die Sterbejahre von den in diesem Text genannten urn ein Jahr abweichen.
108
KREUSHERRENKLOSTER STEINHAUS ZU BEYENBURG 1298-1998
Quellenver^eichnis
-
Archiv des Historischen Instituts der Kreuzherren in BONN P. van den Bosch, Sie teilten mit Jedermann, Eine Kurzgeschichte des Kreuzherrenordens, Bonn 1978.
-
Definitiones der Generalkapitel des Ordens vom HI. Kreuz 1410-1786, herausgegeben von A. van den Pasch, Briissel
-
R. HaaG, Die Kreuzherren in den Rheinlanden, Bonn 1932.
-
G. Helbeck, Geschichte der Stadt Schwelm, Band I, Schwelm
1969.
1995.
-
C.R. Hermans, Annales canonicorum regularium S. Augustini, Ordinis S. Crucis, 3 Bande, fs Hertogenbosch 1858. - J. Koch, Steinhaus-Beyenburg, Elberfeld 1883. -
H. Russelius, Chronicon Cruciferorum sive Synopsis memorabilium sacri et canonici Ordinis S. Crucis, Koln 1635 (Photomechanischer Nachdruck Diest 1964)
- J. Torsy, Der Regularklerus in den Kolner Bistumsprotokollen 1661-1825, 2 Bande, Siegburg 1985.
-
H.-U. WeiB, Die Kreuzherren "Clairlieu", Diest 1963.
in
Westfalen,
Ausgabe
-
H.-U. Weifi, Die Kreuzherren in Bentlage, in Rheine, GesternHeute-Morgen 11/89, Rheine 1989.
Gedenktafel\um Jubildumsjahr, aufgerichtet: FriedhofSteinhaus Im Jahre des Herrn 1298,
87
Jahre nach der Griindung des Kreuzbriider zu Huy an der Maas,
Ordens
der
62
Jahre nach dem Tod des Ordensgriinders Theodorus de Celles,
50
Jahre nach der papstlichen Bestatigung des Ordens durch Innozenz IV.,
KREUZHERRENKLOSTER STEINHAUS ZU BEYENBURG 1298-1998
11
109
Jahre nach der Auffindung der Reliquien der hi. Odilia zu Koln durch den Kreuzbruder Johannes von Eppa,
10
Jahre nach der Ritterschlacht bei Worringen,
als Bonifaz VIII. im 4. Jahre Papst und Wicbold zu Holte Erzbischof von Koln war, unter
der
Regierung des
deutschen
Kaisers
und
Konings Adolf von Nassau,
als Wilhelm der I. Graf von Berg und Joannes de Haringier General des Ordens vom HI. Kreuz war, wurde hier an dieser Stelle, als erste Griindung auf deutschem Boden
und als 11. Niederlassung des Ordens,
das Kloster "Steinhaus" errichtet.
SAMENVATTING
Naar aanleiding van het zevende eeuwfeest der stichting van het klooster Steinhaus/ Beyenburg, het oudste Kruisherenklooster in Duitsland, beschrijft Dirk Wasserfuhr op populaire wijze de belangrijkste gebeurtenissen uit de geschiedenis van dit klooster. Het werd in 1298 door graaf Adolf V. van Berg bij de kapel "Steinhaus" gesticht en later verlegd naar "Beyenburg". Steinhaus bleef echter als parochiekerk bestaan tot aan de opheffing van het klooster in 1804. Vanuit Beyenburg werd in 1307 het klooster in Keulen gesticht. In de 14e eeuw trad een tijdelijke verslapping in o.a. tengevolge van de pestepidemie. Eerst na 1436 gelukte het de ordesleiding de ordeshervorming van 1410 in het klooster Beyenburg door te voeren. De 15e eeuw werd een periode van geestelijke en materiele opbloei. Beyenburg droeg ook bij tot de stichting van de Boosters in Bentlage bij Rheine (1437) en Diisseldorf (1438). In die tijd werd het klooster Beyenburg verbouwd. Toen ook ontstond de nog bestaande laat-gotische kloosterkerk. Ten tijde der "Hervorming" ondervond ook Beyenburg moeilijkheden en gingen enige priesters tot het nieuwe geloof over. Het convent als geheel bleef trouw aan het
kathofieke geloof en kreeg door de werking der contrareformatie nieuwe impulsen.
In de 17e en 18e eeuw kende het klooster vele problemen op materieel en geestelijk gebied, o.a. door de Dertigjarige (1618-1648) en de Zevenjarige (1756-1763) oorlog. Ook de Verlichting deed haar invloed gevoelen. Toch hebben de Prioren, gesteund door de Visitatoren, steeds getracht de kloosterdiscipline te bewaren, c.q. te herstellen. In 1804 werd het klooster opgeheven en de kloosterkerk paiochiekerk. Eerst in 1963 keerden de Kruisheren naar Beyenburg terug. Een lijst met namen van Prioren besluit deze studie. G.R.
110
KREUSHERRENKLOSTER STEINHAUS ZU BEYENBURG1298-1998
SUMMARY
On occasion of the seventh centenary since the foundation of the Crosier monastery of "Steinhaus-Beyenburg", the oldest settlement of the Crosiers in Germany, describes Dirk Wasserfuhr the history of this monastery in a popularizing way. Founded by the earl of Berg Adolf V. in 1298 near the little church "Steinhaus" it was later on removed to the "Beyenburg". Steinhaus remained, however, the parish church until the suppression of the monastery in consequence of the Secularization Decree of 1803.
From Beyenburg the Cologne monastery was founded already in 1307. During the 14th century monastic life temporarely flagged. But in the first half of the 15th century the General Chapter and the Prior General succeeded in pushing the Order reform of 1410 also in Beyenburg. This monastery contributed to the foundation of the houses in Bentlage near Rheine (1437) and Diisseldorf (1438). In the second half of the 15th century the house of Beyenburg was rebuilt as well as the late Gothic Church that still exists.
In the troubles of the Reformation Beyenburg too experienced many problems. So me priests passed on to the new Confession. But as a community the Crosiers stacked to the Catholic Faith and were encouraged by the impulses of the CounterReformation.
Owing to the Thirty Years War (1618-1648) and the Seven Years War (1756-1763) Beyenburg met with many material problems during the 17th and 18th centuries. Nevertheless the interior of the monastic Church could be fitted up in a baroque style. But also the influence of the Enlightenment became noticeable inside the community too. Yet Priors, aided by Visitators, tried in that period either to maintain the monastic discipline or to restore ite.
In 1804 the monastery was suppressed and the monastic church became parish
church.
Only in 1963 the Crosiers returned to Beyenburg. A list of Priors concludes this study. G.R.
RESUME
A l'occasion du 7° centenaire du couvent "Steinhaus-Beyenburg", le plus ancien couvent croisier d'Allemagne, Dirk Wassenfuhr rapporte d'une facon populaire les principaux evenements de l'histoire de ce couvent. II fut fonde en 1298 par le comte Adolphe V. von Berg pres de la chapelle "Steinhaus11 (maison de pierre) et plus tard deplace a Beyenburg. Cependant Steinhaus resta comme eglise paroissiale jusqu'a la suppression du couvent en 1804. C'est a partir du couvent de Beyenburg que celui de Cologne fut fonde en 1307.
Au 14° siecle on connut un relachement momentane, du en partie a l'epidemie de peste. Ce n'est qu'en 1436 que la direction de l'ordre reussit a fake passer la reforme de l'ordre de 1410 dans la communaute de Beyenburg. Le 15° siecle devint une periode d'epanouissement spirituel et materiel. Beyenburg participa a la fondation des couvents
de Bentlage pres de Rheine (1437) et de Diisseldorf (1438). A cette epoque le couvent de Beyenburg fut renove. C'est d'alors que date l'eglise conventuelle en gothique tertiai-
re toujours existante.
KREUZHERRENKLOSTER STEINHAUS ZU BEYENBURG 1298-1998
111
A l'epoque de la Reforme, Beyenburg connut aussi des difficulties et quelques pretres
passerent a la nouvelle confession. Mais dans son ensemble le couvent resta dans la foi
catholique et recut une nouvelle impulsion sous l'effet de la Contre-Reforme. Aux 17° et 18° siecles le couvent connut de multiples problemes tant sur le plan materiel que spirituel, entre-autres par les guerres de Trente ans (1618-1648) et de Sept ans (1756-1763). L'epoque des Lumieres marqua aussi son empreinte. Malgre cela, les prieurs, soutenus par les visiteurs, ont toujours essaye de maintenir, voire de retablir la discipline conventuelle.
En 1804 le couvent fut supprime et l'eglise devint eglise paroissiale. Ce n'est qu'en 1963 que les croisiers revinrent a Beyenburg. Une liste des noms des prieurs cloture
cette etude. L.M.
,,DE ORDINE CRUCIFERORUM"
(Hs. germ. qu. 812, Staatsbibliothek Berlin)
Vor kurzem hat der Direktor der Handschriften-Abteilung der Staatsbibliothek zu Berlin, Dr. E.A. Overgaauw, mich darauf aufmerksam gemacht, dafl in hs. germ. qu. 812 einige Seiten dem Kreuzherrenorden gewidmet sind (f. 17r - f.l^)1. Es handelt sich um eine kleine Sammlung Dokumente aus den ersten Jahrhunderten der Ordensgeschichte:
* Eine Ursprungsgeschichte des Ordens.
* Den Auftrag von Innozenz IV. vom 23 Oktober 1248 an Heinrich, Elekt-Bischof von Liittich, um das Gesuch der Kreuzbriider, einige Konstitutionen der Dominikaner sowie ihre Liturgie ubernehmen zu diirfen, zu iiberpriifen. Heinrich sollte nach Befund eine Entscheidung treffen. Der Abschreiber (scriptor) hat auch die positive Antwort Heinrichs an den Papst vom 31. Dezember 1248 kurz erwahnt2.
* Privilegien fur den Orden von Papst Johannes XXII. (1318), u.a. das Mendikantenprivileg. Nur eine bruchstuckhafte Wiedergabe desTextes3.
* Schutzurkunde Sigismunds, Konigs des Romischen Reiches, fur die Kreuzbruderkloster (1417). Auch hier eine Auswahl aus dem Text der Urkunde4. 1 A. van de Pasch hat fur die Ausgabe der Definitiones der Generalkapitel 1410-1786, Brussel 1969, S 8-10 Hs. lat.qu. 103 (774) benutzt, ebenfalls aus der Staatsbibliothek zu Ber lin. Diese Handschrift, die aus dem Kreuzherrenkloster in Koln oder Wickrath stammt, gibt auf f.lr-4v eine Version der Ursprungsgeschichte ,,In honorem summi Regis". 2 Vgl. H. van Rooijen, De oorsprong van de Orde der Kruisbroeders of Kruisheren. De geschiedbronnen, Clairlieu 1961, S. 205-207.
3 Vgl. C.R. Hermans, Annales canonicorum regularium sancti Augustini, Ordinis sanctae
Crucis, Herzogenbusch 1858, Bd II, S. 105-107. 4 Vgl. Annales II, S. 215-218.
114
,, DE ORDINE CRUCIFERORUM''
* Dekret Martins V. (1424): Vollmacht fiir den Generalprior von Huy gegeniiber aufsassigen Mitbriidern, nur in Zusammenfassung5.
* Dekret Eugens IV. (1432): Vollmacht zur Absolution in besonderen Fallen. Andere wichtige Weisungen des Dekrets, u.a. das Generalkapitel und die Visitation betreffend, sind nicht iibernommen6.
* Die lateinische Profefiformel aus dem Statut fur die Donaten (1433). Hier finden wir eine wortwortliche Wiedergabe7.
Den Auftrag von Innozenz IV. and den Elekt-Bischof von Liittich sowie die Profefiformel der Donaten ausgenommen, sind die Dokumente, die uns auch aus anderen Quellen bekannt sind, nur teilweise, bruchstiickhafi abgeschrieben worden. Was konnte der Grund dafur sein ? War der Abschreiber, den wir leider nicht unterbringen konnen, nicht so sehr an der Sache, am Orden interessiert ? Oder war ihm das Ganze zu viel oder zu langweilig ? Wir wissen es nicht. Die Antwort Heinrichs an Papst Innozenz IV. findet er ,,copiose" (ausfuhrlich). Die Bemerkung, dafi die Antwort positiv war, geniigt ihm. Auch hat er nicht immer das fur den Orden Wichtigste ubernommen. So erwahnt er aus dem Dekret Eugens IV. nichts iiber das Generalkapitel und die Visitatoren.
An mehreren Stellen — manchmal mit dem Hinweis ,, et infra'' (weiter unterhalb) — stellt sich heraus, dafi er einen vollstandigeren Text als Vorlage benutzt hat. Am deutlichtsten zeigt sich dies in sei ner Ursprungsgeschichte. Seine Version habe ich kollationiert mit der Ursprungsgeschichte aus Hs. 6 L 21 aus der Bibliothek des Priesterseminars in Liittich ,,In honorem summi Regis'*8. Unser unbekannter Scriptor hat zwar seine Vorlage wortwortlich abgeschrieben, aber dies betrifft blofi die Fakten. Zitate aus der Heiligen Schrift oder Anspielungen darauf in seiner Vorlage hat er nicht ubernommen. Ebensowenig asketische Bemerkungen oder mystische Deutungen,
5 Vgl. Annales II, S. 219. 6 Vgl. Annales II, S. 228-232. 7 Vgl. Annales II, S. 238. 8 Vgl. fiir den Text von 6 L 21 Clairlieu 1961, S. 218-223.
,, DE ORDINE CRUCIFERORUM "
115
u.a. vom rot-weifien Kreuz auf dem Mantel (cappa) der Kreuzbriider. Das rot-weifte Kreuz auf dem Skapulier erwahnt er fiberhaupt nicht.
Fiir die AufHndung des Kreuzes gibt er die Jahreszahl 336 an, die sich der historischen Lebenszeit der Kaiserin Helena exakter annahert als das Jahr 233 aus 6 L 21. Auch nennt er den papstlichen Legaten
namentlich: Hugo, wahrend 6 L 21 keinen Namen nennt. Weiter spricht er konsequent von Papst Innozenz III.
Seine ganze Wiedergabe der Ursprungsgeschichte macht einen niichternen, sachlichen Eindruck. Von einer inneren Anteilnahme
spurt man im Text nichts. Aus diesen Griinden bezweifle ich, ob der
Abschreiber ein Kreuzbruder war. Die Handschrift stammt aus der zweiten Halfte des 15. Jahrhunderts. Am Ende fiigt er noch eine Bemerkung iiber Helena und Quiriacus sowie iiber das Ende und den Neuanfang des Ordens hinzu. Sie stammt aus einer anderen Quelle. Die Jahreszahl fiir das ,,Ende des Ordens" 336 ist jedenfalls nicht richtig. Julian der Apostat regierte
von 361-363. Interessant ist iibrigens die Jahreszahl fur den Neuan fang des Ordens: 1212. Anschliefiend folgt seine lateinische Wiedergabe der Ursprungsge schichte 9.
De ordine Cruciferorum (hs. germ. qu. 812, Staatsbibliothek Berlin)
Text Ursprungsgeschichte (f. 17r + v) Temporibus transactis anno videlicet Domini CCCXXXVI solemni processione Helena Constantini mater pretiosum lignum Crucis et sig-
num Hierusalem deportavit et honorifice partem unam ibi reliquit et alteram Romae venerandam transvexit. Sed ut talis ac tantus thesau rus servaretur diligentius, elegit duodecim ex terrae finibus sanctiores homines in vita et moribus, mundos corde et corpore, virtutibus radiantes, qui custodiendo lignum vitae Domino nocte dieque servirent. Elegeruntque sibi habitum religionis, in quo signum sanctae Crucis rubei et albi coloris in memoriam sanguinis et aquae, quae de latere Christi emanaverunt, erat impressum ...
9 Fur die Genehmigung, den Text und Foto-Abziige des Textes zu veroffentlichen, bin ich dem Direktor und Mitarbeitern der Staatsbibliothek zu Berlin zu Dank verpflichtet.
116
,, DE ORDINE CRUCIFERORUM''
Et post hoc adversarius humani generis ... commovit corda quorun-
dam exercentium tyrannidem in maximam saevitiam contra fratres, qui quosdam lapidabant, alios crucifigebant et diversis mortis generibus afficiebant ... Et sic ordo praedictus per multa annorum curri cula tradiditur (sic!) sepulturae oblivioni ...
Hinc post longa annorum curricula in partibus alemannicis quidam Dei providente dispositione cardinalis Hugo nomine ac legatus a summo pontifice fait emissus inquirere, qui aridis a spiritualitate cordibus gratiam per semina Verbi vitae infunderent ... Unde quinque clerici a finibus illis egressi, virtutibus ac scientia decorati, tracti intrinsecus heremique cultores, praedictum adierunt cardinalem de eorum vita consulturi, qui vitam tantae austeritatis inchoarant < et > confirmari petebant ... Ad quos inquit legatus: Filioli mei, si propriam voluntatem abdicare cupitis et vitam religionis firmiter observare, penitus relinquite dispositioni nostrae vestrum propositum, donee limina Apostolorum adeamus et summum pontificem super intentionem vestram consulere valeamus. Praedicti igitur innocentes spoponderunt ipsius omnino consilio adhaerere... Et cum Roman cum ipso pervenissent, ibidem per spatium duorum mensium permanserunt ... Et cum in ecclesia Lateranensi in die inventionis sanctae Crucis in sequentia cantaretur: ,, non sunt nova sacramenta nee recenter est inventa Crucis haec religio'', petitionem suam et normam vivendi humiliter papae Innocentio tertio et cardinalibus praesentaverunt. Et su per hoc consulti quandam cronicam, diligenter intuentes invenerunt, quod in destructione civitatis Hierusalem, cum multi Christum confiterentur, caesi sunt et fratres custodes Dominici ligni, Exquisitis tormentis destructi sunt: aliqui linguis abscisis loquebantur, alii cruci affixi praedicabant ... Itaque attendentes praedictorum clericorum devotionem et religi onis sanctae Crucis renovationem seu reformationem ... esse peroptimam ... papa Innocentius cum cardinalibus statuerunt per praefatos clericos ordinem sanctae Crucis per illos clericos reflorere per universum mundum < et > sub sancti Augustini regula more canonicorum regularium militare, affigentes signum sanctae Crucis purpurei candidique coloris in sua cappa nigra ...
Disposuit insuper idem papa Innocentius tertius, ut in domibus sui ordinis et extra evangelica uterentur libertate edentes et bibentes quae apud homines sunt. Voluit quoque pontifex eos in communi vivere etiam de possessionibus, si eis pietatis intuitu darentur. Et ipsi ele-
,, DE ORDINE CRUCIFERORUM "
117
gerunt ... quoddam terrae spatium iuxta castrum Hoyense dioecesis Leodiensis ad inhabitandum. Quare papa praefatus voluit hunc locum nominari clarus locus, qua huius religionis est exordium. Dicta etiam Helena, ut alibi dicitur, fecit sanctam Crucem inventam per medium scindi et unam partem detulit filio suo Constantino
imperatori Constantinopolim et alteram reliquit sancto Quiriaco epis-
copo Hierusalem et fratribus suis, ut supra, quern et quos postea Iulianus apostata interemit. Et sic cessavit ille ordo ab anno 336 (sic!) usque annum 1212 tempore Innocentii papae. Quo morte praevento Innocentius IIII contulit privilegia10. Dr. Ger. Q. Reijners o.s.c.
SAMENVATTING
In Ms. germ. qu. 812, f. 17r-19v vinden we een ons tot nu toe onbekende getuige van de vroegste ordesgeschiedenis. Onder de titel ,,De Ordine Cruciferorum" geefit de afschrijver, die ons overigens niet bekend is, een korte oorsprongsgeschiedenis en verder een aantal documenten — meest in verkorte vorm — uit de eerste eeuwen der Orde. Wei zijn deze ons uit andere bronnen vollediger overgeleverd. Toch blijft het zinvol, ook dit getuigenis uit de tweede helft van de vijftiende eeuw bij de historische bronnen te vermelden.
RESUME
Dans le ms. germ. qu. 812, f. 17r-19v nous trouvons un temoin de la toute premiere histoire de l'ordre qui nous etait inconnu jusqu'a ce jour. Sous le titre ,,De Ordine Crucifero rum" le copiste, qui par ailleurs ne nous est pas connu, donne une courte histoire de l'origine et un certain nombre de documents — la plupart en abrege — sur les premiers siecles de l'ordre. Certes ceux-ci nous sont livres d'une fac,on plus complete par d'autres sources. Mais — mentionner dans les sources historiques ce temoignage de la seconde partie du 15e s. — garde tout son sens.
SUMMARY
In ms. germ. qu. 812, f. 17r-19v we find a so far unknown witness of the earliest monas
tic order history. Under the title "De Ordine Cruciferorum" the unknown transscriber offers us a brief history of its origins as well as a number of documents — most of them summari zed — dating from the Order's first centuries. Still these documents have come down to us in a more elaborate form in several other sources. However, even this testimony from the second
half of the 15th century remains worth mentioning.
10 Zur besseren Durchschaubarkeit dieser lateinischen Worter und Formen habe ich die
klassische Schreibweise bevorzugt.
Die drei Punkte im lateinischen Text bedeuten, dafi an der Stelle unser Abschreiber Satze oder Satzteile, die wir wohl in 6 L 21 vorfinden, nicht ubernommen hat.
118
,,DE ORDINE CRUCIFERORUM'
msTtttuoe ^2tT con
,,DE ORDINE CRUCIFERORUM"
119
KRONIEK
VERSLAG CLAIRLIEUVERGADERING 1997
Op woensdag 23 april hield de Historische Kring ,, Clairlieu" haar jaarvergadering traditioneel in het gastvrije klooster te Maaseik. Aanwezig waren: Clem Brasseur, voorzitter, en de leden: K. Cools, H. Douma, R. Janssen en G. Reijners.
Afwezig met verontschuldiging: L. van Belkom, J. Corstjens, W. Slangen en P. Winkelmolen. Opening Om 14.45 opende de voorzitter de vergadering en heette de aanwezige leden van harte welkom. Daarna wenste hij in naam van alle leden van de Kring Roger Janssen geluk, die op 13 november 1996 aan de Rijksuniversiteit van Gent met grote onderscheiding tot Doctor in de Geschiedenis promoveerde op het proefschrift: ,,Tussen restauratie, herstichting en transformatie. De Orde van het H. Kruis 1840-1927. " Daarna werden de volgende agendapunten besproken:
Verslag van de jaarvergadering 1996. Dit verslag was aan de leden, vrij kort na de vergadering ter aanvulling en correctie toegestuurd en reeds opgenomen in de Kroniek van jaargang 1996 van ,, Clairlieu ". Tijdens de vergadering kwamen er van de kant van de leden geen verdere opmerkingen. Financieel verslag over het boekjaar 1996. Bij ontstentenis van de penningmeester P. Winkelmolen werd het financieel verslag dat de leden met de uitnodiging voor de vergadering was toegestuurd, door de voorzitter toegelicht. De kosten voor de uitgave van Clairlieu 1996 bedroegen 146.690 BEF (c. 8000 NLG). Daar de rekening eerst in 1997 gekomen is, worden zij in dit jaar geboekt. Dank zij subsidies van de kant van de Orde en het goed beheer van de penningmeester is de toestand van de financien van de Kring gezond. Met dank aan de penningmeester besloot de voorzitter zijn toelichting. Jaargang 1997 van Clairlieu. Voor deze jaargang staan al ter beschikking:
122
KRONIEK
* een artikel van R. Janssen
* G. Reijners: ,,De ordine Cruciferorum", een gedeelte uit handschrift germ, qu. 812 van de Staatsbibliotheek in Berlijn. Deze tekst bevat een geschiedenis van de oorsprong der Orde en de tekst van enkele oude privileges. * Een artikel van H.-W. Jegodtka over grafschriften in de Kruisherenkerk in Dusseldorf.
* Voor de Kroniek zijn nog bijdragen welkom. Actualia:
* L. van Noort heeft een aantal opstellen over de geschiedenis van Orde of hui2en gebundeld uitgegeven onder de titel: ,,De Nederlandse Kruisheren en hun nalatenschap " (Bulletin, Provincie Sint Augustinus, special 1997, Nijmegen). Roger Janssen zal het in Clairlieu bespreken.
* St. Agatha: Voor het behoud van het klooster Sint Agatha als cultureel cen trum is een kerkelijke stichting in het leven geroepen. De handschriften en waardevolle boeken en pretiosa uit de kloosters Uden en Sint Agatha zullen daar worden bijeengebracht en voor gei'nteresseerden toegankelijk gemaakt. * Beyenburg: Het klooster Beyenburg herdenkt met een jubeljaar en een tentoonstelling dat dit klooster in 1298 als eerste Kruisherenklooster in Duitsland gesticht werd. Er wordt ook een ,, Festschrift" uitgegeven. Wij hopen dat er in 1997 ook in Clairlieu aandacht aan wordt besteed. * Falkenhagen: In Falkenhagen wordt deze zomer herdacht, dat 500 jaar geleden de kloosterkerk (nu kerk van de „ evangelisch-reformierte Gemeinde") werd ingewijd. Ook de Kruisheren zijn uitgenodigd aan deze herdenking mee te werken.
Werkzaamheden en suggesties: * Dr. H.-U. Weifl werkt aan een artikel over het klooster Bentlage in het licht van de besluiten van de Generate Kapittels. * Het blijft de moeite waard de geschiedenis van de belangrijke kloosters Keulen en Luik nog eens grondig te onderzoeken. * Professor Persoons van het Rijksarchief in Belgie \s bereid de gegevens van het personeelsbestand van de Kruisheren sinds 1840 uit te geven als wij hem de gegevens verschaffen. Roger Janssen heeft ze al verzameld van voor 1927. Vanaf 1927 is hij echter op de medewerking van de provincies aangewezen. Deze gegevens betreffen alle leden, ook die novicen, fraters, broeders en priesters die de Orde weer verlaten hebben. Wij moeten de provinciaals om hun medewerking vragen.
Om 17.00 sloot de voorzitter de vergadering met dank aan de leden. Als da tum voor de volgende jaarvergadering werd vastgesteld: woensdag 15 april 1998 om 14.30, wederom in Maaseik. G.R.
KRONIEK
123
L. VAN NOORT, De Nederlandse kruisheren en hun nalatenschap. Nijmegen,
Bulletin Provincie Sint-Augustinus, speciaal nummer, 1997, 205 p., ill.
De Nederlandse provincie van de Orde van het H.Kruis bestaat in 1997 veertig jaar. Deze gelegenheid greep L. van Noort aan om even terug te blikken op een van de woeligste perioden uit de religieuze geschiedenis in Europa. Veel decaden zal de provincie niet meer te vieren hebben, stelt hij op bladzijde 7. Vandaar de keuze van de term ,, nalatenschap " in de titel van zijn boek, dat een bundeling is van eerder verschenen artikelen in het Bulletin (een mededelingenblad dat maandelijks onder de Nederlandse kruisheren verspreid wordt). In de slotbeschouwingen beweert hij op bladzijde 200, dat hij op zoek gegaan is naar wat verloren ging, en dus ook naar wat gebleven is. Veel werd opgeruimd, misschien wel waardevol erfgoed, of eerbiedwaardige relikwieen, misschien ook overbodige ballast. Maar er kwam ook heel wat in de plaats. Maar ook dat lijkt weer voorbij. Verloren gegaan? Of misschien alleen maar tijdelijk bedolven on der het stof dat de jaren zestig deden opwaaien ? Grosso modo bevat dit boek twee delen, waarvan het eerste (pp. 9-51) een korte terugblik op de oudere geschiedenis van de kruisheren beoogt. Nieuwe inzichten worden hierin niet aangereikt. Het verhaal, dat Jan Scheerder in diverse boeken en tijdschriftartikelen over de kruisheren vertelde, wordt dunnetjes overgedaan. De visie van Scheerder is intussen achterhaald. Daarom gaan we aan dit eerste deel stilzwijgend voorbij.
Het tweede deel (pp. 53-205) beoogt een kritische, zij het een ingekleurde, visie op de interne geschiedenis van de Nederlandse provincie van de kruishe ren gedurende de voorbije veertig jaar. Schrijver koos voor de volgende topics: bestuur en organisatie (van gehoorzaamheid naar medezeggingschap), missiezorg (van afhankelijkheid naar zelfstandigheid), hogere opleiding (van amateurisme naarprofessionaliteit), zielzorg (van kudde naar Gods volk onderweg), onderwijs (van Latijnse school naar VWO) en religiositeit (op zoek naar een nieuwe vormgeving). Elk topic bespreekt uitvoerig de gezagscrisis en de drang naar autonomie die de Nederlandse provincie, veel meer dan bijvoorbeeld de Belgische, heeft gekend. Omdat de schrijver geregeld wil meespelen in het ver haal, ook omwille van het te recente karakter van de besproken materie, zouden wij dit deel liefst bestempelen als een 'ego-document', in feite als een zeer belangrijk document omdat het als bron van de eigentijdse geschiedenis later nuttig kan zijn. In het verzamelen van de feiten, in het ordenen van de gebeurtenissen en van de werkzaamheden toont van Noort zich een vlijtig en kundig journalist, maar, zoals gezegd, hij kan nauwelijks afstand bewaren. Niettegenstaande de vele kritische, gekleurde en getekende interpretaties van de werkelijkheid, bevat dit boek een goed gevulde kroniek van de voorbije vier decaden. En daar zullen toekomstige historici gretig in kunnen grasduinen! Roger JANSSEN
124
KRONIEK
OVER KRUISHEREN TOEN EN NU - EEN TAAIGE1FAS, zo heeft Jan Donkers de kruisheren-populatie eens genoemd. De taaiheid van dit gewas blijkt duidelijk bij het doornemen van het lijvige proefschrift van confrater Roger
Janssen over de kruisheren in de jaren 1840-1927, jaren die laten zien hoe 'n religieuze groepering, die op sterven na dood was, opnieuw tot leven kwam Het proefschrift heet: TUSSENRESTAURA77E, HERSTICHTING EN TRANSFORMATIE.
De kern van het werk is te vinden in deel II en deel III.
Deel II is getiteld lDe vonk van Theodoras van Celles: een langzame doodstrijd ofeen nieuw begin'; het behandelt de jaren 1815-1889. Dat zijn de jaren die het stempel hebben meegekregen van Van den Wijmelenberg en Smits. Deel III heet lDe ontbolstering van de orde onder de Magisters-Generaal Manders en Hollmann' en gaat over de jaren 1889-1927. Op zich is deze indeling al opmerkelijk. Meestal worden Van den Wijmelenberg en Hollmann getekend als voortrekkers terwijl Smits en Manders figureren als een soort tussenpausen of overgangsfiguren. Janssen legt een andere cesuur 'precies omdat de crisis die Smits probeerde te bedwingen onder Van den Wijmelenberg begon en omdat Man ders de fundamenten legde van het beleid dat onder Hollmann succes opleverde'(p. 13).
Het eerste deel van de studie is getiteld 'het afsterven van de oude wereld1 en handelt over de orde in de jaren 1750-1815.
Deel IV tenslotte geeft een biografisch overzicht van alle kruisheren vanaf Van den Wijmelenberg tot aan het einde van de periode Hollmann. Die jaren 1840-1927 bij de kruisheren leveren de stof voor Janssens onderzoek. Wat is er in die jaren gebeurd ? Ging het om de restauratie van de oude orde van het h. kruis? Of is er eigenlijk sprake van een nieuw begin, een herstichting? Door een minutieus onderzoek, waarbij ook de geschiedenis van an dere religieuze groeperingen betrokken wordt en waarbij alle archivalia meespreken, probeert de auteur te achterhalen wat er bij de kruisheren heeft plaatsge-
vonden.
In zijn nawoord bij dl.III (p. 1637) stelt Janssen dat de periode 1840-1889 duidelijk een transformatie laat zien; 'een nieuw instituut werd geboren, gelardeerd met heel veel elementen van de vroegere orde'. Het is een periode geweest waarin geprobeerd werd bepaalde identiteit-bepalende elementen uit het verleden opnieuw tot leven te brengen. Hierbij is het woord 'restauratie' op zijn plaats. Maar tegelijk leek de eigen tijd te eisen aan die oude installing nieuwe elementen toe te voegen. Die waren zo bepalend en overheersend dat met recht gesproken kan worden van iets nieuws. Dan valt dus het woord 'herstichting'. Die combinatie van restauratieve elementen en van vernieuwend-herscheppende lijnen leidt tot het idee 'transformatie'.
Toen Van den Wijmelenberg in 1840 zijn noviciaat begon telde de orde 5 mensen, 3 in St. Agatha en 2 in Uden. Die van St. Agatha kenden een betrekkelijk makkelijk leven dat meer paste in het ancien regime dan in de nieuwe tijd. 'Zij gingen er als grands seigneurs prat op dat zij grote verdiensten had-
den in het in cultuur brengen van de landbouwgronden in de omgeving. In-
KRONIEK
125
middels leefden zij gerieflijk van de bijna duizend fundaties' (p. 587). St. Aga tha voelde blijkbaar voor de levenswandel uit vroeger tijd m.n. die uit de 18e eeuw, die echter 'een karikaturale vorm van observant kloosterleven' had laten zien.
Uden was eigenlijk al geen communiteit meer en het was erg arm. Via hard
werken in onderwijs en zielzorg had de communiteit zich in de eerste jaren van de 19e eeuw nog overeind kunnen houden. Maar zowel St. Agatha als Uden zocht te overleven zoals halverwege de vorige eeuw in Nederland ook andere religieuze groeperingen als norbertijnen, dominicanen en franciscanen uitkeken naar overlevingsmogelijkheden. Die andere groeperingen hadden twee voorde-
len die de kruisheren misten. Dikwijls waren zij onderdeel van een groter geheel en konden zo b.v. rekenen op steun van hun Belgische confraters. Boven-
dien waren een aantal van hun mensen werkzaam in de Hollandse Zending. In die Zending hadden ook wel enige kruisheren gewerkt. Maar de orde had daar nooit enthousiast over gedaan omdat zij eigenlijk afkerig was van apostolaat dat niet in en via eigen kerken verricht werd. Zonder ondersteuning vanuit Belgie en zonder steun vanuit de Hollandse Zending moest gezocht worden naar overlevingswegen.
Van den Wijmelenberg, eenmaal commissaris-generaal geworden, dacht die overleving te kunnen bereiken door in 1855 met Romeinse goedkeuring de zg. communitas bonorum et personarum in te voeren, waardoor goederen en mensen losser kwamen te staan van hun convent. De verregaande autonomie van de afzonderlijke conventen kwam daardoor te vervallen.
Het was een optie die wel paste binnen het kerkelijk klimaat van die dagen. Wij zijn dan immers in de dagen van het pontificaat van de autocratische Pi us IX, wiens centralistische kijk op de kerk en haar reilen en zeilen een bekroning zou vinden in de onfeilbaarheidsverklaring. Door de invoering van die communitas, die een heel nieuwe organisatievorm van de orde zou meebrengen, ging de kruis-orde meer lijken op de eigentijdse congregaties die allemaal, in het spoor van de jezuieten-opleving kozen voor een sterk centraal bestuur en een gecentraliseerde organisatie. Eigenlijk paste dat ook wel bij de persoon van Van den Wijmelenberg die, aldus Janssen, beslist geen democraat was en als ultramontaan zich graag door Rome gezeggen liet. Wat precies Van den Wijmelenbergs motieven geweest zijn om zowel goederen als mensen ter beschikking te doen zijn van heel de orde is minder duidelijk. Janssen sluit zich aan bij de mening die zegt dat de goederen-gemeenschap doorslaggevend geweest is. St. Agatha was in die tijd economisch rendabel, Uden en Diest waren noodlijdend. Die ongelijkheid zou opgeheven kunnen worden door invoering van een cen-
trale ordeskas. Daardoor zou tegelijk voorkomen kunnen worden dat het rijke St. Agatha mensen zou kunnen aantrekken en behouden ten koste van de twee andere huizen. Mogelijk werd zo de communitas personarum gekoppeld aan de gewenste gemeenschap van goederen. Maar ook apostolische oogmerken (on derwijs en misschien 'missie') hebben mogelijk een rol gespeeld bij het gron-
dig wijzigen van de structuur van de orde.
Naast deze grondige wijziging van de ordes-structuur werd tevens gestreefd naar een herstel van vroegere elementen van het kruisherenleven. De kruishe-
!26
KRONIEK
ren wensten kannunik van het H. Kruis te blijven en te leven volgens de regel
van de H. Augustinus. Daartoe accentueerden zij een aantal elementen van het
vroegere kloosterleven. Aldus kreeg het contemplatief karakter van vroeger meer
nadruk. Het traditionele koorgebed werd Ignatiaans onderbouwd met dagelijkse meditatie en gewetensonderzoek. Ook versteviging van de oude clausuur-regels en observantie van het silentium vormden een bijdrage aan het contemplatief karakter bij de nieuwe start die de kruisheren aan het maken waren. En niet
mag onvermeld blijven de voortdurende strijd tegen het ingeslopen en wijd verbreide peculium, 20 afwijkend van het vroegere beleven van de gelofte van armoede. Het peculium werd gezien als een bedreiging van edit gemeenschapsleven. Deze duidelijk restauratieve strevingen verbieden de opleving van de kruisheren-orde te kenschetsen als 'herstichting'. Die opleving is een mix geweest van restauratie en herstichting. Op de voorlaatste bladzijde van deel III formuleert Janssen het in zijn nabeschouwing aldus Tussen 1840 en 1927 transformeerde de Orde van het H. Kruis als gevolg van het samenspel van restauratie en herstichting. Daarom bijvoorbeeld riep de vita mixta van de kruisheren in 1927 reminiscenties op van de orde in de zeventiende eeuw en verschilde er tezelfdertijd duidelijk van. Het was dezelfde orde als voorheen, doch met andere klemtonen (b.v. de vervanging van de stabilitas loci door de communitas personarum, wat van groot belang was in verband met de zending van de orde in dienst van de Kerk)'.
Het is beslist geen makkelijke lectuur die cfr. Janssen ons aanreikt. Hij beoogde niet een vlot verhaal te schrijven over een stuk verleden. Wat hij ons over ons recente verleden voorlegt, is een doorwrochte studie die een sociologische benadering niet schuwt en die ons met behulp van tabellen, grafieken en diagrammen vertrouwd maakt met de problemen van de kruisheren-generatie van
rond de vorige eeuwwisseling.
Naar verwachting zullen Janssens bevindingen t.z.t. wel gepubliceerd worden in het tijdschrift Clairlieu. Daar komen zij dan op tafel voor de fijnproevers. Maar die bevindingen zijn zo fundamenteel dat zij eigenlijk een veel ruimer lezerspubliek verdienen. Eigenlijk zou naar een weg gezocht moeten worden om de studie, misschien in een wat gepopulariseerde vorm, voor veel kruisheren toegankelijk te maken.
In het voorwoord op zijn proefschrift vertelt Janssen dat het bestuur van de Belgische provincie hem indertijd de opdracht had gegeven de heropstanding van de orde na 1840 aan een grondig onderzoek te onderwerpen en bouwstoffen aan te reiken met het oog op de toekomst. Die bouwstoffen liggen verspreid door heel zijn werk. Ze worden als het ware verzameld in het Nawoord bij deel III.
Hoe die bouwstoffen ook naar de toekomst toe van dienst kunnen zijn, vermeldt Janssen niet. Hij laat aan zijn lezers over daarover na te denken en eventueel conclusies te trekken.
Wat ik persoonlijk aan de studie van cfr. Janssen heb overgehouden is het
volgende:
KRONIEK
127
Er is geen enkele reden tot paniek wanneer men moet constateren dat delen van de orde stervend zijn. Het is nu eenmaal het lot van de meeste ordes en congregaties dat zij na een periode van 200-300 jaar afsterven. Dan kan dus ook met een gerust hart afscheid worden genomen als blijkt dat delen van 20 Jn orde na een periode van 800 jaar het moede hoofd te rusten leggen. Vervolgens is duidelijk dat zo'n orde in het verloop van vele eeuwen niet hetzelfde gebleven is. Dat is nu onderzocht voor de periode die in de vorige eeuw begonnen is. Misschien zijn er ook al veel eerder perioden van transformatie geweest. En wellicht zullen er in de toekomst ook nog komen. Dit moet ons uit-
erst voorzichtig maken bij het willen vastleggen van de eigen identiteit of spiritualiteit van de orde. Hoogstens voor een bepaalde en dus beperkte periode is zo'n identiteit c.q. spiritualiteit te achterhalen. Daaruit volgt dan weer dat over een langere periode gezien de identiteit kan verschuiven en verschillende vormen van spiritualiteit elkaar kunnen afwisselen. Wat dan tenslotte doorslaggevend blijkt voor de identiteit van iedere religieuze
groepering is de manier waarop zij een antwoord geeft op de uitdagingen die kerk en maatschappij in een bepaalde tijd stellen. Naast of vanuit Handelingen 2, 42-47 de tekenen des tijds verstaan en beantwoorden, dat verschaft identi teit en spiritualiteit.
Tenslotte lijkt me de studie van Janssen ook te leren dat de orde in de vorige eeuw een typisch Noord-Brabantse beinvloeding heeft gekend. De vorm waarin het religieuze leven zich uit en opereert is mede afhankelijk van de cultuur waarbinnen geleefd wordt. Tijd en ruimte, zo zou men het kunnen samenvoegen, zijn bepalend voor de eigen identiteit.
De studie van R. Janssen bevat, zonder dit uitdrukkelijk te zeggen, een dui delijk pleidooi voor een pluriforme opbouw van de orde nu deze haar Europese oorsprong ontgroeid is. De kruisheren mogen Janssen dankbaar zijn voor zijn omvangrijke studie over een belangrijke periode van hun ordesgeschiedenis. Leo van Noort
BEYENBURG - Das Kloster Beyenburg bei Wuppertal, die alteste Niederlassung der Kreuzherren in Deutschland, feiert einjubilaumjahr (1997-1998). Vor 700 Jahren kwamen die ersten Kreuzbriider auf Einladung der Grafen von Berg dorthin. Zunachst wohnten sie bei der Kapelle "am Steinhaus", spater zogen sie ins Tal der Wupper und bauten ihr Kloster und ihre Kirche auf dem sog. "Beyenberg", einer Anhohe in einer Schleife der Wupper. Dort lebten sie bis zur Sakularisation (1804). Erst 1963 kehrten die Kreuzherren wieder nach Bey enburg zuriick. Die spatgotische Kirche, die ab 1804 als Pfarrkirche diente, und ein Trakt des Klosters standen noch. Seitdem wurde auf Anregung von Pater Gerard Vos o.s.c, dem Pfarrer von Beyenburg, die Kirche innen und aufien restauriert und
128
KRONIEK
der Klostertrakt, wo jetzt wieder eine kleine Kreuzherrengemeinschaft lebt, renoviert.
Zum Auftakt des Jubilaumjahrs zog am 13. September dieses Jahres eine feierliche Prozession mit einem Reliquienschrein der hi. Odilia, Patronin des Ordens, vom Steinhaus nach Beyenburg. Nach einer Andacht in der Kirche wurde auf dem Kirchplatz eine Statue des Theodor von Celles, des Griinders des Ordens, enthiillt, eine Bronzeplastik von Ulle Hees aus Wuppertal. Es ist eine aussagekraftige Darstellung des Ordensgriinders. Am Sonntag dem 14. September, Fest der " Kreuzerhohung ", zelebrierte der neugewahlte Generalmagister des Ordens, Pater Rein Vaanhold, in der Beyenburger Kirche ein Hochamt aus Dankbarkeit, wozu aufler den Pfarrangehorigen auch viele Gaste eingeladen waren. Nach dieser Eucharistiefeier gab es auf dem Kirchplatz ein gemutliches Beisammensein. Am Nachmittag wurde im Klostergang die Ausstellung "Zur Geschichte des Klosters Beyenburg" feierlich eroffnet. Im Laufe des Jubilaumjahrs werden noch mehrere Veranstaltungen (u.a. Konzerte und Vortrage) stattfinden. Am 20. September 1998 wird das Jubilaumjahr voraussichtlich mit einem Pontifikalamt abgeschlossen, zelebriert von Kardinal Joachim Meisner, Erzbi-
schof von Koln.
G.R.
FALKENHAGEN - In diesem Jahr gedenkt die evangelisch-reforrnierte Kirchengemeinde in Falkenhagen der katholischen Ordensgriindung (Zisterzienserinnen) vor 750 Jahren sowie der Kirchweihe der wiederaufgebauten spatgotischen Kloster- und Pfarrkirche der Kreuzherren vor 500 Jahren. Diese Jubilaen wer den mit einer Reihe von Vortragen und musikalischen Veranstaltungen, mit ei ner Ausstellung und einem historischen Umzug gefeiert. Als Vertreter des Kreuzherrenordens hatte Unterzeichneter die Ehre im Pfarrsaal der evangelischreformierten Kirchengemeinde - er ist ein Teil des friiheren Dormitoriums des Kreuzherrenklosters - einen Vortrag iiber die Liturgie der Kreuzherren im 15.-16. Jh. zu halten, illustriert mit einigen Dias aus dem groflen Graduale des
Johannes van Deventer.
Er ist erfreulich, wie sehr die Iippische Landeskirche, die Eigentiimer der Kir che und der Klosteranlage ist, das katholische Erbe hutet und pflegt. Aus Anlafi dieses Jubilaums hat Herr Willy Gerking im Aufrag der Kirchen gemeinde eine Reihe Studien iiber Falkenhagen, die teilweise auch von anderen Autoren stammen, gesammelt und als Festschrift herausgegeben mit dem bemerkenswerten Titel: 750 Jahre Kloster Falkenhagen (Heka-Verlag Leopolds-
hohe 1997, 324 Seiten).
Zu diesem Titel schreibt der Herausgeber: ,,Der fiir die Arbeit gewahlte
Haupttitel konnte bei manchen Lesern den Eindruck hervorrufen, als existiere das Kloster Falkenhagen noch. Doch sollte mit dieser Titelwahl... nicht nur an die vierhundertjahrige Klosterzeit, sondern auch an die folgenden Jahrhunderte erinnert werden, in denen von Falkenhagen aus das Leben der Menschen in den
KRONIEK
129
Klosterdorfern in geistlicher und lange Zeit auch in weltlicher Hinsicht tiefgreifend bestimmt wurde" (S. 8).
Eine Auswahl aus den Titeln der einzelnen Kapitel zeigt die Vielfalt der
Themen:
* Das Zisterzienserkloster Falkenhagen
* * * * *
Das Kreuzherrenkloster Falkenhagen (H.U. Weifl) Die Wirtschaft der Kreuzherren in Falkenhagen Das Kloster als Baudenkmal Kunst und Kultur (u.a. die Chorfenster) Falkenhagen nach Aufhebung des Kreuzherrenklosters.
Ein ausfuhrliches Literaturverzeichnis sowie mehrere Register (S. 297-323) schliefien diese ausgezeichnete Festschrift ab. Auch die Kreuzherren sind der evangelisch-reformierten Kirchengemeinde
Falkenhagen sowie der Lippischen Landeskirche zu Dank verpflichtet, weil sie in ihrer Festschrift die Geschichte des ehemaligen Kreuzherrenklosters so ausfuhrlich und respektvoll dargestellt haben. Dr. Ger. Q. Reijners o.s.c.
's HERTOGENBOSCH - Op 13 april 1997 was er feest in 's Hertogenbosch. Met een plechtige Eucharistieviering werd het gereedkomen herdacht van de restauratie van het exterieur van de kerk van Sinte Cathrien. De Sinte Cathrien is oorspronkelijk gebouwd als kapel behorende bij het Kruisbroedersklooster. Rond het jaar 1470 werd op deze plek het klooster gebouwd. Al enkele jaren eerder waren de Kruisbroeders reeds in 's Hertogenbosch gevestigd, waar zij onderdak vonden in een vervallen pand in het gebied de 'Mortel' aan de zuidzijde van de stad. Voor de bouw van een klooster kregen zij verlof van hertog Karel de Stoute. Momenteel is er van het klooster bovengronds niet veel meer over. De restanten van het kloostergebouw werden in het begin van de 19e eeuw gesloopt, terwijl een gedeelte van de kloosterkerk bleef bestaan. Het kerkbestuur Parochie Binnenstad 's Hertogenbosch heeft bij gelegenheid van het einde van de buitenrestauratie een keurig verzorgd boekje uitgegeven, getiteld 'De Sinte Cathrien, een binnenstadskerk in 's Hertogenbosch1. Het boekje telt 72 bladzijden en is rijkelijk voorzien van kleur- en zwart-wit foto's en situatietekeningen. We lezen er de geschiedenis in van de komst van de Kruisheren en we worden uitgebreid ingelicht over de bouw van de kerk en de pastorie en de restauratie in voorgaande jaren en tegenwoordige tijd. We mogen het parochiebestuur dankbaar zijn voor de goede zorgen aan de oude kruisherenkerk besteed. Wij wensen hen van harte proficiat met het klaar-
komen van deze buitenrestauratie en spreken de hoop uit dat in de volgende jaren de restauratie van het interieur met zoveel succes zal verlopen. P.W.
130
KRONIEK
HOHENBUSCH - Im Heimatkalender des Kreises Heinsberg 1997, S. 63-66 ist ein Artikel von Michael Schmitz aus Erkelenz veroffentlicht, uberschrieben : ,,Zur Geschichte eines Silberbechers. " Es handelt sich um einen aus Silber getriebenen, vergoldeten Becher, den Johannes Reiner Josephus Launen 1785 zu seiner Profefi im Kloster Hohenbusch (altum nemus) geschenkt bekommen hatte. Die Inschrift an der Unterseite des Bechers lautet: F.I.R.I. Launen, professus in alto Nemore 1785. Der Hauptbuchstabe F. ist wahrscheinlich die Abkurzung fur ,,frater". Das Wappen an der Wandung des Bechers zeigt das Lamm Gottes mit der Kreuzesfahne (Osterlamm). Darunter steht als Chronogramm (1785) der Sinnspruch: prVDentes VIrglnes aCCeperVnt oLeVM IN Vasls sVIs (Mt25,4).
Johannes Launen wurde am 11. November 1764 in Braunsrath bei Erkelenz geboren und legte am 5. Dezember 1785 im Kloster Hohenbusch seine Profefi ab. Im Jahr 1794 ist er als Prokurator des Klosters bezeugt. Bei der Auflosung von Hohenbusch (1802) ist er unter den letzten neun verbliebenen Kreuz-
herren.
Aus den Akten der Diozese Aachen geht hervor, daft er 1805 Subsidiar in Immerath wurde und 1812 Pfarrer in Keyenberg. Er verstarb 1831 im Alter von 66 Jahren. Im Jahr 1995 hat sich die Stadt Erkelenz diesen kostbaren Becher dankenswerterweise von einem Diisseldorfer Kunsthandler erworben und so der Offentlichkeit erhalten.
G.R.
,,c l a ir 1.1 r: w
Tijdschrift ^ -.
■
•- , .......
. ■
• .
- ofwe! ah dubbele jaa,-
Red,'
Brasseur, o.s.c,
■ . H'hiedki/tidiga Kring Clairlicn
Kfiiixhi.
j ■ \_nter
Pejs, B
',6S0
Maaseik
f I' i'". 00010122&T9J 1-)
CIairlieu ■lousier
m /"
NL - $8IS
KG - Amersjoori
ADRESSFN FAN BE MBDBWERKBRSl
■i.JANSSKN u.s.i.
RM, DM If iSSER-pUBR o.s.i, . Freihe.il 4'K 0
4 'ii?9
'• 'iippe'Ttal
rutihstm.